Biologie H14

advertisement
Biologie H14
14.1 Continu transport
Je leert de bouw en werking van je hart en door welke bloedvaten je bloed
stroomt.
Centrale begrippen: externe milieu, bloedplasma, bloedcellen, bloedvaten,
dubbele bloedsomloop, hart, hartminuutvolume, grote bloedsomloop, kleine
bloedsomloop.
Eencelligen hebben geen moeite met het opnemen van zuurstof en afstaan van
afvalstoffen, zij staan in tegenstelling tot jou 5*10^13 cellen rechtstreeks in contact
met het externe milieu. Je longen, bloedvaten etc. zorgen voor import en export.
Bloedplasma = waterige oplossing van organische en anorganische stoffen in je
bloed.
Bloedcellen = bloed – bloedplasma. Bloedcellen zijn de vaste bestandsdelen.
Wij hebben te maken met een gesloten dubbele bloedsomloop. Het is gesloten
omdat het bloed binnen bloedvaten blijft (bij alle gewervelden). Een open
bloedsomloop, waarbij het bloed niet door bloedvaten stroomt, komt voor bij dieren
die meer oppervlakte hebben t.o.v. inhoud (bv. vliegen). In tegenstelling tot vissen
(Deze hebben een enkele bloedsomloop, het bloed gaat via het hart, naar de longen
en naar de rest van het lichaam. Dit is koudbloedig en er is minder transport van o.a.
zuurstof.) hebben mensen een dubbele bloedsomloop. De kleine bloedsomloop
bestaat uit de longslagader, de longen en de longader. En de grote bloedsomloop
(binas tabel 84A) bestaat o.a. uit de aorta, de holle aders, andere slagaders en aders
en de bloedvaten.
Eigenschap
Arterie (slagader)
Vene (ader)
Cappillair (haarvaten)
Wand
- ondoorlaatbaar
- ondoorlaatbaar
- doorlaatbaar
(binas 84C2)
- stevige dikke
- dun
- superdun
spierlaag
Druk
Hoog
Laagst
Lager
Naam
Waarnaar het bloed word Waarvandaan het bloed
Onbenoemd
getransporteerd
wordt getransporteerd
Poortader = darmen naar
lever.
2 x holl ader = lichaam
naar hart
Kleppen
Niet, behalve bij hart
Overal, behalve bij hart
Niet
Per bloedsomloop komt het bloed 2 keer door het hart. Het hart bestaat uit twee
afzonderlijke gedeeltes die beide bestaan uit een boezem met dunne wand en kamer
met dikke wand.
Hartminuutvolume = hoeveelheid bloed dat per minuut door het hart word
rondgepompt, dit kan oplopen van 5 a 6 bij rust tot 20 liter bij inspanning.
Voor de geboorte heeft het kind een embryonale bloedsomloop (binas 84B). Het kind
krijgt zuurstofrijk bloed van de moeder door de ductus venosus, het bloedvat waarin
de navelstrengader uitmondt. De navelstrengader heeft ook een aftakking naar de
lever, de ductus hepaticus. Als het kind wordt geboren wordt de navelstreng
afgeklemd, sluit het foramen ovale tussen de rechter en linker kamer zich, en de
ductus Botalli verliest ook zijn functie. Het kind heeft nu zelf lucht in zijn longen en na
een paar dagen sluit de ductus. De ductus Botalli en het foramen ovale zijn voor de
geboorte aanwezig omdat de longblaasjes dicht zijn en zo het zuurstofrijke bloed
toch in de rest van het lichaam komt.
Uitzondering= Aorta  lichaamsslagader
14.2 Met kloppend hart
Je leert hoe een hartcyclus gaat en hoe de impulsgeleiding in het hart verloopt.
Centrale begrippen: angina pectoris, atherosclerose, hartinfarct, harttonen,
diastole, systole, prikkelgeleidingsysteem, ECG.
Tijdens verouderen ontstaan beschadigingen in bloedvatwanden. Deze worden
gerepareerd. Wanneer dit niet goed gebeurt dan blijven vetachtige stoffen achter de
beschadigingen achter. Zo groeit zo’n plek, wat plaque heet. Dit veroorzaakt
atherosclerose, vernauwing van de bloedvaten. Als deze vernauwing in de
kransslagader voorkomt, kan angina pectoris, beklemmende pijn op de borst. Bij
volledige verstopping van (een) tak(ken) volgt een levensbedreigende hartinfarct.
Harttonen = per hartcyclus zijn 2 harttonen, door het sluiten van beide kleppen.
De hartslag verloopt als volgt: eerst vullen de boezems en kamers zich, de diastole,
de halvemaanvormige kleppen zijn gesloten. Dan begint de boezemsystole en wordt
het bloed vanuit de boezems de kamers ingepompt. Dan sluiten de hartkleppen en
gaan de halvemaanvormige kleppen open waardoor het bloed de longslagader en de
aorta ingepompt, de kamersystole. Vervolgens begint het verhaal weer opnieuw.
R
P-top = boezemsystole
P
T
QRS-top = kamersystole
T-top = ontspannen kamer-spier
Q
S
(binas tabel 27F)
De SA-knoop vormt het begin van het prikkelgeleidingssysteem. De elektrische
energie verspreidt over beide boezems, zodat beide gelijktijdig samentrekken. De
impulsen berikeen de AV-knoop (atrio-ventrikel knoop = boezemkamer knoop). Deze
ligt in de tussenwand onder de rechterboezem. Hier ontspringt een groep
geleidingscellen die vanuit de kamers naar de hartpunt loopt  kamersystole.
Zenuwen eindigen in de SA-knoop zodat het hartritme kan versnellen en vertragen.
ECG = elektrocardogram. Deze toont de hartslag van een persoon. Bij een gezond
persoon zijn drie pieken te zien.
14.3 Het zit ‘m in het bloed
Je leert de bouw en werking van hemoglobine en hoe EPO de vorming van
rode bloedcellen regelt.
Centrale begrippen: hemoglobine, heemgroep, plasma-eiwitten, rode
beenmerg, fibrinogeen, fibrine, bloedarmoede.
Kunstbloed maken is moeilijk omdat opgeloste hemoglobine maar 1 a 2 dagen mee
gaat, terwijl de hemoglobine verpakt in menselijk bloed 120 dagen meegaat.
Sikkelcelanemie ontstaat doordat bij lage zuurstofconcentratie in het bloed
afwijkende hemoglobinemoleculen t.g.v. puntmutatie verkeerd vouwen.
In rode bloedcellen zitten 200 tot 300 miljoen hemoglobinemoleculen. Deze bestaat
uit een uiwit met vier heemgroepen wat elk 1 zuurstofmolecuul kan binden.
Elke dag maken stamcellen je rode beenmerg 2*10^11 bloedcellen.
Plasma eiwitten= Opgeloste stof in het bloedplasma. Binden en transporten stoffen
zoals vetten en metalen en handhaven de colloïd osmotische waarde. Ook
functioneren ze als antistoffen (binas 84K)
Als een bloedvat raakt beschadigd hechten bloedplaatjes zich aan de binnenwand.
Ook geven ze een plakkerige stof aan het bloedplasma af waardoor de
bloedvatwand samentrekt. Er ontstaat een prop die bloedverlies voorkomt.
Ook vindt chemische omzetting plaats. Het beschadigde weefsel geeft het enzym
tromboplastine af, dit zet het trombinasecomplex op gang met behulp van
fosfolipiden, die geleverd worden door de bloedplaatjes. Het trombinasecomplex
stimuleert de pro-trombine omzetting naar trombine, en dit stimuleert op zijn beurt de
omzetting van fibrinogeen in fibrine, welke fibrinedraden vormen. Deze vormen een
netwerk van draden waarin ze bloedcellen en bloedplaatjes vangen. (binas 84O)
De bloedvaatwand en het bloed bevatten remmers om trombus (bloedstolsel) bij elke
ontstane wond tegen te gaan.
Bloedarmoede = tekort aan erythropoiëtine (EPO) wat het aantal bloedcellen wat je
produceert regelt. Bij extra ingespoten EPO lever je beter sportprestaties (doping)
14.4 In en om de bloedvaten
Je leert hoe je bloeddruk kunt meten en hoe stoffen uitgewisseld worden.
Centrale begrippen: weefselvloeistof, bovendruk, onderdruk, filtratie, resorptie,
lymfevaten, lymfeknoppen.
In deze paragraaf word ook het verschil behandelt tussen ader, slagader en bloedvat
maar dat heb ik al behandeld in 14.1. De dunne laag van het bloedvat maakt ze
uitermate geschikt voor het uitwisselen van stoffen met het weefselvloeistof.
Het hart pompt bloed in de slagaders, de elastische wanden rekken uit. De druk van
het bloed wordt tijdelijk verhoogt. Tijdens de kamersystole (14.2) is de bloeddruk het
hoogst, je meet de bovendruk, tijdens de diastole het laagst, de onderdruk.
Door een manchet om je bovenarm te doen kan je de bloeddruk meten.
Via openingen tussen de cellen gaan water en opgeloste stoffen naar het weefselvloeistof. Roede bloedcellen blijven achter. De haarvatwanden in de hersenen sluiten
beter aan, hierdoor is daar minder transport: de bloed-hersenbarrière.
Door bloeddruk wordt bloedplasma het omringende weefsel in geperst, filtratie (binas
84G). Eiwitmoleculen zijn de groot om de haarvat wand te passeren, zo blijft de
colloïd osmotische waarde verschillend en stroomt weefselvloeistof terug, resorptie.
Bloedruk en colloïd osmotische waarde werken in tegengestelde richting, aan het
begin van het haarvat is de bloeddruk hoger en is er instroom, aan het eind is de
colloïd osmotische waarde hoger en is er netto transport naar binnen (binas 84G).
In de aderen is de pompwerking van het hart niet meer van kracht en stroomt het
bloed door spierbewegingen en kleppen naar het hart terug.
Oedeem = toename druk van het weefselvloeistof, vocht ophoping in weefsel.
Oorzaak: 1 te hoge bloeddruk, 2 parisitaire wormpjes in lymfevaten (foto kindje met
dikke benen  elefantiasis) 3 te weinig eiwit in je bloed (honger oedeem)
2 liter plasma verdwijnt per dag in de lymfevaten (BINAS 84N), als dit niet zou
gebeuren ontstaat oedeem). Het vatennet begint tussen de cellen. Lymfe is een
kleurloze vloeistof wat ook zouten, hormonen, antistoffen etc. bevat. De stroming
komt tot stand door samentrekking van spieren en kleppen. In de ondersleutelbeenaders komt de lymfe in de bloedsomloop.
De lymfeknoppen (binas 84N) ruimen ongewenste stoffen en ziekteverwekkers in
lymfe op. Als er veel te bestrijden is (bv. Pfeiffer), zwellen ze op, dit is goed te voelen.
14.5 In en uit, uit en in
Je leert hoe je bloed zuurstof en koolstofdioxide vervoert.
Centrale begrippen: hemoglobine en oxigenatie.
Dankzij hemoglobine kan je bloed 70 keer zoveel zuurstof bevatten. De bindingsreactie tussen hemoglobine en zuurstof is in evenwicht: Hb + O2   HbO2
(oxihemoglobine). Deze binding is een speciaal type binding, een oxigenatie. De
zuurstof raakt gemakkelijk weer los. Bij hoge zuustofdruk (pO2)in je longen bindt de
zuurstof aan de hemoglobine, en bij lage druk, in je spieren, laat het makkelijk weer
los. Als CO2 in bloed komt na verbranding, onstaat H+ door de volgende reacties:
CO2 + H2O  H2CO3 wat weer leidt tot H2CO3  HCO3- + H+
De H+ en de CO2 druk (pH en pCO2) is nu hoog in het bloed en concurreren met de
O2 om het plekje op de hemoglobine. De koolstofdioxide of waterstof binden aan Hb.
Hierdoor veranderd de ruimtelijke structuur van het moleculen en laat zuurstof los.
(zie ook binas tabel 83D, zuurstofverzadiging) !p = - log (pH), p = partiële gasdruk!
Bohr-effect = koolstofdioxide drijft zuurstof van de hemoglobine af. (binas 83E)
Als CO2 in het bloed komt, lost 5% op, de rest diffundeert (=zich vermengen) de rode
bloedcellen in, 25% bindt vervolgens aan de Hb, waarbij carbaminohemoglobine (Hb
CO2) onstaat. De overige 70% reageert met water. Dit verloopt snel omdat rode
bloedcellen koolzuuranhydrose bevatten. Het evenwicht met H2CO3 stelt zich in en
de waterstofionen binden ook aan heemgroepen. Het waterstofcarbonaat (HCO3-)
diffundeert de bloedcel uit en de negatieve chloorionen herstellen de elektrische
balans. In je longen verlopen alle reacties in tegenovergestelde richting.
Haldane-effect = O2 drijft de CO2 uit het bloed (in longen). (binas 83E)
Als de H+ niet zouden binden aan de Hb zou de pH dalen tot 3. In werkelijkheid daalt
het tot ongeveer 7,4. Hemoglobine en andere bloedeiwitten werken als pH-buffer.
Download