Opgave 1 top bij x = -1 b) ∆𝑦 𝑓(5)−𝑓(−5) 31−11 20 = 5−−5 = 10 = 10 = 2 ∆𝑥 f(5) betekent de y-waarde bij x= 5, dus x=5 invullen in de formule voor f(x) dus 52 + 2*5-4 = 25+10-4=31 c) toelichting differentiequotient op interval [2; 2,1] is de gemiddelde helling op interval [2; 2,1] dus ∆𝑦 𝑓(2,1)−𝑓(2) 4,61−4 0,61 = 2,1−2 = 0,1 = 0,1 = 6,1 ∆𝑥 De getallen in de tabel komen steeds dichter in de buurt van 6, dus conclusie: het differentiaalquotient (dus de momentane helling) bij x=2 is gelijk aan 6. Opgave 2 a) differentiequotient op interval [-3; 1] is de gemiddelde helling op interval [-3; 1] dus ∆𝑦 ∆𝑥 = 𝑓(1)−𝑓(−3) 1—3 = −11—27 4 = 16 4 =4 b) differentiequotient = 0 als 2 punten op gelijke hoogte liggen c) y = ax+b raaklijn aan x = 1, en y = f(1) = 1-3-9= -11, dus het raakpunt = (1,-11) de helling van de raaklijn = de helling van de grafiek in x=1 (want de raaklijn heeft in x=1 dezelfde helling als de grafiek in x=1). De helling kan je uitrekenen met je GRM dus y = -12x+b raakpunt (1,-11) invullen -11 = -12*1 + b -11 = -12 + b b=1 Dus formule van de raaklijn y = -12x+1 d) Voor de hellinggrafiek kijk je eerst naar de toppen. De grafiek van f(x) heeft 2 toppen, bij x = -1 en x=3. Daar snijdt de hellingsgrafiek dus de x-as. Verder zie je f(x) is dalend tussen x=-1 en x=3, dus daar is de hellingsgrafiek onder de x-as, elders is de hellingsgrafiek boven de x-as. Schets van hellingsgrafiek: e) extremen zijn maximum en minimum, daar is de helling altijd 0. De nulpunten van de hellingsfunctie geven dus aan waar je extremen zijn. Bij x = -1 en x=3 De bijbehorende y-waarden vind je door x=-1 en x=3 in te vullen in f(x) Dus f(-1) = 5 en f(3) = -27 Dus coördinaten van het minimum van f(x) (-1, 5) En coördinaten van het maximum van f(x) (3, -27) Opgave 3 a) t = 10 invullen dus h(10) = 100 b) toelichting toename bij t=1 bereken hiervoor de toename tussen t = 0 en t = 1 (want stapgrootte = 1) dus h(0)= 0 h(1) = 60-5 = 55 dus toename = 55-0 = 55 en daarom zet je een streep van 55 omhoog rest kan je zelf c) gemiddelde snelheid over de eerste 6 seconden= differentiequotient op interval [0, 6] dus ∆𝑦 ∆𝑥 = 𝑓(6)−𝑓(0) 6−0 = 180—0 6 = 180 6 = 30 𝑚𝑒𝑡𝑒𝑟/𝑠𝑒𝑐𝑜𝑛𝑑𝑒 d) snelheid op t = 4 is het differentiaalquotient met GRM dus snelheid op t = 4 is 20 m/s e) x Helling 0 60 2 40 4 20 6 0 8 -20 f) y = ax+b (want het is een rechte lijn) 2 coordinaten aflezen en in tabel zetten X y 6 0 10 -40 a in formule = hellingsgetal = ∆𝑦 ∆𝑥 = −40 4 = −10 y = -10x+b een van de coordinaten invullen, bijvoorbeeld (6,0) 0 = -10*6+b 0 = -60+b b = 60 dus y = -10x+60 oftewel h’(t) = -10t + 60 moment van ontploffen t = 10, dus h’(10) = -100 + 60 = -40 m/s opgave 4 a) migratiesaldo = 3500, dus er zijn 3500 mensen bij gekomen geboorte overschot = 2100 totale toename = 3500+2100 = 5600 mensen b) in 2014 is de toename van het aantal mensen voor het eerst negatief c) d) Aantal inwoners 1-1-2010 1-1-2011 1-1-2012 1-1-2013 1-1-2014 1-1-2015 72600 78200 84700 88800 90000 88400 Toename/afname in dat jaar +5600 +6500 +4100 +1200 -1600 Opgave 5 a) b) In het vijfde jaar is de toename van het aantal kilogram vis het grootst ( 20000 kg). Als de viskweker vijf jaar wacht is er 60000 kg vis en hij kan dan jaarlijks 20000 kg vis vangen, precies de toename in dat vijfde jaar. Zo houdt hij steeds tussen de 40000 en de 60000 kg vis Opgave 6 Grafiek 4 hoort bij model A want de helling is constant hetzelfde. Grafiek 1 hoort bij model B want de helling neemt voortdurend af. (afnemend stijgend naar toenemend dalend, dus de helling wordt alsmaar minder en minder) Grafiek 3 hoort bij model C want de helling neemt eerst toe en dan af maar blijft positief. Grafiek 2 hoort bij model D want de helling neemt eerst toe en dan af en wordt negatief. (want de grafiek stijgt eerst, en daalt daarna