Grammatica zinsdelen H1 t/m H6 In deze powerpoint kun je stap voor stap door de theorie: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Wat is de persoonsvorm? Hoe vind je de persoonsvorm? Wat is het werkwoordelijk gezegde? Wat is een zinsdeel? Hoe vind je de zinsdelen? Vaste rollen voor zinsdelen Hoe vind je het onderwerp? Hoe vind je het lijdend voorwerp? Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Wat is de bijwoordelijke bepaling? Alles in één kort overzicht (‘spiekbriefje’) Uitstapje: Wat is een werkwoord? 1. Wat is de persoonsvorm? In je boek: blz. 25 De persoonsvorm is een werkwoord. Het is het enige werkwoord in de zin dat kan veranderen van tijd, persoon of getal: De jongen heeft de fiets wit gelakt. De jongen had de fiets wit gelakt. Ik heb de fiets wit gelakt. De jongens hebben de fiets wit gelakt. verandering van tijd verandering van persoon verandering van getal Let op: In de voorbeelden hierboven staat nog een werkwoord: gelakt. Omdat dit niet de persoonsvorm is, blijft gelakt hier steeds hetzelfde. Terug naar het begin 2. Hoe vind je de persoonsvorm? In je boek: blz. 25 Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden: 1. Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm. 2. Zet de zin in een andere tijd: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 3. Verander de zin van getal: van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. Let op: bij scheidbare werkwoorden is alleen het stukje dat van tijd verandert de persoonsvorm. Voorbeeld: Elke ochtend zwaait mijn moeder mij uit. (pv = zwaait, dus niet zwaait uit) Terug naar het begin 3. Wat is het werkwoordelijk gezegde? In je boek: blz. 109 + 111 Alle werkwoorden in een zin bij elkaar noem je het werkwoordelijk gezegde. In zinnen waarin maar één werkwoord staat, is de persoonsvorm tegelijk het werkwoordelijk gezegde: Ilse zingt in een popgroep. pv = zingt wg = zingt In zinnen waarin meerdere werkwoorden staan, is de persoonsvorm samen met alle andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde: Henk heeft de hond uitgelaten. pv = heeft wg = heeft uitgelaten Terug naar het begin 4. Wat is een zinsdeel? In je boek: blz. 26 Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Goed onthouden: Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. Terug naar het begin 5. Hoe vind je de zinsdelen? In je boek: blz. 26+27 Er zijn twee manieren om de zinsdelen te vinden: 1. Kijk welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. 2. Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Tip: een vraagzin is lastig in zinsdelen te verdelen; vul even het antwoord in om de zinsdelen te vinden. Kijk voor een voorbeeld op blz. 27 van je boek. Terug naar het begin 6. Vaste rollen voor zinsdelen In elke zin zijn er vaste rollen voor een aantal zinsdelen. Deze kun je vinden door te je af te vragen: - Wie doet het? onderwerp - Wie krijgt het? meewerkend voorwerp - Wie ondergaat het? lijdend voorwerp Voorbeeld: De kinderen / gaven / de witte muis / een suikerklontje /. doen het = onderwerp krijgt het = meew. voorwerp ondergaat het = lijdend voorwerp Terug naar het begin 7. Hoe vind je het onderwerp? In je boek: blz. 67 + 69 Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden: 1. - Zoek de persoonsvorm. - Verdeel de zin in zinsdelen. - Vraag ‘wie doet de persoonsvorm?’ - Het antwoord op die vraag is het onderwerp. 2. - Zoek de persoonsvorm. - Verdeel de zin in zinsdelen. - Verander de persoonsvorm van getal (enkelvoud meervoud). - Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp. Terug naar het begin 8. Hoe vind je het lijdend voorwerp? In je boek: blz. 151 Het lijdend voorwerp vind je op de volgende manier: 1. Schrijf eerst het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde op. 2. Stel dan de vraag: Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. Voorbeeld: De jongen kocht een chocoladereep. onderwerp wg Wat kocht de jongen? Antwoord: een chocoladereep = lijdend voorwerp Terug naar het begin 9. Hoe vind je het meewerkend voorwerp? In je boek: blz. 193 Het meewerkend voorwerp vind je op de volgende manier: 1. Schrijf eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp op. 2. Stel dan de vraag: Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Als er een antwoord is, is het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp. Voorbeeld: Eergisteren hebben wij u alle benodigde gegevens gemaild. pv + wg ow lijdend voorwerp wg Aan wie hebben wij alle benodigde gegevens gemaild? Antwoord: u = meewerkend voorwerp Terug naar het begin 10. Wat is de bijwoordelijke bepaling? In je boek: blz. 235 Alle zinsdelen die overblijven nadat je persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp uit de zin hebt gehaald, zijn bijwoordelijke bepaling. 1. Er zijn bijwoordelijke bepalingen die antwoord geven op vragen als: Hoe? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Wanneer? Deze vraagwoorden zelf zijn ook bijwoordelijke bepalingen als ze in een zin staan. Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 235 2. Andere bijwoordelijke bepalingen zijn woorden als: niet, wel, zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk. Terug naar het begin 11. Alles in één kort overzicht. 1. Wat is de persoonsvorm (pv)? Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. 2. Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg)? Dit zijn alle werkwoorden in een zin, dus de persoonsvorm en alle andere werkwoorden. 3. Wat zijn de zinsdelen? De woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten zijn samen een zinsdeel. 4. Wat is het onderwerp (ow)? Stel de vraag: wie doet het? (Of: wie + pv?) Het antwoord is het onderwerp. 5. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? Stel de vraag: wat/wie ondergaat het? (Of: wat/wie + wg + ow?) Het antwoord is het lv. 6. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? Stel de vraag: wie krijgt het? (Of: aan/voor wie + wg + ow + lv?) Het antwoord is het mv. 7. Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb)? Alle zinsdelen die overblijven als je pv, wg, ow, lv, en mv uit de zin hebt gehaald. ‘Spiekbriefje’ Terug naar het begin 12. Uitstapje*: Wat is een werkwoord? In je boek: blz. 70 Een werkwoord is een woord dat vertelt wat iets of iemand doet. Alle werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze van vorm kunt veranderen: - een verandering van tijd Voorbeeld: heeft wordt had; - een verandering van persoon Voorbeeld : van (ik) heb naar (hij) heeft; - een verandering van getal Voorbeeld: van (hij) heeft naar (zij) hebben. * Werkwoorden horen bij grammatica woordsoorten. Voor het begrijpen van de persoonsvorm staat het werkwoord ook in deze powerpoint. Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 70 De vormen van een werkwoord: lopen infinitief ik jij wij loop loopt lopen persoonsvorm tegenwoordige tijd ik/jij wij liep liepen persoonsvorm verleden tijd ik heb gelopen voltooid deelwoord hulpwerkwoord lopend onvoltooid deelwoord Terug naar het begin