Bij chemoluminescentie is er sprake van het uitzenden van elektromagnetische straling in de vorm van licht, doordat er energie vrijkomt bij een chemische reactie. Hierbij kan licht worden uitgezonden die ultraviolet is (100 - 400 nm), zichtbaar is (400 - 780 nm) of infrarood (≥ 780), maar het komt het meest voor dat het licht zichtbaar is. Elektromagnetisch spectrum De - al dan niet grafisch weergegeven - verdeling van soorten elektromagnetische straling: van laagenergetische naar hoogenergetische straling, ofwel van een lage naar hoge frequentie (en dus van een lange naar korte golflengte). In een elektromagnetisch spectrum worden achtereenvolgens een aantal primaire ‘gebieden onderscheiden: radiostraling, microstraling, zichtbare straling, ultraviolette straling, röntgenstraling en gammastraling.1 Gammastralen, röntgenstralen, microgolven, infrarode stralen en ultraviolette stralen zijn allemaal elektromagnetische golven. Elektromagnetische straling plant zich voort met de lichtsnelheid en kan doordringen in materie. Alle frequenties van elektromagnetische straling samen vormen het elektromagnetisch spectrum. Het woord ‘spectrum’ betekent oorspronkelijk iets dat gezien kan worden. Het werd gebruikt voor de regenboog van kleuren die we krijgen wanneer wit licht met een prisma gebroken wordt. Nu weten we echter dat het hele spectrum veel breder is dan het kleine gedeelte dat wij als licht zien. Zichtbaar licht valt ongeveer in het midden van het spectrum in. Het menselijk oog ziet licht doordat het netvlies cellen bevat die gevoelig zijn voor één golflengtegebied. De rest van het spectrum is voor mensen onzichtbaar. Alle soorten elektromagnetische straling bevatten energie. De energie van infrarode stralen wordt door ons waargenomen als warmte. Het ultraviolette deel bevat veel meer energie dan het infrarode. Bij elke golflente hoort een eigen hoeveelheid energie. Hoe korter de golflengte, hoe groter de energie. 1 http://www.astronova.nl/e.html UV-licht is het deel van het elektromagnetisch spectrum met straling tussen 40 nm en 400 nm. Het ultraviolette deel geeft geen warmte af, maar breekt de binding af tussen de bouwstenen van stoffen, moleculen genoemd. Ook kan ultraviolet licht ervoor zorgen dat cellen afsterven. Algemeen wordt ultraviolette straling onderverdeeld in vier groepen: - UVA nabije UV 315 - 400 nm - UVB midden UV 280 - 315 nm - UVC verre UV 200 - 280 nm - VUV vacuüm UV 40 - 200 nm Welke kleur hoort bij welke golflengte?2 Golflengte 12,5 - 300 𝜇 15 - 35 𝜇 3 - 30 𝜇 2 - 16 𝜇 770 - 1400 nm 630 - 780 nm 600 - 630 nm 590 - 600 nm 570 - 590 nm 550 - 570 nm 510 - 550 nm 480 - 510 nm 450 - 480 nm 420 - 450 nm 380 - 420 nm 200 - 400 nm 315 - 400 nm 280 - 315 nm 200 - 280 nm 40 - 200 nm Kleur Ver infrarood Infrarood (vaste stof) Thermisch infrarood Infrarood Nabij infrarood Licht: rood Licht: oranjerood Licht: oranje Licht: geel Licht: geelgroen Licht: groen Licht: blauwgroen Licht: blauw Licht: blauwviolet Licht: violet Ultraviolet UV - A UV - B UV - C Vacuüm ultraviolet Hieruit kunnen we dus zien dat de golflengte bepalend is voor de kleur. 2 http://qtwork.tudelft.nl/~schouten/meas/em-spectrum.htm & BINAS tabel 19A Elektronen34 De elektronenconfiguratie van de elektronen rond de atoomkern beschrijft in welke banen de elektronen zich bevinden rond het atoom. Het elektron gedraagt zich ook als een golfverschijnsel de baan is meer een staand golfpatroon met buiken en knopen. Voor iedere baan beschrijft een wiskundige formule de waarschijnlijkheid om het elektron ergens aan te treffen. Elke baan heeft een bepaald energieniveau ten opzichte van de kern. In het algemeen geldt: Hoe verder van de kern, hoe hoger het energieniveau. De elektronen beïnvloeden echter ook elkaar omdat zij geladen deeltjes zijn. Grofweg worden de binnenste banen het eerst opgevuld maar door de onderlinge afstoting zijn daar uitzonderingen op. De banen kunnen onderverdeeld worden in een aantal schillen en subschillen, die genummerd worden met hun kwantumgetallen. De eerste drie kwantumgetallen zijn altijd gehele getallen: - Het hoofdkwamtumgetal n is een hoofdverdeling van de energieniveaus. Ze worden de hoofdschillen genoemd. Deze hoofdschillen worden genummerd van 1 tot 7, van de kern naar buiten toe. Deze hoofdschillen worden met de letters K, L, M, N, O, P, Q enz. aangeduid. - Het nevenkwantumgetal l is de hoekimpuls. Deze verdeelt de hoofdschillen in subschillen. Voor een hoofdkwantumgetal n kan l de waarden 0, 1, 2, …, n-1 bezitten. De subschillen worden aangegeven door een letter uit de reeks s, p, d, f, g, h, i, j, k, … (voor 1=0, 1, …) toe te voegen aan het hoofdkwamtumgetal n. De termen s, p, d, f, … komen van de atoomspectra en staan voor scherp, principaal, diffuus en fundamenteel, naar het uiterlijk van de spectraallijnen. Pas later werd hun onderling verband duidelijk en besloot men de volgende waarden alfabetisch voort te zetten vanaf de letter ‘f’. - Het magnetische kwwantumgetal m, verdeelt iedere subschil in 2 * l + 1 banen. M loopt van - l tot + l (in deze formule is l, het nevenkwantumgetal 0 - 7). - Het magnetisch spinkwamtumgetal s. In tegenstelling tot de andere kwamtumgetallen, beschrijft dit getal niet zozeer de baan als de ‘draaiing’ van het elektron zelf. Dit getal heeft twee waarden s =- 1⁄2 en + 1⁄2. (spin up en spin down). Twee elektronen moeten altijd minstens in één van hun kwantumgetallen verschillen. In iedere baan kunnen zich daardoor twee elektronen bevinden, met tegengestelde spin. Er komt steeds een subschil bij naarmate n hoger wordt: voor n = 1 is er één subschil (1s), voor n = 2 zijn er twee (2s en 2p), voor n = 3 zijn er drie subschillen (3s, 3p, 3d) enzovoorts. Dit is gebaseerd op het atoommodel van Sommerfeld. 3 http://www.jbruinink.nl/chemischebinding1.html 4 http://nl.wikipedia.org/wiki/Elektronenschil Figuur Atoommodel van Sommerfeld. 2 * l + 1 = aantal aantal elektronen in 'magnetische' schillen baan = 2 per baan aantal elektronen per subschil 1 K 0 1 2 2 2 L 0,1 1,3 2,6 8 3 M 0,1,2 1,3,5 2,6,10 18 4 N 0,1,2,3 1,3,5,7 2,6,10,14 32 5 O 0,1,2,3,4 1,3,5,7,9 2,6,10,14,18 50 6 P 0,1,2,3,4,5 1,3,5,7,9,11 2,6,10,14,18,22 72 7 Q 0,1,2,3,4,5,6 1,3,5,7,9,11,13 2,6,10,14,18,22,26 98 8 R Enzovoorts n l=0,1,..,n-1 (nummer subschil) De elektronen in de schillen met een lage n-waarde worden de binnenelektronen genoemd. De buitenste elektronen, de valentie-elektronen, bepalen de chemische eigenschappen van het atoom. Atomen Als een atoom in een aangeslagen toestand raakt, wil het deze energie weer zo snel mogelijk kwijtraken. Het atoom raakt deze energie kwijt doordat een elektron in energieniveau daalt. De energie die verdwijnt uit het atoom, wordt door het uitzenden van een foton weggevoerd. Wat de frequentie van het foton is, hangt af van de hoeveelheid energie die het atoom verloren is. Het elektron kan bijvoorbeeld maar één of twee stationairniveaus dalen, maar het kan ook gelijk naar de grondtoestand vervallen. Op deze manier kan een stof dus opgenomen energie kwijtraken in de vorm van licht. Als een atoom in de aangeslagen toestand komt, bewegen de elektronen in tegengestelde richting. Als een elektron in een aangeslagen toestand komt, kan deze alleen naar een andere baan gaan. Een atoom neemt een foton op, die niet zichtbaar is voor het menselijk oog en zendt een foton uit met minder energie die wij wel kunnen waarnemen. De overgangen van de ene niveaus naar de andere horen bij een bepaalde hoeveelheid energie. De fotonen die hierbij horen hebben dan ook een bepaalde golflengte. Als elektronen aangeslagen worden (bijvoorbeeld door absorptie van straling of door de beschieting met elektronen) kan dit proces ook weer ongedaan gemaakt worden. Sommige stoffen doen dit door op te lichten en dus fotonen uit te zenden. Dit kan als de stof met straling van geschikte golflengte beschenen wordt (of op een andere manier aangeslagen wordt). Deze stoffen zijn luminescerend. Vaak komt dit door verontreinigen en roosterfouten. Valentieband en geleidingsband De buitenste schil, bezet met de zogenaamde valentie-elektronen, bepaalt voor een groot deel de eigenschappen van een vaste stof. Als deze baan niet helemaal gevuld is, heet het de geleidingsband. Als het wel helemaal gevuld is, wordt het de valentieband genoemd en is degene die er vlak boven ligt (en die leeg is) de geleidingsband (band = ander woord voor subschil). Wat gebeurt er bij luminescentie? Een elektron gaat van de valentieband naar de geleidingsband. Dus van een gevulde subschil naar een lege subschil. In de valentieband ontstaat dan een soort ‘gat’. Als een rooster gewoon helemaal zuiver en regelmatig is, zal het elektron weer teruggaan naar de valentieband. Dit kan wel een tijdje duren, omdat zowel het gat als het elektron zich verplaatst. Als er verontreinigingen in het rooster zitten, ontstaan er energieniveaus in het verboden gebied. Dit is het gebied waar normaal gesproken de elektronen niet kunnen komen. Het ligt tussen twee banden in. Het kan dus gebeuren dat een elektron die in zo’n niveau zit (die ontstaan is door verontreinigingen) er voor zorgt dat er een gat ontstaat omdat een elektron van ‘v’ naar ‘g’ gaat. Het elektron in de geleidingsband gaat naar een verontreinigingniveau (ook wel stoorniveau genoemd) die hoger ligt. Het elektron wat het gat opvult zit vaak in een lager verontreinigingniveau. Deze elektronen zullen dus in energie zakken en ze zullen dus fotonen uitzenden. Dit zijn maar kleine overgangen en dus hebben de fotonen die uitgezonden worden lage energie. Ze liggen niet in het zichtbare gebied. Vervolgens kan het elektron van het hogere verontreinigingniveau naar een lege lagere verontreinigingniveau gaan. Hier komen fotonen bij vrij met een lagere energie dan de energie die geabsorbeerd werd (dat was tenslotte de energie die nodig was om van ‘v’ naar ‘g’ te gaan). Peroxides zijn veel voorkomend bij licht uitzendende reacties. Dit komt omdat de peroxidebinding vrij zwak is en dus makkelijk te doorbreken. Bij het verdere verloop van de reactie komt daarbij een grote hoeveelheid energie vrij. Het is dus een exotherme reactie. De energie die vrijkomt wordt afgegeven aan een geschikt reactieproduct, waardoor het in de aangeslagen toestand komt. Deze zal terugvallen naar de grondtoestand en daarbij licht uitzenden met een bepaalde golflengte. Heel algemeen gezegd wordt dit de reactie: 𝛼 + 𝛽 → 𝛾 ∗ + 𝛿 → 𝛾 + 𝛿 + 𝑙𝑖𝑐ℎ𝑡 Het sterretje staat hierbij voor de aangeslagen toestand. 𝛼 𝑒𝑛 𝛽 zijn de beginstoffen, 𝛾 𝑒𝑛 𝛿 zijn de reactieproducten. http://upload.wikimedia.org/wiki pedia/commons/8/89/Jablonski_ Diagram_of_Fluorescence_Only.p ng