de grondwet van de republiek suriname

advertisement
Concept
DE GRONDWET
VAN DE
REPUBLIEK SURINAME
2004, 3 februari 2004
NB Concept Grondwet DA91 tot stand gekomen in A1 verband
DE GRONDWET VAN DE REPUBLIEK SURINAME
Preambule
Hoofdstuk I
: Grondbeginselen
Hoofdstuk II
Eerste Afdeling
Tweede Afdeling
Derde Afdeling
Vierde Afdeling
Vijfde Afdeling
: Algemene bepalingen
: Fundamentele mensenrechten en vrijheden
: Politieke rechten
: Economische, sociale en culturele rechten
: Het recht op bescherming van het milieu en het cultureel erfgoed
: Het recht op juridische bescherming
Hoofdstuk III
: Fundamentele plichten
Hoofdstuk IV
Eerste Afdeling
Tweede Afdeling
Derde Afdeling
Vierde Afdeling
Vijfde Afdeling
: De economie, controle en advies.
: De economie van de Republiek Suriname
: De Rekenkamer
: De Sociaal Economische Raad
: Raad van Advies
: Veiligheidsraad
Hoofdstuk V
: Regionaal bestuur
Hoofdstuk VI
Eerste Afdeling
Tweede Afdeling
: De wetgevende macht
: Het Parlement van de Republiek Suriname
: Het referendum
Hoofdstuk VII
Eerste Afdeling
Tweede Afdeling
Derde Afdeling
Vierde Afdeling
: De uitvoerende macht
: De President van de Republiek Suriname
: De Regering van de Republiek Suriname
: De Gewapende Machten
: Verdediging van de Staat.
Hoofdstuk VIII
Eerste Afdeling
Tweede Afdeling
: De rechterlijke macht
: Het Constitutionele Hof
: De Rechtspraak
Hoofdstuk IX
: Het openbaar ministerie
Hoofdstuk X
: Internationale beginselen
Hoofdstuk XI
: Herziening van de Grondwet
Hoofdstuk XII
: Overgang- en slot bepalingen
1
Preambule
Wij, het volk van Suriname,
geïnspireerd door de liefde voor dit Land en het geloof in de kracht van de Allerhoogste,
vastbesloten de nationale soevereiniteit, zelfstandigheid en integriteit te verdedigen en te
beschermen,
bewust van de wil onze economische, sociale en culturele ontwikkeling in volle vrijheid zelf
te bepalen,
overtuigd van onze plicht de principes van vrijheid, gelijkheid en democratie alsmede de
fundamentele rechten en vrijheden van de mens te eerbiedigen en te waarborgen,
bezield door de beleving van het burgerschap en de participatie bij de opbouw, de uitbouw en
de instandhouding van een sociaal rechtvaardige samenleving,
vastbesloten met elkaar en met alle volkeren in de wereld samen te werken, op grond van
vrijheid, gelijkheid, vreedzame co-existentie en internationale solidariteit,
verklaren plechtig, de volgende Grondwet te aanvaarden.
2
Hoofdstuk I - Grondbeginselen
Hoofdstuk I
Grondbeginselen
Artikel 1
De Republiek Suriname is een soevereine, democratische Staat.
De Republiek Suriname kent geen staatsgodsdienst.
Artikel 2
1. Staatsmacht wordt ontleend aan de burgers die het uitoefenen door tussenkomst van
hun gekozen vertegenwoordigers of rechtstreeks.
2. Staatsorganen handelen uitsluitend op basis van de Grondwet, binnen de bevoegdheden
daarvan en in de mate en op de wijze als bij wet vastgesteld.
Artikel 3
1.
2.
3.
4.
Het grondgebied van de Republiek Suriname vormt één geheel en is ondeelbaar.
De Republiek Suriname omvat het grondgebied op het Zuid Amerikaans continent dat
als zodanig historisch is bepaald.
De Staat vervreemdt geen grondgebied of soevereiniteitsrechten.
De uitgestrektheid en grenzen van de territoriale wateren en de rechten van de
Republiek Suriname op het aangrenzende continentale plateau en de economische
zone worden vastgesteld bij wet.
Artikel 4
De natuurlijke rijkdommen, het grondwater, de natuurlijke medicinale bronnen en de
waterwegen behoren in eigendom toe aan de Staat.
Artikel 5
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Wie Surinamer en ingezetene is, wordt bij wet bepaald.
Naturalisatie wordt bij wet geregeld.
Alle Surinamers worden in Suriname toegelaten en zijn vrij zich binnen Suriname te
verplaatsen en te verblijven behoudens in de gevallen, bij de wet bepaald.
Alle Surinamers zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.
De wet stelt vast in welke openbare ambten vreemdelingen kunnen worden benoemd.
De toelating en de uitzetting van vreemdelingen worden geregeld bij wet.
De wet stelt regels vast omtrent de uitlevering van Surinamers en vreemdelingen.
Uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag en overeenkomstig de wijze bij
wet vastgesteld.
Voorwaarden voor het verkrijgen en verliezen van het staatsburgerschap van de
Republiek Suriname worden nader bij wet vastgesteld.
3
Hoofdstuk I - Grondbeginselen
Artikel 6
1.
2.
Het Nederlands is de officiële taal van de Republiek Suriname.
Het gebruik van andere talen in formele zin wordt nader bij wet vastgesteld.
Artikel 7
De Republiek Suriname kan een Staatsrechtelijke verhouding aangaan met andere soevereine
naties. Het recht tot beëindiging van zodanige verhouding mag niet worden beperkt.
Het besluit om een zodanige verhouding aan te gaan of te beëindigen wordt na een referendum
bij wet vastgesteld.
Artikel 8
De symbolen van de Republiek Suriname zijn het wapenschild van de Staat, de nationale vlag,
het zegel van de Republiek Suriname en het volkslied.
Artikel 9
1. Het wapenschild van de Republiek Suriname wordt als volgt omschreven:
a. Het wapenschild is verticaal in twee gelijke helften gedeeld en voorzien van en
ruitvormige hartschild.
b. De rechterhelft van het wapenschild draagt een koningspalm staande op hoge
aarde hetgeen symboliseert de toekomst.
c. De linkerhelft van het wapenschild draagt het zeilschip met volle zeilen op zee
en symboliseert het verleden
d. De ruitvormige hartschild draagt een vijfpuntige ster en symboliseert de
toekomst.
e. De ornamenten van het wapenschild zijn de traditionele Indiaanse schilddragers
staand op de banderol “het devies” met de daarop vermelde wapenspreuk
“Justitia, Pietas , Fides”.
2. De nationale vlag van de Republiek Suriname wordt als volgt omschreven:
a. een veld in de vorm van een rechthoek, waarop vijf horizontaal lopende balken
en een vijfpuntige ster voorkomen,
b. de hoogte en de lengte van de vlag verhouden zich als twee staat tot drie,
c. de kleuren van de vijf horizontale blaken zijn onderscheidenlijk groen, wit,
rood, wit en groen,
d. de hoogte van de horizontale balken verhouden zich van boven naar onder als
twee staat tot één, staat tot vier, staat tot één, staat tot twee,
e. het middelpunt van de vijfpuntige ster ligt op de verticale middellijn van de
vlag,
f. het hoogste punt van de ster ligt eveneens op de middellijn,
g. de kleur van de vijfpuntige ster is geel.
3. Het zegel van de Republiek Suriname wordt als volgt omschreven:
a. het wapenschild van de Republiek Suriname vervat in een cirkel,
b. aan de bovenzijde de tekst “President”,
c. aan de onderzijde de tekst “Republiek Suriname”
4
Hoofdstuk I - Grondbeginselen
4. Het Volkslied van de Republiek Suriname bestaat uit twee coupletten en luidt als volgt:
God zij met ons Suriname, Hij verheft ons heerlijk land,
Hoe wij hier ook samen kwamen, Aan zijn grond zijn wij verpand,
Werkend houden we in gedachten, Recht en waarheid maken vrij,
Al wat goed is te betrachten, Dat geeft aan ons Land waardij.
Opo kondre man un opo, Sranang gron e kari un
Wans ope tata komopo, Wi mu seti kondre bun
Stree de f’stree wi no sa frede, Gado de wi fesi man
Heri libi te na dede, Wi sa feti gi Sranang.
5. Nadere bijzonderheden betreffende het wapenschild, de nationale vlag, het zegel van de
Staat en het Volkslied en het gebruik daarvan worden nader bij wet vastgelegd.
Artikel 10
Bij het aanvaarden van openbare-, politieke- en andere bij wet vast te stellen ambten wordt
de navolgende eed (belofte) afgelegd:
“Ik zweer (beloof) op mijn woord van eer, dat ik de plichten en taken behorende bij het
ambt naar eer, geweten en beste vermogen zal vervullen”
“Ik zweer (beloof) op mijn woord van eer, dat ik de zaken waarvan ik door de benoeming
kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd niet zal openbaren aan anderen
dan aan wie ik ambtshalve en volgens de wet verplicht ben”
“Ik zweer (beloof) op mijn woord van eer, dat ik de zaken waarvan de openbaring voor
het ambt zijn voorgeschreven niet zal onthouden aan het volk van Suriname”
“Ik zweer (beloof) op mijn woord van eer, dat ik om iets hoegenaamd in dit ambt te doen
of te laten, van niemand in welk opzicht danook enige belofte of geschenken zal
aannemen middellijk noch onmiddellijk”
”Ik zweer (beloof) op mijn woord van eer, de Grondwet en alle andere wetten te zullen
eerbiedigen, gehoorzamen, handhaven en verdedigen.”
“Ik zweer (beloof) op mijn woord van eer, trouw aan de Republiek Suriname”
“Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”(Dat verklaar en beloof).
5
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Eerste Afdeling
Hoofdstuk II
Algemene Bepalingen
Eerste Afdeling
Fundamentele mensenrechten en vrijheden
Artikel 11
Internationale verdragen inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden en burgerplichten,
welke door de Republiek Suriname zijn bekrachtigd en afgekondigd op de bij wet
voorgeschreven wijze, staan boven de nationale wetten, mits ze meer grondwettelijke rechten
en vrijheden garanderen.
Artikel 12
1.
2.
3.
4.
Een ieder is vrij en gelijk in zijn waardigheid en rechten. Fundamentele rechten en
vrijheden zijn onschendbaar, onvervreemdbaar bij wet erkend en niet aanvechtbaar.
Fundamentele rechten en vrijheden op het grondgebied van de Republiek Suriname zijn
erkend voor een ieder ongeacht geslacht, ras, huidskleur, taal, godsdienst en
levensbeschouwing, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst,
eigendom, afstamming of andere status. Niemand mag worden geschaad, bevoorrecht of
gediscrimineerd op deze gronden.
Een ieder heeft het recht in vrijheid te kunnen beslissen omtrent zijn nationaliteit. Elke
beïnvloeding van dergelijk besluit en elke vorm van dwang is verboden.
Niemand mag worden beperkt in zijn rechten omdat hij zijn fundamentele rechten en
vrijheden opeist.
Artikel 13
1.
2.
3.
4.
Plichten kunnen worden opgelegd op grond van de wet, binnen zijn grenzen en met
inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden.
De fundamentele rechten en vrijheden verankerd in deze Grondwet kunnen slechts bij
wet worden beperkt, onder voorwaarden vast te stellen bij de Grondwet.
Wettelijke beperkingen van grondwettelijke rechten en vrijheden moeten van gelijke
toepassing zijn op alle gevallen die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
Bij het beperken van grondwettelijke rechten en vrijheden moet aandacht worden besteed
aan de essentie en het karakter van die rechten en vrijheden. Zodanige beperkingen
mogen niet worden gebruikt voor andere dan de gestelde doelen.
Artikel 14
Een ieder heeft het recht op eerbiediging en beleving van zijn rechten en vrijheden.
Artikel 15
1.
2.
3.
Een ieder heeft het recht op leven
Niemand mag moedwillig van het leven worden beroofd.
Indien een persoon van het leven wordt beroofd als gevolg van een daad welke geen
strafbare handeling is, betekent dit geen schending van rechten krachtens dit artikel.
6
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Eerste Afdeling
Artikel 16
1.
2.
Een ieder heeft recht op fysieke, psychische en morele integriteit. Dit kan slechts worden
beperkt in gevallen nader bij wet vastgesteld.
Niemand mag worden gemarteld of onderworpen aan wrede, onmenselijke of
vernederende behandeling of straf.
Artikel 17
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
De persoonlijke vrijheid wordt erkend.
Niemand mag vervolgd of van zijn vrijheid beroofd worden, anders dan op gronden en op
een wijze bij wet vastgesteld.
Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd slechts omwille van zijn onvermogen te
voldoen aan een contractuele verplichting.
Een persoon die wordt beschuldigd of verdacht van een strafbaar feit kan slechts rechtens
van zijn vrijheid worden beroofd, in gevallen bij wet vastgesteld. Betrokkene moet
onmiddellijk op de hoogte worden gesteld van de redenen voor de aanhouding,
ondervraagd en ofwel worden vrijgelaten of voor de rechter worden gebracht op de wijze
vastgesteld bij wet.
Een persoon kan in hechtenis worden genomen slechts om redenen en voor een periode
bij wet vastgesteld en op grond van een gerechtelijk vonnis.
De gevallen waarin een persoon zonder zijn of haar toestemming kan worden opgenomen
of gehouden in een instituut voor gezondheidszorg worden bij wet vastgesteld.
De geestelijke toestand van een persoon die wordt beschuldigd van enige strafbare feit
kan slechts op grond van een schriftelijk bevel van de rechter worden onderzocht.
Artikel 18
1.
2.
Niemand mag worden gedwongen dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
De bepalingen van lid 1 zijn niet van toepassing op werk dat;
a.
krachtens de wet is toebedeeld aan personen die een gevangenisstraf uitzitten of
een andere straf opgelegd hebben gekregen in plaats van gevangenisstraf,
b.
militaire dienstplicht betreft of andersoortige dienstplicht bij wet bepaald in plaats
van militaire dienstplicht,
c.
diensten vereist op grond van de wet ingeval van een natuurramp, ongeval of ander
gevaar dat een bedreiging vormt voor leven, gezondheid of eigendommen van
grote waarde, activiteiten bij de wet vastgesteld ter bescherming van het leven, de
gezondheid of de rechten van anderen.
Artikel 19
1.
2.
3.
Een ieder heeft recht op behoud en bescherming van zijn menselijke waardigheid,
persoonlijke eer en goede naam.
Een ieder heeft recht op bescherming tegen onrechtmatige inmenging in zijn privé-leven
en gezinsleven.
Een ieder heeft recht op bescherming tegen de onrechtmatige verkrijging, publicatie of
ander ongeoorloofd gebruik van zijn privé-gegevens
7
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Eerste Afdeling
Artikel 20
1.
2.
3.
Een ieder heeft recht op en bescherming van eigendom. Het recht op eigendom heeft voor
alle eigenaren een gelijke rechtsgeldige inhoud en verdient gelijke bescherming.
Vererving van eigendom is erkend, met in achtneming van het daartoe strekkend
wettelijk kader.
Eigendom is bindend en mag niet worden misbruikt ten nadele van anderen of in strijd
met algemene belangen, welke bij wet beschermd worden. De uitoefening van het
eigendomsrecht mag geen schade berokkenen aan de menselijke gezondheid, natuur,
cultuurmonumenten en het milieu op een wijze welke de door de wet vastgestelde
limieten overschrijdt.
Onteigening of gedwongen beperking van het eigendomsrecht is slechts toelaatbaar in de
mate dat dit onvermijdelijk en in het algemeen belang is, op grond van de wet en tegen
een redelijke en billijke schadeloosstelling.
Artikel 21
1.
2.
3.
In niemand’s woning mag tegen zijn wil worden binnengetreden dan op last van een
macht die tot het geven van die last bij wet bevoegd is verklaard en met inachtneming
van de bij wet voorgeschreven normen.
Huiszoeking is slechts toegestaan in verband met een strafrechtelijke procedure en
uitsluitend op grond van een schriftelijk, met redenen omkleed bevel van de rechterlijke
macht. De wijze van uitvoering van huiszoeking zal nader bij wet worden vastgesteld.
Andere inbreuken op de onschendbaarheid van iemands woning kunnen door de wet
worden toegestaan alleen indien dit onvermijdelijk is in een democratische samenleving
voor de bescherming van het leven, de gezondheid of het eigendom van personen of ter
bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of voor het afwenden van een
serieuze bedreiging voor de openbare orde. Indien de woning tevens wordt gebruikt voor
het doen van zaken of het verrichten van ander soortige economische activiteit, kunnen
zodanige inbreuken ook door de wet worden toegestaan wanneer dat onvermijdelijk is bij
het uitvoeren van de taken van openbaar bestuur.
Artikel 22
1.
2.
Het briefgeheim en de geheimhouding van verzonden berichten en andere documenten
alsook de bescherming van persoonlijke gegevens zijn gewaarborgd.
Niemand mag het briefgeheim en de geheimhouding van gegevens, documenten en
bescheiden schenden, ongeacht of zodanige gegevens, documenten en bescheiden in de
persoonlijke levenssfeer worden gehouden of per post, langs elektronische weg of op
andere wijze worden verzonden, met uitzondering van de bij wet te bepalen gevallen. Het
telefoongeheim, het telegraafgeheim, het elektronische mailgeheim of soortgelijk geheim
is in gelijke mate gewaarborgd.
Artikel 23
1. Bewegingsvrijheid en vrijheid van woonplaats worden erkend.
2. Een ieder die rechtens verblijft op het grondgebied van de Republiek Suriname heeft het
recht dit grondgebied vrijelijk te verlaten.
3. De vrijheden ingevolge lid 1 en 2 kunnen bij wet worden beperkt indien dat onvermijdelijk
is voor de staatsveiligheid, het behoud van de openbare orde, de bescherming van de
gezondheid, de rechten en vrijheden van anderen en, in aangewezen gebieden, ook om
redenen van milieubescherming.
8
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Eerste Afdeling
Artikel 24
1. Ieder heeft recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit recht omvat de
vrijheid om van godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging te veranderen, alsmede
de vrijheid om alleen of met anderen, in het openbaar als in zijn particulier leven door de
eredienst, door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing ervan en door het
onderhouden van de geboden en voorschriften, behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet en/of het recht.
2. De wet kan regelen stellen met betrekking tot de uitoefening in het openbaar van dit recht,
in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid.
3. Aan alle godsdienstige en levensbeschouwelijk gemeenschappen wordt gelijke
bescherming verleend.
Artikel 25
1. De verdediging van de Republiek Suriname is een erezaak voor iedere burger.
2. Niemand mag gedwongen worden militaire dienst te vervullen indien dit indruist tegen zijn
geweten of geloofsovertuiging. Nadere regels worden bij wet vastgesteld.
9
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Tweede Afdeling
Tweede Afdeling
Politieke rechten
Artikel 26
1. De vrijheid van meningsuiting en het recht op inlichtingen zijn gewaarborgd.
2. Een ieder heeft het recht mondeling, schriftelijk, gedrukt, in beeld of op andere wijze uiting
te geven aan zijn opvattingen, alsmede het recht om vrij ideëen en inlichtingen te zoeken, te
ontvangen en door te geven.
3. Het verzamelen van inlichtingen en de uitgifte van persberichten is niet onderworpen aan
enige vergunningsvoorwaarde.
4. De wet stelt regels omtrent radio en televisie uitzendingen.
5. Censuur, in welke vorm dan ook, is verboden.
6. Een ieder heeft het recht om middels drukpers of andere communicatie middelen zijn
gedachten te openbaren en zijn mening te uiten, behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet.
7. Voor het openbaar maken van gedachten en gevoelens is vooraf geen toestemming nodig
vanwege de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De
wet kan voorwaarden verbinden aan het geven van vertoningen en een leeftijdsgrens stellen
ter bescherming van de goede zeden.
8. Overheidsorganen zijn gehouden tot het verschaffen van inlichtingen ter zake hun
werkzaamheden op een toepasselijke wijze en in de officiële taal. De voorwaarden en de
wijze van uitvoering worden nader bij wet vastgesteld.
Artikel 27
1. Het recht van petitie wordt erkend. Een ieder heeft het recht, hetzij alleen of in vereniging,
om verzoekschriften, voorstellen en klachten te richten aan overheidsorganen en instituten.
2. Een petitie mag niet worden gebruikt om op te roepen tot schending van de fundamentele
rechten en vrijheden.
3. Een petitie mag niet indruisen tegen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Artikel 28
1. Het recht van vergadering en betoging wordt erkend.
2. Voorwaarden voor het uitoefenen van dit recht worden nader bij wet vastgesteld.
Artikel 29
1. Het recht zich vrijelijk te verenigen wordt erkend. Een ieder heeft het recht zich te
verenigen met anderen in vereniging, genootschappen of andere associaties.
2. Burgers hebben het recht politieke partijen op te richten en politieke bewegingen te vormen
en zich daarin te verenigen.
3. De uitoefening van de rechten krachtens lid 1 en 2 kan slechts worden beperkt in de
gevallen genoemd bij wet, indien dit onvermijdelijk is in een democratische samenleving
om redenen van staatsveiligheid, ter bescherming van de openbare orde, het voorkomen
van criminele handelingen of het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen.
4. Politieke partijen, politieke bewegingen, verenigingen, genootschappen en andere
associaties staan los van de Staat.
10
Artikel 30
1. Burgers hebben het recht te participeren in het openbaar bestuur, hetzij rechtstreeks of door
middel van de vrije verkiezing van hun vertegenwoordigers.
2. Verkiezingen moeten gehouden worden binnen uiterste tijdslimieten, welke de reguliere
zittingsperiode als bij wet bepaald niet overschrijden.
3. Het recht om te stemmen is algemeen, gelijkwaardig en rechtstreeks en wordt uitgeoefend
bij geheime stemming. Voorwaarden voor de uitoefening van het recht om te stemmen
worden bij wet vastgesteld.
Artikel 31
De wettelijke omschrijving van alle politieke rechten en vrijheden, hun interpretatie en
toepassing moeten leiden tot het in alle vrijheid uitoefenen van de politieke macht, het beleven
van de democratische beginselen en het beschermen van de democratische samenleving.
Artikel 32
Burgers hebben het recht zich te verzetten tegen een ieder die de democratische orde, de
mensenrechten en de fundamentele vrijheden genoemd in deze Grondwet wil aantasten, indien
het functioneren van de constitutionele lichamen en het effectieve gebruik van rechtsmiddelen
onmogelijk zijn gemaakt en danook niet instaat zijn de wet te waarborgen.
Artikel 33
1. De politieke macht berust bij het volk en wordt uitgeoefend met in achtneming van het
daartoe strekkend grondwettelijk kader.
2. De politieke democratie kenmerkt zich door participatie en representatie van het
Surinaamse volk, welke tot uitdrukking komen door de deelname van het volk aan het
vaststellen van een democratisch politiek stelsel, alsmede door deelname in wetgeving en
bestuur, gericht op het handhaven en uitbouwen van dit stelsel.
3. De politieke democratie schept voorts de voorwaarden voor deelname van het volk aan
algemene, vrije en geheime verkiezingen ter samenstelling van de
volksvertegenwoordigende organen.
4. De verantwoordingsplicht ten opzichte van het volk en controle op het overheidshandelen
door organen die daartoe zijn ingesteld zijn waarborg voor een waarachtige democratie.
Artikel 34
1. De Staat erkent de bevoegdheid van de burgers om politieke organisaties op te richten,
behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien.
2. Politieke organisaties moeten de nationale soevereiniteit en de democratie respecteren.
3. Bij het uitoefenen van haar bevoegdheden moeten de politieke organisaties het navolgende
in acht nemen:
a. de doelstellingen mogen niet strijdig en onverenigbaar zijn met de Grondwet en de
wetten,
b. de organisaties moeten voor elke Surinaamse burger, die voldoet aan de door de wet te
stellen criteria, toegankelijk zijn, mits deze de beginselen van de partij onderschrijft,
c. de interne organisatie moet democratisch zijn, hetgeen onder meer tot uitdrukking dient
te worden gebracht door regelmatige bestuursverkiezingen en het vereiste dat
voorgedragen kandidaten voor de volksvertegenwoordigingen binnen de
partijstructuren moeten zijn verkozen,
11
d. de kiezers in staat te stellen kennis te kunnen nemen van het beginselprogramma en het
verkiezingsprogramma van de politieke organisaties,
e. jaarlijkse publicaties van inkomstenbronnen en rekeningen in het Advertentieblad van
de Republiek Suriname en tenminste een dagblad,
f. het functioneren moet beantwoorden aan de beginselen van behoorlijk bestuur, alsmede
aan de gestelde wettelijke regels voor de waarborging van de openbaarheid en
inzichtelijkheid,
g. het samenstellen van een programma, met als enig doel de behartiging van het nationaal
belang.
12
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Derde Afdeling
Derde Afdeling
Economische, sociale en culturele rechten
Artikel 35
1.
2.
3.
Een ieder heeft recht op een vrije keuze van beroep en opleiding daarvoor, alsmede het
recht op het uitoefenen van een bedrijf of andere commerciële activiteit.
Voorwaarden en beperkingen ten aanzien van het uitoefenen van bepaalde beroepen of
werkzaamheden kunnen bij wet nader worden bepaald.
Burgers hebben het recht op arbeid. De overheid kan in redelijke mate materiële
voorzieningen treffen voor burgers die door omstandigheden buiten hun schuld niet in
staat zijn dit recht uit te oefenen. De voorwaarden worden bij wet vastgesteld.
Artikel 36
Werknemers hebben recht op menswaardige arbeidsomstandigheden. De wet erkent in het
bijzonder het recht op:
1. vergoeding voor verrichte arbeid welke toereikend is om de werknemer een
menswaardige levensstandaard te garanderen;
2. bescherming tegen willekeurig ontslag en discriminatie op de werkplek;
3. arbeidsveiligheid en de bescherming van de gezondheid op het werk;
4. de langst toelaatbare werktijd;
5. adequate rust na het werk;
6. de kortst toelaatbare periode van verlof met behoud van loon;
7. het recht op collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 37
1.
2.
3.
4.
5.
Een ieder heeft het recht zich vrijelijk te verenigen met anderen teneinde zijn
economische en maatschappelijke belangen te beschermen.
Vakbondsorganisaties worden onafhankelijk van de Staat opgericht. Het is niet
toelaatbaar het aantal vakbondsorganisaties te beperken, net zoals het niet toelaatbaar is
enkele daarvan een bevoorrechte status toe te kennen, hetzij binnen een onderneming of
een tak van de economie.
De functie van de vakbondsorganisatie en de oprichting en het functioneren van andere
associaties voor het beschermen van economische en maatschappelijke belangen kunnen
worden beperkt bij wet indien zodanige maatregel onvermijdelijk is in een democratische
samenleving ter bescherming van de veiligheid van de Staat, de openbare orde of de
rechten en vrijheden van anderen.
Het stakingsrecht wordt erkend. De voorwaarden worden bij wet vastgesteld. Dit recht is
niet van toepassing op rechters, openbare aanklagers, gewapende korpsen en leden van
brandweerkorpsen.
Voor de toepassing van het stakingsrecht zullen voor werknemers in de medische-,
onderwijs-, telecommunicatie-, energie- en watervoorziening sectoren een speciaal
overleg orgaan worden ingesteld. Nadere regels worden bij wet vastgesteld.
13
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Derde Afdeling
Artikel 38
1. Vrouwen, minderjarigen en minder valide personen maken aanspraak op een verhoogde
bescherming van hun gezondheid op het werk evenals op aangepaste
werkomstandigheden.
2. Minderjarigen en personen met een slechte gezondheid maken aanspraak op bijzondere
bescherming in arbeidsrelaties evenals op assistentie bij beroepsopleidingen.
3. Nadere regels omtrent de rechten genoemd in lid 1 en 2 worden nader bij wet
vastgesteld.
Artikel 39
1. Burgers hebben recht op adequate materiële voorzieningen ingeval van het bereiken
van de pensioen gerechtigde leeftijd.
2. Burgers die buiten hun schuld in materiële nood verkeren kunnen aanspraak maken op
een adequate bijstand.
3. Nadere regels omtrent de rechten genoemd in lid 1 en 2 worden bij wet vastgelegd.
Artikel 40
Een ieder heeft recht op bescherming van gezondheid. Op basis van een minimum pakket
hebben burgers het recht toe te treden tot een verzekeringsstelsel voor gezondheidszorg en
geneesmiddelenvoorziening op voorwaarden bij wet vastgesteld.
Artikel 41
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Het huwelijk, ouderschap en gezin staan onder bescherming van de wet. De bijzondere
bescherming van kinderen en minderjarigen is gewaarborgd.
Bijzondere zorg, bescherming in arbeidsverhoudingen en aanvaardbare
werkomstandigheden zijn gewaarborgd voor vrouwen tijdens de periode van
zwangerschap.
Alle kinderen zijn in beginsel gelijk voor de wet.
Het verzorgen en het opvoeden van kinderen behoren tot de rechten en plichten van
ouders; kinderen hebben het recht door hun ouders te worden verzorgd en opgevoed.
De rechten van ouders kunnen worden beperkt en minderjarigen kunnen tegen hun wil
worden gescheiden van hun ouders, door middel van een rechterlijke uitspraak.
Ouders die voor kinderen zorgen maken aanspraak op bijstand vanwege de Staat.
Nadere regels omtrent de rechten genoemd in de leden 1 tot en met 6 worden bij wet
vastgesteld.
Artikel 42
1.
2.
3.
4.
Een ieder heeft recht op onderwijs. Er bestaat leerplicht. De duur daarvan en de uiterste
leeftijdsgrens worden bij wet vastgesteld.
Burgers hebben het recht op kosteloos onderwijs op scholen voor basis- en voortgezet
onderwijs.
Scholen andere dan openbare scholen mogen worden opgericht en onderwijs bieden,
uitsluitend onder bij wet vastgestelde voorwaarden.
Bij wet zal worden aangeven onder welke omstandigheden burgers die een opleiding
volgen aanspraak maken op bijstand van overheidswege.
14
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Derde Afdeling
Artikel 43
1.
2.
Vrijheid van wetenschappelijk onderzoek en het beoefenen van kunst zijn gewaarborgd.
De rechten op het resultaat van creatieve intellectuele activiteiten worden bij wet
beschermd.
Het recht op toegang tot het cultureel erfgoed is gewaarborgd op bij wet vastgestelde
voorwaarden.
15
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Vierde Afdeling
Vierde Afdeling
Het recht op bescherming van het milieu en het cultureel erfgoed
Artikel 44
1. Een ieder heeft recht op een gunstig milieu.
2. Een ieder is gehouden het milieu en het culturele erfgoed te beschermen en te verbeteren.
3. Het is niet toegestaan het milieu, de natuurlijke hulpbronnen en het cultureel erfgoed in
gevaar te brengen of schade toe te brengen.
4. De Staat heeft de zorg voor het verantwoord gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, het
ecologisch evenwicht en een effectieve milieuzorg.
5. Regels omtrent het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, het milieu en het cultureel
erfgoed worden nader bij wet vastgesteld.
Artikel 45
Een ieder heeft het recht om tijdig en volledig geïnformeerd te worden omtrent de staat van het
milieu en de oorzaken en gevolgen van de toestand waarin het milieu verkeerd.
16
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Vijfde Afdeling
Vijfde Afdeling
Het recht op juridische bescherming
Artikel 46
1. Een ieder heeft bij aantasting van zijn rechten aanspraak op een eerlijke en openbare
behandeling van zijn klacht binnen een redelijk termijn door een onafhankelijke rechter.
2. Een ieder die aangeeft dat hem is ontnomen het recht op een beslissing van een
overheidsorgaan mag in beroep gaan bij de daartoe bevoegde rechter voor het opnieuw
onderzoeken van de rechtmatigheid van zodanige beslissing, tenzij anders bij wet is
bepaald. Aangelegenheden betreffende fundamentele rechten en vrijheden mogen evenwel
niet worden uitgesloten van het gezag van de rechter.
3. Een ieder heeft recht op schadevergoeding voor schade opgelopen ten gevolge van een
onrechtmatige beslissing van de rechter of ander overheidsorgaan alsook als gevolg van
een onjuiste officiële procedure.
4. Bijzonderheden omtrent het recht op juridische bescherming worden nader bij wet
vastgesteld.
Artikel 47
1. Een ieder heeft het recht te weigeren te getuigen en zich te verschonen indien hij daardoor
zichzelf of een naaste familielid zou blootstellen aan het risico van strafrechtelijke
vervolging.
2. Een ieder heeft recht op juridische bijstand bij gerechtelijke procedures of procedures ten
overstaan van andere organen van Staat of openbaar bestuur.
3. Alle partijen in de procedures ingevolge lid 2 hebben gelijke rechten.
4. Een ieder die verklaart dat hij de taal waarin de in lid 2 genoemde procedures worden
gevoerd niet machtig is, heeft recht op een tolk.
Artikel 48
1. Een ieder heeft het recht zijn zaak te doen dienen in de daarvoor bij wet aangegeven
jurisdictie en de daarvoor aangewezen rechter.
2. Een ieder heeft recht op een openbare terechtzitting zonder noodzakelijk uitstel om zich uit
te laten ten aanzien van alle bewijsstukken.
3. Het publiek kan slechts in bij wet aangegeven gevallen worden buitengesloten.
Artikel 49
Alleen de wet bepaalt welk gedrag of welke handeling een strafbaar feit oplevert en welke straf
of andere vorm van ontzegging van rechten of eigendommen mag worden opgelegd aan hen
die de strafbare feiten hebben gepleegd.
17
Hoofdstuk II- Algemene Bepalingen- Vijfde Afdeling
Artikel 50
1. Alleen de rechter beslist over schuld aan en bepaalt de strafmaat voor de gepleegde
strafbare feiten.
2. Iedere verdachte wordt geacht onschuldig te zijn tot de rechter zijn schuld heeft vastgesteld
door middel van een rechtsgeldige uitspraak.
3. De verdachte heeft het recht op voldoende tijd en gelegenheid, om alleen of met zijn
raadsman zijn verdediging voor te bereiden.
4. De verdachte heeft het recht te weigeren te getuigen en dit recht mag hem niet worden
ontnomen onder welke omstandigheden ook.
5. Niemand mag strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor een daad waarvoor hij
reeds gevonnist is of waarvoor hij reeds op rechtsgeldige wijze is vrijgesproken van schuld.
6. Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor een handeling wordt beoordeeld en de straf wordt
toebedeeld, overeenkomstig de wet welke van toepassing was op het tijdstip dat het
strafbare feit werd gepleegd. Een recentere wet zal worden toegepast indien dit gunstiger is
voor de dader.
18
Hoofdstuk III – fundamentele plichten
Hoofdstuk III
Fundamentele plichten
Artikel 51
Een ieder heeft individueel als in collectiviteit de plicht erop toe te zien dat zowel hij als
anderen niet worden belemmerd in de individuele ontwikkeling.
Artikel 52
1.
2.
3.
Een ieder heeft de plicht zijn minderjarige kinderen:
a.
te koesteren,
b.
moreel en financieel te ondersteunen,
c.
te beschermen,
d.
te onderrichten,
e.
te begeleiden in de maatschappelijke vorming.
Ieder kind heeft de plicht het gezag van de ouders te respecteren.
Ieder kind dat de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, heeft de plicht zijn ouders te
ondersteunen en te beschermen.
Artikel 53
Een ieder die daartoe het vermogen heeft, heeft de plicht ten minste het lageronderwijs te
hebben gevolgd.
Artikel 54
Elke burger die daartoe het recht heeft, heeft ook de plicht deel te nemen aan de algemene,
geheime en vrije verkiezingen welke bij wet worden uitgeschreven.
Artikel 55
Een ieder heeft de plicht de nationale en internationale regelgeving te respecteren.
Artikel 56
Een ieder heeft de plicht zijn kennis en kunde ter beschikking te stellen van de Staat:
a.
ter bescherming en behoud van de nationale soevereiniteit,
b.
in geval van nationale rampen ,
c.
ten tijde van staat van beleg,
d.
ten tijde van oorlog of oorlogsdreiging.
19
Hoofdstuk III – fundamentele plichten
Artikel 57
1. Een ieder is mede verantwoordelijk zowel voor zijn eigen veiligheid als dat van zijn
medemens.
2. Een ieder heeft de plicht tot het verstrekken van gegevens inzake misdrijven aan de daartoe
bij wet aangewezen autoriteiten.
Artikel 58
1.
2.
Een ieder heeft de plicht zelfwerkzaamheid te bevorderen, zulks om te voorzien in zijn
levens behoeften en levensonderhoud.
Een ieder heeft de plicht werkzaamheid ter bevordering van de leefgemeenschappen te
stimuleren.
20
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – eerste afdeling
Hoofdstuk IV
Economie, controle en advies
Eerste afdeling
De economie van de Republiek Suriname
Artikel 59
1. De economie van de Republiek Suriname is gebaseerd op de beginselen van een markt
georiënteerde economie.
2. De Republiek Suriname beschermt en bevordert economische concurrentie. Nadere regels
worden bij wet vastgesteld.
Artikel 60
1.
2.
3.
4.
5.
Het financieel beleid van de Regering ligt verankerd in de staatsbegroting.
De structuur van het administratief en financieel systeem wordt bij wet vastgesteld.
De wet stelt regels omtrent het muntstelsel en de Centrale Bank.
De wet stelt regels omtrent het bank- en verzekeringswezen.
Voorwaarden voor het aangaan van leningen door de Staat, worden bij wet vastgesteld.
Artikel 61
1. Er zijn belastingen en heffingen op staats- en regionaal niveau
2. Belastingen worden geheven krachtens de wet, welke wet de belastingdruk, de tarieven,
vrijstellingen en waarborgen voor belastingplichten regelt.
3. Geen privilege op het stuk van belastingen wordt verleend anders dan krachtens de wet.
Artikel 62
1. De wet regelt de wijze van voorbereiding, opstelling en uitvoering van de jaarlijkse
begroting en de tijd waarvoor zij geldt.
2. Alle uitgaven van de Staat en de middelen ter dekking van de uitgaven worden geraamd op
de begroting.
3. De begroting wordt jaarlijks in één of meer wetsvoorstellen in overeenstemming met de
wet en de beleidsnota door de Regering aan het Parlement aangeboden uiterlijk op de eerste
werkdag in de maand oktober.
4. Fondsen voor speciale doeleinden welke verbonden zijn aan de begroting van de Republiek
Suriname worden bij wet ingesteld.
5. Bij de indiening van ontwerpbegrotingen door de Regering aan het Parlement zal, door de
President van de Republiek Suriname, in een buitengewone vergadering van het Parlement
een rede worden gehouden.
6. De begroting treedt in werking met ingang van 1 januari van het dienstjaar waarop zij
betrekking heeft.Zij wordt geacht met ingang van die dag in werking te zijn getreden, ook
als zij eerst daarna is afgekondigd.Zolang dit niet is geschied, strekt de begroting van het
aan het betreffende dienstjaar voorafgegane jaar tot grondslag van het beheer.
7. Het slot der rekening wordt voor elk dienstjaar afzonderlijk vastgesteld bij wet. De
verantwoording van de ontvangsten en uitgaven van de Staat wordt, onder overlegging van
het verslag van de Rekenkamer, aan het Parlement gedaan naar de voorschriften van de
wet.
21
Artikel 63
1. Een ieder heeft het recht om door de organen van de overheidsadministratie geïnformeerd
te worden over de voortgang in de behandeling van zaken waar hij direct belang bij heeft
en omtrent eindbeslissingen, met betrekking tot hem genomen.
2. Belanghebbenden hebben toegang tot de rechter om de rechtmatigheid van elke finale en
afdwingbare handeling van organen van de overheidsadministratie te doen beoordelen.
3. In tuchtrechtelijke procedures wordt het recht van de belanghebbende op hoor en
wederhoor gegarandeerd.
22
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – tweede afdeling
Tweede Afdeling
De Rekenkamer van de Republiek Suriname.
Artikel 64
1. De Rekenkamer is een onafhankelijk orgaan dat tot taak heeft toezicht uit te oefenen op
de besteding van staatsgelden, alsmede controle uit te oefenen op het geldelijk beheer
van de overheid en de overheidsbedrijven, in de ruimste zin.
2. Het toezicht en controle zullen worden uitgeoefend zowel op de rechtmatigheid als de
doelmatigheid van de besteding en het beheer van de financiën.
Artikel 65
De Rekenkamer bestaat uit tenminste 3 en ten hoogste 7 leden.
Artikel 66
1. De voorzitter, ondervoorzitter en leden van de Rekenkamer worden gekozen en
ontheven door het Parlement, op voordracht van tenminste 5 leden van het Parlement.
2. De verkiezing moet niet later dan 60 dagen voor beëindiging van de zittingsperiode van
de Rekenkamer, worden gehouden.
3. Tussentijdse vacatures moeten binnen 30 dagen na het ontstaan van de vacature zijn
ingevuld.
4. De ambtsperiode van de voorzitter, de ondervoorzitter en leden van de Rekenkamer is 6
jaren.
5. Bij het aanvaarden van hun ambt leggen de voorzitter, ondervoorzitter en leden van de
Rekenkamer de eed (belofte) zoals in artikel 10 aangegeven, af in handen van de
President..
6. Nadat een persoon twee aaneengesloten ambtstermijnen als voorzitter van de
Rekenkamer heeft vervuld, is hij gedurende 6 jaren niet herkiesbaar.
7. De voorzitter, ondervoorzitter en leden van de Rekenkamer worden bij staatsbesluit
ontslagen:
a. op eigen verzoek,
b. wegens het bereiken van een bij wet vastgestelde leeftijd,
c. indien het lid niet meer voldoet aan de benoemingsvoorwaarden,
Artikel 67
1. De functies van voorzitter en ondervoorzitter van de Rekenkamer zijn onverenigbaar
met ieder andere functie in overheidsorganen en in organisaties die zich bezig houden
met ondernemingsactiviteiten.
2. Het is aan de voorzitter en ondervoorzitter van de Rekenkamer toegestaan te
participeren in wetenschappelijke-, onderwijzende-, literaire- en artistieke activiteiten.
23
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – tweede afdeling
Artikel 68
1. De Rekenkamer brengt verslag uit van haar bevindingen aan het Parlement met
afschriften aan de President, de Regering en de Raad van Advies.
2. Over de resultaten van haar onderzoek wordt tenminste een keer per jaar verslag
uitgebracht en iedere keer wanneer hierom gevraagd wordt door het Parlement en
telkens wanneer de voorzitter van de Rekenkamer dit nodig acht.
Artikel 69
Om als lid van de Rekenkamer benoemd te worden moet de kandidaat;
a. De Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. De leeftijd van 25 jaren hebben bereikt;
c. Niet uitgesloten zijn het passief of actief kiesrecht;
d. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de Grondwet;
e. Geen handelingen hebben gepleegd die in strijd zijn met de strafrechtelijke
rechtsorde;
f. Voorafgaand aan zijn kandidatuur tenminste 2 jaren woonplaats en hoofd- of
werkelijk verblijf in Suriname hebben
Artikel 70
Nadere regels, de bevoegdheden en de interne organisatiestructuur van de Rekenkamer
zullen bij wet nader worden vastgesteld.
24
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – derde afdeling
Derde Afdeling
De Sociaal Economische Raad
Artikel 71
De Sociaal Economische Raad is een advies orgaan dat tot taak heeft het bevorderen van:
a. goede afstemming van betrokken belangen van maatschappelijke groepen en de
overheid bij het sociaal-economisch beleid van de Regering.
b. maatschappelijke werkzaamheid en een duurzame ontwikkeling van het sociaaleconomisch leven en van de maatschappelijke groepen.
Artikel 72
De Sociaal Economische Raad bestaat uit 13 leden en 13 plaatsvervangende leden.
Artikel 73
1. De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd door de President op voordracht
van de Regering en van de bij wet vastgestelde representatieve organisaties van
werknemers en werkgevers. De vertegenwoordigers van de regering zijn onafhankelijke
deskundigen.
2. De Sociaal Economische Raad wordt geïnstalleerd binnen 90 dagen na installatie van
de Regering.
3. Tussentijdse vacatures moeten binnen 60 dagen na het ontstaan van de vacature zijn
ingevuld.
4. De ambtsperiode van de leden van de Sociaal Economische Raad is gelijk aan dat van
de Regering.
5. Bij het aanvaarden van hun ambt leggen de leden van de Sociaal Economische Raad de
eed (belofte) zoals in artikel 10 vastgelegd, af in handen van de President.
6. De leden van de Sociaal Economische Raad worden bij staatsbesluit ontheven
a. op eigen verzoek,
b. op verzoek van de instantie die het lid vertegenwoordigd,
c. wegens het bereiken van een bij wet vastgestelde leeftijd,
d. indien het lid niet meer voldoet aan de benoemingsvoorwaarden,
e. na installatie van een nieuwe Sociaal Economische Raad.
Artikel 74
Om als lid van de Sociaal Economische Raad benoemd te worden moet de kandidaat;
a. De leeftijd van 25 jaren hebben bereikt;
b. Niet uit gesloten zijn het passief of actief kiesrecht;
c. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de Grondwet;
d. Geen handelingen hebben gepleegd die in strijd zijn met de strafrechtelijke
rechtsorde;
e. Voorafgaand aan de kandidatuur tenminste 2 jaren woonplaats en hoofd- of
werkelijk verblijf in Suriname hebben.
25
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – derde afdeling
Artikel 75
1. De Sociaal Economische Raad brengt verslag uit aan de Regering, met afschriften aan
het Parlement, de President en de Raad van Advies.
2. Door de Sociaal Economische Raad wordt tenminste een keer per jaar advies
uitgebracht en iedere keer wanneer hierom gevraagd wordt door de Regering en telkens
wanneer de Sociaal Economische Raad dit nodig acht.
Artikel 76
Nadere regels, de bevoegdheden en de interne organisatiestructuur van de Sociaal
Economische Raad zullen bij wet worden vastgesteld.
26
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – vierde afdeling
Vierde Afdeling
Raad van Advies
Artikel 77
1. De Raad van Advies is een Hoog College van Staat.De voorzitter van de Raad van
Advies is de President van de Republiek Suriname.
2. De Raad van Advies bestaat uit tenminste vijf en ten hoogste negen leden.
3. De Vice voorzitter en de leden van de Raad van Advies worden gekozen door het
Parlement voor een ambtsperiode gelijk aan dat voor het ambt van President, op
voordracht van tenminste 7 leden van het Parlement.
4. De leden van de Raad van Advies worden bij meerderheid gekozen.
5. Tot Vice voorzitter is gekozen de kandidaat die ingevolge de artikel 135, 136 of 137 de
aangegeven meerderheid heeft behaald.
6. De Vice voorzitter van de Raad van Advies is de eerste vervanger voor het ambt van
President van de Republiek Suriname.
7. Een Lid van de Advies Raad mag geen lid zijn van:
a. De Raad van Ministers en de Regering
b. Het Parlement,
c. De Rekenkamer
d. De Sociaal Economische Raad
e. De Veiligheidsraad
Artikel 78
Om als lid van de Raad van Advies te kunnen worden gekozen moet de kandidaat;
a. De Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. De leeftijd van 30 jaren hebben bereikt;
c. Niet uitgesloten zijn het passief of actief kiesrecht;
d. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de Grondwet;
e. Geen handelingen hebben gepleegd die in strijd zijn met de strafrechtelijke
rechtsorde;
f. Voorafgaand aan zijn kandidatuur tenminste 6 jaren woonplaats en hoofd- of
werkelijk verblijf in Suriname hebben
Artikel 79
De Raad van Advies kan worden gehoord over:
a. Wetsvoorstellen
b. Ontwerpen van staatsbesluiten, houdende algemene regelen.
c. Verdragen waarvoor de goedkeuring van het Parlement is vereist.
d. De aangelegenheden waaromtrent de Grondwet of de Wet, het horen van de Raad van
Advies heeft voorgeschreven.
e. Geschillen van bestuur.
Artikel 80
Nadere regels, de bevoegdheden en de interne organisatiestructuur van de Raad van Advies
zullen bij wet worden vastgesteld.
27
Hoofdstuk IV – economie, controle en advies – vijfde afdeling
Vijfde Afdeling
Veiligheidsraad
Artikel 81
De Veiligheidsraad is een vast College van Staat. Zij wordt voorgezeten door de President van
de Republiek Suriname.
Artikel 82
De Veiligheidsraad beschermt de soevereiniteit en de binnenlandse veiligheid van de
Republiek Suriname en is toegerust met speciale bevoegdheden met betrekking tot de uit- en
inwendige veiligheid van de Republiek Suriname.
Artikel 83
In de Veiligheidsraad hebben zitting:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
de President, als voorzitter,
de Minister President, als vice-voorzitter,
de voorzitter van het Parlement ,
de Minister belast met justitiële aangelegenheden,
de Korpschef van het Korps Politie Suriname,
de Minister belast met defensieaangelegenheden,
de Bevelhebber van het Nationaal Leger,
het hoofd van de Centrale Inlichtingen en Veiligheidsdienst,
het hoofd van het Openbaar Ministerie.
Artikel 84
Nadere regels, de bevoegdheden en de interne organisatiestructuur van de Veiligheidsraad
worden bij wet vastgesteld.
28
Hoofdstuk V – Regionaal Bestuur
Hoofdstuk V
Regionaalbestuur
Artikel 85
1. De districtsgemeenschap is het basiselement voor regionaal bestuur.
2. Het districtsbestuur is een bestuurlijke eenheid van de Republiek Suriname die bestaat
uit personen die permanent woonachtig zijn in dit district.
3. Het district bestuur bestaat uit de Districtscommissaris en de districtsraad.
Artikel 86
1. Het districtsbestuur is een regionaal overheidsorgaan die, onder condities bij wet
vastgesteld, haar eigen bezit en financiële middelen beheert.
2. Het districtsbestuur financiert haar behoeften in eerste instantie uit haar inkomsten en
uit subsidies van de Staat. De wet geeft aan welke belastingen en heffingen de
inkomsten van de gemeenschap representeren. Staats subsidies mogen alleen geëist
worden binnen de grenzen van de wet.
Artikel 87
Het districtsbestuur heeft het recht om haar geldmiddelen te verzamelen samen met die
van andere districtsbesturen waardoor het algemeen en regionaal belang beter gediend
worden.
Artikel 88
Het districtsbestuur beslist in aangelegenheden betreffende het district. Plichten en
beperkingen kunnen hierin alleen opgelegd worden door de wet. Vergaderingen van het
districtsbestuur zijn openbaar.
Artikel 89
Het districtsbestuur kan districtsverordeningen uitvaardigen binnen het daartoe strekkend
wettelijk kader.
Bij wet wordt aangegeven ten aanzien van welke onderwerpen het districtsbestuur
wetgevende bevoegdheid heeft.
Artikel 90
De districtsverordeningen zullen, alvorens in werking te treden, ter kennis worden gebracht
van de President, de Regering en het Parlement.
Artikel 91
De districtsverordeningen zullen, door de Districtscommissaris worden afgekondigd
volgens regels bij wet vastgelegd.
29
Hoofdstuk V – Regionaal Bestuur
Artikel 92
1. De Districtcommissaris en de districtsraad worden gekozen via algemene, vrije, geheime en
directe verkiezingen in het district.
2. De Districtscommissaris is het uitvoerend orgaan van het district . Hij is de voorzitter van
het districtsbestuur, voert het bestuur over het district en is de officiële vertegenwoordiger
hiervan.
3. De Districtscommissaris en de leden van de Districtsraad worden gekozen voor een periode
van 5 jaren.
4. De Districtscommissaris en de leden van de Districtsraad worden rechtstreeks gekozen
door de ingezeten van het district die:
a. De Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. De leeftijd van 18 jaren hebben bereikt;
c. Niet uitgesloten zijn het passief of actief kiesrecht.
5. Als Districtscommissaris of als lid van de Districtsraad kan gekozen worden een burger
die:
a. De Surinaamse nationaliteit bezit;
b. De leeftijd van 18 jaren heeft bereikt;
c. Niet uitgesloten is van het passief of actief kiesrecht;
d. Geen handelingen heeft gepleegd in strijd met de Grondwet;
e. Geen handelingen hebben gepleegd die in strijd zijn met de strafrechtelijke
rechtsorde;
Artikel 93
1.
2.
De uitvoering van daartoe bestemde taken kunnen bij wet overgedragen worden aan het
district. De kosten voor de uitvoering van overgedragen taken worden door de centrale
overheid gedragen.
De uitvoering van de overheidstaken welke overgedragen zijn aan het district wordt bij
wet vastgesteld en valt onder controle van de centrale overheid.
Artikel 94
De grenzen van de districten vallen samen met de genzen, zoals die zijn aangegeven in de wet
“Districtenindeling 1983” (S.B. 1983 No. 24)
Artikel 95
Nadere regels, taken en bevoegdheden van de districtsraad en de Districtscommissaris worden
bij wet vastgesteld.
30
Hoofdstuk VI – Wetgevende Macht, Eerste Afdeling
Hoofdstuk VI
De wetgevende macht
Eerste Afdeling
Het Parlement van de Republiek Suriname.
Artikel 96
1. Het Parlement is het hoogste orgaan van Staat.
2. De wetgevende macht wordt door het Parlement en de Regering gezamenlijk uitgeoefend.
Artikel 97
1. Het Parlement heeft 51 leden die gekozen worden voor een zittingsperiode van 5 jaren.
2. Van deze periode van 5 jaren mag slechts worden afgeweken bij wet, ingeval van oorlog of
andere buitengewone omstandigheden, die het houden van een verkiezing verhinderen.
3. De leden worden rechtstreeks gekozen door de ingezeten van de Republiek Suriname die:
a. De Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. De leeftijd van 18 jaren hebben;
c. Niet uitgesloten zijn van het passief of actief kiesrecht.
Artikel 98
1. De leden worden gekozen middels algemene, geheime, vrije en directe verkiezingen.
2. De leden zijn vertegenwoordigers van het volk. Zij voeren hun mandaat persoonlijk uit
overeenkomstig hun geweten en overtuiging en worden daarin niet beperkt.
3. Als lid kan gekozen worden iedere burger die:
a. De Surinaamse nationaliteit bezit;
b. De leeftijd van 18 jaren heeft;
c. Niet uitgesloten is van het passief of actief kiesrecht;
d. Geen handelingen heeft gepleegd in strijd met de Grondwet;
e. Geen handelingen heeft gepleegd die in strijd zijn met de strafrechterlijke rechtsorde;
f. Voorafgaand aan zijn kandidatuur tenminste 2 jaren woonplaats en hoofd- of werkelijk
verblijf in Suriname heeft.
4. Elke kiesgerechtigde heeft één stem
Artikel 99
Nadere regels omtrent de verkiezingen van de leden van het Parlement van de Republiek
Suriname worden bij wet vastgelegd.
31
Artikel 100
1. Een gekozen volksvertegenwoordiger wordt beëdigd en toegelaten tot het Parlement op de
eerste vergadering waaraan hij deelneemt, door de het afleggen van de eed (belofte) zoals
in artikel 10 is aangegeven.
2. Het weigeren van het afleggen of onder voorbehoud afleggen van de eed (belofte) leidt tot
het verlies van het door het volk verkregen mandaat.
Artikel 101
1. Uiterlijk binnen 30 dagen nadat de leden van het Parlement zijn gekozen, komt dit orgaan
in vergadering bijeen onder voorzitterschap van:
a) het oudste lid in jaren, en bij verhindering of ontstentenis,
b) door telkens het op één na oudste lid, en indien meerdere leden aan de criteria voldoen,
c) het door het lot aangewezen lid.
2. In deze vergadering onderzoekt het Parlement de geloofsbrieven van haar nieuwe leden en
beslist over geschillen, welke aangaande de geloofsbrieven of de verkiezing zelf opkomen,
een en ander volgens regelen bij wet vastgesteld.
Artikel 102
1. De in het voorgaande artikel genoemde oudste lid legt, voorafgaande aan deze vergadering,
in handen van de President de voorgeschreven eed (belofte) af, waarna hij de overige leden
als zodanig toelaat. Hierna gaat de vergadering over tot het kiezen van een voorzitter en
een vice-voorzitter van het Parlement, die onmiddellijk hun functies aanvaarden.
2. De voorzitter legt ten overstaan van het Parlement, in handen van de fungerend voorzitter,
de voorgeschreven eed (belofte) af.
3. Indien de fungerend voorzitter tot voorzitter wordt gekozen, legt hij ten overstaan van het
Parlement , de in artikel 10 voorgeschreven eed (belofte) af in handen van de vicevoorzitter.
Artikel 103
1. Het lidmaatschap van het Parlement van de Republiek Suriname eindigt door:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
beëindiging van de zittingsperiode
overlijden,
ontslag op eigen verzoek,
het ontstaan van omstandigheden, die de verkiesbaarheid uitsluiten,
benoeming tot minister of in enig ander onverenigbare functie,
afwezigheid gedurende een aaneengesloten periode van vier maanden,
handelingen te plegen in strijd met de Grondwet;
veroordeling wegens misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak tot een
vrijheidsstraf van tenminste vier maanden.
2. Het lidmaatschap van het Parlement is onverenigbaar met het ministerschap, met dien
verstande dat bij verkiezing tot lid van het Parlement, ten hoogste drie maanden na zijn
toelating tot het Parlement het ambt van minister met het lidmaatschap van het Parlement
kan worden verenigd.
3. Nadere regels omtrent het verlies van het lidmaatschap van het Parlement kunnen bij wet
worden vastgesteld.
32
Hoofdstuk VI – Wetgevende Macht, Eerste Afdeling
Artikel 104
De functie van lid van het Parlement, is niet verenigbaar met die van:
a. President;
b. Rechter;
c. Openbare aanklager;
d. Districtscommissaris;
e. Lid van het districtsbestuur;
f. Directie leden van Ministeries;
g. Lid van de Raad van Advies;
h. Lid van de Sociaal Economische Raad;
i. Lid van de Rekenkamer;
j. Adviseurs van de Regering.
Artikel 105
1. De voorzitter en de leden van het Parlement, de Regering en de deskundigen die de
Regering bijstaan in de vergaderingen van het Parlement, zijn niet strafrechtelijk
vervolgbaar voor het geen zij in de vergadering hebben gezegd of schriftelijk aan haar
hebben overgelegd tenzij zij daarmee openbaar maken wat in een besloten vergadering
of onder geheimhouding is gezegd of overgelegd.
2. Een lid van het Parlement is evenals andere politieke ambtsdragers burgerrechterlijk en
strafrechterlijk aansprakelijk voor hun handelen en nalaten alsook de wijze waarop hij
zich uitdrukt in het openbaar.
3. Een lid van het Parlement dient verantwoording af te leggen aan de voorzitter van het
Parlement voor verklaringen die afgelegd zijn in het Parlement of haar organen in de
uitoefening van zijn functie als lid.
4. Indien een lid is aangehouden vanwege het begaan van een strafbaar feit dan zijn de
vervolgingsautoriteiten verplicht dit terstond te rapporteren aan de voorzitter van het
Parlement.
Artikel 106
Een lid van het Parlement mag weigeren te getuigen in zaken die hij vernomen heeft terwijl hij
zijn functie als lid van het Parlement uitoefende, zelfs ook als hij geen lid meer is.
Artikel 107
1. Een lid kan in het Parlement een interpellatie richten aan de Regering of aan een lid
van de Regering.
Het lid dient een antwoord te krijgen binnen 30 dagen.
2. Het antwoord betrekking hebbende op de interpellatie kan het onderwerp van debat in
het Parlement worden. Deze kan gekoppeld worden aan een motie. Nadere regels
worden bij wet vastgesteld.
Artikel 108
1. Het Parlement is in permanente vergadering.
2. Het Parlement mag haar vergadering onderbreken door middel van een motie. De duur
van onderbreking kan niet langer zijn dan twee aan een gesloten maanden per jaar. De
voorzitter, de vice voorzitters, en organen van het Parlement blijven hun taken
uitvoeren terwijl het Parlement in reces is.
33
3. Tijdens de zittingsperiode van het Parlement mag de voorzitter van het Parlement te
allen tijde een vergadering bijeenroepen. De voorzitter van het Parlement zal steeds
een vergadering bijeenroepen wanneer dit wordt gevraagd door de President, de
Regering of door tenminste 5 van de leden van het Parlement.
4. De zittingsduur van het Parlement eindigt:
a.
met het verstrijken van haar zittingsperiode,
b.
bij tussentijdse ontbinding van het Parlement,
c.
bij het aantreden van een nieuw gekozen Parlement.
Artikel 109
1. De voorzitter van het Parlement schrijft de vergaderingen uit.
2. De voorzitter van het Parlement is verplicht een vergadering bij een te roepen indien dit
wordt gevraagd door tenminste 5 van haar leden. Deze vergadering zal worden bijeen
geroepen binnen 14 dagen.
3. De Vergaderingen van het Parlement zijn openbaar.
4. In bijzondere gevallen kan het Parlement besluiten om achter gesloten deuren te
vergaderen.
Artikel 110
1. Het Parlement van de Republiek Suriname heeft quorum indien meer dan de helft van de
leden lijfelijk aanwezig is.
2. Een motie van het Parlement van de Republiek Suriname is rechtsgeldig indien het door
meer dan de helft van de aanwezige leden wordt aangenomen, tenzij dit elders anders door
deze Grondwet wordt aangegeven.
3. De goedkeuring door tenminste 2/3 meerderheid van alle leden is vereist om:
a.
de Grondwet aan te nemen en te amenderen,
b.
om de President te kiezen,
c.
om oorlog te verklaren aan een andere Staat.
Artikel 111
Op verzoek van het Parlement van de Republiek Suriname of een van haar vaste commissies is
een lid van de Regering of het hoofd van een ander overheidsorgaan verplicht de vergadering
van het Parlement of de vergadering van de vaste commissies bij te wonen.
Artikel 112
De bevoegdheden van het Parlement omvatten:
a. het nemen van besluiten met betrekking tot voorstellen tot wijziging van de Grondwet
en alle andere wetsontwerpen die ter goedkeuring aan het Parlement worden
voorgelegd en het toezien op de afkondiging en de naleving ervan;
b. het beslissen over alle wetsontwerpen die haar ter goedkering worden voorgelegd;
c. het kiezen en het af zetten van de President van de Republiek Suriname middels
geheime stemming;
d. het goedkeuren of verwerpen van internationale verdrag;
e. het nemen van besluiten voor het houden van een referendum;
f. het uiting geven van instemming aan het voornemen tot het sluiten en ratificeren van
internationale politieke verdragen, internationale economische verdragen van algemene
aard als ook aan internationale verdragen waarvan de in werkintreding bij wet moet
worden goedgekeurd;
g. het bij wet instellen van ministeries en andere overheidsbestuursorganen;
34
h. het behandelen van de beleidsnota van de Regering, het controleren van de activiteiten
van de Regering, en het aannemen van een motie van vertrouwen dan wel wantrouwen
in de Regering of haar leden;
i. het goedkeuren of verwerpen van de overheidsbegroting, het controleren op realisatie
en het goedkeuren of verwerpen van het slot van de overheidsbegroting;
j. het bespreken van fundamentele nationale, internationale, economische, sociale en
andere politieke vraagstukken;
k. het kiezen van de voorzitter en ondervoorzitter van de Rekenkamer en de
ondervoorzitter van de Raad van Advies;
l. het besluit ten aanzien van het verklaren van oorlog indien de Republiek Suriname
aangevallen wordt of tengevolge van verplichtingen voortvloeiende uit internationale
verdragen betreffende gemeenschappelijke samenwerkings- en defensie verdragen;
m. het geven van toestemming voor het sturen van gewapende strijdkrachten buiten het
grondgebied van de Republiek Suriname;
n. het recht van onderzoek;
o. het recht van amendement;
p. het dagvaarden van een ieder tot het verstrekken van inlichtingen aan de enquête
commissie van het Parlement.De gedagvaarde is verplicht te verschijnen en onder ede
inlichtingen te verschaffen aan de enquête commissie van het Parlement;
Artikel 113
1.
2.
3.
4.
5.
Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de President en de leden
van het Parlement.
Wetten aangenomen door het Parlement worden ondertekend door;
a.
de Voorzitter van het Parlement,
b.
de President,
c.
de Minister President en
d.
de Minister van Binnenlandse Zaken.
Indien de President een nog af te kondigen constitutionele of ander wet van commentaar
voorziet en retourneert zal het Parlement deze, wederom ter discussie stellen en bij
goedkeuring zal deze worden afgekondigd.
De President zal de wet van commentaar voorzien en retourneren in overeenstemming
met lid 3, op verzoek van de Regering.
Een wet treedt in werking na afkondiging. Nadere regels hieromtrent worden bij wet
vastgelegd.
Artikel 114
1.
2.
Het indienen van een motie van wantrouwen tegen de Regering, of tegen een of meer van
haar leden dient te worden ondersteund door tenminste 5 leden.
Een meerderheid van het Parlement is vereist voor de aanname van motie van
wantrouwen tegen de Regering of tegen een of meer van haar leden.
Artikel 115
1.
2.
3.
De Voorzitter en Vice Voorzitter van het Parlement worden gekozen uit de leden.
De voorzitter van het Parlement wordt bij meerderheid gekozen en afgezet na gehouden
geheime stemming door het Parlement. De voorzitter is alleen verantwoording
verschuldigd aan het Parlement.
De voorzitter van het Parlement;
a. roept vergaderingen van het Parlement bijeen en zit deze voor,
b. ondertekent de Grondwet, constitutionele wetten, en andere wetten, neemt de eed
(belofte) af van de leden van het Parlement.
35
c. neemt de eed (belofte) af van de President.
d. neemt de eed (belofte) af van de voorzitter van de Rekenkamer.
Artikel 116
De Vice voorzitter van het Parlement vervangt de Voorzitter. Hij wordt bij meerderheid
gekozen en afgezet na gehouden geheime stemming door een meerderheid van het Parlement.
De Vice Voorzitter van het Parlement is verantwoording verschuldigd aan het Parlement van
de Republiek Suriname.
Artikel 117
De Voorzitter en de Vice Voorzitter van het Parlement coördineren en leiden alle activiteiten
van het Parlement.
Artikel 118
1.
2.
Het Parlement stelt uit de leden commissies samen. De commissies hebben een
voorbereidende, adviserend en controlerende taak. De voorzitter van een commissie
wordt gekozen door het Parlement.
Nadere regels omtrent de beraadslagingen van het Parlement en haar commissies worden
nader bij wet vastgesteld.
Artikel 119
Geldelijke voorzieningen ten behoeve van de leden en gewezen leden van het Parlement
worden nader bij wet vastgesteld.
Artikel 120
De Voorzitter van het Parlement van de Republiek schrijft een buitengewone vergadering uit
en wel op de eerste werkdag van de maand oktober waarin het Staatshoofd een uiteenzetting
geeft over het door de Regering te voeren beleid.
Artikel 121
Nadere regels omtrent het enquêterecht, het interpellatierecht, het budgetrecht en het recht tot
initiatief van de leden van het Parlement worden nader bij wet vastgelegd.
36
Hoofdstuk VI – Wetgevende Macht, Tweede Afdeling
Tweede Afdeling
Het Rerendum
Artikel 122
1. Een referendum wordt gehouden ter bevestiging van een wet inzake het toetreden tot
dan wel het treden uit een Staatsrechtelijke verhouding met andere staten.
2. Een referendum wordt gehouden ten aanzien van belangrijke aangelegenheden.
3. Fundamentele rechten en vrijheden, belastingen, heffingen en de staatsbegroting
kunnen niet het onderwerp zijn van een referendum.
Artikel 123
Iedere burger van de Republiek Suriname die het recht heeft om bij verkiezingen van het
Parlement te stemmen is gerechtigd deel te nemen aan een referendum.
Artikel 124
Een referendum wordt binnen 60 dagen na ontvangst van een motie of petitie uitgeschreven
door de President van de Republiek Suriname op verzoek van;
a.
20 procent van alle ingezetenen van de Republiek Suriname die het recht hebben deel te
nemen aan verkiezingen voor het Parlement,
b.
Een besluit tot het aanvragen van een referendum door het Parlement.
Artikel 125
1.
2.
Het indienen van een voorstel bij het Parlement tot het houden van een referendum
geschied door tenminste 7 leden van het Parlement of door de Regering.
Het referendum wordt gehouden binnen 90 dagen nadat het door de President is
uitgeschreven.
Artikel 126
1.
2.
Een referendum kan niet gehouden worden binnen 90 dagen voor de verkiezingen van het
Parlement.
Een referendum mag gehouden worden op de dag van de verkiezingen van het Parlement.
Artikel 127
1.
2.
De resultaten van het referendum zijn rechtsgeldig indien meer dan de helft van de
stemgerechtigde kiezers deelgenomen hebben aan het referendum en indien het besluit
genomen is door meer dan de helft van de deelnemers aan het referendum.
De resultaten van het referendum zullen binnen 30 dagen, na de datum waarop het
referendum werd gehouden, worden afgekondigd door de Regering op dezelfde wijze als
wetten.
37
Hoofdstuk VI – Wetgevende Macht, Tweede Afdeling
Artikel 128
1.
2.
Het Parlement mag de uitkomst van een referendum niet amenderen of ongeldig
verklaren.
Een referendum over het zelfde onderwerp kan op zijn vroegst herhaald worden 3 jaren
na afkondiging van de resultaten van het laatste terzake doende referendum.
Artikel 129
Nadere regels omtrent het houden van een referendum worden bij wet vastgesteld.
38
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Eerste Afdeling
HOOFDSTUK VII
De uitvoerende macht
Eerste Afdeling
De President van de Republiek Suriname
Artikel 130
1. De President is het Staatshoofd van de Republiek Suriname.
2. Hij ziet toe op de naleving van de Grondwet.
Artikel 131
1. De President wordt gekozen door het Parlement.
2. Een kandidaat voor het ambt van President moet worden voorgedragen door
tenminste 7 leden.
3. Een lid van het Parlement kan slechts één kandidaat voor het ambt van President
ondersteunen.
4. De verkiezing vindt plaats bij geheime en schriftelijke stemming in een speciaal
daartoe uitgeschreven vergadering van het Parlement.
Artikel 132
1. Om tot President van de Republiek Suriname te kunnen worden gekozen moet een
kandidaat:
a. de Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. de leeftijd van dertig jaren hebben bereikt;
c. niet uitgesloten zijn van het passief en of actief kiesrecht;
d. geen handelingen hebben verricht strijdig met de Grondwet;
e. geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de strafrechtelijke rechtsorde,
f. hij tenminste zes jaren woonplaats en hoofd- of werkelijk verblijf in Suriname
hebben.
2. De ambtsperiode van de President is 6 jaren.
3. Nadat een persoon twee aaneengesloten ambtstermijnen als President heeft vervuld is
hij gedurende 6 jaren niet herkiesbaar.
4. De verkiezing van de President zal gehouden worden binnen de laatste 60 dagen van de
regeerperiode van de zittende President. Indien de functie van President vacant wordt
voordat de verkiezingsperiode is afgelopen, dan wordt er een nieuwe President gekozen
binnen 60 dagen.
5. De President mag geen andere bezoldigde functie bekleden of beroep uitoefenen, of
ondernemingsactiviteiten ontplooien en geen lid zijn van een orgaan van een
rechtspersoon die ondernemingsactiviteiten ontplooit.
39
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Eerste Afdeling
Artikel 133
1. De President wordt beëdigd door de Voorzitter van het Parlement in het Parlement door
het afleggen van de eed (belofte) zoals in artikel 10 is aangegeven.
2. Het weigeren om deze eed (belofte) af te leggen , of het afleggen van deze eed (belofte)
onder voorbehoud, resulteert in de ongeldigheid van de verkiezing tot President.
Artikel 134
1. Het ambt van President wordt waargenomen door de ondervoorzitter van de Raad van
Advies en bij onmogelijkheid van deze waarneming, door de President van het Hof van
Justitie indien:
a. de President buiten staat is verklaard zijn bevoegdheden uit te oefenen;
b. de President de uitoefening van zijn bevoegdheden tijdelijk heeft neergelegd;
c. de President afwezig is;
d. tegen de President een strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld.
2. Indien de President voor een periode langer dan zes maanden niet in staat is zijn ambt
uit te oefenen zal het Parlement hem ontheffen en een nieuwe President kiezen.
Artikel 135
Tot President is gekozen de kandidaat die de stemmen van tenminste 2/3 meerderheid van alle
leden heeft behaald.
Artikel 136
1. Behaalt geen der kandidaten het in het vorig artikel voorgeschreven aantal stemmen,
dan wordt een tweede stemming gehouden tussen de twee kandidaten, die bij de eerste
stemming het hoogst aantal stemmen hebben behaald of zoveel meer kandidaten als in
verband met gelijkheid van stemmen noodzakelijk is.
2. Tot President is dan gekozen de kandidaat die het in het vorig artikel voorgeschreven
aantal stemmen heeft behaald.
Artikel 137
1.
2.
Behaalt bij de tweede stemming geen der kandidaten het in artikel 135 voorgeschreven
aantal stemmen, dan wordt een derde stemming gehouden tussen de twee kandidaten,
die bij de tweede stemming het hoogst aantal stemmen hebben behaald of zoveel meer
kandidaten als in verband met gelijkheid van stemmen noodzakelijk is.
In afwijking van het bepaalde in artikel 131, eerste lid, nemen behalve de leden van het
Parlement aan deze stemming deel:
a. de Vice voorzitter en de leden van de Raad van Advies,
b. De Voorzitter en leden van de Rekenkamer,
c. De Voorzitter en leden van de Sociaal Economische Raad.
Tot President is dan gekozen de kandidaat die het hoogste aantal stemmen heeft
behaald.
40
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Eerste Afdeling
Artikel 138
De President van de Republiek Suriname:
a. is de officiële vertegenwoordiger van de Republiek Suriname,
b. schrijft verkiezingen voor volksvertegenwoordigende lichamen uit;
c. ontvangt en accrediteert ambassadeurs,
d. mag het Parlement ontbinden indien de beleidsnota van de Regering niet na drie
stemrondes binnen zes maanden na de verkiezingen is goedgekeurd. Alvorens over te gaan
tot ontbinding van het Parlement, is de President verplicht het standpunt van de Raad van
Advies, de voorzitter van het Parlement en de vertegenwoordigers van de Fracties in het
Parlement te horen. Binnen 30 dagen worden er nieuwe verkiezingen uitgeschreven door de
President,
e. ondertekent wetten,
f. benoemt de minister President en andere leden van de Regering, vertrouwt hen het beheer
van de ministeries toe, en accepteert hun ontslag. Hij roept de minister President en andere
leden van de Regering terug indien de gevallen zoals genoemd in artikel 114 lid 2 zich
voor zouden doen. In zulke gevallen onderzoekt de President of er voldoende draagvlak is
in het Parlement voor een nieuw te formeren kabinet. Indien zulks niet mogelijk blijkt
schrijft hij nieuwe verkiezingen uit,
g. benoemt en ontslaat de staatsambtenaren in gevallen zoals bij wet vastgesteld, benoemt en
bevordert leger officieren,
h. kent staats decoraties toe,
i. verleent gratie,
j. is de opperbevelhebber van het nationaal leger,
k. kondigt de Staat van beleg af,
l. verklaart de oorlog indien de Republiek Suriname aangevallen wordt door een vreemde
mogendheid of als gevolg van verdragsmatige verplichtingen, na verkregen toestemming
van het Parlement zoals aangegeven in artikel 110 lid 3 c,
m. roept de noodtoestand uit op basis van een constitutionele wet in overleg met het
Parlement,
n. schrijft referenda uit,
o. kan ontwerp wetten van commentaar voorzien en retourneren aan het Parlement,
p. doet verslag aan het Parlement met betrekking over belangrijke politieke aangelegenheden,
q. kan wetsvoorstellen indienen en voorstellen van andere aard doen,
r. heeft het recht vergaderingen van het Parlement bij te wonen,
s. heeft het recht vergaderingen van de Regering bij te wonen,
t. benoemt en neemt de eed (belofte) af van de voorzitter en leden van het Hof van Justitie,
u. benoemt en neemt de eed (belofte) af van de voorzitter en ledenvan het Constitutionele
Hof.
Artikel 139
1.
2.
3.
Het Parlement kan de President ontheffen indien de President zich bezig houdt met
activiteiten die conflicterend zijn met de soevereiniteit en territoriale integriteit van de
Republiek Suriname.
Het Parlement kan de President ontheffen indien de President activiteiten ontplooit
gericht tegen het democratisch bestel van de Republiek Suriname.
In dergelijke gevallen kunnen voorstellen worden gedaan om de President te ontheffen
door een gewone meerderheid van alle leden van het Parlement.
41
Artikel 140
De President kan worden vervolgd op beschuldigingen van hoog verraad. De telastlegging
gericht tegen de President wordt ingediend door het Parlement. Het Constitutionele Hof besluit
over de ten lastlegging.
Artikel 141
Door het besluit tot het ontheffen van de President door het Parlement, zal het ambt van
President worden waargenomen door de Vice voorzitter van de Raad van Advies.
42
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Tweede Afdeling
Tweede Afdeling
De Regering van de Republiek Suriname
Artikel 142
De Regering van de Republiek Suriname vertegenwoordigt de uitvoerende macht.
Artikel 143
1. De Regering bestaat uit de Minister President en de ministers.
2. Een lid van de Regering mag geen neven functies uitoefenen.
3. Een lid van de Regering mag geen andere bezoldigde functie bekleden , beroep
uitoefenen of onderneming’s activiteiten ontplooien en mag geen lid zijn van een
orgaan van een rechtspersoon die zich bezighoudt met ondernemer’s activiteiten,zulks
met uitzondering van wetenschappelijke, onderwijsgevende, literaire en artistieke
activiteiten.
4. Een minister mag geen lid zijn van het Parlement.
Artikel 144
1. De Minister President wordt benoemd en ontslagen door de President.
2. Om tot Minister President of minister benoemd te kunnen worden moet een kandidaat;
a. De Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. De leeftijd van 30 jaren hebben bereikt;
c. Niet uit gesloten zijn het passief en actief kiesrecht;
d. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de Grondwet;
e. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de strafrechtelijke rechtsorde
f. Voorafgaand aan zijn kandidatuur moet hij tenminste 2 jaren woonplaats en
hoofd- of werkelijk verblijf in Suriname hebben.
Artikel 145
Op voordracht van de Minister President, benoemt en ontslaat de President de ministers. De
ministers worden belast met het beheer van de ministeries.
Artikel 146
De leden van de Regering worden beëdigd door de President en leggen de eed (belofte) af
zoals aangegeven in artikel 10.
Artikel 147
Binnen 60 dagen na installatie van de Regering is zij verplicht haar beleidsvoornemens te
presenteren aan het Parlement, ter goedkeuring.
43
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Tweede Afdeling
Artikel 148
1. De Regering is verantwoording verschuldigd aan het Parlement voor het door haar
gevoerde beleid.Zij kan zich in de vergadering laten bijstaan door deskundigen.
2. De Regering kan ieder moment het Parlement van de Republiek Suriname vragen om
een motie van vertrouwen.
Artikel 149
1. De President van de Republiek Suriname roept de Regering terug als het Parlement een
motie van wantrouwen aanneemt of een motie van vertrouwen afwijst.
2. Indien de President het ontslag van de Regering accepteert, zal zij deze belasten met haar
taken totdat een nieuwe Regering is gevormd.
Artikel 150
1. Een lid van de Regering is verantwoording verschuldigd aan het Parlement.
2. Een lid van de Regering dient zijn ontslag in bij de President van de Republiek Suriname.
3. Het Parlement kan een motie van wantrouwen aannemen tegen een individuele minister. In
dat geval zal de President het betreffend lid van de Regering terugroepen.
4. Het voorstel tot terugroeping van een lid van de Regering kan ook gedaan worden door de
Minister President.
5. Indien de Minister President zijn ontslag indient, zal de gehele Regering dat doen.
6. Als het Parlement een motie van wantrouwen aanneemt tegen de Minister President, roept
de President hem terug. De terugroeping van de Minister President resulteert in het aftreden
van de gehele Regering.
Artikel 151
Na de eerste vergadering van een nieuw gekozen Parlement, zal de Regering haar ontslag
indienen bij de President; echter zal zij haar taken blijven uitvoeren totdat een nieuwe Regering
is geformeerd.
Artikel 152
De Regering neemt besluiten over:
a. Wets ontwerpen;
b. Staats besluiten;
c. het te voeren Regeringsbeleid;
d. de ontwerp begroting en het slot op de begroting;
e. het aangaan van internationale verdragen;
f. het aanbieden van een wetsontwerp aan het Parlement of enig ander belangrijke
maatregel voor discussie;
g. het vragen van een motie van vertrouwen;
h. het verlenen van amnestie;
i. het benoemen en ontslaan van overheidsfunctionarissen in gevallen bij wet vastgesteld;
j. andere zaken bij wet vastgesteld.
44
Artikel 153
1.
2.
3.
De Regering kan besluiten uitvaardigen ter uitvoering van wetten.
Staatsbesluiten worden getekend door de Minister President.
De wijze van afkondiging van een staatsbesluit wordt bij wet vastgesteld.
Artikel 154
De Regering heeft de bevoegdheid amnestie te verlenen. Nadere regels worden bij wet
vastgesteld.
Artikel 155
Organen van Staat worden bij wet ingesteld.
Artikel 156
Ministeries en andere overheidsorganen algemeen geldende wettelijke bepalingen uitvaardigen,
uitgaande van en binnen de grenzen vastgesteld bij wet. Deze algemeen geldende bepalingen
worden afgekondigd op een wijze bij wet vastgesteld.
45
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Derde Afdeling
Derde Afdeling
Gewapende machten
Artikel 157
1. Het Nationaal Leger heeft tot taak de verdediging van de soevereiniteit en de territoriale
integriteit van Suriname tegen buitenlandse gewapende militaire agressie.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, kan het Leger belast worden met bijzondere
taken bij wet te regelen.
3. Het Leger oefent zijn taak uit onder verantwoordelijkheid van en in ondergeschiktheid aan
het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregelen.
4. De inrichting van het Nationaal Leger en de rechtspositie van de militairen worden bij wet
geregeld.
Artikel 158
1.
2.
3.
4.
De Politie heeft tot taak:
a. de handhaving van de openbare orde en de inwendige veiligheid, het
voorkomen van inbreuken daarop en de bescherming van personen en goederen;
b. de opsporing van strafbare feiten en het toezicht op de naleving van wettelijke
voorschriften, op overtreding waarvan straf is gesteld.
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, kan de politie belast worden met
bijzondere taken bij wet te regelen.
De politie oefent haar taak uit onder verantwoordelijkheid van en in ondergeschiktheid
aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregelen.
De inrichting van het Korps Politie Suriname en de rechtspositie van de ambtenaren
van politie worden bij wet geregeld.
Artikel 159
1.
2.
Militairen of ambtenaren van politie die lid worden van één der
volksvertegenwoordigende lichamen worden van rechtswege op non-actief gesteld.
Regels met betrekking tot het openbaar maken van gedachten of gevoelens dan wel de
uitoefening van het recht van vereniging, van vergadering en van betoging door
militairen en ambtenaren van politie worden bij wet gesteld.
46
Hoofdstuk VII – De Uitvoerende Macht, Vierde Afdeling
Vierde Afdeling
Verdediging van de Staat
Artikel 160
1. Het verdedigingsbeleid berust bij de Regering.
2. De verdediging van de Staat is een fundamentele plicht van elke burger.
3. Militaire dienst kan worden verplicht voor een bepaalde periode, onder voorwaarden bij
wet te stellen.
4. Burgerdienst kan worden verplicht onder voorwaarden bij wet vastgesteld, ter
vervanging of aanvulling van militaire dienstplicht.
5. Personen die ongeschikt worden geacht voor de uitoefening van de
militairendienstplicht of gewetensbezwaren hebben, kunnen onder voorwaarden bij wet
vastgesteld, ongewapende militaire of burgerdienst, geschikt voor hun situatie,
vervullen.
6. Onverminderd verdere sanctie, bij wet vastgesteld zal geen burger een functie binnen
de overheid of een ander openbare dienst vervullen of behouden, indien hij daartoe in
de gelegenheid gesteld, opzettelijk in gebreke blijft militaire of burgerdienst te
vervullen.
7. Vervulling door een burger van zijn militaire of burgerdienstplicht maakt geen inbreuk
op zijn rechtspositie, secundaire arbeidsvoorwaarden of verder carrièregang.
47
Hoofdstuk VIII – De Rechterlijke Macht, Eerste Afdeling
Hoofdstuk VIII
De Rechterlijke macht
Eerste Afdeling
Het Constitutionele Hof van de Republiek Suriname
Artikel 161
Het Constitutionele Hof van de Republiek Suriname is een onafhankelijk justitieel orgaan. Zij
is belast met de beoordeling en toetsing van de grondwettigheid van wettelijke regelingen en
maatregelen.
Artikel 162
Het Constitutionele Hof beslist over de verenigbaarheid met de Grondwet met:
a) alle wetten;
b) alle staatsbesluiten;
c) algemeen geldende wettelijke bepalingen;
d) internationale verdragen die zijn afgekondigd.
Artikel 163
Het Constitutionele Hof beslist over geschillen omtrent de jurisdictie tussen overheidsorganen
tenzij anders door de wet bepaald.
Artikel 164
Het Constitutionele Hof beslist over ingediende klachten omtrent geldende wettelijke besluiten
van overheidsorganen die individuele rechten en vrijheden van burgers schenden, tenzij
besluiten omtrent de bescherming van deze rechten en vrijheden binnen de jurisdictie van een
ander orgaan valt.
Artikel 165
1. Het Constitutionele Hof interpreteert organieke wetten in gevallen van twijfel.
2. Het Constitutionele Hof kan een standpunt in nemen over zaken betreffende de
verenigbaarheid van wetsvoorstellen of de voorstellen van andere geldende wettelijke
bepalingen met de Grondwet en organieke wetten.
48
Artikel 166
1. Het Constitutionele Hof beslist over ingediende klachten omtrent het besluit tot toelating
van een lid van het Parlement.
2. Het Constitutionele Hof beslist bij disputen over de grondwettigheid en legitimiteit van
verkiezingen voor het Parlement en regionale organen.
3. Het Constitutionele Hof beslist over ingediende klachten omtrent de referenda.
4. Het Constitutionele Hof beslist of het besluit tot het ontbinden dan wel het opschorten van
activiteiten van een politieke organisatie in overeenstemming is met de wet.
5. Het Constitutionele Hof beslist omtrent aanklachten van hoog verraad ingediend door het
Parlement tegen de President van de Republiek Suriname.
Artikel 167
1. Het Constitutionele Hof begint beraadslagingen op basis van een voorstel door: tenminste 5
leden van het Parlement, de President, de Regering, de rechterlijke macht, het Openbaar
Ministerie, in gevallen genoemd in de wet, een ieder wiens recht het onderwerp van een
onderzoek dreigt te worden.
2. Bij wet wordt nader vastgesteld wie is gerechtigd een voorstel in te dienen om
beraadslagingen te beginnen ingevolge artikel 166.
3. Het Constitutionele Hof kan ook beraadslagingen beginnen op suggestie van rechts- of
natuurlijke personen die bezwaren maken tegen het schenden van hun rechten.
Artikel 168
Besluiten over zaken genoemd in artikel 140, artikel 162, de leden a en b, artikel 164, leden 2
en 4, artikel 176 lid 2 en artikel 178 leden 2 en 3 alsmede zaken betreffende de inrichting van
de interne aangelegenheden van het Constitutionele Hof worden genomen in plenaire zittingen
van het Constitutionele Hof.
Artikel 169
1. Indien het Constitutionele Hof heeft besloten dat wettelijke bepalingen genoemd in artikel
162 onverenigbaar zijn worden de betreffende bepalingen of leden daarvan buiten werking
gesteld. Binnen vier maanden na bekendmaking van het oordeel moeten de organen die de
bepalingen hebben uitgevaardigd deze in overeenstemming brengen met de Grondwet,
wetten en verdragen.
2. Indien zij nalaten zulks te doen, vervallen dergelijk wettelijke bepalingen of zoals dat het
geval kan zijn, hun leden of voorzieningen vier maanden na de bekendmaking van het
oordeel.
3. Beslissingen van het Constitutionele Hof worden bekendgemaakt in een openbare zitting.
Artikel 170
Er is geen beroep mogelijk tegen een beslissing van het Constitutionele Hof.
49
Hoofdstuk VIII – De Rechterlijke Macht, Eerste Afdeling
Artikel 171
1. Het Constitutionele Hof bestaat uit 5 rechters en 5 leden plaatsvervangend.
2. Rechters van het Constitutionele Hof worden benoemd en beëdigd door de President
voor een periode van 7 jaren uit een voordracht van 10 personen gedaan door het
Parlement.
Artikel 172
Om lid van het Constitutionele Hof te worden benoemd moet de kandidaat;
a. niet uitgesloten zijn van het actief of passief kiesrecht;
b. de leeftijd van 30 jaren hebben bereikt;
c. de juridische opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs hebben afgerond;
d. tenminste 5 jaren juridische praktijkervaring bezitten.
Artikel 173
Een rechter van het Constitutionele Hof wordt beëdigd door de President door de eed (belofte)
af te leggen zoals aangegeven in artikel 10.
Artikel 174
In gevallen van bijzondere aard zitten alle permanente en leden plaatsvervangers aan.
Zij nemen tezamen een besluit.
Artikel 175
Het Constitutionele Hof wordt geleid door een President die wordt vervangen door een vice
President. De President en de vice President van het Constitutionele Hof worden benoemd door
de President van de Republiek Suriname.
Artikel 176
1. Leden van het Constitutionele Hof zijn in hun ambt onschendbaar.
2. Het geven van last tot gerechtelijke vervolging of het arresteren van een lid van de
rechterlijke macht wordt gegeven door het Constitutionele Hof.
3. Het Constitutionele Hof geeft toestemming voor gerechtelijke vervolging of het arresteren
van leden van het Constitutionele Hof.
50
Hoofdstuk VIII – De Rechterlijke Macht, Eerste Afdeling
Artikel 177
1. Indien een benoemde rechter van het Constitutionele Hof, lid is van een politieke partij of
beweging moet hij zijn lidmaatschap opgegeven voordat hij de eed aflegt.
2. Rechters bij het Constitutionele Hof oefenen hun ambt uit als beroep. De uitoefening van
het ambt is niet verenigbaar met het ondernemerschap of andere economische dan wel
winstgevende activiteiten.Zulks met uitzondering van het beheer van hun vermogen,
wetenschappelijke, onderwijsgevende, literaire en artistieke activiteiten.
3. Het ambt van rechter bij het Constitutionele Hof is niet verenigbaar met de functie van
President, Minister President, Minister, lid van het Parlement, lid van de Raad van Advies,
lid van de Rekenkamer, lid van de Veiligheidsraad en lid van de gewapende machten.
Artikel 178
1. Een rechter bij het Constitutionele Hof kan zijn functie bij het Constitutionele Hof als
zodanig op eigen verzoek beëindigen..
2. De President kan een rechter van het Constitutionele Hof ontslaan op basis van een
rechterlijke uitspraak dan wel op basis van een disciplinair besluit van het Constitutionele
Hof.
3. De President zal een rechter van het Constitutionele Hof afzetten indien het Constitutionele
Hof aankondigt dat de rechter langer dan zes maanden niet heeft deelgenomen aan de
beraadslagingen van het Constitutionele Hof of indien de rechter uitgesloten is van de
uitoefening van de advocatuur door een rechterlijke uitspraak.
Artikel 179
Bij het open vallen van functies bij het Constitutionele Hof zal; het Parlement binnen 30 dagen
een voordracht doen aan de President.
Artikel 180
1. Nadere regels met betrekking tot de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van het
Constitutionele Hof worden bij wet vastgesteld .
2. Nadere regels met betrekking de rechtspositie en geldelijke voorzieningen ten behoeve van
de leden van het Constitutionele Hof en de gewezen leden worden bij wet vastgesteld .
.
51
Hoofdstuk VIII – De Rechterlijke Macht, Tweede Afdeling
Tweede Afdeling
De Rechtspraak
Artikel 181
1. De Rechterlijke Macht wordt gevormd door de President en de Vice President van het Hof
van Justitie, de leden en de ledenplaatsvervangers van het Hof van Justitie, de Procureurgeneraal bij het Hof van Justitie en de overige leden van het Openbaar Ministerie, alsmede de
andere rechterlijke ambtenaren, die de wet aanwijst.
2. De wet kan bepalen dat aan de werkzaamheden van de Rechterlijke Macht mede wordt
deelgenomen door niet tot de Rechterlijke Macht behorende personen.
3.De President, de Vice President, de leden en de ledenplaatsvervangers van het Hof van
Justitie vormen de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast.
Artikel 182
1. De kennisneming en de berechting omtrent alle rechtsgeschillen, tenzij de wet een andere
rechter aanwijst, is opgedragen aan de Rechterlijke Macht.
2. De oplegging van wettelijk bepaalde straffen en maatregelen, is eveneens opgedragen aan de
Rechterlijke Macht met rechtspraak belast, behoudens door de wet te bepalen uitzonderingen,
welke ten aanzien van vrijheidsstraffen alleen betrekking kan hebben op het straf- en tuchtrecht
van militairen.
Artikel 183
1. De wet kan de beslissing van rechts geschillen , niet uit burgerrechtelijke betrekkingen
ontstaan, aan administratieve rechters opdragen. De wet regelt de wijze van behandeling en de
gevolgen van de beslissingen.
2. In de gevallen als in het vorig lid bedoeld kan ook het administratief beroep worden open
gesteld. Dit beroep sluit de bevoegdheid van de Rechterlijke Macht slechts uit voor zover dit
uit de wet voortvloeit.
Artikel 184
1. Alle rechterlijke beslissingen behelzen de gronden, waarop deze zijn gewezen en in
strafzaken tevens de aanwijzing van de artikelen van de wettelijke regelingen waarop de
veroordeling berust.
2. De rechtszittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald.
3. Voor de door de wet aan te wijzen strafbare feiten waartegen geen vrijheidsstraf als
hoofdstraf is bedreigd, kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.
4. De uitspraak geschiedt in het openbaar.
52
Hoofdstuk VIII – De Rechterlijke Macht, Tweede Afdeling
Artikel 185
Voor zover de rechter in een concreet aan hem voorgelegd geval toepassing van een bepaling
van een wet strijdig oordeelt met een of meer der in Hoofdstuk II genoemde grondrechten,
verklaart hij die toepassing voor dat geval ongeoorloofd.
Artikel 186
De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Rechterlijke Macht.
Artikel 187
De hoogste instantie van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast draagt de naam van het
Hof van Justitie van Suriname. Het Hof houdt toezicht op de richtige afdoening van alle
rechtsgedingen.
Artikel 188
1. Om als lid van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast of Procureur- Generaal bij het
Hof van Justitie benoemd te kunnen worden moet men:
a. De Surinaamse nationaliteit bezitten;
b. De leeftijd van 30 jaren hebben bereikt;
c. Niet uit gesloten zijn het passief en actief kiesrecht;
d. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de Grondwet;
e. Geen handelingen hebben gepleegd in strijd met de strafrechtelijke rechtsorde;
f. Voorafgaand aan zijn kandidatuur woonplaats en hoofd- of werkelijk verblijf in
Suriname hebben.
2. De benoeming van de leden van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast en de
Procureur- Generaal bij het Hof van Justitie geschiedt door de Regering. Deze benoeming
zal voor de President, de Vice President, de leden van het Hof van Justitie en de Procureurgeneraal geschieden voor het leven.
3. De vereisten van benoembaarheid en tevens de geldelijke voorzieningen ten behoeve van
hen en hun nabestaanden worden nader bij wet vastgesteld.
Artikel 189
1. De leden van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast en de Procureur Generaal bij
het Hof van Justitie worden door de Regering ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2. De in het eerste lid genoemde personen kunnen op voordracht van het Hof van Justitie door
de Regering worden ontslagen:
a. wanneer zij onder curatele zijn gesteld;
b. bij gebleken aanhoudende zielsgebreken;
c. bij ontstentenis over een periode van langer dan 6 maanden;
d. wanneer zij wegens misdrijf zijn veroordeeld tot een onherroepelijke vrijheidsstraf;
e. wanneer zij surseance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn
gegijzeld;
f. wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard;
g. wegens ernstig wangedrag of onzedelijkheid of bij gebleken voortdurende
achteloosheid in de waarneming van hun ambt.
53
Hoofdstuk VIII – De Rechterlijke Macht, Tweede Afdeling
Artikel 190
1. Indien de President van het Hof van Justitie van oordeel is, dat een der redenen van
ontslag als in artikel 189 lid 2 bedoeld, aanwezig is, kan de betrokkene door hem worden
geschorst en kan hij eveneens in de tijdelijke waarneming van dat ambt voorzien. De wet
regelt de gevolgen van schorsing en ontslag uit het ambt.
2. De betrokkene geniet gedurende de schorsing zijn volle bezoldiging.
3. Betrokkenen wordt in de gelegenheid gesteld verweer te voeren.
4. Het ontslag wordt eervol verleend.
5. Voor aanspraak van pensioen wordt er geen nader bewijs van de oorzaak der
ongeschiktheid gevorderd.
54
Hoofdstuk IX – Het Openbaar Ministerie
Hoofdstuk IX
Het Openbaar Ministerie
Artikel 191
Het Openbaar Ministerie is met uitsluiting van elk ander orgaan verantwoordelijk voor de
opsporing en belast met de vervolging van alle strafbare feiten.
Bij wet kan ten aanzien van de strafrechtspleging met betrekking tot militairen hiervan worden
afgeweken.
Artikel 192
1. Het Openbaar Ministerie bij het Hof van Justitie wordt uitgeoefend door of namens de
Procureur-generaal.
2. De Procureur-generaal vertegenwoordigt de Republiek Suriname in rechte. Hij is hoofd van
het Openbaar Ministerie en is tevens belast met de justitiële politiezorg. Hij is bevoegd aan de
ambtenaren, die met politionele taken zijn belast, zodanige instructies te geven, ter
voorkoming, opsporing en nasporing van strafbare feiten, als hij in het belang van een goede
justitie nodig oordeelt.
Artikel 193
De Procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak van de Politie. Hij is
bevoegd daaromtrent voorstellen te doen die hem dienstig voorkomen.
Artikel 194
De Regering bepaalt het algemeen vervolgingsbeleid. In het belang van de staatsveiligheid kan
de Regering in concrete gevallen in overleg treden met de Procureur-generaal.
55
Hoofdstuk X
Internationale beginselen
Artikel 195
Het buitenlandsbeleid wordt vastgesteld door de Regering van de Republiek Suriname.
Artikel 196
1. Verdragen worden zo spoedig mogelijk aan het Parlement aangeboden.
2. De Staat wordt niet aan verdragen gebonden en deze worden niet opgezegd zonder
voorafgaande goedkeuring van het Parlement.
Artikel 197
Verdragen welke door het Parlement zijn aangenomen, door de Regering en de President zijn
bekrachtigd en afgekondigd op de bij wet voorgeschreven wijze, staan boven de nationale
wetten.
56
Hoofdstuk XI
Herziening van de Grondwet.
Artikel 198
1. Bij wet kunnen veranderingen in de Grondwet worden aangebracht.
2. Het Parlement kan een voorstel tot verandering niet aanvaarden dan met de stemmen van
tenminste 2/3 van het grondwettelijk aantal leden.
Artikel 199
1. De veranderingen in de Grondwet, door het Parlement aanvaard en door de President
bekrachtigd, treden in werking zodra zij zijn afgekondigd.
2. Een verandering van de artikelen 96, 97 en 98 of van dit lid kan niet in werking treden dan
nadat de eerstvolgende verkiezing voor het Parlement zal hebben plaats gevonden.
3. Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van veranderingen in de Grondwet bestaande
autoriteiten en organen, wetten en andere regelingen en besluiten blijven gehandhaafd
totdat zij door andere met inachtneming van de Grondwet zijn vervangen, aangepast of
buiten werking worden gesteld door de hiertoe bevoegde organen van de Republiek van
Suriname.
Artikel 200
De tekst van de herziene Grondwet wordt bij staatsbesluit in het Staatsblad van de Republiek
Suriname bekend gemaakt, waarbij hoofdstukken, paragrafen en artikelen kunnen worden
vernummerd en verwijzingen dienovereenkomstig kunnen worden veranderd.
57
Hoofdstuk XI – Overgangs en slotbepalingen
Hoofdstuk XII
Overgangs en slotbepalingen.
Artikel 201
1. De President en Vice President van het Hof van Justitie van de Republiek van
Suriname, de President en Vice President van het Constitutionele Hof en de Procureur
Generaal van de Republiek van Suriname, die in hun functie zijn benoemd op grond
van voorgaande wettelijke bepalingen, worden geacht ingevolge deze Grondwet in hun
functie te zijn benoemd.
2. Rechters van de Republiek van Suriname, die zijn benoemd op grond van voorgaande
wettelijke bepalingen, worden geacht ingevolge deze Grondwet en voor onbepaalde
tijd in hun functie te zijn benoemd.
3. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Grondwet bestaande autoriteiten en
organen van de Republiek Suriname blijven gehandhaafd totdat zij door een ander
orgaan met inachtneming van de Grondwet zijn vervangen dan wel bij wet worden
ontlast dan wel opgeheven.
4. Waar in de wettelijke regelingen wordt gesproken over de Nationale Assemblee wordt
gelezen: het Parlement van de Republiek Suriname.
Artikel 202
1. Deze Grondwet, treedt in werking op de dag van publicatie in het Staatsblad van de
Republiek Suriname.
2. Bij de inwerkingtreding van deze Grondwet vervalt de Grondwet zoals opgenomen in het
Staatsblad nummer 116 van 1987
58
Download