TIJD VAN REGENTEN EN VORSTEN SAMENVATTING

advertisement
TIJD VAN REGENTEN EN VORSTEN SAMENVATTING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1: CENTRALISATIE EN REFORMATIE 1477-1555 ................................................................. 2
Paragraaf 1.1: De koningen van Engeland en Frankrijk ....................................................................... 2
Paragraaf 1.2: De Nederlanders Onder de Bourgondiërs en Habsburgers 1477-1555 ....................... 3
Paragraaf 1.3: Karel V en de Reformatie ............................................................................................. 4
Paragraaf 1.4: Economie en Maatschappij in de Nederlanden .......................................................... 6
HOOFDSTUK 2: DE NEDERLANDSE OPSTAND 1555-1588 Paragraaf 2.1: Rust in Engeland, oorlog in Frankrijk
1555-1588 ................................................................................................................................ 7
Paragraaf 2.2: De opstand in de Nederlanden 1566-1576 .................................................................. 8
Paragraaf 2.3: Stichting van de Calvinistische Republiek(1576-1588) ................................................ 9
Paragraaf 2.4: Het begin van de Gouden Eeuw 1585-1588 .............................................................. 10
HOOFDSTUK 3: EEN GOUDEN EEUW VOOR DE REPUBLIEK(1588-1648) .............................................. 12
Paragraaf 3.1: Burgeroorlog in Engeland, Godsdienstvrede in Frankrijk ......................................... 12
Paragraaf 3.2: De eerste 20 jaar van De Republiek(1588-1609) ....................................................... 13
Paragraaf 3.3: Van het Twaalfjarige Bestand naar de Vrede van Münster(1621-1648) ................... 13
Paragraaf 3.4: De Gouden Eeuw ....................................................................................................... 15
HOOFDSTUK 4: DE REPUBLIEK VERLIEST HAAR VOORSPRONG(1648-1702) ......................................... 16
Paragraaf 4.1: De Opkomst van Engeland en Frankrijk ..................................................................... 16
Paragraaf 4.2: Het eerste Stadhouderloze Tijdperk(1650-1672) ...................................................... 17
Paragraaf 4.3: Stadhouder-Koning Willem III .................................................................................... 18
Paragraaf 4.4: Het einde van de Gouden Eeuw ................................................................................ 19
HOOFDSTUK 1: CENTRALISATIE EN REFORMATIE 1477-1555
Paragraaf 1.1: De koningen van Engeland en Frankrijk
In de tweede helft van de 15e eeuw kwam er in Engeland en Frankrijk een einde aan een lange reeks
van oorlogen en conflicten. In 1485 kwam hier in Engeland een einde aan toen de koning sneuvelde en
Hendrik Tudor gekroond werd tot Koning Hendrik VII. Hij bleef bijna 25 jaar aan de macht en voerde
een politiek van centralisatie: - De privélegers van edelen werden ontbonden - De invloed van de adel
op de rechtspraak werd beperkt. Er kwam een koninklijke rechtbank. - De steden hielden zelfbestuur
maar leverden een deel van hun zelfstandigheid in. - De lagere adel, de gentlemen, bestuurden het
platteland. Zij kregen steeds meer richtlijnen en instructies van de centrale regering. In London. Het
parlement bleef echter een sterk tegenwicht voor de vorstelijke macht. De koning moest bij
maatregelen voortdurend toestemming vragen aan het parlement wat bestond uit het hogerhuis(hoge
adel) en het lagerhuis(steden + lage adel) In Frankrijk kwam in 1461 Lodewijk XI op de troon. Met hem
was een einde gekomen aan een periode van meer dan 100 jaar oorlogen. Net als Hendrik VII in
Engeland voerde Lodewijk XI een politiek van centralisatie: - De privélegers van edelen werden
ontbonden - De invloed van de adel op de rechtspraak werd beperkt. Er kwamen koninklijke
rechtbanken. Er was echter een belangrijk verschil met Engeland: de volksvertegenwoordiging hier
Staten Generaal genoemd had weinig te vertellen. Met een beroep op het Romeinse recht begonnen
de Franse koningen de absolute macht op te eisen. Net als de Romeinse keizers vonden ze dat ze
boven de wet stonden. Hun macht werd niet beperkt door wetten en rechten van andere organen.
Toch waren steden en provincies nog behoorlijk zelfstandig.
In de 16e eeuw werd de macht van de vorsten bedreigd door geloofsverdeeldheid onder hun
onderdanen. Door de reformatie(verzet tegen misstanden RK kerk door Luther en Calvijn). viel het
Christendom uiteen in de RK kerk en verschillende Protestantse kerken. Koningen wilden maar één
geloof in hun land omdat ze bang waren voor chaos en opstanden. Andersdenkenden werden dan ook
onderdrukt.
In Engeland werd in 1509 Hendrik VII opgevolgd door Hendrik VIII. In het begin was hij een trouwe
volgeling van de Paus. Toen de paus weigerde zijn huwelijk met een Spaanse prinses te ontbinden
omdat hij wilde trouwen met een hofdame ontstonden er conflicten met de paus. Het parlement riep
Hendrik VII na zijn eerste scheiding in 1534 uit tot hoofd van de Anglicaanse kerk. Voortaan was dit de
Staatskerk van Engeland. Kloosters werden geplunderd en de bijbel werd vertaald in het Engels zodat
iedereen hem kon lezen. De ideeën van de reformatie bleven echter verboden. Ketters die het
Protestantisme verkondigden werden nog steeds op de brandstapel gedood. Pas onder zijn zoon
Eduard werd in 1547 de protestante kerkleer ingevoerd. Vanaf dat moment werden beelden
weggehaald , kwamen er preken en psalmen en mochten priesters trouwen.
Frankrijk bleef wel katholiek. In 1516 gaf de paus de Franse koning toestemming om belangrijke
geestelijken in Frankrijk zelf te benoemen. Koning Frans I was echter in het begin wel tolerant
tegenover protestanten. Dit veranderde toen de Protestanten voor onrust zorgen; vanaf nu werden ze
vervolgd en op de brandstapel gezet. In 1551 werd onder Hendrik II de strijd tegen de protestanten
verder opgevoerd
Paragraaf 1.2: De Nederlanders Onder de Bourgondiërs en Habsburgers 14771555
De Nederlanden waren tijdens de Middeleeuwen aparte staatjes. De hoogste machthebber was de
hertog of graaf van een Gewest. Hij regeerde samen met de Staten: een vergadering van de steden,
adel en geestelijkheid van een gewest. De steden waren erg zelfstandig. De adel regeerde het
platteland. Ook in de 15e eeuw bleven de Nederlanden grotendeels zelfstandig. Wel gingen de meeste
gewesten(uitgezonderd Friesland en Groningen) behoren tot het Bourgondische rijk. Net als de Engelse
en Franse vorsten voerden ook de Bourgondische vorsten een politiek van centralisatie: - Brussel wordt
het bestuurscentrum - Er wordt een hoogste rechtbank opgericht(de Grote Raad) - Er komt een
centrale rekenkamer - In 1466 wordt de Staten Generaal opgericht: alle gewesten zijn hierin
vertegenwoordigd. de koning maakt met hen afspraken over de belasting die ze moeten afdragen aan
de centrale kas. In 1477 sneuvelt de laatste Bourgondische vorst op het slagveld. Zijn dochter trouwde
met Maximiliaan van Habsburg. Het Habsburgse huis was een machtige familie die onder andere de
hertog van Oostenrijk en de keizer van Duitsland leverde. Bourgondië wordt ingenomen door de Franse
koning. Maximiliaan slaagt erin de Habsburgse macht verder te vergroten door zijn zoon te laten
trouwen met een dochter van de Spaanse koning. Hij erft de Spaanse troon. Zijn kleinzoon Karel V erft
alle Spaanse en Habsburgse bezittingen.
Karel V was de machtigste vorst van zijn tijd. Hij had deze macht vooral te danken aan Spanje. Spanje
bezat grote delen van Italië en door de ontdekking en de verovering van de Nieuwe Wereld bezat Karel
V een rijk waar de zon nooit onder ging. Uit Amerika kwam goud en zilver. Vooral zilver werd gebruikt
als betaalmiddel voor de legers. In de Nederlanden zette hij de centralisatiepolitiek van de
Bourgondiërs voort.
Hij respecteerde de privileges(zelfstandig bestuur, rechtsregels) van de gewesten maar voerde wel drie
nieuwe centrale bestuursinstellingen in: 1. Raad van State: hierin zaten de hoogste edelen zij gaven
Karel V advies. 2. Geheime Raad: hierin zaten hoge ambtenaren en rechtsgeleerden. Zij stelden wetten
op en controleerden gewestelijke en lokale besturen. 3. Raad van Financiën: berekende hoeveel geld er
nodig was en overlegde met de gewesten over belastingen. Omdat Karel V veel reisde en vaak niet in
de Nederlanden was benoemde hij een familielid tot landvoogd. Ook had hij in elk gewest een
plaatsvervanger die stadhouder werd genoemd. Dit was een lid van de hoge adel. Omdat Karel
voortdurend oorlog voerde werden er telkens meer en nieuwe belastingen ingevoerd zoals accijnzen
en de tiende penning(10% op inkomsten van onroerend goed). Door oorlog en onderhandelen slaagde
hij erin in 1547 alle 19 Nederlandse gewesten in handen te krijgen. De Nederlanden werden een
onafhankelijk deel van het Duitse rijk. De soevereiniteit(hoogste macht) bleef tot in de eeuwigheid in
handen van Karel en zijn erfgenamen. De Staten van de gewesten legden daar een eed op af. In 155
deed Karel V afstand van de troon. Zijn jongere broer Ferdinand werd keizer van Duitsland en zijn zoon
Fillips II werd koning van Spanje en de Nederlanden.
Paragraaf 1.3: Karel V en de Reformatie
Veel Europeanen ergerden zich aan de rijkdom en hebzucht van de kerk. De elite werd beïnvloed door
het humanisme(zelfstandig denken). De belangrijkst humanist in Noord Europa was Erasmus van
Rotterdam. Hij beweerde dat het ware Christendom alleen in de Bijbel te vinden was en maakte een
nieuwe Bijbelvertaling op basis van de orginele teksten. Dit ondermijnde het gezag van de kerk die
beweerde dat alleen zij kon bepalen wat het ware geloof was. Erasmus stelde ook dat bedevaarten,
heiligenbeelden enz. niks met het geloof te maken hadden. In zijn boek Lof der Zotheid dreef hij de
spot met de hebzucht en vraatzucht van de geestelijkheid. Wel bleef hij lid van de kerk.In 1517 zette de
Duitse monnik Maarten Luther de aanval in op de leer en praktijken van de kerk. Hij richtte zijn pijlen
vooral op de handel in aflaten(gelovigen konden hun straf afkopen door geld te geven aan de kerk).
Volgens hem kon alleen het geloof de mensen redden en niet de priesters. Met zijn actie begon de
reformatie of kerkhervorming. Dankzij de pas ontwikkelde boekdrukkunst werden zijn ideeën snel
verspreid. Algauw waren er meer mensen die het geloof wilden hervormen, de zogenaamde
kerkhervormers. Deze kerkhervormers waren het over de volgende zaken eens: - het ware geloof is
alleen in de bijbel te vinden - de kerk mag niet tussen God en de mensen instaan - Priesters kunnen
geen zonden vergeven - Het is fout dat priesters een aparte stand vormen die niet mag trouwen en
vrijgesteld is van belastingen. - De aanbidding van heiligenbeelden is verkeerd
De ideeën van de Reformatie leidden in het Duitse Rijk tot grote onrust. Boeren en handwerkslieden
kwamen onder leiding van predikers in opstand. Luther moest niets hebben van sociale opstanden
tegen wereldlijke leiders en riep de Duitse vorsten op de kerkhervorming zelf te leiden. Veel vorsten
vonden dit een goed idee: zo konden ze de kerk in hun macht krijgen en de rijkdom van de kerk
afpakken. Karel V probeerde het Protestantisme in Duitsland met geweld te onderdrukken. Net als de
Engelse en Franse vorsten wilde hij binnen zijn rijk slechts één geloof. Maar in 1555 gaf hij de strijd op.
In de Vrede van Augsburg werd vastgelegd dat elke Duitse vorst vanaf nu het geloof van zijn
onderdanen mocht bepalen. Duitsland was vanaf nu verdeeld in Lutherse en Katholieke gebieden.
In de Nederlanden trad Karel V keihard op tegen “de ketterij” van de Protestanten. Lutherse boeken
werden in het openbaar verbrand. Naast de bisschoppelijke inquisitie kwam er ook een keizerlijke
inquisitie. Dit waren speciale rechtbanken die ketters moesten vervolgen en berechten. In 1523
werden de eerste twee afvallige monniken in Brussel terechtgesteld. Zij waren de eerste Protestante
martelaren van Europa. Onder Karel V werden 1200 ketters (protestanten) terechtgesteld.
Stadsbesturen, edelen en gewesten werkten niet mee. Veel bestuurders waren tegen de bloedige
onderdrukking. Ze waren, onder invloed van Erasmus, voor een zekere tolerantie. Ook zagen ze de
inquisitie als een inbreuk op hun privileges: ze wilden hun burgers zelf berechten. Door de
onderdrukking was openlijk protestantisme in de Nederlanden verdwenen. Toen Karel V in 1555 aftrad
leek het rustig in de Nederlanden. Toch was de kritiek op de kerk niet verdwenen. De sympathie voor
de Protestantse ideeëm was enkel gegroeid. Na verloop van tijd stak in de Nederlanden het
Calvinisme(Johannes Calvijn, Frans rechtsgeleerde, was naar Zwitserland gevlucht) de kop op. Calvijn
legde nog meer nadruk op het belang van de bijbel. God was volgens hem almachtig en de mens nietig.
God had allang bepaald wie er verdoemd waren en wie de hemel binnen mochten. De mens kon niks
doen om zijn redding af te dwingen, maar moest wel hard werken en sober leven en zich bezig houden
met Bijbelstudie en gebed. Ook Calvijn vond dat de gelovigen de overheid moesten gehoorzamen. De
overheid moest samen met de kerk toezien op het juiste gedrag en het juiste geloof van haar
onderdanen. Wanneer de overheid de ware godsdienst vervolgde kon de plicht tot gehoorzaamheid
ophouden en mochten de gelovigen onder leiding van edelen in opstand komen tegen de overheid. Dit
gebeurde in de Nederlanden tijdens de Tachtigjarige Oorlog.
Paragraaf 1.4: Economie en Maatschappij in de Nederlanden
In 1477 woonden er 2.5 miljoen mensen in de Nederlanden. Meer dan 40% leefde in Vlaanderen en
Brabant. In deze rijkste economisch meest ontwikkelde gewesten leefde meer dan 1/3 van de inwoners
in de steden. Vlaanderen en Brabant hadden een vooraanstaande positie in de wereldhandel dankzij
hun textielnijverheid. Hun handelssteden waren verbonden met een internationaal netwerk waartoe
Duitsland, Frankrijk, Italië, Engeland en het Oostzeegebied behoorden(Hanze).
In de Middeleeuwen waren Gent en Brugge belangrijke handelssteden maar aan het einde van de 15e
eeuw werden ze gepasseerd door Antwerpen. In de 16 e eeuw versterkte Antwerpen haar positie
verder. De Portugezen hadden de zeeweg naar Indië ontdekt en verhandelden Aziatische(zoals
specerijen) producten via Antwerpen en ruilde deze producten hier tegen andere producten.
Antwerpen werd het centrum en financiële hart van de wereldhandel. Alleen de stad Parijs was groter.
Van de andere Nederlandse gewesten had Holland in 1477 de meeste inwoners. 45% van de inwoners
leefde in de stad. Wel waren de Hollandse steden erg klein. In de 14e en 15e eeuw waren de Hollanders
massaal weggetrokken van het platteland naar de stad. Het platteland lag onder zeeniveau, was te
drassig voor de landbouw en verveende. Veel van deze inwoners zochten een bestaan in visserij,
handel, scheepvaart en nijverheid. De haringvisserij was een nieuwe bron van welvaart. De Hollanders
vonden een nieuw schip uit, de Haringbuis en het haringkaken(verwijderen kieuwen en ingewanden,
vis langer houdbaar). Nog belangrijker was de handel op de Oostzee, ook wel
moedernegotie(=moederhandel) genoemd. De Hollanders kochten hier goedkoop graan om hun
groeiende bevolking te kunnen blijven voedden. Ook haalden ze hier hout, teer en pek, belangrijk voor
de productie van schepen en huizen. In 1530 was de Hollandse handelsvloot reeds groter dan die van
Frankrijk en Engeland samen. Vooral Amsterdam profiteerde. Graan werd opgeslagen in Amsterdamse
pakhuizen en Amsterdam werd de grootste Hollandse stad. Ook de landbouw werd weer belangrijk
door betere watermolens die het water konden wegpompen. Holland kende geen sterke feodale
traditie(boeren in dienst van de adel, afhankelijk). Door het goedkope graan uit de Oostzee gingen ze
zich specialiseren. Ze legden zich toe op tuinbouw, zuivel of handelsgewassen zoals hennep(touw, zeil),
vlas(kleding, touw), en koolzaad(olie verlichting, verf, zeep). Door deze commercialisering en
specialisering werd de Hollandse landbouw winstgevend. Holland droeg een flink gedeelte van de
belastingen naar aanleiding van de oorlogen van Karel V. In ruil voor deze financiële bijdrage bedong
Holland veel regionale autonomie: de zelfstandigheid van het gewest en de steden t.o.v. het centrale
bestuur bleef groot. De steden bleven werelden op zich, bemoeienis van buiten werd niet gepikt.
HOOFDSTUK 2: DE NEDERLANDSE OPSTAND 1555-1588 Paragraaf 2.1: Rust in
Engeland, oorlog in Frankrijk 1555-1588
In de Anglicaanse Kerk was in 1547 een Protestantse leer ingevoerd door Eduard. Hij werd opgevolgd
door zijn oudere halfzus Maria(kind eerste huwelijk Henry VIII) die diepgelovig Katholiek was en een
nicht van Karel V. Zij voerde het rooms-katholicisme weer in en trouwde met de latere Spaanse koning
Filips II. Daarna stelde ze de inquisitie in en liet in drie jaar tijd driehonderd Protestanten verbranden
wat haar de bijnaam Bloody Mary opleverde. In 1558 overleed ze kinderloos. Nu kwam haar halfzus
Elisabeth(kind tweede huwelijk Henry VIII) op de troon. Zij voerde met steun van het parlement
opnieuw het Protestantisme in. Andere Godsdiensten werden verboden maar niet vervolgd. Ze liet de
katholieken en Protestantse dissidenten(= andersdenkenden) met rust. Elisabeth I ook wel “The Virgin
Queen”(niet getrouwd) genoemd kreeg te maken met een katholieke opstand die gesteund werd door
de paus. Men hoopte Elisabeth te kunnen afzetten en vervangen door haar Katholieke nicht, Mary
Stuart, maar deze werd na een moordcomplot door Elisabeth ter dood gebracht.
Filips II stuurde vanuit Vlaanderen een enorme vloot, de Armada, om Engeland in te nemen. Elisabeth
steunde de Nederlandse opstandelingen en deze blokkeerden op hun beurt de Vlaamse havens,
waardoor veel Spaanse troepen niet aan boord konden gaan van de Armada. De aanval van de Armada
mislukte. Slechts de helft van de schepen wist terug te keren naar Spanje. Onder Elisabeth I kende
Engeland een lange periode van rust.
Vanaf 1562 woedde er in Frankrijk een bloedige burgeroorlog tussen katholieken en Protestanten.
Ondanks alle vervolgingen na 1555 bleef het Protestantisme en met name het Calvinisme(was Frans
rechtsgeleerde en leidde in Zwitserland veel landgenoten op tot predikers) groeien. Vooral onder de
adel en de ontwikkelde burgers en ambachtslieden in de steden had Calvijn veel aanhangers. Vanaf
1559 kregen de Franse Calvinisten die ook wel Hugenoten werden genoemd verscheidene steden in
handen. Hier werden de mis verboden en vond een beeldenstorm plaats. De katholieken reageerden
hier heftig op. Zo ontstond een burgeroorlog. De hugenoten kregen een groot deel van Zuid-Frankrijk
in handen, de katholieken bleven de baas in het Noorden en rond Parijs. Beide groepen probeerden
macht en invloed te krijgen over het hof van de Franse koning. In 1572 leken de hugenoten succes te
boeken: hun leider Hendrik van Navarra trouwde met een zus van de Franse koning. Deze hoopte zo
beide partijen met elkaar te kunnen verzoenen. Het tegendeel gebeurde: de paus verwierp het
huwelijk en een belangrijke hugenotenleider, Gaspar de Colligny raakte gewond bij een katholieke
aanslag. Het hugenotenleger voor Parijs dreigde met wraak. De paus en katholieke leiders haalden de
koning en zijn moeder over om af te rekenen met de hugenoten in Parijs. Wat volgde was de
Bloedbruiloft: de Colligny en duizenden andere hugenoten werden afgeslacht. Hendrik van Navarra
overleefde het door zich te bekeren. Ook buiten Parijs werden daarop duizenden hugenoten
afgemaakt. De burgeroorlog ging in alle hevigheid door. Toen de kinderloze Hendrik III koning werd,
werd Hendrik van Navarra die weer hugenoot geworden was, troonsopvolger. De katholieken pikten
dit niet en vochten met steun van Filips II tegen Hendrik van Navarra en hun eigen koning Hendrik III.
Paragraaf 2.2: De opstand in de Nederlanden 1566-1576
Philips II bracht het grootste gedeelte van zijn tijd door in Madrid. Zijn halfzuster Margaretha van
Parma werd landvoogdes over de Nederlanden. Onder haar nam de ontevredenheid in de
Nederlanden verder toe door: 1: vergaande centralisatie: Steeds vaker controleerden ambtenaren het
plaatselijke bestuur en namen ze de rechtspraak van de adel over 2: Hoge belastingdruk: Filips II
gebruikte de rijke Nederlanden om de oorlogen van zijn rijk te betalen. 3: Kettervervolging: Er werd
keihard opgetreden tegen het Calvinisme dat vanuit Frankrijk binnendrong. De lagere Katholieke en
Protestante edelen waren het hier niet mee eens en kwamen in 1566 met een Smeekschrift. Hierin
stelden ze dat de rust in de Nederlanden alleen kon worden hersteld door de kettervervolging te
verzachten. De landvoogdes Beloofde overleg met Madrid en tot die tijd zouden de vervolgingen
gematigd worden. Hierdoor kwamen de Calvinistische predikanten bovengronds en hielden ze
hagepreken(preken in de open lucht). Dit leidde in 1566 tot de Beeldenstorm. In honderden kerken en
kloosters werden de beelden, versieringen en glas in lood ramen verwoest. In Vlaanderen namen
Calvinistische legertjes een aantal steden in. In maart 1567 werden ze door de landvoogdes verslagen.
Daarna eiste de landvoogdes dat de hoge edelen Filips II trouw zouden zweren. De hoogste edelman,
Willem van Oranje, weigerde dit en vluchtte naar Duitsland. Filips II stuurde de Hertog van Alva die
ook wel ijzeren hertog werd genoemd naar de Nederlanden om het calvinisme uit te roeien, de
schuldigen te straffen en het bestuur verder te centraliseren. Hij werd nu landvoogd en stelde een
speciale rechtbank in, de Raad van Beroerten die ook wel Bloedraad werd genoemd. Deze raad
executeerde 1100 mensen. Ook de centralisatie werd nog verder doorgevoerd. Er kwam een Tiende
Penning. Dit was een belasting van 10% op roerende goederen. Dit alles leidde tot nog meer
ontevredenheid.
In Engeland en Duitsland zaten 50.000 Nederlandse vluchtelingen onder wie veel calvinisten. Onder de
naam Geuzen(= bedelaars, spot van Alva, nu gebruikt door de opstandelingen) vormden ze gewapende
bendes om Alva te verdrijven. Willem van Oranje en zijn broers vielen in 1568 met legers vanuit
Duitsland de Nederlanden aan. Hiermee begon de Tachtigjarige Oorlog(1568-1648) Ze werden echter
verslagen. In 1572 volgde een nieuwe aanval. Door de wind werden de Geuzen naar het stadje Den
Briel gevoerd. Ze veroverden dit stadje. Hierdoor openen steeds meer Hollandse steden hun poorten
voor de Geuzen. Deze steden erkenden Willem van Oranje als hun leider. Willem van Oranje trok met
zijn troepen naar het oosten en zuiden. Ook hier sloten steden zich bij hem aan. Beloofde steun van
een Hugenotenleger bleef echter uit omdat de leiders hiervan tijdens De Bloedbruiloft waren
vermoord. Hierdoor kon de hertog van Alva een aantal opstandige steden heroveren. Zijn troepen
gingen er als beesten tekeer. Het verzet van de Hollandse steden was echter taai. Alkmaar en Leiden
wisten stand te houden. Leiden werd een maand belegerd. De Geuzen staken de dijken door en de
Spaanse troepen sloegen op de vlucht. De Spaanse schatkist was leeg. De Spaanse soldaten kregen
geen soldij meer en sloegen aan het plunderen. Dit gebeurde vooral in Brabant en Vlaanderen. De
Brabantse en Vlaamse Staten riepen in hun wanhoop Willem van Oranje te hulp. In de Staten
Generaal begonnen de koningsgetrouwe gewesten met de opstandige gewesten Holland en Zeeland te
onderhandelen. Dit leidde in 1576 tot de Pacificatie van Gent: De 17 gewesten spraken af samen de
Spaanse troepen te verdrijven. Ook probeerden ze hun godsdienstconflicten op te lossen: in Holland en
zeeland was voorlopig alleen het calvinisme toegestaan en in de ander gewesten alleen het
katholicisme. Niet langer werden mensen vervolg om hun geloof: er was gewetensvrijheid. Filips II
legde zich hier niet bij neer en stuurde een nieuwe landvoogd, de Hertog van Parma naar de
Nederlanden met verse troepen.
Paragraaf 2.3: Stichting van de Calvinistische Republiek(1576-1588)
Na 1576 rukte het calvinisme weer op in de zuidelijke gewesten. De calvinisten grepen onder andere
de macht in Antwerpen, Gent en Brugge. Hier werden kerken ingenomen en roomse geestelijken
verdreven. Dit was in strijd met wat er in de Pacificatie van Gent afgesproken was. De drie zuidelijke
gewesten sloten met de Hertog van Parma in 1579 de Unie van Atrecht: hierin werd afgesproken om
samen met de Spanjaarden op te treden tegen de calvinisten in het zuiden. Iets later in 1579 sloten de
Noordelijke gewesten de Unie van Utrecht: dit was een militair verbond en zou de kern worden van de
nieuwe staat. De 17 gewesten der Nederlanden waren nu definitief in twee groepen uiteengevallen In
1580 werd de breuk met de opstandige(noordelijke) gewesten definitief toen Filips II een prijs op het
hoofd zette van Willem van Oranje. De opstandige gewesten antwoorden in 1581 door hun trouw aan
Filips II op te zeggen . In het Plakaat van Verlatinghe stelden ze dat een vorst was aangesteld door
God, maar kon worden afgezet wanneer hij zijn onderdanen onderdrukte. De hertog van
Anjou(Frankrijk) werd aangesteld als vorst maar was niet geschikt. Na de moord op Willem van Oranje
werd de graaf van Leicester (Engeland) landsheer. Ook dit gaf veel narigheid. In 1588 besloot de Staten
Generaal geen vorst meer te zoeken en de soevereniteit in eigen hand te houden. Zo ontstond De
Republiek. De Hertog van Parma ging in de tegenaanval en veroverde Vlaanderen, Brabant en grote
delen van Oost- en Noord-Nederland. Maar toen Spanje troepen weghaalde om hiermee de Armada
van manschappen te voorzien voor de aanval op Engeland, mislukte de aanval op de Republiek. Willem
van Oranje had als één van zijn doelen gewetensvrijheid gehad: iedereen mocht geloven wat hij/zij
wilde, niemand moest om zijn/haar geloof worden vervolgd. De gereformeerden(Nederlandse
Calvinisten) waren het hier niet mee eens. In alle steden waar de calvinistische geuzen de baas waren
werd de katholieke mis verboden en geestelijken werden vermoord. Toen Willem van Oranje de
katholieke mis in Delft weer wilde toestaan braken er rellen uit. Willem moest zich neerleggen bij een
verbod op de katholieke kerk omdat hij de gereformeerden (kleine groep maar goede organisatie)
nodig had om de opstand tegen Spanje te kunnen winnen. Ook de meeste regenten(bestuursfamilies)
waren tegen godsdienstvrijheid omdat zij bang waren dat dit zou leiden tot burgeroorlog. Daarom
werd alleen de Gereformeerde Kerk toegestaan. Tijdens het sluiten van de Unie van Utrecht(1579)
waren alleen Holland en Zeeland gereformeerd. De andere gewesten mochten zelf hun godsdienst
bepalen en er zou overal gewetensvrijheid zijn. Maar dit betekende geen godsdienstvrijheid.
Calvinisten in de andere gewesten wisten de andere kerken verboden te krijgen. Ze wilden dat het
calvinisme staatsgodsdienst(ware geloof) werd. Zover kwam het niet. De gereformeerde of
calvinistische kerk werd een publieke kerk: men moest hier lid van zijn wilde men een bestuursfunctie
bekleden. In de praktijk verschilde de situatie qua godsdienst van plaats tot plaats. De Republiek bleef
een godsdienstig verdeeld land. Slechts 10% van de bevolking was gereformeerd. Wel bezaten zij alle
kerken waardoor er veel kerken leegstonden.
Paragraaf 2.4: Het begin van de Gouden Eeuw 1585-1588
Vanaf 1576 verplaatste het oorlogsgeweld zich naar de zuidelijke gewesten. Holland, Zeeland en
Friesland kenden een periode van bloei en welvaart. De landbouw bleef profiteren van de
bevolkingsgroei en de groeiende Oostzeehandel. Ook de zeehandel zorgde voor extra werk op de
scheepswerven, zeilmakerijen en houtzagerijen. Ook het oorlogsverloop was gunstig voor de
genoemde gewesten. Brabant en Vlaanderen hadden te leiden onder het oorlogsgeweld en raakten
hun economische toppositie kwijt. In 1576 werd Antwerpen geplunderd door Spaanse
soldaten(Spaanse Furie). In de jaren 1583-1585 werden Brabant en Vlaanderen heroverd door de
hertog van Parma. Nadat Antwerpen in 1585 was heroverd en de opstandelingen de Schelde afsloten
vluchten tienduizenden handwerkslieden en handelaren naar Amsterdam en Leiden. Hierdoor werd
leiden een belangrijke textielstad en Amsterdam het centrum van de Europese handel. Men ging ook
handel drijven met andere delen van Europa. Antwerpen kon zich niet herstellen omdat de
opstandelingen de Schelde bleven afsluiten.
De Republiek was niet één land met een centraal bestuur. Steden en Gewesten waren grotendeels
zelfstandig. Er waren grote verschillen tussen de zeegewesten en landgewesten. In de landgewesten
waren de adel en gildes nog erg belangrijk. Er was weinig commerciële landbouw, de boeren waren
zelfvoorzienend en de steden bleven achter. De zeegewesten Holland en Zeeland vormden één markt.
Ze kwamen op voor gemeenschappelijke belangen. In het bestuur van de steden, de zogenaamde
vroedschap maakten kooplieden-regenten de dienst uit. Dit waren rijke families die hun geld hadden
verdiend in nijverheid en handel. Er heerste een sterke overlegcultuur tussen de Hollandse steden
omdat de familiebanden en relaties van de regenten zich ook uitstrekten tot andere Hollandse steden.
De economie in de zeegewesten was sterker ontwikkeld dan die van Engeland en Frankrijk. Frankrijk
was een land van kleine boeren. De landbouw was slecht ontwikkeld en het land had last van
burgeroorlogen. In Engeland was de commerciële landbouw en handel ontwikkeld rond London. Toch
was en bleef grootgrondbezit de voornaamst bron van inkomsten. Engeland en Frankrijk waren in deze
periode slecht beperkte concurrenten van De Republiek op het gebied van de handel.
HOOFDSTUK 3: EEN GOUDEN EEUW VOOR DE REPUBLIEK(1588-1648)
Paragraaf 3.1: Burgeroorlog in Engeland, Godsdienstvrede in Frankrijk
Koningin Elisabeth bleef gedurende heel haar regeringsperiode(45 jaar) oorlog voeren met Spanje.
Toen ze in 1603 overleed sloot haar opvolger Jacobus I in 1604 vrede met Spanje. Hij was al koning van
Schotland en verenigde dit met Engeland tot het nieuwe land Groot-Brittannië. Tijdens zijn bewind
ontstonden er spanningen met de Puriteinen(= Britse calvinisten) omdat hij weigerde de Anglicaanse
Kerk strenger protestants te maken en met het Parlement omdat hij vond dat hij zijn macht gekregen
had van God en daarom niet of weinig wilde overleggen met het parlement. Zijn opvolger Karel I riep
gedurende 11 jaar het parlement niet bijeen. In 1640 moest hij wel, want hij had geld nodig(extra
belastingen) om een opstand in Schotland te onderdrukken. Het parlement ging niet akkoord. Karel I
liet vervolgens zijn dochter trouwen met de zoon van stadhouden Willem-Hendrik van De Republiek.
Hij hoopte op steun van De Republiek maar dit gebeurde niet. In 1642 wilde hij Het Lagerhuis laten
arresteren maar dit mislukte. Hierdoor ontstond een burgeroorlog die gewonnen werd door de
puritein Oliver Cromwell. Karel I mocht koning blijven maar in 1649 veroordeelde het parlement hem
ter dood. Engeland werd een republiek onder leiding van Cromwell.
In Frankrijk liet de gematigde katholieke koning Hendrik III de radicale katholieke leiders vermoorden.
In 1589 werd hijzelf door een monnik gedood. Hendrik van Navarra volgde hem op. Als Hendrik IV
werd hij de eerste koning uit het huis van Bourbon. Deze familie zou de koningen blijven leveren tot de
Franse Revolutie. Veel katholieken erkenden zijn gezag niet. Filips II wilde zijn dochter Isabella op de
Franse troon zetten. De hertog van Parma viel Frankrijk binnen. Veel Fransen wilden geen Spaanse
koningin. Hendrik IV bekeerde zich weer tot het katholicisme en kreeg zo de steun van de Franse
katholieken. In 1598 maakte hij een einde aan de godsdienstoorlogen met het Edict van Nantes: hierin
stond dat Frankrijk katholiek was, maar dat ook de hugenoten rechten hadden. Ze kregen
godsdienstvrijheid in de steden die ze in handen hadden en honderd garnizoensplaatse en troepen om
zich te verdedigen. In Parijs en omgeving bleef het calvinisme verboden. Hendrik IV en Filips II sluiten
vrede omdat hun schatkist door de oorlogen leeg is. Tot 1610 kent Frankrijk vrede. Dan wordt Hendrik
IV door een radicale katholiek vermoord. Er breekt chaos uit en opstandige edelen dwingen een
vergadering van de Staten Generaal af. In de jaren daarna wordt de binnenlandse vrede hersteld.
Koning Lodewijk XII laat het regeren over aan de gematigde katholieke kardinaal Richelieu. Hij slaat
een hugenotenopstand neer en verbied de privé-legers en forten van de adel. Tijdens de Dertigjarige
Oorlog in Duitsland steunt hij de protestanten om Spanje dwars te zitten. Spanje was de baas in het
westen van Duitsland, de Zuidelijke Nederlanden en Italië. Frankrijk was dus als het ware omsingeld. In
1635 gaat Frankrijk echt zelf meevechten. Spaanse troepen dringen diep in Frankrijk door maar
uiteindelijk wint Frankrijk en breidt het zijn gebied uit ten koste van het Duitse Rijk.
Paragraaf 3.2: De eerste 20 jaar van De Republiek(1588-1609)
De ondergang van de Armada betekende niet alleen de redding van het protestantisme in Engeland.
Het was ook de redding van De Republiek. Filips II had de Noordelijke Nederlanden willen veroveren
vanuit Engeland. Nu dit mislukt was zette hij de troepen van de hertog van Parma in tegen de Franse
hugenoten. Hierdoor kon Parma niet zijn volledige kracht inzetten tegen De Republiek. De Republiek
werd steeds sterker. Onder leiding van Prins Maurits werd een krachtig leger gevormd. Tussen 1588 en
1598 werd in het oosten en noorden de ene stad na de andere ingenomen. Vanaf nu werd De
Republiek de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden(HOL, ZEE, FRIES, OVERIJS, UTR, GELDERL
en GRONING) genoemd. Ook sloot De Republiek in 1596 het Drievoudig Verbond met Engeland en
Frankrijk tegen Spanje. De Republiek werd hierdoor voor het eerst door grote landen erkend. Spanje
sloot echter vrede met Engeland en Frankrijk en gaf de strijd niet op. Het won gebieden terug in
Gelderland en Overijssel. Toen Spanje echter financiële problemen kreeg wilde Filips III praten over
vrede. Men kon het niet eens worden over de godsdienst. Wel werd er afgesproken de oorlog 12 jaar
lang te onderbreken. Vanaf 1609 ging het Twaalfjarige Bestand in.
In De Republiek lag het hoogste gezag bij de Staten(=bestuur gewesten). De Republiek was een
Statenbond(= groep zelfstandige Staatjes). Toch waren er ook centrale bestuursinstellingen. Het
voornaamste was de Staten Generaal. Ze vergaderden het hele jaar door en namen beslissingen over
buitenlandse politiek, defensie en het Staatse Leger. Alle gewesten hadden één stem, maar Holland
was overheersend omdat het als rijkste gewest meer dan de helft van de kosten op zich nam. Ook
woonde meer dan helft van alle inwoners in Holland en was de Staten Generaal gevestigd te Den haag
tegenover de Hollandse Staten. Verder kende de republiek twee machtige figuren. De
stadhouder(ambtenaar) was opperbevelhebber van leger en vloot. Ook had hij het recht om regenten
te benoemen. De stadhouder was afkomstig uit de familie Oranje-Nassau. Ook de landsadvocaat of
Raadspensionaris was een machtige figuur. De eerste 30 jaar bekleedde Johan van Oldenbarnevelt
deze positie. De Raadspensionaris(ambtenaar) was de adviseur van de Staten van Holland maar in de
praktijk trad hij op als een regeringsleider van Holland in de SG. Tot het Twaalfjarige Bestand werkten
Maurits(militaire aanvoerder) en van Oldenbarnevelt(politieke aanvoerder) goed samen. Maar tijdens
het bestand ontstond bijna een burgeroorlog.
Paragraaf 3.3: Van het Twaalfjarige Bestand naar de Vrede van Münster(16211648)
Tijdens het Twaalfjarige Bestand(1609-1612) ontstond er in De Republiek grote politieke en
godsdienstige verdeeldheid. In de gereformeerde kerk ontstond een hevige strijd tussen twee
hoogleraren, Arminius en Gomaris over de leer van Calvijn: Gomaris: is rechtlijnig(orthodox), God
heeft de schepping bepaald en hij bepaald wie eeuwig zal leven in de hemel en wie er zal branden in de
hel. Wie door God was uitverkoren kreeg het geloof en leidde een vroom leven. Arminius: De mens
kan toch invloed uitoefenen op zijn lot. Gods genade is een aanbod dat de mens kan aannemen of
verwerpen. De gemoederen liepen hoog op. Ook de politiek bemoeide zich ermee. Holland koos voor
Arminius, de Gomaristen kregen de meeste steun in de andere Gewesten. Ook de twee machtigste
mannen van De Republiek kozen partij: Prins Maurits(militair aanvoerder) koos voor Gomaris
Raadspensionaris van Oldenbarnevelt koos voor Arminius
Holland vond dat de Staten Generaal zich niet met de godsdienst in de Gewesten mocht bemoeien
omdat elk Gewest soeverein was. De andere Gewesten waren het hier niet mee eens en wilden een
nationale synode(=kerkvergadering) bij elkaar roepen om het conflict te beslechten. Holland pikte dit
niet en nam De Scherpe Resolutie aan: steden mochten zelf troepen inhuren die alleen de Staten van
Holland moesten gehoorzamen en niet Maurits. Er dreigde een burgeroorlog. Zover zou het niet
komen. In 1618 liet Maurits van Oldenbarnevelt arresteren. De arminianen werden uit de
stadsbesturen gezet. Tijdens de Synode van Dordrecht(1619) werd bepaald dat de denkbeelden van
Arminius vals waren. Drie dagen later werd van Oldenbarnevelt ter dood gebracht. In 1621 begon de
oorlog met Spanje opnieuw. De strijd verliep in het begin slecht. Toen nam Frederik Hendrik in 1625
het bevel over. Hij wit Gelderland en Overijssel te veroveren. In 1629 veroverde hij Den Bosch, Breda en
Maastricht. Vanaf 1635 voerde Spanje ook weer oorlog met Frankrijk. Dit kon het niet meer aan, de
schatkist was leeg en Portugal en Catalonië kwamen in opstand. De Spaanse koning wilde vrede.
Uiteindelijk sloten Spanje en De republiek de Vrede van Münster(1648). De Republiek werd definitief
losgemaakt van het Duitse Rijk en werd een zelfstandige staat. Het mocht de veroverde gebieden in
Brabant Vlaanderen en Limburg(=Generaliteitslanden) houden. De rest van deze drie gewesten bleven
bij de Spaanse Nederlanden horen. De protestanten kregen er geen godsdienstvrijheid, net als de
katholieken in De Republiek. Men had wat dit betreft net zo goed vrede kunnen sluiten in 1609.
Paragraaf 3.4: De Gouden Eeuw
De eerste eeuw van De Republiek staat ook wel bekend als de Gouden Eeuw(17e). Amsterdam werd
het centrum van het handelskapitalisme: Handelaren uit heel de wereld kwamen naar de stad toe om
zaken te doen. Om deze handel in goede banen te leiden werden er diverse financiële instellingen
opgericht: 1. De Wisselbank: hier kon men geld in bewaring geven, wisselen en overboeken 2. De
Beurs: hier werd gehandeld in alles wat te verhandelen viel. Amsterdam groeide snel(grachtengordel)
en had net als de Gewesten Zeeland, Friesland en Holland geen last van de Tachtigjarige Oorlog. Ook
Frankrijk en Engeland bleven ver achter op De Republiek doordat ze zich bleven richten op traditionele
goederen en hun economieën last hadden van oorlogen en burgeroorlogen. De Republiek profiteerde
hiervan. De kleinschaligheid en de nauwe contacten tussen ondernemers en regenten(dezelfde
families) zorgden ervoor dat beslissingen snel genomen konden worden. Een voorbeeld hiervan is de
oprichting van de V.O.C(Verenigde Oost-Indische Compagnie). in 1602. De oprichting van dit bedrijf
stopte de onderlinge concurrentie tussen de Hollandse kooplieden. Ook kreeg het bedrijf het
monopolie op de handel met Azië. De VOC was een publiekprivate organisatie: in Azie
vertegenwoordigde de VOC de Nederlandse overheid. Ze mochten, forten bouwen, recht spreken,
oorlog voeren, enz. In Azië schakelde de VOC de Portugezen met geweld uit. De VOC was voor
vrijhandel: Mare liberum(= vrije zee, Hugo de Groot). De VOC stichte tientallen handelsnederzettingen.
Bijna altijd werd er samengewerkt met plaatselijke machthebbers. Alleen op Java en de
Molukken(specerijen) ging de VOC grote gebieden zelf besturen. Later ging men ook handelen in koffie,
thee en katoen. Tegelijkertijd richten de Engelsen de East India Compagny op. Deze was vergelijkbaar
met de VOC maar in de 17e eeuw economisch minder succesvol. In 1621 werd de W.I.C.(-West-Indische
Compagnie) opgericht. Ook zij kreeg een monopolie en mocht kolonies stichten en besturen. De WIC
zette een driehoekshandel op: wapens en andere goederen werden in West-Afrika geruild voor slaven,
deze werden in Amerika verkocht om te werken op de koffie- en suikerplantages. Vervolgens werden
met het geld suiker, koffie, enz. gekocht. De WIC was minder succesvol dan de VOC. De concurrentie
met andere landen was hevig. Bovendien moest de WIC zich bezighouden met kaapvaart(=aanvallen
Spaanse Zilvervloten) omdat Spanje op deze wijze haar oorlogen financierde. Deze kaapvaart stond
het functioneren van de WIC als handelsbedrijf in de weg.
HOOFDSTUK 4: DE REPUBLIEK VERLIEST HAAR VOORSPRONG(1648-1702)
Paragraaf 4.1: De Opkomst van Engeland en Frankrijk
In 1643 kwam in Frankrijk Lodewijk XIV(de Zonnekoning) op de troon. Hij regeerde zelf in totaal 54
jaar en maakte van Frankrijk een absolute monarchie: de wil van de koning was wet. Van 1648 tot 1653
had Frankrijk te maken met opstanden van edelen. De bevolking was het geweld zat en wilde een
krachtig gezag accepteren. In 1661 overleed de eerste minister van Lodewijk XIV die vanaf nu zelf het
land ging besturen. Het centrale bestuur werd versterkt. Er kwam een sterk ambtenarenapparaat en
het leger werd vergroot en onder strakke controle van de staat gebracht. Dit bracht rust en vrede in
Frankrijk maar het buitenland voelde zich bedreigd. Om het leger te kunnen betalen werden
mercantilistische maatregelen ingevoerd: de staat steunde de eigen handel en nijverheid door
subsidies en hoge invoerrechten. Het katholicisme werd staatsgodsdienst. In 1685 werd het Edict van
Nantes ingetrokken. Duizenden hugenoten vluchten naar De Republiek en Amerika. De edelen
moesten aan het hof van Versailles komen wonen. Zo kon Lodewijk XIV ze goed in de gaten houden.
In GB bracht het onthoofden van Karel I en het uitroepen van de republiek de rust niet terug. Er waren
optanden van het leger en in Ierland en Schotland. Cromwell sloeg deze opstanden keihard neer. Hij
werd dictator. In 1653 stuurde hij het parlement naar huis en noemde hij zich vanaf nu Lord-Protector.
Hij probeerde van Engeland een vroom en puriteins land te maken. Zondag werd een verplichte
rustdag. Dit maakte hem niet erg populair. In 1658 stierf Cromwell. In Engeland dreigde opnieuw
chaos. De commandant van het leger in Schotland trok met zijn troepen naar London en riep het
parlement bijeen dat de monarchie herstelde. Dit wordt restauratie genoemd. De zoon van de koning
kwam in 166o terug en nam bezit van de troon als Karel II. Cromwell´s lichaam werd opgegraven en op
de zelfde dag dan zijn vader Karel I onthoofd. Karel II was een neef van Lodewijk XIV en wilde ook een
absoluut vorst worden. Dit lukte niet omdat hij financieel afhankelijk was van het parlement. Zij
moesten nieuwe belastingen goedkeuren en deden dit niet. Hierdoor kon Karel II zich geen luxe
leefstijl)paleis en hofleven) veroorloven. Hierdoor en door de familiebanden kwam hij steeds meer
terecht in het Franse kamp. Lodewijk XIV wilde Frankrijk uitbreiden en zo natuurlijke grenzen, de Maas
en de Rijn, tot stand brengen. In 1667 viel hij de Spaanse Nederlanden binnen en veroverde een groot
gebied. De Republiek dwong hem samen met Engeland en Zweden om te stoppen. Lodewijk XIV wilde
wraak, kocht Karel II om en sloot in 1670 een geheim verdrag met hem. Samen zouden ze De
Republiek aanvallen. Lodewijk XIV zou het Engelse leger en de Engelse vloot betalen. Het anti Franse
Britse parlement wist van niets.
Paragraaf 4.2: Het eerste Stadhouderloze Tijdperk(1650-1672)
Na de Vrede van Münster ontstond er een conflict tussen het gewest Holland en stadhouder Willem
II. Willem II wilde een sterk leger maar de Holland vond dit te duur. Het werd een regelrecht
machtsstrijd. Net als Maurits liet Willem II in Den Haag zijn belangrijkste tegenstanders arresteren. Zijn
overval op Amsterdam mislukte omdat zijn leger verdwaalde en de stad gewaarschuwd werd door een
postbode. Wel dwong hij de stad om een aantal belangrijke tegenstanders uit het stadsbestuur te
zetten. Hij leek de winnaar maar kort hierna overleed hij. Het gewest Holland riep honderden regenten
uit alle gewesten bij elkaar voor een grote vergadering in Den Haag. Daar werd besloten geen nieuwe
stadhouder te benoemen. Het eerste Stadhouderloze Tijdperk was begonnen. Feitelijk werd De
Republiek vanaf nu regionaal bestuurd door lokale regenten en landelijk door Raadspensionaris Johan
de Witt. Twee groepen regenten kwamen tegenover elkaar te staan: de staatsgezinden en de
oranjegezinden. De staatsgezinden onder leiding van Johan de Witt vonden een bestuur zonder
stadhouder het beste. Stadhouders waren oorlogszuchtig. Oorlogen waren duur en verstoorden de
handel. Erfelijke machthebbers waren een bedreiging voor de vrijheid. Je moest iemand kiezen
vanwege zijn kwaliteiten en niet vanwege zijn geboorte. De gewesten moesten soeverein zijn(zichzelf
besturen). De oranjegezinden wilden de soevereiniteit van de gewesten beperken. De Republiek had
een leider nodig, een Oranje, die leiding gaf aan staat en leger. Het prinsje Willem III moest volgens
hen tot stadhouder worden uitgeroepen. Het volks was in meerderheid Oranjegezind maar had niks te
vertellen. Ook de adel had weinig macht. De ondernemers bepaalden wat er gebeurde.
De republiek was tolerant. De regenten waren voor gewetensvrijheid. Omdat er geen centraal gezag
was kwamen vervolging en censuur niet voor. De steden waren autonoom: ze bepaalden zelf wat wel
en niet mocht. Vooral Amsterdam was tolerant. Dankzij deze vrijheid werd De Republiek de bakermat
van De Verlichting. Verlichters zoals Descartes vluchten naar De republiek en lieten hier hun boeken
drukken. Enkel het werk van Spinoza, die het bestaan van God ontkende, werd verboden.
In de buitenlandse politiek werd vooral gekeken naar belangen van het gewest Holland. De vloot werd
versterkt voor de bescherming van de zeegewesten en de internationale handel. Het landleger werd
verwaarloosd. Na 1648 werd De Republiek bedreigd door de opkomst van Engeland en Frankrijk. De
Witt wilde geen oorlog met deze landen en probeerde ze tegen elkaar uit te spelen. In 1662 sloot hij
een verdrag met Frankrijk. Engeland was de grote vijand om het een concurrent was in de
internationale handel. De Engelsen wilden de eerste plaats overnemen van De Republiek. In dit kader
nam hun parlement in 1651 de Acte van Navigatie aan: buitenlandse schepen mochten alleen
goederen naar GB brengen wanneer vervoerders. In 1652 worden tientallen Hollandse en Zeeuwse
schepen door de Engelsen in beslag genomen. Dit leidt tot de Eerste Engelse Zeeoorlog, een
zogenaamde Eerste Handelsoorlog. De Nederlanders leiden zware verliezen maar weten de Engelse
handel behoorlijk veel schade toe te brengen. De Strijd stopt in 1654. In 1665 breekt de Tweede
Engelse Zeeoorlog oftewel Tweede Handelsoorlog uit. De Engelsen hadden Nieuw Amsterdam(New
York) ingenomen. De Hollanders slaan keihard terug en vernietigen een groot deel van de Engelse vloot
bij Chattam(1667). In 1667 werd vrede gesloten maar de Engelsen mochten New York houden. De Witt
had steun van de Engelsen nodig om de Franse opmars in de Spaanse Nederlanden te stoppen. New
York werd geruild voor Suriname(suiker).
Paragraaf 4.3: Stadhouder-Koning Willem III
In het rampjaar 1672 werd pijnlijk duidelijk dat de internationale politiek van Johan de Witt was
mislukt. De Republiek werd op zee aangevallen door Engeland en Frankrijk, maar de vloot onder
vlootvoogd de Ruyter hield stand. Het landleger kon de troepen van Keulen, Münster en Frankrijk
echter niet tegenhouden. De Witt liet aan de Oostgrens van Holland alle polders onder water zetten.
Zo ontstond de Hollandse Waterlinie. De Witt kreeg de schuld van het rampjaar 1672. Hij werd door
de Oranjegezinden afgezet en vermoord. Willem III werd stadhouder van Holland en Zeeland. Holland
hield stand achter de Hollandse Waterlinie. Het vond bondgenoten tegen Frankrijk in de vorm van
Oostenrijk, Pruisen en Denemarken. Hierdoor moest Lodewijk XIV een deel van zijn troepen uit de
Nederlanden terughalen. In 1674 wist Willem III de Fransen te verjagen. Ook GB, Münster en Keulen
gaven het op. Tegen de Fransen werd verder gevochten in de Zuidelijke Nederlanden. Willem III kreeg
meer bevoegdheden dan zijn voorgangers. Zo werd hij ook stadhouder Gelderland, Utrecht en
Overijssel en mocht hij hier alle belangrijke regenten benoemen. Toch bleef de soevereiniteit in
handen van de Staten. Internationaal gezien was Willem III de grote vijand van het katholieke Frankrijk
onder Lodewijk XIV. Hij voerde verschillende coalitieoorlogen om te voorkomen dat Frankrijk in
Europa een overwicht kreeg. Hij trouwde met zijn nicht Mary Stuart en kreeg zo GB aan zijn kant. Tot
zijn ergernis dwongen de Hollandse Staten hem in 1678 vrede te sluiten met Frankrijk. Frankrijk bleef
zich uitbreiden en maakte in 1685 een einde aan de rechten van de hugenoten. In datzelfde jaar wordt
Jacobus II koning van GB. Hij was katholiek en een grote bewonderaar van het absolutisme van
Lodewijk XIV. Jacobus II kreeg het aan de stok met de Protestantse meerderheid in het Parlement. Zij
zochten steun bij Willem III. In 1688 landden Nederlandse troepen in GB. Ze kregen steun van de
Protestanten. Willem III en Mary Stuart kwamen op de troon. Ze tekenden de Bill of Rights(=rechten
parlement). Hiermee was de machtsovername, die Glorious Revolution werd genoemd, afgerond.
Engeland werd een Parlementaire Democratie. Engeland en De Republiek werden in een persoonlijk
unie verenigd. Zo ontstond een protestantse coalitie die samen met Oostenrijk en Spanje tegen
Frankrijk vocht. In 1697 werd de oorlog gewonnen. Maar in 1701 brak opnieuw oorlog uit. Weer werd
er vooral gevochten in de Zuidelijke Nederlanden. In 1713 werd het vrede. Een Franse hegemonie in
Europa was voorkomen.
Paragraaf 4.4: Het einde van de Gouden Eeuw
De Nederlandse economie kreeg steeds meer last van de mercantilistische maatregelen van Engeland
en Frankrijk. De Hollandse handel ging achteruit. De achteruitgang in de ene sector was ook te merken
in andere sectoren(bijvoorbeeld teruggang handel met de Oostzee – minder schepen – minder
scheepsbouw – minder houtzagerijen – minder zeilmakerijen). Er ontstond een neerwaartse spiraal.
Alleen de koloniale handel bleef groeien maar de winsten stonden onder druk door concurrentie van
de Engelsen. Ook de VOC werd na 1730 verliesgevend.
Ook had De Republiek veel schulden. Door de vele oorlogen moest men steeds meer geld lenen terwijl
de inkomsten van de belastingen terugliepen. Hogere belastingen heffen was dan weer slecht voor de
economie. Ook hier was sprake van een neerwaartse spiraal.
Vanaf 1672 leenden Holland en de Staten Generaal enorme sommen geld om de oorlog tegen
Frankrijk te betalen. Er werden obligaties (staatsleningen met vaste rente) verkocht om aan dit geld te
komen. In 1714 was het bedrag aan uit te keren rente hoger dan de inkomsten der belastingen. De
belastingen werden verdubbeld maar door de slechtlopende economie leverde dit te weinig op. In
1715 moest De Republiek de betaling van rente staken. In feite was het land failliet. Met de dood van
Willem III in 1702 begon het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. Dit zou 45 jaar duren. De regenten, die
een gesloten klasse waren geworden, wisten de financiële problemen niet op te lossen. Leger en vloot
werden verkleind. De regenten hadden zelf obligaties en profiteerden van de schulden. Het bestuur
was nog steeds decentraal en kon weinig doen. De Republiek werd een zwak neutraal land. In 1747
werden Zeeuwsch-Vlaanderen en Bergen op Zoom moeiteloos door de Fransen verzet. Er kwam weer
protest en een nieuwe stadhouder werd aangesteld. Dit haalde niks uit. In 1780 werd een nieuwe
zeeoorlog tegen Engeland verloren en in 1795 werd De Republiek geheel door Franse troepen bezet.
Download