Vragen bloedsomloop vwo 6

advertisement
Vragen bloedsomloop vwo 6
1. Verklaar de vorm van de hartkleppen aan de hand van hun
functie.
2. Leg uit hoe impulsen vanuit het zenuwstelsel het hart
aanzetten tot een hartslag. Gebruik de termen: AV-knoop,
sinusknoop, bundel van Hiss.
3. Vergelijk een ader met een slagader. Leg de verschillen
tussen beide uit.
4. Verklaar aan de hand van de wet van Fick de bouw van de
longen. Doe dit voor alle drie de aspecten van de wet van
Fick.
5. Leg uit waarom kan de uitwisseling van stoffen tussen bloed
en weefsel alleen in het haarvatennetwerk plaatsvinden?
6. Eenden hebben in de winter geen koude voeten. Leg uit hoe
dit kan?
7. Noem een aantal verschillen tussen lymfevloeistof en bloed.
8. Leg uit hoe door middel van osmose weefselvloeistof weer
terugkomt in het bloed aan het einde van het haarvatennet.
9. Hongeroedeem (zie foto) is het gevolg van tekorten aan eiwitten. Leg uit hoe dit tekort
aan eiwit er voor zorgt dat weefsels, onder andere in de buik, opzwellen.
10. EPO is doping, dus slecht voor je. Becommentarieer deze stelling.
11. Bij hemoglobine is sprake van coöperatie (een vorm van allosterie) tussen de vier
subgroepen. Dit houdt in dit wanneer aan een van de hemoglobine subgroepen een
zuurstof molecuul bindt de andere subgroepen meer affectie krijgen voor zuurstof.
Toon dit principe aan met behulp van de dissociatiecurve van zuurstof.
12. Een ander principe dat bijdraagt aan de werking van hemoglobine als zuurstofdrager is
het Bohr-effect. Leg dit principe uit.
13. Combineer de principes genoemd bij vraag 11 en 12 met de partiële druk van O2 en CO2
op de verschillende plaatsen in je lichaam om de werking van zuurstof opname en afgifte
in je lichaam uit te leggen.
14. Zet de verschillende eiwitten die betrokken zijn bij bloedstolling in een relatieschema.
Geef hierbij steeds aan of er spraken is van stimulatie of remming.
15. Leg de werking van LDL uit bij arteriosclerose.
16. Leg de relatie tussen stroomsnelheid, bloeddruk en bloedvatdiameter uit. Gebruik hierbij
de volgende bloedvaten: haarvat, aorta, onderste holle ader.
17. Op de volgende pagina zie je de bloedsomloop van een foetus. Omdat de longen nog
niet werken en er een extra orgaan aanwezig is, is de bloedsomloop van een foetus
verschillend van die van een mens enkele weken na de geboorte.
a. Welk orgaan is aanwezig voor de geboorte, maar niet meer na de geboorte?
b. Welke verschillen zijn er tussen de foetale bloedsomloop en die van een mens na
de geboorte?
c. Hoe worden de aanpassingen van de foetale bloedsomloop na de geboorte
opgeheven?
18. Leg uit wat er bij cystisch fibrose aan de hand is. Doe dit zowel op molecuulniveau (ook
genetisch!), celniveau en orgaanstelselniveau en organismeniveau. Betrek de juiste
biologische kernprincipes in je verhaal.
Sikkelcelziekte
Sikkelcelziekte is een vorm van erfelijke bloedarmoede. Sikkelcelziekte ontstaat door een
verandering in het erfelijk materiaal.
Hemoglobine is de rode kleurstof in de rode bloedcellen (deel van het bloed). Hemoglobine
neemt zuurstof op uit de longen en geeft de zuurstof weer af aan de organen in het lichaam.
Maar bij sikkelcelziekte is de hemoglobine anders. Hierdoor kan de vorm van de rode
bloedcellen veranderen. Bij iemand zonder sikkelcelziekte zijn de rode bloedcellen rond.
Maar bij sikkelcelziekte kunnen ze de vorm van een sikkel (halve maan) hebben. Vandaar de
naam sikkelcellen. De rode bloedcellen krijgen die vorm, nadat ze hun zuurstof hebben
afgegeven aan de organen.
Het lichaam breekt sikkelcellen sneller af dan normale rode bloedcellen. Hierdoor krijg je
bloedarmoede. Dan is iemand steeds moe. Ook kan er geelzucht zijn. Dan krijgt de huid een
gele kleur. Verder kunnen mensen met sikkelcelziekte sneller infecties krijgen.
Daarnaast kunnen de sikkelcellen in het bloed in elkaar haken. Hierdoor ontstaan soms
verstoppingen in de kleine bloedvaten. Dit heet een sikkelcelcrisis. Bij zo'n crisis kan iemand
koorts en pijn hebben. Het bloed kan tijdens een sikkelcelcrisis soms niet naar bepaalde
weefsels en organen stromen. Dan krijgen die weefsels en organen geen zuurstof meer en
kunnen ze geleidelijk beschadigen.
Meestal ontstaan de kenmerken op jonge leeftijd. De mate waarin iemand kenmerken heeft,
verschilt per persoon. (bron: www.erfelijkheid.nl)
Vragen
1. Leg uit welk specifieke deel van het erfelijke materiaal de in de tekst genoemde
veranderingen heeft ondergaan?
2. Volgens de tekst is hemoglobine van sikkelcelpatiënten anders dan van gezonde
personen. Wat wordt op molecuulniveau met dit anders bedoeld?
3. Op welk deel van de wet van Fick hebben de sikkelcellen effect vergeleken met
normale erytrocyten?
4. Stel dat er een sikkelcelcrisis ontstaat door een propje sikkelcellen. Dit komt tot uiting
door nierfalen. Leg uit In welk bloedvat of welke bloedvaten het trombus zich bevindt
en wat de gevolgen voor de nier hiervan zijn?
5. Sikkelcelanemie is erg nadelig voor de persoon die het heeft. Toch heeft het ook
voordelen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat sikkelcelanemie gemiddeld veel
vaker voorkomt in West-Afrika dan bijvoorbeeld in West-Europa. Zoek uit met behulp
van internet waarom dit zo is. Maak hierbij gebruik van je kennis omtrent genetica,
evolutie en bloedsomloop.
Download