Preek, gehouden op zondag 13 april 2008 over Ezech

advertisement
Preek over Mat.7:1-5, gehouden op 9 maart 2008
(tweede lezing: Mat.27:11-26)
Gemeente van Christus,
(dia 1)
1. Er staan soms dingen in de Bijbel, die op het eerste gezicht heel logisch lijken, maar
als je er goed over gaat nadenken, dan worden ze steeds vreemder. Zo is het ook met
onze tekst van vanmorgen. Oordeelt niet! Dat klinkt in onze tijd heel vanzelfsprekend,
bijna modern: Laat elkaar vrij. Heb respect voor ieders mening!
Maar zo vanzelfsprekend is dat niet. Want wij mensen oordelen immers
constant! Dat is bijna een automatisme. Zo gauw wij iemand zien, dan wekt dat al een
oordeel op: iemand oogt aantrekkelijk, betrouwbaar, of juist niet. En dat oordeel heeft
onvermijdelijk invloed op ons gedrag. Oordelen is in onze omgang met elkaar de
gewoonste zaak van de wereld.
Gisteren was er in onze kerk een pianoconcours rond onze vleugel. Ik ben er
even naar toe gegaan, heb een paar kandidaten horen spelen, en toen werd het pauze,
omdat de jury zich moest beraden. Stel u voor dat ik mij op dat moment naar die
deskundigen had begeven om ze aan te spreken met deze tekst: Oordeelt niet! – het
hele concours was naar de knoppen geweest als ze naar me geluisterd hadden.
Daarom is het niet vreemd dat uitleggers nogal eens de neiging hebben om wat
hier staat af te zwakken. Die schrijven bijvoorbeeld: er stáát wel: Oordeelt niet, maar
Jezus bedoelt: je mag een ander niet veroordelen, niet afschrijven. Of: Hij wil eigenlijk
zeggen: als je oordeelt, dan moet je dat niet uit de hoogte doen, of hard en liefdeloos.
Maar eerlijk gezegd bevredigt mij dat niet. Want in de eerste plaats staat het er niet, en
in de tweede plaats hélpt het ook niet erg, want de overgang van oordelen naar
vèroordelen is heel vloeiend; iemand over wie een rijexaminator oordeelt dat hij het
rijbewijs niet krijgt, die voelt zich veroordeeld: ongeschikt voor het besturen van een
auto. In elk oordeel zit de mogelijkheid van een vèroordeling ingesloten.
Ik denk dat onze tekst opnieuw een bewijs is, dat wij de pure geboden van Jezus
niet goed aankunnen. Jezus zegt het telkens zó radicaal. En Hij wil daarmee iets in ons
op gang brengen. Het zou zonde zijn als we het afzwakten, want Hij legt zijn vinger wel
bij een zere plek in ons menselijk leven. Ik kan u dat illustreren aan één van de heetste
items van dit moment, de film van Wilders. Ik zal daar niet te diep op ingaan, want ik
geloof niet dat Wilders vanmorgen in ons midden is. Maar ik kan u wel schetsen wat er
gebeurt: Wilders roept uit, en hij zoekt er zoveel mogelijk publiciteit voor: Ik heb een
oordeel over u, moslims: uw godsdienst is achterlijk en gevaarlijk. En het gevolg is dat
nu allerlei moslimgroepen terugroepen: Wij hebben een oordeel over u, ongelovige
Nederlanders. Het oordeel van de een roept het oordeel van de ander op.
Ja, ik zou het u ook kunnen laten zien in het kleine leven, want er lopen heel wat
mensen rond die last hebben van wat anderen over hen denken. Ik ken zelfs mensen die
lijden onder wat ze denken dat anderen misschien over hen zouden kúnnen denken –
daar krijg je een heel beklemd, kwetsbaar leven van.
Christus wil ons daarvan bewust maken. Hij wil een vraagteken zetten bij dat
vanzelfsprekende automatisme van het oordelen bij ons. En Hij wil het afremmen door
ons te leren ons een paar dingen eigen te maken.
2. Hij wil ons leren voelen: Oordelen – dat durf ik niet. (dia 2) We hebben zo straks iets
gelezen over een bange rechter. Pilatus staat onder de indruk om Jezus te veroordelen,
maar hij durft niet. Zijn vrouw stuurt hem een briefje om hem te waarschuwen, ze heeft
die nacht akelig over Jezus gedroomd: laat je er niet mee in. En als hij uiteindelijk het
toch niet redt tegen de aandrang van het volk, dan laat hij water komen en hij wast zijn
handen in onschuld: dit is míjn oordeel niet. Het volk zit er niet mee, want die roepen
terug: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen. Een bange rechter. Het is geen
glansrol voor de prefect, de vertegenwoordiger van de keizer van Rome.
Maar soms zijn heidenen wijzer dan Gods volk. Pilatus voelt hier bij Jezus iets
van de schroom voor het oordeel. Hij is bang dat hij met zijn oordeel een oordeel over
zich heen zal halen. Je zou haast denken, dat hij onze tekst gehoord heeft.
Want daar zegt Jezus: Oordeel niet, opdat je niet geoordeeld wordt. En dan
denkt Hij niet in de eerste plaats aan het oordeel van de mensen. Hij doelt hier op het
oordeel van God. Op oude schilderijen zie je soms ergens bovenaan een driehoek
getekend, met daarin een oog. Het is een symbool van God, die alles ziet. Zo’n oude
schilder wil daarmee zeggen: wat ik hier geschilderd heb speelt zich af onder Gods ogen,
en misschien gaat het zelfs nog wat verder: ook uw leven, beste kijker, speelt zich af
onder de blik van God.
Dat zegt Jezus hier ook. Hij herinnert ons, oordelende mensen aan het oordeel
van God. Met onze oordelen over elkaar, met wat we zeggen, ja zelfs met wat we denken
staan we eens voor Hem. Durft u dat aan? Stel dat de hemelse Rechter, die haarscherp
ziet, ons zou oordelen zoals we het elkaar doen – zou dat goed komen? Jezus lijkt zelfs
te zeggen dat er een verband is tussen wat we nú doen en wat we ooit zullen ontvangen:
met de maat waarmee jij meet, zal jou de maat genomen worden. Ons oordelen is dus
niet vrijblijvend, gemeente. Er kunnen eeuwige dingen in op het spel staan. De oude
rabbijnen hadden een gezegde: wie de ander meet met de maat van de schuld – dat is:
wie bij de ander vooral ziet wat eraan mankeert – die zal door God met de maat van de
schuld gemeten worden; maar wie de ander meet met de maat van verdienste – wie in
de ander vooral het goede, het mooie ziet – die zal God ook meten met de maat van
verdienste.
Als je dat tot je laat doordringen, dan word je voorzichtig in je oordelen over
anderen. Dan begin je iets te voelen van: Oordelen – dat dúrf ik niet.
3. Maar Jezus geeft ons een tweede middel om van het oordelen wat af te komen. Hij wil
ons laten voelen: Oordelen – dat kan ik niet. (dia 3) Want om te kunnen oordelen over
een ander, moet je wel een goede kijk op die ander hebben. Maar hebben we dat?
Kunnen wij elkaar wel goed genoeg kennen?
Het zal niet toevallig zijn, dat Jezus in ons bijbelgedeelte over onze ogen begint.
Want oordelen heeft heel vaak te maken met hoe wij zelf de dingen zien. En daarom is
een eerste iets wat je je altijd kunt afvragen als iemand over jou oordeelt: ziet hij het
wel goed? Kán hij het wel goed zien? Waardoor wordt de blik van die ander bepaald? Er
is veel kritiek op het geloof dat voortkomt uit onkunde. Dat wil niet zeggen dat je je er
helemaal níets van moet aantrekken, want het zegt iets over de indruk die we soms bij
buitenstaanders wekken. Maar een zuiver oordeel kan het nooit worden.
En zo legt Jezus hier ons, oordelende mensen, de vraag voor: kún jij wel
oordelen? Jij ziet een gebrek bij de ander, maar zijn je ogen daar wel scherp genoeg
voor? Want jij hebt een balk in je oog! Zó staat het hier. Er staat niet: er zijn enkele
mensen, beperkte geesten, die met zo’n balk rondlopen. Jezus zegt het hier tegen íeder
die bezorgd is over andermans splinter: hoe zit het jouw balk? Ons zit iets in de weg,
waarbij allerlei kwesties tussen mensen verbleken, en het belemmert onze blik: onze
schuld voor God.
Want zonde raakt ook ons denken en ons voelen. Onzuivere dingen zitten diep
geworteld ook in ons gedachteleven. In hoe we oordelen over elkaar klinkt heel veel van
onszelf mee, en dat ís allemaal zo fraai niet. En dan maakt het niet eens zoveel uit of ons
oordelen negatief van toon is, of zoals hier zelfs heel behulpzaam: ik wil jóuw splinter wel
weghalen. Jezus zegt plat gezegd: Kijk naar je eige. Hoe zul jíj een ander helpen met
jouw balk, jouw onzuiverheid, jouw schuld voor God? Als je daar niet eerst iets aan doet,
dan maak je het met jouw oordeel en jouw zogenaamde hulp alleen maar érger.
Oordelen, dat kán ik niet. Ik heb helemaal geen recht van spreken. Zolang ik
mijn eigen probleem niet aanpak, en dat probleem is groot, dat kán ik zonder Gods hulp
niet eens – hoe zou ik dan iets over een ander zeggen of zelfs maar denken? Dan word je
nederig en bescheiden. Dan vergaat je de lust tot oordelen.
4. En zo probeert Christus ons te brengen tot het derde: Oordelen – dat wil ik niet (dia
4). Hij wil een andere geest in ons wekken, een geest van liefde en solidariteit met
elkaar, een geest van de ander niet minder vinden dan onszelf. Daarom gebruikt Hij hier
een paar keer een bijzondere benaming voor de anderen met wie te maken hebben. Hij
noemt ze: je broeder of zuster. Dat wil zeggen: ze zijn geen vreemden. Ze zijn net als jij.
Ze horen bij je.
Waaróm noemen we elkaar in de kerk broeders en zusters? Omdat we hier
werken aan een familiegevoel. Omdat we hier proberen te leren elkaar te zien niet als
concurrenten of als minderwaardigen, als mensen die ‘zo ver nog niet zijn’ maar als
gelijken. We mogen elkaar proberen te herkennen als kinderen van één Vader. Dat
maakt ons tot familie: onze verbondenheid met dezélfde God.
En bij die familie hoort ook een familiesféér. Een sfeer die we léren van Vader,
en van onze grote Broer. En daar pást het oordelen helemaal niet. Het wonderlijke is:
ook al laat Jezus ons hier voelen: God is je Rechter, en je hebt een balk in je oog (dus Hij
ziet best scherp wat ons mankeert) – Hij oordeelt ons níet. Ik ben niet gekomen om te
oordelen, is zijn motto, maar om te rédden.
Zie Jezus staan, tegenover een bange rechter en een oordelende volksmassa.
Pilatus verwondert zich erover: Hij zegt helemaal niets. Hij laat het over zich heen
komen, al die onware opmerkingen, al die kwetsende vragen. Hij laat het zelfs over zich
heen komen als ze spotten en slaan en spugen. In zijn ogen zie je geen verwijt, uit zijn
mond hoor je geen scheldwoorden en geen dreigementen.
Jezus is niet gekomen om te oordelen, maar om het oordeel voor ons te dragen.
Daarin proeven we Gods liefde, gemeente, want God kán ons wel oordelen, maar Hij wíl
het niet. En als dát de boodschap is van het kruis, als we dáár elk jaar weer stil bij
mogen worden, en regelmatig het teken van zijn lijden en sterven mogen ontvangen met
de woorden: hier, het is tot een volkomen verzoening van al onze zonden – wie zal dán
nog kunnen oordelen over de klein-menselijke dingen van een ander, al dat splinterwerk
waarover mensen zich soms zo druk maken?
In Gods familie, in de kring van Jezus pást het helemaal niet. Daar kun je het
oordelen niet meer willen. Maar daar bíd je voor elkaar (het zal niet toevallig zijn dat
Jezus ná het oordelen begint over het gebed), daar vraag je voor anderen om dezelfde
genade waar je zelf van mag leven: ik word niet geoordeeld, maar ik ben gered.
En daarom, gemeente, oordelen – ik durf het niet, ik kan het niet, en ik wil het
niet. Moge de Geest van Christus zó onder ons leven, dat dit kwaad steeds meer
verdwijnt.
Amen.
Download