1 De lineaire afschrijving is de methode waarbij de afschrijving jaarlijks wordt vastgesteld op een vast bedrag. De lineaire afschrijvingsmethode wordt verkregen door het lineaire afschrijvingspercentage toe te passen op de aangschaffingswaarde. Het degressieve afschrijvingsstelsel is een keuzestelsel, d.w.z. het is pas van toepassing indie de belastingplichtige zijn voorkeur ervoor heeft uitgedrukt. Het degressieve afschrijvingspercentage voor het eerste boekjaar bedraagt maximum het dubbele van het lineaire afschrijvingspercentage. Voor de volgende afschrijvingen dient men de residuwaarde te vermenigvuldigen met het degressieve afschrijvingspercentage. De residuwaarde is gelijk aan de aanschaffingswaarde verminderd met de tot op het einde van het vorige boekjaar fiscaal aangenomen afschrijvingen. Vanaf het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de toepasselijke degressieve afschrijvingsannuïteit kleiner wordt dan de lineaire afschrijvingsannuïteit, kan men overschakelen naar de lineaire methode. 2 De keuzemogelijkheid wordt beperkt tot de activa die tijdens het beschouwde boekjaar zijn verkregen of tot stand gebracht. De keuze mag dus geen betrekking hebben op activa die tijdens een vorig boekjaar zijn verkregen. 3 KMO-vennootschappen Het betreft hier vennootschappen die niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: - Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50 - Jaaromzet (excl. BTW): 7.300.000 EUR - Balanstotaal: 3.650.000 EUR Om als KMO te worden beschouwd, mag bovendien het jaargemiddelde van het personeelsbestand niet meer dan 100 bedragen Om voor een bepaald boekjaar als KMO te kunnen worden aangemerkt, mag een vennootschap voor het voorlaatste en laatste boekjaar de gestelde criteria niet overschrijden 4 5 6 7 Voor alle gebouwde of ongebouwde onroerende goederen, alsook voor materieel en de outillage die onroerend zijn uit hun aard of hun bestemming, wordt een kadastraal inkomen vastgesteld. Het kadastraal inkomen wordt geacht overeen te stemmen met het gemiddeld, normaal jaarlijks netto-inkomen dat men uit het onroerend goed kan verwerven. Het materieel en de outillage is enkel belastbaar in de onroerende voorheffing indien het onroerend is van aard of onroerend door bestemming. Het onroerend karakter van het materieel of outillage volgt daarbij de indeling in roerende en onroerende goederen die in Brugelijk Wetboek is voorzien. Bijgevolg wordt KI enkel toegekend indien het onroerend is van natura ofwel als onroerend door bestemming. Dus in principe alles wat niet gedemonteerd kan worden. Er wordt aangenomen dat aan de incorporatievereiste is voldaan van zodra een constructie steun vindt op de grond ten behoeve van de stabiliteit en de constructie bestemd is om ter plaatse te blijven staan, ook al is de aanhechting niet permanent of kan het aangehechte zonder aanzienlijke schade worden verwijderd. Voor materieel en outillage welke onroerend door bestemming is vereist dat zij gelet op gewicht en afmeting bestemd zijn om blijvend te worden gebruikt op de plaats waar ze zich bevinden of om tijdens het gebruik ter plaatse te blijven. Het gaat hem dus om materieel waarvan duidelijk is dat zijn ingevolge hun werking klaarblijkelijk moeten dienen om blijven te worden gebruikt in de vestiging waar zij zich bevinden. 8 Het is aan de Administratie van het Kadaster die het kadastraal inkomen van de percelen van onroerende goederen vaststelt en dit op een wijze die verschilt naargelang het gaat om gebouwen of gronden waarvan ze de nettohuurwaarde kan achterhalen of niet. Indien mogelijk bepaalt de Administratie het kadastraal inkomen op basis van een theoretische brutohuurwaarde van het perceel op een welbepaald referentietijdstip (thans 1 januari 1975). Van dit brutobedrag trekt ze een forfait af voor onderhoudsen herstellingswerken. Dit forfait bedraagt 40% voor gebouwen en 10 % voor gronden. Slaagt de administratie er niet in om op deze wijze een kadastraal inkomen toe te kennen, dan kan zij haar toevlucht nemen tot de vergelijkingsmethode. De vergelijkingsmethode wordt vooral toegepast voor nieuwe gebouwen. Het perceel krijgt dan een KI toegewezen door vergelijking met gelijkaardige percelen, waarbij rekening wordt gehouden met de ligging, de aanwending, de oppervlakte, enz. Brengt ook deze methode geen oplossing, dan wordt het KI van gebouwen en terreinen met handels of nijverheidsgebruik bepaald op 5,3 % van de normale verkoopwaarde op het referentietijdstip. Het kadastraal inkomen van materieel en outillage bedraagt 5,3% van de gebruikswaarde. De gebruikswaarde zelf wordt forfaitair bepaald op 30% van de aanschaffingswaarde, eventueel vermeerderd met de kostprijs van de opeenvolgende aanpassingen. Geen KI wordt toegekend indien de gebruikswaarde lager is dan 4.000 EUR. 9 10 Op aanvraag van de belanghebbende wordt kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing verleend voorzover het KI kan worden verminderd. Om de kwijtschelding of vermindering te kunnen genieten moet een bezwaarschrift worden ingediend. Het KI wordt proportioneel verminderd in verhouding tot de duur en de omvang van het niet-bewonen, het buiten werking blijven of de non-productiviteit: Wannneer een niet gemeubileerd gebouwd onroerende goed in de loop van het jaar gedurende ten minste 90 dagen niet in gebruik is genomen en geen inkomsten heeft opgebracht; Wanneer materieel en outillage voor een gedeelte dat ten minste 25 % van het KI vertegenwoordigt, in het jaar gedurende ten minste 90 dagen buiten werking zijn gebleven 11 Om vermindering te kunnen genieten moet de improductiviteit onvrijwillig zijn. Wanneer een gebouw onbeschikbaar is als gevolg van verbouwingswerken die de belastingplichtige uit eigen beweging werken uitvoert om bepaalde plannen te realiseren en zodoende de productiviteit van het gebouw te verbeteren wordt de vermindering van de OV in beginsel niet toegestaan voor de periode dat de werken worden uitgevoerd. Volgens bepaalde rechtspraak dient de vermindering van OV wel te worden toegepast indien blijkt dat de werken noodzakelijk zijn omdat de bewoning en dus ook de verhuring objectief onmogelijk zijn. 12 13 De onroerende voorheffing van materieel en outillering wordt sedert 1 januari 1998 onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van onroerende voorheffing. Investeringen die vanaf 1 januari 1998 gedaan worden in materieel en outillering, worden – wat het Vlaams Gewest betreft – vrijgesteld van onroerende voorheffing voor zover het gaat om volledig nieuwe investeringen. Gaat het om vervanging van marterieel en outillage, dan zal enkel de vrijstelling worden verleend voor het gedeelte van het KI dat hoger is dan het KI dat op 1 januari 1998 tav de vervangen investering was vastgesteld. Vanaf aanslagjaar 2009 is er geen beperking meer is van de vrijstelling tot het surplus aan KI wanneer het gaat om vervangingsinvesteringen waarvoor vanaf 1 januari 2008 een KI wordt vastgesteld. 14 15