Continuı̈teit in metrische ruimtes Definitie 21.1 n Analyse: van R naar R hoorcollege Continue functies in metrische ruimtes (13) Zij (S, d) en (S ∗ , d ∗ ) metrische ruimtes en f : S → S ∗ een functie. We noemen f continu in s0 ∈ S als ∀ > 0 ∃δ > 0 zodat d(s, s0 ) < δ ⇒ d ∗ f (s), f (s0 ) < . Gerrit Oomens [email protected] Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Universiteit van Amsterdam De gebruikelijke resultaten voor continue functies gelden: als f , g continu, dan is f ◦ g ook continu, als f , g : S → R continu, dan zijn f + g en f · g ook continu. Bekijk S = Rk en de projectie πj : Rk → R gegeven door πj (~x) = xj . Dan is πj continu: v u k uX d πj (~x), πj (x~0 ) = |xj − xj0 | ≤ t |xj − xj0 |2 = d ~x, x~0 . j=1 Dus δ = voldoet in de definitie. Hieruit volgt continuı̈teit van bijvoorbeeld f : R3 → R (x, y , z) 7→ xyz Continuı̈teit van componenten g : R2 → R (x, y ) 7→ e x+y cos x Continuı̈teit in topologische zin Stelling 21.3 Stelling (c.f. 21.2) Zij (S, d) een metrische ruimte en f1 , . . ., fk : S → R afbeeldingen. Definieer f : S → Rk door f (s) = f1 (s), . . . , fk (s) . Dan is f continu desda alle fj dat zijn. “⇒”: volgt uit continuı̈teit van projecties en samenstellingen: fj = πj ◦ f . “⇐”: neem s0 ∈ S en laat > 0. Elke fj is continu in s0 , dus er bestaat voor elke j een δj zodat |fj (s) − fj (s0 )| < als d(s, s0 ) < δj . Definieer δ := min(δ1 , . . . , δk ). Als d(s, s0 ) < δ, dan geldt v v u k u k √ uX uX d f (s), f (s0 ) = t |fj (s) − fj (s0 )|2 < t 2 = k . j=1 We zien dat f continu is in s0 . j=1 Zij (S, d) en (S ∗ , d ∗ ) metrische ruimten. Een f : S → S ∗ is continu desda f −1 (U) open is voor elke open U ⊆ S ∗ . “⇐”: stel dat f −1 (U) open is voor alle open U. Neem s0 ∈ S en > 0. Kies U = B f (s0 ), . Dan is U open en s0 ∈ f −1 (U). f −1 (U) is open, dus er is δ > 0 zodat B(s0 , δ) ⊆ f −1 (U). Nu: d(s, s0 ) < δ ⇒ s ∈ B(s0 , δ) ⇒ f (s) ∈ U ⇒ d ∗ f (s), f (s0 ) < . “⇒”: stel dat f continu is. Zij U ⊆ S ∗ open en neem s0 ∈ f −1 (U). Omdat U open is en f (s0 ) ∈ U, bestaat er > 0 zodat B f (s0 ), ⊆ U. Er bestaat δ > 0 zodat d ∗ f (s), f (s0 ) < als d(s, s0 ) < δ. Nu: s ∈ B(s0 , δ) ⇒ d ∗ f (s), f (s0 ) < ⇒ f (s) ∈ B f (s0 ), ⊆ U, Dus s ∈ f −1 (U) voor elke s ∈ B(s0 , δ). We zien B(s0 , δ) ⊆ f −1 (U), dus s0 is inwendig. Dit geldt voor elke s0 ∈ f −1 (U), dus deze verzameling is open. Compactheid en continuı̈teit Compactheid en continuı̈teit Heine-Borel Definitie Zij (S, d) een metrische ruimte. Een verzameling F ⊆ S heet compact als elke overdekking een eindige deeloverdekking heeft: voor elke collectie {Uα , α ∈ S A} van S open verzamelingen zodat F ⊆ α∈A Uα , bestaan er α1 , . . . , αn zodat F ⊆ ni=1 Uαi . Stelling 21.4 (i) Stelling 21.4 (i) Zij f : S → S ∗ een continue afbeelding en E ⊆ S compact. Dan is f (E ) ook compact. Gevolg Zij f : S → S ∗ een continue afbeelding en E ⊆ S compact. Dan is f (E ) ook compact. Bewijs: Neem een open overdekking {Uα : α ∈ A} van f (E ). f −1 (Uα ) open en geldt E ⊆ S Dus bestaan er α1 , . . . , αn zodat E ⊆ ni=1 f −1 (Uαi ). Sn Maar dan geldt ook f (E ) ⊆ i=1 Uαi . Dan zijn de verzamelingen In Rk is F compact desda F gesloten en begrensd is. S −1 (U ). α α∈A f Dus de overdekking heeft een eindige deeloverdekking. Compactheid en uniforme continuı̈teit Zij (S, d) een metrische ruimte en f : S → R continu. Stel dat E ⊆ S compact is. Dan 1 f is begrensd op E . 2 f neemt een maximum en minimum aan op E . Bewijs: 1 Volgt direct uit de compactheid van f (E ) en Heine-Borel. 2 f (E ) is gesloten, dus bevat zijn supremum U en infimum L. Deze zijn eindig vanwege de begrensdheid van f (E ). Dan is U het maximum van f op E en L het minimum. Limieten en functies Definitie Een functie S → S ∗ heet uniform continu als voor elke > 0 er een δ > 0 is zodat d f (s), f (t) < als d(s, t) < δ. Definitie Stelling 21.4 (ii) Zij f : S → S ∗ een functie. Zij s0 ∈ S. We schrijven Zij f : S → S ∗ continu en E ⊆ S compact. Dan is f uniform continu op E . Bewijs: Voor elke s ∈ E is er een δs zodat d ∗ f (s), f (t) < als d(s, t) < δs . De collectie B s, 21 δs : s ∈ E vormt een open overdekking van E . Er zijn dus s1 , . . . , sn zodat E ⊆ B s1 , 12 δs1 ∪ · · · ∪ B sn , 12 δsn . Laat δ = 12 min(δs1 , . . . , δsn ) en kies s, t ∈ E met d(s, t) < δ. Er bestaat k zodat s ∈ B sk , 12 δsk , dus d(s, sk ) < 12 δsk . Dan is d(sk , t) ≤ d(sk , s) + d(s, t) < 12 δsk + δ ≤ δsk . Nu is d ∗ f (t), f (sk ) < en evenzo d ∗ f (s), f (sk ) < , dus d ∗ f (s), f (t) ≤ d ∗ f (s), f (sk ) + d ∗ f (sk ), f (t) < 2. lim f (s) = L s→s0 voor zekere L ∈ S ∗ als voor elke > 0 er een δ > 0 bestaat zodat d ∗ f (s), L < geldt als d(s, s0 ) < δ. Merk op: equivalent zijn 1 f continu in s0 , 2 lims→s0 f (s) = f (s0 ), 3 voor elke rij sn → s0 geldt f (sn ) → f (s0 ). Situatie Homogeniteit In het vervolg zullen we ons beperken tot functies van Rn naar Rm . Vaak, maar niet altijd, is n = 2 en m = 1. We gebruiken op Rk de metriek v u k uX d(~x,~y) = t (xj − yj )2 = k~x − ~yk j=1 afkomstig van de bijbehorende Euclidische norm v u k uX k~xk = t xj2 . j=1 Voor een functie f : R2 → R betekent een limiet als lim f (~x) = L ~x→~0 Definitie (Syllabus 7.14) We noemen f : Rn \ {0} → R homogeen van graad α als voor elke ~x 6= 0 en r > 0 geldt f (r~x) = r α f (~x). Bekijk op R2 \ {0} de functies x2 − y2 f1 (x, y ) = 4 , x + y4 f2 (x, y ) = sin x p x2 + y2 ! , f3 (x, y ) = xy 2 . + y2 x2 Deze zijn homogeen, met graden −2, 0 en 1. dat voor alle > 0 er δ > 0 is zodat |f (~x) − L| < als k~xk < δ. Oftewel: f (~x) gaat naar L als ~x nadert, onafhankelijk van de richting. Homogeniteit en limiet Homogeniteit en limiet Definitie (Syllabus 7.14) Definitie (Syllabus 7.14) We noemen f : Rn \ {0} → R homogeen van graad α als voor elke ~x 6= 0 en r > 0 geldt We noemen f : Rn \ {0} → R homogeen van graad α als voor elke ~x 6= 0 en r > 0 geldt f (r~x) = r α f (~x). Propositie (Syllabus 7.15) Zij f : Rn \ {0} → R continu, homogeen van graad α en niet constant. Dan is lim~x→~0 f (~x) = 0 als α > 0 en bestaat deze limiet niet als α ≤ 0. Bewijs: stel α > 0. De sfeer S n−1 = {~x ∈ Rn : k~xk = 1} is gesloten en begrensd in Rn , dus compact. Dan is f begrensd op S n−1 : er is M zodat voor alle k~xk ∈ S n−1 geldt |f (~x)| ≤ M. Voor ~x willekeurig kunnen we schrijven ~z = k~~xxk , zodat k~zk = 1 en ~x = k~xk~z. Dan |f (~x)| = f k~xk · ~z = k~xkα · |f (~z)| ≤ Mk~xkα . Dus omdat α > 0 zien we dat f (~x) → 0 als ~x → 0. f (r~x) = r α f (~x). Propositie (Syllabus 7.15) Zij f : Rn \ {0} → R continu, homogeen van graad α en niet constant. Dan is lim~x→~0 f (~x) = 0 als α > 0 en bestaat deze limiet niet als α ≤ 0. Bewijs, vervolg: stel α < 0. Neem ~x zodat f (~x) 6= 0. Dan is f (r~x) = r α f (~x). Als r ↓ 0 gaat dit naar ±∞. Bekijk ten slotte α = 0. Dan geldt f (r~x) = f (~x). Neem ~x en ~y zodat f (~x) 6= f (~y). Dan geldt limr ↓0 f (r~x) = f (~x) en limr ↓0 f (r~y) = f (~y). Maar r~x → ~0 en r~y → ~0 als r ↓ 0, dus als lim~x→~0 f (~x) bestaat moet gelden lim f (r~x) = lim f (~x) = lim f (r~y). r ↓0 ~x→~0 r ↓0