Oncologie Anti-Ma2-antilichamen als serologische marker voor paraneoplastische encefalitis van limbisch systeem en hersenstam bij patiënten met testistumoren Bij patiënten met kanker kunnen symptomen van disfunctie van het limbische systeem en de hersenstam optreden als uiting van een paraneoplastisch syndroom. Een paraneoplastische limbische of hersenstamencefalitis (LHE), treedt vaker op bij patiënten met testistumoren dan bij andere vormen van kanker en gaat vaak vooraf aan de ontdekking van de primaire tumor. Voltz et al. onderzochten sera van 986 patiënten met kanker en 344 controlesera op de aanwezigheid van een antineuronaal antilichaam dat als diagnosticum voor LHE zou kunnen worden gebruikt.1 Bij 10 van 13 patiënten met een testistumor en LHE kon met immunohistochemische technieken een antilichaam in het serum worden gevonden tegen een 40 kD neuronaal eiwit. Van 6 patiënten was tevens de liquor beschikbaar, waarin hetzelfde antilichaam kon worden aangetoond. Immunologische reactiviteit werd alleen waargenomen in neuronaal weefsel, het meest uitgesproken in limbische structuren en hersenstamstructuren. Er waren geen antineurale antilichamen in controlesera aantoonbaar. Met behulp van de sera die antineuronale antilichamen bevatten en moleculair-biologische technieken kon het gen worden gekloneerd (Ma2). Dit bleek sterke homologie te vertonen met het onlangs gevonden Ma1gen. Dit Ma1-gen codeert voor een antigeen dat verband houdt met andere neurologische paraneoplastische syndromen.2 Uit ‘northern blot’-analyse bleek dat het Ma2-mRNA uitsluitend tot expressie komt in normaal hersenweefsel en in testistumoren. De auteurs concluderen dat in sera van patiënten met LHE en testistumoren een specifiek antilichaam aantoonbaar kan zijn dat reageert met het Ma2-antigeen in hersenen en testistumoren. De aanwezigheid van anti-Ma2-antilichamen bij jonge mannelijke patiënten met LHE kan van diagnostisch belang zijn bij de opsporing van testistumoren. 1 2 literatuur Voltz R, Gultekin SH, Rosenfeld MR, et al. A serologic marker of paraneoplastic limbic and brain-stem encephalitis in patients with testicular cancer. N Engl J Med 1999;340:1788-95. Dalmau J, Gultekin SH, Voltz R, et al. Ma1, a novel neuron- and testis-specific protein, is recognized by the serum of patients with paraneoplastic neurological disorders. Brain 1999;122:27-39. j.m.l.henselmans Gastro-enterologie Sluimerende hepatitis B bij patiënten met chronische hepatitis C Met behulp van de polymerasekettingreactie onderzochten Cacciola et al. leverbiopten en serummonsters op de aanwezigheid van hepatitis-B-virus-DNA (HBV-DNA) van 200 patiënten met chronische hepatitis C die hepatitis-B-oppervlakteantigeen(HBsAg)-negatief waren.1 Honderd patiënten waren positief wat betreft het anti-HBV-virus-kernantigeen (antiHBc); de overige honderd hadden geen enkel serologisch teken van een doorgemaakte HBV-infectie. Als controlegroep werden ook nog 50 patiënten onderzocht die een leverziekte hadden en negatief waren voor HBV- en HCV-markers. Op 250 biopten werd 73 keer HBV-DNA aangetoond: 48 u bij anti-HBc-positieve patiënten en 25 u bij anti-HBc-negatieve. Van deze 73 patiënten zaten er 66 in de HCV-positieve groep. Slechts bij 43 van de 73 patiënten werd HBV-DNA aangetoond in het serum. Er was geen significante correlatie tussen de aanwezigheid van HBV-DNA en de mate van chro- nische hepatitis, noch met het al dan niet succesvol reageren op interferontherapie. Wel was het percentage levercirrose significant hoger bij de HCV-patiënten mét dan bij degenen zonder HBV-DNA (p = 0,04). Nucleotidesequentieonderzoek van het HBV-DNA bracht geen relevante mutaties aan het licht die zouden kunnen interfereren met virusactiviteit en/of genexpressie en het blijft dus onverklaard waardoor bij een deel van de met HBV geïnfecteerden geen HBsAg tot expressie komt. Men moet er dus op bedacht zijn dat afwezigheid van HBsAg een sluimerende infectie van hepatitis B niet uitsluit en dat dergelijke patiënten naast cirrose ook een een grotere kans op primair levercarcinoom kunnen hebben. 1 literatuur Cacciola I, Pollicino T, Squadrito G, Cerenzia G, Orlando ME, Raimondo G. Occult hepatitis B virus infection in patients with chronic hepatitis C liver disease. N Engl J Med 1999;341:22-6. r.a.f.m.chamuleau Psychiatrie Follow-uponderzoek op volwassen leeftijd bij adolescenten met een depressie Een depressieve stemmingsstoornis die in de adolescentie begint, veroorzaakt een hoger suïciderisico en leidt tot psychosociale achteruitgang. De vraag is of een dergelijke depressie een grotere kans geeft op psychiatrische ziekten op volwassen leeftijd en op verslechtering in socio-economische factoren. Weissman et al. onderzochten 91 adolescenten met de diagnose ‘depressie in engere zin’ en een controlegroep bestaande uit 43 gezonde vrijwilligers en herhaalden dat onderzoek 10-15 jaar later.1 Zij wilden op die manier nagaan in hoeverre verschil was ontstaan in educatieniveau, sociale klasse, beroepsuitoefening, huwelijkse staat, ziekteverzuim, tentamen suicidii, prevalentie van psychiatrische ziekten, psychiatrische behandeling en sociaal functioneren. Van de oorspronkelijke cohort kon 82% opnieuw onderzocht worden. Hierbij werd door onderzoekers blind voor de oorspronkelijke diagnose een aantal vragenlijsten afgenomen bij de patiënt en bij een familielid. Ondanks uitval bleven beide groepen vergelijkbaar. Er werden geen verschillen gevonden in beroepsuitoefening, inkomen en huwelijkse staat. De groep met een depressie in de adolescentie had een lager opleidingsniveau, meer ziekteverzuim in samenhang met psychische ziekte en deed vaker een suïcidepoging dan de groep gezonde vrijwilligers (26,1 en 5,4%). Ook het niveau van sociaal functioneren in de 2 maanden voor het interview lag significant lager. De groep met in het verleden een depressie had een 2,6 maal zo hoog risico voor een nieuwe depressieve episode en het aantal klinisch psychiatrische opnamen lag 10 maal zo hoog. Opmerkelijk was dat het risico voor andere psychiatrische aandoeningen, met name angststoornissen, niet significant verschilde. Uit dit onderzoek blijkt dat adolescenten met een depressieve stoornis bij follow-up een groter risico hadden op hernieuwde depressie dan leeftijdgenoten zonder depressie en dat dit duidelijk zijn weerslag had op het sociaal en beroepsmatig functioneren. Deze cijfers laten zien dat langdurige screening na herstel onderdeel zou moeten zijn van de behandeling van de depressieve adolescent. 1 literatuur Weissman MM, Wolk S, Goldstein RB, et al. Depressed adolescents grown up. JAMA 1999;281:1707-13. th.m.lenz p.n.van harten Ned Tijdschr Geneeskd 1999 23 oktober;143(43) 2165