Samenvatting thema 5

advertisement
Thema 5: Van een cognitivistische visie op leren naar het ontwerpen van instructie
1. Situering ten opzichte van het behaviorisme
Behaviorisme
Cognitivisme
- leren slaat alleen op waarneembaar gedrag
- ook mentale gedrag, inzichten, interne
beelden (Gestalten) zijn van belang
- gedrag kunnen we alleen onderzoeken door
directe observatie
- meer dan observatie alleen, bv introspectie en
indirect afleiden
 Black box wordt opengebroken => breuklijn tussen beide theoretische stromingen
 Eclectische benadering: combineert principes van de ene stroming met de andere
Bv.: Gagné: behavioristische principes, ook aantal typische cognitivistische principes
2. Voorlopers van het cognitivisme
Wundt, Wertheimer, Koffka & Köhler

Wundt:
 bijdrage van conceptuele als methodologische aard
 Verscherpt onderscheid tussen fysiologie & psychologie
 Heeft bestaande introspectiemethode verder geobjectiveerd

Gestaltpsychologen
 Onderzocht fenomeen Gestaltqualität
 Typische Gestalten zijn:
- een driehoek is meer dan 3 lijnstukken die los naast elkaar getekend staan
- een melodie is meer dan de som van de noten
 Centraal: onze perceptie & begrip van wat we waarnemen in de wereld is afh van mate waarin
we ‘gehelen’ waarnemen.
3. Soorten kennis
 Declaratieve kennis
 Definities, formules, wetten, verschijnselen..
 Wordt ook conceptuele kennis genoemd
 Snel verworven, snel vergeten


Procedurele kennis
 Algemene & specifieke methoden waarbij declaratieve kennis
wordt gebruikt
 Verwerven vraagt meer tijd
 Vb: fietsen, formule vereenvoudigen, samenvatten..
Metacognitieve kennis
 Kennis over hoe we zelf denken, hoe we leren
Kan onderscheiden worden,
maar niet gescheiden! Ze
staan in relatie met elkaar
4. Het basismodel voor het cognitief functioneren
 modellen= beschrijven, verklaren en voorspellen hoe we cognitief functioneren
 bij cognitief functioneren: informatieverwerkingsmodel
- kijkt naar verwerken, opslaan & ophalen van gepercipieerde informatie
- werking v/h geheugen = centraal
- belang van interne mentale processen (niet externe condities zoals bekrachtigers)

Basisassumpties bij het model
1. Informatieverwerking gebeurt in stappen
2. Informatieverwerking is vergelijkbaar met computerprocessen
=> vandaar term ‘geheugen’. MAAR let op dit is een metafoor!
3. Er zijn grenzen aan wat verwerkt kan worden in elke stap
=> dus we kunnen wel onbeperkt blijven leren
4. Informatieverwerkende activiteit is interactief: invloed van wat we reeds weten
(voorkennis)
5. Reeks processen onderscheiden: waarnemen, herhalen, denken/ reflecteren, problemen
oplossen, herinneren, vergeten en zich inbeelden

Grafische voorstelling van het multi-store informatieverwerkend model
 Verschillende geheugens = multi-store model
- episodic memory= gebeurtenissen, plaatsen, tijd
- semantic memory= algemene kennis & begrippen, die niet gekoppeld zijn aan bepaalde
context
- verbal memory= betekenisvolle eenheden die opgebouwd zijn als schema’s
- visual (iconic) memory= afbeeldingen, scènes, tekeningen
 Visueel geheugen, werkgeheugen, lange termijn geheugen
 Meerdere processen werkzaam:
- bottom-up proces: stimuli uit omgeving worden opgepikt en brengen cognitief proces op
gang
- top- down proces: bepaalt hoe we op binnenkomende stimuli reageren (afh van
voorkennis, opvattingen, meningen) vanuit lange termijngeheugen
=> interactief!
=> rol van voorkennis!!
 Controleprocessen
=> super-processen en meta-processen
- processen worden opgehaald uit lange termijn geheugen
- doelgerichte processen die ingrijpen op:
1/ verwerking informatie in diverse geheugens t.e.m. het encoderen
2/ overgang van de ene stap naar de andere in het proces (processen die inwerken op
processen)
- typisch controleproces: herhalen

Werkgeheugen
 Grondiger interne structuur & werking type geheugen bestuderen
 Bestaat uit:
o Supersysteem= centrale verwerkingseenheid
o 2 slaafsystemen:
- fonologische lus: verbale informatie wordt zeer kort opgeslagen & herhaald
zodat ze kan vastgehouden worden voor verwerking in werkgeheugen
- visuo-spatiële schetsblad: informatie zeer kort opgeslagen & herhaald voor
verwerking in werkgeheugen
o Episodische buffer: helpt om multimodale informatie op te slaan
=> informatie uit werkgeheugen gerelateerd worden aan informatie uit lange
termijn geheugen

Cognitieve belasting – Cognitive Load
 geïntroduceerd door Sweller (1994)
 beperkingen in het cognitieve verwerkingssysteem
 Assumpties:
1. Werkgeheugen is beperkt (max.7)
2. Onbeperkt lange termijn geheugen
3. Schema’s structureren informatie in geheugen
4. Automatisering mogelijk: schema’s sneller en minder bewust verwerken
 Soorten:
o Extraneous cognitive load: belasting die ontstaat door manier waarop informatie is
gepresenteerd aan lerende (door instructieverantw)
 kan opgevangen worden door beter instructie-ontwerp
o
Intrinsic cognitive load: belasting die samenhangt met
complexiteit van informatie zelf en dus niet te vermijden
 kan niet veranderd worden, wel verminderen
o
Germane cognitive load: capaciteit die je nodig hebt om iets te
begrijpen
 maakt deel uit van intrinsic
Vb.: worked examples optimaliseerde complexe kennis bij studenten beduidend meer dan
het niet gebruiken van worked examples

Kritische blik op het informatieverwerkend model voor leren
 Alternatief model: ° Paivio, Baddeley en Neath
Dual- Channel model: onderscheid tussen 2 basale sensorische processen: visuele &
auditieve processen
5. Mentale representaties
Hoe is kennis aanwezig, opgeslagen, gerepresenteerd in het menselijke geheugen?

Representatie van declaratieve kennis
 Proposities = basiseenheid van informatie
 1 propositie = 1 idee bestaande uit argumenten/ knooppunten waartussen
relaties gelegd worden
 Proposities: geen geïsoleerde ideeën, gerelateerd aan elkaar & opgeslagen in
propositienetwerken
 Probeer zoveel mogelijk nieuwe kennis te relateren aan andere (ev aanwezige)
proposities/ netwerken
 Beelden (images) = een op perceptie gebaseerde representatie die
 Deels oorspronkelijke perceptuele structuur v/d input heeft behouden
 op ‘plaatsbesparende’ manier info opslaan
 abstracte ideeën kan je adhv proposities OF/ EN adhv beelden representeren
 vb.: Chinese muur
 Lineaire ordening en semantische netwerken = orde tussen elementen direct
toegankelijk
 Vb.: ABCD EFG … (geordend in 7 deelverzamelingen)
 Semantische netwerken= hiërarchische relatie die basis vormt van abstracties
Bv. schema over dierenrijk
 Schema’s = gebaseerd op proposities, beelden en ordening
 Kennis bestaat niet uit losse ideeën, dus niet uit losse propositienetwerken
 Kennis bestaat uit schema’s waarin propositie(netwerken), lineaire ordening,
semantische netwerken en/of beelden onderling georganiseerd & geïntegreerd
zijn
 Kenmerken:
 Geheugenstructuur
 Abstractie (selectie aan informatie)
 Netwerk (onderling gekoppelde proposities, beelden, lineaire ordening)
 Dynamische structuur (veranderbaar door opdoen nieuwe ervaringen)
 Context
 Aangepast aan situaties: frames
Bv. feestje met schoonouders vs feestje met vrienden
 Kan heel rijk zijn, gaat verder dan opp kenmerken
 Schwarz & Reisberg: “belichaamt onze beliefs die zorgen voor oorzaak-gevolg
dat overeenkomt met hoe wij proces begrijpen en voorwaarden in dit model
worden gedefinieerd op grond van hoe ze passen in dit oorzaak-gevolg”
 Personal theories: juist, onvolledig of fout
= misconceptions
Vb.: ouders zijn oude mensen, landsgrenzen staan in de aarde gegrift..
 Speciaal soort schema’s = scripts
 Helpen te ordenen, structureren, infereren, afleiden, verbanden leggen
 Je kan bv deze losse proposities toch interpreteren als 1 geheel:
- het was vandaag prachtig zonnig weer
- aan het stand krioelde het van de mensen
- de ijsjes smaakten lekker
 Het aan elkaar relateren van versch schema’s gebeurt door:
- ordening die ontstaat binnen schema’s
- ontw van schema’s die functioneren als scripts

Representatie van procedurele kennis
 Lastiger om in kaart te brengen: minder bewust (bv zwemmen)
 Bestaat uit productiesystemen:
- 1 productiesysteem is opgebouwd uit afzonderlijke producties
- 1 productie: 1 stukje mentaal of fysisch gedrag
- netwerk van conditie-actie regels = ALS – DAN
Bv.: ALS ik wil versnellen DAN zal ik sneller pedaleren (Ormrod)

Relatie tussen procedurele en declaratieve kennis
 Uitvoeren van procedure veronderstelt beheersing
declaratieve kennis
 Procedurele kennis initieel opgeslagen als afzonderlijke
producties
 Blijkt ook uit taxonomie van Bloom

Ontwikkeling declaratieve kennis
2 mentale processen staan centraal:
1. elaboratie
2. organisatie
1/ Elaboratie
= nieuwe informatie toegevoegd aan reeds beschikbare schema’s




kan inwerken op proposities, beelden, lineaire ordeningen, schema’s als geheel
sneller & accurater schema’s ophalen uit langetermijngeheugen
komt vooral naar voren wanneer nieuwe informatie wordt gepresenteerd
bij verbinden van proposities gebruiken we volgende strategieën:
- inferentie: afleiden van ene uit andere
- toevoegen: uitbreiden van propositienetwerk met andere proposities uit
langetermijngeheugen
Vb.: - ik wil dolgraag naar nieuwste film met Tom Hanks
- de prof statistiek is ziek
=> ik heb tijd, dus ik kan naar de film
2/ Organisatie
= werkt in op beschikbare kennis in geheugen
 interne cognitieve structuur versterken
 organisatiestrategieën:
- schematiseren, structureren
- hiërarchie aanbrengen
- begrippen toepassen
- opbouwen van persoonlijke theorieën
 mate van organisatie & elaboratie van declaratieve kennis bepaalt manier waarop lerenden
problemen, vraagstukken, taken zullen aanpakken
 zowel elaboratie als organisatie illustreren hoe:
- initiële opbouw van nieuwe kennis gebeurt en
- hoe verdere kennisverwerving verloopt

Ontwikkelen van procedurele kennis
 3 fasen:
1/cognitieve fase
2/ associatieve fase
3/ autonome fase
1/ Cognitieve fase
 Automatisch ontstaat doelgericht gedrag: doelstructuur (goal structure) werkt door
 Lerende doorloopt stap voor stap afzonderlijke producties
 Elke stap bewust doorlopen, proposities gecreëerd & opgeslagen in korte-termijn
geheugen
=> elke productie wordt bij elke stap als declaratieve kennis opgeslagen
2/ Associatieve fase
 Wegwerken continu consulteren van proposities
=> declaratieve karakter geleidelijk verdwijnen
 2 processen spelen een rol:
- compositie = schakelen producties tot productieset
 verschillende deelstappen vormen productieketen
 bij herhalen: fouten weggewerkt
- proceduralisatie = wegvallen prikkels van declaratieve kennis
 niet meer expliciet terugvallen op proposities
3/ Autonome fase
 Volgt automatisch op associatieve fase
 Moeilijk aan te geven wanneer die bereikt is
6. Van een opvatting over leren naar opvattingen over instructie
 Strategieën die direct inspelen op aard & structuur v/d mentale processen

Algemene cognitivistische principes voor instructie
 Waarneembare (perceptuele) karakteristieken van een probleem zijn een belangrijke
voorwaarde
 Leren is cultuurgebonden
 Leren is doelgericht
 Divergent denken en convergent denken zijn alle twee belangrijk

Evidence- based strategieën 1: ontwikkelen van declaratieve kennis
 Evidence- based= via onderzoek bewezen dat ze een positief effect hebben op
leerprestaties
 Opgelet: we bespreken strategieën voor instructieverantw maar het is uiteindelijk de
lerende die strategie oppikt in eigen leeractiviteit
 Sommigen nemen deze methodes ook wel: direct teaching methods/ integrated teaching
methods vanwege directe impact op mentale processen
1) Non-linguïstische representaties (NLR)
= grafische/ fysische voorstelling van een tekst, theorie, model, idee..
 Organisatie & elaboratie staat voorop
 Concept mapping/ mind mapping
 Vaardigheid voor opbouwen hiervan: stapsgewijs gebeuren
- eerste uitgewerkte NLR aanbieden
- later half- uitgewerkte NLR aanbieden
- lege structuur aanbieden die lerende invult (outlining)
 NLR vergt grote inspanning: cognitieve belasting! (extraneous)
MAAR kan verminderd worden door half- afgewerkte uitwerkingen aan te bieden
=> germane cognitive load bevorderd
Expliciet
 grafisch: tekstueel of getekend
 fysisch: bv in museum werking van planeten uitbeelden
Impliciet
 het zich inbeelden = imagery (bv. het zich inbeelden welk haarkleur, wat de
naam is.. van de prinses in het sprookje)
 Niet altijd strikt schematisch:
- kleuteronderwijs tot secundair onderwijs: vrij tekenen
=> structuur in complex van schema’s voor zichzelf expliciteren & versterken
=> we bekomen sterk verschillende tekeningen: toont aan dat elk individu een
eigen cognitieve structuur ontwikkelt en put uit eigen voorkennis
 gebruik is niet altijd evident:
 bij overbrengen van complexe kennis kan representatie een simplificatie
inhouden en hierdoor een verkeerd beeld geven van wat men wil overbrengen
 wanneer lerenden minder vertrouwd zijn met manier waarop NLR is uitgewerkt,
kan dit zelfs een negatief effect hebben om lerenden representatie niet
begrijpen
 het is belangrijk dat:
 ontwerpers van NLR misconcepties op voorhand onderzoeken
 nagaan hoe NLR de lerende gunstig/ ongunstig kan beïnvloeden
 men niet alleen NLR aanbied, maar ook het zelf ontwikkelen ervan aanmoedigt
 we voorzichtig zijn met de veronderstelling dat het aanbieden van NLR
automatisch leidt tot betere leerprestaties
2) Aanduiden van verschillen en gelijkenissen
 Organisatie van kennis: centraal
 Analogieën gebruiken: bv. schaken- dammen
 Gelijktijdig representeren van typische voorbeelden
 Expliciet vragen naar vergelijken van waarnemingen
 Opsporen van gelijkenissen/ verschillen (bv. insecten vs spinnen)
 Opsporen van gelijkenissen/ verschillen in combinatie met uitwerken NLR
 Voortbouwen op afwijkende gebeurtenissen
- lerenden worden geconfronteerd met situatie waarin opgebouwde schema’s niet meer
van toepassing zijn
- vb: franse grammatica: ‘Ik ben…’ = Je suis… MAAR ‘Ik ben 10 jaar oud’= J’ai dix ans
3) Aanreiken van verschillende representaties (multipele representaties)
 Schema’s verder elaboreren door extra en gevarieerde representaties aan te bieden
 Combinatie van instructiestrategieën
 Rijke ervaringsbasis aangeboden
 Gebruik maken van tekst en/ of schema en/of afbeelding..
 Effectiviteit kan verklaard worden vanuit dual-coding theorie
- optimaal gebruik gemaakt van 2 parallelle verwerkingskanalen
overzicht van soorten representaties
gebruik in de TIMSS videostudie lessen
(Hansen & Richland, 2010)
diagram is meest effectief
4) Mnemonics
= geheugensteuntjes/ ezelsbruggetjes
 Helpt om aanvankelijk weinig gerelateerde begrippen, woorden, symbolen, letters.. te
encoderen en aan elkaar te koppelen
 Je valt terug op info die je al hebt om iets te leren dat je nog niet kent: aanwezige
kennis elaboreren & organiseren in geheugen
 Veel leerkrachten sceptisch: niet nodig want is effectief
 Soorten mnemonics volgens Snowman & Biehler
- Rijm
- Acroniem (1ste letter van elk element gebruiken om nieuw woord te vormen)
- Acrostic (1ste letter van elk element gebruiken om zin te vormen)
- Plaatsen toekennen (loci method)
- Kernwoorden (bv. fiets in het frans: bicyclette= cyclus dus draaiende cirkel)
 We maken gebruik van volgende mechanismen:
1/ hercoderen: informatie bewerken zodat die gemakkelijker kan onthouden worden
2/ relateren: stukken info samenbrengen met doel een stuk info te onthouden
dankzij het andere
3/ retrieval: ophalen van info uit LTG dankzij hercoderen & relateren
 Effectief maar wel zelf construeren
Vb.: hippocampus: hippo bezocht zijn oude campus en haalde hierbij veel
herinneringen op
5) Lerende zelf vragen laten uitwerken
= niet instructieverantw stelt vragen maar lerende werkt zelf dit soort vragen uit bij de
verwerkte of de te verwerken kennis
 Kwaliteit van de vragen die leerkrachten stellen is laag
 Ze stellen 2x zoveel gesloten vragen dan open vragen alhoewel dit minder effectief is
 Zelf vragen uitwerken impliceert dat lerende op andere manier kennis ophaalt,
combineert, ordent, vergelijkt.. => je bewerkt actief eigen schema
 King: ° lijst van starters die helpen bij uitwerken van vragen
- wat is een goed voorbeeld van..?
- verklaar waarom…
- wat is het verschil tussen .. en .. ?
- wat is de betekenis van.. ?
 Maar niet alle vragen lokken ‘deep-level processing’ uit (Marzano)
- veel vragen= rechttoe rechtaan ophalen uit geheugen
- interessante vragen= vereisen organisatie/ elaboratie van kennis
=> deze lokken wel deep-level learning uit
 Om duidelijke kijk te krijgen op niveau van cognitieve verwerking bij stellen van
vragen: maken we gebruik van taxonomie van leerdoelen
 Op het internet vind je tools die instructieverantw en/of lerende kunnen helpen bij
uitwerken van vragen: bv. A Questioning Toolkit
6) Notities nemen
 Lezingen, hoorcolleges, luisterlessen.. minder geschikt want snel ‘cognitive load’
 Nemen van notities= complexe vaardigheid
 volle complexiteit van informatieverwerkend model
 Nemen van notities= verzameling nieuwe schema’s en ordening in nieuwe schema’s
 Extern iets doen om intern te organiseren
 Groot leereffect mits:
- niet letterlijk noteren
- ‘work in progress’ en worden verder verfijnd
- notities zijn goed uitgangspunt voor toets/ examen
- veel notities nemen
 Kan getraind worden:
- aanreiken van basisschema aan het begin van instructiemoment (bv
inhoudsopgave)
- ontwikkelen van persoonlijk systeem voor nemen van notities
7)
Begrippen opbouwen
 Directe oefening in elaboratie & organisatie
 De Block (1974): begrippen bouwen voort op feiten of op reeds aanwezige
begrippen (taxonomische structuur!)
 Zeer zorgvuldig voorbeelden selecteren bij opbouwen van begrippen!
- bv.: niet enkel Bach en Telemann bespreken als voorbeelden van componisten
uit Barokperiode
 Lerenden moeten ZELF voorbeelden opzoeken, dit is de meest effectieve aanpak
voor gefundeerde begripsopbouw maar veroorzaakt wel cognitieve belasting

Evidence- based strategieën 2: ontwikkelen van procedurele kennis
1) Voorwaardelijke producties ontwikkelen
 Oplossen van problemen: complex aan productiesystemen aan de orde
 Lerenden eerst deelvaardigheden verwerven: aanleren in stapjes
 Je moet klaar zijn om te leren= law of readiness
 Zie Skinner & Mastery Learning (Bloom)
2) Bevorderen van compositie
 Verschillende producties combineren tot 1 systeem
- bv.: eerder werd productiesysteem aangebracht om breuken te
vereenvoudigen en nu wordt productiesysteem aangebracht om breuken te
vermenigvuldigen
=> nakijken of breuk niet eerst vereenvoudigd kan worden
 Aanpak verschillende keren herhalen & feedback geven, bevordert combineren
van productiesystemen en bereiken van associatieve fase & autonome fase
 Doorlopen van stappen: law of readiness, associative shifting, successive
approximation
3) Gevarieerde problemen aanbieden
 Vergroot toepasbaarheid van ontwikkelde productiesysteem
 !! associative shifting
 Van gelijkaardige problemen naar gemengde oefenreeksen
 Probleemoplossingsprocedures worden het best ingeoefend in zeer
verschillende probleemcontexten
4) Continu toepassen van productiesystemen
 Strategie ligt voor de hand, maar wordt veel verwaarloosd
 Lessen volgen elkaar te snel op: er worden continu nieuwe types oefeningen
aangebracht die beroep doen op weer nieuwe productiesystemen
 Hierdoor zijn beide productiesystemen vaak oppervlakkig/ gebrekkig verworven
Bv.: in les 1  vergelijking met 1 onbekende
in les 2  vergelijking met 2 onbekenden
7. Verschillende systemen m.b.t. instructie

Ausubel
 2 centrale concepten:
1/ Advance Organizers
2/ voortbouwen op voorkennis




Pleit voor nastreven van Meaningful Learning Reception Learning (betekenisvol leren)
Gebruikt niet begrip ‘schema’ maar cognitieve structuren
“ verwerven van kennis gebeurt door zintuiglijke leren”
Dit maakt duidelijk dat het een
“ lerende verwerkt kennis in cognitieve structuur”
cognitivistische aanpak is
1/ Advance Organizers
 Voorstructuren van kennis => ‘kapstok’
 Biedt achtergrondinformatie
 Wordt vooral gebruikt bij complexe kennis
 Leren gebeurt door ‘subsumptie’
= nieuwe kennis wordt gekoppeld aan abstracte reeds aanwezige kennis (schema’s)
Maakt een onderscheid tussen:
a) Derivative subsumption= kennis toegevoegd aan aanwezige kennis
b) Correlative subsumption= aanwezige kennisstructuur verandert door nieuwe
verworven kennis (verfijnd, hiërarchie toegevoegd..)
 Advance Organizers moet subsumptieproces uitlokken
 Verschillende soorten Advance Organizers:
o Expository Organizer: biedt een kader, overzicht waarin nieuwe kennis wordt
aangebracht
o Comparative Organizer: vergelijkt nieuwe kennis met reeds verworven kennis
o Narrative Advance Organizer: start met persoonlijk, zakelijk of abstract verhaal
o Graphic Advance Organizer: NLR
2/ Voorkennis
 Bepaalt leren: geen voorkennis dan kan er ook niet geleerd worden
 Activeren van voorkennis => begrijpen => betekenis
 Meaningful learning= lerenden kunnen pas echt leren wanneer nieuwe inhouden
aansluiten bij al aanwezige cognitieve structuren
 Controverse: kritiek dat leerproces te veel voorbereid & passieve verwerking bij lerende
uitlokt
 Benadrukken van belang van Meaningful Reception Learning:
o Leermateriaal presenteren in logische volgorde
o Selectie van grote variatie
o Sterke sensorische prikkels (kleuren, aantrekkelijk..)
 Adviezen voor het opzetten van instructieactiviteiten:
o Geschikt voor complexe kennis die in LTG wordt opgeslagen
o Gebruik Advance Organizers
o Bepaal voorkennis
o Werk hiërarchisch geordende structuren uit (bevordert ontstaan
individuele structuren)
 Ontwerpstrategie (volgens Joyce & Weil)
o Fase 1: bied advance organizers aan in 3 deelstappen
- verduidelijk lesdoelen
- biedt de AO aan
- stimuleer lerende zich bewust te worden van mogelijke relevante kennis

o
Fase 2: maak gebruik van volgende werkvormen
- colleges, discussies, films, experimenten..
- maak duidelijk aan lerende hoe leerstof is opgebouwd
o
Fase 3: veranker nieuwe kennis in bestaande cognitieve structuren mbv:
- bevorder integratie v/d kennis
- bevorder actief leren
- bevorder kritische houding tov kennis
- verduidelijk inhoud waar nodig
Social Learning Theory (Social Cognitive Theory)
 2 centrale concepten:
- observationeel leren
- modelling
model = alles wat informatie bevat (persoon, foto, beschrijving..) dat leidt tot
observationeel leren

Visie op het leerproces
 leren is een informatie verwerkende activiteit waarin info symbolisch wordt
gerepresenteerd (schema)
 basisbegrippen in SLT:
- verwachtingen (expectations)
- vicarious experiences

Expectations (verwachtingen)
 Op basis van eerdere ervaringen ° verwachtingen m.b.t. gevolgen van bepaald
gedrag
 Lerenden zullen enkel frequentie van gewenst gedrag verhogen wanneer ze
verwachten dat er een positieve bekrachtiging zal volgen

Vicarious Experiences
= impact op iemands leren door consequenties op het gedrag van anderen te
observeren
 Niet noodzakelijk om zelf gevolgen (bekrachtiging) van een gedrag te ervaren
 Iemand observeert gedragingen en bekrachtiging die op dit gedrag volgt van het
‘model’ => indirecte manier
Vb.: Tibo wil zelf gemaakt gedicht voordragen in de klas maar merkt dat zijn klasgenoten
kiezen voor gedichten van populaire hedendaagse dichters en hiervoor geprezen
worden door de leerkracht. De volgende keer kiest Tibo voor een hedendaagse dichter.
 Vicarious punishment = lerende ziet een negatieve bekrachtiging volgen op een
gedrag van andere lerenden
 Via observatie van beloning, straf of het ontbreken ervan bij een model, zal een
gedrag bij wie observeert toenemen, afnemen of verdwijnen.
=> ° modeling van geobserveerde gedrag
Opm.: modeling is meer dan imiteren, het is ‘het in overeenstemming brengen’
In het kort:
- iemand observeert gedrag van model dat bepaalde gevolgen heeft
- iemand neemt gedrag over
- men verwacht dat wanneer ze het gedrag overnemen, ze ook succesvol zullen zijn
Voorbeeld van vicarious reinforcement:
beloningssysteem die gebruikt wordt bij
aanpakken wiskundeleermoeilijkheden
 Siegel, Galassi & Ware: verklaring variantie van wiskunderesultaten:
- voorkennis
- SLT: self- efficacy & outcome expectations

Self- efficacy
 door verwachtingen & vicarious experiences ontwikkelt zich bij lerende een mate
van self- efficacy: stijging in self-efficacy => stijging in leerprestatie

Subprocessen bij het observationeel leren
o Aandachtrichtende processen
 Bepalen wat geobserveerd wordt & welke info wordt opgenomen
 Beïnvloedende factoren in degene die observeert:
- hoeveelheid voorkennis
- intrinsieke motivatie
- persoonlijkheidskenmerken
 Beïnvloedende factoren in model:
- functionele waarde
- attractiviteit v/h model
o Retentieprocessen
 Observator slaat verworven info op
 Kan via 2 manieren:
- visuele codes
- verbale codes
 Ook belangrijk: nieuwe kennis herhalen
o Productieprocessen
 Kennis moet leiden tot feitelijk gedrag
 ° feedback loop: geobserveerde gedrag wordt zo dicht mogelijk benadert
o Motivationele processen
 Externe motivators/ incentives:
Geld, voordelen..
 Interne motivators:
Zelfevaluatie..

Adviezen bij opzetten instructieactiviteiten
Uit de 4 subprocessen leiden we de richtlijnen af:
a) Aandachtrichtende fase
- duidelijke & interessante cues aanbieden
- modellen helpen bij selecteren van wat belangrijk is in leersituatie
- modellen bezitten typische kenmerken
- gebruik straffen/ belonen om aandacht te trekken
- hou rekening met hoeveelheid nieuwe kennis die moet verwerkt worden
b) Retentiefase
- oefenen & herhalen
- feedback geven
c) Productiefase
- zich meten met model
d) Motivationele fase
- bekrachtigen van gedrag met externe/ interne motivators

Concept Maps

Principes
 Techniek om kennis grafisch voor te stellen
 ° door Novak van de Cornell University in jaren 60
 Onderscheidt 3 types leren:
1/ Representational learning
= leren van symbolen, tekens, labels, namen
2/ Concept learning
= construeren van betekenis voor begrippen
3/ Propositional learning
= relaties tussen bebgrippen, veronderstellingen, hypothese, stellingen
 Moeten op betekenisvolle manier verworven worden
 Concept maps ziet hij als optimale manier omdat het de lerenden dwingt
de 3 types kennis met elkaar te combineren
 Yin & Shavelson: meer gedetailleerde omschrijving van concept maps
“ netwerk met knooppunten (nodes) en lijnen die deze aan elkaar linken met
korte zinnetjes ertussen”
 Lerende tekent ‘kennisgrafen’
 Link met cognitivisme:
- belang van voorkennis
- belang van elaboratie & organisatie
 Toepassingen:
- gekende & nieuwe begrippen/ideeën aan elkaar relateren
- misvattingen/ fouten in eigen kennis/ideeën opsporen
- basis voor brainstorming sessies
- verhaal voorstellen
- oorzaak-gevolg relaties voorstellen
- complexe structuur voorstellen

Onderzoek
 Haugwit & Sandmann (2009) onderzocht gebruik van concept maps en
samenvattingen op kennisverwerving in biologielessen
=> concept mapping is effectiever

Verklaringen voor werking van ‘concept maps’
Op basis van 2 theoretische modellen:
A. Analyse van grafische componenten
- ontwikkeld door Kosslyn
- benadrukt beperkte capaciteit werkgeheugen
- kenniselementen voorstructuren met grafische representatie om
complexiteit te verminderen
B. Cognitieve verwerking van grafische informatie
- ontwikkeld door Pinker
- interactie tussen bottom-up en top-down
 grafische voorstelling wordt gecodeerd tot propositienetwerk (schema)
 schema oriënteert oppikken van stimuli & verrijkt intern schema

Tools
 Belvédère
- wordt gebruikt bij ondersteunen leerprocessen in complexe
wetenschapsdomeinen
- volgende stappen:
1/ exploreer
2/ stel hypothesen op
3/ onderzoek
4/ evalueer
5/ rapporteer
- recentere versies: samenwerken

Cognitive Theory of Multimedia Learning (CTML)
 Ontwikkeld door Mayer
 Bouwt verder op 3 centrale assumpties:
 Dual Channel assumptie
2 parallelle verwerkingskanalen: visuele & auditieve
 Limited capacity assumptie
Werkgeheugen is beperkt (5-7 chunks)
 Active processing assumptie
Lerenden construeren zelf actief hun kennis
 Leermaterialen zijn het best multimediaal uitgewerkt & bestaan dus uit meer dan tekst
alleen
 Hij schuift 7 ontwerpprincipes naar voren:
Multimedia principe
Tekst wordt verrijkt met beelden
Spatial contiguity principe
tekst staat zo dicht mogelijk bij relevante beeld
Temporal contiguity principe
Tekst & grafische elementen worden simultaan
en niet na elkaar aangeboden
Modaliteitsprincipe
Informatie die wordt toegevoegd aan
multimediale representatie is effectiever
wanneer dit audio is dan louter tekst
Audio bij plaatje > tekst
Coherentieprincipe
Leermaterialen zijn optimaler zonder toevoeging
extra informatie => cognitieve verwerking
verstoord
Redundantieprincipe
Het is niet nodig om dezelfde info 2 keer te
presenteren (bv auditief & grafisch)
Principe van de individuele
verschillen
Impact van de ontwerpprincipes verschilt,
afhankelijk van kenmerken van lerenden
 De principes blijken een grotere impact te
hebben bij lerenden met lage voorkennis en met
groter ruimtelijk inzicht
Coherentieprincipe
Redundantieprincipe


Onderzoek
 Govaere, Valcke & Kruif
 Invloed 3D animaties mbt bevalling bij paard
- gebruik animaties > gewone les
- gebruik animaties: lagere cognitive load
Het referentiekader
o Instructieverantwoordelijke
 Hoofdverantwoordelijke voor instructie
 Ook rol als begeleider bij cognitieve verwerking
o Kenmerken van de instructieverantw
 Geen specifieke aandacht
o Begeleiding van instructieverantw
 Geen specifieke aandacht
o Lerende
 Nadruk ligt op leerproces van individu
o Kenmerken van de lerende
 Voorkennis van elke individuele lerende staat centraal
o Begeleiding van de lerenden
 ‘coaching’ op het niveau van individuele leerproces
o Organisatie
 Systematische aanpak van instructie op microniveau
 Beschikbaarheid van multimedia
 Tijdsplanning aangepast aan individu
o Leeractiviteiten
 Elaboratie & organisatie van schema’s (beelden, proposities, lineaire ordening)
in LTG
 Ontwikkelen van procedurele kennis: cognitieve, associatieve & autonome ase
bij opbouw productiesytemen
 Technieken & tools zoals bv concept mapping tools
o Instructie-activiteiten
 Leerdoelen
- curriculumopbouw: opbouw in leerdoelen
- leerdoelen reflecteren verschillende types kennis: declaratieve & procedurele
- operationele leerdoelen
- complexe leerdoelen opsplitsen
 Leerstof
- baseer structuur leerstof op taakanalyse
- splits complexe procedures op in deelprocedures
Verzorg uitwerking leermaterialen om ‘extreneous cognitive load’ te vermijden
- beperk hoeveelheid nieuwe leerstof
 Instructiestrategieën
- evidence based practices die elaboratie & organisatie uitlokken
- bouw vaardigheden op (bv nota’s nemen, NLR ontwikkelen)
 Media
- grafische representatie domeinkennis
- gevarieerde media (multimedia)
- media om modellen te presenteren (SLT)
- concept maps (met tools)
 Toetsing
- controleer voorkennis
- geef aandacht aan informatieve feedback
o Context
 Weinig aandacht voor de context

Kritieken op het cognitivisme
 Een groot accent op cognitieve leren
 Het verwaarlozen van spontane, natuurlijke leren
 Mogelijke unieke bijdrage van sociale interactie tussen lerenden onderling wordt
onderbelicht
Download