Psychologie samenvatting

advertisement
Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1 Een indeling in de ontwikkeling van het kind.
Samenvatting
De ontwikkelingspsychologie, een wetenschappelijke methode om
de menselijke groei en verandering van de conceptie tot en met de
volwassenheid te bestuderen, houdt zich bezig met fysieke,
cognitieve en sociale persoonlijkheidsontwikkeling.
Fysieke ontwikkeling: kijkt naar de invloed van de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, zintuigen,
behoefte aan eten, drinken en slaap. Wat bepaald de sekte van het kind? Wat zijn de lange termijn
gevolgen van een premature geboorte? Zijn er voordelen aan borstvoeding? van tv kijken?
Cognitieve ontwikkeling: kijkt naar intellectuele vermogens waaronder leren, het geheugen,
problemen oplossen en de intelligentie. Heeft 2-taligheid voordeel? Is er een consequentie van tv
kijken? Wat zijn onze vroegste herinneringen? Is er tussen etnische verschillen ook verschillen tussen
intelligentie?
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling: kijkt naar de ontwikkeling en de veranderingen van sociale
relaties en interacties met anderen en naar duurzame eigenschappen die de ene persoon van de
andere onderscheid. Reageren pasgeboren anders op hun moeders als op andere mensen? Hoe is de
beste opvoedkunde? Hoe kunnen we interetnische vriendschappen bevorderen?
prenatale periode : de periode van conceptie tot geboorte (afgebakend)
de baby- en peutertijd : van geboorte tot drie jaar (afgebakend)
kleutertijd : van drie tot zes jaar
de schooltijd: van zes tot twaalf jaar
adolescentie: van twaalf tot twintig jaar
niet afgebakend dan komt de ene verandering voort uit een biologische oorzaak (rijpingsproces)
Ontwikkeling is bij jonge kinderen vooral genetisch bepaald, pas op latere leeftijd wordt de
omgevingsfactor pas belangrijk bij het ontstaan van individuele verschillen.
Ras: een biologisch concept dat verwijst naar classificaties die gebaseerd zijn op fysieke en
structurele eigenschappen van soorten.
Etnische groepen: een bredere term die verwijst naar culturele achtergrond, nationaliteit, religie en
taal.
Collectivisme: het belang van de gemeenschap boven het individualisme
Valideit: geldigheid van iets.
Mensen behoren tot cohorten, een groep die rond dezelfde tijd en op dezelfde plaats is geboren.
Lidmaatschap van een cohort onderwerpt mensen aan invloeden die betrekking hebben op
historische gebeurtenissen, leeftijdgebonden gebeurtenissen, socioculturele gebeurtenissen en nietnormatieve gebeurtenissen. Normatieve gebeurtenissen kunnen biologisch, sociaal of cultureel
bepaald zijn. Zoals puberteit.
Darwin: Hij was overtuigd dat de ontwikkeling van individuen binnen een soort aanwijzingen bevatte
over de ontwikkeling van dezelfde soort ook wel wat uiteindelijk uitgroeit tot: babybiografieën.
Continue verandering: geleidelijke ontwikkeling waarbij presentaties op een bepaald niveau
voortvloeien uit de vorige niveau’s. zoals denken en praten
Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvind, en waarbij elk
stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia. Cognitieve
ontwikkeling
Kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste
gevolgen heeft. Hier kunnen we proberen met plasticiteit: de mate waarin ontwikkelingsgedrag of
fysieke structuur kan worden gewijzigd. Deze periode overbrengen naar een gevoelige periode: een
afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een organisme waarin het gevoelig is voor
omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet in de ontwikkeling. Het hoeft dus
niet permanent te worden, het kan worden ingehaald.
Elk stadium van ontwikkeling is belangrijk omdat er groei en nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.
Ook de ontwikkelig van de baby zal zich heel anders voortvloeien als het door bv, 15 jarige of 37
jarige wordt opgevoed
Nature: de nadruk ligt op het ontdekken van erfelijke eigenschappen en vermogens. Dit omvat het
proces van geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie: Maturatie (kleur ogen,
haar enz)
Nature: de nadruk ligt op de invloeden van de omgeving op iemands ontwikkeling. Cocaïne
1. Ontwikkelingspsychologie is een wetenschappelijke benadering van ontwikkelingsvraagstukken en
houdt zich bezig met zowel stabiliteit als verandering in het leven van kinderen en adolescenten.
2. Het vakgebied van ontwikkelingspsychologie bestaat uit drie hoofdthema’s of benaderingswijzen:
fysieke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling.
3. Ontwikkelingspsychologen moeten rekening houden met globale culturele factoren. Daarnaast
moeten zij etnische, socio-economische en sekseverschillen in ogenschouw nemen als ze inzicht
willen krijgen in de manier waarop mensen tijdens hun leven veranderen en groeien.
4. Belangrijke sociale gebeurtenissen hebben een vergelijkbare invloed op alle leden van een
bepaalde cohort. Dit is een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren.
5. De voorbestemde wijze waarop genetische informatie zich ontvouwt, heet maturatie.
6. Een van de belangrijkste thema's van de huidige ontwikkelingspsychologie is de vergelijking en het
verschil tussen continue versus discontinue verandering.
7. Een ander belangrijk vraagstuk omvat het begrip van kritieke en gevoelige perioden.
8. Ook de relatieve invloed van nature (erfelijkheid) versus nurture (omgeving) op de ontwikkeling is
een belangrijk thema binnen de ontwikkelingspsychologie.
1. wat houdt ontwikkelingspsychologie in?
De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot adolescentie.
2. Wat is de reikwijdte van het vakgebied?
De reikwijdte van het gebied is aanzienlijk. Ontwikkelingspsychologen houden zich dan ook bezig met
vrij uiteenlopende onderwerpen. Ze specialiseren zich meestal op twee manieren: in een thema
(fysiek, cognitef en sociaal-persoonlijkheidsontwikkeling) en in een leeftijdscategorie
3. Wat zijn de belangrijke onderwerpen en vraagstukken in het vakgebied?
Op dit moment speelt er een aantal centrale vraagstukken en onderwerpen met betrekking tot de
ontwikkeling van kinderen. Dat zijn bijvoorbeeld de aard van de veranderingen tijdens de
ontwikkeling van het kind, het belang van kritieke en gevoelige perioden, het levensloopmodel
versus gerichtere benaderingen en de naturenurturediscussie.
4. Hoe zal de toekomst van ontwikkelingspsychologie er mogelijkerwijs uitzien?
Om een aantal voorbeelden te noemen:
onderzoeksgebieden en perspectieven bijkomen.
alle aspecten van de ontwikkelingspsychologie. Ontwikkelingspsychologen zullen in hun werk kijken
naar biologische, cognitieve en sociale aspecten, en de grenzen tussen verschillende subdisciplines
zullen vervagen.
de bevolking zal leiden tot meer aandacht voor
diversiteitsvraagstukken.
5. Welke omgevingsfactoren kunnen van invloed zijn op de timing van de ontwikkeling van een
kind?
Een vriendje, pesten.
6. Vanuit het perspectief van een onderwijzer: welke invloed kan lidmaatschap van een cohort
hebben op de leeftijd waarop een kind aan school toe is?
Positief: een samenhorigheidsgevoel is altijd fijn.
7. Zijn er aspecten van de fysieke ontwikkeling (zoals op het gebied van sport) waarin sprake lijkt te
zijn van discontinue verandering? Kan continue verandering een verklaring bieden voor die aspecten
van onze ontwikkeling?
8. Kun je cognitieve, fysieke of socio-economische veranderingen bedenken die afhankelijk zijn van
gevoelige perioden?
Ouders kunnen misschien denken dat als kinderen pas later beginnen met “praten” ze een
ontwikkelingsachterstand hebben. Wij als pedagogen baseren dit echter op theorieën ( verklaring of
voorspelling over een interessante verschijnsel die een raamwerk biedt om de relaties tussen een
geordende reeks feiten of principes te begrijpen. Onze theorieën zijn gebaseerd op formele
systematische integratie van eerdere bevindingen en theorieën die zorgvuldig zijn getest.
-
Psychodynamisch perspectief
Behavioristisch
Het cognitief
Het systemisch
Evolutionair proces
Het psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten
Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door
innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en
waarover hij weinig controle heeft. Deze kunnen het hele leven beïnvloeden.
Psychonalystische theorie van Freud (1856-1939)
Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en
gedrag. Persoonlijkheid waarvan je het niet van bewust bent. (wensen, verlangens). En dit
onbewuste is verantwoordelijk voor een groot deel van ons dagelijks gedrag. Een persoonlijkheid
heeft 3 aspecten:
- Id: het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat aanwezig
is bij de geboorte. (honger, seks, agressie, irrationele impulsen)
- Ego: het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid. Realiteitsprincipe.
- Superego: het aspect van de persoonlijkheid dat iemand geweten vertegenwoordigt en het
onderscheid belichaamt tussen goed en kwaad. (5-6 jaar) wordt vaak overgenomen van een
ouder iemand.
psychoseksuele ontwikkeling
een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot, of bevrediging, steeds meer gericht is op een
andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
Als iemand teveel of juist te weinig wordt bevredigd in een bepaalde stadium kan dit leiden tot
fixatie: gedrag dat in eerde ontwikkelingsfase is bijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
Erikson: in elk stadium moet het individu een conflict of probleem oplossen. Verschil tussen Freud e
Erikson is dat Erikson denkt dat het je hele leven doorgaat en Freud tot de adolecentie.
Kritiek op de Psychoanalystsiche theorie zijn: - het is discriminerend op vrouwen omdat het vooral op
mannen is gericht. – het wordt slechts uit 1 onderzoek onderschreven – het is gebaseerd op een
beperkte populatie.
Kritiek op Erikson: - positief over de ontwikkeling van heel het leven maar de ontwikkeling op
mannen is gericht en op sommige punten vaag is. – je kan het gedrag van het individu er niet mee
voorspellen dus goed gedrag over het verleden maar niet in de toekomst.
Het behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag
Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat waarneembaar gedrag en externe
stimulatie in de omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van het individu.
Hiermee is dus nurture belangrijker als nature.
Klassieke conditionering: een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert
reageren op een neutrale stimulus die de respons normaal gesproken niet uitlokt. (ivan pavalov)
Operante conditionering: een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt
wordt, afhankelijk van zijn associatie met positieve of negatieve consequenties. (B.F Skinner)
Gedragsmodificatie: een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en van
een ongewest gedrag te verlagen.
Gemiddelde
leeftijd
Freuds stadia
van
psychoseksuele
ontwikkeling
Belangrijkste
Eriksons stadia
kenmerken van freuds van
stadia
psychosociale
ontwikkeling
Positieve en negatieve
resultaten van Eriksons
stadia
Geboorte tot 12-18
maanden
oraal
Interesse in orale
bevrediging door
zuigen, eten, bewegen
van lippen, bijten
Vertrouwen
versus
wantrouwen
Positief: vertrouwen dankzij
steun van de omgeving.
Negatief: angst en zorgen over
anderen
12-18 maanden tot
3 jaar
Anaal
Bevrediging door feces
op te houden en zich te
ontlasten; wennen aan
de
controlemechanismen
van de maatschappij
met betrekking tot
zindelijkheidstraining
Autonomie versus
schaamte en
twijfel
Positief: onafhankelijkheid als
onderzoek wordt
gestimuleerd.
Negatief: twijfels over
zichzelf, gebrek aan
onafhankelijkheid
3 tot 5-6 jaar
Fallisch
Initatief versus
schuld
Positief: ontdekken van
manieren om dingen in gang
te zetten.
NegatiefL schuldgevoelens
over daden en gedachtes
5-6 jaar tot
adolescentie
Latentie
Interesse in de
genitaliën, weten om te
gaan met het
oedipuscomplex, wat
leidt tot identificatie
met de ouder van
dezelfde sekte.
Seksualiteit grotendeels
op de achtergrond
Adolescentie tot
volwassenheid
(Freud)
Adolescentie
(Erikson)
Genitaal
Eerste
volwassenheid
Volwassenheid
Rijpheid
Opnieuw ontluiken van
seksuele interesses en
aangaan van volwassen
seksuele relaties
Vlijt versus
minderwaardighei
d
Positief: groeiend besef van
competenties.
Negatief: gevoelens van
minderwaardigheid, geen
vertrouwen in eigen kunnen
Identiteit versus
Positief: bewustzijn van de
identiteitsverwarri eigen uniekheid, weten welke
ng
rol te spelen.
NegatiefL overmogen om de
juiste rollen in het leven te
identificeren
Intimiteit versus
Positief: ontwikkeling van een
isolement
liefdevolle seksuele ralaties
en hechte vriendenschappen.
Negatief: angst voor relaties
met anderen
Generativiteit
Positief: gevoel bij te dragen
versus stagnatie
aan de continuïteit van het
leven.
Negatief: begatelliseren van
eigen activiteiten
Integriteit versus
Positief: gevoel van eenheid in
wanhoop
wat men in het leven bereikt.
Negatief: spijt van gemiste
kansen.
Sociaalcognitieve leertheorie: Albert Bandura
Benadrukken van ontwikkeling waarin de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere
persoon (een model) te observeren. – bewust waarnemen. – herinneren – accuraat kunnen
reproduceren. – aan te leren en uitvoeren
Cognitief perspectief:
Benaderijn van ontwikkeling die zich op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren
kennen, te begrijpen en orover na te denken. Hoe verwerken kinderen en volwassenen op
informatie, en welk manier van denken en begrijpen dat op hun gedrag heeft. (jean piaget) zowel
kwantiteit neemt toe als kwaliteit. Ook de adaptie om van een stadium naar het andere te gaan
(zoals zuigen) komt door 2 dingen:
-assimilatie: het proces waarbij mensen een ervaring interpreteren binnen hun huidige cognitieve
ontwikkelingsstadium en denkwijze. ( wat hij al bezit)
- accommodatie: het proces dat bestaande manieren van denken verandert in reactie op nieuwe
stimuli of gebeurtenissen. ( wat hij met ervaringen opdoet)
Kritiek: de niet westerse manifesteren op een ander tijdstip, en bereiken nooit het hoogste
cognitieniveau en het is niet zo discontinu.
Informatieverwerkingstheorie:
Benadering van cognitieve ontwikkeling waarbij men probeert te achterhalen op welke manieren
mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan. In plaats van kwalitatief wordt het kwantitatief,
het wordt meer aangemerkt.
Hoofdstuk 3: De ontwikkeling van het kind.
In dit hoofdstuk komen we te weten wat ontwikkelingsonderzoekers en andere wetenschappers te
weten zijn gekomen over het samenspel tussen erfelijkheid en omgeving bij de ontwikkeling van een
menselijk wezen
Erfelijkheid
Gameten: het mannelijk en vrouwelijk voortplantingscel die een nieuwe cel vormen tijdens de
bevruchting. Deze bevatten veel genetische informatie.
zygote: de nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces. Ook wel de eerste cel
wanneer een spermacel door het membraam van de ovum dringt. -> fuseert tot een zygote ( de
nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces)
Genen: de basiseenheid van genetische informatie, hier wordt onze genetische code opgeslagen en
gecommuniceerd, ze spelen een belangrijke rol in onze erfelijkheid.
Al onze genen zijn opgebouwd uit DNA: deoxyribonucleic acid of desoxyribonucleïnezuur. Dit DNA is
opgebouwd uit chemische stoffen en zijn in een specifieke volgorde en locatie gerangschikt
DNA: de substantie waaruit genen bestaan, die bepalende is voor de aard en de functie van elke cel
in het lichaam . Ze bevatten 46 chromosomen in 23 paren, wij geven bij een spermacel of eicel 23
chromosomen weg en met de 23 andere chromosen vormen dat weer 46 chromosomen en 23 paren.
(22 zijn elk de 23e is ongelijk vanwege het geslacht)
Replicatie: verdubbeling van DNA tijdens de celdeling door mitose zorgt ervoor dat bijna alle cellen
van het lichaam dezelfde 46 chromosomen bevatten als de zygote. Genen bepalen uiteindelijk welke
cellen onderdeel van je lichaam worden en hoe het lichaam dan ook gaat functioneren. Meiose zorgt
ervoor dat de gameten worden gevorm in het lichaam van een volwassen mens. Loopt er dan niet 1
iemand dezelfde rond -> nee 2tot23e = 8.388.608 en met nog willekeurige transformaties is het 10
miljoen biljoen mogelijkheden
Als een cellencluster in de eicel zich binnen de eerste twee weken na de bevruchting afsplitst komen
er 2 identieke zygoten -> monozygotische tweeling. Het is dus aan de omgeving hoe ze zich zullen
gaan ontwikkeling als DNA zijn ze hetzelfde. Als 2 afzonderlijke eicellen ongeveer dezelfde tijd
worden bevrucht door 2 afzonderlijke zaadcellen krijg je een -> dizygotische tweeling. ( deze lijken
genetisch niet op elkaar). De kans op meerlingen wordt met de leeftijd toegenomen of door
zwangerschap bevorderende behandelingen. Moeders met meerlingen hebben meer kans op
premature geboorte en complicaties. We mogen het sekse van het kind niet bepalen omdat dit kun
uitte tot prenatale seksediscriminatie en een tekort aan een bepaald geslacht.
Wanneer je 23 paren hebt kan er maar 1 chromosoom per paar definitief qua uiterlijk tevoorschijn
komen -> dat is de dominante eigenschap ( de eigenschap die tot uiting komt wanneer er 2
concurrerende eigenschappen aanwezig zijn) het 2e chromosoom wat je wel draagt maar niet tot
uiting komt is een recessieve eigenschap: ( een eigenschap die in een organisme aanwezig is maar
niet tot uiting komt) Een genotype is de onderliggende combinatie van genetisch materiaal dat in
een organisme aanwezig is maar uiterlijk niet zichtbaar in tegenoverstelling van het fenotype dat een
waarneembaar kenmerk is . De informatie van een genotype, Allelen: sommige paren van genen:
genen die eigenschappen bevatten die verschillende vormen kunnen aannemen (haarkleur, ogen).
Bevatten gelijke of ongelijke genen als het gelijke genen bevat wordt het een Homozygoot
Heterozygoot: verschillende soorten in het gen. De dominante komt tot uiting.
Polygenische overerving: overerving waarbij een combinatie van meerdere genenparen
verantwoordelijk is voor de productie van een specifieke eigenschap. Zoals het PKU ziekte.
X gebonden gen: een recessief gen dat zich op het X chromosoom bevindt. Deze kunnen ziektes
overdragen aan de man omdat hun geen x gen met genetische informatie als tegenwicht hebben.
Genoom: het geheel van alle genen van de chromosomen van een individu. Hierdoor kunnen we
bepaalde aandoeningen waarvoor bepaalde mensen vatbaar zijn gemakkelijk worden
geïdentificeerd. Maar ook gedragsgenetica heeft er baat bij gehad, waarop worden onze
persoonlijkheid en ons gedragspatroon beïnvloed door genetische factoren.
Genen kunnen fysiek beschadigd worden door meiose en mitose, en soms komt er spontane mutatie
( röntgenstralen ) en ook omgevingsfactoren kunnen schadelijk zijn. Gevolg:
- Downsyndroom: een stoornis die het resultaat is van de aanwezigheid van een extra
chromosoom op het 21e paar en die vroeger mongolisme werd genoemd. Risico is veel groter
bij jonge of oude moeder.
- Fragiele X-syndroom: een stoornis die optreedt wanneer een bepaald gen op het Xchromosoom beschadigd is geraakt het resultaat is een milde tot matige verstandelijke
handicap.
- Sikkelcelanemie: een bloedaandoening die zo genoemd wordt vanwege de vorm van de rode
bloedcellen van de mensen die aan deze ziekte lijden. De rode bloedcellen klonteren samen
wat achterstallige groei veroorzaakt. (Afrikaanse) ook is het goed tegen malaria
- Ziekte van Duchenne: een aandoening waarbij sprake is van spierzwakte gevolgd door
afname van de spiermassa. Als gevolg hiervan ontstaat stijfheid van de gewrichten. Dit komt
alleen bij mannen voor.
- Syndroom van Klinefelter: een aandoening die het gevolg is van de aanwezigheid van een
extra X-chromosoom, dit leidt tot onderontwikkelde genitaliën, extreme lengte en borsten.
Genetisch adviseur: iemand die mensen helpt met problemen die veeband houden met eefelijke
stoornissen
Technieken om de gezondheid van de ongeboren te beoordelen:
Eerstescreeningtest: een combinatie van een bloedtest en echoscopie van hoog geluid volgen
leveren een vaag beeld 11e ->13e week
Echoscopie: hierbij worden geluidsgolven met een zeer hoge frequente gebruikt om structurele
afwijkingen of meerder zwangerschappen op te sporen, de groei te meten en het stadium te bepalen
15e -> 18e week.
Vruchtwaterpunctie: een test waarmee genetische afwijkingen kunnen worden opgespoord door
een klein monster van foetale cellen uit de vruchtzak te onderzoeken. Dat gebeurt met een kleine
naald die in het vruchtwater wordt gestoken waarin de ongeboren vrucht zich bevindt
Vlokkentest: een test waarmee genetische afwijkingen worden opgespoord door kleine monsters te
nemen van het haarachtige materiaal om het materiaal heen.
Embryoscopie, foetale bloedtest uit de navelstreng.
De interactie tussen erfelijkheid en omgeving.
Temperament: patronen van prikkeling en emotionaliteit die consistente en permanente
eigenschappen van een individu. Kinderen die worden geboren met een temperament dat een
ongebruikelijke mate van psychologische reactiviteit met zich meebrengt, later kunnen deze gezien
worden als verlegen ( ze schrikken snel, hartslag neemt toe voor alles wat nieuw is )maar eigenlijk
gedragen ze zich eigenlijk net zoals hun leeftijdsgenoten. Hoe we dit kunnen verklaren komt door de
nurture, en dan vooral door de ouders, Als hun een langdurige ziekte of veel ruzies of een stressvolle
omgeving zullen ze hun verlegenheid behouden. Of als hun stimuleren om extravert te zijn kunnen
ze hun verlegenheid overwinnen. -> multifactoriële overving: de bepaling van eigenschappen door
een combinatie van genetische factoren en omgevingsfactoren, waarbij een genotype zorgt voor een
bepaald bereik waarbinnen een fenotype zich manifesteren. ( zoals bepaalde slankheid, lengte ).
Maar er zijn ook eigenschappen die blijvend erfelijk zijn zoals lengte. Met lab ratten kunnen we
gemakkelijk verschillende omgevingsstimmula nabootsen en kijken hoe een met dezelfde genetische
achtergrond deze reageren. Omgevingsfactoren spelen hierbij een grote rol en het is niet de
genetische code die verandert maar de epigenetica: de manier waarop de genen aan of uit worden
gezet door chemische veranderingen in het genoom. Omgeving: 2 geadopteerde meisjes,
buurmeisjes dezelfde soort gezin enzovoort lijken ze?
Fysieke genetische kenmerken: krullen, obesitas, lengte, hartslag, dood gaan liggen dichter bij , bij
monozygotische tweeling dan bij andere . genen spelen een belangrijke rol bij intelligentie.
Neurocitisme en extraversie zijn gerelateerd aan genetische factoren: nourocitisme: is de mate van
emotionele stabiliteit die een individu gewoonlijk vertoont. Extraversie: is de mate waarin mensen
graag in het gezelschap verkeren van anderen, en sociaal zijn. Een prikkel zoekend gen beïnvloedt de
productie van de hersenstof: dopamine, waardoor sommige mensen meer dan anderen geneigd zijn
om nieuwe situaties op te zoeken en risico’s te nemen. Maar ook bij politiek denkbeeld, religieuze
inslag en waarden en zelf de houding ten opzichte van de menselijke seksualiteit zijn genetische
componenten. Maar ook de omgeving waarin iemand wordt opgevoed speelt een grote rol,
stimuleren zij juist om rustig te doen of andersom.
Onderzoek: Chinese baby’s vertonen aanzienlijk minder motorische activiteit, waren ze minder snel
gefrustreerd en maken ze veel minder geluid -> rustig temperament, boeddhistische filosofische
ideeën over sereinheid. Westerse baby’: emotioneel instabieler en gespannener zijn en veel meer
schuldgevoel hebben -> filosofieën waaien een belangrijke rol is weggelegd
Wat is de oorzaak van een geestelijke aandoening? Steeds meer wijzen erop dat het een gevolg is
van genetische factoren, hoe nauwer de band tussen nauw verbande mensen en schizofrenie hoe
groter de kans. Maar vooral ook structurele afwijkingen in de hersenen. Maar ook als kunnen ze een
ongewone grote gevoeligheid voor omgevingstres erven die het kan triggeren. Maar ook
depressiviteit, alcoholisme, autisme en ADHD hebben belangrijke erfelijke componenten. Dit wordt
vaak gezien als een voorbereiding op een toekomstig ontwikkelingspatroon of het manifesteert licht
aan de omgeving . Ook een goed voorbeeld is adoptie in het begin zullen hun adoptie ouders vaak
nadoen maar later als deze invloed minder is gaan erfelijke eigenschappen manifesteren.
-
-
Actief genotype-omgevingseffect: situatie waarin een kind zich richt op de aspecten van zijn
omgeving die het best aansluiten op zijn genetisch bepaalde capaciteiten. ( een actief kind
zal snel op een sportclub gaan, terwijl ze de niet de minder genetisch aangelegde aspecten
aandacht geven)
Passief genotype-omgevingseffect: situatie waarin genen van de ouders worden
geassocieerd met de omgeving waarin een kind opgroeit. ( sportieve ouders -> sportief kind)
Evocatief genotype-omgevingseffect: situatie waarin de genen van een kind een specifiek
type omgeving oproept. ( een veel eisend kind kan er naar toe leiden dat zijn ouders eerder
inspringen op zijn behoeften dan een minder eisend kind, of iemand met goede coördinatie
graag balspelletjes doen de ouders hem op een basketbalsport)
Prenatale groei en verandering.
Bevruchting: het proces waarbij een zaadcel en een eicel samenkomen en een nieuw cel creëren.
Prenatale periode 3 stadiums:
- Germinaal stadium: het eerste en kortste stadium dat plaatsvind tijdens de eerste 2 weken
na de conceptie. Het methodische celdeling vindt plaats en de cellen krijgen een steeds
specialistischer functie ook ontstaat er een placenta: doorgeefluik waardoor voeding en
zuurstof via de navelstreng wordt door geleverd.
- Embryonale stadium: periode van 2 – 8 weken na de bevruchting na de bevruchting waarin
grote veranderingen plaatsvinden in de belangrijkste organen en de fundamentele anatomie,
ook bevinden er zich 3 aparte lagen: buitenste laag: ectoderm, binnenste laag: endoderm,
ertussen: mesoderm.
- Foetale stadium: ontwikkeling dat rond 8 weken na de conceptie begint en eindigt na de
geboorte. ( formeel wanner de differentiatie van de belangrijkste organen heeft
plaatsgevonden. Het kind heet nu foetus. ( 7 pond) er ontstaan hemisferen en er komt
verbinding tussen neuronen, deze hebben bedekkend laagje (myeline) dit bevorderd het
transmiddel snelheid van de boodschappen naar de hersenen. Tot de 24e week worden er
ook hormonen vrijgegeven die leiden tot de toenemende differentiatie van mannelijke en
vrouwelijke foetussen. Jongens krijgen veel androgenen aangemaakt die weer de hersenen
beïnvloeden.
Eerste 12 weken kan een spontane abortus plaatsvinden miskraam) meestal door een genetische
afwijking. Niet westerse vrouwen licht het abortus cijfer 10 x zo hoog als westerse vrouwen.
Nervositeit kan het slaappatroon van de foetus beïnvloeden. Maar het meeste effect zou wel het
teratogeen effect hebben: omgevingsfactor die leidt tot een geboorte afwijking. ( placenta kan dit
deels weghouden maar niet in het geheel). Deze hebben het meeste effect in de vroege jaren van het
kind. Maar ook sociale factoren kunnen teratogene effecten hebben: armoede. Dit kan later wel als
ze in een gezonde omgeving opgroeien worden opgeeft.
Uitstel van kinderen kan grote gevolgen hebben: meer kans op vroeggeboorte, boven het 40
syndroom van down. Maar ook tienermoeders hebben een 2 keer zo hoog sterftecijfer. ( dit kan ook
komen door de omgeving). Anticonceptie gebruiken tijdens de zwangerschap kan dat gender
verschillen leiden. Marihuana: kan tot snel geïrriteerde nerveuze kinderen lijden. Cocaïne kan tot
ernstige vernauwing van de bloedvaten lijden en verslaving. Foetaal alcohol syndroom: een stoornis
die wordt veroorzaakt doordat de moeder tijdens haar zwangerschap aanzienlijke hoeveelheden
alcohol neemt die kan leiden tot verstandelijke beperkingen en groeiachterstand.(ADHD)Foetale
alcohol effecten: een situatie waarin kinderen als gevolg van alcoholgebruik van hun moeder een
aantal problemen vertonen die kenmerkend zijn. Roken heeft ook geen positief effect: verminderd
de beschikbare zuurstof, vertragen de ademhaling en versnellen de hartslag met gevolg kan
miskraam leiden of geestelijk gehandicapte kinderen
Hoofdstuk 4: de geboorte en het pasgeboren kind.
Geboorte
Neonaat is een pasgeboren baby. De geboorte begint met het vrijkomen van chemische stoffen die
de bevalling op gang zetten. Na 266 dagen zorgt een proteïne CRH ervoor dat er hormonen
vrijkomen die tot een geboorte leidt: oxytocine, die door de hypofyse wordt afgescheiden. Als de
oxytocine concentratie genoeg is begint de baarmoeder periodiek samen te trekken, tijdens de
prenatale periode wordt de baarmoeder (spierweefsel) langzaam groter naarmate de foetus groeit.
Braxton-Hicks-contratracties ook wel voorweeën na de 4e maand. Op het punt van geboren worden
de weeën steeds heftiger om het hoofd van de foetus tegen de baarmoederhals te drukken.
Vanwege die stuwing en het nauwe geboortekanaal hebben pasgeborenen vaak een gehavend taps
toelopend hoofd. De bevalling heeft 3 fases:
- Ontsluitingsfase: de weeën treden aanvankelijk om de 8 á 10 minuten op en duren 30 sec.
aan het einde van deze fase duren ze 2 min om de 2 min
- Overgangsfase: als de weeën op zijn heftigst zijn, opent de baarmoedermond. - - Uitdrijvingsfase: Het hoofdje komt te zien en de vagina wordt opgerekt, omdat het gebied
tussen de rectum en de vagina moet mee rekken krijgen vrouwen wel eens een episiotomie:
een knip om de opening te vergroten. Hier was veel kritiek op.
- Als de navelstreng en de placenta worden geboren.
Het exacte moment van geboorte vindt plaats wanneer de foetus de baarmoeder via de
baarmoederhals heeft verlaten en door de vagina passeert om het lichaam van zijn moeder volledig
te verlaten. Baby’s huilen omdat ze hun longen moeten vrijmaken om vrij en zelfstandig te kunnen
ademen. Het Nederlandse systeem van verloskundige en perinatale zorg ( medische zorg aan
zwangere en kinderen rondom de geboorte ) bieden vrouwen aan om thuis te bevallen.
Een standaard meetsysteem test of de gezondheid van een pasgeboren baby door verschillende
factoren te meten. Er kan door de navelstreng om de nek of een lange wee zuurstoftoevoer
afgesneden worden is niet meteen schadelijk maar een paar minuten zonder zuurstof kan leiden tot
hersenbeschadiging ( doordat hersencellen afsterven). Anoxie: zuurstofgebrek van een paar
minuten. Hierna wordt de baby van het vernix (huidsmeer) die het vergemakkelijkt de doorgang door
het geboortekanaal. In de jaren 70 werd gezegd dat hechting ( intieme fysieke en emotionele contact
tussen ouder en kind in de periode direct na de geboorte) cruciaal was, slechts was het gevolg
hiervan maar een paar dagen. Wel is het van belang vlak na de geboorte te strelen en masseren dit
bevorderd het lichamelijke balans en de aanmaak van chemicaliën in de hersenen ( voor groei)
Alternatieve manieren om te bevallen:
- De lamaze-methode: is vooral populair in Amerika, maakt gebruik ban basale
ontspanningstechnieken, hierdoor kunnen ze heftige weeën opvangen. Positieve manier
omgaan met pijn. Uit onderzoek blijkt dat dit inderdaad goed werkt of de mensen al gewoon
enthousiaster waren en daardoor de techniek gingen proberen weten we niet.
- Kraamhotels: een huiselijke omgeving
- Thuisbevalling
Verloskundige: personen die bekwaam en gerechtigd de zwangerschap en bevalling begeleiden,
zolang er geen spraak is van een ernstige afwijking of complicaties zijn. Vaak in samenwerking van
een kraamverzorgster. Doula: emotionele, psychische en educatieve steun tijdens de bevalling.
Pijn is een subjectief psychologisch verschijnsel en dus moeilijk te meten. Pijn is meestal een signaal
dat er iets mis is met ons lichaam. 2 soorten ruggenprikken: spinale anesthesie( heel je onderlichaam
verdoofd, je kan niet persen) en epidurale anesthesie (pijnvrij onderlichaam). Hoe sterker het
medicijn hoe groter effect op de foetus. ( kort zuurstof tekort, bevalling vertragen ). Anesthesist kan
deze prikken geven. Vlak na de geboorte worden ze door een hielprik op 17 aandoeningen getest.
Sommige zijn er fel op tegen om kort na de bevalling naar huis te gaan doordat er weefsel kan
scheren en bloedingen kunnen ontstaan. Bevallingstips: flexibel uitgangspunt, communiceren ,
rekening houden met, steun, realistisch en eerlijk zijn over pijn, concentreren op geheel.
Complicaties tijdens de geboorte:
Problemen bij bevallingen:
premature baby’s: te vroeg, het licht nu veel aan het gewicht 2500 is gezond. Baby’s met een laag
geboorte gewicht liggen hieronder. Oorzaak: steeds hogere moedersleeftijd en
vruchtbaarheidsbehandelingen ( door meerlingen). Groei vertraagde baby’s die als gevolg van een
vertraagde foetale groei van 90% weegt dan het gemiddelde kind van die leeftijd. Deze blijven even
in het ziekenhuis om aan te komen, gewicht is belangrijk om niet onderkoeld te raken ( baby’s
kunnen dit nog niet zelf regelen). Is er een combinatie zijn ze gevoeliger op ziektes en omdat de
longen nog niet volledig zijn ontwikkelt kunnen zij Respiratory Distress Syndrome: een ernstige
longaandoening die ontstaat ten gevolge van onvoldoende rijping van de longblaasjes krijgen.
Omdat te vroeg geboren baby’s zich nog niet helemaal konden ontwikkeling zijn ze ongewoon
gevoelig voor stimuli in hun omgeving snel overweldigd en bewegen ongecoördineerd. Baby met
een zeer laag geboortegewicht: minder dan 1250 gram of minder dan 30 weken in de baarmoeder
heeft doorgebracht. De levensvatbare leeftijd ( het moment waarop een te vroeg geboren baby kan
overleven) ligt nu op 22 weken. De kosten zijn enorm hoog maar kwalitatief goede zorg is essentieel.
Oorzaken: er is iets niet in orde met het voortplantingssysteem van de moeder, snel weer zwanger
word, te lage leeftijd en geen goede zorg. Etniciteit en laag BMI.
Postmature baby’s: baby doe 2 weken na de uitgerekende datum nog niet geboren is. Deze lopen
ook verschillende risico’s op. De bloedtoevoer ban de placenta kan minder worden en niet genoeg
voeding bevatten, minder toevoer naar hersenen, hersenbeschadiging. Ook de bevalling is zwaarden
doordat de baby groter is. Keizersnede: een ingreep waarbij de baby operatief uit de baarmoeder
wordt verwijderd in plaats van geboren te worden via het geboortekanaal.
Stuipligging kan de navelsteng sneller worden afgesloten, hierdoor krijgt de baby geen zuurstof.
Foetale monitor: apparaat waarmee de hartslag van de baby kan worden gemeten tijdens weeën.
Het is een zware operatie met risico’s op infectie. Maar ook voor de baby kan het een remmende
werking hebben op de normale afgifte van bepaalde stress gerelateerde hormonen zoals
catecholamines in de bloedbaan van de pasgeborene of ademhalingsproblemen.
Doodgeboorte: de geboorte vaneen kind dat niet meer leeft. Zuigelingensterfte: overlijden van een
kid binnen het eerste levensjaar. Postnatale depressie: depressie bij nieuwe moeders. Oorzaken: in
het verleden al eerder depressief waren , niet voorbereid op de lawine emotie die bij een bevalling
vrijkomt, grote schommelingen in de hormoonproductie die na de geboorte kunnen plaatsvinden. Dit
negatieve effecten hebben op baby’s moeders willen geen contact met hun baby waardoor ze
minder positieve emoties tonen en zich alleen terugtrekken van hun moeder. En kan negatieve
effecten hebben op de partner. : mentale afwijzingen. Zuigelingensterfte bij etnische verschillen
komen ook door sociaaleconomische positie ontbreken van goede prenatale zorg. Wij zijn zo
afhankelijk na de geboorte omdat we “feitelijk” te vroeg geboren zijn onze herseninhoud is nog maar
een kwart van een volwassenen. Als we dit wel deden zijn ons hoofd niet door het kanaal passen.
Wat een pasgeboren baby allemaal kan
Reflexen: niet aangeleerde, gestructureerde onvrijwillige respons die automatisch optreed in
aanwezigheid van bepaald stimuli. Zien: een zintuigelijke reactie als gevolg van de stimulatie van de
visuele zintuigen als een interpretatie van die stimulatie. Baby’s hebben vooral oog voor de dingen
met een scherp contrast tegenover de rest van de omgeving, ze kunnen helderheid onderscheiden
en de omvang inschatten. Klassieke conditionering: een vorm van leren waarbij een organisme
reageert op een neutrale stimuli die dat type respons normaal gesproken niet teweegbrengt.
Operante conditionering: een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt
wordt, afhankelijk van zijn associatie met positieve of negatieve consequentie. De meest primitieve
vorm van leren vindt waarschijnlijk plaats via gewenning ( de afname in de reactie op een stimulus
die plaatsvindt na herhaaldelijke presentatie van die stimulus) of habituatie. Baby’s kunnen
uitdrukkingen imiteren. Pasgeboren baby’s kennen bijvoorbeeld een cyclus van arousalstadia
verschillende wak en slaapniveaus bij pasgeboren baby’s die variëren van diepe slaap tot opwinding.
Hoofdstuk 5: fysieke ontwikkeling van deze tijd.
Groei en ontwikkeling
Groei:
1. Cefalocaudaal principe: het principe dat groei een patroon vormt dat begint met het hoofd
en bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam. Visuele
vermogens groeien eerder dan vermogens om te lopen. (kop staart)
2. Proximonadistale principe: het principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons
lichaam naar buiten toe trekt. ( binnen naar buiten )
3. Het principe van hiërarchische integratie ”het principe dat eenvoudige vaardigeden zich
doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, maar later geïntegreerd
worden in complexe vaardigheden.
4. Principe van de onafhankelijkheid van systeem: het principe dat verschillende
lichaamssystemen een verschillende groeitempo kennen.
Zenuwstelsel: hersenen en zenuwen over het hele lichaam. Neuronen zijn de basiscellen van het
zenuwstelsel. Een cellichaam bevat een nucleus of celkern. Maar neuronen kunnen met andere
cellen communiceren (als enige). Daarvoor hebben ze een uiteinde van vertakkingen: dendrieten
deze ontvangen boodschappen. Aan de andere kant hebben ze een languiteinde: Axon, deze
boodschappen zijn bedoeld voor de neuronen. Neuronen raken elkaar niet maar via chemische
boodschapper neurotransmitters kunnen ze communiceren. De open plek die er tussen zitten noemt
men synapsen. Baby’s worden eigenlijk met meer neuronen geboren dan nodig was, maar in het
leven maken we meer dan 5000 verbindingen aan per neuron. Maar neuronen die geen verbindingen
maken worden weggehaald, snoeien van synapsen En door ervaringen worden neuronen versterkt.
Axonen worden bedekt met myeline: een vettige substantie die de neuronen helpt te beschermen
en de overdracht van zenuwsignalen versnelt. Sommige neuronen verplaatsen zich naar de
hersenschors: de bovenste laag van de hersenen. Terwijl andere op subcorticale niveaus onder de
hersenschors terechtkomen. Deze subcorticale niveaus zijn verantwoordelijk voor basale activiteiten
als ademhaling en hartslag. Ernstig letsel is bijvoorbeeld door kindermishandeling: shaken babysyndroom.
Meestal loopt de ontwikkeling van de hersenen genetisch. Plasticiteit: de gevoeligheid van een zich
ontwikkelend organisme voor omgevingsinvloeden. Bijvoorbeeld zintuigelijke invloeden zijn van
invloed op individuele neuronen als op de structuur van hun onderlinge verbindingen.
Gevoelige periode: een afgebakende periode meestal vroeg in het leven van een organisme waarin
dat organisme extra gevoelig s voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet
van de ontwikkeling. Dit kan in verband houden met de ontwikkeling van specifieke delen van
zintuigen.
Ritmen: zich herhalend, cyclische gedragspatronen,
Gedragstoestand: de mate van bewustzijn van een baby tijdens innerlijke en externe stimulatie.
( geen )Rapid eye movement: de periode tijdens de slaap van oudere kinderen en volwassen die
geassocieerd worden met dromen , deze periode komt niet voor bij baby’s maar meer de rem slaap (
50 %) volwassenen (20%). Dromen ze? Dat zouden we niet weten waarschijnlijk niet omdat baby’s
niet veel hebben om over te dromen, door hun beperkte belevingswereld, en de hersengolven lopen
anders. De functie van de REM slaap: manier om de hersenen zichzelf te stimuleren ( autostimulatie)
De motorische ontwikkeling
De vorm en de verhoudingen van pasgeboren baby’s lenen zich niet voor soepele bewegingen. Hun
hoofd is groot en zwaar en baby’s hebben daar de kracht niet voor. Waarom leren we sommige
reflexen af? Omdat we meer controle krijgen over ons gedrag en we vormen complexere
gedradragspatronen voor de toekomst. Sommige reflexen komen vanuit ons pre menselijke
verleden, moro-reflex.
Dynamische systeemtheorie: theorie die beschrijft hoe motorische vaardigheden zich ontwikkelen
en worden gecoördineerd. Voor snelle fysieke groei zijn voedingstoffen nodig. Ondervoeding kan
leiden tot marasme: een ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien. ( te weinig calorieën en
proteïne ) of kwashiorkor: een ziekte waarbij de maag en ledematen en het gezicht van het kind
water vasthouden en opzwellen. Failure to thrive syndroom: een stoornis waarbij kinderen stoppen
met groeien door gebrek aan stimulatie en aandacht van ouders.
Obesitas: een chronische ziekte waarbij er een zodanige overmatige vetstapeling in het lichaam
bestaat dat dit aanleiding geeft tot gezondheidrisico’s.
Moedermelk bevat waardevolle voedings- en afweerstoffen die kinderen nodig hebben boor hun
groei en ontwikkeling en gezondheid. Ook komt eruit dat moeders minder kans hebben op eierstok
of borstkanker hebben.
De ontwikkeling van de zintuigen
Na 6 maanden krijgt de baby meer behoefte aan calorieën en bijvoorbeeld ijzer. De processen die ten
grondslag liggen aan de manier waarop een baby de wereld om zich heen interpreteert zijn sensatie (
de stimulatie van de zintuigen ) en perceptie ( het met behulp van de zintuigen en de hersenen
ordenen, interpreteren, analyseren en integreren van stimuli) Automatisch gezien is het oog nog niet
allemaal klaar om te functioneren en ook de myelisering van de gezichtszenuw laat wat te wensen
over. Mogelijk wordt de vertraagde reactie bij de baby’s veroorzaakt door de relatief tragere
overdracht van informatie binnen het zenuwstelsel uit onderzoek blijkt dat blootstelling van pijn
permanente veranderingen in het zenuwstelsel kan veroorzaken. Kinderen vergaren onder andere
informatie over de wereld door dingen aan te raken. Blijkbaar geeft het naar de mond brengen en
houden aard over het object.
Multimodale benadering van perceptie: benadering waarbij gekeken wordt hoe de informatie die
wordt opgevangen door verschillende individuele zintuigen wordt geïntegreerd en gecoördineerd.
Affordances: de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft.
Hoofdstuk 6: de cognitieve ontwikkeling in de
babytijd.
Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget:
Hij meende dat kennis het resultaat is van directe motorisch gedrag. Hij ging ervan uit dat alle
kinderen van geboorte tot adolescentie in een vaste volgorde vier universele stadia doorlopen:
- Sensomotorische stadium
- Preoperationele stadium
- Concreet operationele stadium
- Formeel operationele stadium
De overgang: alles een kind het juiste niveau van fysieke rijping heeft bereikt en is blootgesteld aan
relevante ervaring. Van Piaget van cruciaal belang om ook te kijken naar de in de kwaliteit van de
kennis en het begrip van kinderen. Hij gelooft ook in schema’s: mentale structuur of programma dat
de ontwikkeling vaan het denken aanstuurt. En adaptie: de eigenschap om zich aan te passen aan de
omgeving. Ten grondslag ligt aan de groei van schema’s. Adaptie betekend dat mensen er altijd op
uit zijn om betekenis te geven aan de dingen waarmee ze in aanraking komen. Dat doen we door
nieuwe dingen te plaatsen is iets dat wel al begrijpen: assimilatie: het proces waarmee mensen
ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Als hij op de manier zoals zuigen geen nieuwe informatie meer opdoet vindt er accommodatie
plaats: veranderingen in onze bestaande manieren van denken of ons gedrag in reactie op
ontmoetingen met nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Sensomotorische periode: de basis van de vroege cognitieve groei.
De leeftijd waarop een baby een bepaald stadia bereiken is per individu behoorlijk verschillen.
1. 0-1 maand Aangeboren eenvoudige reflexen. ( zuigreflex )
2. 1-4 maanden Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties. Afzonderlijke acties tot
geïntegreerde activiteiten te coördineren. Circulaire reactie: een activiteit die de
ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt dankzij de herhaling van een
willekeurige motorische handeling.
3. 4-8 maanden secundaire circulaire reacties. In deze periode verleggen baby’s hun cognitieve
horizon naar de wereld buiten zichzelf en beginnen ze in te spelen op hun omgeving. Ook wel
schema’s die betrekking hebben op herhaalde acties die een gewenst resultaat opleveren.
Of ook wel vocalisatie. Verschil tussen 2 en 3 is gericht op eigen lichaam of buiten wereld.
4. 8-12 maanden Coördinatie van secundaire circulaire reacties: Intentioneel gedrag: gedrag
waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden tot één enkele actie
om een probleem op te lossen. De nieuwe ontwikkelde intentionaliteit van baby’s, hun
vermogen om bepaalde middelen te gebruiken om bepaalde doelen te bereiken en hun
vermogen om op toekomstige omstandigheden te anticiperen zijn gedeeltelijk het resultaat
van objectpermanentie: het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan ook al
zijn ze onzichtbaar.
5. 12-18 maanden Tertiaire circulaire reacties. Belangstelling voor het onverwachte, miniexperimenten.
6. 18-24 maanden het begin van denken, mentale representatie of symbolisch denken. Mentale
representatie: een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object. (oorzaak-gevolg) .
Indirecte imitatie: een handeling waarbij een persoon die niet meer aanwezig is, wordt
geïmiteerd door kinderen die eerder getuige zijn geweest van een soortgelijke handeling.
Kritiek: - Overgang van het ene stadium naar het andere is niet zo abrupt. – hij ging voorbij het
zintuigelijk en perceptuele systemen die al heel vroeg bij baby’s aanwezig was. – objectpermatatie is
te betwijfelen ( motorische vaardigheden en geheugen ) . – ook imitatie van gezicht is eerder. – is
meer op toepassing op kinderen uit westerse landen.
De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling
Informatieverwerkingstheorie: een theorie die verklaringen probeert te geven voor de manier
waarop mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan. Volgens deze theorie vormen de
kwantitatieve veranderingen in het vermogen van baby’s om informatie te ordenen en te
manipuleren. Toenemende complexiteit, snelheid en capaciteit. 3 basisaspecten: codering, opslag en
ophalen. ( manier waarop informatie wordt opgenomen, of het in de toekomst daadwerkelijk wordt
gebruikt, wordt het weer naar bewustzijn gebracht ) meestal is dit geautomatiseerd .
Herinnering: het proces waarmee informatie wordt opgenomen, opgeslagen en opgehaald.
Infantiele amnesie: de afwezigheid van een herinnering aan ervaringen van vóór het 3e levensjaar.
Fysieke opname van een herinnering in de hersenen zijn relatief permanent. Taal is heel belangrijk bij
herinneringen, ze kunnen het later namelijk niet beschrijven. Expliciete geheugen bevat bewuste
herinneringen die doelbewust kunnen worde opgehaald in het hippocampus. Impliciete geheugen
bevat herinneringen die onbewust worden opgehaald. Deze worden opgeslagen in het cerebellum en
de hersenstam. Echte expliciete herinneringen vormen zich pas vanaf de tweede helft van het eerste
levensjaar door het groeiende aantal gebieden van de hersenschors. Informatieverwerkingsmodel:
Zien, horen, voelen, ruiken, proeven (prikkels): sensorisch geheugen, korte termijn geheugen,
werkgeheugen, zingeving en zelfbeeld of wel lange termijn geheugen
Ontwikkelingsquotiënt: een overkoepelde ontwikkelingsscore die betrekking heeft op prestatie op 4
vlakken: - motorische vaardigheden, taalgebruik, aanpassingsgedrag en persoonlijke en sociale
vaardigheden Bayley scales of Infant Development: instrument waarmee de ontwikkeling van
kinderen van 2-42 maanden kan worden beoordeeld. Op 3 gebieden: gedrag en temperament,
motorische en mentale vaardigheden. Mullen scales of early learning: instrument dat zich richt op 5
verschillende domeinen van de ontwikkeling bij kinderen van 1-68 maanden: grove motoriek, visuele
receptie, receptieve en expressieve taal. Hoe weten we of een baby informatie snel of langzaam
verwerkt: gewenningstest ( baby’s die informatie efficiënt verweken, leren sneller iets over stimuli)
of meten van het visuele herkenninsgeheugen: de herinnering en herkenning van een stimulus die
eerder is gezien. Crosmodale perceptie: het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip
slechts via 1 zintuig is ervaren later door middel van een ander zintuig te identificeren.
Omgevingsfactoren tellen ook mee.
Bij de informatieverwerkingstheorie gaat het niet om een algemene verklaring van de kwalitatieve
veranderingen maar om kwantitatieve veranderingen in de capaciteiten van baby’s.
De wortels van onze taal
Taal: de systematische betekenisvolle ordening van symbolen die de basis vormt voor communicatie.
Taal is nauw gekoppeld aan de manier waarop baby’s naar de wereld kijken. Taal heeft verschillende
formele eigenschappen die en kind moet beheersen om taalvaardigheden te kunnen ontwikkelen:
- Fonologie: basisklanken van taal die gecombineerd worden tot zinnen.
- Morfemen: complete woorden, informatie toevoegen om een woord te begrijpen
- Semantiek: regels die de betekenis van woorden e zinnen bepaald.
Taalbegrip begint dus eerder als taalproductie. Prelinguïstische communicatie: is communicatie door
middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie. Brabbelen: het maken van op spraak
kunnen maar betekenisloze geluiden. 10 -14 maanden beginnen ze hun eerste woordje te zeggen.
Holofrase: 1 woordzinnnen: uiting die voor een hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van
de context waarin deze wordt gebruikt. Baby’s die 2 woorden kunnen combineren kunnen relaties
tussen dingen beschikken. Telegramstijl: manier van praten waarbij woorden worden weggelaten die
niet cruciaal zijn voor de boodschap. Onder extensie of onder generalisatie: de gewoonte om
woorden te beperkt gebruiken die veel voorkomt bij jonge kinderen die leren te praten. Over
extensie of over generalisatie speelt iets later op: de gewoonte om woorden te algemeen te
gebruiken, waardoor de betekenis ervan te veel gegeneraliseerd wordt. Referentiële stijl: spreekstijl
waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen. Of expressieve stijl: spreekstijl
waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen uit te
drukken. Ze zijn gedeeltelijk afhankelijk van culturele factoren.
Een van de theorieën over taalwerving legt de nadruk op de basis principes van leren en leertheorie:
de visie dat taalverwerving volgens de wetten van bekrachtiging en conditionering verloopt. Volgens
de leertheorie leert een kind sneller als ze beloond worden. Omdat zowel op correcte als op
incorrecte taalgebruik wordt gereageerd weten we niet hoe kinderen goed leren spreken. Volgens
navistische benadering: de visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme bestaat dat
de ontwikkeling van taal aanstuurt. Universele grammatica: Chomky’s theorie dat alle talen
eenzelfde onderliggende structuur hebben. Volgens hem is het menselijk brein verbonden met een
neuraal systeem dat taalverwervingsmechanisme language acquisition device heet: een neuraal
systeem van de hersenen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van een taal begrijpen.
Volgens interactionele perspectief is taalontwikkeling het gevolg van een combinatie van genetisch
bepaalde aanleg en omgevingsfactoren. Babytaal: een manier van praten tegen baby’s die bestaat
uit korte eenvoudige zinnetjes.
Hoofdstuk 7: De sociale ontwikkeling en de
persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd.
Basis van sociaal gedrag
De fundamentele gezichtsuitdrukkingen zijn in de meest uiteenlopende culturen nagenoeg gelijk,
bovendien blijft de non-verbale codering het gehele leven nagenoeg gedurende gelijk. Hieruit kunne
we concluderen dat we geboren zijn met het vermogen om basale emoties te uiten. Dit kan al na
een maand. En hoewel alle baby’s dezelfde soorten emoties tonen, kan de mate van emotionele
expressiviteit per baby verschillen. Omdat het feit dat kinderen op dezelfde manier als volwassenen
non-verbale emoties kan uiten wil niet zeggen dat ze deze op dezelfde manier beleven, sommige
kunnen emotieloos zijn. Sommige psychologen beweren anders. Differentiële emotietheorie: de
theorie van ontwikkelingspsycholoog Carrol Izard dat emotionele uitingen niet alleen emotionele
ervaringen spiegelen maar ook de emoties zelf reguleren. ( beheersen van hun emoties ). Limbisch
systeem ( de plek waar emotionele reacties plaatsvinden ) werkt samen mar de voorhoofdskwabben
die het ontstaan van meer soorten emoties mogelijk maken.
In het tweede helft van het eerste levensjaar ontwikkelen baby’s vreemdenangst: de voorzichtigheid
en terughoudendheid die baby’s aan de dag leggen als ze een onbekende ontmoeten. Oorzaak: Door
de toegenomen cognitieve vermogens van baby’s waardoor ze de mensen die ze kennen kunnen
onderscheiden van vreemden met daarvan vasthoudend dat ze cognitief genoeg zijn ontwikkeld om
anders te kunnen reageren. Baby’s van 6 en 9 maanden willen hun wereld ontdekken wanneer iets
gebeurd wat onbekend is ervaren ze angst. Scheidingsangst: de angst die bij kinderen wordt
opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger. Dit manifesteert rond de 7-8 maanden
met een hoogtepunt na 14 maanden. Ze geven zowel blij van cognitieve ontwikkeling als van de
groeiende emotionele en sociale banden. Sociale glimlach: de glimlach van een baby in reactie op
een andere persoon. Baby’s kunnen al snel vrolijkheid en angst als emotie herkennen. Rond de
leeftijd van 5 maanden kunnen ze vrolijke en droevige vocale uitingen geven. Ook geld dat de
visuele zicht van kinderen de eerste 6-8 maanden beperkt is. Kinderen hebben een zwak
ontwikkelende kennis van de emotionele betekenis van gezichtsuitdrukkingen en stemmen.
Sociale referencing: het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om
duidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen. Het is een vrij complexe
vaardigheid omdat ze ne niet alleen de betekenis van het gedrag van anderen moeten begrijpen
zoals hun gezichtsuitdrukkingen maar ook beseffen dat het gedrag ban andere een bepaalde
betekenis heeft in speciale omstandigheden. Een reactie van in de spiegel geeft niet alleen aan dat je
het belangrijk vindt hoe het eruitziet maar ook dat je bewust bent van je zelf op een positief mogelijk
manier jezelf probeert te representeren: zelfbesef. 17 a 24 maanden. Theory of mind: het
vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander en indirect ook van
zichzelf. Bovendien zijn baby’s steeds beter in staat om intentionaliteit en causaliteit te begrijpen, ze
beginnen te beseffen dat het gedrag van anderen een bepaald betekenis heeft en dat het is bedoeld
voor specifieke doelen, verschillen van knuffels en mensen. Na een jaar of 2 krijgen ze empathie: een
emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon.
Relaties aangaan
Een belangrijk proces is hechting: het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder en kind in
de periode direct na de geboorte. Hierbij voelen ze zich prettig. Deze periode komt pas echt als uiting
op 2 cruciale momenten: - wanneer het kind gescheiden wordt van zijn hechtingsfiguur – wanneer
het kind onder stress staat. Inprenting: gedrag dat plaatsvindt tijdens een kritieke periode.
(biologische factoren) Volgens John Bowlby is hechting primair gericht op de behoefte van kinderen
aan veiligheid en zekerheid; hun genetische bepaalde motivatie om vijanden te ontwijken. Dus het is
niet geheel gericht op eten. Vreemdesituatieprocedure van insworth: een aantal in scène gezette
episoden die de kracht van de hechting tussen een kind en meestal zijn moeder illustreren. In zo’n
scene kan een kind verschillend reageren:
- Veilig hechtingspatroon: een hechtingsstijl waar kinderen hun moeder als soort van
thuisbasis gebruiken en zich op hun gemak voelen als ze aanwezig is; als ze weggaat raken ze
van streek, en zodra ze terugkomt gaan ze naar haar toe.
- Angstig-vermijdend hechtingspatroon: een hechtingstijl waarbij kinderen niet de nabijheid
van hun moeder opzoeken. Als ze terugkomt nadat ze de kamer tijdelijk heeft verlaten, lijken
ze haar te vermijden, alsof ze boos zijn vanwege haar gedrag.
- Angstig-ambivalent hechtingspatroon: een hechtingstijl waarbij kinderen een combinatie
van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen. Als ze weggaat, raken ze zeer
gestrest. Maat als ze terugkomt, vertonen ze zeer ambivalente reacties; ze proberen haar
nabijheid op te zoeken maar schoppen en slaan tegelijkertijd.
- Gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtingspatroon: een hechtingsstijl waarbij
kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag tonen.
Goede hechting kan leiden tot minder psychische problemen en zijn emotioneel vaardiger ook zowel
taal als motorisch. Er moet een goed balans komen tussen reageren en niet reageren. Leren van hun
eigen moeder, hoe met baby’s omgaan? John Bowbly geloofde dat de moeder de unieke biologische
bagage bezat om een kind te geven wat het nodig had, wat leidde tot een speciale band. ( vroeger
was de moeder de opvoeder). Bepaalde psychische stoornissen vormen meer correlaties met vaders
dan met moeders. Vaders doen minder in dingen die vaders doen met hun kind, het verzorgen en
het spelen.
Wederzijds regulatiemodel: het model waarin baby’s en ouders emotionele stemmingen aan elkaar
leren communiceren en daar adequaat op reageren. Wederzijdse socialisatie: proces waarbij het
gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers oproept. Persoonlijkheid: het
geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden.
Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling: theorie die een verklaring biedt voor de manier
waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en zichzelf, leren begrijpen.
0-18 maanden het vertrouwen-versus-wantrouwenstadium: de periode waarin kinderen een gevoel
van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun
behoeften reageren.
Dimensie van temperament: activiteit, toenadering of terugtrekking, aanpassing, stemming, duur
van aandacht, afleidbaarheid, regelmaat, intensiteit van reactie, dromen.
Temperament: patronen van prikkeling en emotionaliteit die consistente en duurzame
eigenschappen van een individu vormen
Gemakkelijke baby’s: baby met een positieve instelling, zijn lichaamsfuncties werken regelmatig en
hij kan zich aanpassen. Milde lage intensiteit, nieuwsgierig
Moeilijke baby’s: baby met negatieve buien die zich langzaam aan nieuwe situaties aanpast als hij et
een nieuwe situatie wordt geconfronteerd, trekt hij zich meestal terug.
Traag opgang komende baby: baby die inactief is en relatief kalm op zijn omgeving reageert. Zijn
stemming is over het algemeen negatief, hij trekt zich terug uit nieuwe situaties en past zich
langzaam aan.
Goodness of fit: het idee dat ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke
temperament van kinderen aansluit op de aard en de eisen van de omgeving waarin ze opgroeien.
De meest bepalende factor blijkt te zijn de manier waarop ouders op het moeilijke gedrag van hun
kind reageren inconsistent en woede of niet. Ook culturele verschillen hebben veel invloed op de
consequenties van een bepaald temperament.
Hoofdstuk 8: De fysieke ontwikkeling in de peuter- en
kleutertijd.
Fysieke groei:
Er bestaan grote verschillen tussen kinderen in economische ontwikkelde landen en kinderen in
ontwikkelingslanden, zoals betere voeding en gezondheidszorg dit vertaalt zich ook weer in groei:
Verschillen in lengte en gewicht weerspiegelen ook economische factoren. Kinderen uit gezinnen
waarvan het inkomen beneden de armoedegrens ligt, zijn kleiner dan welgestelde gezinnen.
Van alle delen van het lichaam groeien hersenen het snelst. Oorzaken: - toename van het aantal
verbindingen tussen cellen, deze cellen maken complexere communicatie tussen neuronen mogelijk.
Ook de hoeveelheid myeline neemt toe: een beschermlaag om de delen van neuronen. Hierdoor
wordt de transmissie van elektrische impulsen door de hersencellen versneld. Dit alles helpt de
cognitieve vaardigheden en de fijne en grove motorische vaardigheden. Lateralisatie: het proces
waarbij bepaalde functies eerder hun plek vinden in de ene hersenhelft dan in de andere.
Rechterhelft meer op non-verbale competenties, benadert informatie globaal.
linkerkant: verbale competentie en benadert informatie sequentieel. Waarom gaat de
taalontwikkeling van meisjes in de kleuterjaren sneller dan jongens? -> de taal is bij meisjes sneller
over twee hersenhelften verdeeld en bij jongens vooral aan de linkerkant. Het corpus callosum is
groter dan bij vrouwen. Er is ook bewezen dat ouders in verhouding meer met meisjes dan met
jongens praten, misschien is dat ook de rede. Er zijn ook periodes waar een groeispurt plaatsvindt
maar leidt hersenontwikkeling tot cognitieve vooruitgang of andersom?
Ook zintuigen krijgen de gelegenheid zich te ontwikkelen. De rijping van de hersenen leidt zich
bijvoorbeeld tot een betere beheersing van oogbewegingen en tot een beter vermogen om scherp te
stellen. Keuters hebben vooral moeite met een groep kleine letters te scannen. Perceptuele
schematisering: het vermogen om in een tekening, die opgebouwd is uit verschillende figuurtjes,
zowel het geheel als de afzonderlijke delen te zien.
De motorische ontwikkeling
De specifiekere grove motoriek wordt in stand gebracht door de ontwikkeling van de hersenen en de
myeline vorming gebied waar de hersenen te maken hebben met evenwichts en coördinatie.
Belangrijke verschillen tussen kinderen, soms heeft dat te maken met aangeboren temperament en
omgevingsfactoren, hier spreken we vooral over de activiteiten wat de kinderen doen. Ook jongens
zijn relatief sterker en het algemenen activiteitniveau is hoger dan meisjes. Ook de sociale factoren (
hoe er tegen jongens en meisjes spelletjes worden aangekeken )tellen mee. Ook de fijne motoriek
maakt een flinke groei mee, spieren spelen hier ook een rol in . Kinderen moeten fysiek en ook
emotioneel ervoor klaar zijn om zindelijk te worden 18 en 30 maanden. Links of rechtshandigheid:
een duidelijke voorkeur voor het gebruik van een hand boven de andere hand. En heeft dit een
voorkeur.
Tekenen is het perfectioneren van de fijne motoriek. Stadiums
- Krabbelstadium: willekeurige strepen.
- Vorm stadium: ( 3 ) verschijnen van cirkels enz.
- Ontwerpstadium: eenvoudige vormen
- Picturale stadium: ( 4 á 5 ) herkenbare objecten
Bedreiging van fysieke groei
20 tot 30 procent van de kleuter heeft meer dan een uur nodig om in slaap te komen. En een kwart
heeft nachtmerries: levendige enge droom die meestal tegen de ochtend verschijnt. Heftiger is et
verschijnsel: Pavor noctunus: een slaapstoornis die lijft tot een versnelde ademhaling en hartslag en
maakt dat een kind in een intense paniektoestand wakker wordt. 1 tot 5 procent ook kunnen ze de
dromen niet meer herinneren.
De voeding veranderd ook omdat kinderen niet meer zoveel voeding nodig hebben om te groeien.
Maar kan ook averechts werken en tot Obesitas leiden: een lichaamsgewicht van meer dan 20
procent boven het gemiddelde gewicht van ene persoon van een bepaalde leeftijd en gewicht.
Hierbij is het vet verminderen en ijzer verhogende middelen verstandig. Ziek zijn kan ook voordelen
hebben: eigen lichaam leren kennen, immuun opbouwen, zich beter in anderen verplaatsen, later
beter omgaan met ziektes. Verhelpingen:
- Gebalanceerd dieet
- Voldoende slaap
- Contact met zieke kinderen beperken
Vaccinaties kunnen helpen maar sommige laten hun kinderen door culturele invloeden niet
inenten.
Ernstige ziektes:
Leukemie: zorgt voor een grote hoeveelheid witte bloedcellen, wat kan leiden tot ernstige
bloedarmoede en dood. Of HIV.
Maar ook ongelukken kunnen plaatsvinden dit komt tot de grote mate van fysieke activiteit en
kleuters hebben geen besef van activiteiten die gevaarlijk zouden kunnen zijn. Jongens zijn actiever
dan meiden. Er zijn ook etnische verschillen en hoe ver kinderen in de gaten worden gehouden. Ook
economische redenen spelen mee in de buurt waar kinderen spelen. Ook loodvergiftiging is een
ernstige ziekte dit zit in geverfde muren en raamkozijnen, benzine, gesoldeerde pijpen, dicht bij
luchtverkeer. Kinderen in achterstand wijken hebben een grotere kans door de huizen met
afbladerende verf. Dit kan leiden tot permanente schade of de dood. ( agressie antisociaal,
hyperactiviteit, lagere intelligentie ) Verlagen: - autostoeltjes, uitleggen, slot en grendel.
Kindermishandeling: de lichamelijke of geestelijke mishandeling of verwaarlozing van kinderen.
Meestal gebeurd dit in stressvolle gezinnen, armoede en een oudergezinnen en stiefouder. Kinderen
vertonen nervositeit, plassen vaker in hun bed, hebben ontwikkelingsproblemen en
gedragsproblemen en zijn vaak angstig. Ouders zijn later ook zelfs ontsteld en verbijsterd door hun
eigen gedrag. Ook een reden is de vage grens tussen toelaatbare en ontoelaatbare vormen van
fysiek geweld. Ook de onredelijke hoge verwachtingen die ouders kunnen stellen aan kinderen.
Cyclus van geweld: de theorie dat mishandling en geweld dat kinderen ondervinden ertoe leiden dat
die kinderen als volwassene ook eerder hun eigen kinderen mishandelen en verwaarlozen.
Geestelijke mishandeling: beschadiging van het gedragsmatige, cognitieve, emotionele of fysieke
functioneren van kinderen veroorzaakt door kwetsende woorden en handelingen, uitbuiting of
verwaarlozing door ouders of verzorgers. Of soms ook wel verwaarlozing: een vorm van geestelijke
mishandeling waarbij ouders hun kinderen negeren of emotioneel niet op hen reageren. Slaan is
bovendien nier goed, want waar gaat de grens liggen, kinderen zijn niet meer goed in staat het
verschil tussen goed en kwaad te zien en het werkt alleen op korte termijn. Dit alles kan tot blijvende
schade uitten zoals laag zelfbeeld, liegen, depressief, agressie crimineel gedrag. De hersenen gaan
een permanente verandering aan, ze krijgen een kleinere amygdale en hippocampus als ze
volwassen zijn, en de angst en gevoel van dreiging kan ook permanente veranderingen veroorzaken
zoals overprikkeling ban het limbisch systeem wat in contact ligt met geheugen en emoties wat als
resultaat agressief gedrag kan veroorzaken. Veerkracht: het vermogen om omstandigheden te boven
te komen die een kind zeer vatbaar voor psychische of fysieke schade. We moeten ze in hun eigen
competenties bevorderen en ze manieren leren om met situaties om te gaan.
Hoofdstuk 9: de cognitieve ontwikkeling in de peuter
en kleutertijd.
Intellectuele ontwikkeling
In het preoperationele stadium: het stadium dat duurt van het tweede tot het zevende jaar en
waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het
gebruik van begrippen toeneemt. In het begin kan het kind niet zo goed overweg met de nieuwe
inhouden en heeft nog niet voldoende beschikking over operaties: georganiseerde, formele,
logische mentale processen. Een van de belangrijkste aspecten van preoperationeel denken is
volgens Piaget het symbool gebruik: het vermogen om een metaal symbool, een woord of een object
te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen. Symboolgebruik
vormt de kern van een van de grote vorderingen die kinderen maken in de preoperationele periode:
hun steeds complexere taalgebruik. Piaget stelt dat taal en denken onlosmakelijk met elkaar
verbonden zijn. Denkprocessen die zijn ingebed in sensomotorische activiteiten verlopen
bijvoorbeeld relatief traag, omdat ze afhankelijk zijn van bewegingen van het lichaam die, die worden
begrensd door menselijke fysieke beperkingen. Symbolisch denken stelt peuters en kleuter juist in
staat om acties symbolisch weer te geven, waardoor hun denken veel sneller gaat. Leidt de
verbeterde taalvaardigheid van peuters en kleuters tot efficiënter denken of is het juist andersom?
Volgens Piaget os dat taal voortvloeit uit cognitieve vooruitgang en niet andersom. Hij beweert dat
verbeteringen tijdens de eerdere sensomotorische periode noodzakelijk is voor taalontwikkeling, en
dat de voortdurende groei van cognitieve vaardigheden. Centratie is het onvermogen van jonge
kinderen om zich op meer dan één aspect van een stimulus te concentreren. In plaats van globaal
kijken concentreren ze zich oppervlakkig. De oorzaak van deze vergissing is dat het visuele beeld hun
denken domineert. Voor kleuters is uiterlijke verschijning namelijk alles, en niet het begrip
hoeveelheden. Ook wel het gebrek aan conservatie.
Conservatie: het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan de opstelling en de uiterlijke
verschijningsvorm van objecten. Waarom maken kinderen in het preoperationele stadium fouten bij
opdrachten waarbij conservatie komt kijken? Volgens Piaget is dat vooral omdat hun neiging tot
centratie hen ervan weerhouden zich te concentreren op de relevante kenmerken van de situatie.
Bovendien hebben kleuters vooral oog voor toestanden en letten zij niet op transformaties. Een
kleuter ziet alleen het begin en het eindtoestand.
Een preoperationeel kind dat tijdens een boswandeling een worm zien, zal denken dat het dezelfde
worm is. Transformatie: het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere. Ze negeren in
feite de tussenstadiums. Een ander kenmerk is Egocentrisme: het onvermogen om zich in andere te
verplaatsen.
Het intuïtieve denken van kinderen in de late stadia van preoperationele periode bereidt hen voor op
geavanceerdere vormen van redeneren.
- Functionaliteit: houdt in dat acties, gebeurtenissen en resultaten volgens vaste patronen aan
elkaar gerelateerd zijn
- Identiteit: het besef dat bepaalde dingen hetzelfde blijven, ongeacht veranderingen in vorm,
omvang en uiterlijk.
- Conservatie: het besef dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning.
- Reversibiliteit: het besef dat een tansformatie kan worden omgekeerd om iets weer in zijn
oorspronkelijke staat terug te brengen.
Kritiek:
- Piagets theorie is gebaseerd op uitgebreide observaties van relatief weinig kinderen.
- Hij onderschatte bepaalde capaciteiten van kinderen
- Piaget beweerd dat numerieke vermogens van kinderen pas na de preoperationele periode
tot bloei komen, maar Gelman zegt dat kinderen het vermogen te tellen al vanaf de geboorte
bezitten
- de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden een continu proces is en niet een stadiatheorie.
- Piaget zegt dat gedachtes in kwaliteit echter is dit meer kwantitatief.
- Piagets bewering dat conservatie zich pas aan het einde van de preoperationale periode
manifesteert of later is weerlegd door trainingen ( ook in tegenstelling )
- Gebruikte hij moeilijke taal?
- Concentreren op de onvolkomenheden in het denken van peuters en kleuter, en richtte zich
op hun logisch denken, maar niet onderzocht wat zij nou wel kunnen?
Vormen peuters en kleuters op dezelfde manier herinneringen als oudere kinderen of volwassenen?
De theorie richt zich vooral op de veranderingen in het mentale programma die kinderen gebruiken
om problemen te benaderen. En daar is informatieverwerkingstheorie als de belangrijkste, meest
complete en meest accurate verklaring voor de manier waarop kinderen zich cognitief ontwikkeling.
We concentreren ons op 2 gebieden: ontwikkeling van het geheugen en het begrip van tallen.
Getallen:
Aanhangers van de informatietheorie binden steeds meer bewijzen dat peuters en kleuters een goed
ontwikkeld begrip ban getallen bezitten.
Geheugen:
Ons autobiografische geheugen: de herinnering van een specifieke gebeurtenis uit ons eigen leven is
voor ons 3e jaar niet echt nauwkeurig. 3 jarige kunnen zich vrij goed centrale kenmerken van
terugkerende gebeurtenissen herinneren, zoals de volgorde van gebeurtenissen. Als een
gebeurtenis levendig of belangrijk is zal het worden gewaardeerd en worden herinnerd. Bovendien
worden herinneringen beïnvloed door culturele factoren, Chinese herinneringen zijn vaak nietemotioneel. De herinneringen van peuters en kleuters aan wederkerende gebeurtenissen zijn vaak
georganiseerd in scripts: een algemene weergave in het geheugen van gebeurtenissen en de
volgorde waarin ze optreden. Als iets vaak wordt herhaald kan het moeilijk zijn 1 specifieke keer te
herinneren, specifieke gevallen binnen een script zijn meestal minder nauwkeurig als een nieuwe
herinnering. Ook een reden voor een nog geen volledige nauwkeurige autobiografisch geheugen is
omdat ze bepaalde soorten informatie maar moeilijk kunnen beschrijven, simpliseren ze dit soms.
Herinneringen van kinderen kunnen best makkelijk beïnvloed worden door de suggesties van
volwassenen die hun vragen stellen. Peuters en kleuters trekken ook sneller onjuiste conclusies over
de redenen van het gedrag van anderen en zijn minder goed in staat om de juiste conclusies te
trekken op basis van kennis en situatie.
Volgens informatieverwerkingstheorie is cognitieve ontwikkeling een kwestie van geleidelijke
verbetering in de manier waarop mensen informatie opnemen, begrijpen en onthouden en zijn ze in
staat steeds complexere problemen op te lossen. Deze zijn kwantitatieve verbeteringen zoals
bijvoorbeeld langer je aandacht erbij jouden en daardoor meer leren en dingen zijn of door hebben.
Kritiek:
- Gaat bepaalde factoren die de cognitieve ontwikkeling beïnvloeden voorbij ( cultuur
- Ze hebben meer oog op detail en niet op het groter geheel.
Naarmate kinderen ouder worden en meer ervaringen opdoen, gaan ze informatie efficiënter en
beter verwerken en zijn ze in staat om steeds complexere problemen op te lossen, deze
kwantitatieve veranderingen zijn verantwoordelijk voor cognitieve ontwikkeling.
Hebben verschillen in de manier waarop bepaalde culturen en samenlevingen problemen benaderen
invloed op cognitieve ontwikkeling? Vygotsky zag cognitieve ontwikkeling als een resultaat van
sociale en culturele interacties waarin kinderen leren door geleide participatie. Ouders kunnen
namelijk motiveren en sturen. Piaget zag kinderen als kleine wetenschappertjes die in hun eentje
proberen een onafhankelijk inzicht in de wereld in de wereld krijgen Vygotsky zag hen als cognitieve
leerlingen die de vaardigheden die hun cultuur van belang zijn van andere over te nemen. Ook zag
Piagets peuters als egocentrische wezens die hun wereld uit eigen beperkte perspectief zag,
Vygotsky zag dat peuters anderen gebruiken om de wereld beter te begrijpen. Dit via samenwerking
met andere mensen. Zone van naaste ontwikkeling: het niveau waarop een kind een taak bijna,
maar niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren. Zo ontwikkeld alles zich sneller dan dat ze
het alleen moeten oplossing. Scaffolding: de ondersteuning bij leren en probleemoplossing die
zelfstandigheid en groei bevordert. Culturele hulpmiddelen: zowel concrete als fysieke objecten die
kunnen helpen een probleem op te lossen. ( voorbeeld geven ). Cultuur kan een probleem zijn omdat
iedereen dingen anders interpreteert dan andere. Kritiek: - gebrek aan precisie in zijn
conceptualisering van cognitieve groei. En hij sprak niet uit over de manier waarop cognitieve
processen zoals aandacht en herinnering zich ontwikkelde.
Taalontwikkeling
Lengte van zinnen nemen toe en de syntaxis: het combineren van woorden en frasen tot zinnen
maar ook de woordenschat door fast mapping: het proces waarbij nieuwe woorden al na een korte
kennismaking aan hun betekenis worden gekoppeld. Grammatica is het systeem van regels dat
bepaald hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt,
Egocentrisch taalgebruik: gesproken taal wat niet bedoeld is voor anderen. Dit heeft een belangrijke
functie om sturing te geven aan gedrag en gedachten, het helpt ze hun gedrag te beheersen en ze
denken langer na of bepaalde problemen. Pragmatiek: is het aspect van taal dat betrekking heeft op
effectief en toepasselijk communiceren met anderen. Zoals andere laten uitpraten, niet van de hak
op de tak gaan. Sociaal taalgebruik: taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld om door
die ander te worden begrepen. De taal die peuters en kleuters thuis horen heeft grote gevolgen voor
hun cognitieve succes. Dit is uiteindelijk ook weer geassocieerd met intelligentie cijfers. Dit blijkt dus
ook de gevolgen van armoede ingrijpend en langdurig zijn.
Relatie russen vroeg onderwijs en de ontwikkeling. Dit blijkt dus goed te zijn boor hun cognitieve en
sociale voordelen.
-
Kinderdagverblijf of crèche: een plek die opvang biedt voor kinderen wier ouders aan het
werk zijn.
- Gastouderopvang
- Peuterspeelzaal: een opvangfaciliteit die explicieter is bedoeld om kinderen intellectuele en
sociale ervaringen op te laten doen.
- Voorschool: combinatie van een peuterspeelzaal en een basisschool, waarin kinderen een
doorlopende ontwikkelingslijn krijgen aangeboden.
Gevolg beter geheugen, hoger IQ enzovoort maar ook voor de sociale ontwikkeling van zichzelf.
Maar ook nadelen aan externe opvang: minder meegaand, minder respect, minder beleefd,
agressiever. Elk kind is van mening dat succes op school voornamelijk afhankelijk is van factoren die
buiten de invloed van ouders liggen zoals geërfde capaciteiten en het rijpingsnivieau. Te vroeg
beginnen kan schade toevoegen.
Op vroege leeftijd veel tv kijken kan latere gevolgen hebben zoals meer kans op overgewicht.
Bovendien snappen ze nog niet helemaal wat ze zien. En krijgen verkeerde beelden te zien zoals
pratende wortels. Sesamstraat is wel weer goed.
Hoofdstuk 10: De sociale en ontwikkeling en de
persoonlijkheidsontwikkeling in de peuter en
kleutertijd
Een antwoord op de vraag “Wie ben ik?”
Peuters en kleuters gaan zich bezighouden met hun ik, en hun antwoord op de vraag wie ben ik?
Psychosociale ontwikkeling: ontwikkeling die de verandering omvat in de manier waarop we
aankijken tegen onszelf, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de
maatschappij. Erikson meent dat cultuur en maatschappij mensen het hele leven boor bepaalde
uitdagingen plaatsen die per leeftijd verschillend zijn, via het stadiums te doorlopen. Vooral bij
bepaalde crisis of een bepaald conflict dat moet worden opgelost ontwikkelen ze een positiever of
negatiever zelfbeeld. Aan het begin van de peuter- en kleutertijd verlaten kinderen het stadium van
Autonomie- versus-schaamte-en-twijfel: de periode waarin kinderen tussen 18 tot 3 jaar
zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als hun ouders hun verkenningsgedrag stimuleren, of
schaamte ontwikkelen en aan zichzelf gaan twijfelen als ze beperkt en overmatig beschermd worden.
Het grootste deel van peuter en kleutertijd bevinden kinderen zich in het stadium van initatiefversus-schuldgevoel: de periode van het 3e tot het 6e jaar waarin kinderen te maken krijgen met
conflicten tussen het verlangen om onafhankelijk van hun ouders te opereren en het schuldgevoel
dat voortvloeit ui de onbedoelde consequenties van hun acties. Juist positief te zijn en te stimuleren
kunnen de negatieve gevoelens een beetje onderdrukken. Dwarsbomen kan tot gevolgen later in de
ontwikkeling leiden op het zelfbesef.
Zelfbeeld: iemand identiteit op de opvattingen die hij van zichzelf als persoon heeft. Peuter en
kleuters hebben nog wel eens de nijging hun capaciteiten te overschatten. Dit optimisme is
gedeeltelijk het resultaat van het feit dat ze nog niet zijn begonnen zichzelf en hun presentaties met
andere te vergelijken. Cultuur speelt hier natuurlijk ook in. Kinderen in westerse culturen zullen een
onafhankelijk beeld van hun ontwikkeling omdat hun maatschappij Individualistisch georiënteerd is:
filosofie waarbinnen de nadruk ligt op persoonlijke identiteit e uniekheid van het individu. Kinderen
in Aziatische culturen die collectivistisch georiënteerd zijn: filosofie waarbinnen de nadruk ligt op
onderlinge afhankelijkheid. Krijgen te horen dat het juist niet goed is om individueel te zijn, in
tegenstelling tot de Westerse cultuur.
Al vanaf de geboorte worden jongens en meisjes anders behandeld. Geslacht verwijst gewoonlijk
naar de anatomische geslachtskenmerken en gender verwijst naar de beleving van mannelijkheid en
vrouwelijkheid. Dit uit zich weer in spelletjes die gespeeld worden. Meisjes spelen ook liever met
meisjes vanaf hun 2e en jongens met jongens vanaf hun 3e, dit speelt meer als etnische verschillen.
Waarom hebben gender in de peuter- en kleutertijd en de gedurende de rest van hun leven zo’n
belangrijke rol spelen? – hormonen – structuur van de hersenen: de corpus callosum b.v.,
zenuwbundel die de linker- en de rechterhersenhelft met elkaar verbindt is bij vrouwen
proportioneel groter dan bij mannen. Kritiek: het kan ook anders zijn dat de groei ban de hersenen
door omgevingservaringen tot biologische veranderingen leiden en niet andersom.
Rond de leeftijd van 5 beginnen de verschillen in geslacht pas echt op te vallen, jongentjes krijgen
gevoelens voor hun moeder en zien hun vaders als een soort rivaal, ze willen zoveel op hem lijken.
Identicatie: het proces waarbij kinderen proberen gelijk te zijn aan de ouders van dezelfde sekse en
waarbij ze de attitudes en waarden van deze ouder noemen.
Als andere kinderen bijvoorbeeld worden beloond door goed gedrag zullen andere kinderen deze
proberen na te doen. Hoe vrouwen en mannen op b.v. tv worden neergezet heeft volgend de sociale
leertheorie sterke invloed op wat peuters en kleuter passend gedrag vinden. Volgens sommige
theoretici heeft het verlangen om een duidelijke identiteit te ontwikkelen tot gevolg dat kinderen
een genderidentiteit ontwikkelen: de perceptie van het zelf als mannelijk of vrouwelijk. Met een
genderschema: een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend.
Jonge kinderen dat geslacht niet op biologische basis is gebaseerd maar op gedrag. Rond hun 4e of 5e
jaar ontwikkelen kinderen echter een begrip van genderconstantie: het feit dat mensen permanent
mannelijk of vrouwelijk zijn als gevolg van vaste, onveranderlijke biologische factoren.
Vrienden en familie: het sociale leven van peuters en kleuters.
Vóór het derde levensjaar betekend sociale activiteit eenvoudigweg dat kinderen tegelijkertijd op
dezelfde plek zijn. Maar op hun 3e beginnen er vriendschappen te ontstaan. Familie is nu meer voor
het verzorgen en vriendjes voor verlangen van een metgezel om te spelen, kinderen gaan nu
individuen herkennen met hun eigen kwaliteiten.
Spelen is voor een belangrijk doel:
- Motorisch: bouwen.
- Cognitief: de volgorde hoe dingen moeten gebeuren.
- Sociaal: samenwerken
Aan het begin spelen ze functioneel spel: een spelvorm die bestaat uit eenvoudige, zich herhalende
activiteiten die typisch zijn voor 3 jarige. Later constructief spel: een spelvorm waarbij kinderen
objecten manipuleren om iets te produceren of te bouwen.
Spelen kinderen echt samen? Ja! Parallel spel: spelvorm waarbij kinderen naast elkaar met hetzelfde
materiaal spelen zonder dat er sprake is van wezenlijke interactie. Toekijkend spel: spelvorm waarbij
kinderen alleen maar naar het spel van anderen kijken zonder zelf mee te doen. Ander als associatief
spel: spelvorm waarbij 2 of meer kinderen daadwerkelijk de interactie aangaan doordat ze speelgoed
of materiaal uitwisselen of lenen, hoewel ze niet hetzelfde doen. Coöperatief spel: spelvorm waarbij
kinderen echt met elkaar spelen ze wisselen elkaar af en doen een spelletje of bedenken
wedstrijdjes. Via fantasiespel kunnen kinderen activiteiten oefenen die onderdeel zijn van hun
specifieke cultuur en inzicht vergroten in de manier waarop de wereld functioneert. De redenen
achter de veranderingen in het spel van kinderen is de voortdurende ontwikkeling van de theory of
mind. : de cognitieve vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens, ideeën en
intenties toe te kunnen schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen. Als
kinderen 3 of 4 zijn hebben kinderen onderscheid maken tussen mentale verschijnselen en de fysieke
actualiteit. Ook kunnen ze doen alsof iets gebeurd is en reageren hierop. Kinderen hebben moeite
met overtuigingen: denk aan de test met chocolaatjes. Kinderen met autisme hebben hun hele leven
hier moeite mee. Welke factoren zijn van invloed op het ontstaan van theory of mind? – rijping van
de hersenen, begrijpen van woorden en al. – sociale interacties – fantasiespel. – culturele factoren:
zoals licht het aan goden of goed of kwaad, maar onze geïndustrialiseerde wereld denken anders. –
mishandelde kinderen. Door spel leren kinderen zelfdiscipline en hun imlusen te beheersen,
betekenis van vooruitdenken. De prfontale cortex is het deel vab hersebeb dat betrokken is bij
cognitieve en emotionele functies zoals beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en
impulsbewegingen. .
Verschillende opvoedingsstijlen:
- Autoritaire ouders: ouders die streng, star en koud zijn en vaak straffen. Hun woord is wet
en ze eisen strikte gehoorzaamheid van hun kinderen. Ze accepteren geen weerwoord. De
kinderen zijn vaak niet erg vriendelijk, ongemakkelijk en teruggetrokken. Meisjes worden
heel afhankelijk van hun ouders en jongens juist vijandig.
- Permissieve ouders: ouders die vage en inconsistente feedback geven en weinig eisen aan
hun kinderen stellen. Ze voelen zich niet verantwoordelijk. Kinderen lijken op die van
autoritaire ouders.
- Autoritatieve ouders: ouders die consequent zijn en duidelijke en consistente regels
hanteren. Ze proberen hun kinderen op hun ratio aan te speken en verklaringen te geven
voor waarom ze zich op een bepaalde manier zouden moeten gedragen. (best)
- Onverschillige ouders: ouders die vrijwel geen belangstelling voor hun kinderen tonen en
zich ongeïnteresseerd en afwijzend gedragen. Het gebrek aan betrokkenheid van hun ouders
ontwricht hun emotionele ontwikkeling, waardoor ze zich ongeliefd voelen.
Welke opvoedingsstijl het beste is hangt waarschijnlijk ook van de cultuur waar zij opgroeien af. Tot
aan de Tweede Wereldoorlog werd in de meeste literatuur de autoritaire stijl aanbevolen,
waarschijnlijk op basis van puriteinse religieuze opvattingen dat kinderen van nature zondaars
waren of dat hun wil moest worden gebroken om te leren gehoorzamen.
Kinderen disciplineren:
- Voor de meeste kinderen in westerse culturen werkt autoritatief ouderschap het beste.
- Slaan is nooit een geschikte techniek om gehoorzaamheid af te dwingen.
- Kies voor een time-out als straf
- Pas ouderlijk discipline aan de eigenschappen van het kind en de situatie aan.
- Maak gebruik van routines om conflicten te vermijden.
Morele ontwikkeling en agressie.
De morele ontwikkeling: de rijping van iemands rechtvaardigheidsgevoel en van zijn gedrag met
betrekking tot die zaken, van een kind is de rijping van zijn rechtvaardigheidsgevoel. Piaget vond dat
de morele ontwikkeling in stadia verloopt.
1. Moreel realisme: het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen regels als vast en
onveranderlijk beschouwen. ( 4 tot 7 jaar)
2. Moraliteit: beginnende coöperatie ( 7 tot 10 jaar). De spelletjes worden duidelijk socialer.
3. Autonome coöperatie. Hier beginnen ze te begrijpen dat spelregels kunnen veranderen.
Kinderen in het stadium moreel realisme houden nog geen rekening met intentie van het gedrag. Ze
geloven ook in immanente rechtvaardigheid: het idee dat regels die overtreden worden direct
bestraft dienen te worden. ( zelfs als niemand ze heeft gezien ) Piaget onderschatte echter de leeftijd
waarop de morele capaciteiten van kinderen zich ontwikkelen.
De sociale leertheorie richt zich meer op hoe de omgeving waarin peuters en kleuters opereren,
prosociaal gedrag: behulpzaam gedrag dat ten goede komt aan anderen. Volgens deze theorie treed
leren niet alleen maar op wanneer er direct prosociaal gedrag vertond, en vervolgens wordt
bekrachtigd maar ook indirect door gedrag van anderen te observeren, imiteren. Abstract modeling:
het proces waarbij modeling zorgt voor de ontwikkeling van algemenere regels en principes.
Volgens sommige ontwikkelingsdeskundigen vormt empathie, een emotionele respons die
correspondeer met de gevoelens van een andere persoon, de kern van bepaalde soorten moreel
gedrag. Ook zouden een aantal negatieve emoties zoals woede over oneerlijke situaties ook moreel
gedrag bevorderen. (Freud). Daaruit komt naar voren dat peuters en kleuters zich soms moreler en
behulpzamer gedragen omdat ze proberen negatieve emoties te vermijden.
Agressie: het intentioneel toebrengen van verwondingen of schade bij anderen. In de vroege peuteren kleutertijd is een deel van de agressie gericht op het bereiken van een gewenst doel. Extreme of
permanente agressie wordt een zorgen. Dit is meestal namelijk ook in de school carrière, maar bij de
rest neemt het langzaam af. De afname van agressie is gedeeltelijk het gevolg van vorderingen op het
gebied van de sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling, ze zijn steeds beter in staat
hun emoties te beheersen. Emotionele zelferegulatie: het vermogen om de aard en de intensiteit
van emoties aan te passen. Jongens tonen over het algemeen meer fysieke instrumentele agressie
dan meisjes. Instrumentele agressie: agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet
doel te bereiken. Meisjes nemen eerder een toevlucht tot relationele agressie: niet fysieke agressie
die bedoeld is om een andere psychisch te kwetsen. Hoe is agressie te verklaren? De meeste zeggen
door instinct, komt voort uit een primitieve drang om hun territorium te verdedigen, genoeg voedsel
te vinden en zwakkere dieren uit te roeien. Volgens de sociale leertheorie is agressie een aangeleerd
gedrag. Blootstelling aan agressieve modellen maakt de kans op agressie duidelijk groter is bewezen.
Maar op den duur zullen ze zich gaan beseffen dat het geweld niet representatief is, dus niet in de
echte wereld gebeurd. Sommige kinderen zijn eerder geneigd aan te nemen dat er agressie achter
iets verschuilt. Ze zijn niet in staat om aandacht te besteden aan de juiste aanwijzingen en kunnen
het gedrag in een bepaald situatie niet correct inschatten, ze gaan er vaak van uit dat wat er
bevordert te maken heeft met vijandigheid van anderen. Daardoor baseren ze hun reacties op
incorrecte interpretaties van gedrag. Door kleuters situaties beter te leren inschatten agressie
verminderd.
Hoofdstuk 11: De fysieke ontwikkeling in de schooltijd
Het groeiende lichaam:
Meisjes krijgen hun groeispurt rond het tiende jaar en zijn ongeveer 1,50 als ze 11 zijn. Een goede
voeding is belangrijk het stimuleert niet alleen de groei van sterke botten, maar ook bijvoorbeeld van
het gebit en cognitieve prestaties. Kinderen uit aderen minder gestelde landen zijn kleiner door
gebrek aan voedingstoffen. De kwestie van groeihormonen staat nog te vraag of het wel waard is?
Terwijl de meeste meisjes bang zijn om dik te worden zijn obesitas en ondergewicht de laatste jaren
enorm gestegen wel 13% procent van de bevolking. Zij lopen eerder kans op hartkwalen, diabetes en
andere ziektes. Dit kan erfelijk bepaald zijn. Meestal is het door te weinig beweging en slechte
voeding. De meeste kinderen kijken namelijk tv na school en omdat ouders nog aan het werk zijn,
zijn de kinderen zonder toezicht en kunnen ze snaaien wat ze willen.
Astma: een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door periodieke aanvallen van niezen,
hoesten en kortademigheid. Astma treed op wanneer de luchtwegen die naar de longen leiden
samentrekken, waardoor de lucht aan- en –afvoer gedeeltelijk geblokkeerd raakt. Opgewekt door: luchtweginfecties, allergische reacties, stress en beweging, ook plotselinge veranderen van
temperatuur kan een oorzaak zijn. Oorzaken tot meer gevallen: - toenemende luchtvervuiling. –
astma-triggers. – armoede: slechtere medische zorg,
5% heeft kinderdepressie en 13% angstoornissen. Niemand weet wat de gevolgen zijn van
antidepressie kan hebben op de groei van hersenen, je weet niet wat de correcte doses is, verhoogde
kans op zelfmoord.
Motorische ontwikkeling en veiligheid
Tijdens de schooltijd spelen de sportieve vaardigheden van kinderen een belangrijke rol in de manier
waarop ze zichzelf zien en in de manier waarop de door anderen worden gezien, ( hoeveelheid
vriendjes) dit is ook de periode waarin die fysieke vaardigheden zich in een snel tempo ontwikkelen.
Grove motoriek: spiercoördinatie . verschillen tussen jongens en meisjes zou waarschijnlijk het
verschil in motivatie en verwachtingen zijn, meisjes kregen mee dat ze slechter waren in sport.
Fijne motoriek: heeft veel te maken met de grote toename van myeline in de hersenen op de leeftijd
van 6-8 jaar. Omdat door de myeline de elektrische prikkels zich sneller tussen neuronen
voortbewegen krijgen de spieren sneller boodschappen door en kunnen kinderen zich beter
beheersen.
Kinderen die fysiek beter presteren zijn vaker populair dan andere. Vroege rijping kan hiervoor
belangrijk zijn. Maar sporten moet leuk zijn, het moet je niet zenuwachtig maken, als het maar bij
het ontwikkelingsniveau past. Anders gaan ze negatief over hunzelf denken wat gevolgen kan
hebben.
Jongens hebben meer ongelukken dan meisjes waarschijnlijk omdat zij over het algemeen fysiek
actiever zijn. De grote mobiliteit leidt ook tot ongelukken, ze hebben namelijk nog geen ervaringen
met afstanden.
Kinderen met speciale behoeften:
- Sensorische problemen:
Visuele handicaps: probleem met het gezichtsvermogen, zoals blindheid of slechtziend. ( 6 meter of
3 op 10)
- Gedragsproblemen:
Auditieve handicap probleem met het gehoor, zoals slechthorende of doofheid. Dit kan ook sociale
gevolgen geven omdat kinderen pratend communiceren met elkaar. Wanneer is het gemanifesteerd:
na de geboorte of wat verder na de geboorte. Omdat kinderen vaak maar beperkt zijn bloot gesteld
zijn aan taal, kan het zijn dat zij abstracte begrippen die alleen maar goed kunnen worden begrepen
via het gebruik van taal minder goed begrijpen. Zoals vrijheid of ziel. Een belangrijke ontwikkeling is
de cochleaire implant. Deze wordt in de cochlea ingebracht, deze strip bevat elektroden die de
uiteindes van de zenuwen stimuleren.
- Spraakstoornissen:
Spraakstoornis: spraak die zozeer van de spraak van andere afwijkt dat de aandacht op de spraak zelf
wordt gevestigd, dat sommunicatie moeilijk wordt dat de spreker onaangepast gedrag gaat vertonen.
( 3 à 5% ). Stotteren: aanzienlijke verstoring van de vloeiendheid en het ritme van de spraak; de
meest voorkomende spraakstoornis. Dit kan ook sociale gevolgen hebben zoals schaamte en stress.
- Leerproblemen:
Leerprobleem: probleem met het verwerven en gebruiken van luister-, spreek-, kees-, of
rekenvaardigheid. Dit krijgt de aandacht als de schoolprestaties en het leren eronder lijdt. Oorzaken
van dyslexie: door een probleem in het gedeelte van de hersenen dat verantwoordelijk is voor de
verdeling van woorden in de geluidselementen van taal. Dit kan genetisch zijn of door
omgevingsfactoren komen.
Attentuin deflict hyperactivity disorder: een leerprobleem dat wordt gekenmerkt door gebrek aan
aandacht, impulsiviteit, een lage tolerantiedrempel voor frustratie en veel ongepast gedrag.
Symptomen:
- Onvermogen om taken af te maken, instructies op te volgen en werk te organiseren.
- Frequentie interruptie van anderen of excessief veel praten
- Een neiging om aan een taak te beginnen zonder eerst naar de instructies te luisteren.
- Moeite met wachten of blijven zitten
- Zenuwachtig gedrag, draaien
Methyfenidaat of Dexadrine kunnen reduceren, helaas zijn hier wel bijwerkingen aan: verminderde
eetlust, prikkelbaarheid, depressie) ook wordt gedragstherapie voor de omgeving aangeschreven.
Kinderen hebben nu echter het recht om van onderwijs te genieten in de minst beperkende
omgeving,( de omgeving die het meest lijkt op kinderen zonder speciale behoeftes ) zoals kinderen
zonder een probleem. Bij passend onderwijs worden kinderen met beperkingen zoveel mogelijk
geïntegreerd in traditionele onderwijssysteem en wordt hun daarnaast een breed scala van
onderwijsvormen aangeboden zodat kinderen de mogelijkheid hebben zich zoveel mogelijk te
ontplooien. Fullinclusion: de integratie van alle leerlingen, zelfs degene met de ernstige handicaps, in
reguliere klassen en alle andere aspecten van school en het maatschappelijk leven.
Hoofdstuk 12: De cognitieve ontwikkeling in de
schooltijd.
De intellectiele en taalkundige ontwikkeling.
Volgens Piaget denken peuters en kleuters, proeperationeel. Dit type denken is grotendeels
egocentrisch, en preoperationele kinderen midden het vermogen om geordend, formele, logische
mentale processen te gebruiken. In de ogen van Piaget verandert dit alles tijdens de concreet –
operationele periode. Het concreet-operarioneel stadium: de periode van cognitieve ontwikkeling
tussen het 7e en het 12e levensjaar, dat wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van
logica. Kinderen die zo kunnen denken, kunnen logische operaties toepassen op concreteproblemen. Als ze bijvoorbeeld worden geconfronteerd met een conservatieprobleem, gebruiken ze
cognitieve en logische processen om te antwoorden en ze zonder moeite en correct deze problemen
op. Omdat ze minder egocentrisch zijn, kunnen ze rekening houden met verschillende aspecten van
een situatie, een vaardigheid die ook wel decentreren wordt genoemd: het vermogen om rekening
te houden met verschillende aspecten van een situatie. Ook gaan ze het begrip reversibiliteit: het
vermogen een uitgevoerde handeling in gedachte weer terug te draaien.
Ondanks de vooruitgang die kinderen in het concreet-operationele stadium boeken, kent het denken
van kinderen nog één belangrijke beperking: ze blijven vastzitten aan de concrete, fysieke realiteit.
Bovendien zijn ze niet in staat om echt abstracte of hypothetische vragen te begrijpen, of vragen
waarin formele logica is verwerkt.
Kritiek op Piaget:
- hij heeft de capaciteiten van kinderen onderschat, gedeeltelijk vanwege de beperkte aard van de
mini-experimenten die hij uitvoerde.
- verkeerde inschatting te hebben gemaakt van de leeftijd waarop de cognitieve vaardigheden
kinderen zich manifesteren.
- uit cross cultureel onderzoek blijkt dat sommige kinderen het preoperationele stadium nooit
ontgroeien; zij hebben geen besef van conservatie en ontwikkelen geen concrete operaties.
(westerse landen met andere ervaringen wel maar niet westerse niet) maar met juiste trainingen
kunnen ze wel op hetzelfde niveau komen of zijn. Dus de theorie is niet geheel onwaar. Ook kunnen
ervaringen een grote invloed hebben.
Voor beginnende schoolkinderen is het een hele prestatie om basale rekenvaardigheden te leren en
taalkundige vaardigheden. Volgens informatieverwerkingstheorie leren kinderen steeds beter
omgaan met informatie. Net als computers kunnen ze meer gegevens verwerken naarmate de
omvang van hun geheugen toeneemt en de “programma’s” die ze gebruiken om informatie te
verwerken geavanceerder worden.
Herinnering: het proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt.
Deze 3 functies moeten goed werken om informatie te kunnen herinneren.
Codering: neemt informatie in eerste instantie in een voor het geheugen bruikbare vorm.
Opslaan: een goed functionerend geheugen om het materiaal weer terug te halen.
Retrieval: materiaal wordt in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewust zijn worden gehaald
en gebruikt worden.
Sensorisch geheugen: wordt informatie voor een korte duur opgeslagen, voor slechts een moment.
Kortetermijngeheugen: wordt informatie gedurende 15 tot 25 seconden opgeslagen en gepubliceerd
naar inhoud.
Langetermijngeheugen: waar informatie relatief permanent wordt opgeslagen, wel wordt het
naarmate van tijd moeilijker.
Volgens onderzoekers kunnen conservatieproblemen dus ook ontstaan door geheugenbeperking.
Kunnen kinderen worden getraind om geheugenstrategieën effectiever te gebruiken? Ze moeten
hiervoor weten hoe ze strategieën moeten gebruiken en hoe ze deze het beste kunnen gebruiken.
Sleutelwoordstrategie: leerlingen gemakkelijker het vocabulaire van een vreemde taal of andere
informatie onthouden als 2 reeksen worden aam elkaar gekoppeld worden. Herhaling of organisatie.
Maar ook cognitieve elaboratie ( koppeling van mentale beelden aan de informatie die iemand zich
wel herinneren ) kan ook helpen. Mindmaps: diagram waarin een centraal schema omgeven wordt
door gerelateerde onderwerpen en sub onderwerpen.
Vygotsky’s visie op cognitieve ontwikkeling en klassikaal onderwijs: Lev Vygotsky stelde dat
cognitieve ontwikkeling zich voltrekt door blootstelling aan informatie binnen de zone van naaste
ontwikkeling ( Zone of Proximal Development ) van een kind. De ZPD is het niveau waarop een kind
een raak bijna, maar niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren. Volgen hem zou onderwijs
zich met name moeten richten op activiteiten waarbij interactie met andere bij komt kijken. Zowel
kinderen als volwassenen. Samenwerkend leren bijvoorbeeld of Rolwisselend leren.
Zowel de woordenschat als de grammatica verbeterd. Ook hun beroep van syntaxis: de regels voor
het communiceren van woorden en frasen tot zinnen. Ze hebben soms ook moeite met het
interpreteren van zinnen als de betekenis van de intonatie afhangt. Een van de belangrijkste
ontwikkelingen in de schooltijd is Metalinguïstisch bewustzijn: het besef van het eigen taalgebruik.
Ze gaan beseffen dat hun taal aan enkele regels moeten voldoen. Tweetaligheid brengt voordelen
omdat bij taalverwerving universele processen ten grondslag liggen, maar ook voor de cognitie ze
kunnen uit een breder scala linguïstische mogelijkheden kiezen, wat creativiteit en veelzijdigheid
moet tonen. Ook begrijpen ze de regels van taal explicieter
Intelligentie: het bepalen van individuele sterke punten
Veel deskundige twijfelen of de vragen van een intelligentie test wel echt geschikt zijn om iemand
intelligentieniveau mee vast te stellen. Intelligentie: het vermogen om de wereld te begrijpen,
rationeel te denken en effectief middelen in te zetten als mens geconfronteerd wordt met een
probleem. Omdat sommige kinderen geen baad bij het onderwijs hadden ( gehandicapte kinderen )
werd een psycholoog benaderd om te kunnen helpen bij speciaal onderwijs. Hij heeft het trial-anderrorproces waarbij leerlingen die eerder onderwijzers als slim of dom waren bestempeld vragen en
opdrachten kregen voorgelegd. Binet zijn procedure heeft ons 3 dingen achter gelaten: de definitie
en de psychologische metingen worden nog steeds uitgevoerd, de koppeling die hij maakte tussen
intelligentie en schoolprestaties., hij had een procedure waarbij hij elke score van zijn
intelligentietest koppelde aan een mentale leeftijd: het gemiddelde intelligentieniveau van mensen
van een bepaalde kalenderleeftijd. Kalenderleeftijd is iemands fysieke leeftijd. Maar leeftijd kan niet
alles zeggen want als een 5 jarige mentaal 7 is en een 8 jarige mentaal 7 is de 5 jarige mentaal
slimmer.
Het intelligentiequotiënt of IQ: een score die de verhouding uitdrukt tussen iemand mentale leeftijd
en zijn kalenderleeftijd. ML/KL x 100.
Nu echter worden ze wat complexer gerekend en zijn ze bekend als deviatie-IQ-scores. Sinds de tijd
van Binet zijn de testen steeds nauwkeuriger geworden een van de gebruikte testen zijn:
Stanford-Binet-Intelligentietest, 5e editie: test die bestaat uit een serie items die wordt aangepast
aan de leeftijd van de persoon die wordt getest.
Herziene Weschler-intelligentietest voor kinderen: een test voor kinderen die uit afzonderlijke delen
bestaat voo het meten van verbale en non-verbale vaardigheden en die ook een totaalscore
verschaft.
Herziene Weschler-Intelligentietest voor volwassenen: test voor volwassenen die uit afzonderlijke
delen bestaat voor het meten van verbale en non-verbale vaardigheden en die ook een totaal score
verschaft.
Kaufman Assesment Battery for Childeren: intelligentietest die het vermogen van kinderen meet om
verschillende stimuli tegelijkertijd een geheel te maken en om stap voor stap na te denken.
Flexibiliteit is hierin makkelijk omdat je het kan variëren in taal en vragen of gebaren.
Verschillen in intelligentie van Gardner:
- muzikale intelligentie: bedrevenheid in taken die te maken hebben met muziek.
- lichamelijke bewegingsintelligentie: bedrevenheid in het gebruik van het hele lichaam of van
verschillende delen ervan bij het oplossen van problemen en bij het creëren van producten of
voorstellingen, zoals het geval is bij dansers, sporters, acteurs en chirurgen.
- Logisch-mathematische intelligentie: bedrevenheid op het gebied van probleemoplossing en
wetenschappelijk denken.
- Taalkundige intelligentie: bedrevenheid op het gebied van de productie en het gebruik van taal
- Ruimtelijke intelligentie: bedrevenheid die te maken heeft met ruimtelijke configuraties zoals die
bijvoorbeeld gebruikt door architecten en kunstenaars.
- Interpersoonlijke intelligentie: bedrevenheid in het omgaan met anderen, waaronder gevoeligheid
voor de stemmingen, temperamenten, motivaties en bedoelingen van anderen.
- Intrapersoonlijke intelligentie: kennis van de innerlijke aspecten van zichzelf; toegang tot de eigen
gevoelens en emoties
- Natuurlijke intelligentie: het vermogen om patronen in de natuur te identificeren en te classificeren
Volgens Lev Vygotsky moet voor het beoordelen van iemand intelligentie niet alleen gekeken worden
naar de cognitieve processen die volledig ontwikkeld zijn maar ook naar de processen die op dat
moment in ontwikkeling zijn. Dus niet alleen in hun eentje maar ook hoe ze presteren als ze geholpen
worden. Robert sternberg denk echter op een andere manier. Hij denkt dat via informatieverwerking
intelligentie kan worden gemeten. De manier waarop mensen materiaal in hun geheugen opslaan en
dat later gebruiken om intellectuele taken uit te voeren vormt volgens hem de kern van intelligentie.
Hij onderzoekt de processen die ten grondslag liggen aan intelligent gedrag. Mensen met een hoe IQscore besteden meet rijd aan de beginstadia van probleemoplossing; ze halen relevante informatie
op uit hun geheugen. Mensen met een lager IQ zijn juist geneigd minder tijd te besteden aan die
eerste stadium. Zij maken sneller gedachtevormingen en doen minder weldoordachte gokken.
Hieruit komt de triarchische theorie van intelligentie voortgekomen: de opvatting dat intelligentie
bestaat uit 3 elementen van informatieverwerking: het analytische element, het creatieve element
en het praktische element.
Analystische element: zegt iets over hoe efficiënt mensen informatie kunnen verwerken en
analyseren. Zo kunnen ze snel relaties leggen en problemen oplossen
Creatieve element: is de inzichtrijke component. Mensen die een sterk creatief element hebben
kunnen nieuw materiaal gemakkelijk vergelijken met wat ze als weten en kunnen feiten die ze al
kennen op nieuwe creatieve manieren combineren en aan elkaar koppelen.
Contextuele element: heeft een betrekking op praktische intelligentie, of met manieren om met de
dagelijkse praktijk om te gaan.
We moeten er wel rekening mee houden dat kinderen uit andere delen van landen andere
ervaringen hebben zo weten sommige meer over het paargedrag van schapen en andere meer van
treinen. Zo hebben culturele achtergrond en ervaring invloed op de uitslag. Uit onderzoek is
gebleken dat bij etnische groepen het IQ standaard lager lag. Dit licht aan het soort IQ test en hoe
lang de kinderen al in Nederland verblijven. Want zijn ze wel dommer of ligt het aan de test?
We komen bij de vraag. Hoe verschillen tussen intelligentiescores van verschillende culturele
groepen geïnterpreteerd moeten worden. In Hoeverre wordt de intelligentie van een individu
bepaald door erfelijke factoren en in hoeverre door zijn omgeving. Grote armoede en werkelijkheid
zijn grote triggers. Maar omgevingsinvloeden spelen ook een grote rol. Als er rekening wordt
gehouden met economische en sociale vlakken schelen de resultaten niet zo zeer meer. Het is logisch
dat minderheidsgroepen die niet blootgesteld zijn aan dezelfde omgeving als lederen van de
meerderheidsgroep in het nadeel kunnen zijn bij traditionele intelligentie testen.
Cultuuronafhankelijke test: test die betrouwbaar is ongeacht de culturele achtergrond van de
deelnemer. Het is namelijk onmogelijk om een experiment op te zetten waarmee de oorzaak van
verschillen in scores tussen de leden van verschillende groepen definitief kan worden achterhaald.
Uiteindelijk is het weer een mix tussen nurture en nature.
Verstandelijke handicap: significant onder gemiddeld intellectueel functioneren, gepaard gaand met
gerelateerde beperkingen op het gebied van 2 of meer toepasbare adaptieve vaardigheden.
71-84: zwakbegaafdheid
50-55 tot 70: lichte zwakzinnigheid
35-40 tot 50-55: matige zwakzinnigheid
20-25 tot 35-40: ernstige zwakzinnigheid
20-25: diepe zwakzinnigheid
Hoogbegaafd: kind dat blijk geeft van grote capaciteiten op intellectueel, creatief, artistiek of
leiderschapsgebied of op specifieke academische gebieden. Dit is een IQ van 130 of hoger.
Het onderwijs aan hoogbegaafde kinderen kan worden onderverdeeld in 2 methoden: acceleratie en
verrijking.
Acceleratie: het aanbieden van speciale lesprogramma’s waarmee hoogbegaafde kinderen in hun
eigen tempo verder leren. Dat kan zelfs betekenen dat ze zich met het lesmateriaal van hogere
groepen gaan bezighouden.
Verrijking: een methode waarbij hoogbegaafde leerlingen speciale programma’s volgen en
individuele activiteiten aangeboden krijgen om dieper in te kunnen gaan op specifieke onderwerpen.
Helaas zijn er ook nadelen: kinderen die klassen overslaan kunnen het gevoel van zelfvertrouwen en
acceptatie van de klasgenootjes verdwijnen.
Onderwijs: Lezen, schrijven en rekenen
In de meeste landen is onderwijs verplicht helaas is dat niet voor iedereen zo. Ook zijn er veel
verschillen tussen het onderwijs van de vrouw en man. Manen studeren vaker. Dit komt door
culturele en ouderlijke vooroordelen.
Is het verstandig jonge kinderen nog te laten kleuteren. Nee hij ontdekte dat de jongste kinderen uit
groep 3 een snel vooruit gingen als de oudste, alleen met lezen liepen zij iets achter. Om ze nog een
jaartje thuis te laten bleven komt niks beters van is opgemerkt. Ook hebben ze meer kan op
emotionele en gedragsproblemen. De start van de formele schoolopleiding kan beter worden
gekoppeld aan het ontwikkelingsniveau dan leeftijd. Bijvoorbeeld steun van de familie kan bijzonder
goed werken.
Om te kunnen lezen moet een kind een groot aantal vaardigheden bezitten, van eenvoudige
(afzonderlijk letters te identificeren ) cognitieve vaardigheden tot complexere vaardigheden (
geschreven woorden koppelen aan betekenissen die in het langetermijngeheugen zijn opgeslagen en
context en achtergrondkennis gebruiken om de betekenis van een zin vast te stellen. )
Stadium 0
Geboorte tot begin groep 3
leert de essentiele
vaardigehden voor lezen, zoals
het herkennen van de letters
Stadium 1
Groep 3 en 4
Ontwikkelt fonologisch
bewustzijn; begin met lezen.
Stadium 2
Groep 4 en 5
Leest vloeien hardop, maar
zonder echt te begrijpen wat
het leest.
Stadium 3
Groep 5 tot ca. 14 jaar
Gebruikt lezen als middel om te
leren
Stadium 4
14 jaar en ouder.
Begrijpt dat wat get leest vanuit
verschillende perspectieven kan
zijn geschreven.
Structuurmethoden: kan men kinderen het beste leren lezen door ze fundamentele onderliggende
vaardigheden te presenteren. Zoals klanken van letters en hun componenten ban woorden het
combineren van woorden. Veilig leren lezen.
Globaal methode: lezen wordt beschouwd als een natuurlijk proces dat te vergelijken is met de
verwerving van mondeling taal. Dit doet men het beste zoor ze bloot te stellen aan zoveel mogelijke
taal. Pygmalion-effect: het verschijnsel waarbij de verwachtingen van ouders en onderwijzers ten
aanzien van een kind ertoe leiden dat het kind het verwachte gedrag daadwerkelijk gaat vertonen.
De verklaring voor dat effect lijkt te zijn dat onderwijzers in de eerste instantie en=en
verwachtingspatroon vormen onder de vermogens van een kind. Vaak ten onrechte gebaseerd op
factoren als eerdere schoolprestaties, fysieke verschijning, gender of zelfs etniciteit. Die
verwachtingen projecteren ze via een complexe reeks verbale en non-verbale signalen op het kind.
Deze gecommuniceerde verwachtingen maken het kind vervolgens duidelijk wel gedrag er van hem
verwacht wordt, waarna het zich ook op die manier gaat gedragen. Ook is duidelijk dat kinderen uit
een niet welgestelde familie: minder vaak lezen, minder vaak naar museums enzovoort zijn geweest
en zo dus een achterstand hebben op school met lezen. Ook scheelt het wat de moeder voor vorige
opleiding heeft gehad. Omdat steeds meer kinderen allochtoon zijn wordt deze kwestie in het
onderwijs steeds serieuzer genomen.
Emotionele intelligentie: de vaardigheden die ten grondslag liggen aan het op de juiste manier
inschatten, evalueren, uitdrukken en reguleren van emoties. Het onderwijs wil dit vergoten door al
op vroege leeftijd vakken hierin te geven. Kritiek hierop is dat het misschien ten koste gaat van
andere vakken. , ook is er niet een duidelijk gespecificeerde criteria voor wat emotionele intelligentie
precies is, waardoor het moeilijk is effectief lesmateriaal te ontwikkelen.
Cultuur kan worden gezien als een reeks gedragspatronen, opvattingen, waarden en verwachtingen
van leden van een bepaalde samenleving.
Multicultureel onderwijs: een vorm van onderwijs waarbij het doel is om leerlingen uit
minderheidsgroepen te helpen competenties te ontwikkelen in de cultuur van de meerderheidsroep,
maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat ze een positieve groepsidentiteit behouden die gebaseerd is
op hun oorspronkelijke cultuur. Dit heeft zich gedeeltelijk ontwikkeld op de reactie op het
assimilatiemodel: de opvatting dat alle nieuwkomers zich volledig moeten aanpassen aan de
gastlandcultuur. Maar dit willen ze vervangen in een pluralistisch model: de opvatting dat de
samenleving bestaat uit diverse gelijkwaardige culturele groepen die hun individuele culturele
kenmerken moeten behouden. Dit komt omdat ze in het assimilatie model het zelfvertrouwen weg
namen doordat ze hun eigen taal niet meer mochten spreken. Bovendien heeft het ook voordelen
dat kinderen en volwassen andere culturen ontmoeten. Uiteindelijk is dus het pluralistische model
het beste om een Biculturele identiteit te ontwikkelen: integreren in de cultuur van de meerderheid
met behoud van je oorspronkelijke culturele identiteit. Als een kind snel een Nederlandse taal moet
leren voordat het op school kan komen krijgt het een achterop vergeleken met zijn klasgenoten. Zo
zijn er taalscholen opgericht.
Hoofdstuk 13: De sociale ontwikkeling en de
persoonlijkheidsontwikkeling in de schooltijd.
De ontwikkeling van het eigen ik.
Vlijt-versus-minderwaardigheidsstadium: de periode van 6 tot 12 jaar waarin het kind probeert
competenties te ontwikkeling om problemen met ouders, leeftijdsgenoten, school en de wereld om
hem heen het hoofd te kunnen bieden. In de schooltijd concentreren kinderen zich niet alleen op de
enorme hoeveelheid informatie die ze op school aangeboden krijgen, ze proberen ook een plek te
verwerven in hun sociale wereld. Dit stadium leidt tot gevoelens van competentie en bekwaamheid.
Gevoelens van mislukking en onvermogen kunnen veroorzaakt worden door moeilijkheden. Positieve
gevoelens vanuit iets wordt vlijt genoemd.
Kinderen proberen nog steeds antwoord te vinden op de vraag wie ben ik? Door de cognitieve
vaardigheden die in het vorige hoofdstuk aan de orde kwamen, zoals het toegenomen inzicht in de
theorie of mind en informatieverwerkingsstrategieën, gaan kinderen zich meer vereenzelvigen met
hun innerlijke, psychische eigenschappen dan met hun externe, fysieke eigenschappen. De focus
verschuift. Het zelfbeeld van kinderen in deze periode verdeeld in 3 persoonlijke domeinen en een
intellectueel domein:
- intellectueel zelfbeeld: taal, geschiedenis, rekenen, natuurwetenschappen.
- Sociaal zelfbeeld: leeftijdsgenoten, naasten.
- emotioneel zelfbeeld: Specifieke emotionele stemmingen.
- Fysiek zelfbeeld: fysieke vermogens, uiterlijk.
Sociale vergelijking: beoordeling van het eigen gedrag, de eigen capaciteiten, expertise en meningen
door ze te vergelijken met die van anderen. Volgens een theorie die voor het eerst werd verkondigd
door de psycholoog Leon Festinger gaan mensen zichzelf aan de hand van de sociale realiteit
beoordelen op het moment dat concrete, objectieve maatstaven van hun vermogen ontbreken. De
sociale realiteit is een beeld dat is afgeleid van de manier waarop anderen handelen, denken, voelen
en tegen de wereld aankijken. Over het algemeen vergelijken kinderen zichzelf met personen die op
relevante punten op hen lijken.
Kinderen vergelijken zichzelf vaak met kinderen die beter presteren dan zijzelf, vooral met leerlingen
van hetzelfde geslacht, leeftijd en etniciteit en met vrienden. Deze Opwaartse vergelijking: zorgt
ervoor dat de leerlingen beter gaan presteren, Het zorgt er ook voor dat ze zich slechter voelen en
een negatief zelfbeeld creëren. Neerwaartse sociale vergelijkingen: heeft dan weer te maken met
anderen die duidelijk minder competent of minder succesvol zijn. Het beschermd get zelfbeeld.
Neerwaartse sociale vergelijking vormt een verklaring voor het feit dat sommige leerlingen op slecht
presterende basisscholen meer eigenwaarde bezitten dan zeer valabele leerlingen op goed
presterende scholen.
Eigenwaarde: de waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken en
competenties die we daarmee associëren. Meestal groeit dit tot een terugval rond hun 12e. dit lijkt
vooral door de overstap van een andere school. Kinderen die chronisch weinig eigenwaarde bezitten,
krijgen het zwaar omdat ze in een cyclus van mislukkingen terecht zijn gekomen. Ouders kunnen
helpen door een ondersteunende opvoedingsstijl te bieden. Hebben allochtone groepen minder
eigenwaarde? Autochtone kinderen kunnen aanvankelijk een sterker gevoel van eigenwaarde
vertonen dan allochtone kinderen, maar rond de leeftijd van 11 jaar beginnen de laatste juist iets
sterkende gevoel van eigenwaarde te hebben dan allochtone kinderen. Dit komt omdat allochtone
kinderen zich meer identificeren met hun etnische groep en steeds meer oog krijgen voor de
positieve aspecten van hun groep. Sociale-identiteitstheorie: biedt een verklaring voor het complexe
verband tussen het gevoel van eigenwaarde en bewustzijn van de minderheidsgroep. Volgens deze
theorie zullen leden van een minderheidsgroep de negatieve beeldvorming van een
meerderheidsgroep alleen accepteren als ze het idee hebben dat er weinig kans is om de machts- en
statusverschillen tussen de groepen te veranderen.
Relaties: Vriendschappen in de schooltijd
Vrienden bieden emotionele steun, waardoor kinderen beter met stress kunnen omgaan. Ook helpt
vriendschap voorkomen dat kinderen het doelwit van agressie zijn. In de schooltijd veranderd de
manier waarop een kind tegen vriendschap aankijkt ingrijpend. Volgens ontwikkelingspsycholoog
William Damon doorloopt de beleving van vriendschap in 3 stadia:
- stadium 1: vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen:
Van het 4e tot 7e jaar. Wat kinderen in dit eerste stadium echter nauwelijks doen, is de persoonlijke
eigenschappen van anderen laten meewegen Schoolkinderen bepalen op een heel concrete manier
wie hun vrienden zijn 1 en dat hangt vooral af van het gedrag van anderen.
- Stadium 2: Vriendschap gebaseerd op vertrouwen:
Duurt van 8 tot 10 jaar, bestrijkt een periode waarin kinderen persoonlijke eigenschappen en
kenmerken laten meewegen evenals de beloningen die een vriendschap oplevert, vertrouwen.
- Stadium 3: gebaseerd op psychische nabijheid:
Begint tegen het einde van de schooltijd en duurt tot het 15e leerjaar. Intimiteit en loyaliteit zijn de
belangrijkste criteria voor vriendschap. Ook de psychische nabijheid, wederzijdse openheid en
exclusiviteit. Kinderen krijgen ook duidelijke ideeën voor welk gedrag ze in vrienden waarderen en
aan welke ze een hekel aan hebben.
Populaire kinderen hebben vaak verschillende karaktereigenschappen gemeen: ze zijn meestal
behulpzaam en werken met anderen samen aan gemeenschappelijke projecten, zijn grappig en
waarderen anderen. Ze zijn ook in staat om de emoties van anderen te kunnen begrijpen omdat ze
hun eigen non-verbale gedrag beter reguleren. Ze scoren hoog op het gebied van sociale
competentie: het geheel van individuele sociale vaardigheden dat individuen in staat stelt om
succesvol te functioneren in sociale omgevingen. Vaak zijn ze agressief en gedragen ze zich storend
dit wordt door andere kinderen cool gezien. Omdat ze op een stoutmoedige wijze allerlei grenzen
doorbreken. Een andere factor die verband houdt met de populariteit van kinderen in hun
bedrevenheid in het oplossen van sociale problemen: Sociale probleemoplossing: Het gebruik van
strategieën om sociale conflicten op te lossen op de manieren die zowel voor jezelf als voor andere
bevredigend zijn. Dit is handig omdat op school vaak conflicten ontstaan. Dodge denkt dat dit door
middel van stappen gaat die corrodeert met de informatietheorie:
- sociaal probleem: Wim wordt boos tijdens een spel en klaagt over de regels.
1. vinden van relevante sociale aanwijzingen: Wim klaagt en kijkt boos.
2. interpreteren en evalueren van de sociale aanwijzingen: Wim is van streek omdat hij verliest.
3. Bedenk mogelijke reacties die het probleem kunnen oplossen: Wim bekritiseren, regels
verdedigen.
4. Overwegen van reacties en hun mogelijke consequenties: wordt Wim hier bozer van.
5. Kiezen voor een bepaalde reactie: Wim herinneren aan succes in het verleden.
Je kan sociale competentie leren. Via leren hoe ze informatie over zichzelf moeten prijsgeven en hoe
ze dingen over anderen te weten kunnen komen,
Dominantiehiërarchie: de rangorde waarin de relatieve sociale mach van de leden van een groep tot
uiting komt. Meisjes spelen meer 2 aan twee en jongens in een groep. Jongens proberen ook vaak
hun status te vergroten. Daardoor spelen en praten jongens agressiever. Meisjes negeren of geven
vaak toe, zo proberen harmonie te bewaren. Ze houden van gelijke relaties.
Rond de jaren 11 of 12 worden kinderen meer bewust van de vooroordelen en de discriminatie aan
het adres van hun afkomst, ze gaan meer onderscheid maken in hun vriendenkring. Dit betekend
niet dat ze elkaar niet accepteren. Bij pesten zijn vaker jongens betrokken dan meisjes. Pesten via
internet is vaak nog pijnlijker omdat het anoniem gebeurt en voor iedereen te lezen is. Kinderen die
worden gepest hebben vaak bepaalde eigenschappen gemeen. Huilen snel en missen sociale
vaardigheden. Mishandeling thuis speelt ook een rol van de pestkoppen, ook kijken hun vaker
televisie.
Hoe kweek je sociaal competentere kinderen:
- stimuleer sociale interactie.
- breng kinderen luistervaardigheden bij.
- maak kinderen ervan bewust dat mensen non-verbaal emoties en stemmingen uiten en dat ze dus
niet allee aandacht moeten besteden aan wat ze verbaal zeggen.
- breng ze gesprekstechnieken bij.
- vraag kinderen niet om in het openbaar teams of groepen te kiezen maar willekeurig.
Het gezin in de schooltijd.
Een van de belangrijkste uitdagingen voor kinderen in de schooltijd en hun ouders is omgaan met
hun groeiende zelfstandigheid. De schooltijd is dan ook een periode van coregulering: periode
waarin ouders en kind gezamenlijk het gedrag van het kind bepalen. Broers kunnen ook invloed
hebben, positief met veiligheid maar ook negatief met rivaliteit. Alleen, heeft ook zijn voordelen ze
hebben vaker meer eigenwaarde en zij sterker gemotiveerd om te presteren. Maar ze missen ook de
voordelen.
Sleutelkind: een kind dat zichzelf na school binnenlaat en thuis blijft wachten tot zijn ouders uit hun
werk thuiskomen. Vrouwen die tevreden zijn met hun leven zijn over het algemeen zorgzamer voor
hun kinderen Het blijkt dat ouders die fulltime werken evenveel tijd met hun kinderen doorbrengen
als moeders die thuisblijven
Hoe reageren kinderen op een scheiding:
Direct na de scheiding kunnen kinderen verschillende typen psychische onevenwichtigheid vertonen,
zoals depressief, slaapstoornissen en fobieën. Meestal verslechterd de relatie ook tussen moeder en
dochter, doordat ze na de scheiding bij hun moeder wonen. Meestal geven ze zichzelf ook schuld van
de scheiding, en rond hun 10e voelen ze zich genoodzaakt om partij te kiezen. Kinderen met
gescheiden ouders hebben 2 keer zo vaak psychische hulp nodig als kinderen van niet gescheiden
ouders. Ook lopen ze groter risico later ook te scheiden. Scheiden kan dus negatieve effecten hebben
zoals ook armoede die kan creëren maar ook voordelen zoals minder ruzies in huis. Kinderen moeten
vooral de situatie begrijpen, weten dat ze niet verdwijnen uit het hoofd en hart en rekening mee
houden ze ruimte te geven. Nieuw samengesteld gezin: een huishouden dat bestaat uit 2 ouders en
minstens 1 kind uit een eerdere relatie. Hier is baak sprake van rolambiguïteit: de onzekerheid van de
rollen de verwachtingen van elk gezinslid. Ook talloze nieuwe beslissingen maken het moeilijk,
vakanties regelen en de tegenstrijdige boodschappen. Het brengt ook voordelen: het heeft weer
meer inkomen, meer interactie, meer hulp in het huishouden. Maar ook kan er ontwrichting
ontstaan het opeens delen van je moeder bijvoorbeeld.
Eenouder gezin heeft het vaker financieel moeilijker, en het licht aan de hoeveelheid tijd die de
ouder me het kind kan doorbrengen en de mate van stress binnen het gezin wat de consequenties
uiteindelijk zijn. Er zijn ook weinig ontwikkelingsverschillen tussen kinderen met homoseksuele
ouders en kinderen met heteroseksuele ouders. Een nadeel kan wel zijn de vooroordelen en de
discriminatie en het politiek debat over de legaliteit van de homohuwelijken. Economisch minder
bedeelde kinderen lopen risico op slechtere schoolprestaties, hogere mate van agressie en
gedragsproblemen, en geestelijke gezondheid. Ook veel verhuizingen kan nadelig zijn. ‘Kinderhuizen
is bestemd voor kinderen van wie de ouders niet meer in staat zijn om goed voor hen te zorgen.
Download