Begrippenlijst Natuurkunde MP 4 Begrip / Formule Golflengte (λ) in m. Trillingstijd (T) / periode in sc. Frequentie (f) in Hz (1/s) Uitleg De lengte van een golfberg en een golfdal samen (bij een transversale golf) of de lengte van een verdichting en een verdunning samen (bij een longitudinale golf) De tijdsduur die nodig is voor het uivoeren van een trilling. De trillingstijd heeft een negatief verband met de toonhoogte. Aantal trillingen per seconde. Frequentie is 1 gedeeld door de trillingstijd (in s) Amplitude (r) in m. Fase Gereduceerde fase Faseverschil tussen twee golven Δφ = Δt ------T Transversale golf Longitudinale golf Golfsnelheid (v) v= λ/T v= λ∙f Faseverschil in een golf Δφ = Δx ------λ Antigeluid Interferentie Atoommodel van Rutherford Schillenmodel Zwaarte-energie De maximale uitwijking van de trilling ten opzichte van de evenwichtsstand. De amplitude heeft een positief verband met de geluidssterkte. Het aantal uitgevoerde trillingen, gerekend van het tijdstip t = 0. De fase is de tijd (in s) gedeeld door de trillingstijd (in s) De fase zonder hele getallen opgeschreven. Het verschil in tijd tussen de twee tijdstippen waarop de beide voorwerpen aan een trilling beginnen. Het faseverschil is het verschil in begintijdstip tussen de twee trillingen (in s) en de trillingstijd (in s) Een golf waarbij de trillingsrichting van de deeltjes loodrecht op de voortplantingsrichting van die golf staat. Een golf waarbij de trillingsrichting van de deeltjes samenvalt met de voortplantingsrichting van de golf Snelheid waarmee een golf zich voortplant Golfsnelheid (in m/s) is de golflengte (in m) gedeeld door de trillingstijd (in sec) of de golflengte maal de frequentie (in Hz) Het verschil in uitgevoerde trillingen tussen twee plaatsen in een reeks golven. Het faseverschil tussen twee plaatsen in één golf is de afstand tussen die twee plaatsen (in m) gedeeld door de golflengte (in m) Lawaai wordt bestreden met een tweede geluidsbron, die op elk moment in tegenfase is met het geluid van de lawaaibron. De twee geluidsgolven heffen elkaar op. Het verschijnsel dat trillingen op een bepaalde plaats elkaar kunnen versterken of verzwakken. Een atoom heeft een kleine, positief geladen kern. In deze kern is vrijwel alle massa van het atoom geconcentreerd. De veel lichtere elektronen bewegen zich op relatief grote afstand in cirkelbanen rond de kern. De positieve lading van de protonen in de kern moet even groot zijn als het totaal van de negatieve ladingen van de elektronen. Het atoom is dan neutraal. Het atoommodel werd uitgebreid met het idee dat de elektronen niet op willekeurige afstanden rond de kern draaien, maar verdeeld zijn over een aantal schillen. De schillen worden aangeduid met letters K, L, M enzovoort. K = max. 2, L = max.8, M = max 18. De energie die elk voorwerp op een hoogte boven het aardoppervlak heeft. Ook elektronen in een atoom hebben die energie ten opzicht van de kern. Het kost ook energie om het elektron hoger te brengen. Deze energie is Elektrische geleiding Licht Fotonenergie E(f) = h ∙ f E(f) = h ∙ c / λ Atoommodel van Bohr Straling Lijnenspectrum Continu spectrum Lichtabsorptie Fluorescentie Elektromagnetische straling elektrische energie. Elektronen die ver van de kern afzitten, worden minder door de elektrische kracht tussen de positief geladen kern en het negatieve elektron aangetrokken. In een metaal raken deze elektronen gemakkelijk los tot vrije elektronen. Wanneer er een elektrische spanning door het metaal loopt, verplaatsen de vrije elektronen zich (ladingtransport) en loopt er stroom door het metaal. In een vloeistof zitten (soms) ionen die positief of negatief geladen zijn en die naar elkaar toe bewegen wanneer er een elektrische spanning door de vloeistof gaat ontstaat er ladingtransport en dus stroomgeleiding. In een gas is maar een klein deel van de atomen geïoniseerd. Pas als een groter deel geïoniseerd is door een grote spanning van vrije elektronen is er ladingtransport. Een stroom van afzonderlijke pakketjes stralingsenergie: fotonen. Elk foton heeft een bepaalde hoeveelheid stralingsenergie. Hoe groter de frequentie, des te groter is de fotonenergie. Het is een rechtevenredig verband. Fotonenergie (in J) is de constante van Planck (6,63 ∙ 10-34 Js) maal de frequentie van de straling in Hz. Fotonenergie (in J) is de constante van Planck maal de lichtsnelheid (of golfsnelheid) (in m/s) gedeeld door de golflengte (in m) Bohr voegt aan het bestaande atoommodel wat toe: Hoe groter de straal van een schil in een atoom is, des te groter de elektrische energie van de elelktronen n die schil. Er is een beperkt aantal toegestane waarden van de schaal in een atoom. Een vrije elektron kan tegen een atoom botsen en daardoor absorbeert het atoom een deel van de kinetische (bewegingsenergie) van het vrije elektron, waardoor een elektron in een baan met een hogere straal terecht kan komen. Het elektron kan terugvallen naar een lagere schil, waarbij het energie kwijt raakt door het uitzenden van fotonen. De fotonenergie is dan gelijk aan het verschil tussen de elektrische energie van het elektron in de twee verschillende banen. De fotonenergie bepaalt de frequentie en daarmee de kleur van het uitgezonden licht. Eeen eenvoudig atoom, met weinig elektronen en weinig schillen, heeft een klein aantal toegestane banen, waardoor er niet veel verschillende soorten fotonenergie uitgezonden kunnen worden. Er ontstaan een bepaald aantal spectraallijnen. Ingewikkelde gebouwde atomen hebben veel toegestane banen en veel elektronen. Er zijn veel meer mogelijke waarden van fotonenergie. In het spectrum van het uitgezonden licht zijn geen afzonderlijke lijnen te onderscheiden. Een atoom absorbeert fotonenergie en bij terugval van een elektron naar een kleinere schil, zendt het atoom dezelfde fotonenergie weer uit. Uit wit licht absorbeert een atoom alleen de fotonen met fotonenergie die overeenkomt met de fotonenergie (en dus de mogelijke banen) die hij zelf kan uitzenden. Als een vrije elektron met een veel energie een atoom raakt, kan een elektron een paar banen hoger raken. Het elektron kan dan in stapjes, via andere banen, weer terug naar zijn oorspronkelijke baan. Bij de stapjes geeft het elektron energie af aan de naburige atomen. Bij de laatste stap zendt het dus een foton uit met een lagere fotonenergie. Fluorescerend materiaal zet dus licht om in ander licht. Hierdoor kan een materiaal licht uitzenden wat we kunnen zien. Bestaat uit fotonen. Gerangschikt naar toenemende frequentie en fotonenergie vormen ze het elektromagnetisch spectrum. Alpha en beta straling bestaat niet uit fotonen maar uit positief of negatief geladen deeltjes Radiogolven Infraroodstraling Licht Ultravioletstraling Röntgenstraling Gammastraling Gravitatiekracht Fg Fg G m1 m2 r2 Gravitatieconstante Zwaartekracht Fz Fz = m ∙ g Valversnelling g GM r2 Traagheidswet Versnellingswet Fr = m ∙ a Actie-reactiewet Eenparige cirkelbeweging en hoort dus niet bij het elektromagnetische spectrum. Worden gebruikt voor het overbrengen van geluids- en beeldinformatie. Radiogolven met een golflengte van ongeveer 3 cm zijn microgolven. Radiogolvne met een golflengte van ongeveer 3 mm zijn radargolven. Elk voorwerp zendt ir-straling (warmtestraling) uit naar de omgeving. Met infraroodfotografie is deze warmteafgifte te zien. Het menselijk oog is gevoelig voor elektromagnetische straling in een frequentiegebied van 3,8∙1014 tot 7,9∙1014 Hz. Dit is het zichtbare deel van het spectrum. Uv-straling wordt onder andere uitgezonden door de zon. De ozonlaag absorbeert een groot deel van de uv-straling, alleen langgolvige uv-straling bereikt de aarde. Wordt uitgezonden door een röntgenbuis. Het doordringend vermogen is groot: het heeft een grote frequentie en een grote fotonenergie. Wordt uitgezonden door radioactieve stoffen. Doordringend vermogen is het grootste van het spectrum, wordt gebruikt bij vernietigen van tumorcellen. De aantrekkende kracht die twee voorwerpen met massa op elkaar uitoefenen. De grootte hangt af van de massa van de voorwerpen en de afstand tussen de zwaartepunten. Gravitatiekracht (in Newton) is de gravitatieconstante (in Nm2/kg2) maal de massa 1 en massa 2 van de voorwerpen (kg), gedeeld door de afstand tussen hun zwaartepunten (in m) in het kwadraat. G = 6,6730 ∙ 10-11 Nm2/kg2 . Dit is een heel erg klein getal. De gravitatiekracht wordt dan ook pas groot als een van de massa’s van de voorwerpen heel groot is. De gravitatiekracht op een voorwerp aan het aardoppervlak. Is gelijk aan de gravitatiekracht Fg. De zwaartekracht is de massa van een voorwerp keer de valversnelling. Als m ∙ g = G ∙ m (voorwerp) ∙ m (aarde) / r2, dan is daaruit de valversnelling g uit te rekenen: 9,81 m/s2. De valversnelling g (m/s2) is de gravitatieconstante (in Nm2/kg2) maal de massa van de aarde gedeeld door de straal van de aarde (in m) in het kwadraat. Stilstaande voorwerpen blijven stil, bewegende voorwerpen voeren een eenparige beweging uit; het voorwerp beweegt met een constante snelheid langs een rechte lijn. Dit geldt alleen als er geen nettokracht (wrijvingskrachten) op wordt uitgeoefend. Wanneer de nettokracht op een voorwerp niet gelijk is aan nul, dan voert het voorwerp bij een constante nettokracht een eenparig versnelde of vertraagde beweging uit. Een nettokracht in de bewegingsrichting is positief, een nettokracht tegen de bewegingsrichting in is negatief. De nettokracht (in N) op een voorwerp is de massa (in kg) maal de versnelling (in m/s2). De versnelling (in m/s2) is de snelheidsverandering (in m/s) gedeeld door de tijdsduur (in s) waarin die snelheidsverandering plaatsvindt. De snelheidsverandering is het verschil tussen de eindsnelheid en de beginsnelheid. Bij het uitoefenen van een kracht is er altijd sprake van een wisselwerking tussen twee voorwerpen. Voorwerp A oefent een kracht uit op voorwerp B (actie), daardoor oefent voorwerp B een (even grote, tegengesteld gerichte) kracht uit op voorwerp A. Een beweging langs een cirkelbaan waarbij de grootte van de snelheid constant is. Baansnelheid v 2 r T Middelpuntzoekendekracht Fmpz Fmpz m v2 r Middelpuntzoekendeversnelling ampz v2 r s(t) = φ (t) ∙ r Hoeksnelheid ω = φ (t) /t v r Satellietbaan v2 r G M r3 G M T2 4 2 De snelheid v waarmee het voorwerp langs de cirkelbaan beweegt. In ieder punt is de snelheid langs de raaklijn aan de cirkel in dat punt gericht. De baansnelheid (m/s) is de omtrek van de baan (2pi r) (in m) gedeeld door de omlooptijd (in s) (de tijdsduur waarin het voorwerp eenmaal de cirkel ronddraait). Frequentie (aantal omwentelingen per seconden) (in Hz) is 1 gedeeld door de omlooptijd (in s). De nettokracht die een eenparige cirkelbeweging veroorzaakt: een of meer krachten doen dienst als middelpuntzoekende kracht, bijvoorbeeld de gravitatiekracht. De Fmpz zorgt dat het voorwerp in zijn baan blijft en deze kracht staat in ieder punt loodrecht op de richting van de baansnelheid. De middelpuntzoekendekracht (in N) is de massa van het voorwerp (in kg) maal de baansnelheid (in m/s) in het kwadraat, gedeeld door de straal (in m) van de cirkelbaan Een versnelling met dezelfde richting als de middelpuntzoekende kracht. De middelpuntzoekendeversnelling (in N) is de baansnelheid (in m/s) in het kwadraat, gedeeld door de straal (in m) van de cirkelbaan. De plaats (in m) op de cirkelbaan is de hoek (in rad) van de baanstraal op het tijdstip t (in s) maal de straal (in m) van de cirkelbaan. De snelheid waarmee de baanstraal ronddraait De hoeksnelheid (in rad/s) is de hoek (in rad) van de baanstraal op het tijdstip t (in s) gedeeld door het tijdstip t (in s). De baansnelheid (in m/s) is de hoeksnelheid maal de baanstraal. Bij een satellietbaan doet de gravitatiekracht dienst als middelpuntzoekende kracht. Door deze aan elkaar gelijk te stellen krijg je de volgende formule voor een satellietbaan: De baansnelheid (m/s) van de satellietbaan in het kwadraat maal de afstand van de satelliet tot het zwaartepunt van de aarde is de gravitatieconstante (in Nm2/kg2) maal de massa van de aarde. De derde wet van Kepler. Het kwadraat van de omlooptijd (T ) van een planeet is evenredig met de derde macht van haar gemiddelde afstand (r ) tot de zon en is gelijk aan de gravitatieconstante (inNm2/kg2) maal de massa van de aarde gedeeld door vier keer pi in het kwadraat.