25 e jaa rgang, 2006 nr 2 Officiële uitgave van de Nederlandse Vereniging ter Bestudering van Pijn (NVBP) en de Samenwerkende Pijnkenniscentra. Naar een landelijke, uniforme verpleegkundige Pijnanamnese Psychometrische kwaliteiten W.H. Oldenmenger1,2, D.L. Stronks2, C.T.M. Terwiel3, S.Verhage4, J.R.G. Gootjes5, M. Klomp6, R. de Wit2,7,8. Samenvatting Pijn is een veel voorkomend probleem bij zowel oncologische als niet-oncologische patiënten. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat pijn nog steeds onderbehandeld wordt. De oplossing ligt niet zozeer in nieuwe pijnbestrijdingsmethoden, maar eerder in systematische beoordeling van pijn ten einde pijnbestrijdingsmethoden adequaat te kunnen toepassen. Hiervoor zou pijn multidimensioneel inzichtelijk moeten worden gemaakt met behulp van een pijnanamnese. Tot nu toe worden in de diverse gezondheidsorganisaties verschillende, niet gevalideerde pijnanamneses gebruikt. Daarom heeft een werkgroep van het Landelijk Verpleegkundig Pijnnetwerk een project geïnitieerd met als doel te komen tot een landelijke, uniforme, valide en betrouwbare pijnanamnese, die tevens makkelijk is af te nemen en bruikbaar is voor verpleegkundigen. De ontwikkelde pijnanamnese is samengesteld uit items van de Brief Pain Inventory (BPI) en de McGill Pain Questionnaire (MPQ);is achtereenvolgens beoordeeld door verpleegkundigen uit de werkgroep en het netwerk en tot slot getest in de praktijk. De anamnese is bij 148 patiënten, in 15 verschillende instellingen in Nederland, afgenomen en geëvalueerd. Uit dit onderzoek blijkt, dat de anamnese goed bruikbaar is in de praktijk en een acceptabele validiteit heeft. In de toekomst dient echter verder onderzoek te worden gedaan naar haar psychometrische kwaliteiten, met name wat betreft de betrouwbaarheid. Inleiding Pijn is een veel voorkomend probleem bij zowel oncologische als niet-oncologische patiënten.1,2 In ziekenhuizen rapporteren 50-70% van de patiënten matige tot ernstige pijn. Slecht behandelde acute pijn kan ernstige medische complicaties geven, het herstel vertragen en uiteindelijk resulteren in chronische pijn. Slecht behandelde of onderbehandelde chronische pijn kan gevolgen hebben voor de dagelijkse activiteiten en de kwaliteit van leven en kan uiteindelijk leiden tot hogere kosten in de gezondheidszorg. Effectieve pijnbehandeling zal daarom resulteren in een betere kwaliteit van zorg en tevens in een reductie van de kosten van behandeling. Ook al bestaat er nog geen gouden standaard om de pijnbehandeling te evalueren, onderzoek heeft aangetoond dat pijn nog steeds onderbehandeld wordt. Bij oncologische pijnpatiënten wordt in verschillende studies aangetoond dat gemiddeld 50% van alle patiënten onderbehandeld wordt.3,8 Het niet dagelijks meten van pijn is één van de belangrijkste redenen voor deze inadequate pijnbehandeling.9,10 Het bereiken van voldoende pijnvermindering ligt niet zozeer in de ontwikkeling van nieuwe pijnbestrijdingsmethoden, maar eerder in de systematische beoordeling van de pijn. Wanneer pijn niet dagelijks wordt beoordeeld, is het moeilijk om het effect van de behandeling te bepalen, en indien noodzakelijk, deze behandeling aan te passen.11 Eén van de meest frequent gebruikte methode om pijn te beoordelen is de intensiteit van de pijn te meten door middel van een Numerieke Rating Scale (NRS) of een Visueel Analoge Schaal (VAS). De psychometrische kwaliteiten van deze instrumenten zijn veelvuldig onderzocht1216 en laten acceptabele niveaus van zowel validiteit als betrouwbaarheid zien.14,17,20-24 In 50% van de Nederlandse ziekenhuizen wordt pijnregistratie op één of meerdere afdelingen uitgevoerd.18 In 2005 werd uit de prestatie indicatoren bekend dat in 26% van de ziekenhuizen postoperatief systematische pijnregistratie werd uitgevoerd.27 Ook wordt pijnregistratie in verschillende thuiszorgorganisaties en verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland geïmplementeerd.19 Om de pijnbehandeling te verbeteren is het belangrijk dat bij de beoordeling van de pijn alle beschikbare informatie gebruikt wordt. Pijnintensiteit is maar één aspect van pijn. Wanneer de pijn beoordeeld wordt, is niet alleen de ernst van pijn van belang, maar ook de lokatie ervan, het type pijn, wat de patiënt zelf doet aan zijn pijn en welk effect de pijn op (de kwaliteit van) zijn of haar leven heeft. Deze gegevens zouden moeten worden gebruikt om de pijnbehandeling te evalueren, c.q. te verbeteren. Hiervoor zou de pijn van de patiënt multidimensioneel inzichtelijk moeten worden gemaakt met behulp van een pijnanamnese. Toch is het nog niet gebruikelijk dat een pijnanamnese wordt afgenomen bij patiënten met matige en ernstige pijn. Hoewel een multidimensioneel pijnmeetinstrument als de MPQ valide en betrouwbaar is, is het door zijn omvangrijkheid in mindere mate geschikt voor klinische toepassing en wordt daarom hoofdzakelijk bij onderzoeken gebruikt. In 2001 is het Landelijk Verpleegkundig Pijnnetwerk (LVP) opgericht. Dit is een netwerk van pijnverpleegkundigen dat zich bezighoudt met de ontwikkeling en bevordering van de zorg voor patiënten met pijn. In 2002 kwam het Netwerk tot de conclusie dat er verschillende, niet gevalideerde pijnanamneses gebruikt werden in diverse gezondheidszorgorganisaties. Tevens bleek dat instellingen veel tijd investeren in het ontwikkelen van een eigen pijnanamnese. Daarop werd een werkgroep geformeerd om te komen tot één landelijke, uniforme pijnanamnese, die valide en betrouwbaar is voor pijnpatiënten in de diverse velden van de gezondheidszorg. In de werkgroep zaten verpleegkundigen uit diverse werkvelden van de gezondheidszorg (ziekenhuis, hospice, thuiszorg). In dit onderzoek worden de psychometrische kenmerken van de ontwikkelde pijnanamnese beschreven. 1 Drs. W.H. Oldenmenger, Interne Oncologie Erasmus MC, Rotterdam, 2 Drs. W.H. Oldenmenger, Dr. D.L. Stronks, Prof. Dr. R. de Wit, Pijnkenniscentrum, Erasmus MC, Rotterdam, 3 C.T.M. Terwiel, Afdeling Pijnbestrijding, Alysis Zorggroep, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem, 4 S. Verhage, Interne geneeskunde/ oncologie, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch, 5 Drs. J.R.G. Gootjes, Hospice Kuria, Amsterdam, 6 M. Klomp, Thuiszorgtechnologie, Thuiszorg Gooi en Vechtstreek, Huizen, 7 Prof. Dr. R. de Wit, Stafgroep verpleging, academisch ziekenhuis Maastricht, 8 Prof. Dr. R. de Wit, Sectie Verplegingswetenschap, Universiteit Maastricht. 2 Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding, 25 (25), 2005 Methode Procedure De werkgroep van het LVP heeft een inventarisatie gehouden van reeds bestaande pijnanamneses. Aan de hand van deze anamneses is bepaald welke onderwerpen in een pijnanamnese aan de orde dienen te worden gesteld. Hierop is op grond van klinische expertise een pijnanamnese ontwikkeld waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van items uit de McGill Pain Questionnaire (MPQ) en de Brief Pain Questionnaire (BPI).9,13,20-23 Tevens is een handleiding opgesteld, waarin wordt uitgelegd hoe de vragen uit de pijnanamnese te interpreteren. Na goedkeuring van de pijnanamnese is aan alle verpleegkundigen van het LVP gevraagd de pijnanamnese te beoordelen op gemiste of overbodige onderwerpen en op de verwachte bruikbaarheid in de klinische setting. Nadat consensus werd bereikt over de inhoud van de pijnanamnese en de handleiding, is de verpleegkundigen van het LVP gevraagd deze in de praktijk te toetsen op bruikbaarheid, validiteit en de ervaringen te rapporteren aan de werkgroep. Daartoe vulden zij een evaluatieformulier in, waarin gevraagd werd of de handleiding duidelijk was, de vragen van de anamnese duidelijk gesteld waren, of er overbodige items waren of dat er items gemist werden, en hoeveel tijd het afnemen van de pijnanamnese gevergd had. De pijnanamnese werd afgenomen bij patiënten met matige tot ernstige pijn (pijnintensiteit van 4 of hoger) en bij alle patiënten die pijnmedicatie gebruikten. Deze patiënten moesten pijn hebben die langer bestond dan de verwachte hersteltijd van de oorspronkelijke weefselbeschadiging. Patiënten met cognitieve beperkingen werden geëxcludeerd. Data analyse Inhoudsvaliditeit. Verpleegkundigen van het Landelijk Verpleegkundig Pijnnetwerk hebben beoordeeld in hoeverre de items van de pijnanamnese inhoudelijk alle relevante aspecten van pijn representeren. Concurrente validiteit. De concurrente validiteit van de pijnanamnese is geëvalueerd aan de hand van convergente en discriminerende validiteit. Bij convergente validiteit staat de vraag centraal in hoeverre de metingen van concepten, die theoretisch aan elkaar gerelateerd zijn, ook in de werkelijkheid gerelateerd blijken te zijn. Bij discriminante validiteit gaat het om het omgekeerde, namelijk in hoeverre metingen van concepten, die theoretisch niet aan elkaar gerelateerd zijn, ook in werkelijkheid niet gerelateerd blijken te zijn. Betrouwbaarheid. Een schatting van de betrouwbaarheid van (delen) van de pijnanamnese was op basis van de gegevens uit het huidige onderzoek niet mogelijk, doordat in dit onderzoek de anamnese maar eenmalig werd afgenomen. Echter resultaten van voorafgaand betrouwbaarheidsonderzoek van de BPI en de MPQ kunnen naar de huidige ontwikkelde pijnanamnese worden geëxtrapoleerd.9,13,20-23 De validiteit van de pijnmeting (NRS) is veelvuldig onderzocht. In verschillende studies is een acceptabel niveau van validiteit en betrouwbaarheid van de NRS aangetoond voor zowel acute als chronische pijn, als tevens bij verschillende leeftijdsgroepen.12-16, 20-24 Met behulp van Structural Equation Modeling (SEM) is onderzocht of de antwoorden op de vragen naar de symptomen (vraag 10a tot en met 12g) al dan niet confirmeren met de bestaande drie factorstructuur in de pijnanamnese Tabel 1. Oorzaak van de pijn N Rugklachten Kanker (behandeling) Wonden Trauma Reuma en arthrose Operatie Dystrofie Anders Geen idee Totaal (%) 28 25 13 12 11 11 6 19 18 148 (19,5) (17,5) ( 9,1) ( 8,4) ( 7,7) ( 7,7) ( 4,2) (13,3) (12,6) (100 ) (vraag 10, 11 en 12). Hierbij werd gebruik gemaakt van het programma EQS, versie 6 voor Windows. De Root MeanSquare Error of Approximation (RMSEA) is een index die de discrepantie tussen de geobserveerde en door het model geïmpliceerde (co)varianties aangeeft, rekening houdend met de complexiteit van het model. Deze index is gebaseerd op een Maximum Likelihood (ML) schatting. Voor een goede representatie dient de RMSEA 0,6 te zijn. Tevens is de interne consistentie van deze drie factoren hiermee berekend met behulp van Cronbach’s alpha. Resultaten Patiënten De pijnanamnese is bij 148 patiënten in 15 verschillende zorginstellingen in Nederland verblijvend, afgenomen. Dit waren negen perifere ziekenhuizen, twee academisch ziekenhuizen, twee thuiszorginstellingen, één hospice en één verpleeghuis. In de ziekenhuizen is de pijnanamnese op interne, chirurgische en poliklinische afdelingen afgenomen. Van de 148 pijnanamneses zijn er 41 (28%) door de patiënt zelf ingevuld en 107 (72%) door een verpleegkundige. De mediane duur van de pijn was 12 maanden (interkwartielafstand: 46; range: 0-720). Bij 53 patiënten (36%) werd aangegeven dat zij acute pijn hadden en bij 82 patiënten (55%) dat zij chronische pijn (pijn met een duur van tenminste zes maanden) hadden. Van dertien patiënten ontbrak deze informatie. Aan patiënten is ook gevraagd wat naar hun mening de oorzaak van de pijn was. Bij vijf patiënten (3%) ontbrak dit gegeven. De meest genoemde oorzaken van de pijn waren rugklachten en kanker(behandeling) (zie tabel 1). In totaal gaven 18 patiënten (12,6%) aan niet te weten wat de oorzaak van de pijn was. Gemiddeld gaven zij voor hun pijn op dit moment een 5.3 (sd=2.5) en voor hun gemiddelde pijn van de laatste week gemiddeld een 6.3 (sd=2.2). Draaglijke pijn was voor deze groep patiënten gemiddeld 4.3 (sd=2.0) (zie tabel 2). De meest voorkomende locaties waar patiënten aangaven pijn te hebben, waren benen (38,5%), rug (35,8%), en armen en schouders (23,6%) (zie tabel 3). Op de vraag ‘Hoe zou u de pijn het beste kunnen omschrijven?’ was de spreiding groot. Praktisch alle genoemde termen in de pijnanamnese werden aangegeven. De meest voorkomende termen waren: stekend, schietend, drukkend, doorboTabel 2. Pijnintensiteit Gem. Pijn op dit moment Minste pijn Ergste pijn Gemiddelde pijn laatste week Draaglijke pijn 5.3 3.4 8.4 6.3 4.3 (sd) (2.5) (2.2) (1.6) (2.2) (2.0) 3 25 (25), 2005, Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding Tabel 3. Lokaties van pijn Benen Rug Armen, schouders Buik Nek, hals Borst Hoofd, gezicht N (%) 57 53 35 16 16 15 12 (38,5) (35,8) (23,6) (10,8) (10,8) (10,1) ( 8,1) Patiënten kunnen op meerdere locaties pijn hebben. Vandaar totaal percentage > 100 rend, branderig, scherp en messcherp. In totaal gaven 24 patiënten extra het woord ‘zeurend’ aan. Dit werd na de analyse aan de pijnanamnese toegevoegd. De vraag in hoeverre pijn het slapen belemmerde (vraag 16) werd in dit onderzoek niet eenduidig ingevuld, patiënten die aangaven dat pijn het slapen niet belemmerde, gaven ook aan dat pijn wel het doorslapen beïnvloedde. Deze vraag werd na de analyse aangepast. Uiteindelijk gaven 67% van de patiënten aan dat pijn het slapen beïnvloedde. Verpleegkundigen In totaal hebben 21 verpleegkundigen uit vijftien verschillende instellingen de pijnanamnese uitgeprobeerd en een reactie naar de werkgroep gestuurd. Het niveau en ervaring van de verpleegkundigen was verschillend; zowel leerlingverpleegkundigen, teamverpleegkundigen, senioren als ook gespecialiseerde verpleegkundigen hebben aan het project meegewerkt. Validiteit Inhoudsvaliditeit Het merendeel van de verpleegkundigen die aan de pilot hebben meegewerkt (91%) vond dat er geen overbodige of irrelevante vragen in de pijnanamnese stonden. Drie verpleegkundigen gaven aan een vraag naar de tevredenheid met de pijnbestrijding te missen. Verder gaf men aan dat de pijnanamnese alle relevante aspecten van pijn dekte. Alle respondenten rapporteerden dat zij door het afnemen van de pijnanamnese een goed en volledig beeld van de pijn van de patiënt hadden gekregen. Concurrente validiteit De concurrente validiteit van de pijnmeting is gemeten aan de hand van convergente en discriminerende validiteit. Patiënten die aangaven pijn op de borst te hebben, gaven tevens aan dat de pijn in aanvallen verloopt of dat de pijn wisselend van ernst is, en gaven daarentegen nooit aan dat de pijn altijd even erg aanwezig is. Patiënten die aangaven dat een hernia de oorzaak van de pijn is, gaven allen aan pijn in de rug en/of de benen te hebben, de pijn is altijd aanwezig, al wisselt deze wel in ernst bij de meerderheid. Dezelfde mensen gaven aan dat de pijn vooral verergerd werd door bepaalde houdingen en bewegingen en dat vooral het aannemen van een andere houding en het nemen van rust hielp de pijn te verminderen. Betrouwbaarheid De factorstructuur van de vragen naar belemmerende factoren en symptomen (10a tot en met 12g) kan worden bevestigd. De Root Mean-Square Error of Approximation 4 Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding, 25 (25), 2005 (RMSEA) bedroeg 0.06 (90% CI: 0.034; 0.08). Deze index is gebaseerd op een Maximum Likelihood (ML) schatting – Robust Method, vanwege de zeer scheve verdelingen van de antwoorden op de vragen. De interne consistentie van de items (Crohnbach’s alpha) van vraag 10, 11 en 12 bedroeg respectievelijk 0,80, 0,71 en 0,82. Bruikbaarheid Van de 21 verpleegkundigen die aan de pilot hebben meegewerkt, hebben 19 het evaluatieformulier geretourneerd. Zij vonden dat de vragen van de pijnanamnese duidelijk waren gesteld. Eén verpleegkundige gaf aan dat patiënten moeite hadden om vraag 5 (omschrijving van de pijn, zie bijlage 1) in te vullen. Zeventien verpleegkundigen vonden dat de vragen van de pijnanamnese makkelijk waren te beantwoorden. Twee gaven aan dat patiënten het moeilijk vonden om hun pijn in een cijfer uit te drukken, en dan vooral om een cijfer te geven aan draaglijke pijn. Tevens gaven zij aan dat enkele patiënten het moeilijk vonden om hun pijnmedicatie te noemen. Ter aanvulling rapporteerden zij dat zij deze vraag overbodig vonden, omdat volgens hen de meeste patiënten niet weten welke medicatie zij slikken en dat de medicatie beter via de apothekerslijst verkregen kan worden. De handleiding behorende bij de pijnanamnese werd door iedereen duidelijk gevonden. Men gaf wel aan dat het belangrijk was deze goed door te nemen alvorens de pijnanamnese af te nemen. Het invullen van de pijnanamnese duurde gemiddeld 15 minuten, wanneer de patiënt deze zelf invulde, duurde het gemiddeld 25 minuten. Conclusie en discussie In Nederland worden in de praktijk vele verschillende pijnanamneses gebruikt en nog steeds nieuwe ontwikkeld zonder rekening te houden met hetgeen al aanwezig is. Door een werkgroep van het LVP is een pijnanamnese ontwikkeld waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van items uit gevalideerde lijsten en klinische expertise. De ontwikkelde pijnanamnese is beoordeeld door ervaren verpleegkundigen, afkomstig uit verschillende werkvelden en gespecialiseerd in pijnbestrijding. Zij gaven aan dat alle relevante aspecten van pijn verwerkt zijn en dat de vragen van de anamnese een valide meting van de pijn mogelijk maken. Uit de resultaten blijkt dat de helft van de patiënten al een jaar of langer pijnklachten had. Voor de pijn op dit moment en de gemiddelde pijn gaven ze gemiddeld matige pijn aan en het merendeel van de patiënten kan aangeven wat de oorzaak van de pijn is. Uit de analyse van de verzamelde gegevens kwam dat 16% van de patiënten hun pijn als zeurend omschreef, een term die op dat moment nog niet in de anamnese was opgenomen. Na de analyse is deze term aan de anamnese toegevoegd. De enige vraag die onduidelijkheid gaf, was de vraag of pijn het slapen belemmerde en zo ja, in hoeverre dit het geval was. Deze vraag werd niet eenduidig ingevuld zodat deze in de uiteindelijke anamnese geherformuleerd is. De nieuwe versie van de pijnanamnese, met de aangegeven aanpassingen, is bijgevoegd in de bijlage. Met betrekking tot de psychometrische kenmerken van de pijnanamnese is een hoog niveau van inhoudsvaliditeit gevonden. De bevindingen vormen tevens een aanwijzing voor de concurrente validiteit van de ontwikkelde pijnanamnese. Met behulp van Structural Equation Modeling werd onderzocht in hoeverre de in de pijnanamnese aanwezige factorstructuur van de items 10a tot en met 12g geconfirmeerd kon worden. Uit de RMSEA bleek dat het model, i.c. de drie factorstructuur, een goede representatie is van de verkregen data. Uit de berekende maat voor interne consistentie bleek voor vraag 11 een acceptabele en voor vraag 10 en 12 een goede betrouwbaarheid. Uit dit onderzoek blijkt dat de anamnese goed bruikbaar is in de praktijk en een goede validiteit heeft. Tevens was het mogelijk de betrouwbaarheid van de vragen naar de symptomen, vraag 10, 11 en 12, aan te tonen, c.q. aannemelijk te maken. Voor vraag 1 tot en met 6 is dit al eerder uitgevoerd in het kader van de BPI en MPQ. In de toekomst dient echter verder onderzoek te worden gedaan naar de metrische kwaliteiten van de pijnanamnese en dan met name naar de betrouwbaarheid van die vragen waarvan dit op grond van het huidige onderzoek niet kon worden vastgesteld. De landelijke pijnanamnese is klaar voor introductie. De pijnanamnese is te downloaden van de website van het Erasmus MC (www.erasmusmc.nl/pijnbijkanker). 5 25 (25), 2005, Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding Correspondentie adres Erasmus MC – Daniel den Hoed Kamer G0-03 Groene Hilledijk 301 3075 EA Rotterdam 010 – 4391439 fax: 010 – 4391003 [email protected] Literatuur 1. Schulkens - van de Pol JA, Pijn en pijnbehandeling bij de patiënt met kanker. 2003, Groningen: Nederlandse Vereniging ter Bestudering van Pijn. 2. Gezondheidsraad, Advies inzake pijnbehandeling. 1986, Gezondheidsraad: Den Haag. 3. Enting RH, Oldenmenger WH, and Sillevis Smitt PAE. The prevalence of cancer 12. Coll AM, Ameen JR, and Mead D, Postoperative pain assessment tools in day surgery: literature review. J Adv Nurs, 2004. 46(2): p. 124-33. 13. De Wit R, Vecht Ch, Douma J, van Leersum RL, Bols A, Geurts AM, Cleeland CS, The Brief Pain Inventory - Dutch language version (BPI-D): a validation study. submitted. 14. Jensen MP and McFarland CA, Increasing the reliability and validity of pain intensity measurement in chronic pain patients. Pain, 1993. 55(2): p. 195-203. 15. Jamison RN and Brown GK, Validation of hourly pain intensity profiles with chronic pain patients. Pain, 1991. 45(2): p. 123-8. 16. McCaffery M and Pasero CL, Pain ratings: the fifth vital sign. Am J Nurs, 1997. 97(2): p. 15-6. 17. Caraceni A, Cherny N, Fainsinger R, Kaasa S, Poulain P, Radbruch L, De Conno F, Pain measurement tools and methods in clinical research in palliative care: recommendations of an Expert Working Group of the European Association of Palliative Care. J Pain Symptom Manage, 2002. 23(3): p. 239-55. 18. de Wit R, Oldenmenger WH, Witkamp FE, Multidisciplinaire pijnteams in pain and the quality of treatment in Dutch cancer outpatients. in EFIC. 2003. Nederlandse ziekenhuizen. Nederlands Tijdschrift Pijn en Pijnbestrijding, 2001. Prague. 21(8): p. 14-16. 4. Cleeland CS, Gonin R, Hatfield AK, Edmonson JH, Blum RH, Stewart JA, Pandya KJ, Pain and its treatment in outpatients with metastatic cancer. N Engl J Med, 1994. 330(9): p. 592-6. 5. de Wit R, van Dam R, Vielvoye-Kerkmeer A, Mattern C, Abu-Saad HH, The treatment of chronic cancer pain in a cancer hospital in The Netherlands. J Pain Symptom Manage, 1999. 17(5): p. 333-50. 6. Okuyama T, Wang XS, Akechi T, Mendoza TR, Hosaka T, Cleeland CS, Uchitomi Y, Adequacy of cancer pain management in a Japanese Cancer Hospital. Jpn J Clin Oncol, 2004. 34(1): p. 37-42. 19. de Wit R, Boerlage A, Stronks DL, Baars FPM, Voorkomen van pijn bij bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen. Pijninfo, 2004(2): p. 73-82. 20. Keller S, Bann CM, Dodd SL, Schein J, Mendoza TR, Cleeland CS, Validity of the brief pain inventory for use in documenting the outcomes of patients with noncancer pain. Clin J Pain, 2004. 20(5): p. 309-18. 21. Tan G, Jensen MP, Thornby JI, Shanti BF, Validation of the Brief Pain Inventory for chronic nonmalignant pain. J Pain, 2004. 5(2): p. 133-7. 22. Melzack R, The McGill Pain Questionnaire: major properties and scoring methods. Pain, 1975. 1(3): p. 277-99. 7. Cascinu S, Giordani P, Agostinelli R, Gasparini G, Barni S, Beretta GD, Pulita F, 23. Graham C, Bond SS, Gerkovich MM, Cook MR, Use of the McGill pain Iacorossi L, Gattuso D, Mare M, Munao S, Labianca R, Todeschini R, Camisa R, questionnaire in the assessment of cancer pain: replicability and consistency. Pain, Cellerino R, Catalano, G, Pain and its treatment in hospitalized patients with metastatic cancer. Support Care Cancer, 2003. 11(9): p. 587-92. 1980. 8(3): p. 377-87. 24. Meissner JE, McGill-Melzack pain questionnaire. Nursing, 1980. 10(1): p. 50-1. 8. Mystakidou K, Mendoza T, Tsilika E, Befon S, Parpa E, Bellos G, Vlahos L, 25. Kremer E and JH Atkinson Jr., Pain measurement: construct validity of the affective Cleeland CS, Greek brief pain inventory: validation and utility in cancer pain. dimension of the McGill Pain Questionnaire with chronic benign pain patients. Oncology, 2001. 60(1): p. 35-42. 9. Cleeland CS and Ryan KM, Pain assessment: global use of the Brief Pain Inventory. Ann Acad Med Singapore, 1994. 23(2): p. 129-38. 10. Trowbridge R, Dugan W, Jay SJ, Littrell D, Casebeer LL, Edgerton S, Anderson J, O’Toole, JB, Determining the effectiveness of a clinical-practice intervention in improving the control of pain in outpatients with cancer. Acad Med, 1997. 72(9): p. 798-800. 11. Committee, A.P.S.Q.o.C., Quality improvement guidelines for the treatment of acute pain and cancer pain. JAMA, 1995. 274: p. 1874-80. 6 Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding, 25 (25), 2005 Pain, 1981. 11(1): p. 93-100. 26. Vanderiet K, Adriaensen H, Carton H, Vertommen H, The McGill Pain Questionnaire constructed for the Dutch language (MPQ-DV). Preliminary data concerning reliability and validity. Pain, 1987. 30(3): p. 395-408. 27. Gezondheidszorg, I.v.d., Het resultaat telt. Prestatie indicatoren als onafhankelijke graadmeter van in ziekenhuizen verleende zorg. 2005: Den Haag. 7 25 (25), 2005, Nederlands Tijdschrift voor Pijn en Pijnbestrijding