Samenvatting MP6 Natuurkunde - GOED LEZEN Wat voor soort verschijnsel is dit? Wat is er gevraagd en wat moet ik antwoorden? Welk hoofdstuk / paragraaf is dit? Hoofdstuk 20 Begrip / formule Radioactieve stof Radioactief verval Kernsplijting Splijtstof Splijtingsproducten Elektronvolt (eV) Kernsplijtingskettingreactie Massadefect Equivalentie van massa en energie E = mc2 Nucleonen Bindingsenergie Atomaire massaeenheid u Bindingsenergie per nucleon. Alpha straling I = groot D = klein Beta- straling I = matig D = matig Gamma straling I = klein D = groot Beta+ straling Neutronenstraling Protonenstraling K-vangst Uitleg De kernen van de atomen in de stof zijn instabiel. Ze vervallen onder uitzending van kernstraling. Het vervallen van de kernen in een radioactieve stof, waarbij de instabiele atoomkernen in atoomkernen van een andere stof veranderen. Een zware, stabiele atoomkern vervalt doordat de atoomkern instabiel wordt door het opnemen van een neutron in twee lichtere atoomkernen. Er komt veel energie bij vrij en een aantal neutronen. De zware, stabiele atoomkern die geschikt is voor kernsplijting. Lichtere atoomkernen die ontstaan bij kernsplijting Eenheid van de vrijkomende energie bij kernsplijting. 1 eV = 1,610-19 J Bij kernsplijting komen neutronen vrij. Die kunnen ook weer opgenomen worden door stabiele atoomkernen, die weer vervallen en weer neutronen uitstoten. Daardoor neemt het aantal reacties exponentieel toe. Na de kernsplijting is de gezamenlijke massa van de kerndeeltjes kleiner dan voor de splijting. Er is massa verdwenen, in de vorm van energie. Als er massa verdwijnt in een atoomkern, moet er energie vrijkomen. De vrijkomende energie (in J) is het massadefect (in kg) maal de lichtsnelheid (3,00108 m/s) in het kwadraat. Kerndeeltjes; protonen en neuronen De kracht die nodig is om de nucleonen zo ver van elkaar te verwijderen dat ze geen krachten meer op elkaar uitoefenen. Het is de energie van het massadefect dan ontstaat als een atoom uit losse deeltjes zou worden opgedeeld. 1/12 van de massa van een C-12 atoom: 1,6605410-27 De bindingsenergie van een heel atoom, gedeeld door het aantal kerndeeltjes. Een atoomkern stoot een alpha deeltje uit (een heliumkern, 4He2). Bij isotopen met een atoomnummer Z groter dan 83 is vrijwel uitsluitend sprake van alpha verval. Een atoomkern stoot een B- deeltje uit(een elektron 0e-1). Het aantal nucleonen verandert niet: een neutron wordt omgezet in een proton en een elektron en het elektron wordt vervolgens uitgestoten. Als eer kern terug valt van een aangeslagen toestand naar de grondtoestand komt er een energie in de vorm van een gamma foton vrij. De kern stoot een positron uit (0e1) uit, nadat een proton in de kern is omgezet in een neutron en een positron. Er komt een neutron (1n0) vrij. Er komt een proton (1p1) vrij. Er wordt een elektron uit de K-schil in de kern getrokken. In de kern wordt het elektron samen met een proton omgezet in een neutron. De lege plaats in de K-shcil van het ontstane atoom wordt opgevuld door een elektron uit een hogere schil. Daarbij komt energie vrij in de vorm van röntgenfoton. Kernfusie Deuterium Neutrino v Waterstoffusie Heliunfusie Koolstoffusie Hoofdstuk 15 Begrip / formule A=Z+N AXZ Atoommodel van Rutherford Schillenmodel Zwaarte-energie Elektrische geleiding Licht Fotonenergie E(f) = h ∙ f E(f) = h ∙ c / λ Atoommodel van Bohr Straling Twee lichtere atoomkernen fuseren tot één iets zwaardere atoomkern. Hierbij komt energie vrij door een massadefect. De grens waarbij er nog energie bij vrij komt is ijzer. Waterstofisotoop (2H1) Een neutraal deeltje met geen massa. 4 1H1 4He2 + 2 0E1 + 2v + 2Y + 25 MeV Drie heliumkernen fuseren tot een koolstofkern. Twee koolstofkernen fuseren tot een neonkern en een heliumkern. Uitleg Het massagetal (het aantal kerndeeltjes) is het atoomnummer (het aantal protonen) plus het aantal neutronen in de kern van het atoom. Een atoom heeft een kleine, positief geladen kern. In deze kern is vrijwel alle massa van het atoom geconcentreerd. De veel lichtere elektronen bewegen zich op relatief grote afstand in cirkelbanen rond de kern. De positieve lading van de protonen in de kern moet even groot zijn als het totaal van de negatieve ladingen van de elektronen. Het atoom is dan neutraal. Het atoommodel werd uitgebreid met het idee dat de elektronen niet op willekeurige afstanden rond de kern draaien, maar verdeeld zijn over een aantal schillen. De schillen worden aangeduid met letters K, L, M enzovoort. K = max. 2, L = max.8, M = max 18. De energie die elk voorwerp op een hoogte boven het aardoppervlak heeft. Ook elektronen in een atoom hebben die energie ten opzicht van de kern. Het kost ook energie om het elektron hoger te brengen. Deze energie is elektrische energie. Elektronen die ver van de kern afzitten, worden minder door de elektrische kracht tussen de positief geladen kern en het negatieve elektron aangetrokken. In een metaal raken deze elektronen gemakkelijk los tot vrije elektronen. Wanneer er een elektrische spanning door het metaal loopt, verplaatsen de vrije elektronen zich (ladingtransport) en loopt er stroom door het metaal. In een vloeistof zitten (soms) ionen die positief of negatief geladen zijn en die naar elkaar toe bewegen wanneer er een elektrische spanning door de vloeistof gaat ontstaat er ladingtransport en dus stroomgeleiding. In een gas is maar een klein deel van de atomen geïoniseerd. Pas als een groter deel geïoniseerd is door een grote spanning van vrije elektronen is er ladingtransport. Een stroom van afzonderlijke pakketjes stralingsenergie: fotonen. Elk foton heeft een bepaalde hoeveelheid stralingsenergie. Hoe groter de frequentie, des te groter is de fotonenergie. Het is een rechtevenredig verband. Fotonenergie (in J) is de constante van Planck (6,63 ∙ 10-34 Js) maal de frequentie van de straling in Hz. Fotonenergie (in J) is de constante van Planck maal de lichtsnelheid (of golfsnelheid) (in m/s) gedeeld door de golflengte (in m) Bohr voegt aan het bestaande atoommodel wat toe: Hoe groter de straal van een schil in een atoom is, des te groter de elektrische energie van de elelktronen n die schil. Er is een beperkt aantal toegestane waarden van de schaal in een atoom. Een vrije elektron kan tegen een atoom botsen en daardoor absorbeert het atoom een deel van de kinetische (bewegingsenergie) van het vrije elektron, waardoor een elektron in een baan met een hogere straal terecht kan komen. Het elektron kan terugvallen naar een lagere schil, waarbij het energie kwijt raakt door het uitzenden van fotonen. De fotonenergie is dan gelijk aan het verschil tussen de elektrische energie van het elektron in de twee Lijnenspectrum Continu spectrum Lichtabsorptie Fluorescentie Elektromagnetische straling Radiogolven Infraroodstraling Licht Ultravioletstraling Röntgenstraling Gammastraling Ioniserend vermogen Doordringend vermogen Activiteit A(t) = -∆N(t) / ∆t A(t) = ɤ · N(t) A(t) / N(t) = N(0) / A(0) · e-ɤt Halveringstijd / verschillende banen. De fotonenergie bepaalt de frequentie en daarmee de kleur van het uitgezonden licht. Eeen eenvoudig atoom, met weinig elektronen en weinig schillen, heeft een klein aantal toegestane banen, waardoor er niet veel verschillende soorten fotonenergie uitgezonden kunnen worden. Er ontstaan een bepaald aantal spectraallijnen. Ingewikkelde gebouwde atomen hebben veel toegestane banen en veel elektronen. Er zijn veel meer mogelijke waarden van fotonenergie. In het spectrum van het uitgezonden licht zijn geen afzonderlijke lijnen te onderscheiden. Een atoom absorbeert fotonenergie en bij terugval van een elektron naar een kleinere schil, zendt het atoom dezelfde fotonenergie weer uit. Uit wit licht absorbeert een atoom alleen de fotonen met fotonenergie die overeenkomt met de fotonenergie (en dus de mogelijke banen) die hij zelf kan uitzenden. Als een vrije elektron met een veel energie een atoom raakt, kan een elektron een paar banen hoger raken. Het elektron kan dan in stapjes, via andere banen, weer terug naar zijn oorspronkelijke baan. Bij de stapjes geeft het elektron energie af aan de naburige atomen. Bij de laatste stap zendt het dus een foton uit met een lagere fotonenergie. Fluorescerend materiaal zet dus licht om in ander licht. Hierdoor kan een materiaal licht uitzenden wat we kunnen zien. Bestaat uit fotonen. Gerangschikt naar toenemende frequentie en fotonenergie vormen ze het elektromagnetisch spectrum. Alpha en beta straling bestaat niet uit fotonen maar uit positief of negatief geladen deeltjes en hoort dus niet bij het elektromagnetische spectrum. Worden gebruikt voor het overbrengen van geluids- en beeldinformatie. Radiogolven met een golflengte van ongeveer 3 cm zijn microgolven. Radiogolven met een golflengte van ongeveer 3 mm zijn radargolven. Elk voorwerp zendt ir-straling (warmtestraling) uit naar de omgeving. Met infraroodfotografie is deze warmteafgifte te zien. Het menselijk oog is gevoelig voor elektromagnetische straling in een frequentiegebied van 3,8∙1014 tot 7,9∙1014 Hz. Dit is het zichtbare deel van het spectrum. Uv-straling wordt onder andere uitgezonden door de zon. De ozonlaag absorbeert een groot deel van de uv-straling, alleen langgolvige uv-straling bereikt de aarde. Wordt uitgezonden door een röntgenbuis. Het doordringend vermogen is groot: het heeft een grote frequentie en een grote fotonenergie. Wordt uitgezonden door radioactieve stoffen. Doordringend vermogen is het grootste van het spectrum, wordt gebruikt bij vernietigen van tumorcellen. De mate waarop straling deeltjes kan ioniseren; een elektron wordt van de kern gestoten, waardoor een deeltje een netto lading krijgt. Hoe meer energie de straling heeft, hoe meer ioniserend vermogen. De mate waarop straling door stoffen heen kan dringen. Het aantal instabiele kernen wat per seconde vervalt. De activiteit op tijdstip t is het aantal instabiele kernen dat vervalt in een korte tijdsduur ∆t gedeeld door die korte tijdsduur. De activiteit op tijdstip t is de vervalconstante (in s-1) maal het aantal instabiele kernen op tijdstip t. Het aantal instabiele kernen op tijdstip t (activiteit) is het aantal instabiele kernen op tijdstip t = 0 (de activiteit op tijdstip t = 0) maal e tot de macht de vervalconstante keer de tijd in seconden. Tijd waarin de activiteit / het aantal instabiele kernen tweemaal zo klein halfwaardetijd N(t) / A(t) = N(0) / A(0)· (½)t/t½ ɤ = ln2/t½ Dosis D = Estr / m Gray gy H=Q·D Weegfactor I(x) = I(0) ·(½)x/d½ Halveringsdikte Hoofdstuk 13 Begrip / formule u(t) = r · sin (2pi t/T) Trillingstijd (T) / periode in sc. Frequentie (f) in Hz (1/s) wordt. Het aantal instabiele kernen op tijdstip t (activiteit) is het aantal instabiele kernen op tijdstip t = 0 (activiteit op t = 0) maal een half tot de macht de tijd gedeeld door de halveringstijd. De vervalconstante is de tien log van twee gedeeld door de halveringstijd. De hoeveelheid stralingsenergie die 1 kg van het bestraalde voorwerp heeft geabsorbeerd. De dosis (in J/kg / Gy) is de geabsorbeerde stralingsenergie (in J) gedeeld door de massa van het voorwerp (in kg). 1 J / kg Het dosisequivalent (in Sv) is een weegfactor (van een bepaald soort straling) maal de dosis (in Gy). Beta, gamma en röntgenstraling: 1 Alpha straling: 20 Stralingsintensiteit na het afleggen van afstand x (in m) in het materiaal is de intensiteit van de invallende straling maal een half tot de macht de afstand die de straling aflegt, gedeeld door de halveringsdikte. De dikte van een bepaald soort stof, waarvoor de stralingsintensiteit achter die dikte afgenomen is tot een half. Uitleg De uitwijking (in m) is de amplitude (in m) maal de sinus van (2pi maal de tijd (in s) gedeeld door de trillingstijd (in s)) De tijdsduur die nodig is voor het uivoeren van een trilling. De trillingstijd heeft een negatief verband met de toonhoogte. Aantal trillingen per seconde. Frequentie is 1 gedeeld door de trillingstijd (in s) T = 2pi · √l/g T = 2pi ·√m/C Amplitude (r) in m. Fase Golflengte (λ) in m. Gereduceerde fase Faseverschil tussen twee golven Δφ = Δt ------T Transversale golf Longitudinale golf Golfsnelheid (v) De trillingstijd van een slinger is 2pi maal de wortel van de lengte (in m) gedeeld door de valversnelling. De trillingstijd van een massaveersysteem 2pi maal de wortel van de massa (in kg) gedeeld door de veerconstante (in N/m) De maximale uitwijking van de trilling ten opzichte van de evenwichtsstand. De amplitude heeft een positief verband met de geluidssterkte. Het aantal uitgevoerde trillingen, gerekend van het tijdstip t = 0. De fase is de tijd (in s) gedeeld door de trillingstijd (in s) De lengte van een golfberg en een golfdal samen (bij een transversale golf) of de lengte van een verdichting en een verdunning samen (bij een longitudinale golf) De fase zonder hele getallen opgeschreven. Het verschil in tijd tussen de twee tijdstippen waarop de beide voorwerpen aan een trilling beginnen. Het faseverschil is het verschil in begintijdstip tussen de twee trillingen (in s) en de trillingstijd (in s) Een golf waarbij de trillingsrichting van de deeltjes loodrecht op de voortplantingsrichting van die golf staat. Een golf waarbij de trillingsrichting van de deeltjes samenvalt met de voortplantingsrichting van de golf Snelheid waarmee een golf zich voortplant v= λ/T v= λ∙f Faseverschil in een golf Δφ = Δx ------λ Eigentrilling Resonantie Antigeluid Interferentie Staande golf Knoop Buik Transversale staande golf Longitudinale staande golf l = (n+1) ∙ ln (n = 0,1,2…) fn = (n+1) ∙ f0 f0 = v / 2l Golfsnelheid (in m/s) is de golflengte (in m) gedeeld door de trillingstijd (in sec) of de golflengte maal de frequentie (in Hz) Het verschil in uitgevoerde trillingen tussen twee plaatsen in een reeks golven. Het faseverschil tussen twee plaatsen in één golf is de afstand tussen die twee plaatsen (in m) gedeeld door de golflengte (in m) Een trilling die uitgevoerd wordt zonder verdere invloed van buiten. Het verschijnsel dat de amplitude van een trillend voorwerp, doordat er steeds in de juiste richting kracht wordt uitgeoefend, groter wordt. Lawaai wordt bestreden met een tweede geluidsbron, die op elk moment in tegenfase is met het geluid van de lawaaibron. De twee geluidsgolven heffen elkaar op. Het verschijnsel dat trillingen op een bepaalde plaats elkaar kunnen versterken of verzwakken. Transversale of longitudinale golven die tegen elkaar inlopen, zodat er een nieuwe golf ontstaat. Plaatsen in de golf waar de amplitude nul is. Plaatsen in de golf waar de amplitude maximaal is. Meestal in een koord, met een open / gesloten einde. Gesloten einde is een knoop, open is een buik. In de lucht, helemaal open of aan een kant gesloten: open aan beide kanten buiken, gesloten, aan een kant een buik en de andere een knoop. De lengte van het koord (in m) is het aantal golven keer ???? De hogere eigenfrequenties zijn de bepaalde toon + 1, maal de grondfrequentie De grondfrequentie is de golfsnelheid gedeeld door 2 keer de lengte van het koord. Hoofdstuk 4, paragraaf 3 en 4 Begrip / formule Uitleg Krachtenevenwicht Evenwicht wat ontstaat als een voorwerp in rust is, waardoor de krachten op het voorwerp elkaar opheffen: de resultante van de krachten op het voorwerp is dan nul. Enige uitzondering: een eenparige rechtlijnige beweging. ∑F = 0 De som van de krachten is nul. Krachtmoment Het product van kracht en arm waardoor een draaibeweging wordt bepaald. arm De loodrechte afstand van het draaipunt tot de werklijn van de kracht. M=F∙r Het krachtmoment is de kracht (in Nm) maal de arm van de kracht (in m) Aangrijpingspunt Het punt waarop een kracht aangrijpt ??? Momentevenwicht Er is evenwicht in een bepaalde beweging als de som van de linksdraaiende krachtmomenten gelijk is aan de som van de rechtsdraaiende krachtmomenten. ∑M = 0 De som van de krachtmomenten is nul. Hoe zit het met de zwaartepunten enzo? Samen vallen met het aangrijpingspunt? Elektriciteit Begrip / formule Rt = R1 + R2 Uitleg Vervangingsweerstand bij serieschakelingen; De totale weerstand is de som van de weerstanden. E = P x t of P = E/t Rendement = nuttige E / totale E x 100% P=U*I E=P*t Vervangingsweerstand bij parallelle schakelingen; De totale weerstand is de som van alle weerstanden gedeeld door 1. Energie is vermogen keer tijd (in secondes) of vermogen is energie gedeeld door tijd (in secondes) Rendement is nuttige (gewenste) energie gedeeld door totale ingestopte energie keer 100 % vermogen is spanning keer stroomsterkte Energie is Vermogen keer tijd