Hoofdstuk 14: §14.1: Mens heeft een dubbele gesloten bloedsomloop. Kleine bloedsomloop: opname zuurstof in het bloed en verwijdering koolstofdioxide uit het bloed. Grote bloedsomloop: opname verteringsproducten in het bloed, afgifte verteringsproducten aan cellen, opname afvalstoffen in bloed, etc. Wand linkerkamer dikker dan wand rechterkamer. Er is meer spierweefsel om bloed met voldoende kracht de aorta in te pompen. Ureum in leverhaarvat ureum in nierhaarvat. Tijdens het transport van ureum komt het bloed minimaal 2x door het hart. Kleppen zorgen voor rondstromen van het bloed: Hartkleppen tussen boezem en kamer; Slagaderkleppen (halvemaanvormige kleppen) aan het begin van de aorta en longslagaders; Aderkleppen in grote aders. Bv: in beenader. Foetale bloedsomloop: via navelstrengslagaders stroomt zuurstofarm bloed naar placenta en via navelstrengader naar onderste holle ader. De grote en kleine bloedsomloop zijn bij de foetus niet geheel gescheiden: Via Ductus Botalli stroomt bloed van longslagader naar aorta; Via een opening in het boezemtussenschot (foramen ovale) stroomt bloed van de rechterboezem naar de linkerboezem. §14.2: Kransslagaders zijn zijtakjes van de aorta. Ze voeren zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspiercellen. Atherosclerose = vernauwing van de bloedvaten. Hierop zijn ouderdom en cholesterol van invloed. Vernauwing van kransslagaders kan leiden tot afsterven van hartspierweefsel hartinfarct. Hierdoor verandert spierweefsel in bindweefsel. Bindweefsel kan niet samentrekken. Harttonen: zacht = sluiten hartkleppen hard = sluiten slagaderkleppen (halvemaanvormige kleppen) Diastole = ontspanning. Systole = samentrekking. Tijdens boezemsystole openen hartkleppen. Halvemaanvormige kleppen blijven gesloten. Tijdens kamersystole openen halvemaanvormige kleppen. Hartkleppen sluiten. Tijdens de hartpauze zijn de hartkleppen open en de halvemaanvormige kleppen gesloten. Het hart vult zich nu met bloed. Impulsen tot samentrekken van het hart ontstaan in de sinus-atriumknoop (SA knoop). Vervolgens gaan impulsen naar de atrioventriculaire knoop (AV knoop). Deze bevindt zich in de wand van de rechterboezem. Via de bundel van His gaan de impulsen naar de kamerwanden. Via het autonome zenuwstelsel en onder invloed van hormonen kan het hartritme geregeld worden. §14.3: In rode bloedcellen zit het eiwit hemoglobine. Hemoglobine bevat vier ijzerhoudende heemgroepen. Het ijzer in het centrum van een heemgroep kan één zuurstofmolecuul binden. Sikkelcelanemie is een erfelijke aandoening die vooral in Afrika voorkomt. De ziekte is een gevolg van een puntmutatie in het gen dat codeert voor hemoglobine. Beneden een bepaalde zuurstofconcentratie veranderen rode bloedcellen in stijve, sikkelvormige cellen. In je beenmerg worden rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes gemaakt. In je lever en in je milt worden dagelijks rode bloedcellen afgebroken. Samenstelling bloedplasma: bron 22. Plasma-eiwitten binden en transporteren o.a. metalen, vitaminen, hormonen en spelen een rol bij het handhaven van de colloïd osmotische waarde. Een aantal plasma-eiwitten werkt als antistof. Bloedstolling reeks van processen waarbij tal van enzymen werken. Uiteindelijk wordt oplosbaar fibrinogeen omgezet in onoplosbaar fibrine. Naast bloedstolling vindt er ook ontstolling plaats. EPO wordt gevormd in de nieren en stimuleert de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg. Een langdurig tekort aan EPO heeft bloedarmoede tot gevolg. Bloedarmoede kan ook ontstaan door langdurig ijzertekort. §14.4: Bovendruk = tijdens samentrekken kamers. Onderdruk = tijdens ontspanning kamers. Elastische wanden van grote sladaders dempen de stoten waarmee de kamers het bloed in de vaten pompen. Hierdoor stroomt het bloed in de slagaders gelijkmatiger. De hersenen regelen de bloeddruk. In haarvatwanden in de hersenen sluiten de dekweefselcellen beter aan dan in andere haarvaten. Hierdoor lekken stoffen niet tussen de cellen door. Veel stoffen passeren alleen door actief transport. Dit verschijnsel is de bloed-hersenbarrière. In weefsel ontstaat weefselvloeistof uit bloedplasma. Aan het begin van haarvaten is de bloeddruk hoger dan de colloïd osmotische druk. Hierdoor vindt filtratie plaats en er ontstaat weefselvloeistof. Aan het eind van de haarvaten is de bloeddruk gedaald en lager geworden dan de c.o. druk. Hierdoor vindt resorptie plaats (= een deel van het weefselvocht keert terug in de haarvaten). Het overschot gaat via lymfevaten weer naar het bloed. Stroming van lymfe komt vooral tot stand door samentrekken van spieren. Door kleppen in de lymfevaten kan de lymfe maar één kant op. In lymfeknopen bevinden zich grote aantallen witte bloedcellen. §14.5: Hemoglobine bindt zuurstof. Hb + O2 gemakkelijk te verbreken. HbO2. Er is sprake van oxygenatie. De verbinding is Volgende hebben invloed op verzadiging van hemoglobine met zuurstof: De zuurstofspanning pO2; De H+ concentratie; ofwel pH; Koolstofdioxide concentratie. Toename van koolstofdioxide in het bloed leidt tot toename van H+ concentratie doordat koolstofdioxide in het bloed voor een groot deel overgaat in waterstofcarbonaat: 𝐶𝑂2 + 𝐻2 𝑂 ⇆ 𝐻2 𝐶𝑂3 ⇆ 𝐻𝐶𝑂3− + 𝐻 + Koolstofdioxidetransport vindt op drie manieren plaats: 1. CO2 lost op in het bloedplasma; 2. CO2 bindt aan hemoglobine. Er ontstaat HbCO2; 3. CO2 vormt met water H2CO3. Hierbij speelt het enzym koolzuuranhydrase een rol. H2CO3 valt uiteen in H+ en HCO3-. H+ bindt aan hemoglobine en er ontstaat HbH. HCO3- diffundeert uit de rode bloedcellen in het bloedplasma. Het verlies van dit negatieve ion in de rode bloedcellen wordt gecompenseerd door opname van Cl- vanuit het bloedplasma in de rode bloedcellen. Hemoglobine en andere bloedeiwitten werken als pH-buffer (= beperken schommelingen in de concentratie H+-ionen).