Preek over Mat.7:1-5, gehouden op 9 maart 2008 (tweede lezing: Mat.27:11-26) Gemeente van Christus, (dia 1) 1. Er staan soms dingen in de Bijbel, die op het eerste gezicht heel logisch lijken, maar als je er goed over gaat nadenken, dan worden ze steeds vreemder. Zo is het ook met onze tekst van vanmorgen. Oordeelt niet! Dat klinkt in onze tijd heel vanzelfsprekend, bijna modern: Laat elkaar vrij. Heb respect voor ieders mening! Maar zo vanzelfsprekend is dat niet. Want wij mensen oordelen immers constant! Dat is bijna een automatisme. Zo gauw wij iemand zien, dan wekt dat al een oordeel op: iemand oogt aantrekkelijk, betrouwbaar, of juist niet. En dat oordeel heeft onvermijdelijk invloed op ons gedrag. Oordelen is in onze omgang met elkaar de gewoonste zaak van de wereld. Gisteren was er in onze kerk een pianoconcours rond onze vleugel. Ik ben er even naar toe gegaan, heb een paar kandidaten horen spelen, en toen werd het pauze, omdat de jury zich moest beraden. Stel u voor dat ik mij op dat moment naar die deskundigen had begeven om ze aan te spreken met deze tekst: Oordeelt niet! – het hele concours was naar de knoppen geweest als ze naar me geluisterd hadden. Daarom is het niet vreemd dat uitleggers nogal eens de neiging hebben om wat hier staat af te zwakken. Die schrijven bijvoorbeeld: er stáát wel: Oordeelt niet, maar Jezus bedoelt: je mag een ander niet veroordelen, niet afschrijven. Of: Hij wil eigenlijk zeggen: als je oordeelt, dan moet je dat niet uit de hoogte doen, of hard en liefdeloos. Maar eerlijk gezegd bevredigt mij dat niet. Want in de eerste plaats staat het er niet, en in de tweede plaats hélpt het ook niet erg, want de overgang van oordelen naar vèroordelen is heel vloeiend; iemand over wie een rijexaminator oordeelt dat hij het rijbewijs niet krijgt, die voelt zich veroordeeld: ongeschikt voor het besturen van een auto. In elk oordeel zit de mogelijkheid van een vèroordeling ingesloten. Ik denk dat onze tekst opnieuw een bewijs is, dat wij de pure geboden van Jezus niet goed aankunnen. Jezus zegt het telkens zó radicaal. En Hij wil daarmee iets in ons op gang brengen. Het zou zonde zijn als we het afzwakten, want Hij legt zijn vinger wel bij een zere plek in ons menselijk leven. Ik kan u dat illustreren aan één van de heetste items van dit moment, de film van Wilders. Ik zal daar niet te diep op ingaan, want ik geloof niet dat Wilders vanmorgen in ons midden is. Maar ik kan u wel schetsen wat er gebeurt: Wilders roept uit, en hij zoekt er zoveel mogelijk publiciteit voor: Ik heb een oordeel over u, moslims: uw godsdienst is achterlijk en gevaarlijk. En het gevolg is dat nu allerlei moslimgroepen terugroepen: Wij hebben een oordeel over u, ongelovige Nederlanders. Het oordeel van de een roept het oordeel van de ander op. Ja, ik zou het u ook kunnen laten zien in het kleine leven, want er lopen heel wat mensen rond die last hebben van wat anderen over hen denken. Ik ken zelfs mensen die lijden onder wat ze denken dat anderen misschien over hen zouden kúnnen denken – daar krijg je een heel beklemd, kwetsbaar leven van. Christus wil ons daarvan bewust maken. Hij wil een vraagteken zetten bij dat vanzelfsprekende automatisme van het oordelen bij ons. En Hij wil het afremmen door ons te leren ons een paar dingen eigen te maken. 2. Hij wil ons leren voelen: Oordelen – dat durf ik niet. (dia 2) We hebben zo straks iets gelezen over een bange rechter. Pilatus staat onder de indruk om Jezus te veroordelen, maar hij durft niet. Zijn vrouw stuurt hem een briefje om hem te waarschuwen, ze heeft die nacht akelig over Jezus gedroomd: laat je er niet mee in. En als hij uiteindelijk het toch niet redt tegen de aandrang van het volk, dan laat hij water komen en hij wast zijn handen in onschuld: dit is míjn oordeel niet. Het volk zit er niet mee, want die roepen terug: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen. Een bange rechter. Het is geen glansrol voor de prefect, de vertegenwoordiger van de keizer van Rome. Maar soms zijn heidenen wijzer dan Gods volk. Pilatus voelt hier bij Jezus iets van de schroom voor het oordeel. Hij is bang dat hij met zijn oordeel een oordeel over zich heen zal halen. Je zou haast denken, dat hij onze tekst gehoord heeft. Want daar zegt Jezus: Oordeel niet, opdat je niet geoordeeld wordt. En dan denkt Hij niet in de eerste plaats aan het oordeel van de mensen. Hij doelt hier op het oordeel van God. Op oude schilderijen zie je soms ergens bovenaan een driehoek getekend, met daarin een oog. Het is een symbool van God, die alles ziet. Zo’n oude schilder wil daarmee zeggen: wat ik hier geschilderd heb speelt zich af onder Gods ogen, en misschien gaat het zelfs nog wat verder: ook uw leven, beste kijker, speelt zich af onder de blik van God. Dat zegt Jezus hier ook. Hij herinnert ons, oordelende mensen aan het oordeel van God. Met onze oordelen over elkaar, met wat we zeggen, ja zelfs met wat we denken staan we eens voor Hem. Durft u dat aan? Stel dat de hemelse Rechter, die haarscherp ziet, ons zou oordelen zoals we het elkaar doen – zou dat goed komen? Jezus lijkt zelfs te zeggen dat er een verband is tussen wat we nú doen en wat we ooit zullen ontvangen: met de maat waarmee jij meet, zal jou de maat genomen worden. Ons oordelen is dus niet vrijblijvend, gemeente. Er kunnen eeuwige dingen in op het spel staan. De oude rabbijnen hadden een gezegde: wie de ander meet met de maat van de schuld – dat is: wie bij de ander vooral ziet wat eraan mankeert – die zal door God met de maat van de schuld gemeten worden; maar wie de ander meet met de maat van verdienste – wie in de ander vooral het goede, het mooie ziet – die zal God ook meten met de maat van verdienste. Als je dat tot je laat doordringen, dan word je voorzichtig in je oordelen over anderen. Dan begin je iets te voelen van: Oordelen – dat dúrf ik niet. 3. Maar Jezus geeft ons een tweede middel om van het oordelen wat af te komen. Hij wil ons laten voelen: Oordelen – dat kan ik niet. (dia 3) Want om te kunnen oordelen over een ander, moet je wel een goede kijk op die ander hebben. Maar hebben we dat? Kunnen wij elkaar wel goed genoeg kennen? Het zal niet toevallig zijn, dat Jezus in ons bijbelgedeelte over onze ogen begint. Want oordelen heeft heel vaak te maken met hoe wij zelf de dingen zien. En daarom is een eerste iets wat je je altijd kunt afvragen als iemand over jou oordeelt: ziet hij het wel goed? Kán hij het wel goed zien? Waardoor wordt de blik van die ander bepaald? Er is veel kritiek op het geloof dat voortkomt uit onkunde. Dat wil niet zeggen dat je je er helemaal níets van moet aantrekken, want het zegt iets over de indruk die we soms bij buitenstaanders wekken. Maar een zuiver oordeel kan het nooit worden. En zo legt Jezus hier ons, oordelende mensen, de vraag voor: kún jij wel oordelen? Jij ziet een gebrek bij de ander, maar zijn je ogen daar wel scherp genoeg voor? Want jij hebt een balk in je oog! Zó staat het hier. Er staat niet: er zijn enkele mensen, beperkte geesten, die met zo’n balk rondlopen. Jezus zegt het hier tegen íeder die bezorgd is over andermans splinter: hoe zit het jouw balk? Ons zit iets in de weg, waarbij allerlei kwesties tussen mensen verbleken, en het belemmert onze blik: onze schuld voor God. Want zonde raakt ook ons denken en ons voelen. Onzuivere dingen zitten diep geworteld ook in ons gedachteleven. In hoe we oordelen over elkaar klinkt heel veel van onszelf mee, en dat ís allemaal zo fraai niet. En dan maakt het niet eens zoveel uit of ons oordelen negatief van toon is, of zoals hier zelfs heel behulpzaam: ik wil jóuw splinter wel weghalen. Jezus zegt plat gezegd: Kijk naar je eige. Hoe zul jíj een ander helpen met jouw balk, jouw onzuiverheid, jouw schuld voor God? Als je daar niet eerst iets aan doet, dan maak je het met jouw oordeel en jouw zogenaamde hulp alleen maar érger. Oordelen, dat kán ik niet. Ik heb helemaal geen recht van spreken. Zolang ik mijn eigen probleem niet aanpak, en dat probleem is groot, dat kán ik zonder Gods hulp niet eens – hoe zou ik dan iets over een ander zeggen of zelfs maar denken? Dan word je nederig en bescheiden. Dan vergaat je de lust tot oordelen. 4. En zo probeert Christus ons te brengen tot het derde: Oordelen – dat wil ik niet (dia 4). Hij wil een andere geest in ons wekken, een geest van liefde en solidariteit met elkaar, een geest van de ander niet minder vinden dan onszelf. Daarom gebruikt Hij hier een paar keer een bijzondere benaming voor de anderen met wie te maken hebben. Hij noemt ze: je broeder of zuster. Dat wil zeggen: ze zijn geen vreemden. Ze zijn net als jij. Ze horen bij je. Waaróm noemen we elkaar in de kerk broeders en zusters? Omdat we hier werken aan een familiegevoel. Omdat we hier proberen te leren elkaar te zien niet als concurrenten of als minderwaardigen, als mensen die ‘zo ver nog niet zijn’ maar als gelijken. We mogen elkaar proberen te herkennen als kinderen van één Vader. Dat maakt ons tot familie: onze verbondenheid met dezélfde God. En bij die familie hoort ook een familiesféér. Een sfeer die we léren van Vader, en van onze grote Broer. En daar pást het oordelen helemaal niet. Het wonderlijke is: ook al laat Jezus ons hier voelen: God is je Rechter, en je hebt een balk in je oog (dus Hij ziet best scherp wat ons mankeert) – Hij oordeelt ons níet. Ik ben niet gekomen om te oordelen, is zijn motto, maar om te rédden. Zie Jezus staan, tegenover een bange rechter en een oordelende volksmassa. Pilatus verwondert zich erover: Hij zegt helemaal niets. Hij laat het over zich heen komen, al die onware opmerkingen, al die kwetsende vragen. Hij laat het zelfs over zich heen komen als ze spotten en slaan en spugen. In zijn ogen zie je geen verwijt, uit zijn mond hoor je geen scheldwoorden en geen dreigementen. Jezus is niet gekomen om te oordelen, maar om het oordeel voor ons te dragen. Daarin proeven we Gods liefde, gemeente, want God kán ons wel oordelen, maar Hij wíl het niet. En als dát de boodschap is van het kruis, als we dáár elk jaar weer stil bij mogen worden, en regelmatig het teken van zijn lijden en sterven mogen ontvangen met de woorden: hier, het is tot een volkomen verzoening van al onze zonden – wie zal dán nog kunnen oordelen over de klein-menselijke dingen van een ander, al dat splinterwerk waarover mensen zich soms zo druk maken? In Gods familie, in de kring van Jezus pást het helemaal niet. Daar kun je het oordelen niet meer willen. Maar daar bíd je voor elkaar (het zal niet toevallig zijn dat Jezus ná het oordelen begint over het gebed), daar vraag je voor anderen om dezelfde genade waar je zelf van mag leven: ik word niet geoordeeld, maar ik ben gered. En daarom, gemeente, oordelen – ik durf het niet, ik kan het niet, en ik wil het niet. Moge de Geest van Christus zó onder ons leven, dat dit kwaad steeds meer verdwijnt. Amen.