de onderwijsvisitatie politieke en sociale wetenschappen

advertisement
VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN SOCIOLOGIE
Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen
Politieke en Sociale Wetenschappen,
Politieke Wetenschappen en Sociologie
aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, december 2000
Voorwoord
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie verslag uit
over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de
periode oktober tot december 1999 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen
Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie aan de Vlaamse
universiteiten. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de betrokken universiteiten en van de
Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch
onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd
worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en zijn Nederlandse tegenhanger, de
Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Dit komt onder meer tot uiting
in de gehanteerde procedure.
Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het
bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering.
Belangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling is dat haar
rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie over op welke punten de betrokkenen zelf
binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig en mogelijk achten. Daarnaast kan ook gehoopt
worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling
overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit.
Vastgesteld kan worden dat de universiteiten steeds meer belang hechten aan de kwaliteitszorg in het
algemeen, en aan de opvolging van de aanbevelingen van visitatiecommissies in het bijzonder. Gelet
op de inspanningen van de universiteiten terzake ben ik ervan overtuigd dat ook aan de aanbevelingen
van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie waar mogelijk gevolg zal
worden gegeven.
Naast het leveren van een bijdrage tot kwaliteitshandhaving en -verbetering, moet het rapport tevens
de bredere samenleving inlichten over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de
Politieke en Sociale Wetenschappen, de Politieke Wetenschappen en de Sociologie, en informatie
verschaffen over de wijze waarop de betrokken opleidingen omgaan met de kwaliteit van het onderwijs.
Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het
algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal
kwaliteitsaspecten wordt vergeleken.
De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één
fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname
biedt van het academisch onderwijs in de Politieke en Sociale Wetenschappen, de Politieke
Wetenschappen en de Sociologie.
De commissie dankt in haar inleiding al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding
en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Ik sluit mij graag bij deze dank aan. Daarenboven
is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de Voorzitter en de leden van de
visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
E. Witte
Voorzitter VL.I.R.
12/2000
2
Inhoud
Voorwoord
2
Ten Geleide
5
Deel 1: Algemeen deel
7
I.
De onderwijsvisitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie
9
1.
Inleiding
9
2.
De betrokken opleidingen
9
3.
De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling
3.2. Taakomschrijving
3.3. Werkwijze
10
4.
Korte terugblik op de visitatie
11
5.
Opzet en indeling van het rapport
12
II.
Het referentiekader
13
III.
Algemene beschouwingen
16
IV.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
20
1.
Doelstellingen van de opleiding
20
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma
2.2. Gebruikte werkvormen
2.3. Vaardigheden
2.4. Examinering
21
21
24
24
25
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
3.2. Stage
26
26
26
3
12/2000
4. De studenten
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
4.2. Kwaliteit van de instroom
4.3. Slaagcijfers
27
27
27
27
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
27
27
28
6. Faciliteiten
28
7. De afgestudeerden
29
8. Personeel
29
9. Internationalisering
31
10. Interne kwaliteitszorg
32
Deel 2: Opleidingsrapporten
33
1. Vrije Universiteit Brussel (opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie)
35
2. Universiteit Gent (opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie)
49
3. Katholieke Universiteit Brussel (opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen)
65
4. Universiteit Antwerpen (opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen)
77
5. Katholieke Universiteit Leuven (opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie) 93
12/2000
Bijlagen
107
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
109
Bijlage 2: Bezoekschema’s
113
4
Ten Geleide
Als ik als voorzitter op deze visitatieopdracht terugblik, meen ik te mogen zeggen dat dit een zeer
positieve ervaring geworden is. Dit is niet alleen het geval omdat de bezoeken op zich zo’n intense
en boeiende belevenis vormden, maar ook omdat de hele onderneming als zeer zinvol werd ervaren.
Wij zijn als commissie aan deze opdracht begonnen in de hoop constructief met de opleidingen
samen te werken: enerzijds om de dynamiek van de zelfevaluatie te helpen activeren, maar
anderzijds - en niet minder belangrijk - deze aan te vullen met een eigen inbreng. Deze hoop was
mijn inziens terecht: het opstellen van de zelfstudies bleek overal een heel veranderingsproces op
gang gebracht te hebben, dat meestal met onze komst nog werd aangewakkerd. Daarnaast was de
commissie, als buitenstaander, in de gelegenheid om sommige evidenties te doorbreken, verbeteringen of oplossingen aan te dragen, geblokkeerde gesprekken op gang te helpen en algemene
problemen te signaleren. Zo kwamen wij onder meer ook tot aanbevelingen voor overleg en
samenwerking tussen de instellingen en tot suggesties aan allerhande overheidsinstanties. Wij
hopen dat deze evenveel aandacht zullen krijgen als onze raadgevingen aan de opleidingen. Deze
zijn immers al zeer snel de resultaten van onze gesprekken in de praktijk gaan omzetten.
Dit laatste maakt dat ons eindrapport al voor een deel voorbijgestreefd is. Ik betreur dat ik samen
met de commissie geen verslag kan uitbrengen over wat intussen reeds werd gerealiseerd, maar dit
valt buiten onze opdracht.
Ook de omstandigheden en de sfeer waarin wij mochten werken waren zeer positief. Deze worden
door mensen gemaakt en hier passen dus woorden van dank. Ten eerste richt ik mij tot de
instellingen en opleidingen, voor hun gulle gastvrijheid en intense medewerking; ten tweede tot
de commissieleden of beter: de vrienden van ons team, die ondanks drukke bezigheden hun
deskundigheid met enthousiasme ten dienste van de visitatie stelden. De meesten moesten hierbij
van ver komen en waren toch zonder falen steeds aanwezig. Tot slot moet ik de dames die ons hebben
begeleid heel speciaal bedanken. Zonder hun ervaring, deskundigheid en toewijding zouden wij
nergens gestaan hebben. En alhoewel dit slaat op de drie begeleidsters die we opeenvolgend gekend
hebben - Marleen Bronders, Annemie Van Linthoudt en tenslotte Sophie Verfaillie - wil ik toch
vooral de eerstgenoemde in het zonnetje zetten. Marleen Bronders deed al onze visitatiebezoeken
mee en maakte nog de deelrapporten toen zij al elders tewerkgesteld was. Telkens heeft de
commissie haar efficiënte inzet en haar verantwoordelijkheidszin moeten bewonderen. Ook op de
twee anderen kon de visitatiecommissie steeds rekenen. Zo bracht Sophie Verfaillie, als neofiet, toch
de moeilijke opdracht van de afwerking van de verslagen vlot tot een goed eind.
Prof. Em. A.Van den Brande
Voorzitter van de visitatiecommissie
5
12/2000
12/2000
6
DEEL I
ALGEMEEN DEEL
7
12/2000
12/2000
8
De onderwijsvisitatie Politieke
en Sociale Wetenschappen - Sociologie
1. Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie verslag
uit van haar bevindingen over de academische opleidingen in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de maanden
oktober tot december 1999 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) heeft
gevisiteerd. Bij deze visitatie waren de volgende opleidingen betrokken: de opleidingen Politieke
Wetenschappen en Sociologie van de K.U.Leuven, de RUG en de VUB, en de opleiding Politieke
en Sociale Wetenschappen van de K.U.Brussel en de UA.
De commissie heeft getracht om, ingevolge haar opdracht, zich een zo goed mogelijk beeld te
vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen.
Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een deelrapport
geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per instelling weergegeven.
Op basis van de deelrapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin
de belangrijkste conclusies en aanbevelingen vergelijkenderwijs per thema worden aangeboden.
Hierdoor krijgen de opleidingen onder meer de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van
elkaar.
2. De betrokken opleidingen
De visitatiecommissie heeft de opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie bezocht aan de volgende universiteiten:
–
van 19 t.e.m. 22 oktober 1999:Vrije Universiteit Brussel
–
van 26 t.e.m. 29 oktober 1999:Universiteit Gent
–
van 3 t.e.m. 4 november 1999: Katholieke Universiteit Brussel
–
van 16 t.e.m. 18 november 1999: Universiteit Antwerpen
–
van 7 t.e.m. 10 december 1999: Katholieke Universiteit Leuven
9
12/2000
3. De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling
De commissie had de volgende samenstelling:
Voorzitter:
– Prof. Dr. A. Van den Brande, professor emeritus Sociologie en Politieke Wetenschappen,
Universiteit Gent.
Leden:
– Prof. Dr. R.B. Andeweg, hoogleraar Empirische Politicologie, Universiteit Leiden.
– Prof. Dr. J. Coenen-Huther, hoogleraar Sociologie, Université de Genève.
– Prof. Dr. J. Delcourt, professor emeritus Sociologie, Université Catholique de Louvain.
– Prof. Dr. A. François, hoogleraar Politieke en Bestuurswetenschappen, Université Catholique
de Louvain.
– Prof. Dr. P.G. Swanborn, professor emeritus Sociaal-wetenschappelijke Methodologie, Universiteit van Amsterdam en Universiteit Utrecht.
– Prof. Dr. D. McQuail, professor emeritus Communicatiewetenschappen, Universiteit van
Amsterdam.
Mevr. M. Bronders, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op
als secretaris van de commissie tot en met 29 februari 2000. Vanaf 1 maart 2000 werd haar taak
overgenomen door Mevr. S. Verfaillie.
Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar
bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving
De taak van de visitatiecommissie was:
a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te
voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de
kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de
kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien
uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de
wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis;
b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze
De commissie hield haar installatievergadering op 29 en 30 september 1999. Tijdens deze
vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie deel 1, hoofdstuk II), waarin
de minimumeisen werden vastgelegd waaraan een opleiding in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie naar haar opvatting zou moeten voldoen. Voorts
werden er de zelfstudies besproken en het programma van de bezoeken opgesteld.
12/2000
10
DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN – SOCIOLOGIE
De bezoeken zijn aan de universiteiten volgens een analoog stramien verlopen1 .
Tijdens de eerste dag van het bezoek vond een voorbereidende vergadering van de visitatiecommissie
plaats, gevolgd door een kennismaking met vertegenwoordigers van de academische overheid, de
faculteit en met de opleidingsverantwoordelijken.
De twee daaropvolgende dagen van het bezoek heeft de commissie gesprekken gevoerd met het
faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie, de facultair coördinator, studentenvertegenwoordigers, kandidatuur- en licentiestudenten, de AAP-leden en de ZAP-leden, afgestudeerden. ‘s Avonds vond steeds een ontmoeting met de opleidingsverantwoordelijken plaats.
De vierde dag van het bezoek werd met de verantwoordelijken voor studieadvies en studiebegeleiding, de ombudspersoon en de verantwoordelijken voor internationalisering gesproken.
Tevens werd de mogelijkheid voorzien tot het voeren van bijkomende gesprekken. Deze konden
plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de
bezochte universiteit.
Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie die door de opleidingen
werd ter beschikking gesteld, zoals scripties/eindverhandelingen, verslagen, schriftelijk studiemateriaal en handboeken. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken
bezocht.
Tot slot werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling
gepresenteerd aan de gevisiteerde opleidingen.
De bezoeken aan de K.U.Brussel, waar enkel de eerste cyclus van de opleiding Politieke en Sociale
Wetenschappen wordt aangeboden, en de UA, waar in de tweede cyclus geen opsplitsing tussen
de opleiding Politieke Wetenschappen en Sociale Wetenschappen wordt gemaakt, namen respectievelijk twee en drie dagen in beslag.
Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en
aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd.
4. Korte terugblik op de visitatie
De commissie hoopt met dit rapport een constructieve bijdrage te hebben geleverd tot de kwaliteit
van de opleidingen in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en
Sociologie in Vlaanderen. Zij is er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten
afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar
de faculteiten het niet mee eens zijn. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling
zijn dat dit rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie en dat wordt nagegaan op
welke punten de faculteit zelf verbetering nodig acht, en in welke mate dit binnen de gegeven
randvoorwaarden te verwezenlijken is.
Het is belangrijk voor ogen te houden dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van
een momentopname en dat op een aantal punten al veranderingen gebeurd zijn, mede ingevolge
het visitatieproces.
1.
Ter illustratie worden de bezoekschema’s van de visitatiecommissie opgenomen in bijlage 2.
DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN – SOCIOLOGIE
11
12/2000
De visitatiecommissie heeft haar opdracht met genoegen uitgevoerd. Zij wenst haar dank uit te
spreken ten aanzien van al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering
van deze visitatie waren betrokken. De commissie heeft de gastvrijheid waarmee zij door de
verschillende instellingen werd ontvangen ten zeerste op prijs gesteld. In het bijzonder heeft zij
waardering voor de grote openheid waarmee de gesprekken werden gevoerd.
De commissie hoopt dat realisaties en werkwijzen van de ene universiteit de andere zullen inspireren
en motiveren, en dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de
optimalisering van het academisch onderwijs in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke
Wetenschappen en Sociologie.
Tenslotte hoopt de visitatiecommissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige
informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch
onderwijs in de betrokken opleidingen in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van
de gevisiteerde opleidingen.
5. Opzet en indeling van het rapport
Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie in hoofdstuk
II het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen.
In hoofdstuk III wordt door de commissie een aantal algemene beschouwingen geformuleerd.
Hoofdstuk IV geeft vergelijkenderwijs per thema de belangrijkste bevindingen weer.
In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de opleidingen die zij heeft
gevisiteerd.
12/2000
12
DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN – SOCIOLOGIE
Referentiekader
Aangezien de meeste vereisten, mits specifiëring, in min of meerdere mate gelden voor alle sociaalwetenschappelijke opleidingen, heeft de commissie de voorkeur gegeven aan een breed algemeen
kader, dat daarna per discipline kan worden ingevuld.
I. Doelstellingen en vereisten voor de opleidingen in de Politieke en Sociale
Wetenschappen in het algemeen
Maatschappij en wetenschap vragen breedgevormde sociale wetenschappers die binnen de door hen
gekozen richting, zelfstandig op academisch niveau kunnen werken en zich – mits inwerking – ook
in aangrenzende domeinen kunnen waarmaken. Dit alles zowel in onderzoeks-, beleids- en
bestuurs-, als in adviserende en uitvoerende functies, en dit zowel op nationaal als op internationaal
niveau.
Met andere woorden: er wordt een combinatie verwacht van polyvalentie en een degelijke kennis
van de eigen discipline.
A. DIT BETEKENT DAT DE AFGESTUDEERDEN MOETEN VOLDOEN AAN VOLGENDE EISEN:
1. Kennis
a.
Een grondige kennis van de problemen, begrippen, theorieën en benaderingen van de
eigen wetenschap.
b. Kennis en inzicht in de (systemen van) waardeoordelen die deze benaderingen hebben
beïnvloed en beïnvloeden, zeker in een pluralistische maatschappij.
c. Een grondige theoretische en praktische kennis van de kwantitatieve en kwalitatieve
sociaal-wetenschappelijke werkwijzen, methoden en onderzoekstechnieken.
d. Een zeer grondige kennis van theorie en onderzoek, inclusief de toepassing van de verkregen
kennis ten behoeve van beleidsingrepen en de evaluatie van deze ingrepen, in een paar
deelgebieden van hun discipline.
HET REFERENTIEKADER
13
12/2000
e.
Voldoende inzicht in wetenschapsleer en epistemologie om kritisch en ook reflexief en
zelfkritisch te werk te kunnen gaan.
f. Voldoende inzicht in de andere relevante Wetenschappen om minstens, op een kritische
wijze, gebruik te kunnen maken van hun inzichten en resultaten.
g. Voldoende feitelijke kennis van – en inzicht in – de voornaamste maatschappelijke en
politieke instituties, ontwikkelingen en problemen, met hun achtergronden en perspectieven.
h. Voldoende kennis van de talen die courant in hun discipline worden gebruikt.
2. Vaardigheden
a.
Bovenal de vaardigheid om te pendelen tussen het abstracte en het concrete. Met andere
woorden om theorieën en hypothesen toe te passen op de werkelijkheid of omgekeerd om
sociale en politieke verschijnselen en problemen te vertalen in sociaal-wetenschappelijke
probleemstellingen.
b. In staat zijn om verschillende invalshoeken en standpunten te lokaliseren, te relateren en
te relativeren en zo naar hun ad hoc bruikbaarheid in te schatten.
c. In staat zijn om sociale onderzoeksmethoden en -technieken te hanteren.
d. Vaardigheid om de gepaste literatuur te vinden, te schiften en te analyseren en dat via alle
beschikbare media.
e. Vaardigheid om zowel schriftelijke als mondeling te rapporteren, ook in het Engels.
f. De nodige sociale vaardigheden om in een team te kunnen samenwerken.
g. In staat zijn informaticasystemen te gebruiken op verschillende terreinen.
3. Attitudes
a. Wetenschappelijke en beroepsmatige zelfkritiek, nauwgezetheid en eerlijkheid.
b. Wetenschappelijke nieuwsgierigheid en openheid van geest, zodat men in staat is om
inzicht te verwerven in nieuwe sectoren en ontwikkelingen.
c. Zin voor maatschappelijke verantwoordelijkheid.
d. Gefundeerde en, waar mogelijk, positieve kritische zin.
e. Openheid voor verandering en innovatie.
B. AAN DE OPLEIDING TE STELLEN EISEN.
De opleidingen moeten:
1. Een duidelijk beeld hebben van hun doelstellingen.
2. Een evenwicht bezitten tussen de verschillende soorten vakken die nodig zijn voor het bereiken
van bovenstaande doelstellingen. Met name tussen vakken over de eigen discipline, over
feitelijke sociale en politieke situaties, over denkwijzen en ideologieën, over methoden en
technieken en tenslotte de andere sociale en menswetenschappelijke vakken. Bij dit alles mag
enig kritisch perspectief niet ontbreken.
12/2000
14
HET REFERENTIEKADER
3. Voldoende samenhang en coördinatie vertonen. Het feit echter dat docenten verschillende
uitgangspunten hanteren is positief te beoordelen op voorwaarde dat de studenten voldoende
inzicht meekrijgen om dit te plaatsen. Volledige overlappingen dienen wel vermeden. Best
bestaat er ook een samenhang in de keuzevakken.
4. Breed en oriënterend aanzetten in de eerste kandidatuur en daarna, voornamelijk in de licenties,
grondiger en specifieker worden.
5. Er dienen van in het begin verschillende werkvormen te worden aangeboden, gericht op
ontwikkeling van de zelfwerkzaamheid. Het beroep op de zelfwerkzaamheid dient te groeien
in de loop van het curriculum om te culmineren in de scriptie/eindverhandeling. Dit neemt
niet weg dat aan de studenten ook moet worden geleerd om in team te werken.
6. De opleiding moet in staat zijn (of gesteld worden) om deze groei naar zelfstandig wetenschappelijk werken degelijk te begeleiden.
7. Uiteraard geldt overal de eis van inhoudelijke kwaliteit, wat best gewaarborgd wordt door
ernstig wetenschappelijk werk en/of praktijkervaring.
C. RANDVOORWAARDEN WAARAAN VOLDAAN DIENT TE WORDEN.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Beschikken over de nodige middelen, qua personeel, infrastructuur en logistiek.
Beschikken over oplossingen om de kwaliteit van de instroom te verbeteren.
Een goede voorlichting en keuzebegeleiding.
Een goed uitgebouwd systeem van studie- en studentenbegeleiding.
Een verstandige en bestendige kwaliteitszorg, waarin openheid en overleg centraal staan.
Een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en onderzoek bij de staf.
Een goed personeelsbeleid, voornamelijk met het oog op de nodige evenwichten en de nodige
diversiteit van deskundigheid en oriëntering bij de staf.
8. Openheid voor innovatie.
9. Internationalisering.
II. Specifiëring
Hoewel de bovenstaande vereisten voor alle opleidingen belangrijk zijn, zijn er toch voor elke
opleiding speciale accenten te leggen. Dit geldt vooral voor de eisen waaraan de afgestudeerden
moeten voldoen. Alle eisen moeten natuurlijk wel telkens specifiek worden ingevuld. Zo zal
bijvoorbeeld de internationalisering in elke opleiding anders liggen, zowel naar inhoud als naar
vorm.
Van afgestudeerden in de bestuurswetenschappen mag dan bijvoorbeeld een grondige kennis van
het publiek- en administratief recht worden verwacht, naast kennis van – en vaardigheden in –
beleids-, bestuurs- en managementtechnieken.
HET REFERENTIEKADER
15
12/2000
Algemene Beschouwingen
Globaal evalueert de commissie de gevisiteerde opleidingen positief. Hun waarde blijkt onder meer
duidelijk uit de ‘eindprodukten’ die ze afleveren: de eindverhandelingen, (laatstejaars)studenten,
afgestudeerden. Het lijdt geen twijfel dat de samenstelling van de programma’s, het blijvend zoeken
naar verandering, de kwaliteit, de inzet en de toegankelijkheid van het AP, de groeiende nadruk op
zelfwerkzaamheid en de band met het wetenschappelijk onderzoek bijdragen tot dit resultaat.
Vanuit deze positieve vaststelling wil de commissie op een aantal algemene problemen ingaan en
suggesties voor verbetering formuleren.
– Sociologie, Politieke- en Communicatiewetenschappen worden in de meeste universiteiten aan
dezelfde faculteit gedoceerd. In het algemeen brengen de toename van studenten en middelen
en de externe aanpassingsdruk echter een verdergaande differentiatie en verzelfstandiging van
de deelrichtingen met zich mee. Hierdoor dreigen nuttige links tussen die richtingen verloren
te gaan. Sociologie, Politieke - én Communicatiewetenschappen hebben mekaar veel te bieden
enerzijds en hebben veel gemeenschappelijk anderzijds: het zijn tenslotte alle drie sociale
Wetenschappen. De commissie is van mening dat de onderlinge banden niet mogen verbroken
worden. Tenslotte zijn de drie benaderingen in het beroepsleven ook niet altijd strikt te
scheiden zijn.
– De ruime omvang van de instroom stelt op de eerste plaats de grotere instellingen voor
problemen: voornamelijk in de eerste kandidatuur leidt dit, ondanks alle inspanningen (zoals
speciale studiebegeleiding, ondersteunende websites en volgehouden toegankelijkheid van het
AP), tot een didactisch deficit, dat dringend om een herziening van de omringingsnormen
vraagt. De commissieleden zijn van mening dat deze normen nog te veel gebaseerd zijn op een
concept van passieve kennisoverdracht, dat zowel de huidige sociale Wetenschappen als hun
didactiek onrecht aandoet. Studenten opleiden tot zelfstandige wetenschapsbeoefenaars (wat
bijna een definitie is van universitair onderwijs) vereist dat vanaf de eerste kandidatuur met
ernstige zelfwerkzaamheid kan van start gegaan worden en dat de overheid hiervoor de nodige
middelen verstrekt: wie kwaliteit wil, moet bereid zijn hiervoor te betalen. De prijs zou evenwel
kunnen gedrukt worden door de kwaliteit (en zo de omvang) van de studenteninstroom beter
te regelen. (cfr. infra)
Voor de kleinere instellingen en/of opleidingen is het dan weer moeilijk om met een beperkte
staf het ganse veld te dekken. Hier zouden bijkomende middelen deze nood kunnen helpen
lenigen. Hierbij dient gezegd dat de interne allocatie van de middelen in de bezochte
12/2000
16
ALGEMENE BESCHOUWINGEN
instellingen een zeer ambivalent probleem is. Het is de commissie duidelijk dat de universiteiten hierbij een zekere marge van vrijheid nodig hebben, maar of die zo groot moet zijn als ze
nu is, is de vraag.
– Alle bezochte opleidingen staan ook voor het probleem van het grote aantal mislukkingen in
de eerste kandidatuur dat, met ± 60%, boven het algemeen universitair gemiddelde ligt, al is
recent in sommige opleidingen enige verbetering merkbaar.
Sommige opleidingen hebben - naast de bestaande begeleiding van de eerstekandidatuurstudenten - ook getracht iets te doen aan een deeloorzaak, namelijk de gebrekkige voorkennis
van sommige studenten. Zo voorziet de VUB bijvoorbeeld brugcursussen en zelftoetsingstechnieken voor beginnende studenten en biedt de UA speciale herhalingsmodules aan.
Nochtans blijkt de huidige situatie naar mening van de commissie vooral te wijten aan een
aantal factoren, die slechts in zeer geringe mate door de instelling beïnvloed kunnen worden.
Hierbij denkt zij onder meer aan verkeerde inschatting van de studies, kwaliteit van de
instroom, gebrek aan motivatie, ongelijke startposities voor bepaalde vakken… Deze factoren
zijn voor een groot deel terug te voeren op de overheidsbeslissing om alle afgestudeerden in het
bezit van een diploma secundair onderwijs zonder meer toegang tot de eerste kandidatuur te
verlenen.
De visitatiecommissie meent echter dat de bevoegde instanties er niet mogen in berusten dat
noodgedwongen dit eerste jaar voornamelijk een selectiefunctie zou hebben. Daar waar de
mogelijkheden voor interne maatregelen beperkt zijn (screening en vrijwillige bijscholing) is
overleg over extern te nemen maatregelen nodig. Hier kunnen we denken aan een betere
voorlichting van en vanwege de verantwoordelijken van de studieoriënteringsdiensten. (En dit
voornamelijk in het secundair onderwijs: sociale Wetenschappen mogen niet meer als ‘gemakkelijke’ studies worden voorgesteld.) Ook dient de mogelijkheid van een verplichte
oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde te worden onderzocht: de verspilling van tijd
en energie van studerenden en staf is te groot om hier geen ernstige maatregelen te treffen. Zoals
hoger gezegd, vormt deze situatie ook een bijkomende belasting voor de didactische mogelijkheden in de eerste kandidatuur.
– Wat betreft de programma’s kunnen we zeggen dat deze in het algemeen interessant en degelijk
zijn en dat elk op zijn manier tracht polyvalentie en vakkennis te combineren. Toch is het zo
dat de opleidingen zich - ook als ze aan aanpassingen in het programma denken - nog te veel
laten leiden door de bestaande situatie. Bewuste keuzes, als compromissen tussen een
ideaalbeeld dat geformuleerd is los van het bestaande en de reële mogelijkheden, komen te
weinig voor. Het gewicht van kernvakken t.o.v. steunvakken, gemeenschappelijke t.o.v.
specifieke vakken, hoofdvakken t.o.v. methodologische vakken, plicht- t.o.v. keuzevakken, zou
dus rationeler kunnen bepaald worden. Ook de concrete uitwerking hiervan zou planmatiger
kunnen: doelstellingen per opleidingsonderdeel, werkvormen en vaardigheidstrainingen zouden meer vanuit een totaalconcept kunnen gezien worden.
Ter illustratie hiervan wijzen de commissieleden op sommige van de betrokken opleidingen
waar de steunvakken de kernvakken dreigen te overvleugelen. Dit, terwijl in andere betrokken
opleidingen de invulling van sommige steunvakken niet functioneel blijkt in het programma,
maar waar ondanks klachten van de studenten, niet op gereageerd wordt. Anderzijds stelt de
visitatiecommissie algemene tendensen vast, zoals de geringe aandacht in de Sociologieopleidingen voor het macrovlak (sociologie van economie en van politiek bijvoorbeeld) en in de
Politieke Wetenschappen voor het microvlak (de participatie van de burger op de verschillende
niveau’s in al zijn vormen). Ook de voorkeur voor hoorcolleges in laatstgenoemde richting is een
voorbeeld van een door traditie bepaalde invulling van het programma.
ALGEMENE BESCHOUWINGEN
17
12/2000
– Het onderwijs in methoden en technieken is meestal ook nog voor enige verbetering vatbaar.
Suggesties hierbij kunnen zijn: de studenten zelf meer praktisch bezig laten zijn (bijvoorbeeld
via leeronderzoek); kwantitatief en kwalitatief onderzoek meer met mekaar in verband brengen;
de methodologie meer inhoudelijk in verband brengen met andere opleidingsonderdelen,
zoals: feiten en problemen van de maatschappij, wetenschapsleer en epistemologie, theorie en
theorievorming,... Uiteraard dient dit wederkerig te gebeuren, dus zowel vanuit de methodologische-, als vanuit de hoofdvakken, met verwijzingen naar onderzoek. Een sterkere directe
band tussen het onderzoek van de staf en het onderwijs kan hierbij helpen. Ook meer aandacht
voor praktijkgericht onderzoek, waaronder evaluatieonderzoek, is daarbij een suggestie.
– De commissie is zich bewust dat in alle betrokken opleidingen gezocht wordt naar een betere
vormgeving van de keuzemogelijkheden in de licenties en dit zowel qua ruimte voor keuze, qua
inhoud als qua strukturen. Major/minor formules worden hierbij nogal eens naar voor gebracht.
De commissie ziet dit als een positieve ontwikkeling: al ligt het door de concurrentiedruk erg
moeilijk, toch is het een feit dat alleen al een goed geregeld akkoord over bijvoorbeeld de
onderlinge toegankelijkheid van de minors, de opleidingen in alle betrokken Vlaamse universiteiten heel wat rijker en beter zou kunnen maken.
– Hoewel het niveau van de eindverhandelingen globaal genomen goed is, zijn er toch vragen rond
de afwikkeling ervan: ongelijke beoordelingen binnen de opleidingen en gebrek aan feedback
worden regelmatig door studenten gesignaleerd. In de instellingen waar drie beoordelaars én
een mondelinge verdediging voorzien zijn komt dit minder voor. Ook de stage roept regelmatig
vraagtekens op en dit zowel omtrent invulling en begeleiding als over het al dan niet inrichten.
In elk geval leeft bij veel studenten een behoefte aan meer contact met de sociale en/of politieke
werkelijkheid, waarvoor wegen zullen dienen gezocht.
– De computervaardigheden en de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden zijn overal zeer goed,
maar de mondelinge vaardigheid is binnen de instellingen zeer verschillend en verdient meer
systematische aandacht.
– Waar de internationalisering in de Politieke Wetenschappen goed is ingeburgerd, is er in de
sociologische opleidingen een weerstand merkbaar tegen langdurige verblijven van de studenten in het buitenland. Men ziet blijkbaar het strak opgebouwde opleidingsschema niet graag
door individuele studenten doorbroken. De commissie kan hier begrip voor hebben, maar
benadrukt anderzijds dat een verblijf aan een (goede) buitenlandse universiteit, meer en meer
een must is. Hier dient naar andere formules gezocht, zoals intensive courses, langdurige
vakantiecursussen of een semestersysteem. Dit laatste geeft de mogelijkheid om binnen een
beperkt tijdsbestek kennis te maken met een buitenlandse universiteit. Het lijkt daarenboven
op weg om een Europese norm te worden. De commissie vindt dat er grotere inspanningen
zouden moeten gedaan worden om het volgen van cursussen in het buitenland aan te moedigen.
Ook kan men zich afvragen of het personeel zijn internationale contacten niet meer zou kunnen
gebruiken om de buitenlandse studieverblijven van de studenten vruchtbaarder te maken,
voornamelijk door meer equivalente cursussen te zoeken.
– Wat de interne kwaliteitszorg betreft, zijn ook enkele algemene opmerkingen te maken:
alhoewel de bestaande overlegorganen in het algemeen ruimte bieden om programmaherzieningen te sturen en zeer acute pijnpunten te signaleren, blijft hun werk toch dikwijls
eerder oppervlakkig. Curriculum- en cursusevaluaties dienen op regelmatige basis plaats te
vinden. Deze laatste gebeuren overal maar stellen ook bijna overal (behalve aan de K.U.Leuven)
problemen, vooral inzake participatie van de studenten. Nuttige suggesties kunnen hier zijn:
12/2000
18
ALGEMENE BESCHOUWINGEN
de anonimiteit van de studenten waarborgen; voldoende feedback geven en vertrekken van zeer
korte en relevante bevragingen op een weloverwogen tijdstip, die dan toelaten dieper in te gaan
op eventuele pijnpunten. Jaarlijkse cursusevaluaties zouden zo een vlotte bijsturing mogelijk
moeten kunnen maken. Dat hierbij ook de creatieve vrijheid en de waardigheid van de docenten
gevrijwaard moet blijven spreekt vanzelf. Aangezien dit niet eenvoudig is, zou uitwisseling van
ervaringen en overleg tussen universiteiten/opleidingen hier nuttig zijn.
Ook de ombudsfunctie kan meestal enige aandacht gebruiken en dit enerzijds naar toepassingsgebied (nu vooral de examenproblemen), anderzijds zowel naar regelgeving en -handhaving als
wat betreft een gezond evenwicht tussen voldoende toegankelijkheid voor de student en
voldoende afstandelijkheid vanwege het AP. Bij dit alles speelt de schaal van de opleiding
natuurlijk een grote rol.
Een laatste punt inzake kwaliteitszorg betreft de bijscholing van de docenten: overal bestaat de
mogelijkheid tot didactische bijscholing, maar het is vooral het AAP dat hierop ingaat. Dit is
te begrijpen, maar betekent niet dat het ZAP geen baat zou kunnen hebben aan een goed
gegeven didactische bijscholing. Daarnaast dient erop gewezen dat, hoewel het ZAP in het
algemeen goede contacten heeft met buitenlandse collega’s, de mogelijkheden voor een
langdurig verlijf in het buitenland zeer beperkt zijn. De meesten kunnen alleen maar dromen
van een sabbatical… Hier ligt zeker nog een taak, zowel voor de universiteiten, als voor het FWO
en de overheid.
– Een aantal instellingen hebben de laatste jaren inspanningen gedaan om hun oudstudenten te
ontmoeten en te bevragen. De binding tussen afgestudeerden en de opleidingen wordt door de
commissie positief bevonden en kan op termijn leiden tot een meer systematisch volgen van de
arbeidsmarkt.
ALGEMENE BESCHOUWINGEN
19
12/2000
De opleidingen in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende
universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij
naar de toestand aan de bezochte faculteiten. Dit laat de opleidingen niet alleen toe zich, althans
voor deze punten, te positioneren ten opzichte van elkaar, maar kan bovendien ook een stimulans
zijn om van elkaar te leren.
De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest
in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere
faculteiten heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling
van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen.
1. Doelstellingen en eindtermen
De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie voor alle
opleidingen helder en duidelijk in de zelfstudie omschreven en voldoen aan de minimumeisen die
de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook
het academisch karakter van de opleidingen komt volgens de commissie duidelijk tot uiting in de
geformuleerde doelstellingen en eindtermen.
Wel meent de commissie dat een aantal aspecten, zowel voor de UA (wetenschappelijke aspecten)
als de VUB (empirische aspecten), waarvoor overigens aandacht bestaat in de opleidingen, wat
duidelijker in de doelstellingenformulering naar voren hadden mogen komen.
Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, alle
opleidingen er in het algemeen in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren.
12/2000
20
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
2. Het programma
2.1. Opbouw en inhoud
De door de visitatiecommissie bezochte opleidingen bestaan uit twee cycli. De eerste cyclus omvat
twee kandidaturen, de tweede cyclus twee licenties. Met uitzondering van de K.U.Brussel, die
alleen de eerste cyclus aanbiedt, wordt door alle bezochte instellingen de volledige opleiding
georganiseerd.
In het algemeen beschouwd zijn de programma’s aan alle instellingen van goed academisch niveau.
Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het programma van de K.U.Brussel in het algemeen
logisch qua opbouw met een goede verticale en horizontale coördinatie. Wel heeft de commissie
geconstateerd dat er in de eerste kandidatuur een onevenwicht bestaat in het gewicht van de drie
basisopleidingsonderdelen; ze acht het gewenst dat de uren van deze opleidingsonderdelen gelijk
worden geschakeld. Verder meent de commissie dat er in het programma meer ruimte moet komen
voor de kernvakken en dit ten koste van de ondersteunende opleidingsonderdelen, die volgens haar
in verhouding een te groot aandeel hebben.
Voor wat de Sociologie betreft, geeft de commissie in overweging om de accenten te verleggen naar
een sterkere probleem-oriëntatie van het onderwijs. Meer bruggen tussen de algemene sociologie
en de concrete sociale en sociologische problemen zouden de praktische relevantie van het “vak”
kunnen verhogen. Met betrekking tot de Politieke Wetenschappen meent de commissie dat meer
concentratie en versterking van de inhoudelijke politicologische thema’s de opleiding ten goede
zouden komen. Voor wat de Communicatiewetenschap betreft, meent de commissie dat in de
methodologische opleidingsonderdelen meer aandacht moet worden besteed aan communicatiewetenschappelijke onderwerpen.
De aanpak van de taalvakken in het curriculum wordt, zowel op didactisch als op inhoudelijk vlak,
gewaardeerd door de commissie.
Tenslotte wenst de commissie erop te wijzen dat ze, gezien de traditionele oriëntering van de
K.U.Brussel op de K.U.Leuven, begrijpt dat er enerzijds een zekere mate van afstemming op de
programma’s van deze instelling nodig is, maar zij pleit anderzijds voor voldoende soepelheid en
openheid om voor een stuk een invulling te geven die rekening houdt met de eigen mogelijkheden,
en die voldoende aanknopingspunten biedt voor samenwerking met alle Vlaamse universiteiten en
voor de te waarderen samenwerking met de F.U.S.L. (Facultés Universitaires Saint-Louis).
De commissie is van oordeel dat de programma’s van de VUB ruim oriënterend en degelijk zijn
opgebouwd. Wel weegt volgens haar, en dit voornamelijk in de richting Sociologie, de kwantitatieve
methodologie vrij zwaar door. Mogelijk draagt dit in de tweede kandidatuur en de licenties
Sociologie bij tot de zeer lage slaagcijfers. Bovendien leidt dit tot een vrij eenzijdige selectie van de
studenten in de Sociologie, aangezien de keuze van de studenten voor één van de afstudeerrichtingen in de licenties er sterk door wordt beïnvloed.
Verder meent ze dat de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen, als jonge, enigszins opgedrongen studierichting, nog voor verbetering - eventueel zelfs voor herformulering - vatbaar is. Zo wordt
naar het oordeel van de visitatiecommissie in het programma te veel bestuursrecht aangeboden en
zijn er ook nog te veel opleidingsonderdelen van beschrijvende, inventariserende aard.
De commissie is van oordeel dat meer coherentie dient te worden ingebracht in sommige door de
studenten gekozen keuzepakketten. Een striktere structurering van de keuzes, dan wel een
beperking van de keuzeruimte gekoppeld aan een verhoging van het aantal studiepunten voor de
eindverhandeling, zou hier volgens haar al enig soelaas kunnen brengen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
12/2000
De commissie heeft veel waardering voor de manier waarop de opleiding aan de UA het
probleemgericht onderwijs wetenschappelijk heeft weten te onderbouwen. Heel positief waardeert
de commissie verder het leeronderzoek dat een systematische leerschool vormt voor zelfwerkzaamheid, al weegt het wel zwaarder door dan de studiepunten aangeven. Ook de aandacht voor
evaluatieonderzoek wordt als positief ervaren.
Wel meent de commissie dat, zoals trouwens in de zelfstudie wordt vermeld, het programma nog
veel sporen van de gescheiden instellingen draagt. Zo vormt de opleiding volgens de commissie geen
continuum: er zijn drie opties in de kandidaturen en vier zwaartepunten in de licenties die
onvoldoende op elkaar zijn afgestemd, er zijn overlappingen en herhalingen, voornamelijk tussen
de kandidaturen en de licenties, en de verdeling van het curriculum over de kandidaturen en de
licenties is ook niet altijd ideaal. De commissie mist in dit verband ook een optie Politieke
Wetenschappen in de kandidaturen, daar waar wel een optie Sociaal-economische Wetenschappen
wordt georganiseerd. Daarnaast zou er volgens de commissie in de kandidaturen meer ruimte
moeten komen voor de kernvakken en dienen sommige onderwerpen meer systematisch aan bod
te komen.
Verder missen de studenten in de opties in de tweede kandidatuur in sommige gevallen de nodige
voorkennis, omdat bepaalde opleidingsonderdelen waarop wordt voortgebouwd niet in de
gemeenschappelijke stam in de eerste kandidatuur zijn opgenomen. In de drie opties worden
daarenboven dezelfde opleidingsonderdelen aangeboden die evenwel een verschillend aantal
studiepunten hebben.
Voor wat de licenties betreft, heeft de commissie vastgesteld dat sommige van de zwaartepunten
breed en andere smal zijn ingevuld. Verder is er een groot aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen
- voor de Politieke Wetenschappen zijn er wel te weinig economische keuzeopleidingsonderdelen - maar de keuzeruimte is zeer smal.
Dit alles duidt aan dat in de toekomst een grote gemeenschappelijke aandacht nodig zal zijn voor
de verbetering en de verdere uitbouw van de opleiding. Op het ogeblik van het visitatiebezoek was
het gesprek hierover in voorbereiding.
De visitatiecommissie heeft aan de K.U.Leuven twee degelijke, rijk gestoffeerde opleidingen
aangetroffen, die op een brede deskundigheid steunen. De problemen die zij heeft vastgesteld, zijn
vooral die van een grootschalige instelling in beweging, en dus meestal slechts de schaduwzijde van
iets zeer positief, namelijk de inspanningen die geleverd worden om zich aan te passen en te
vernieuwen. Dit komt volgens de commissie vooral tot uiting in de verwezenlijkte of op stapel
staande programmahervormingen, die haar inziens een aantal verbeteringen meebrengen en dit
vooral door een betere structurering van de keuzemogelijkheden in de licenties. Hierbij zal men
zeker nog verdere inspanningen moeten doen om de studiedruk onder controle te houden, en dit
zowel in de tweede kandidatuur als in de licenties.
Wat de huidige programma’s betreft, meent de visitatiecommissie dat de kandidaturen mooi zijn
opgebouwd en inhoudelijk interessant zijn ingevuld. Wel vraagt de commissie zich af of de
(overigens hoogstaande) invulling van sommige opleidingsonderdelen (1) wel aangepast is aan de
betrokken fase van het curriculum, ofwel (2) aangepast is aan de functie die het opleidingsonderdeel
heeft in het curriculum. Het ander probleem dat zich volgens de visitatiecommissie stelt, is de vraag
hoe men de gemeenschappelijkheid kan verzoenen met de aspiraties van de afzonderlijke studierichtingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat op dit vlak, in grondig overleg, keuzes zullen
moeten worden gemaakt, waarbij een bredere invulling en etikettering van een aantal basisopleidingsonderdelen al een hele stap vooruit zou kunnen zijn.
12/2000
22
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Voor de Politieke Wetenschappen zou volgens de visitatiecommissie een algemeen integrerend,
dieper uitgewerkt opleidingsonderdeel “politicologie” in de tweede kandidatuur of de eerste
licentie zinvol zijn. De invulling van dit onderdeel zou dan best gebeuren in het licht van een
nieuwe situatie, zoals ze hierboven werd aangegeven. Het invoeren van een dergelijk opleidingsonderdeel in het gemeenschappelijk deel van de tweede kandidatuur zou volgens de commissie wat
meer evenwicht brengen tussen de sociologische en politicologische component in de kandidaturen.
In de licenties is de commissie voornamelijk het innoverend karakter van de subrichting Bestuurswetenschappen in het oog gesprongen. Door de nadruk die binnen deze richting op overheidsmanagement wordt gelegd, speelt ze volgens de commissie op een unieke wijze in op de huidige
behoeften.
Verder wil de commissie er op wijzen dat bij het streven naar verzelfstandiging van de studierichtingen niet mag worden vergeten om links met de andere studierichtingen uit te bouwen. Het zou
te betreuren zijn dat geen veelzijdig en systematisch gebruik zou worden gemaakt van het rijke
potentieel dat in de Faculteit aanwezig is.
Aan de RUG tenslotte, heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat de programma’s - en in het
bijzonder dat van de Politieke Wetenschappen - de sporen dragen van de onderbezetting die er tot
voor kort is geweest. Dit betekent geenszins dat de bestaande opleidingen niet van goede kwaliteit
zijn. Binnen de opleidingen bestaat er echter haar inziens nood aan het maken van keuzes,
vastleggen van prioriteiten en ontwikkelen van een globale visie. Hierrond begonnen trouwens
(zoals zowat overal) reeds denkoefeningen en gesprekken tijdens het opstellen van de zelfstudie.
Voor wat de programma’s betreft, is de commissie van oordeel dat de logica die in de opbouw ervan
zit, versterkt dient te worden. Zo meent de visitatiecommissie dat in de eerste kandidatuur één
inleidend opleidingsonderdeel in elk van de opleidingen wenselijk is. Dit zou ook een meer
evenwichtige keuze voor de studenten tussen de drie richtingen in de tweede kandidatuur mogelijk
maken. Verder acht de visitatiecommissie het gewenst dat in de eerste kandidatuur ook een
inleidende cursus methodologie wordt opgenomen, waarop dan in de volgende studiejaren kan
worden voortgebouwd. Dit zou er kunnen toe bijdragen dat de methodologische leerinhouden
minder als selectiecriteria tussen de twee opleidingen zouden spelen.
Voor wat de tweede kandidatuur betreft, acht de commissie het wenselijk dat binnen de optie
Politieke Wetenschappen het aantal uren van de drie opleidingsonderdelen die de basis vormen voor
de keuze van de richting in de eerste licentie Politieke Wetenschappen, wordt gelijkgeschakeld. De
commissie is bovendien ook van oordeel dat er in het geheel dringend meer duidelijkheid dient te
komen over het statuut van de studierichting Bestuurswetenschappen. Zij meent dat, indien de
Faculteit deze richting wenst te organiseren, ze beter dient te worden geïntegreerd binnen de
opleiding Politieke Wetenschappen.
Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat er een onevenwicht bestaat tussen het aandeel
opleidingsonderdelen gericht op het eigen vakgebied enerzijds en het aandeel ondersteunende
opleidingsonderdelen (andere sociaal-wetenschappelijke en gedragswetenschappelijke opleidingsonderdelen) anderzijds. De commissie meent dat er meer ruimte in de programma’s zou moeten
zijn voor eigen accenten, zeker ook gezien het groeiend aantal nieuwe noden. Om ruimte te creëren,
beveelt de commissie aan het aantal uren van de ondersteunende opleidingsonderdelen te
verminderen. Verder zou volgens de commissie ook ruimte kunnen worden geschapen door
opleidingsonderdelen samen te smelten of ze minstens beter horizontaal en verticaal op elkaar af
te stemmen. Tenslotte zou ook alleen reeds een betere volgorde tussen de opleidingsonderdelen in
sommige studiejaren meer ruimte kunnen brengen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
12/2000
Verder heeft de commissie vastgesteld dat de drie opties in de licenties Politieke Wetenschappen,
die toch allen tot hetzelfde diploma leiden, programma’s hebben met weinig zicht op de kern van
de andere benaderingen. De visitatiecommissie acht het gewenst dat meer gemeenschappelijke
basiskennis in de drie richtingen wordt aangeboden.
In het algemeen acht de commissie het trouwens wenselijk dat de banden tussen de zich steeds
verder differentiërende richtingen worden versterkt.
De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs lijkt aan alle instellingen voldoende tot goed en
wordt tot genoegen van de visitatiecommissie verzekerd door de terugkoppeling van eigen
onderzoek naar het onderwijs.
2.2. Werkvormen
De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat. Vooral aan de
K.U.Brussel, de VUB en de UA worden de opleidingen gekenmerkt door een variatie aan
werkvormen. Aan de RUG en in zekere mate ook aan de K.U.Leuven zou met name in de
kandidaturen een beter evenwicht moeten worden gezocht tussen hoorcolleges en werkcolleges/
oefeningen. Dit veronderstelt echter een wetswijziging, die een betere omringing toelaat van de
studentenmassa, voornamelijk in de eerste kandidatuur.
Dit geldt ten andere voor de zelfwerkzaamheid in het algemeen. Daar wordt – tot voldoening van
de commissie – overal veel belang aan gehecht. Aan de RUG, de K.U.Leuven en de UA bemoeilijken
de grote studentenaantallen in de kandidaturen evenwel de zelfwerkzaamheid. De commissie heeft
bewondering voor de inspanningen die aan de RUG geleverd worden om de opleidingen in staat
te stellen via ondersteunende websites ook bij opleidingsonderdelen met grote studentenaantallen
interactieve oefeningen aan te bieden. Ze heeft dan ook met veel genoegen geconstateerd dat er
plannen en middelen zijn voor de verdere uitbouw van de on-line ondersteuning. Ook ten aanzien
van de elektronische zelfstudiepaketten die werden ontwikkeld voor een aantal opleidingsonderdelen aan de K.U.Leuven, staat de commissie positief.
2.3. Vaardigheden
De visitatiecommissie is van oordeel dat zowel de schriftelijke als de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden aan de K.U.Leuven en de K.U.Brussel in goede mate aan de orde komen in de
opleidingen. De studenten leren in verschillende opleidingsonderdelen schriftelijk te rapporteren
en krijgen verschillende mogelijkheden tot mondeling presenteren.
Ten aanzien van de RUG, de VUB en de UA is de commissie van mening dat de schriftelijke
rapportering van de studenten zeer goed is, maar dat er meer aandacht zou moeten worden besteed
aan scholing in mondelinge communicatie en rapportering. De commissie heeft vastgesteld dat er
initiatieven terzake bestaan, maar die verdienen volgens de commissie (nog) meer systematiek en
structuur. Voor zover training en scholing op het gebied van mondelinge vaardigheden plaats vindt,
zijn de resultaten hiervan niet altijd in gelijke mate waarneembaar in het optreden van de
studenten.
12/2000
24
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Binnen het programma van de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en de UA wordt expliciet aandacht
besteed aan het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen. Aan de
RUG en de VUB bestaat hiervoor binnen de programma’s geen expliciete aandacht, maar de
mogelijkheid om zich in andere talen te bekwamen bestaat wel.
Vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen volgens de commissie voldoende
aandacht in de opleidingen. De commissie raadt evenwel aan om aan de betrokken opleidingen van
de UA, de K.U.Brussel en de opleiding Politieke Wetenschappen van de RUG het lezen van boeken
meer te stimuleren. Aan de VUB zou voornamelijk het gebruik van anderstalige literatuur nog wat
meer moeten worden aangemoedigd.
Een meer systematische training in interviewing en observatietechnieken in het programma van de
VUB, de RUG en de K.U.Brussel lijkt de commissie aangewezen. Aan de UA blijken de
onderzoeksvaardigheden van de studenten goed, al zou hier volgens de commissie meer systematische training in interviewtechnieken de opleiding ten goede komen. Voor de K.U.Leuven geldt
dat een aantal deelrichtingen geen interviewtraining krijgen en andere deelrichtingen meer op hun
honger blijven qua kwalitatieve onderzoeksmethoden.
Aan computervaardigheden wordt volgens de commissie goede aandacht besteed aan alle universiteiten. Aan de VUB zou wel de methodiek van het informaticaonderwijs kunnen worden
verbeterd.
De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals probleemoplossend
vermogen, onafhankelijk en kritisch denken en zelfstandig leren en werken is in het algemeen goed
tot zeer goed. Ten aanzien van de Sociologieopleiding aan de RUG meent de commissie wel dat
verschillende opleidingsonderdelen meer probleemgestuurd zouden mogen zijn.
De commissie stelt ook vast dat waar dit regelmatig gebeurt, aan de K.U.Brussel, de VUB en de
licenties van de RUG en de UA, intense begeleiding en het werken in kleine groepen bijdraagt tot
de ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student.
2.4. Examinering
De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd aan alle
instellingen van goed niveau bevonden. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van
opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren.
De commissie dringt er wel op aan dat de multiple-choice vragen die in de eerste kandidatuur aan
de RUG worden aangeboden eenduidig zouden worden geformuleerd.
De commissie acht het positief dat, zoals aan verschillende instellingen gebruikelijk is, de
werkstukken en de werkzaamheid tijdens de lessen in de beoordeling van de examens apart worden
gequoteerd, en deze activerende werkvormen aldus de waardering krijgen die ze verdienen.
De commissie waardeert dat aan de UA een semestersysteem bestaat, wat de studenten toelaat reeds
na het eerste semester examens af te leggen over een aantal afgewerkte opleidingsonderdelen. Zij
is van mening dat in andere instellingen waar (gedeeltelijke) semestersystemen bestaan, deze soms
consequenter zouden kunnen worden toegepast.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
12/2000
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, heeft ze
vastgesteld dat het niveau ervan aan de RUG, de K.U.Leuven en de VUB goed is.
Ondanks het feit dat de opleiding aan de K.U.Brussel zich beperkt tot de eerste cyclus, heeft de
commissie vastgesteld dat bijzondere aandacht wordt besteed aan opgaven die als een voorbereidende fase van de later te maken eindverhandeling kunnen worden beschouwd. De commissie
spreekt hierover haar waardering uit.
Aan de opleiding van de UA meent de commissie dat er opvallende verschillen in kwaliteit bestaan
tussen de verhandelingen onderling. De commissie is van oordeel dat meer overleg over de criteria
waaraan de eindverhandeling moet voldoen wellicht zou kunnen helpen om deze grote verschillen
weg te werken. Tegelijkertijd zou het vastleggen van de criteria ook bij de studenten meer
duidelijkheid scheppen over de eisen die worden gesteld ten aanzien van de eindverhandeling.
De begeleiding van de eindverhandeling is door de commissieleden goed bevonden. De UA kampt
op dit vlak met een aantal problemen, waartegen reeds een aantal remediërende maatregelen
genomen werden. Opleidingsonderdelen ter rechtstreekse ondersteuning van de eindverhandeling
zijn in alle opleidingen aanwezig (uitgenomen de kandidatuursopleiding aan de K.U.Brussel) en
worden door de commissie gewaardeerd.
Ook de gehanteerde procedures voor de beoordeling van de eindverhandeling worden door de
commissie adequaat bevonden. Ten aanzien van de VUB en de RUG betreurt de commissie dat de
studenten slechts in beperkte mate feedback krijgen na de beoordeling en dat ze hun eindverhandeling niet mondeling presenteren. De commissie waardeert het dat aan de RUG en de
K.U.Leuven een aantal eindverhandelingen tot een publiceerbaar artikel leiden.
Ten aanzien van de opleidingen aan de UA, de VUB en de RUG spreekt de commissie de wens uit
de studiepunten die aan de eindverhandeling verbonden zijn te verhogen.
3.2. Stage
De commissie heeft vastgesteld dat initiatieven omtrent stage in de opleiding Politieke en Sociale
Wetenschappen recent zijn.
De stage binnen de richting Bestuurswetenschappen aan de RUG wordt positief ervaren door de
visitatiecommissie. Wel meent ze dat er verbeteringen mogelijk zijn op het vlak van de informatieverstrekking en de begeleiding. Tevens geeft de commissie in overweging om wegen te zoeken om ook
de studenten van de andere richtingen in contact te brengen met de sociale werkelijkheid
De VUB voerde slechts recent een stageperiode in, zodat de commissie hier weinig uitspraak over
kon doen. De commissie spreekt ten aanzien van de VUB en de universiteiten die nog niet in een
stage voorzien, met name de UA en de K.U.Leuven, haar hoop uit dat in de toekomst enigszins
tegemoet gekomen zal worden aan het verlangen van de studenten om in contact te komen met de
sociale en/of politieke werkelijkheid.
Gezien de opleiding aan de K.U.Brussel zich beperkt tot het aanbieden van kandidaturen, is de
stage niet van toepassing. Wel vermeldenswaard zijn de studentencongressen die jaarlijks worden
georganiseerd door de studenten van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en die
gericht zijn op laatstejaarsscholieren en kandidatuurstudenten.
12/2000
26
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
4. De studenten
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
Voor de cijfers met betrekking tot de instroom in de verschillende opleidingen wordt verwezen naar
de deelrapporten.
De visitatiecommissie is van mening dat de opleidingen aan de RUG, de K.U.Leuven en in
toenemende mate aan de UA zowel positief als negatief sterk getekend worden door het groot aantal
instromende studenten. Het meest opvallend stellen de problemen, die voortvloeien uit de
grootschaligheid, zich in de eerste kandidatuur. De opleidingen hebben er in hun zelfstudies en
tijdens de bezoeken op gewezen dat zij actief inspanningen leveren om de negatieve effecten van de
grootschaligheid tegen te gaan.
De opleiding aan de K.U.Brussel wordt daarentegen sterk getekend door haar kleinschaligheid. De
commissie raadt aan dat de opleiding initiatieven ter verhoging van de instroom zou intensiveren.
Hetzelfde geldt voor de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen aan de VUB.
4.2. Kwaliteit van de instroom
De visitatiecommissie merkt op dat aan alle opleidingen de kwaliteit van een gedeelte van de
instroom problematisch is. De commissie stelt voor het probleem van ongelijke startposities op
bepaalde gebieden, zoals talen, informatica en wiskunde, onder meer door screening en vrijwillige
bijscholing bij te sturen. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom zou bijvoorbeeld ook
kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. Hier
moet in elk geval dringend aan gesleuteld worden, gezien het verband met de slaagcijfers.
4.3. Slaagcijfers
Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur in
alle opleidingen zeer hoog blijft. Aangezien dit tot op zekere hoogte in alle instellingen het geval
is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport.
De slaagcijfers in de tweede kandidatuur zijn aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven, de UA en de
RUG relatief goed. Hetzelfde geldt voor de slaagcijfers in de licenties van de UA, de RUG en de
K.U.Leuven, en de licenties van de Politieke Wetenschappen aan de VUB. De commissie meent
dat de slaagcijfers in de kandidaturen en de licentieopleiding Sociologie aan de VUB (te) laag
uitvallen.
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
In het algemeen acht de commissie de programma’s aan alle universiteiten studeerbaar. De
commissie stelt vast dat aan de RUG, de VUB en de K.U.Brussel een vrij goede overeenstemming
blijkt te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd. De commissie is van oordeel dat aan de
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
12/2000
UA daarentegen de studenten meer tijd aan sommige opleidingsonderdelen besteden dan begroot.
Wat betreft de opleiding aan de K.U.Leuven blijkt vooral dat de zelfwerkzaamheid die van de
studenten in de kandidaturen wordt verwacht niet echt begroot is.
Aan de RUG blijkt met name de verdeling van de studietijd over de verschillende studiejaren
evenwichtig. Aan de K.U.Leuven kent vooral de tweede kandidatuur een zware studiebelasting. Aan
de VUB zorgt de zelfwerkzaamheid vooral in de tweede licentie voor een grote werkdruk. De tweede
licentie aan de UA wordt eveneens gekenmerkt door een zware studiebelasting.
De commissie acht een verhoging van het aantal studiepunten voor de eindverhandeling wenselijk
voor de opleidingen aan de UA, de RUG en de VUB.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
De visitatiecommissie staat, met betrekking tot de initiatieven die genomen worden in het kader
van studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten, positief
ten aanzien van alle opleidingen. Hetzelfde geldt voor de voorlichting en advisering tijdens de
studies. Naargelang de universiteit dient wel meer duidelijkheid geschapen te worden ten aanzien
van de eindverhandeling (de VUB), de keuzeopleidingsonderdelen (de VUB, de RUG en de
K.U.Leuven) en de opties (de UA).
De studiegidsen die de universiteiten aanbieden zijn naar mening van de commissie zeer duidelijk
en bruikbaar. Het ‘contract met studenten’ dat de K.U.Brussel aan haar studenten aanbiedt is naar
mening van de commissie een instrument dat de studenten duidelijk informeert over hun rechten
en plichten.
De commissie waardeert de gestructureerde studiebegeleiding die aan alle opleidingen bestaat. De
inspanningen die door alle instellingen worden geleverd om de eerste kandidatuurstudenten te
begeleiden worden door de commissie positief benaderd.
De commissie acht het bestaan van ombudsdiensten positief. Met name aan de K.U.Brussel en de
UA blijkt de ombudsdienst goed te functioneren; de ombudsfunctie aan de K.U.Leuven is naar
mening van de commissie aan enige uitbreiding toe. Met betrekking tot de ombudsdienst aan de
VUB stelt de commissie zich vragen ten aanzien van de huidige invulling.
6. Faciliteiten
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de faciliteiten van instelling tot instelling variëren.
Naar het oordeel van de visitatiecommissie beschikken de opleidingen aan de K.U.Brussel en de
RUG over goede onderwijsfaciliteiten. Positief is bovendien dat aan de RUG het personeel meer
heil ziet in het werken met kleine groepen dan het lesgeven in een reuze auditorium.
Het feit dat de opleiding zich aan de UA over twee campussen verspreidt, brengt een aantal
problemen met zich mee. De commissie is ervan overtuigd dat de geplande verhuizing de integratie
van de opleiding ten goede zal komen. Wel meent de commissie dat de UA met een tekort aan
werkgroepruimten kampt. Deze laatste opmerking werd door de commissie tevens ten aanzien van
de VUB geformuleerd.
Voor wat de faciliteiten aan de K.U.Leuven betreft, is de commissie van mening dat de
onderwijsruimten verouderd zijn.
12/2000
28
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
De bibliotheek wordt aan alle opleidingen goed bevonden qua organisatie en (geautomatiseerde)
ontsluiting. De bibliotheekkredieten aan de K.U.Leuven en de VUB zijn naar mening van de
commissie evenwel te mager, hetgeen onvermijdelijk zijn sporen nalaat in de samenstelling van de
bibliotheekbestanden. De versnippering van het bibliotheekwezen in de opleiding Politieke en
Sociale Wetenschappen aan de RUG dient te worden tegengegaan. De commissie is van mening
dat meer centralisatie zou moeten worden nagestreefd.
De commissie is enthousiast over de goede computerfaciliteiten die ze aan alle universiteiten heeft
bezocht. Ze stelt zich echter wel vragen bij de beperkte openingsuren van het computerknooppunt
aan de RUG.
7. De afgestudeerden
Tijdens ieder bezoek heeft de commissie een gesprek gehad met afgestudeerden. De commissie is
van oordeel dat al de betrokken opleidingen goed gevormde afgestudeerden kunnen afleveren. Ook
de afgestudeerden zelf kijken trouwens in het algemeen tevreden terug op de opleiding die zij
hebben genoten.
De opleiding aan de K.U.Brussel slaagt er naar mening van de commissie goed in om haar studenten
voor te bereiden op het verder studieverloop aan de K.U.Leuven. Dit blijkt uit de zeer hoge
slaagcijfers van voormalige K.U.Brussel-studenten aan het einde van hun eerste licentie aan de
K.U.Leuven.
Het viel de commissie op dat bij verschillende opleidingen, bijvoorbeeld de Sociologie aan de RUG,
de meeste afgestudeerden één of meerdere aanvullende opleidingen volgen, hetgeen volgens de
commissie op een nood zou kunnen wijzen. In elk geval lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat een
sterke specialisatie, differentiatie en onderlinge isolatie van opleidingen minder gewenst is.
De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat over het algemeen studenten gemakkelijk een
arbeidsfunctie in het verlengde van hun diploma vinden.
Gestructureerde contacten tussen de opleidingen en de afgestudeerden verlopen in verschillende
gevallen via alumniverenigingen. Dit is met name aan de opleidingen van de K.U.Brussel, de
K.U.Leuven en de Politieke Wetenschappen aan de RUG het geval. De commissie moedigt dit aan,
rekening houdend met de positieve resultaten die directe en systematische contacten voor een
opleiding kunnen hebben. Daarenboven acht ze het belangrijk dat de opleidingen een zicht krijgen
op de situatie van hun afgestudeerden. Hier kunnen de (geregelde) bevragingen, die in alle
instellingen bij de oudstudenten worden gehouden, toe bijdragen.
Ten aanzien van de VUB, de UA en de Sociologie aan de RUG meent de commissie dat de
opleidingen het volgen van hun afgestudeerden kunnen verbeteren. In dit verband acht ze het wel
positief dat vanuit de opleidingen en/of de universiteiten inspanningen geleverd worden om via
enquêtes informatie bij afgestudeerden in te winnen.
8. Personeel
De commissie heeft tijdens de bezoeken vastgesteld dat de personeelssituatie aan de opleidingen
van de ene instelling tot de andere verschilt.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
29
12/2000
Aan de UA en de VUB is de omvang van het personeelsbestand volgens de visitatiecommissie in het
algemeen beschouwd voldoende. Aan beide universiteiten heeft de commissie echter een onevenwicht vastgesteld in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAP-bestand in
verhouding te beperkt is. Aan de UA bestaat tevens een onevenwicht in de bestaffing van de verschillende zwaartepunten in de licenties. Met name de Communicatiewetenschappen en de internationale politiek kennen een te beperkte omkadering. Met betrekking tot de VUB stelt de commissie
vast dat er slechts een geringe relatie bestaat tussen het aantal studenten en de personeelsomvang.
De commissie heeft vastgesteld dat ook de K.U.Leuven te kampen heeft met een onevenwicht in
de verhouding AAP/ZAP, die in het nadeel van het AAP uitvalt. De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie, mede in het licht van de grote studentenaantallen, voor beide
opleidingen eerder beperkt. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat de allocatie van middelen
binnen de universiteit problemen stelt.
Ondanks de positieve evolutie en de verbeterde verhouding tot de studentenaantallen, is de
visitatiecommissie van oordeel dat de omvang van het personeelsbestand aan de RUG nog steeds
te beperkt is. Vooral in de eerste kandidatuur en voor de opleiding Politieke Wetenschappen is de
verhouding staf/student ongunstig. Als men daarbij rekening houdt met de leeropdrachten in
andere faculteiten is dit voor de Sociologie ook het geval.
De commissie acht de personeelsomvang in verhouding tot de kleine aantallen studenten aan de
K.U.Brussel voldoende, maar in absolute aantallen te beperkt om alle taken te vervullen en het veld
te dekken. Gezien de beperkte personeelsomvang, die hoge eisen stelt aan alle betrokkenen, en de
afwezigheid van een allocatiemodel binnen de universiteit, hetgeen nadelig is voor de Faculteit
Politieke en Sociale Wetenschappen, acht de commissie het noodzakelijk dat een minimale
personeelsomkadering wordt verzekerd om de opleiding te organiseren en de kwaliteit van het
onderwijs, het onderzoek en de dienstverlening te kunnen waarborgen.
Het is de commissieleden opgevallen dat het aandeel vrouwen in de staf aan alle opleidingen beperkt
is. De commissie meent dat hier in de toekomst aan zou moeten gewerkt worden. De commissie
spreekt haar waardering uit ten aanzien van de K.U.Leuven, waar binnen de universiteit reeds
specifieke aandacht wordt besteed aan deze problematiek.
Vanuit de visitatiecommissie bestaat er waardering voor de inzet en de toegankelijkheid van het
academisch personeel aan de UA. De commissie heeft vernomen dat er in het algemeen wel aandacht
bestaat voor een bewaking van de grenzen van de belasting van het personeel, maar zij wijst erop
dat dit een bestendige zorg moet blijven, vooral voor het AAP. In dit verband heeft zij met
waardering kennis genomen van het “poolsysteem” dat aan de UFSIA wordt gehanteerd en waarbij
de onderwijsopdrachten onder alle leden van het AAP worden verdeeld.
De commissie is van mening dat de onderwijsbelasting van het AAP aan de K.U.Leuven en de VUB
hoog is en in sommige gevallen de onderzoekstijd in het gedrang brengt. Hoewel ook het ZAP een
zware onderwijsbelasting heeft, lijkt de verhouding onderwijs-onderzoek voor deze geledingen aan
beide universiteiten goed.
Verder acht de commissie in alle opleidingen de wetenschappelijke kwaliteit van de staf goed, met
alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier van specialisaties is over het
algemeen breed. Met betrekking tot de VUB lijkt voor de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen
de economie naar mening van de commissie ondervertegenwoordigd. Aan de UA bestaat er in de
licenties een ondervertegenwoordiging van de algemene Sociologie en ten aanzien van de Sociologie
aan de RUG een gering aantal uitgebouwde deelsociologieën. Ten aanzien van de K.U.Brussel
meent de commissie dat er, rekening houdend met de beperkte personeelsomvang, een te grote
nadruk op de kwantitatieve benadering ligt.
12/2000
30
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
De didactische vaardigheden lijken aan alle universiteiten in het algemeen beschouwd goed te zijn.
De visitatiecommissie acht het positief dat aan alle universiteiten naast onderzoeksprestaties ook
didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen.
Op het vlak van onderwijsprofessionalisering waardeert de commissie de initiatieven die op centraal
niveau genomen worden aan de K.U.Leuven, de RUG, de UA en de VUB. De commissie betreurt
het gebrek aan belangstelling dat, met uitzondering van de K.U.Leuven, vanwege de ZAP-leden
ten aanzien van deze initiatieven wordt betuigd. Zij hoopt tevens dat aan de K.U.Brussel snel
positief gevolg zal gegeven worden aan de plannen die bestaan met betrekking tot het structureren
van de onderwijsprofessionalisering.
9. Internationalisering
De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van
internationale studentenuitwisseling binnen de opleidingen. De commissie is van mening dat er
over het algemeen goede samenwerkingsverbanden bestaan, de internationalisering goed is
georganiseerd, de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig is en de
studenten goed worden begeleid. In het bijzonder de opleidingen Politieke Wetenschappen
hebben hier grote inspanningen voor gedaan.
Wat betreft de opleiding Sociologie aan de K.U.Leuven en de RUG zou de commissie graag ten
minste de opleidingen zien overwegen mogelijke initiatieven terzake nader te bekijken. Haar inziens
zijn een overschakeling op een semestersysteem of de formule ‘intensive program’ daarbij te
overwegen mogelijkheden. Ook de opleiding Sociologie aan de VUB zou naar mening van de
commissie de participatie van de studenten nog kunnen opdrijven.
De commissie waardeert dat aan de UA de studenten ook reeds in de kandidaturen mogelijkheden
geboden worden om deel te nemen aan een aantal kortlopende uitwisselingsprogramma’s.
Waardering van de commissie gaat ook uit naar de uitwisselingsmogelijkheid tussen de kandidaturen aan de K.U.Brussel en de F.U.S.L. te Brussel. Er zou evenwel meer ruchtbaarheid gegeven
moeten worden aan het initiatief om op deze wijze meer studenten te kunnen bereiken.
De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect wordt teruggekoppeld
naar het onderwijs zijn ten aanzien van alle opleidingen door de commissie goed bevonden, al
formuleerde de commissie voor de opleiding Sociologie aan de RUG de bedenking dat de
internationale contacten slechts beperkte gevolgen hebben in het onderwijs.
De stafmobiliteit acht de commissie in de gegeven omstandigheden aan alle opleidingen voldoende,
maar wel beperkt. Er blijken te weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor
langere periodes. In navolging hiervan meent de commissie dat er behoefte is aan een regeling inzake
‘sabbatical leaves’.
Verder waardeert de commissie de inspanningen die aan de UA geleverd worden om internationale
gastcolleges te laten plaatsvinden waaraan de studenten tijdens de opleiding kunnen participeren.
Hetzelfde geldt voor de K.U.Leuven. Bovendien weet de commissie te waarderen dat aan de
opleiding van de K.U.Leuven ook colleges in het Engels aangeboden worden om de studentenuitwisseling te bevorderen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
31
12/2000
10. Interne kwaliteitszorg
Elke universiteit levert het bewijs dat ze elk op haar eigen manier aan interne kwaliteitszorg doet.
Volgens de visitatiecommissie is de interne kwaliteitszorg goed georganiseerd. De opleidingen
besteden ook aandacht aan de kwaliteit van de kwaliteitszorg, door structuren van interne
kwaliteitszorg daar waar nodig aan te passen. Dit is met name voor de UA en de RUG het geval.
De visitatiecommissie is van oordeel dat de Studierichtingscommissie van de K.U.Brussel goed
functioneert, maar stelt tegelijkertijd vast dat onder meer de kleinschaligheid van de opleiding tot
gevolg heeft dat heel wat onderwijsaangelegenheden op een informele wijze worden afgehandeld.
De cohesie van het geheel van de opleiding dreigt daarbij in het gedrang te komen, gezien vooral
per studierichting wordt te werk gegaan.
De visitatiecommissie stelt vast dat de Permanente Onderwijscommissie (POC) aan de K.U.Leuven
voor elke opleiding goed werkt, maar in de kandidaturen over onvoldoende rechtstreekse bevoegdheden beschikt. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de bestaande beleidsstructuur
binnen de opleiding met de verschillende POC’s risico’s inhoudt met betrekking tot de samenhang
in en tussen de opleidingen.
Met betrekking tot de opleiding aan de VUB meent de commissie dat de bevoegde organen in
overweging dienen te nemen meer middelen vrij te maken ten aanzien van de onderwijsinnovatie
in de betrokken opleidingen.
Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de
visitatiecommissie in alle bezochte universiteiten in de gelegenheid gesteld om te participeren in
de besluitvorming. Wat betreft de K.U.Leuven raadt de visitatiecommissie aan de kandidatuurstudenten eveneens rechtstreekse inbreng te laten hebben met betrekking tot de inhoud van de
opties in de tweede kandidatuur.
De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie in het algemeen voor
verbetering vatbaar. De procedure voor de onderwijsevaluatie aan de K.U.Leuven is goed, maar de
commissie moedigt aan om de onderwijsevaluaties frequenter te laten plaatsvinden, op de manier
die wordt gesuggereerd in de algemene beschouwingen. De commissie waardeert dat de docenten
de mogelijkheid hebben zich jaarlijks op vrijwillige basis te laten evalueren.
Aan de UA werden de onderwijsevaluaties op het moment van het bezoek geherstructureerd. Ook
hier raadt de commissie aan een aantal zaken in het oog te blijven houden, zoals het waarborgen
van de anonimiteit van de studenten en het overwegen om een jaarlijkse, eerder dan een
vijfjaarlijkse, onderwijsevaluatie in te voeren.
De K.U.Brussel en de RUG blijken te kampen te hebben met een beperkte interesse bij de
studenten om deel te nemen aan de evaluaties, onder meer omwille van de omvang en de vormgeving
van de gehanteerde vragenlijst. De commissie raadt de opleidingen bovendien aan om rekening te
houden met het tijdstip waarop de bevraging wordt georganiseerd, de resultaten die de onderwijsevaluaties opleveren en de duidelijkheid waarmee dit naar de studenten wordt teruggespeeld.
Aan de VUB raadt de commissie aan de procedure van onderwijsevaluatie ten aanzien van de
studenten meer transparant te maken en meer openheid aan de dag te leggen ten aanzien van de
evaluatieresultaten. De commissie heeft nota genomen van de pogingen tot vernieuwing die aan de
gang zijn.
12/2000
32
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
DEEL II
OPLEIDINGSRAPPORTEN
33
12/2000
12/2000
34
Vrije Universiteit Brussel
De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie binnen
de Faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen
Dit rapport sluit aan bij de door de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie opgestelde
zelfstudie die in juli 1999 is gepubliceerd. De zelfstudie is een helder en vrij kritisch document dat
een goede basis vormde voor de visitatie. De sfeer van openheid waarin de gesprekken hebben
plaatsgevonden, heeft de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen.
1. Doelstellingen en eindtermen
BESCHRIJVING
Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat zowel de opleiding Politieke Wetenschappen als de opleiding Sociologie breed zijn van opzet en theoretisch onderlegde generalisten willen
opleiden, die in de loop van de opleidingen wel de nodige vrijheid genieten om zich al dan niet in
een meer specifieke richting te specialiseren.
De opleiding Politieke Wetenschappen wil de studenten de nodige kennis, inzichten en vaardigheden aanbieden die hen in staat stellen op een zelfstandige wijze in het beroepsleven de
politicologie aan te wenden en toe te passen. Ze is er op gericht de studenten in de eerste plaats een
vermogen tot analytisch denken aan te leren, een wetenschappelijke attitude waarmee zij inzicht
kunnen verwerven in politieke gebeurtenissen en in de achterliggende processen en mechanismen
ervan. Meer specifiek streeft de opleiding Politieke Wetenschappen ernaar om de studenten drie
soorten kennis aan te bieden, met name (1) de kennis van het object zelf, dit willen zeggen van de
verschijnselen, relaties en instellingen die te maken hebben met het sturen en besturen van de
samenleving, (2) kennis over de theorievorming in de politicologie, over de wijze waarop in het
vakgebied over het object wordt gepraat en (3) inzicht in de methoden en technieken van het
sociaal-wetenschappelijk onderzoek in het algemeen en van het politicologische onderzoek in het
bijzonder.
De opleiding Sociologie beoogt studenten te vormen die in staat zijn (1) zelfstandig sociale
fenomenen en maatschappelijke ontwikkelingen waar te nemen, te analyseren en te duiden, (2) uit
deze analyses eventuele beleids- of praktijkrelevante conclusies te trekken en (3) over dit alles helder
en overzichtelijk te rapporteren aan derden.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
35
12/2000
EVALUATIE
De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk
omschreven en voldoen ruimschoots aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot
de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de
opleidingen komt volgens de commissie duidelijk tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en
eindtermen.
Niettemin meent de commissie dat, hoewel daarvoor wel aandacht bestaat in de opleidingen,
empirische aspecten, zoals probleemformulering, theorievorming en probleemoplossing, wat
duidelijker in de doelstellingenformulering naar voren hadden mogen komen.
Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, de opleiding
er in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren.
Tenslotte wenst de commissie haar waardering uit te spreken voor de inspanningen die werden
geleverd om één gezamenlijke zelfstudie voor de opleiding Politieke Wetenschappen en de
opleiding Sociologie op te stellen, maar ze is van oordeel dat daarin nog een stap verder had kunnen
worden gezet. Ze meent met name dat, daar waar in het hoofdstuk met betrekking tot de
doelstellingen en eindtermen twee afzonderlijke delen werden geschreven voor enerzijds de
opleiding Politieke Wetenschappen en anderzijds de opleiding Sociologie, de overeenkomsten en
verschillen tussen beide opleidingen beter tot hun recht zouden zijn gekomen in een gecombineerd
hoofdstuk.
2. Programma
2.1. Opbouw en inhoud
KAND.
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
1STE
ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING
(Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen en Sociologie)
2DE
KAND.
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijke stam (23%)
Optie Politieke
Wetenschappen (77%)
Optie
Bestuurswetenschappen (77%)
Optie
Sociologie (77%)
Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen
LICENTIES
POLITIEKE WETENSCHAPPEN
Afstudeerrichting
Politieke Wetenschappen
SOCIOLOGIE
Afstudeerrichting
Bestuurswetenschappen
Licentiaat Politieke Wetenschappen
Licentiaat Sociologie
(volledig afzonderlijke opleiding Communicatiewetenschappen)
12/2000
36
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
BESCHRIJVING
De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie omvatten vier studiejaren gespreid over
twee cycli. In de eerste cyclus, de kandidaturen, wordt een brede multidisciplinaire basis gelegd
waarop in de tweede cyclus, de licenties, drie gespecialiseerde afstudeerrichtingen, met name
Politieke Wetenschappen, Sociologie en Bestuurswetenschappen, worden gebouwd.
De eerste cyclus start met een algemene eerste kandidatuur in de Politieke Wetenschappen en
Sociologie. Tijdens dit eerste jaar maken de studenten kennis met het eigen vakgebied via
basisopleidingsonderdelen die corresponderen met elk van de drie afstudeerrichtingen: “Sociologie”, “Politicologie: algemene inleiding” en “Bestuurswetenchappen I”. Verder worden in de eerste
kandidatuur, naast de vakspecifieke opleidingsonderdelen en de hulp- of achtergrondwetenschappen,
twee opleidingsonderdelen aangeboden die specifiek zijn gericht op de vorming van de wetenschappelijke attitude. Tijdens de tweede kandidatuur wordt de student de keuze geboden tussen drie
studievarianten: Politieke Wetenschappen, Sociologie en Bestuurswetenschappen. Afhankelijk van
de gekozen studievariant volgen de studenten een aantal opleidingsonderdelen dat in een
specialisatiepakket is samengebracht en waarin vakspecifieke kennis en vaardigheden centraal staan.
De keuze die de studenten in de tweede kandidatuur maken, is evenwel niet definitief: op basis van
elke variant uit de tweede kandidatuur kan zowel naar de licentie in de Politieke Wetenschappen
als naar de licentie in de Sociologie worden overgestapt.
In de tweede cyclus worden drie afstudeerrichtingen aangeboden: Politieke Wetenschappen,
Sociologie en Bestuurswetenschappen. Deze laatste afstudeerrichting is geen specifiek diploma,
maar een specifiek uitgetekende studievariant binnen de Politieke Wetenschappen. Tijdens de
licenties staat een gespecialiseerde vorming in de onderscheiden vakgebieden centraal.
Het licentieprogramma van de afstudeerrichting Politieke Wetenschappen bestaat uit drie
componenten. De eerste component bestaat uit verplichte en gemeenschappelijke opleidingsonderdelen waarin een aantal deelterreinen of specialismen binnen het vakgebied worden uitgediept. De tweede component omvat een gespecificeerd pakket verplicht te kiezen werkcolleges
waarin op een actieve wijze kennis en vaardigheden worden overgebracht betreffende deze
deelterreinen of specialismen. De studenten dienen tenminste drie van deze werkcolleges te kiezen.
De derde component bestaat uit een lijst vrij te kiezen keuzeopleidingsonderdelen die worden
aangeboden in een aantal pakketten en tot doel hebben de studenten toe te laten zich buiten hun
vakgebied te vervolmaken, hetzij in het licht van hun latere beroepskeuze, hetzij met betrekking
tot hun eindverhandeling. De studenten kunnen ook opleidingsonderdelen kiezen uit het
programma van de lerarenopleiding.
Het licentieprogramma van de afstudeerrichting Sociologie, waarin de specifiekere ‘deelterreinen’
van de sociologie aan bod komen, beoogt een evenwicht tussen theoretische vorming en onderzoeksexpertise te ontwikkelen. Het programma bestaat enerzijds uit een verplicht gedeelte bestaande uit
hoor- en werkcolleges, en anderzijds uit een zeer ruim aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen dat
wordt aangeboden in diverse keuzepakketten waaruit de studenten vrij kunnen kiezen.
Het programma van de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen, dat nog zeer jong is, is
opgebouwd op basis van bestaande opleidingsonderdelen. Tijdens de licenties wordt ruime
aandacht besteed aan domeinen zoals het bestuursrecht, de organisatie en het management van
lokale besturen, het algemeen en publiek management, de overheidsbegrotingen en het volkenrecht. Het programma omvat ook één specifiek werkcollege en een stage en biedt tevens de
mogelijkheid om keuzeopleidingsonderdelen of opleidingsonderdelen uit de lerarenopleiding te
volgen. Verder werd geopteerd voor meer praktijkgerichte opleidingsonderdelen die grotendeels
kunnen worden verdeeld over juridische, budgettaire en managementsopleidingsonderdelen.
Voor de drie afstudeerrichtingen maakt de eindverhandeling het belangrijkste verplichte opleidingsonderdeel uit van de tweede licentie.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
37
12/2000
Voor studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s
van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij
zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. Ook voor wat de licenties betreft, bestaat
de mogelijkheid om het programma op basis van specifieke reeds behaalde diploma’s met
studieduurverkorting te volgen. Verder wordt ook een bijzonder begeleidingsprogramma (‘s avonds
en op zaterdag) aangeboden dat zich richt op studenten die werken en studeren wensen te
combineren. Tenslotte bestaat voor de studenten ook de mogelijkheid om gebruik te maken van
een aantal begeleidingsprogramma’s gericht op bijzondere doelgroepen. Alle ‘soorten’ opleidingen
kunnen daarenboven zowel voltijds als deeltijds worden gevolgd.
EVALUATIE
De commissie is van oordeel dat de programma’s ruim oriënterend en degelijk zijn opgebouwd. Wel
weegt volgens haar, en dit voornamelijk in de richting Sociologie, de kwantitatieve methodologie
vrij zwaar door, waardoor de theoretisch-analytische opleidingsonderdelen soms wat in de schaduw
worden gezet. Mogelijk draagt dit in de tweede kandidatuur en de licenties Sociologie bij tot de
zeer lage slaagcijfers. Deze worden nog verergerd door communicatieproblemen tussen de
studenten en het betrokken AP, al is hier recent al een stuk verbetering gerealiseerd. De twee
problemen samen leiden tot een vrij eenzijdige selectie van de studenten in de Sociologie, aangezien
de keuze van de studenten voor een van de afstudeerrichtingen in de licenties er sterk door wordt
beïnvloed.
Ook dient de opleiding aandacht te besteden aan het bevorderen van een optimale afstemming van
de inhoud van opleidingsonderdelen in een zelfde studiejaar. Algemene theorie, methodologie,
onderwijs van specifieke deelgebieden en beleidsproblematiek zijn in belangrijke mate in de
afzonderlijke opleidingsonderdelen ondergebracht, maar in die opleidingsonderdelen dient men
ook steeds naar elkaar te verwijzen en de verbindingen ertussen aan studenten duidelijk maken. Met
name het methodologie-onderwijs neemt een meer geïsoleerde positie in.
In het algemeen beschouwd acht de commissie de programma’s van goed academisch niveau en,
mede dankzij de illustraties in de hoorcolleges, de thematiek van verschillende werkcolleges en
sommige bijvakken, inhoudelijk actueel.
Wel meent ze dat de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen, als jonge, enigszins opgedrongen
studierichting, nog voor verbetering - eventueel zelfs voor herformulering - vatbaar is. Zo wordt naar
het oordeel van de visitatiecommissie in het programma te veel bestuursrecht aangeboden en dit
ten koste van de aandacht voor bestuurswetenschappen. Verder zijn er ook nog te veel opleidingsonderdelen van beschrijvende, inventariserende aard. De opleiding is zich hier evenwel van bewust.
Met betrekking tot het keuzeprogramma heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat er - mede
gegeven het relatief klein aantal studenten - een spanning bestaat tussen de brede waaier van
keuzemogelijkheden en de behoefte hier enige structuur in aan te brengen. Momenteel is er een
groot aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen en is ook de keuzeruimte groot, wat onder meer kan
leiden tot vage of gefragmenteerde profielen. Tevens meent de commissie dat - ondanks het feit dat
zij er zich van bewust is dat er uiteraard studenten zijn die zeer bewuste keuzes maken - het gevaar
bestaat dat gemakkelijkheidskeuzes worden gemaakt en dat de werklast een bepalende factor in de
samenstelling van het keuzepakket wordt. De commissie is in dit opzicht van oordeel dat meer
coherentie dient te worden ingebracht in sommige door de studenten gekozen keuzepakketten. Een
striktere structurering van de keuzes dan wel een beperking van de keuzeruimte gekoppeld aan een
verhoging van het aantal studiepunten voor de eindverhandeling - iets wat de commissie sterk zou
toejuichen - zou hier haar inziens al enig soelaas kunnen brengen.
12/2000
38
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is goed en wordt voornamelijk verzekerd door de
terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs. Niettemin meent de commissie dat het
gevaar bestaat dat het onderzoek dat het onderwijs moet ondersteunen in de knel komt door te
beperkte onderzoekstijd voor sommige leden van het assisterend academisch personeel.
2.2. Werkvormen
BESCHRIJVING
Volgens de informatie in de zelfstudie wordt op een complementaire en evenwichtige wijze gebruik
gemaakt van een drietal werkvormen, met name hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen. Vanaf
de eerste kandidatuur wordt, naast hoorcolleges, een substantieel deel van het programma onder
de vorm van werkcolleges aangeboden. In de werkcolleges wordt in kleine groepen en op een actieve
wijze met de leerstof omgegaan. Van de studenten wordt verwacht dat zij, op basis van de in de
hoorcolleges gedoceerde materies, leren zelfstandig vraagstellingen bedenken, theoretisch analyseren, empirisch uitwerken en synthetiserend rapporteren. Aan sommige opleidingsonderdelen in de
kandidaturen zijn verder ook oefeningen gekoppeld. In de oefeningenreeksen gaat het vooral om
de toepassing van de leerstof. Op licentieniveau wordt het aandeel van de werkcolleges groter,
verdwijnen de oefeningen en worden de hoorcolleges in veel kleiner verband dan in de kandidaturen
gedoceerd.
EVALUATIE
De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat. De variatie aan
onderwijsvormen is haar inziens evenwichtig, in die zin dat er een goed evenwicht is gevonden
tussen hoorcolleges en werkcolleges/oefeningen. Verder heeft de commissie tot haar genoegen
vastgesteld dat er doorheen de opleidingen - met uitzondering van de richting Bestuurswetenschappen - uitzonderlijk veel zelfwerkzaamheid van de studenten wordt verwacht.
2.3. Vaardigheden
Met betrekking tot communicatieve vaardigheden, meent de commissie dat, daar waar de
schriftelijke rapportering zeer goed is, er wel een duidelijke nood bestaat aan scholing in
mondelinge communicatie en -rapportering: hoewel reeds initiatieven merkbaar zijn, is er
momenteel onvoldoende systematische aandacht voor mondelinge vaardigheden doorheen het
geheel van de opleidingen.
Ook voor het aanleren van vreemde talen is binnen de programma’s geen expliciete aandacht, maar
er worden wel inspanningen gedaan om eventuele tekorten in de talenkennis op te vangen: er bestaat
een systeem van extra taalbegeleiding bij bepaalde opleidingsonderdelen, er wordt geëxperimenteerd met een taaltoets en er bestaat de mogelijkheid om taal als keuzeopleidingsonderdeel te
nemen. Vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen volgens de commissie voldoende aandacht in de opleidingen, maar het gebruik van anderstalige literatuur zou meer kunnen
gestimuleerd worden. Ook meer systematische training in interviewing en observatietechnieken
lijkt de commissie aangewezen.
Computervaardigheden krijgen wel voldoende aandacht volgens de commissie, maar de methodiek
van het informaticaonderwijs zou kunnen worden verbeterd.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
39
12/2000
De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend
vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is in het
algemeen zeer goed.
De intense begeleiding en het werken in kleine groepen dragen ook bij tot de verdere ontplooiing
en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student.
2.4. Examinering
BESCHRIJVING
Blijkens de zelfstudie wordt in de kandidaturen een groot aantal opleidingsonderdelen - met een
maximum van de helft van het aantal opleidingsonderdelen per studiejaar - schriftelijk geëxamineerd.
Daarbij geldt dat elk schriftelijk examen mondeling kan worden voortgezet tijdens dezelfde zittijd.
Op licentieniveau is het aandeel mondelinge examens veel groter. In de kandidaturen wordt een
beperkt aantal tentamens georganiseerd in de periode na de wintervakantie. Deze tentamens
hebben vooral tot doel de studenten vertrouwd te maken met de wijze van examineren. Na de
lentevakantie wordt een aantal voorexamens ingericht.
EVALUATIE
De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed
tot zeer goed niveau. Haar inziens worden hoge - in enkele gevallen misschien wel te hoge - eisen
gesteld. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. Daarbij acht de
commissie het positief dat de werkcolleges in de beoordeling van de examens apart worden
gequoteerd, en deze activerende werkvormen aldus de waardering krijgen die ze verdienen.
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
BESCHRIJVING
De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen (en Bestuurswetenschappen) en Sociologie. Het is een origineel werkstuk dat moet aantonen
dat de student kennis en vaardigheden beheerst die tijdens de opleiding werden aangeleerd.
Specifiek ter voorbereiding op de eindverhandeling wordt in de eerste licentie van de drie
afstudeerrichtingen het opleidingsonderdeel “Methodologie van de eindverhandeling” aangeboden. In het kader van dit opleidingsonderdeel worden de verschillende fasen van het proces van het
maken van een eindverhandeling behandeld. De eindverhandeling is begroot op 15 studiepunten.
EVALUATIE
Het niveau van de eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd is goed en dit onder meer
ook door de zeer intensieve begeleiding ervan. Het opleidingsonderdeel “Methodologie van de
12/2000
40
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
eindverhandeling” wordt gewaardeerd door de commissie. Ook de beoordeling is goed qua gestelde
eisen en procedure, waarbij de commissie het positief acht dat de eindverhandeling wordt
beoordeeld door drie beoordelaars. Wel lijkt haar de vrij schrale feedback na de beoordeling een
beetje een anticlimax voor de studenten. In dit opzicht betreurt ze dat de studenten hun
eindverhandeling niet mondeling dienen te presenteren.
Verder meent de commissie dat de eindverhandeling niet realistisch is begroot en ze acht het
wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor dit onderdeel wordt overwogen.
3.2. Stage
BESCHRIJVING
In de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen kunnen de studenten sinds het academiejaar ’98’99 tijdens hun studie een stage lopen in een openbare administratie of een (semi-)overheidsbedrijf.
De duur van deze stage bedraagt een drietal weken.
EVALUATIE
Gezien de stage nog maar recent werd ingevoerd, kan de commissie hierover weinig uitspraken
doen. Zij hoopt alleszins dat de plannen die bestaan om de stage verder te verbeteren, spoedig vorm
zullen krijgen. Tevens geeft de commissie in overweging om een weg te zoeken die enigszins
tegemoet komt aan het verlangen naar contact met de sociale werkelijkheid, dat bij vele studenten
uit de andere richtingen leeft.
4. Studenten: aantallen en slaagcijfers
4.1. INSTROOM EN TOTAAL AANTAL STUDENTEN
Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99
Politieke en Sociale Wetenschappen
Politieke Wetenschappen
Sociologie
Acadjr.
Gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
1ste lic.
2de lic.
’88-’89
30
46
68
26
29
17
15
’89-’90
31
58
60
17
37
14
20
’90-’91
35
54
62
27
26
11
19
’91-’92
37
64
48
37
25
8
12
’92-’93
38
76
47
34
35
8
10
’93-’94
46
67
67
20
36
11
10
’94-’95
38
63
72
30
23
9
12
’95-’96
39
64
77
33
30
11
12
’96-’97
31
64
79
27
33
15
9
’97-’98
36
70
67
36
35
23
8
’98-’99
38
63
73
32
38
15
15
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
41
12/2000
BESCHRIJVING
De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is over de beschouwde
periode met een gemiddelde van 36 generatiestudenten relatief klein, maar globaal genomen
tamelijk stabiel. Het aantal studenten in de eerste kandidatuur, waarvan ongeveer 15% studenten
zijn die studeren met werken combineren, is in de beschouwde periode licht toegenomen van 46
studenten in ’88-’89 tot 63 studenten in ‘98’-99 (met een maximum van 76 studenten in ’92-’93).
Naast de instroom van generatiestudenten en studenten van het bijzonder begeleidingsprogramma
is er volgens de informatie in de zelfstudie ook een belangrijke zij-instroom van studenten via het
verkort programma, goed voor 50 à 55% van het totaal aan tweede kandidatuurstudenten.
EVALUATIE
Volgens de visitatiecommissie zijn de opleidingen zowel positief als negatief sterk getekend door
het middelgroot karakter van de instelling. Zoals ook elders in dit rapport is aangehaald, wordt er
voornamelijk op het vlak van didactiek en begeleiding zeer intens gebruik gemaakt van de
mogelijkheden die deze schaal biedt.
Verder is het de commissie opgevallen dat de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen relatief
weinig studenten aantrekt. De commissie meent dat zeker deze richting, maar ook de andere
richtingen, aan enige promotie toe zijn.
4.2. Kwaliteit van de instroom
De commissie waardeert de inspanningen die worden geleverd om eventuele tekorten in de
voorkennis van de instromende studenten bij te werken via brugonderwijs en zelftoetsing. Toch
blijft de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch. Het probleem van ongelijke
startposities op bepaalde gebieden, zoals talen, informatica en wiskunde zou misschien door
screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit
van de instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef
met sterke indicatieve waarde.
4.3. Slaagcijfers
Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997.
Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol.
Politieke en Sociale Wetenschappen
12/2000
Politieke Wetenschappen
Sociologie
Acadjr.
gen. stud.
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
1ste lic.
2de lic.
’91-’92
29,7
32,8
60,4
86,5
80,0
62,5
66,7
’92-’93
28,9
36,8
57,4
88,2
91,4
62,5
60,0
’93-’94
41,3
44,8
59,7
60,0
66,7
72,7
50,0
’94-’95
47,4
42,9
54,2
83,3
73,9
66,7
50,0
’95-’96
28,2
35,9
49,4
87,9
70,0
45,5
66,7
’96-’97
45,2
50,0
63,3
92,6
71,0
46,7
100,0
42
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
BESCHRIJVING
Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 36,8% van de generatiestudenten
in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 40,5%. In de tweede kandidatuur
Politieke en Sociale Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde
periode 57,4%. Voor de licenties Politieke Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagcijfer
respectievelijk 83,1% in de eerste licentie en 75,5% in de tweede licentie; voor de licenties
Sociologie respectievelijk 59,4% in de eerste licentie en 65,6% voor de tweede licentie.
Bovenvermelde percentages dienen wel gerelativeerd te worden tegen de achtergrond van de relatief
kleine studentenaantallen.
EVALUATIE
Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer
hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit
besproken in het algemeen deel van het rapport.
Verder liggen ook de gemiddelde slaagcijfers in de tweede kandidatuur, en in de licenties Sociologie
laag. De slaagcijfers in de licenties Politieke Wetenschappen zijn relatief goed.
4.4. Gemiddelde studieduur
Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 37% van de generatiestudenten in de eerste
kandidatuur slaagt na één studiejaar. Gemiddeld 12% van de generatiestudenten slaagt in de eerste
kandidatuur na een bisjaar. Ongeveer 49% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus
zonder kwalificatie.
Verder blijkt dat gemiddeld 36% van het aantal generatiestudenten het einddiploma behaalt. Van
de gediplomeerden behaalt gemiddeld 45% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 4 jaar, ongeveer 33% overschrijdt de studieduur met één jaar en 22% met twee of meer
jaren.
De gemiddelde studieduur bedraagt 5,9 jaar. Deze langere studieduur is volgens de informatie in
de zelfstudie onder meer te wijten aan overzitten in zowel de eerste als de tweede kandidatuur en
het frequenter benutten van een thesisjaar. Ook de studenten die werken en studeren combineren
blijken, ondanks hun sterke motivatie, er gemiddeld wat langer over te doen om af te studeren.
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
In het algemeen acht de commissie de programma’s studeerbaar en blijkt er een vrij goede
overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd. Wel heeft de commissie
geconstateerd dat de grote zelfwerkzaamheid een grote werkdruk meebrengt, die vooral in de
tweede licentie Sociologie voor problemen zorgt. De commissie meent dat hier aanpassingen van
de studiepunten nodig zijn.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
43
12/2000
Met betrekking tot de eindverhandeling heeft de commissie er reeds eerder in dit rapport op
gewezen dat zij het wenselijk acht dat een verhoging van het aantal studiepunten wordt overwogen.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
BESCHRIJVING
Blijkens de informatie in de zelfstudie loopt de voorlichting aan abituriënten over de studiemogelijkheden en het onderwijsprogramma langs verschillende kanalen, met name via infodagen
georganiseerd door de Dienst Communicatie in samenwerking met de Faculteit, via informatiebrochures, het faculteitssecretariaat en via de brugcursussen. Bij de aanvang van het academiejaar
wordt een onthaalweek voor eerstejaarsstudenten georganiseerd, waarbij de studiebegeleider - een
lid van het ZAP - een actieve rol speelt. Deze studiebegeleider is niet enkel verantwoordelijk voor
de opvang van eerstejaarsstudenten, maar staat tevens in voor de begeleiding van de kandidatuurstudenten tijdens het academiejaar. De bijzondere aandacht voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten vertaalt zich ook in de taken van de AAP-leden, waarbij ervoor werd geopteerd om de
assistentenbegeleiding in eerste instantie te voorzien voor de opleidingsonderdelen in de kandidaturen. Verder functioneert in de Faculteit een monitorsysteem, waarbij de eerstejaarsstudenten,
indien ze dit wensen, een monitor toegewezen krijgen die hen gedurende het academiejaar van nabij
volgt. Tenslotte speelt ook het Zelfstudiecentrum een rol in de studiebegeleiding van de eerste
kandidatuurstudenten. De begeleiding in de licenties wordt grotendeels verzorgd door de ZAPleden. Specifiek voor de studenten van het bijzonder begeleidingsprogramma beschikt de Faculteit
over een eigen “avondsecretariaat” dat elke werkdag geopend is tot 19u.
Naast de begeleiding die binnen de opleidingen wordt verstrekt, kunnen de studenten voor
individuele begeleiding, advies en informatie eveneens terecht bij de centrale Dienst voor
Studieadvies. Deze Dienst geeft onder meer raad in verband met studiemethoden, studieplanning
en examenplanning en organiseert in functie hiervan ook groepsactiviteiten zoals bijvoorbeeld
studievaardigheidstrainingen.
Voor problemen met betrekking tot de examens kunnen de studenten terecht bij een ombudspersoon.
EVALUATIE
De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met
betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen
goed te zijn, al zou volgens haar de voorlichting met betrekking tot de eindverhandeling en de
keuzeopleidingsonderdelen kunnen worden geïntensifieerd.
De studiegids is duidelijk en bruikbaar.
Ook de gestructureerde studiebegeleiding acht de commissie zeer goed georganiseerd. De
begeleiding is zeer intens met een opendeur-politiek die bijna tot een dag-aan-dag begeleiding
voert, voornamelijk voor de studenten van het bijzonder begeleidingsprogramma. De commissie
heeft ook waardering voor het initiatief en de realisatie van het zelfstudiecentrum.
Wel heeft de visitatiecommissie vraagtekens bij de huidige invulling van de ombudsfunctie. Naar
het oordeel van de commissie dient de ombudsfunctie aan een aantal vereisten te voldoen, met name
dient de ombudspersoon duidelijk herkenbaar en gemakkelijk toegankelijk te zijn voor de
studenten, en moet de vertrouwelijkheid gewaarborgd zijn. De commissie acht dit een punt van
aandacht voor de universiteit.
12/2000
44
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
6. Faciliteiten en infrastructuur
De onderwijsfaciliteiten zijn in het algemeen voldoende, maar volgens de visitatiecommissie is er
wel enig tekort aan werkgroepruimten.
De bibliotheek is goed qua organisatie en toegankelijkheid en beschikt over een zeer goed
geautomatiseerd ontsluitingssysteem. Het tijdschriftenbestand is zeer goed, maar het boekenbestand is, mede als gevolg van budgettaire beperkingen, mager. De complementariteit met andere
bibliotheken in het Brusselse vangt deze beperking enigszins op, maar de drempel voor de
studenten om naar deze omringende bibliotheken te gaan, blijkt evenwel vrij hoog te zijn.
De computerfaciliteiten zijn zeer goed.
7. Afgestudeerden
De commissie is van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden kunnen afleveren,
afgestudeerden met adequate technische en intellectuele vaardigheden, maar ook met een kritische
en relativerende kijk op de maatschappij. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken,
zijn trouwens in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten.
De commissie heeft verder vastgesteld dat het contact dat de opleidingen met hun afgestudeerden
onderhouden beperkt is. Meer gestructureerde contacten verlopen hoofdzakelijk via de Oudstudentenvereniging van de universiteit. De commissie is van mening dat directe en systematische
contacten met de afgestudeerden verschillende positieve resultaten voor de opleiding kunnen
hebben. Daarenboven acht ze het belangrijk dat de opleidingen een zicht hebben op de situatie van
hun afgestudeerden. Ze meent dan ook dat het volgen van de eigen afgestudeerden zou kunnen
worden verbeterd. In dit verband acht ze het wel positief dat de opleidingen naar aanleiding van
de zelfevaluatie een enquête onder hun afgestudeerden hebben georganiseerd.
8. Personeel
De commissie heeft veel waardering voor de kwaliteit en de inzet van het personeel van de betrokken
vakgroepen, dat het met een minimum aan administratieve ondersteuning moet stellen. Zowel voor
het “dagonderwijs” als voor het “avondonderwijs” blijkt - ook bij de studenten - een sterke
motivering. Vooral het bijzonder begeleidingsprogramma drijft blijkbaar op een wederzijds
enthousiasme, waarvan de commissie zich afvraagt of dit op termijn houdbaar is. Het bijzonder
begeleidingsprogramma brengt met name een extra belasting mee voor het AP, een belasting die
daarenboven niet wordt verrekend in de opdrachten.
De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie in het algemeen beschouwd
voldoende. Wel meent ze dat er een onevenwicht bestaat in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat
de omvang van het AAP-bestand in verhouding te beperkt is. De commissie heeft ook de indruk
dat er slechts een geringe relatie bestaat tussen het aantal studenten en de personeelsomvang. Het
feit dat er geen duidelijke allocatieregels spelen, leidt wellicht ook in sommige gevallen tot een
vicieuze cirkel. Zo werd de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen ingericht, maar werd geen
extra staf aangesteld, wat er dan weer toe leidt dat er geen extra inspanningen worden geleverd om
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
45
12/2000
meer studenten aan te trekken voor een nochtans aantrekkelijk programma waarvoor een potentiële
doelgroep aanwezig is in het Brusselse.
Het aandeel vrouwen in de staf is uitermate beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel
iets aan mogen gedaan worden in de toekomst.
De onderwijsbelasting van het AAP is hoog en brengt in sommige gevallen de onderzoekstijd in het
gedrang. Hoewel ook het ZAP een zware onderwijsbelasting heeft, lijkt de verhouding onderwijsonderzoek voor deze geleding goed. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is zeer goed met alle
positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is breed, maar voor
de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen lijkt de ‘economie’ wat ondervertegenwoordigd. Ook
de didactische vaardigheden lijken, op een uitzondering na, in het algemeen beschouwd goed te
zijn.
De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten
een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. De Faculteit experimenteert met een model dat
een groot gewicht aan de onderwijsprestaties toekent.
Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal
niveau door de Dienst Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie. De commissie heeft vastgesteld
dat - en dit is volgens haar te waarderen - het vooral de leden van het AAP zijn die aan deze
activiteiten deelnemen.
9. Internationalisering
De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van
de internationale studentenuitwisseling. Binnen de opleiding Politieke Wetenschappen bestaan
goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de deelname van
studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te worden begeleid.
De studenten zijn trouwens tevreden met de mogelijkheden die hen worden geboden. Ook binnen
de opleiding Sociologie bestaan mogelijkheden voor studenten om deel te nemen aan internationale
uitwisseling, maar deze zijn om een aantal redenen blijkbaar niet goed inpasbaar in het programma.
De visitatiecommissie meent dat dit nader dient te worden bekeken door de opleiding.
De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld
naar het onderwijs zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar
wel beperkt. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere
periodes en de commissie meent dat er behoefte is aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’.
10. Interne kwaliteitszorg
Volgens de visitatiecommissie is de interne kwaliteitszorg goed georganiseerd. Op het niveau van
de vakgroepen functioneren de Vakgroepsraden. Deze raden bespreken alle vakgroepgerelateerde
aangelegenheden en zijn bevoegd voor voorstellen en initiatieven inzake het academisch onderwijs
en het wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is er de Opleidingsraad die bevoegd is inzake het
formuleren van voorstellen en adviezen betreffende de opbouw van de programma’s en de
organisatie van de opleidingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Opleidingsraad goed
12/2000
46
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
functioneert. Ook de gehanteerde procedures voor curriculumherziening en -innovatie lijken haar
adequaat. Wel meent de visitatiecommissie dat er onvoldoende middelen worden besteed aan
onderwijsinnovatie.
Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de
visitatiecommissie in goede mate betrokken bij de besluitvorming.
Voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs, blijkt uit de zelfstudie dat de opleidingen op
verschillende manieren worden geëvalueerd. Op curriculumniveau gebeurt de evaluatie vooral in
de Opleidingsraad en de vakgroepen. Op het niveau van de specifieke opleidingsonderdelen
gebeurt de evaluatie enerzijds via informele besprekingen op het einde van seminaries en colleges
en anderzijds aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten.
De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie en remediëring voor verbetering vatbaar. De deelname van studenten aan de bevraging is beperkt, de procedure is weinig
transparant voor de studenten en er is weinig openheid met betrekking tot de resultaten van de
evaluaties. Wel werd nota genomen van de pogingen tot vernieuwing (o.a. via een interessante online procedure) die aan de gang zijn.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
47
12/2000
12/2000
48
Universiteit Gent
De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie binnen
de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen
Dit rapport sluit aan bij de door de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie opgestelde
zelfstudies die in juli 1999 zijn gepubliceerd. De zelfstudies zijn degelijke en informatieve
documenten, die misschien hier en daar wel nog wat dieper hadden kunnen graven. De gesprekken
die hebben plaatsgevonden, hebben de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen.
Twee kenmerken zijn de visitatiecommissie aan de Gentse opleidingen opgevallen, met name
enerzijds de grootschaligheid en anderzijds de stroomversnelling waarin de opleidingen zijn
terechtgekomen door de groei van studenten en middelen. Dit heeft een dynamiek op gang
gebracht, waarbij reflectie zeker nodig is. De commissie heeft vastgesteld dat die reflectie niet alleen
begonnen is, maar ook al haar eerste vruchten begint af te werpen. De problemen die hieruit
voortvloeien, maar ook de oplossingen die reeds werden ingevoerd of overwogen, situeren zich op
verschillende terreinen, die verder in dit rapport worden besproken.
1. Doelstellingen en eindtermen
BESCHRIJVING
Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de opleiding Politieke Wetenschappen
er naar streeft haar studenten wetenschappelijke kennis en vaardigheden binnen het brede
vakgebied van de politieke Wetenschappen bij te brengen zodat zij op een zelfstandige en
wetenschappelijke manier het politieke proces, de overheidssector en meer in het algemeen de
manier waarop de samenleving is georganiseerd, kunnen begrijpen en analyseren. Daartoe wordt
tegelijk een algemene vorming met een kritische geest aangeboden, een meer gespecialiseerde
vorming die erop gericht is de student concrete informatie te verschaffen over politieke en
maatschappelijke ontwikkelingen, en een wetenschappelijke vorming die de studenten inzicht
moet bieden in de methoden aan de hand waarvan politiek-wetenschappelijk onderzoek wordt
verricht en die moet aanzetten tot zelfstandig werken.
Naast deze algemene doelstelling van de opleiding worden in de zelfstudie ook specifieke
doelstellingen per zwaartepunt van de opleiding, met name Politieke Wetenschappen, Internationale betrekkingen, en Bestuurswetenschappen, geformuleerd. Het zwaartepunt Politieke Weten-
UNIVERSITEIT GENT
49
12/2000
schappen heeft meer specifiek tot doel de nodige kennis te verschaffen over zowel het binnenlandse
als het buitenlandse politieke gebeuren. Het zwaartepunt Internationale betrekkingen heeft tot
doel inzicht te bieden in de evolutie en de dynamiek van de internationale politieke verhoudingen,
waarbij veel aandacht wordt besteed aan die processen en dimensies die mede deze verhoudingen
bepalen. Het zwaartepunt Bestuurswetenschappen heeft enerzijds als doel inzicht te verschaffen in
het beheer van overheidsorganisaties op alle bestuursniveaus, waarbij de aandacht zowel uitgaat
naar het algemeen beheer als naar de specifieke onderdelen ervan. Anderzijds wil het zwaartepunt
inzicht bieden in de beleidsvoering van de overheid, van het ontwerpen tot de uitvoering en
bijsturing.
De opleiding Sociologie wil, aldus de zelfstudie, een brede, algemene wetenschappelijke vorming
aanbieden waarbij de studenten zo worden opgeleid dat zij (1) over een gedegen sociologischtheoretische kennis beschikken, (2) een ruime, algemene visie op het maatschappelijk gebeuren
hebben ontwikkeld, en (3) de courante sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken
beheersen. De afgestudeerde sociologen moeten aldus in staat zijn in een verscheidenheid van
beroepssituaties, vertrekkende van sociologisch inzicht en theoretische kennis en gewapend met
methodologische vaardigheden, sociaal-wetenschappelijke vraagstukken te behandelen.
EVALUATIE
De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie zowel voor de
opleiding Politieke Wetenschappen als voor de opleiding Sociologie voldoende helder en duidelijk
omschreven en voldoen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen
in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt
volgens de commissie tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen.
Tevens meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, beide
opleidingen er in het algemeen in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren.
2. Programma
2.1. Opbouw en inhoud
BESCHRIJVING
De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie omvatten vier studiejaren gespreid over
twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, is voor ongeveer drie vierde gemeenschappelijk voor
de gehele Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. In de eerste kandidatuur volgen de
studenten een verplicht programma waarin een algemene oriëntatie binnen de diverse mens- en
maatschappijwetenschappen wordt geboden. Tevens maken zij via de opleidingsonderdelen
“Sociologie”, “Inleiding tot de communicatiewetenschap” en een drietal (vooral historische) vakken
uit de Politieke Wetenschappen kennis met de drie studierichtingen waaruit zij in de tweede
kandidatuur kunnen kiezen. In de tweede kandidatuur worden er, naast een gemeenschappelijke
stam van opleidingsonderdelen die de studenten verder oriënteren binnen de mens- en maatschappijwetenschappen en opleidingsonderdelen die kaderen binnen de algemeen sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethodologie, een aantal opleidingsonderdelen aangeboden die meer specifiek
hetzij op de politieke Wetenschappen, hetzij op de sociologie, hetzij op de communicatie-
12/2000
50
UNIVERSITEIT GENT
1STE
KAND.
ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen
2DE
KAND.
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijke stam (48%)
Optie Politieke
Wetenschappen (52%)
Optie
Sociologie (52%)
Optie
Communicatiewetensch. (52%)
Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen
LICENTIES
POLITIEKE WETENSCHAPPEN
Optie
Polit. wetensch.
Optie
Bestuurswet.
SOCIOLOGIE
COMMUNICATIE
WETENSCH.
Lic. Sociologie
Lic. Comm.wet.
Optie
Intern. Betrek.
Licentiaat Politieke Wetenschappen
wetenschappen zijn gericht. De keuze die de studenten in de tweede kandidatuur maken, is evenwel
niet definitief: na het behalen van de academische graad van kandidaat in de Politieke en Sociale
Wetenschappen kunnen de studenten zowel naar de licenties Politieke Wetenschappen, de
licenties Sociologie als de licenties Communicatiewetenschappen overstappen.
In de tweede cyclus Politieke Wetenschappen worden drie zwaartepunten, opties genoemd,
aangeboden, met name Politieke Wetenschappen, Internationale betrekkingen en Bestuurswetenschappen. Tijdens de licenties blijft het algemeen vormend aspect belangrijk, maar via de
opties worden duidelijke accenten gelegd. De programma’s van de opties hebben een gelijkaardige
opbouw en bestaan enerzijds uit optieonderdelen die verplicht dienen te worden gevolgd door alle
studenten die voor de betreffende optie hebben gekozen. Daarnaast wordt van de studenten
verwacht dat zij zowel in de eerste als de tweede licentie keuzeopleidingsonderdelen opnemen, die
ze kunnen kiezen uit een lange lijst waarin diverse domeinen aan bod komen. Mits een duidelijke
motivatie kunnen ook opleidingsonderdelen worden gekozen uit opleidingen aan een andere
Vlaamse universiteit. In de optie Politieke Wetenschappen wordt uitdrukkelijk aandacht besteed
aan de politicologie, aan de Wetenschappen in de marge van de politieke wetenschap, en aan het
belang van waarden in de maatschappij. Verder wordt aan de studenten ook een grondige kennis
meegegeven van nationale en internationale geschiedenis en actualiteit en wordt tevens aandacht
besteed aan het fenomeen “staat”. In de optie Internationale betrekkingen staat een doorgedreven
studie van de internationale politiek centraal: internationale betrekkingen worden vanuit verschil-
UNIVERSITEIT GENT
51
12/2000
lende invalshoeken benaderd, actuele tendensen in de internationale betrekkingen worden geduid,
aandacht wordt besteed aan de Wetenschappen in de marge van de internationale betrekkingen,
aan het belang van waarden en het fenomeen “staat”. Tenslotte wordt in de optie Internationale
betrekkingen ook aandacht besteed aan de Derde Wereld, waarbij verschillende aspecten van de
derdewereldproblematiek vanuit diverse invalshoeken aan bod komen. De kern van de optie
Bestuurswetenschappen, waarvan het programma met ingang van het academiejaar ’97-’98 voor
de eerste licentie en ’98-’99 voor de tweede licentie werd aangepast, bestaat uit opleidingsonderdelen met betrekking tot beleid en beheer. Verder zijn opleidingsonderdelen opgenomen met
betrekking tot beleids- en organisatieanalyse en tot recht. Daarnaast zijn er een aantal opleidingsonderdelen die aandacht geven aan specifieke kennis en vaardigheden die geëist worden voor een
bestuurswetenschapper in de overheidssector. Verder is er ook een opleidingsonderdeel waarin
specifiek aandacht uitgaat naar “burger en overheid”.
De licenties Sociologie staan in het teken van de vakspecialisatie. Het programma bestaat enerzijds
uit algemene opleidingsonderdelen, die verplicht zijn voor alle studenten Sociologie en anderzijds
uit keuzeonderdelen. In de eerste licentie moeten de studenten één opleidingsonderdeel kiezen en
in de tweede licentie twee onderdelen uit een gemeenschappelijke lijst van keuzeopleidingsonderdelen of uit het opleidingsprogramma van een andere Vlaamse universiteit. In de algemene
opleidingsonderdelen in de eerste licentie worden de verschillende sociologische benaderingen
bestudeerd, komt het verschijnsel van de sociale stratificatie aan bod, de sociale biologie van de
moderne samenleving en de belangrijke structurele problemen van de Derde Wereld. Ook
vraagstukken uit de sociale en economische demografie worden geanalyseerd en de methodologische
kennis van de studenten wordt verder aangevuld. In de tweede licentie kunnen de studenten zich
verdiepen in enkele domeinen of randgebieden van de sociologie: de sociologie van de sociale
problemen, het macrosociologisch onderzoek en de studie van de sociale verandering, de organisatiesociologie en de gezins- en bevolkingssociologie. Ook “zusterdisciplines” als criminologie en
culturele antropologie krijgen er aandacht. In de licenties krijgen de studenten verder de kans om
zich toe te leggen op enkele bijkomende onderzoeksdomeinen van de sociologie en hun maatschappelijk inzicht te verruimen.
De eindverhandeling vormt het sluitstuk van beide opleidingen.
Voor het verzorgen van verschillende opleidingsonderdelen wordt door de opleidingen een beroep
gedaan op het academisch personeel van de Vakgroep “Studie van de Derde Wereld”. Het AP van
deze Vakgroep verzorgt ook een aantal keuzeopleidingsonderdelen die door de studenten van de
opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie kunnen worden gekozen.
Studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van
het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij
de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen.
EVALUATIE
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de programma’s, en in het bijzonder dat van de Politieke
Wetenschappen, de sporen dragen van de onderbezetting die er tot voor kort is geweest. Dit
betekent geenszins dat de bestaande opleidingen niet van goede kwaliteit zijn, maar gezien de
mogelijkheden die werden gecreëerd - onder meer door de personeelsuitbreiding - is het volgens
de commissie noodzakelijk dat structurele veranderingen in de programma’s worden aangebracht.
Hierbij zullen haar inziens keuzes moeten worden gemaakt, prioriteiten moeten worden gelegd en
zal een globale visie moeten worden ontwikkeld. Op het ogenblik van het visitatiebezoek was het
gesprek hierover in voorbereiding.
12/2000
52
UNIVERSITEIT GENT
Voor wat de programma’s betreft is de commissie van oordeel dat de logica die in de opbouw ervan
zit, versterkt dient te worden. Zo meent de visitatiecommissie dat in de eerste kandidatuur één
inleidend opleidingsonderdeel in elk van de opleidingen wenselijk is. Momenteel mist zij een
algemene inleiding in de Politieke Wetenschappen en zij beveelt aan om, naast de inleidende
opleidingsonderdelen in respectievelijk de Sociologie en de Communicatiewetenschap, een
dergelijk opleidingsonderdeel in de eerste kandidatuur in te voeren. Dit zou ook een meer
evenwichtige keuze voor de studenten tussen de drie richtingen in de tweede kandidatuur mogelijk
maken. Verder acht de visitatiecommissie het gewenst dat in de eerste kandidatuur ook een
inleidende cursus methodologie wordt opgenomen, waarin zowel de basisbegrippen van de
epistemologie als van de kwantitatieve en kwalitatieve methoden en hun gebruik worden
besproken, en waarop dan in de volgende studiejaren kan worden voortgebouwd. Dit vereist wel
grondig overleg tussen alle betrokkenen (ook diegenen die andere opleidingsonderdelen over
wetenschappelijk denken doceren), maar zou er kunnen toe bijdragen dat de methodologische
leerinhouden minder als selectiecriteria tussen de twee opleidingen zouden spelen.
Voor wat de tweede kandidatuur betreft acht de commissie het wenselijk dat binnen de optie
Politieke Wetenschappen het aantal uren van de drie opleidingsonderdelen die de basis vormen voor
de keuze van de richting in de eerste licentie Politieke Wetenschappen, met name “Beginselen van
internationaal publiek recht”, “Bestuursrecht I” en “Interne Belgische politiek I”, wordt gelijkgeschakeld. Concreet beveelt zij aan om het opleidingsonderdeel “Bestuurskunde I” van 30u op
45u te brengen. De commissie is trouwens van oordeel dat er in het geheel dringend meer
duidelijkheid dient te komen over het statuut van de studierichting Bestuurswetenschappen. Zij
meent dat, indien de Faculteit deze richting wenst te organiseren, ze beter dient te worden
geïntegreerd binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Voor de sociologen zou in de tweede
kandidatuur een opleidingsonderdeel over de feitelijke kennis van de maatschappij wel zin hebben
volgens de commissie.
Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat er een onevenwicht bestaat tussen het aandeel
opleidingsonderdelen gericht op het eigen vakgebied enerzijds en het aandeel ondersteunende
opleidingsonderdelen (andere sociaal-wetenschappelijke en gedragswetenschappelijke opleidingsonderdelen) anderzijds. De commissie heeft met name vastgesteld dat beide opleidingen deels
vanuit hun voorgeschiedenis, deels vanuit hun eigen onderbestaffing, dubbel zoveel uren hebben
ingeruimd als andere instellingen voor deze grotendeels vanuit andere faculteiten toegeleverde
opleidingsonderdelen. De commissie meent dat er meer ruimte in de programma’s zou moeten zijn
voor eigen accenten, zeker ook gezien het groeiend aantal nieuwe noden. Om ruimte te creëren,
beveelt de commissie aan het aantal uren van de ondersteunende opleidingsonderdelen te
verminderen. Verder zou volgens de commissie ook ruimte kunnen worden geschapen door
opleidingsonderdelen samen te smelten of ze minstens beter horizontaal en verticaal op elkaar af
te stemmen. Tenslotte zou ook alleen reeds een betere volgorde tussen de opleidingsonderdelen in
sommige studiejaren meer ruimte kunnen brengen.
Concreet meent de visitatiecommissie dat in de opleiding Politieke Wetenschappen de empirische
politicologie en de kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden meer aan bod zouden
moeten komen. Ook zou meer aandacht moeten worden besteed aan Europese studies, Derde
wereld en Bestuurswetenschappen. Ruimte voor dit alles zou, naast door vermindering van de
ondersteunende opleidingsonderdelen, kunnen worden geschapen door een deel van de huidige
verplichte opleidingsonderdelen in de licenties te vervangen door goed gestructureerde keuzepakketten. In de licenties van de opleiding Sociologie zou op dezelfde manier ruimte moeten
worden gezocht voor meer sociologische opleidingsonderdelen, voornamelijk deelsociologieën, en
voor meer training in onder meer kwalitatieve onderzoekstechnieken. Sommige verplichte opleidings-
UNIVERSITEIT GENT
53
12/2000
onderdelen zoals bijvoorbeeld “Sociale biologie”, en “Theoretische criminologie” zouden in
keuzeclusters een plaats kunnen vinden.
Dergelijke wijzigingen zouden ook de actualiteit van de programma’s ten goede komen.
Verder heeft de commissie vastgesteld dat de drie opties in de licenties Politieke Wetenschappen,
die toch allen tot hetzelfde diploma leiden, programma’s hebben met weinig zicht op de kern van
de andere benaderingen. Zo krijgen de studenten van het zwaartepunt “Internationale betrekkingen” bijvoorbeeld geen inleiding tot de Politieke Wetenschappen en krijgen de studenten van het
zwaartepunt “Politieke Wetenschappen” geen theorieën van internationale betrekkingen. De
visitatiecommissie acht het gewenst dat meer gemeenschappelijke basiskennis in de drie richtingen
wordt aangeboden.
In het algemeen acht de commissie het trouwens wenselijk dat de banden tussen de zich steeds
verder differentiërende richtingen worden versterkt. Haar inziens kunnen op die wijze nog een heel
deel onbenutte mogelijkheden binnen de faculteit worden aangesproken. De commissie denkt
hierbij onder meer aan het leggen van meer links tussen de Politieke Wetenschappen en de
Sociologie en aan het doen van meer beroep op het grote potentieel van de Vakgroep “Studie van
de Derde Wereld” voor de verdere uitbouw van de opleidingen.
De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs lijkt voldoende en wordt verzekerd door de
terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs. De studenten krijgen relatief weinig kans
om in het onderzoeksproces zelf betrokken te worden.
2.2. Werkvormen
BESCHRIJVING
Volgens de informatie in de zelfstudie is de meest gebruikte onderwijsvorm in de eerste cyclus het
hoorcollege. In een aantal opleidingsonderdelen maken ook oefeningen deel uit van de leerstof en
verder worden in het kader van enkele opleidingsonderdelen inspanningen geleverd om meer
individueel gericht onderwijs te stimuleren.
Ook in de licenties Politieke Wetenschappen worden de meeste opleidingsonderdelen formeel
gesproken nog gedoceerd onder de vorm van hoorcolleges, maar hier is meer ruimte voor discussie,
vraaggesprekken, ... Verder vinden in vele opleidingsonderdelen oefeningen plaats, die, afhankelijk
van hun finaliteit, kunnen worden onderverdeeld in een aantal categorieën: oefeningen die erop
gericht zijn bepaalde onderdelen van de leerstof beter onder de knie te krijgen; oefeningen om
studenten aan te moedigen om kennis te maken met wetenschappelijk literatuur; oefeningen die
de studenten helpen om de geleerde methodische vaardigheden in de praktijk te gebruiken;
oefeningen in het kader van werkcolleges waarbij de student methodische vaardigheden moet
combineren met een kritische houding ten aanzien van bronnen; oefeningen waarbij de studenten
een paper schrijven die zij aan hun medestudenten moeten presenteren. Tenslotte wordt ook
gebruik gemaakt van gastcolleges gegeven door gastprofessoren en gastsprekers die gevraagd worden
omwille van hun specifieke expertise.
In de licenties Sociologie hebben de lessen een participatief karakter en wordt regelmatig gekozen
voor lessen onder de vorm van seminaries en werkcolleges. Verder wordt ook gebruik gemaakt van
oefeningen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen drie types: oefeningen die de studenten
helpen de stof te verwerken; oefeningen en werkcolleges waarbij de studenten hetzij in groep, hetzij
individueel, een paper voorbereiden waarin een bepaald topic verder wordt uitgediept; en
oefeningen en werkcolleges die aansluiten bij lopende onderzoeksprojecten waarbij studenten
methodische vaardigheden leren toepassen.
12/2000
54
UNIVERSITEIT GENT
EVALUATIE
De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen voldoende adequaat, maar in de
kandidaturen zou wel een beter evenwicht moeten worden gezocht tussen hoorcolleges en
werkcolleges/oefeningen. Niettemin heeft de commissie, vooral in de opleiding Sociologie, een vrij
hoge graad van zelfwerkzaamheid vastgesteld die gepaard gaat met een goede begeleiding. Enkel
in de eerste kandidatuur maakt het grote studentenaantal deze zelfwerkzaamheid bijna onmogelijk.
Bij sommige overgangen zijn er dan wel problemen die geremedieerd zouden moeten worden. Bij
de sociologen is er een “breuk” tussen de eerste en de tweede kandidatuur, bij de politicologen van
de tweede kandidatuur naar de eerste licentie, omdat hier de aard van de zelfwerkzaamheid
verandert van eerder passief naar actief.
In beide opleidingen wordt ook gebruik gemaakt van nieuwe informatie- en communicatietechnologie. Zo bestaat er voor een aantal methodologische opleidingsonderdelen in de kandidaturen een website waar de studenten oefeningen kunnen maken en waarop er mogelijkheid tot
feedback is voorzien. Voor het opleidingsonderdeel “Toepassingen in de informatica” wordt de
cursustekst aangevuld met een CD-ROM waarop demonstraties van de leerinhoud zijn opgenomen. De commissie heeft bewondering voor de ondersteunende websites die de opleidingen in staat
stellen om ook in opleidingsonderdelen met grote studentenaantallen interactieve oefeningen aan
te bieden. Ze heeft dan ook met veel genoegen geconstateerd dat er plannen en middelen zijn voor
de verdere uitbouw van de on-line ondersteuning en hoopt dat terzake voldoende expertise kan
aangetrokken worden.
2.3. Vaardigheden
Met betrekking tot communicatieve vaardigheden, meent de commissie dat, daar waar de
schriftelijke rapportering zeer goed is, er meer aandacht zou moeten worden besteed aan bijscholing
in mondelinge communicatie en -rapportering: hoewel reeds initiatieven merkbaar zijn, is er
momenteel onvoldoende systematische aandacht voor mondelinge vaardigheden doorheen het
geheel van de opleidingen. Ook voor het aanleren van vreemde talen is binnen het programma geen
expliciete aandacht, maar de mogelijkheid om zich in andere talen te bekwamen bestaat wel.
Vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen volgens de commissie wel voldoende
aandacht in de opleidingen, maar een lacune vormt het lezen, samenvatten en becommentariëren
van boeken in de opleiding Politieke Wetenschappen. Ook meer systematische training in
interviewing en observatietechnieken lijkt de commissie aangewezen. Wel positief in dit opzicht is
het leeronderzoek dat de studenten dienen uit te voeren in de licenties van de opleiding Sociologie.
Aan het bijbrengen van computervaardigheden tenslotte wordt goede aandacht besteed.
De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend
vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is in het
algemeen voldoende. Wel meent de visitatiecommissie dat verschillende opleidingsonderdelen van
de opleiding Sociologie wat meer probleemgestuurd zouden moeten zijn.
In de licenties van beide opleidingen draagt het werken in kleinere groepen in bepaalde werkcolleges
ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student.
UNIVERSITEIT GENT
55
12/2000
2.4. Examinering
BESCHRIJVING
Blijkens de zelfstudie worden in de eerste kandidatuur alle opleidingsonderdelen schriftelijk
geëxamineerd. In het eerste jaar worden er ook proefexamens georganiseerd voor verscheidene
opleidingsonderdelen. Vanaf de tweede kandidatuur komt permanente evaluatie steeds meer voor,
evenals mondelinge examens. Ook in de licenties van beide opleidingen wordt gebruik gemaakt van
het systeem van permanente evaluatie, al dan niet aangevuld met een examen op het einde van het
academiejaar, dat zowel mondeling, schriftelijk of een combinatie van beide kan zijn.
EVALUATIE
De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed
niveau. Een aantal van de examens lijken kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren,
maar toch wordt in een aantal sociologische vragen sterk de nadruk op het kennisaspect gelegd.
Verder heeft de commissie vastgesteld dat bij sommige examens in de eerste kandidatuur van
multiple-choice vragen gebruik wordt gemaakt waarbij de vraagstelling in sommige gevallen niet
eenduidig is. Zij acht dit een punt van aandacht voor de opleidingen en beveelt hierbij aan om
alleszins de items van multiple-choice vragen vooraf te laten beoordelen door collega’s, wat kan
helpen om opvallende fouten te vermijden.
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
BESCHRIJVING
De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie. Het is de proeve van wetenschappelijke bekwaamheid waarmee de opleiding
wordt afgesloten. Specifiek ter voorbereiding op de eindverhandeling wordt in de eerste licentie van
de beide opleidingen het opleidingsonderdeel “Scriptievoorbereiding” aangeboden. In het kader
van dit opleidingsonderdeel, dat is begroot voor 4 studiepunten, dienen de studenten een
gedetailleerd onderzoeksplan op te stellen. De eindverhandeling is begroot op 15 studiepunten.
EVALUATIE
Het niveau van de eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd is goed en dit onder meer
ook door de zeer goede begeleiding ervan. Het opleidingsonderdeel “Scriptievoorbereiding” wordt
gewaardeerd door de commissie. Ook de gehanteerde criteria en de procedure voor de beoordeling
van de eindverhandeling is adequaat. Daarbij acht de commissie het positief dat de eindverhandeling wordt beoordeeld door drie beoordelaars. Wel lijkt haar de beperkte feedback na de
beoordeling een beetje een anticlimax voor de studenten. In dit opzicht betreurt ze dat de studenten
hun eindverhandeling ook niet mondeling dienen te presenteren.
12/2000
56
UNIVERSITEIT GENT
Verder meent de commissie dat de eindverhandeling niet realistisch is begroot en ze acht het
wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor dit onderdeel wordt overwogen.
Tenslotte acht de visitatiecommissie het positief dat sommige van de eindverhandelingen tot een
publiceerbaar artikel leiden.
3.2. Stage
BESCHRIJVING
Sinds het academiejaar 1998-1999 is er binnen het zwaartepunt Bestuurswetenschappen van de
opleiding Politieke Wetenschappen een stage als verplicht opleidingsonderdeel van het programma
van de tweede licentie opgenomen. Deze praktijkstage, die begroot is voor 5 studiepunten of 15
werkdagen, heeft als doel de verworven kennis te toetsen aan de praktijk, ervaring met de praktijk
op te doen, een netwerk van contacten op te bouwen en te helpen bij de oriëntering op de
toekomstige loopbaan. De stage kan worden gelopen nadat de student geslaagd is voor de eerste
licentie en moet beginnen voor de start van het tweede semester van de tweede licentie. De
voorbereiding van de stage gebeurt in het onderwijs waarin methoden en technieken van beleid en
beheer en van beleids- en organisatieanalyse aan bod komen. De beoordeling van de stage gebeurt
op basis van een stageverslag dat de studenten dienen te maken en waarin ze blijk moeten geven
van hun inzicht in de gedoceerde materie.
In de andere opties binnen de opleiding Politieke Wetenschappen worden geen stages ingericht,
maar worden wel gedurende de opleiding een aantal “bezoeken” georganiseerd waardoor de
studenten kennis maken met de instituten waarmee ze tijdens hun opleiding meermaals worden
geconfronteerd.
EVALUATIE
De stage binnen de richting Bestuurswetenschappen wordt positief ervaren door de visitatiecommissie. Wel meent ze dat er verbeteringen mogelijk zijn op het vlak van de informatieverstrekking en de begeleiding. Tevens geeft de commissie in overweging om wegen te zoeken om ook
de studenten van de andere richtingen in contact te brengen met de sociale werkelijkheid
4. Studenten: aantallen en slaagcijfers
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
BESCHRIJVING
De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is sinds het academiejaar
’88-’89 voortdurend blijven stijgen tot een hoogtepunt van 352 generatiestudenten in het
academiejaar ’93-’94. In het daaropvolgende academiejaar treedt een lichte daling op, waarna het
aantal eerstejaarsstudenten evenwel opnieuw stijgt tot 345 in ’98-’99. Het aantal studenten in de
eerste kandidatuur is in de beschouwde periode toegenomen van 321 studenten in ’88-’89 tot 549
studenten in ‘98’-99 (met een maximum van 570 studenten in ’93-’94).
UNIVERSITEIT GENT
57
12/2000
Verder kan worden vastgesteld dat de opleiding Politieke Wetenschappen ook in de licenties een
belangrijke groei kende vanaf ’88-’89 tot het midden van de jaren ’90; bijna een verdubbeling van
het aantal studenten. Ook de studentenaantallen in de licenties van de opleiding Sociologie zijn
over de beschouwde periode gestegen, al blijft het studentenaantal in het algemeen beschouwd
relatief laag.
Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99
Politieke en Sociale Wetenschappen
ste
1 kand.
de
ste
de
Sociologie
ste
2de lic.
1 lic.
2 lic.
1 lic.
78
42
64
5
10
351
421
87
112
68
80
43
41
4
17
7
6
288
460
136
95
46
24
18
’92-’93
292
468
210
98
83
16
27
’93-’94
’94-’95
352
314
570
501
233
303
93
78
110
111
32
13
22
34
’95-’96
330
511
261
97
92
33
16
’96-’97
341
543
250
97
104
26
34
’97-’98
’98-’99
324
345
538
549
272
309
85
102
104
102
19
24
29
22
Acadjr.
gen.stud
’88-’89
191
321
’89-’90
’90-’91
241
260
’91-’92
2 kand.
Politieke Wetenschappen
EVALUATIE
Volgens de visitatiecommissie zijn de opleidingen zowel positief als negatief sterk getekend door
het grootschalig karakter van de instelling. Het meest pregnant stellen de problemen die
voortvloeien uit de grootschaligheid zich in de eerste kandidatuur, al zijn hier, zoals elders in dit
rapport aangehaald, al enkele remediërende middelen operationeel, zoals een zeer goed functionerende studiebegeleiding, ondersteunende websites en de grote toegankelijkheid van het academisch
personeel.
4.2. Kwaliteit van de instroom
De visitatiecommissie vernam dat de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is.
Het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden (zoals talen, informatica en
wiskunde) zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden.
Een verbetering van de kwaliteit van de instroom, wat automatisch de omvang zou verminderen,
zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke
indicatieve waarde.
12/2000
58
UNIVERSITEIT GENT
4.3. Slaagcijfers
Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997.
Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol.
Politieke en Sociale Wetenschappen
Acadjr.
gen. stud.
1ste kand.
2de kand.
’91-’92
’92-’93
36,3
35,2
38,0
41,6
’93-’94
39,5
’94-’95
37,9
’95-’96
’96-’97
36,0
41,1
Politieke Wetenschappen
Sociologie
1ste lic.
2de lic.
1ste lic.
2de lic.
82,4
80,4
93,4
93,9
80,0
76,8
95,8
93,8
77,8
70,4
43,0
74,1
95,7
78,9
100,0
90,9
37,6
77,7
97,4
82,1
100,0
91,2
38,0
42,6
79,1
82,5
94,8
89,7
85,9
80,6
93,9
92,3
56,3
88,2
BESCHRIJVING
Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 37,7% van de generatiestudenten
in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 40,1%. In de tweede kandidatuur
politieke en sociale Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode
79,4%. Voor de licenties Politieke Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagcijfer respectievelijk 94,2% in de eerste licentie en 80,7% in de tweede licentie; voor de licenties Sociologie
respectievelijk 95,9% in de eerste licentie en 79,1% voor de tweede licentie.
EVALUATIE
Opvallend is dat, ondanks de remediërende middelen die onder druk van de noodsituatie door de
opleidingen zijn genomen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer hoog blijft, met
name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het
algemeen deel van het rapport.
De slaagcijfers in de tweede kandidatuur en in de licenties van beide opleidingen zijn relatief goed.
4.4. Gemiddelde studieduur
Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 37% van de generatiestudenten in de eerste
kandidatuur slaagt na één studiejaar. Ongeveer 58% van de instromende studenten verlaat de eerste
cyclus zonder kwalificatie.
Verder blijkt dat van de gediplomeerden Politieke Wetenschappen gemiddeld 57% het diploma
in de nominaal voorgeschreven studieduur van 4 jaar behaalt, ongeveer 29% de studieduur met één
jaar overschrijdt en 14% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur van de opleiding
Politieke Wetenschappen bedraagt 5,5 jaar.
Van de gediplomeerden Sociologie behaalt gemiddeld 63% het diploma in de nominaal voorge-
UNIVERSITEIT GENT
59
12/2000
schreven studieduur van 4 jaar en iets minder dan 10% van de studenten van het verkort programma
in 3 jaar, 21% overschrijdt de studieduur met één jaar en iets meer dan 6% met twee of meer jaren.
De gemiddelde studieduur van de opleiding Sociologie bedraagt 5,1 jaar.
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
In het algemeen acht de commissie de programma’s studeerbaar. Er blijkt een vrij goede
overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd en ook de verdeling van de
studietijd over de verschillende studiejaren blijkt evenwichtig.
Met betrekking tot de eindverhandeling heeft de commissie er reeds eerder in dit rapport op
gewezen dat zij het wenselijk acht dat een verhoging van het aantal studiepunten wordt overwogen
(zie punt 3).
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
BESCHRIJVING
Blijkens de informatie in de zelfstudie is de studievoorlichting, -begeleiding en -advisering in eerste
instantie de verantwoordelijkheid van het universitaire Adviescentrum voor Studenten. De
voorlichting gebeurt zowel op indirecte (via informatiebrochures, studieinformatiebeurzen en
dergelijke), als op directe wijze door het rechtstreeks aanschrijven van potentiële studenten. Verder
organiseren de opleidingen in samenwerking met het Adviescentrum in de loop van de maanden
januari-maart infodagen voor de laatstejaarstudenten van het secundair onderwijs waarop informatie wordt verstrekt over de organisatie van de studies, over de inhoud en de doelstellingen van de
opleiding, de opleidingsonderdelen in het eerste jaar en over de optimale voorkennis. Het
Adviescentrum organiseert daarnaast ook infodagen voor ouders van toekomstige studenten. Deze
dienst verzorgt tevens individuele begeleiding bij de studiekeuze en bij studieonderbreking en mislukkingen. Verder geeft hij ook informatie met betrekking tot verder studenten en beroepsperspectieven.
Naast deze centrale dienst bestaat er binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen een
eigen dienst studiebegeleiding voor studenten in de eerste kandidatuur. Deze dienst staat in voor
zowel de algemene studiebegeleiding, zoals het organiseren van introductiedagen en de ondersteuning met betrekking tot studiemethodiek, als de vakspecifieke begeleiding bij een aantal opleidingsonderdelen en de organisatie van de proefexamens die in de loop van de maanden januari-februari
worden ingericht. Verder is er ook een ombudspersoon aangesteld die bemiddelend optreedt bij
problemen omtrent de examens.
EVALUATIE
De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met
betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen
goed te zijn, al zou volgens haar de voorlichting met betrekking tot de keuzeopleidingsonderdelen
kunnen worden verbeterd.
12/2000
60
UNIVERSITEIT GENT
De studiegids bevat relevante informatie en is bruikbaar.
Ook de gestructureerde studiebegeleiding functioneert in het algemeen zeer goed. De commissie
heeft daarbij waardering voor de studentenbegeleiding in de eerste kandidatuur. Verder is de
commissie ook de grote toegankelijkheid van het AP, die bewaard is gebleven ondanks de grote
“bevolkingsdruk”, positief opgevallen.
6. Faciliteiten en infrastructuur
De onderwijsfaciliteiten zijn in het algemeen voldoende tot goed. Verder heeft de commissie met
bewondering gekeken naar de uitbouw van het computerknooppunt en de geautomatiseerde
literatuurontsluiting, die reeds voor een heel stuk een geïntegreerde ‘Electronic Library’ vormt. Wel
heeft de commissie vragen bij de versnippering van het bibliotheekwezen in de Faculteit. Ze meent
dat dient te worden nagegaan of toch niet minstens een centrale tijdschriftenleeszaal mogelijk zou
zijn. Verder acht de commissie de openingsuren van het computerknooppunt en van de
verschillende bibliotheken wel tamelijk beperkt, wat in het geval van de bibliotheken door meer
centralisatie zou kunnen worden verholpen.
Positief is dan weer dat een meerderheid in de Faculteit de bouw van een reuze-auditorium voor
de eerste kandidatuur afwijst en meer heil ziet in een - didactisch verantwoord - werken met kleine
groepen. Dit veronderstelt dan uiteraard wel de nodige personele middelen.
7. Afgestudeerden
De commissie is van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden kunnen afleveren.
De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen tevreden
met de opleiding die zij hebben genoten. Wel is het de commissie opgevallen dat de meeste van
deze afgestudeerden één of meerdere aanvullende opleidingen hebben gevolgd, wat ergens op een
nood kan wijzen. In de zelfstudies wordt trouwens vermeld dat 80% van de sociologen en 39% van
de politieke wetenschappers een aanvullende opleiding volgt.
De contacten tussen de opleiding Politieke Wetenschappen en haar afgestudeerden worden
behartigd door twee verenigingen die nauw samenwerken, de Oud Studenten Politieke Wetenschappen (OSPW) die de afgestudeerden van de opties Politieke Wetenschappen en Internationale
betrekkingen verenigt en de Vereniging voor Bestuurskundigen Gent (VBG) die de afgestudeerden
van het zwaartepunt Bestuurswetenschappen verenigt. De commissie acht het positief dat via deze
beide verenigingen rechtstreeks feedback over de opleiding wordt verkregen.
Binnen de opleiding Sociologie bestaat geen vereniging van alumni en verlopen de contacten
voornamelijk via informele weg. De visitatiecommissie meent dat het volgen van de eigen
afgestudeerden zou kunnen worden verbeterd aangezien volgens haar meer directe en systematische
contacten verschillende positieve resultaten voor de opleiding kunnen hebben.
In dit verband acht ze het wel positief dat het Adviescentrum voor Studenten op regelmatige basis
een enquête onder de afgestudeerden van de universiteit organiseert met de bedoeling informatie
te verkrijgen over hun intrede op de arbeidsmarkt en dat de faculteit hier bij gelegenheid (via de
vakgroep Sociologie) aanvullend op inspeelt.
UNIVERSITEIT GENT
61
12/2000
8. Personeel
De visitatiecommissie is van oordeel dat, ondanks de positieve evolutie en in verhouding tot de
studentenaantallen, de omvang van het personeelsbestand nog steeds erg beperkt is. De staf/
student ratio is vooral ongunstig in de eerste kandidatuur en voor de opleiding Politieke
Wetenschappen. Als men daarbij rekening houdt met de leeropdrachten in andere faculteiten, is
dit voor de Sociologie ook het geval. In het algemeen beschouwd is de onderwijsbelasting van het
academisch personeel dan ook hoog, wat in sommige gevallen de onderzoekstijd in het gedrang
brengt. De commissie meent dan ook dat de omringingsgraad dient te worden verbeterd waarbij
meer rekening dient te worden gehouden met de studentenaantallen.
Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan
mogen gedaan worden in de toekomst.
De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is in het algemeen beschouwd goed met alle positieve
gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. Er is een zekere waaier aan specialisaties, maar binnen de
Sociologie is, gezien de beperkte staf, het aantal uitgebouwde deelsociologieën toch relatief gering.
Ook de didactische vaardigheden lijken in het algemeen beschouwd goed te zijn.
De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten
een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen.
Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal
niveau, maar de belangstelling voor deelname aan docententrainingen lijkt niet altijd even groot.
9. Internationalisering
De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van
de internationale studentenuitwisseling binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Hier
bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de
deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te
worden begeleid.
Binnen de opleiding Sociologie wordt niet geparticipeerd aan internationale uitwisselingsprogramma’s, en dit onder meer omwille van het feit dat dit volgens de opleiding niet goed
inpasbaar is in het programma. De visitatiecommissie heeft alle begrip voor de bekommernis om
de continuïteit in het eigen, intense opleidingscurriculum, maar vraagt zich af of toch niet minstens
beperkte initiatieven mogelijk zijn. Haar inziens zijn een overschakeling op een semestersysteem
of de formule ‘intensive program’ te overwegen mogelijkheden.
De internationale contacten van het ZAP en het AAP zijn goed, maar ze hebben voor de Sociologie
blijkbaar weinig gevolgen in het onderwijs. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden
voldoende, maar zou wel bevorderd kunnen worden. Er blijken ook weinig mogelijkheden te
bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes. In dit verband is er volgens de commissie
een nood aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’.
12/2000
62
UNIVERSITEIT GENT
10. Interne kwaliteitszorg
Recent werden binnen de Faculteit een aantal aanpassingen betreffende de organisatie van de
interne kwaliteitszorg doorgevoerd. Daar waar, naast de Vakgroepsraden, één Opleidingscommissie
voor de verschillende richtingen samen instond voor de interne kwaliteitszorg, werden Opleidingscommissies per studierichting opgericht, met daarnaast een overkoepelende Opleidingscommissie
waarin onderwijsaangelegenheden met betrekking tot de eerste kandidatuur en het gemeenschappelijke deel van de tweede kandidatuur worden behandeld en die de cohesie in het geheel van de
opleidingen moet waarborgen. Deze commissies hebben een adviserende bevoegdheid ten aanzien
van de Faculteit. Verder werd binnen de Faculteit een Kwaliteitscel Onderwijs opgericht, die
enerzijds instaat voor de logistieke en materiële ondersteuning van de functie en taken van de
Opleidingscommissies en anderzijds fungeert als inspirator voor onderwijsvernieuwingen en als
kritische reflector over de bestaande onderwijsorganisatie. De commissie is onder de indruk van de
sturing die onder impuls van de kwaliteitscel onderwijs op gang is gekomen. Ze meent dat hier
goede resultaten van mogen worden verwacht. Verder hoopt de visitatiecommissie dat de
Kwaliteitscel Onderwijs ook zal waken over de samenhang tussen de opleidingen, want zij vreest
dat de nieuwe structuur met drie opleidingscommissies de bestaande tendens tot het uit elkaar
groeien van de opleidingen verder zal versterken.
Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de
visitatiecommissie in de gelegenheid gesteld om te participeren in de besluitvorming, maar van deze
mogelijkheid wordt blijkbaar door weinig studenten gebruik gemaakt.
De evaluatie van het onderwijs vindt plaats op verschillende niveaus. Op universitair niveau
worden, in samenwerking met de Faculteit, jaarlijks enquêtes afgenomen onder de studenten.
Daarvoor wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die door de facultaire Evaluatiecommissie
wordt opgesteld. De algemene bedoeling van dat soort evaluaties is zo concreet mogelijke feedback
te geven aan organisatoren en uitvoerders van onderwijs zodat ze hun manier van lesgeven kunnen
aanpassen. De resultaten van deze bevraging worden meegedeeld aan de betrokken docenten en aan
de facultaire Evaluatiecommissie, die deze beoordeelt en becommentarieert en die tevens is belast
met de vertaling ervan naar de onderwijspraktijk. Tenslotte worden de opleidingsonderdelen ook
op formele en informele wijze geëvalueerd binnen de Vakgroepen of via contacten tussen studenten
en lesgevers.
De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie voor verbetering vatbaar. Er
blijkt weinig interesse bij de studenten te bestaan om deel te nemen aan de evaluaties, onder meer
omwille van de omvang en de vormgeving van de bij de evaluaties gehanteerde vragenlijst. Ook het
feit dat er bij hen geen duidelijkheid bestaat over de opvolging van de resultaten van de evaluaties
motiveert hen niet tot deelname. De onderwijsevaluaties leveren dan ook weinig resultaten op. Ook
voor een volgens haar nodige herziening van de docentenevaluaties heeft de visitatiecommissie veel
vertrouwen in de Kwaliteitscel Onderwijs.
UNIVERSITEIT GENT
63
12/2000
12/2000
64
Katholieke Universiteit Brussel
De opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen binnen
de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen
Dit rapport sluit aan bij de door de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen opgestelde
zelfstudie die in juli 1999 is gepubliceerd. De zelfstudie is een bondig, helder en vrij kritisch
document dat een goede basis vormde voor de visitatie. De gesprekken die hebben plaatsgevonden
hebben de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen.
1. Doelstellingen en eindtermen
BESCHRIJVING
In de zelfstudie wordt de algemene doelstelling van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen als volgt samengevat omschreven: “Het aanbieden van een kandidaatsopleiding op universitair
niveau waarin kwaliteitsvol onderwijs, gesteund op hoogwaardig onderzoek, de studenten vertrouwd maakt met het nationale en internationale wetenschappelijk denken en de wetenschappelijke manier van werken binnen de richtingen Communicatiewetenschap, Politieke wetenschap en
Sociologie.”
De opleiding streeft ernaar haar studenten via het verzekeren van een optimale studiebegeleiding
en een stimulerend studieklimaat binnen een ruim actueel denkkader zo voor te bereiden dat zij
met de grootste kans op succes kunnen verder studeren aan een vervolginstelling. Daartoe wil zij
haar studenten zo opleiden dat zij beschikken over (1) kennis van het maatschappelijk bestel in al
zijn aspecten, kennis van de wetgeving en de overige regelgeving op dit gebied, niet alleen in België,
maar ook in het buitenland; (2) inzicht in de werking en de sociale betekenis van maatschappelijke,
politieke en communicatieontwikkelingen, inzicht in de opvattingen en theorieën die daarover
bestaan; (3) vaardigheden in het doen van onderzoek op het gebied van de sociale Wetenschappen;
kennis en vaardigheid om het onderzoek van anderen te begrijpen, te interpreteren en toe te passen;
kennis van onderzoeksvormen, onderzoekstechnieken, hun beperkingen, hun sterkten, enz ...
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
65
12/2000
EVALUATIE
De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk
omschreven en voldoen aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen, voor zover het de
kandidaatsfase betreft. Ook het academisch karakter van de opleiding komt volgens de commissie
tot uiting in de geformuleerde doelstellingen.
Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, de opleiding
er in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren.
2. Programma
2.1. Opbouw en inhoud
1STE
KAND.
ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen
2DE
KAND.
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijke stam (57%)
Optie Politieke
Wetenschappen (43%)
Optie
Sociologie (43%)
Optie
Communicatiewetensch. (43%)
Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen
VERVOLGOPLEIDING AAN ANDERE UNIVERSITEIT
BESCHRIJVING
Het programma van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt enkel in de eerste
cyclus, de kandidaturen die twee studiejaren behelzen, aangeboden. In de eerste kandidatuur
krijgen alle studenten Politieke en Sociale Wetenschappen dezelfde basisopleiding. Vier opleidingsonderdelen geven in dit eerste jaar een inleiding in het specifieke domein van de Politieke en Sociale
Wetenschappen, met name “Samenleving feiten en problemen”, “Politologie”, “Sociologie” en
“Communicatiewetenschap”. In de tweede kandidatuur kiezen ze de richting waarin ze zich verder
willen specialiseren, met name Politieke Wetenschappen, Sociologie of Communicatiewetenschap.
12/2000
66
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Ook in de tweede kandidatuur is de opleiding nog voor een deel gemeenschappelijk, maar daarnaast
worden naargelang de gekozen richting een aantal specifieke opleidingsonderdelen aangeboden die
de student voorbereiden op de licenties Politieke Wetenschappen, Sociologie of Communicatiewetenschap. Verder worden gedurende de kandidaturen ook algemeen vormende opleidingsonderdelen aangeboden gericht op het bijbrengen van een brede algemene vorming en
methodologisch gerichte opleidingsonderdelen die de specifieke methoden van wetenschappelijk
onderzoek in de sociale Wetenschappen behandelen. In beide kandidaturen zijn ook Engels en
Frans als verplichte opleidingsonderdelen opgenomen.
Voor studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s
van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij
zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen.
EVALUATIE
Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het programma in het algemeen logisch qua opbouw
met een goede verticale en horizontale coördinatie. In het algemeen beschouwd is het programma
ook van goed academisch niveau en inhoudelijk actueel. Ook bestaat er, ondanks het feit dat het
om kandidaturen gaat, toch een band tussen onderwijs en onderzoek.
Wel heeft de commissie geconstateerd dat er in de eerste kandidatuur een onevenwicht bestaat in
het gewicht van de drie basisopleidingsonderdelen en ze acht het gewenst dat de uren van deze
opleidingsonderdelen gelijk worden geschakeld. Verder meent de commissie dat er in het
programma meer ruimte moet komen voor de kernvakken en dit ten koste van de ondersteunende
opleidingsonderdelen, die volgens haar in verhouding een te groot aandeel hebben.
Voor wat de Sociologie betreft ligt de nadruk vooral op de verdieping en de commissie mist
voldoende aandacht voor de actuele sociologie. De sociologische opleidingsonderdelen worden
sterk wijsgerig en historisch ingevuld, toegepaste sociologie verdient meer aandacht en ook de
relatie tussen de historisch sociale aanpak en de methodologie wordt onvoldoende gelegd. De
commissie geeft in overweging om de accenten te verleggen naar een sterkere probleem-oriëntatie
van het onderwijs. Meer bruggen tussen de algemene sociologie en de concrete sociale en
sociologische problemen zouden de praktische relevantie van het “vak” kunnen verhogen. Het zou
in elk geval spijtig zijn moest het 2de deel van ‘Sociologie II’, dat nu gedeeltelijk in deze richting
gaat hetgeen de commissie toejuicht, deze benadering voor een meer theoretische zou inruilen.
Met betrekking tot de Politieke Wetenschappen heeft de commissie vastgesteld dat verschillende
aspecten die een onderdeel vormen van de algemene inleiding tot het “vak”, verspreid worden
gegeven in verschillende opleidingsonderdelen. De commissie meent dat meer concentratie en
versterking van de inhoudelijke politicologische thema’s de opleiding ten goede zouden komen en
zij geeft in overweging om één opleidingsonderdeel waarin de momenteel over het programma
versnipperde aspecten worden samengebracht in het programma op te nemen.
Ruimte voor de door de visitatiecommissie voorgestelde wijzigingen kan haar inziens worden
gecreëerd door het aantal uren van sommige opleidingsonderdelen te verminderen.
Voor wat de Communicatiewetenschap betreft, meent de commissie dat in de methodologische
opleidingsonderdelen meer aandacht moet worden besteed aan communicatiewetenschappelijke
onderwerpen.
Verder heeft de commissie een probleem vastgesteld met betrekking tot de inhoudelijke invulling
van het opleidingsonderdeel “Algemene en sociale psychologie”. Dit opleidingsonderdeel blijkt
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
67
12/2000
met name niet voldoende afgestemd te zijn op de noden van de opleiding Politieke en Sociale
Wetenschappen. Het feit dat dit probleem - ondanks klachten van studenten - reeds jaren blijft
aanslepen, acht de visitatiecommissie onaanvaardbaar.
De aanpak van de taalvakken in het curriculum, en dit zowel op didactisch als op inhoudelijk vlak,
worden gewaardeerd door de commissie. Ze acht het in dit verband ook positief dat initiatieven
worden genomen om het “vak” en het taalonderwijs beter op elkaar af te stemmen.
Tenslotte wenst de commissie erop te wijzen dat ze, gezien de traditionele oriëntering van de
K.U.Brussel op de K.U.Leuven, begrijpt dat er enerzijds een zekere mate van afstemming op de
programma’s van deze instelling nodig is (al blijkt er vanwege de K.U.Leuven niet altijd bereidheid
tot overleg), maar zij pleit anderzijds voor voldoende soepelheid en openheid om voor een stuk een
invulling te geven die rekening houdt met de eigen mogelijkheden, en die voldoende aanknopingspunten biedt voor samenwerking met alle Vlaamse universiteiten en voor de te waarderen
samenwerking met de F.U.S.L.
2.2. Werkvormen
BESCHRIJVING
Volgens de informatie in de zelfstudie bestaat een groot deel van de contacturen uit hoorcolleges,
die evenwel worden aangevuld met responsie- en werkcolleges, oefeningensessies in kleine groepen
en individuele begeleiding. Voor het opleidingsonderdeel “Sociale statistiek” zijn er specifieke
oefensessies voorzien. Ook in de tweede kandidatuur worden oefeningensessies georganiseerd voor
bepaalde opleidingsonderdelen. Verder wordt in elk van de richtingen een practicum ingericht
waarbij van de student wordt verwacht dat hij/zij een actieve bijdrage levert aan de colleges via
presentatie, discussie, het maken van opdrachten,... Aan de hand van werkstukken moeten de
studenten bewijzen dat zij de leerstof praktisch beheersen. Tenslotte zijn er een aantal opleidingsonderdelen omgevormd tot “pilootopleidingsonderdelen”. In deze opleidingsonderdelen wordt
geëxperimenteerd met begeleide zelfstudie.
EVALUATIE
De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat. Er wordt gebruik
gemaakt van een waaier aan onderwijsvormen en er vindt veel interactie plaats tussen het
academisch personeel en de studenten. Verder heeft de commissie tot haar genoegen vastgesteld dat
er reeds vanaf de eerste kandidatuur een grote zelfwerkzaamheid van de studenten wordt gevraagd
In dit opzicht heeft de commissie ook waardering voor de pilootopleidingsonderdelen. Ze geeft in
overweging om dit experiment te veralgemenen indien blijkt dat het een meerwaarde voor de
studenten oplevert.
2.3. Vaardigheden
De visitatiecommissie is van oordeel dat zowel de schriftelijke als de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in goede mate aan de orde komen in de opleiding. De studenten leren in verschillende
opleidingsonderdelen schriftelijk te rapporteren en krijgen verschillende mogelijkheden tot
mondeling presenteren.
12/2000
68
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Verder wordt, zoals reeds eerder vermeld, binnen het programma expliciet aandacht besteed aan
het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen (zie 2.1.). Ook
vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen expliciet aandacht in de opleidingen,
maar het lezen van boeken zou meer kunnen gestimuleerd worden. Ook meer systematische
training in interviewing en observatietechnieken lijkt de commissie aangewezen.
Computervaardigheden krijgen goede aandacht volgens de commissie.
De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend
vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is, zeker in het
kader van een kandidaatsopleiding, in het algemeen goed.
De intense begeleiding en het werken in kleine groepen dragen ook bij tot de verdere ontplooiing
en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. Ook de “studentencongressen” die
jaarlijks worden georganiseerd (zie 3.1.), vormen een supplementaire kans voor de studenten om
hun sociale vaardigheden verder te bevorderen.
2.4. Examinering
De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van
voldoende tot goed niveau. Wel heeft ze vastgesteld dat een aantal examens louter gericht zijn op
reproductie van feitenkennis, terwijl andere wel kennis-, kunde en toepassingsvragen combineren.
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
Aangezien de opleiding zich beperkt tot de eerste cyclus, behoort het begeleiden van eindverhandelingen niet tot de eigenlijke opdracht van het ZAP. Niettemin wordt, volgens de
informatie in de zelfstudie, bijzondere aandacht besteed aan opgaven die als een voorbereidende fase
van de latere te maken eindverhandeling kan worden beschouwd, onder meer via oefeningen waarin
wordt bijgebracht hoe een wetenschappelijk artikel of werkstuk wordt opgebouwd en uitgewerkt,
waarin aandacht wordt besteed aan de opbouw en de uitwerking van een sociaal wetenschappelijke
probleemstelling,...
3.2. Stage
Om dezelfde reden als hierboven aangehaald is ook de stage niet van toepassing binnen de
opleiding. Wel vermeldenswaard zijn de studentencongressen die jaarlijks worden georganiseerd
door de studenten van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en die gericht zijn op
laatstejaarsscholieren en kandidatuurstudenten in de sociale Wetenschappen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
69
12/2000
4. Studenten: aantallen en slaagcijfers
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’91-’92 t.e.m. ’98-’99
Politieke en Sociale Wetenschappen
Acadjr.
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
’91-’92
35
44
24
’92-’93
43
55
31
’93-’94
’94-’95
31
49
54
66
28
33
’95-’96
30
56
34
’96-’97
50
66
23
’97-’98
’98-’99
38
31
49
46
33
27
BESCHRIJVING
De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is over de beschouwde
periode met een gemiddelde van 38 generatiestudenten relatief klein. Vastgesteld kan worden dat
het aantal generatiestudenten over de beschouwde periode stijgt van 35 in ’91-’92 tot 50 in ’9697, waarna de aantallen terug dalen tot 31 generatiestudenten in ’98-’99. Het aantal studenten
in de eerste kandidatuur kent een gelijkaardige evolutie. Het aantal studenten in de tweede
kandidatuur kent over de beschouwde periode lichte schommelingen en bedraagt gemiddeld 29.
EVALUATIE
Volgens de visitatiecommissie is de opleiding sterk getekend door haar kleinschaligheid en dit zowel
positief als negatief. Zoals ook op andere plaatsen in dit rapport naar voor komt, wordt deze
kleinschaligheid in positief opzicht als didactisch element gebruikt en wordt er tevens op het vlak
van begeleiding zeer intens gebruik gemaakt van de mogelijkheden die deze schaal biedt.
De commissie meent dat de opleiding haar initiatieven ter verhoging van de instroom zou moeten
intensiveren. In dit verband vraagt de commissie zich af of ook een gerichte promotie naar
allochtonen toe niet zinvol zou zijn.
4.2. Kwaliteit van de instroom
De visitatiecommissie vernam dat de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is.
Daarenboven blijkt uit de zelfstudie dat de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen in
vergelijking met de gehele K.U.Brussel meer studenten aantrekt die een zogenaamde zwakke
richting hebben gevolgd in het algemeen vormend secundair onderwijs. Het probleem van
12/2000
70
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
ongelijke startposities op bepaalde gebieden, zoals talen, informatica en wiskunde, zou misschien
door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de
kwaliteit van de instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte
oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde.
4.3. Slaagcijfers
Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997.
Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol.
Politieke en Sociale Wetenschappen
Acadjr.
gen. stud.
1ste kand.
2de kand.
’91-’92
’92-’93
42,9
41,5
45,5
41,5
58,3
67,7
’93-’94
32,3
44,4
78,6
’94-’95
34,7
39,4
78,1
’95-’96
’96-’97
26,7
46,0
37,5
43,9
79,4
78,3
BESCHRIJVING
Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 37,3% van de generatiestudenten
in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 42%. In de tweede kandidatuur
bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 73,4%.
Bovenvermelde percentages dienen wel gerelativeerd te worden tegen de achtergrond van de relatief
kleine studentenaantallen.
EVALUATIE
Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer
hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit
besproken in het algemeen deel van het rapport.
De slaagcijfers in de tweede kandidatuur zijn relatief goed.
4.4. Gemiddelde studieduur
Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld ongeveer 52% van de generatiestudenten
het diploma van kandidaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen behaalt. Ongeveer 48% van
de instromende studenten verlaat de opleiding zonder kwalificatie.
Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld rond 64% het kandidaatsdiploma in de nominaal
voorgeschreven studieduur van 2 jaar, ongeveer 29% overschrijdt de studieduur met één jaar en 7%
met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur bedraagt 2,3 jaar.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
71
12/2000
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
In het algemeen acht commissie de programma’s studeerbaar. Er blijkt een vrij goede overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd en ook de verhouding contacturen zelfstudie lijkt de commissie goed te zijn.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
BESCHRIJVING
Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de voorlichting aan abituriënten verstrekt op
infodagen en infobeurzen waarop de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is vertegenwoordigd. Tevens worden informatiebrochures opgezonden naar de PMS-centra en directies van
verschillende scholen. Op centraal niveau staan de “Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding” en de “Dienst Externe Betrekkingen en Informatie” in voor informatie en voorlichting.
Een speciale studiebrochure, waarin de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt
voorgesteld, richt zich tot aspirant-studenten. In de week die de opening van het academiejaar
voorafgaat worden verder introductiedagen georganiseerd waarop zowel algemene inlichtingen als
specifieke informatie gericht op de studie Politieke en Sociale Wetenschappen worden verstrekt.
Tenslotte wordt ook een “contract met de student” afgesloten: een bundel die aan de studenten
wordt meegegeven bij het begin van het academiejaar waarin informatie te vinden is betreffende alle
opleidingsonderdelen. Dit “contract” vormt een geheel van rechten en plichten voor docenten en
studenten.
De studiebegeleiding en -advisering tijdens de opleiding zijn in eerste instantie algemeen en
globaal georganiseerd. Voor problemen van algemene aard kan de student zich richten tot de Dienst
voor Studieadvies en Studentenbegeleiding. Voor vakspecifieke begeleiding kunnen de studenten
terecht bij de ZAP-leden en hun medewerkers. In de eerste kandidatuur zijn er tevens monitoraten
en praktische oefeningen voorzien. In de tweede kandidatuur zijn er voor een beperkt aantal
opleidingsonderdelen praktische oefeningen. Verder kunnen de studenten ook gedurende het
gehele academiejaar een beroep doen op een facultaire ombudspersoon. Aan het einde van het eerste
semester kunnen de studenten ook deelnemen aan enkele proefexamens waaraan de nodige
persoonlijke feedback betreffende inzicht en leermethodiek kan worden gekoppeld.
EVALUATIE
De visitatiecommissie vindt de voorlichting aan abituriënten en aspirant-studenten voldoende tot
goed. Wel acht ze, in het licht van de beperkte instroom en het geringe totaal aantal studenten, meer
specifieke inspanningen gericht op actieve werving aangewezen (zie ook 4.1.).
De voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen goed te zijn.
De studiegids is zeer duidelijk en bruikbaar. Ook het “contract met de student” is een instrument
in handen van de studenten dat hen duidelijk informeert over hun rechten en plichten.
Met betrekking tot de studiebegeleiding heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat, onder meer
door de kleinschaligheid van de opleiding, de contacten tussen het academisch personeel en de
studenten zeer vlot verlopen en dat de begeleiding zeer intensief is. De commissie heeft daarbij ook
waardering voor de monitoraten die worden georganiseerd voor de eerstejaarsstudenten.
12/2000
72
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Ook de ombudsdienst blijkt goed te functioneren. De commissie acht het in het bijzonder positief
dat de studenten het gehele academiejaar door een beroep kunnen doen op de ombudspersoon. Wel
is het haar niet erg duidelijk geworden waarom er meerdere ombudspersonen zijn aangesteld en zij
acht meer duidelijkheid inzake deze meerkoppige functie gewenst.
6. Faciliteiten en infrastructuur
Naar het oordeel van de visitatiecommissie beschikt de opleiding over goede onderwijsfaciliteiten.
De bibliotheek is goed qua organisatie en toegankelijkheid en is er met relatief bescheiden middelen
in geslaagd om mooie resultaten te bereiken inzake de digitalisering van de informatieontsluiting.
Het boeken- en tijdschriftenbestand is, zeker gezien de kleine schaal van de instelling, zeer goed.
Ook de computerfaciliteiten zijn zeer goed.
7. Afgestudeerden
De commissie is van oordeel dat de opleiding er goed in slaagt om haar studenten voor te bereiden
op het verder verloop van hun studie aan de K.U.Leuven. Zo blijkt dat ongeveer 97% van de
K.U.Brussel-kandidaten slaagt in de eerste licentie van de K.U.Leuven. Ook de kandidaatafgestudeerden met wie de commissie sprak, geven aan dat zij goed voorbereid zijn voor de
vervolgopleiding te Leuven.
De contacten tussen de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en haar afgestudeerden
verlopen via de vereniging KUBELIA die in theorie alle oud-studenten van de K.U.Brussel verenigt.
Daarnaast bestaan er ook informele contacten die vergemakkelijkt worden door de kleine aantallen
en door het feit dat bijna alle studenten hun studie voortzetten te Leuven. De commissie acht het
verder positief dat driejaarlijks een enquête onder de K.U.Brussel-afgestudeerden wordt georganiseerd waardoor feedback over de opleidingen binnen de universiteit wordt verkregen. Wel blijkt de
“responsrate” voor de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen een probleem te zijn.
8. Personeel
De commissie acht de personeelsomvang in verhouding tot de kleine aantallen studenten
voldoende, maar in absolute aantallen te beperkt om alle taken te vervullen en het hele veld te
dekken. Gezien de beperkte personeelsomvang worden hoge eisen gesteld aan alle betrokkenen, in
eerste instantie aan de voltijdsen en vastbenoemden, en aan het AAP dat in sommige gevallen door
een zeer hoge onderwijsbelasting onvoldoende onderzoekstijd krijgt, maar ook aan de velen die
deeltijds of voorlopig benoemd zijn. De commissie vraagt zich af of deze laatsten de nodige
motivering zullen blijven opbrengen indien hun inzet niet kan gehonoreerd worden. Daarenboven
meent de commissie dat door het grote aantal deeltijdse “externe” docenten het voordeel van de
kleinschaligheid “verdampt”. Ook het feit dat er geen allocatiemodel bestaat binnen de universiteit
is nadelig voor de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen en dit werkt wellicht ook
demotiverend. De commissie acht het noodzakelijk dat een minimale personeelsomkadering wordt
verzekerd om de opleiding te organiseren en de kwaliteit van het onderwijs, het onderzoek en de
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
73
12/2000
dienstverlening te kunnen waarborgen. Daarbij is ze van mening dat bij mogelijke nieuwe
aanwervingen een open rekrutering dient te worden gewaarborgd en dat er geen beperkingen
mogen worden opgelegd door de mogelijke toepassing van art. 80 van het decreet op de Vlaamse
universiteiten.
Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan
mogen gedaan worden in de toekomst.
De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is goed met alle positieve gevolgen die dit voor het
onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is, gezien de personeelsomvang, voldoende breed maar
met te veel nadruk op de kwantitatieve benadering. Ook de didactische vaardigheden lijken, op een
uitzondering na, in het algemeen beschouwd goed te zijn.
De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten
een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Wel betreurt ze dat er geen gestructureerde
initiatieven worden genomen op het vlak van onderwijsprofessionalisering, maar er blijken wel
plannen op dit vlak te bestaan.
9. Internationalisering
Gezien de opleiding zich beperkt tot de eerste cyclus is de internationalisering eerder beperkt. Wel
heeft de faculteit sinds 1994 een samenwerkingsovereenkomst met de Facultés Universitaires SaintLouis (FUSL) te Brussel. Deze overeenkomst houdt in dat de studenten van de K.U.Brussel een
aantal opleidingsonderdelen kunnen gaan volgen aan de FUSL en omgekeerd. De commissie heeft
waardering voor dit initiatief, maar heeft vastgesteld dat, ondanks de ruime bekendheid van deze
“uitwisselingsmogelijkheid” er slechts in beperkte mate gebruik van wordt gemaakt door de
studenten.
De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld
naar het onderwijs zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar
wel beperkt. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere
periodes. Volgens de commissie is er in dit opzicht een behoefte aan een regeling inzake ‘sabbatical
leaves’.
10. Interne kwaliteitszorg
De interne kwaliteitszorg, die volgens de visitatiecommissie goed is georganiseerd, wordt in de
praktijk, mede door de kleinschaligheid van de Faculteit, hoofdzakelijk vanuit het Decanaat
gestuurd. Verder bestaat een Studierichtingscommissie, die op het ogenblik van het bezoek van de
visitatiecommissie werd omgevormd tot een Onderwijscommissie, die een adviserende functie heeft
ten aanzien van de Faculteit. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Studierichtingscommissie
goed functioneert, maar ze heeft vastgesteld dat, onder meer door de kleinschaligheid van de
opleiding, heel wat onderwijsaangelegenheden op een informele wijze worden afgehandeld.
Daarbij blijkt dat er vooral per studierichting te werk wordt gegaan, wat haar inziens de cohesie van
het geheel van de opleiding in het gedrang zou kunnen brengen.
Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de
visitatiecommissie in goede mate betrokken bij de besluitvorming.
12/2000
74
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De evaluatie van het onderwijs vindt plaats via een schriftelijke bevraging van de studenten over het
doceergedrag. Deze enquête wordt afgenomen na het beëindigen van de examens maar voor de
mededeling van de examenuitslag. De resultaten van de bevraging worden enerzijds aan de
betrokken docent bekend gemaakt en anderzijds binnen een bijzondere vergadering van de
Studierichtingscommissie besproken.
De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie voor verbetering vatbaar. Er
blijkt weinig interesse bij de studenten te bestaan om deel te nemen aan de evaluaties, onder meer
omwille van de omvang en de vormgeving van de bij de evaluaties gehanteerde vragenlijst. Ook het
feit dat er bij hen geen duidelijkheid bestaat over de opvolging van de resultaten van de evaluaties
en het feit dat sommige gesignaliseerde problemen blijven aanslepen, motiveert hen niet tot
deelname. Daarenboven acht de commissie ook het tijdstip waarop de bevraging wordt georganiseerd vrij ongelukkig. De onderwijsevaluaties leveren in het algemeen dan ook weinig resultaten op.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
75
12/2000
12/2000
76
Universiteit Antwerpen
De opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen binnen
de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen
Dit rapport sluit aan bij de door de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen opgestelde
zelfstudie die in juli 1999 is gepubliceerd. De zelfstudie is een beknopt en helder document dat
nuttige informatie heeft verstrekt aan de commissie en een goede basis vormde voor de visitatie. De
gesprekken die hebben plaatsgevonden hebben de commissie niettemin de kans geboden om haar
werk grondig te doen.
De opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen aan de UA is gespreid over twee instellingen: de
kandidaturen worden ingericht binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de
Universitaire Faculteiten St.-Ignatius Antwerpen (UFSIA), de licenties worden georganiseerd door
de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA).
De verdere integratie naar één Universiteit Antwerpen is evenwel volop gaande, maar de opleiding
Politieke en Sociale Wetenschappen draagt nog sterk de sporen van de gescheiden instellingen met
elk hun eigen tradities en structuren. De visitatiecommissie is van oordeel dat de versnelde periode
van verandering waarin de universiteit zich momenteel bevindt, veel reflectie en gezamenlijk overleg
over de uitbouw van de opleiding zal vergen, terwijl grote onzekerheden, zowel intern in verband
met de fusie als extern met betrekking tot diploma’s dit bemoeilijken.
1. Doelstellingen en eindtermen
BESCHRIJVING
Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de onderwijsfilosofie van beide
Faculteiten Politieke en Sociale Wetenschappen mede worden getekend door de eigenheid en het
karakter van respectievelijk de UFSIA en de UIA. Het algemene doel van de opleiding Politieke en
Sociale Wetenschappen is volgens de zelfstudie de vorming van sociale wetenschappers (sociologen,
politicologen, bestuurswetenschappers, communicatiewetenschappers), dwe ontwikkeling van een
sociaal-wetenschappelijke visie, waarbij een wetenschappelijk perspectief op de maatschappelijke
werkelijkheid centraal staat. Meer concreet streeft de opleiding de vorming na van wetenschappers
met een breed intellectueel bereik en een sterk ontwikkeld vermogen tot het duiden, verklaren en
sturen van sociale, politieke, bestuurlijke en communicatieve processen. Naast deze algemene
doelstelling van de opleiding worden in de zelfstudie ook specifieke doelstellingen per zwaartepunt
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
77
12/2000
van de licentieopleiding, met name Bestuurswetenschappen, Communicatiewetenschap, Internationale Politiek en Sociale Wetenschappen, geformuleerd. Binnen het zwaartepunt Bestuurswetenschappen wordt ernaar gestreefd de studenten, naast een ruime multidisciplinaire bagage, de
kennis, het inzicht en de kunde specifiek bruikbaar voor een professionele loopbaan in het openbaar
bestuur bij te brengen. Het zwaartepunt Communicatiewetenschap heeft meer specifiek tot doel
om vanuit een open en kritisch, intellectueel perspectief, de studenten grondig te informeren over
de politieke, sociale, culturele en economische aspecten van mediacommunicatie, ze vanuit
tegengestelde betekeniskaders leren nadenken over fundamentele vragen en praktische problemen
in verband met de productie, distributie en waarneming van massamediale boodschappen, ze leren
nieuwe kennis achterhalen en beleidsbepalende voorstellen ontwikkelen en formuleren, ze voorbereiden op een plaats in de communicatiesamenleving. Het zwaartepunt Internationale Politiek
streeft ernaar studenten op te leiden die in staat zijn om de kennis die door de vier verschillende
subdisciplines wordt aangeleverd, te combineren tot een breed begrip van wat er zich in de
internationale politiek afspeelt. In het zwaartepunt Sociale Wetenschappen tenslotte wil men de
studenten bewust en creatief leren omgaan met de sociaal gestructureerde werkelijkheid.
EVALUATIE
De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk
en voldoen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar
referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt volgens
de commissie tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Wel meent de
commissie dat de doelstellingen in hun formulering vooral beleids- en marktgeoriënteerd zijn en
het wetenschappelijk aspect, mede gezien de degelijke wetenschappelijke onderbouwing van de
opleiding, wat duidelijker in de doelstellingenformulering naar voor had mogen komen.
Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, de opleiding
er in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren.
2. Programma
2.1. Opbouw en inhoud
BESCHRIJVING
De opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen omvat vier studiejaren gespreid, over twee cycli.
In de eerste cyclus, de kandidaturen Politieke en Sociale Wetenschappen, is er een ruime
gemeenschappelijke stam, maar worden ook reeds vanaf de eerste kandidatuur drie opties
aangeboden, met name Bestuurswetenschappen, Sociale Wetenschappen en Sociaal-economische
Wetenschappen. In de gemeenschappelijke stam leggen algemene opleidingsonderdelen de basis
van de theoretische inzichten in de sociologie. Tegelijk worden de basisinstituties van de
samenleving belicht vanuit een juridisch, economisch en beleidsmatig gezichtspunt. Verder komt
ook de historische dimensie aan bod en is er aandacht voor filosofie en psychologie. Tenslotte
krijgen alle studenten een basispakket aan onderzoekstechnische vorming. Meer vakspecifiek
gerichte kennis wordt in de drie opties aangebracht. Binnen de optie Bestuurswetenschappen
12/2000
78
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
COMMUNICATIE
WETENSCH.
KANDIDATUREN
Gemeenschappelijke stam (1ste kand. 70%, 2de kand. 68%)
Optie Sociale
Wetenschappen
(1ste kand 30%,
2de kand 32 %)
Optie Sociaal-econom.
Wetenschappen
(1ste kand 30%,
2de kand 32 %)
Optie BestuursWetenschappen
(1ste kand 30%,
2de kand 32 %)
Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen
Kand. Comm.wet.
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
LICENTIES
Gemeenschappelijke stam
Zwaartepunt
Sociale
Wetenschappen
Zwaartepunt
Internationale
Politiek
Zwaartepunt
BestuursWetenschappen
Zwaartepunt
CommunicatieWetenschappen
Licentiaat Politieke en Sociale Wetenschappen
wordt meer aandacht besteed aan juridische elementen en aan bestuurskundige inzichten. In de
optie Sociale Wetenschappen wordt dieper ingegaan op de sociologische theorie, op sociale en
politieke filosofie en op beleidsproblemen. Voor de optie Sociaal-economische Wetenschappen gaat
het om bedrijfs- en economisch gerichte kennis. Deze laatste optie biedt de studenten op
licentieniveau de keuze tussen Politieke en Sociale Wetenschappen enerzijds of Toegepaste
Economische Wetenschappen anderzijds.
In de licenties staan de vier zwaartepunten, met name Sociale Wetenschappen, Bestuurswetenschappen, Internationale Politiek en Communicatiewetenschap, centraal. De inhoud en de
accenten ervan stemmen overeen met die binnen de kandidaturen, maar enkel de opties (kandidaturen) en zwaartepunten (licenties) Sociale Wetenschappen en Bestuurswetenschappen sluiten
naadloos bij elkaar aan. Er is geen specifiek vervolg op licentieniveau voor de Sociaal-economische
optie die op kandidaatsniveau wordt georganiseerd. In de licenties vormt Communicatiewetenschap een zwaartepunt terwijl dit in de kandidaturen een aparte opleiding is (die geen
onderwerp is van deze visitatie). Het zwaartepunt Internationale Politiek wordt niet als optie in de
kandidaturen georganiseerd, maar maakt deel uit van de optie Sociale Wetenschappen. In de
licenties wordt de algemene basisopleiding uit de kandidaturen verder uitgediept binnen elk van
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
79
12/2000
de zwaartepunten. De programma’s van de vier zwaartepunten zijn gelijkaardig van opzet.
Enerzijds is er een gemeenschappelijke stam van zeven opleidingsonderdelen, anderzijds bestaat het
tweede deel van het programma uit negen richtingspecifieke opleidingsonderdelen. Daarbij komen
nog één seminarie, één leeronderzoek en de eindverhandeling. Tenslotte moeten de studenten ook
vier keuzeopleidingsonderdelen volgen die zij vrij kunnen kiezen uit het aanbod van de Faculteit,
eventueel uit het programma van andere Faculteiten.
Voor studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s
van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij
zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. Verder kunnen zowel in de kandidaturen
als de licenties de opties/zwaartepunten Sociale Wetenschappen en Bestuurswetenschappen in
avondonderwijs worden gevolgd door studenten die werken en studeren willen combineren. Voor
de avondstudenten worden deze programma ook in deeltijdse vorm aangeboden.
EVALUATIE
De commissie heeft veel waardering voor de manier waarop de opleiding het probleemgericht
onderwijs wetenschappelijk heeft weten te onderbouwen. De wetenschappelijke onderbouwing
speelt op verschillende vlakken zoals de hoge kwaliteit van de cursussen en de banden met het
onderzoek. Het programma is in het algemeen beschouwd ook inhoudelijk actueel. Heel positief
waardeert de commissie verder het leeronderzoek dat een systematische leerschool vormt voor
zelfwerkzaamheid, al weegt het wel zwaarder door dan de studiepunten aangeven.
Wel meent de commissie dat, zoals trouwens in de zelfstudie wordt vermeld, het programma nog
veel sporen van de gescheiden instellingen draagt. Zo vormt de opleiding volgens de commissie geen
continuüm: er zijn drie opties in de kandidaturen en vier zwaartepunten in de licenties die
onvoldoende op elkaar zijn afgestemd, er zijn overlappingen en herhalingen, voornamelijk tussen
de kandidaturen en de licenties, en de verdeling van het curriculum over de kandidaturen en de
licenties is ook niet altijd ideaal. De commissie mist in dit verband ook een optie Politieke
Wetenschappen in de kandidaturen, daar waar wel een optie Sociaal-economische Wetenschappen
wordt georganiseerd. Verder zou volgens de commissie in de kandidaturen meer ruimte moeten
komen voor de kernvakken en dienen sommige onderwerpen meer systematisch aan bod te komen.
Zo komt kennis- en wetenschapsleer, en epistemologie, ondanks drie opleidingsonderdelen
filosofie, slechts in beperkte mate aan bod. Enkel in het opleidingsonderdeel “Sociaal wetenschappelijk onderzoek I” wordt hier enige aandacht aan besteed. Verder missen de studenten in de opties
in de tweede kandidatuur in sommige gevallen de nodige voorkennis, omdat bepaalde opleidingsonderdelen waarop wordt voortgebouwd niet in de gemeenschappelijke stam in de eerste
kandidatuur zijn opgenomen. In de drie opties worden daarenboven dezelfde opleidingsonderdelen
aangeboden die evenwel een verschillend aantal studiepunten hebben. Voor wat de licenties betreft
heeft de commissie vastgesteld dat sommige van de zwaartepunten breed en andere smal zijn
ingevuld. Verder is er een groot aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen - voor de Politieke
Wetenschappen zijn er wel te weinig economische keuzeopleidingsonderdelen - maar de keuzeruimte is zeer smal.
Dit alles duidt aan dat in de toekomst een grote gemeenschappelijke aandacht nodig zal zijn voor
de verbetering en de verdere uitbouw van de opleiding. (Dit gesprek was trouwens in voorbereiding
op het ogenblik van het visitatiebezoek.) Hierbij zullen keuzes moeten worden gemaakt en de
commissie denkt hierbij in hoofdzaak aan volgende aspecten:
12/2000
80
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
1. Zal worden uitgegaan van de historische situatie of wordt vertrokken van een ideale situatie om
dan te kijken in hoeverre deze realiseerbaar is? Het is duidelijk dat de commissie voorstander
is van de tweede optie, maar ze beseft wel het delicate karakter van de wending.
2. Ten tweede dient er gekozen te worden wat gemeenschappelijk, respectievelijk specifiek zal zijn.
3. Ook dient te worden overeengekomen wanneer men begint te differentiëren en aan welk tempo
men hiermee doorgaat. De raad van de visitatiecommissie is er voorstander van om niet te vroeg
te beginnen met differentiatie en specialisatie, en geleidelijkheid in te bouwen.
4. Een vierde vraag is welke differentiatie(s) men aanbrengt en in welke vorm? Het lijkt de
commissie evident dat er een continuïteit zou zijn tussen de opties in de kandidaturen en de
zwaartepunten in de licenties, wat de mogelijke continuïteit met andere instellingen zeker niet
hoeft uit te sluiten. De gebruikelijke driedeling (Toegepaste) Sociologie - Politieke Wetenschappen - Communicatiewetenschappen lijkt hierbij volgens de commissie een goed werkbare
formule, maar ook andere keuzes zijn natuurlijk mogelijk.
5. Een vijfde kwestie is hoe tussen de gedifferentieerde opties terug links kunnen gelegd worden.
Het hanteren van gestructureerde keuzepakketten (al dan niet in een minor- major formule)
lijkt de commissie in dit verband een goede suggestie.
6. Met betrekking tot de vormgeving van het onderwijs zal de verhouding tussen zelfwerkzaamheid en zuivere hoorcolleges moeten worden bepaald, met aandacht voor de verschillende
tussenvormen waardoor dit kan ingevuld worden.
7. Tenslotte dient er volgens de commissie aandacht te zijn voor de cumulativiteit en de groeiende
moeilijkheidsgraad van het geheel.
De discussie die binnen de universiteit bestaat tussen de voor- en tegenstanders van het
eenheidsdiploma staat niet geheel los hiervan maar valt er ook niet mee samen, te meer daar dit voor
een stuk extern bepaald is. Toch pleit de commissie ook hier voor continuïteit en logica, al hoeft
dit niet zwart-wit gezien te worden: een koepeldiploma kan volgens haar door een duidelijke nadruk
op de differentiëring ook de zwaartepunten tot hun recht laten komen.
2.2. Werkvormen
BESCHRIJVING
Volgens de informatie in de zelfstudie is het hoorcollege de meest gehanteerde werkvorm voor
kennisoverdracht in de eerste kandidatuur. Gezien de grote studentenaantallen worden de meeste
colleges wel opgesplitst in twee groepen. Aan een aantal opleidingsonderdelen worden verder ook
responsiecolleges gekoppeld, waarin studenten worden uitgenodigd om vragen en opmerkingen
voor te bereiden. In de tweede kandidatuur zijn de colleges actiever opgebouwd en wordt van de
studenten verwacht dat zij actief deelnemen. Voor de taallessen en het practicum in de eerste
kandidatuur wordt in kleine groepen gewerkt en worden vaardigheden ingeoefend via groeps- en
individuele oefeningen, en werkstukken. Ook de seminaries in de tweede kandidatuur zijn een
combinatie van groeps- en individueel werk. Het leeronderzoek in het tweede jaar start als een
(hoor)college, maar wordt al snel een actief opleidingsonderdeel waarin een kleine groep van
hooguit vijf studenten een databestand analyseert en er hypotheses en onderzoeksmodellen voor
ontwikkelt. In het practicum, de colleges informatica, de taallessen en het leeronderzoek maken de
studenten gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologieën. In de licenties wordt,
door de kleinere groepen waarmee gewerkt kan worden, in het algemeen met meer interactieve
onderwijsvormen gewerkt. Zo worden er verschillende seminaries aangeboden, zijn er oefeningen
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
81
12/2000
informatica en het leeronderzoek. Het leeronderzoek loopt gedurende de twee licentiejaren en
omvat een volledig sociaal-wetenschappelijk onderzoek, meestal voor een externe opdrachtgever.
EVALUATIE
De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen innovatief. Ook de variatie in
gehanteerde onderwijsvormen is zeer goed. Verder heeft de commissie tot haar genoegen een vrij
hoge graad van zelfwerkzaamheid bij de studenten vastgesteld, voornamelijk in de licenties. Zoals
reeds eerder gezegd waardeert zij in dit opzicht het leeronderzoek dat de studenten dienen uit te
voeren. Wel dient aandacht te worden besteed aan de problemen die zich stellen met betrekking
tot de organisatie en invulling van het leeronderzoek voor de werkstudenten. De zelfwerkzaamheid
in de kandidaturen is nog niet geheel optimaal, hetgeen deels te wijten is aan de relatief grote
aantallen studenten.
2.3. Vaardigheden
De visitatiecommissie is van oordeel dat de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden in goede mate
aan de orde komen in de opleiding. Ook aan de mondelinge communicatie wordt aandacht besteed
tijdens de opleiding in oefeningen en werkcolleges, maar de commissie meent niettemin dat de
training hierin meer gestructureerd en veralgemeend zou moeten worden.
Verder wordt binnen het programma ook expliciet aandacht besteed aan het aanleren van vreemde
talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen in de kandidaturen. Zowel de aanpak binnen
deze taalvakken waar teksten worden gelezen die gericht zijn op het “vak” als het feit dat de
studenten vooraf op hun taalvaardigheid worden getoetst om alzo hun aanvangsniveau te kennen,
worden positief gewaardeerd door de commissie. Ook vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen expliciet aandacht in de opleidingen, maar het lezen van boeken zou meer kunnen
gestimuleerd worden. De onderzoeksvaardigheden blijken goed, al zou ook hier volgens de
commissie meer systematische training in interviewingtechnieken, als noodzakelijk element in de
opleiding, alle opties/zwaartepunten ten goede komen.
Computervaardigheden krijgen goede aandacht volgens de commissie.
Een sterk punt van de opleiding is verder de aandacht die uitgaat naar de ontwikkeling van het
probleemoplossend vermogen van de student. Ook andere academische vaardigheden zoals het
onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken krijgen in het algemeen goede
aandacht in het programma.
2.4. Examinering
BESCHRIJVING
Blijkens de zelfstudie nemen de examens verschillende vormen aan al naargelang het gaat over
opleidingsonderdelen die een theoretische en vormende inhoud hebben of over opleidingsonderdelen die ook een praktische vaardigheid willen ontwikkelen. In het eerste geval worden zowel
schriftelijke als mondelinge examens georganiseerd. In het tweede geval worden persoonlijke
werkstukken en presentaties geëvalueerd of worden studenten beoordeeld op basis van hun
activiteitsgraad en medewerking tijdens de lessen. Tevens wordt in de zelfstudie vermeld dat als
gevolg van het groeiend aantal studenten de tendens bestaat om in de eerste kandidatuur meer
12/2000
82
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
schriftelijke examens af te nemen, dikwijls in de vorm van een schriftelijk gedeelte gevolgd door een
mondeling. Niettemin blijft de optie om in elk jaar een zeker aantal opleidingsonderdelen
mondeling te examineren.
Verder bestaat er een semestersysteem, waarbij reeds na het eerste semester examens kunnen worden
afgelegd over een aantal afgewerkte opleidingsonderdelen.
EVALUATIE
De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed
niveau. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. Daarbij acht de
commissie het positief dat de werkstukken en de werkzaamheid tijdens de lessen in de beoordeling
van de examens apart worden gequoteerd, en deze activerende werkvormen aldus de waardering
krijgen die ze verdienen.
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
BESCHRIJVING
De eindverhandeling is het sluitstuk van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen. De
studenten dienen via hun eindverhandeling te tonen dat zij hun vakgebied beheersen en dat ze in
staat zijn om de wetenschap op een zelfstandige wijze te beoefenen of de wetenschappelijke kennis
toe te passen. De eindverhandeling is begroot op 20 studiepunten: 4 studiepunten voor het
opleidingsonderdeel “Eindverhandeling” in de eerste licentie en 16 studiepunten in de tweede
licentie.
EVALUATIE
Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, heeft ze
vastgesteld dat er opvallende verschillen in kwaliteit bestaan tussen de verhandelingen onderling.
De commissie meent dat meer overleg over de criteria waaraan de eindverhandeling moet voldoen
wellicht zou kunnen helpen om deze grote verschillen weg te werken. Het vastleggen van deze
criteria zou ook bij de studenten meer duidelijkheid scheppen over de eisen die worden gesteld ten
aanzien van de eindverhandeling. De begeleiding van de eindverhandeling verschilt van promotor
tot promotor, maar laat in sommige gevallen wel te wensen over, al ligt dit in sommige gevallen ook
wel aan het initiatief - of gebrek hieraan - van de studenten. De opleiding is zich evenwel bewust
van bovengenoemde knelpunten en heeft tot genoegen van de visitatiecommissie reeds een aantal
maatregelen, zoals bijvoorbeeld de invoering van het opleidingsonderdeel “Eindverhandeling”, het
uitgeven van een “Handleiding eindverhandeling” genomen om hieraan te verbeteren.
Voor wat betreft de beoordeling van de eindverhandeling acht de commissie het positief dat de
studenten hun werk mondeling dienen te verdedigen. Ook de studenten ervaren dit als een
interessante vorm van feedback.
Verder meent de commissie dat de eindverhandeling niet realistisch is begroot en ze acht het
wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor dit onderdeel wordt overwogen.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
83
12/2000
3.2. Stage
Binnen de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt geen stage georganiseerd. Al
hebben de studenten via het leeronderzoek reeds een zeker contact met de sociale werkelijkheid,
toch ware het misschien zinvol hier ook nog andere wegen voor te zoeken.
4. Studenten: aantallen en slaagcijfers
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99
Politieke en Sociale Wetenschappen
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
165
175
108
110
41
51
38
47
128
185
126
48
59
’91-’92
129
198
129
59
53
’92-’93
’93-’94
161
165
237
253
121
107
65
65
60
66
’94-’95
124
204
103
77
70
’95-’96
’96-’97
185
109
254
192
130
145
66
71
83
71
’97-’98
106
152
117
79
72
’98-’99
108
165
103
76
91
Acadjr.
gen.stud
’88-’89
’89-’90
118
124
’90-’91
1ste kand.
BESCHRIJVING
De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is sinds het academiejaar
’88-’89 voortdurend blijven stijgen tot een hoogtepunt van 185 generatiestudenten in het
academiejaar ’95-’96. In het daaropvolgende academiejaar, het jaar waarin de UFSIA startte met
een aparte opleiding Communicatiewetenschappen, daalt het aantal generatiestudenten tot 108
in ’89-’99. De studentenaantallen in de licenties zijn over de beschouwde periode bijna constant
blijven stijgen. Niettemin wordt in de zelfstudie aangehaald dat de doorstroom van de UFSIAkandidaturen naar de UIA-licenties niet optimaal is. Over de periode ’93-’94 tot ’97-’98 bedroeg
de doorstroom ongeveer 73%.
EVALUATIE
De commissie is van oordeel dat de relatief grote studentenaantallen een zware druk leggen op de
opleiding, vooral in de eerste kandidatuur. Tot hiertoe heeft de universiteit hierop gereageerd met
12/2000
84
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
de maatregelen die de kleine en middelgrote instellingen toepassen: trachten de toegankelijkheid
van het AP te bewaren, invoeren en verder op punt zetten van een mentorship, het ontdubbelen
van sommige cursussen,... Wat dit laatste betreft, vraagt de commissie zich af of er geen andere, meer
op zelfwerkzaamheid gerichte, oplossingen te bedenken zijn. Verder vreest zij dat de UA, bij
stijgende studentenaantallen, ook zeer binnenkort zal moeten grijpen naar de maatregelen die de
grote instellingen verplicht zijn geweest te nemen: nl. het invoeren van vrijgestelde studiebegeleiders, het creëren van on-line leerprogramma’s en dergelijke.
4.2. Kwaliteit van de instroom
De commissie waardeert de inspanningen die worden geleverd om eventuele tekorten in de
voorkennis van de instromende studenten bij te werken via herhalingsmodules. Toch blijft de
kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch. Het probleem van ongelijke startposities
op bepaalde gebieden (zoals talen, informatica en wiskunde) zou misschien door screening en
vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit van de
instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met
sterke indicatieve waarde.
4.3. Slaagcijfers
Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997.
Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol.
Politieke en Sociale Wetenschappen
Acadjr.
gen. stud.
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’91-’92
37,5
39,5
’92-’93
’93-’94
31,1
23,9
35,7
32,9
65,6
77,6
57,4
74,6
70,8
92,1
87,5
83,3
83,3
’94-’95
43,5
51,2
75,2
89,9
80,9
’95-’96
35,9
40,7
72,9
86,4
73,8
’96-’97
30,6
40,4
70,7
93,0
91,4
BESCHRIJVING
Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 33,8% van de generatiestudenten
in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 40,1%. In de daaropvolgende
studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 71,6% in de tweede
kandidatuur, 87,8% in de eerste licentie en 78,4% in de tweede licentie.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
85
12/2000
EVALUATIE
Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer
hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit
besproken in het algemeen deel van het rapport.
De slaagcijfers in de tweede kandidatuur en in de licenties zijn relatief goed.
4.4. Gemiddelde studieduur
Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 36% van de generatiestudenten in de eerste
kandidatuur slaagt na één studiejaar. Gemiddeld 18% van de generatiestudenten slaagt in de eerste
kandidatuur na een bisjaar. Ongeveer 47% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus
zonder kwalificatie.
De gemiddelde studieduur wordt in de zelfstudie afzonderlijk voor de kandidaturen en de licenties
weergegeven. Indien de studenten worden bekeken die effectief een diploma behalen, dan blijkt een
student er gemiddeld 2,4 jaar over te doen om zijn kandidaatsdiploma te halen. Avondstudenten
doen er gemiddeld iets langer over, met name 2,6 jaar. Ook voor de licenties doen de avondstudenten er iets langer over dan hun collega’s die de licenties in dagonderwijs volgen. Gemiddeld
halen kandidaten in de Politieke en Sociale Wetenschappen in 2,26 jaar hun licentiaatsdiploma.
79% van de studenten behaalt dit diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 2 jaar,
17% overschrijdt de studieduur met één jaar en iets meer dan 4% met drie of meer jaren. De
gemiddeld iets langere studieduur is volgens de informatie in de zelfstudie onder meer te wijten
aan de uitloop van de eindverhandeling en aan het feit dat de studenten die werken en studeren
combineren er, ondanks hun sterke motivatie, gemiddeld wat langer over te doen om af te studeren.
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
In het algemeen acht de commissie het programma studeerbaar. Ook het semestersysteem draagt
hiertoe bij. Wel heeft de commissie vastgesteld dat er in de kandidaturen nog geen volledige
semestrialisering werd doorgevoerd en dat er nog erg veel kleine opleidingsonderdelen in het
kandidaatsprogramma aanwezig zijn. Verder is de commissie van oordeel dat er voor sommige
opleidingsonderdelen een discrepantie bestaat tussen de begrote en de reële studietijd, in die zin
dat de studenten er meer tijd aan besteden dan begroot. Ook het leeronderzoek is niet realistisch
begroot en de combinatie met de eindverhandeling zorgt ervoor dat de tweede licentie een zwaar
studiejaar is. De commissie meent dat hier aanpassingen van de studiepunten nodig zijn en zoals
reeds eerder in dit rapport vermeld, acht zij het alleszins wenselijk dat een verhoging van het aantal
studiepunten voor de eindverhandeling wordt overwogen.
12/2000
86
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
BESCHRIJVING
Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de voorlichting aan abituriënten gecoördineerd door
de Commissie Studieinformatie van de UA. De studievoorlichting gebeurt via algemene informatiebrochures, regionale studieinformatiebeurzen waarop informatie wordt gegeven over de verschillende studierichtingen, en een reeks specifieke brochures per studierichting. Op infodagen die
jaarlijks per faculteit worden georganiseerd, wordt gedetailleerde praktische en inhoudelijke
informatie verstrekt aan aspirant-studenten door de Dienst voor Studieadvies van de UFSIA en de
Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. De Dienst Public Relations van de UFSIA
organiseert verder een open dag, waarop de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is
vertegenwoordigd, en dieper en persoonlijker wordt ingegaan op de vereisten die aan de opleiding
worden gesteld, de aansluiting op de vooropleiding, ... Een zeer concrete kennismaking met de
Politieke en Sociale Wetenschappen gebeurt ook via zogenaamde “meeloopdagen” die in de maand
mei plaatsvinden en waarop aan scholieren de kans wordt geboden om enkele lessen bij te wonen
uit een geschikt pakket opleidingsonderdelen. Tenslotte organiseert de Dienst Studieadvies
jaarlijks een studiedag voor studiekeuzebegeleiders uit het secundair onderwijs waarop nieuwe
ontwikkelingen met betrekking tot de verschillende studierichtingen worden toegelicht. In de
tweede kandidatuur krijgen alle studenten een bundel met informatie over Politieke en Sociale
Wetenschappen op licentieniveau en een inschrijvingsformulier toegezonden. Door de UIA wordt
daarenboven bij het begin van het tweede semester een jaarlijkse voorlichtingsdag georganiseerd
voor de tweede kandidatuurstudenten om hen te informeren over de mogelijkheid om hun studies
aan de UIA voort te zetten. Bij de aanvang van de studies worden de studenten ingeschreven door
een medewerker van de Dienst voor Studieadvies. Tijdens dit persoonlijk contact bestaat steeds de
kans om inhoudelijk op de gemaakte keuze in te gaan. Tijdens de maand september wordt een
pedagogische propaedeuse ingericht waarop, naast een korte uiteenzetting over de karakteristieken
van de studierichting, door elk lid van het ZAP een proefles wordt gegeven. Tevens wordt een
debatklas georganiseerd over een actueel maatschappelijk thema. Tijdens het academiejaar biedt
de Dienst voor Studieadvies van de UFSIA aan alle studenten een waaier aan activiteiten die erop
zijn gericht de studiemethode te verbeteren, levert ze tips voor blok en examen en staat ze ter
beschikking voor studenten met problemen. Verder kunnen de kandidatuurstudenten steeds
terecht bij de studiebegeleider van de Faculteit. Specifiek voor de eerste kandidatuur is er een
mentorship ingesteld, waarbij per groep van tien studenten een mentor, een lid van het academisch
personeel, als vertrouwenspersoon fungeert. Verder worden er voor de eerstejaars op gezette tijden
repetities georganiseerd over de belangrijkste vakgebieden. Voor eerste licentiestudenten wordt bij
de aanvang van het academiejaar zowel een algemene als een richtingspecifieke inlichtingenvergadering gehouden, die als doel heeft de studenten inzicht te geven in de structuur van de
opleiding aan de UIA en hen vertrouwd te maken met het personeel van de Faculteit. Daarnaast
worden ook verschillende toelichtingsvergaderingen door de afstudeerrichtingen zelf georganiseerd. Tijdens het academiejaar kunnen de licentiestudenten voor studie- en examenproblemen op
instellingsniveau terecht bij de Dienst voor Studieadvies van de UIA en de Facultaire studieadviseur. Tenslotte is er zowel op het niveau van de kandidaturen als van de licenties een
ombudspersoon aangesteld die bemiddelt bij vragen en problemen omtrent de examens, maar die
ook een bredere functie heeft.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
87
12/2000
EVALUATIE
De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met
betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen
goed te zijn. Wel meent ze dat de verschillen tussen de opties in de kandidaturen beter zouden
kunnen worden belicht.
De studiegids is zeer duidelijk en bruikbaar.
Ook de gestructureerde studiebegeleiding acht de commissie zeer goed georganiseerd. De
begeleiding is zeer intens: in het algemeen bestaan er lage drempels en is het academisch personeel
zeer toegankelijk. De commissie heeft verder ook waardering voor het mentorsysteem dat werd
ingevoerd en verder op punt wordt gezet.
Tenslotte acht de visitatiecommissie het positief dat de ombudspersoon een bredere functie vervult
dan enkel bemiddeling bij de examens. Deze persoon is een aanspreekpunt bij allerhande
problemen en speelt bemiddelaar bij allerhande wrijvingen en conflicten.
6. Faciliteiten en infrastructuur
De visitatiecommissie meent dat de onderwijsfaciliteiten op beide campussen in het algemeen
voldoen. Wel meent de commissie dat meer werkgroepruimten de werkzaamheden zou vergemakkelijken. De geografische spreiding van beide campussen komt de integratie van de opleiding
evenwel niet ten goede en ook de ligging van de UIA-campus brengt blijkbaar een aantal problemen
met zich mee. Zo blijkt dit bijvoorbeeld in sommige gevallen een drempel te vormen voor
kandidaatstudenten om door te stromen naar de licenties aan de UIA. De voorziene verhuisoperatie
van de licenties Humane Wetenschappen naar het centrum van de stad Antwerpen, waar ook de
UFSIA-gebouwen zijn gelegen, zal zeker op dit vlak verbetering brengen.
De bibliotheken zijn goed georganiseerd en aangenaam qua inrichting. Verder heeft de commissie
vastgesteld dat er een grote bekommernis bestaat om goede middelen ter beschikking te stellen
waardoor het boeken- en tijdschriftenbestand goed op peil wordt gehouden. Enkel de Communicatiewetenschappen blijven achter qua boekenbestand.
De computerfaciliteiten zijn adequaat en de studenten kunnen er gemakkelijk gebruik van maken.
7. Afgestudeerden
De commissie is van oordeel dat de opleiding goedgevormde afgestudeerden kan afleveren. Ook de
tewerkstellingsmogelijkheden van de UA-afgestudeerden blijken goed te zijn. De algemene
vorming (en blijkbaar ook het eenheidsdiploma) lijken veel mogelijkheden op de arbeidsmarkt te
openen. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen
tevreden met de opleiding die zij hebben genoten.
De commissie heeft verder vernomen dat het contact dat de opleiding met haar afgestudeerden
onderhoudt verschilt van “zwaartepunt” tot “zwaartepunt”. Vooral het zwaartepunt Communicatie-
12/2000
88
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
wetenschap blijkt nauwe contacten te onderhouden met haar afgestudeerden, bij de andere
zwaartepunten is dit minder het geval. Verder verloopt het contact met de afgestudeerden
voornamelijk via het Rectoraat Academische Planning van de UIA. Maar ook deze contacten blijken
eerder beperkt te zijn. De commissie is van mening dat directe en systematische contacten met de
afgestudeerden verschillende positieve resultaten voor de opleiding kunnen hebben. Daarenboven
acht ze het belangrijk dat de opleiding een zicht krijgt op de situatie van haar afgestudeerden. Ze
meent dan ook dat het volgen van de eigen afgestudeerden zou kunnen worden verbeterd. In dit
verband acht ze het wel positief dat de universiteit toch reeds enkele keren een enquête onder haar
afgestudeerden heeft georganiseerd.
8. Personeel
De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie, mede dankzij de recente
uitbreiding van het ZAP-kader in het algemeen beschouwd voldoende. Wel meent ze dat er een
onevenwicht bestaat in de bestaffing van de verschillende zwaartepunten in de licenties en dit
voornamelijk wat betreft de zwaartepunten Communicatiewetenschap en Internationale Politiek,
waar de omkadering erg beperkt is. Verder is er volgens de commissie ook een onevenwicht in de
verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAP-bestand in verhouding wat beperkt
is.
Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan
mogen gedaan worden in de toekomst.
De onderwijsbelasting van de staf is hoog en de commissie heeft veel waardering voor de inzet en
de toegankelijkheid van het academisch personeel. Naast het vele onderwijs, doen de ZAP-leden
ook veel onderzoek, verzorgen zij het avondonderwijs, wordt er een fulltime open-deursysteem
gehanteerd. Ook de AAP-leden zijn sterk gemotiveerd en leveren grote inspanningen ten behoeve
van het onderwijs. De commissie heeft vernomen dat er in het algemeen wel aandacht bestaat voor
een bewaking van de grenzen van de belasting, maar zij wijst er op dat dit een bestendige zorg dient
te blijven, vooral voor het AAP. In dit verband heeft ze met waardering kennis genomen van het
“poolsysteem” dat aan de UFSIA wordt gehanteerd en waarbij alle onderwijsopdrachten onder alle
leden van het AAP worden verdeeld. Ook de betrokken AAP-leden zijn zeer enthousiast over dit
systeem omdat het onder meer een spreiding van de belasting en flexibiliteit mogelijk maakt.
De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is goed met alle positieve gevolgen die dit voor het
onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is breed, maar de “algemene sociologie” lijkt wat
ondervertegenwoordigd in de licenties. Ook de didactische vaardigheden lijken, op een uitzondering na, in het algemeen beschouwd goed te zijn.
De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten
een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering
worden op UA-niveau seminaries georganiseerd waarin vrijwillig kan worden deelgenomen door het
academisch personeel. Verder worden ook stappen ondernomen om een programma voor onderwijsprofessionalisering op te zetten dat specifiek is bedoeld voor jonge docenten en vooral gericht zal
zijn op kennismaking en leren gebruiken van nieuwe onderwijs- en evaluatievormen.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
89
12/2000
9. Internationalisering
De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van
de internationale studentenuitwisseling. Binnen de opleiding bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te worden begeleid. De commissie waardeert
trouwens dat aan de studenten ook reeds in de kandidaturen mogelijkheden worden geboden om
deel te nemen aan een aantal kortlopende uitwisselingsprogramma’s.
De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld
naar het onderwijs zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar
wel beperkt. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere
periodes en de commissie meent dat er behoefte is aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. Verder
waardeert de visitatiecommissie de inspanningen om gastcolleges te laten plaatsvinden waaraan de
studenten tijdens de opleiding kunnen participeren.
10. Interne kwaliteitszorg
Volgens de visitatiecommissie is de interne kwaliteitszorg goed georganiseerd. De zorg voor de
onderwijskwaliteit gebeurt op drie niveaus, met name de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, de instellingen UFSIA en UIA en de Universiteit Antwerpen. Aan de UFSIA zijn er op
het niveau van de opleiding in hoofdzaak drie organen die zich bezighouden met de kwaliteit van
het onderwijs: de Vakgroep, de Curriculumcommissie en de Faculteitsraad. De Vakgroep is
verantwoordelijk voor de concrete invulling van de onderwijsinhouden en de onderwijsvorm. De
Curriculumcommissie heeft een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de Faculteitsraad die over
het curriculum beslissingsbevoegdheid heeft. Aan de UIA zijn de Curriculumcommissie en de
Faculteitsraad verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg. De Curriculumcommissie is formeel belast
met onder meer volgende taken: het uitbrengen van advies over de inhoud en de organisatie van het
onderwijs, de evaluatie van het georganiseerde onderwijs, het voorstellen van maatregelen in
verband met de informatie van toekomstige studenten en de bijscholing van afgestudeerden. De
Faculteit is verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs.
Vanaf het academiejaar 1999-2000 werden evenwel hervormingen in de structuur van de
betrokken commissies inzake interne kwaliteitszorg doorgevoerd. Zo werd onder meer een
Gemeenschappelijke Permanente Onderwijscommissie opgericht. De afzonderlijke Curriculumcommissies UFSIA en UIA zijn in deze commissie op UA-niveau opgegaan. De visitatiecommissie
heeft veel vertrouwen in de eengemaakte onderwijscommissie, waardoor het onderwijs steeds meer
een gemeenschappelijke zaak zal worden.
De studenten zullen via hun vertegenwoordigers in de Gemeenschappelijke Permanente Onderwijscommissie verder de kans krijgen om te participeren in de besluitvorming.
Ook voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs, bevindt men zich in een periode van
herstructurering. Daar waar de onderwijsevaluaties in het verleden door de afzonderlijke instellingen werden georganiseerd, wordt gewerkt aan een gezamenlijke UA-evaluatieprocedure. Daartoe
werd een bestendige Werkgroep Kwaliteitszorg Onderwijs opgericht die expliciet als opdracht heeft
om een draaiboek voor de interne kwaliteitszorg onderwijs op te stellen, toegespitst op het ter
beschikking stellen van adequate evaluatie-instrumenten en -procedures. Voor zover de
12/2000
90
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
visitatiecommissie reeds kennis kon nemen van de ontwikkelingen op het vlak van de gezamenlijke
procedure, meent zij toch reeds een aantal punten te kunnen vaststellen die volgens haar in het oog
dienen te worden gehouden: in de vragenlijsten die aan de studenten worden voorgelegd, dient de
anonimiteit van de student voldoende gewaarborgd te zijn; een jaarlijkse cursusevaluatie verdient
volgens de commissie de voorkeur boven een vijfjaarlijkse; er dient voldoende feedback te worden
gegeven aan de studenten over de resultaten van de evaluatie en de opvolging ervan.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
91
12/2000
12/2000
92
Katholieke Universiteit Leuven
De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie binnen
de Faculteit Sociale Wetenschappen
Dit rapport sluit aan bij de door de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie opgestelde
zelfstudies die in juli 1999 zijn gepubliceerd. De zelfstudies zijn degelijke en kritische documenten, die een goede basis vormden voor de visitatie. De gesprekken die hebben plaatsgevonden,
hebben de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen.
1. Doelstellingen en eindtermen
BESCHRIJVING
Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de opleiding Politieke Wetenschappen
beoogt studenten te vormen tot zelfstandige wetenschapsbeoefening en hen in staat te stellen zowel
beleidsvormende als bestuursondersteunende functies op te nemen. De studenten zouden deze
functies moeten kunnen uitoefenen op alle niveaus van de politieke en bestuurlijke instellingen
evenals in sociale en politieke groeperingen of organisaties, die daarmee rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden. Daartoe wil de opleiding haar studenten zo vormen dat zij beschikken over
(1) kennis van het politiek bestel, van de processen van besluitvorming en beleid op de verschillende
niveaus, met inbegrip van de internationale omgeving; van de maatschappelijke realiteit en van
sociale problemen; van de binnen de maatschappij geldende grote waarden- en normenstelsels; van
de essentiële conceptuele kaders uit de hulpwetenschappen; van de sociaal-wetenschappelijke
methoden en technieken om te kunnen overgaan tot de empirische gegevensverzameling en verwerking op het bestreken studiegebied; en van de beleids- en managementtechnieken om het
overheidsoptreden deskundig te kunnen ondersteunen en (2) algemene academische vaardigheden;
toegepaste academische vaardigheden; en specifiek politiek-wetenschappelijke vaardigheden.
Tevens streeft de opleiding de ontwikkeling van volgende attitudes na: een intellectuele belangstelling en alertheid voor het politieke gebeuren, actief burgerschap, in het besef van de mogelijkheden
en de beperkingen van de politiek; de positief-kritische en tegelijk afstandelijke betrokken houding,
typisch voor de wetenschappelijke benadering; en een grote gevoeligheid voor de ethische en
deontologische aspecten van besluitvorming en beleid. Ook de attitude om zich permanent de
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
93
12/2000
veranderingen en innovaties, die zich op deze domeinen voordoen, eigen te maken, ook in hun
wetenschappelijke analyses, wordt in de opleiding gestimuleerd.
De finaliteit van de opleiding Sociologie is, aldus de zelfstudie, een brede academische (cultuur en
gedragswetenschappelijke) vorming in combinatie met een doorgedreven disciplinaire vorming.
De disciplinegerichtheid van de opleiding is geconcipieerd vanuit de opvatting dat een optimale
integratie van de sociologische theorie, de empirische onderzoeksmethodiek en de sociale probleemoriëntatie (beleidsoriëntatie) dient te worden nagestreefd als de drie momenten van het sociologiebedrijf. De polyvalentie van de opleiding Sociologie komt tot uiting in het feit dat de opleiding ten
eerste aan de studenten de mogelijkheid wil bieden tot een polyvalente academische vorming in de
humane Wetenschappen en ten tweede niet is afgestemd op specifieke beroepsprofielen. De
opleiding biedt met andere woorden een op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde brede
sociologische vorming, waarbij aan de studenten de mogelijkheid wordt geboden om, op basis van
persoonlijke interesse en het beroep dat zij later zouden willen uitoefenen, eigen accenten te leggen.
Daarnaast is de opleiding tevens gericht op een doorgedreven disciplinaire vorming waarbij het
kunnen ontleden van maatschappelijke problemen en van situaties vanuit een specifiek sociologische invalshoek een belangrijke doelstelling is. Een grondige theoretische kennis gekoppeld aan een
gedegen methodische kundigheid en een zin voor de beleids- respectievelijk sociale probleemoriëntatie moeten waarborgen dat de door de opleiding opgeleide sociologen een specifieke bijdrage
kunnen leveren en in staat zijn tot interdisciplinaire samenwerking in concrete situaties.
EVALUATIE
De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie zowel voor de
opleiding Politieke Wetenschappen als voor de opleiding Sociologie voldoende helder en duidelijk
omschreven en voldoen ruimschoots aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot
de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de
opleidingen komt volgens de commissie duidelijk tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en
eindtermen.
Tevens meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, beide
opleidingen er in het algemeen in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren.
2. Programma
2.1. Opbouw en inhoud
Beschrijving
De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie omvatten vier studiejaren gespreid over
twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, is voor drie vierde gemeenschappelijk voor alle
studenten van de Faculteit Sociale Wetenschappen. In de eerste kandidatuur volgen de studenten
een verplicht programma dat gericht is op het bijbrengen van basiskennis over de samenleving. Deze
samenleving wordt bestudeerd vanuit opleidingsonderdelen met een sociologische, politologische
en communicatiewetenschappelijke invalshoek. Verder zijn er in het programma ook opleidingsonderdelen opgenomen die zijn gericht op het aanleren van sociaal-wetenschappelijke methoden
12/2000
94
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
1STE
KAND.
ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen
2DE
KAND.
POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijke stam (45%)
Optie Politieke
Wetenschappen (55%)
Optie
Sociologie (55%)
Optie
Communicatiewetensch. (55%)
LICENTIES
Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen
Politieke
Wetenschappen
Sociologie
CommunicatieWetenschappen
Licenciaat Politieke
Wetenschappen
Licenciaat
Sociologie
Licenciaat CommunicatieWetenschappen
en technieken. Tenslotte vormen een aantal andere menswetenschappelijke opleidingsonderdelen
zoals filosofie, economie, recht en geschiedenis een essentieel onderdeel van het programma. In de
tweede kandidatuur is er, naast een voor alle studenten gemeenschappelijk programma dat naar
inhoud en doelstelling aansluit bij de eerste kandidatuur, een begin van prespecialisatie. In het
tweede jaar kiezen de studenten voor een van de drie aangeboden richtingen met name: Politieke
Wetenschappen, Sociologie of Communicatiewetenschappen. Het richtingsspecifieke deel van het
programma bevat een aantal opleidingsonderdelen en een practicum die de studenten voorbereiden
op de gelijknamige richting in de tweede cyclus. De sociologie is evenwel de “ruggengraat” van de
kandidaturen, waardoor het sociologisch accent ook nog in de tweede kandidatuur sterk aanwezig
blijft. De keuze die de studenten in de tweede kandidatuur maken, is niet definitief: na het behalen
van de academische graad van kandidaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen kunnen de
studenten zowel naar de licenties Politieke Wetenschappen, de licenties Sociologie als de licenties
Communicatiewetenschappen overstappen, mits ze enkele opleidingsonderdelen in hun licentieprogramma bijkomend opnemen.
In de tweede cyclus bieden de opleiding Politieke Wetenschappen en de opleiding Sociologie, die
een gelijkaardige opbouw kennen, een ruimere uitdieping van de in de eerste cyclus aangevatte
studie, allereerst door specifieke verplichte opleidingsonderdelen. Voor de Politieke Wetenschappen betreft het opleidingsonderdelen die gericht zijn op het doorlichten van de politiek, het
overheidsoptreden en de beleidsvoering, zowel op nationaal als op internationaal vlak, als op het
niveau van de gemeenschappen, de gewesten en de provincies, en de gemeenten. In de opleiding
Sociologie betreft het opleidingsonderdelen met betrekking tot sociologische theorie, de onderzoeksmethoden, en de band tussen ethiek, wetenschap en samenleving. Via keuzerichtingen en
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
95
12/2000
keuzeopleidingsonderdelen kan de student zich bovendien specialiseren in de materie. In de
opleiding Politieke Wetenschappen dienen de studenten twee keuzegroepen te volgen die ze
kunnen kiezen uit een aanbod van 5 groepen, met name “Bestuur- en overheidsmanagement”,
“Internationale betrekkingen”, “Instellingen en beleid”, “Sociaal en economisch beleid” en
“Politieke en sociale doctrines”. In de opleiding Sociologie kiest de student in de eerste licentie,
naast de verplichte opleidingsonderdelen twee van de vijf aangeboden studierichtingen - een
hoofdrichting en een bijrichting - zijnde “Theoretische en cultuursociologie”, “Survey-methodologie”, “Sociologie van gezin, bevolking en gezondheidszorg”, “Sociologie van sociaal beleid” en
“Sociologie van arbeid en bedrijf”. In de tweede licentie kiest de student, naast de verplichte
opleidingsonderdelen, de volledige studierichting die in de eerste licentie als hoofdrichting werd
gekozen. In het seminarie leren de studenten hoe de problemen die tot hun vakgebied behoren,
moeten worden geanalyseerd en moeten worden verwerkt. Binnen de opleiding Politieke Wetenschappen maken de studenten een keuze uit volgende drie seminaries: “Politieke sociologie”,
“Bestuurskunde”, “Internationale betrekkingen”; in de opleiding Sociologie is het seminarie
verbonden aan de hoofdrichting die de student heeft gekozen. De overige uren of studiepunten
kunnen de studenten in beide opleidingen vrij opnemen. De vrije keuzeopleidingsonderdelen
kunnen worden gekozen uit de eigen of andere opleidingen binnen of buiten de Faculteit Sociale
Wetenschappen. In de tweede licentie van beide opleidingen dienen de studenten een eindverhandeling te maken (zie 3).
Studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van
het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij
de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen.
Tussen het moment van het indienen van de zelfstudie en het bezoek van de visitatiecommissie aan
de Faculteit Sociale Wetenschappen werd binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en
Sociologie enerzijds reeds een aantal curriculumwijzigingen doorgevoerd. Anderzijds is het proces
van verandering nog volop gaande en worden binnen beide opleidingen verdere voorstellen tot
programmawijzigingen besproken.
Evaluatie
De visitatiecommissie heeft twee degelijke, rijk gestoffeerde opleidingen aangetroffen, die op veel
deskundigheid steunen en op een brede waaier van onderzoek. De problemen die zij heeft
vastgesteld, zijn vooral die van een grootschalige instelling in beweging, en dus meestal slechts de
schaduwzijde van iets zeer positief, namelijk de inspanningen die geleverd worden om zich aan te
passen en te vernieuwen. Dit komt volgens de commissie vooral tot uiting in de verwezenlijkte of
op stapel staande programmahervormingen, die haar inziens een aantal verbeteringen meebrengen
en dit vooral door een betere structurering van de keuzemogelijkheden in de licenties. Hierbij zal
men zeker nog verdere inspanningen moeten doen om de studiedruk onder controle te houden en
dit zowel in de tweede kandidatuur als in de licenties. Voor de Sociologie zal men bij de op handen
zijnde hervormingen ook moeten trachten om de keuzemogelijkheden te vrijwaren. Een middel om
dit te doen, zou kunnen zijn van de twee geplande uitdiepingsvakken in de eerste licentie te
vervangen door één plichtvak. Hierin zouden algemeen sociologische theorie en methodologie in
een actieve leervorm op mekaar kunnen betrokken worden, wat reeds meer theoretisch gebeurt in
de tweede kandidatuur.
Wat de huidige programma’s betreft, meent de visitatiecommissie dat de kandidaturen mooi zijn
opgebouwd en inhoudelijk interessant zijn ingevuld. In de tweede kandidatuur is vooral het
12/2000
96
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
sociologisch perspectivisme en theoretisch pluralisme positief opgevallen. Wel vraagt de commissie
zich af of de (overigens hoogstaande) invulling van sommige opleidingsonderdelen (1) wel
aangepast is aan de betrokken fase van het curriculum, zoals het opleidingsonderdeel “sociologie”
in de eerste kandidatuur (waarbij de commissie zich zorgen maakt over de samenhang van dit
studiejaar) ofwel (2) aangepast is aan de functie die het opleidingsonderdeel heeft in het
curriculum. De commissie denkt in het laatste geval vooral aan het opleidingsonderdeel “sociale
psychologie” als ondersteuningsvak in de tweede kandidatuur. Het ander probleem dat zich volgens
de visitatiecommissie stelt is de vraag hoe men de gemeenschappelijkheid kan verzoenen met de
aspiraties van de afzonderlijke studierichtingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat op dit vlak,
in grondig overleg, keuzes zullen moeten worden gemaakt, waarbij een bredere invulling en
etikettering van een aantal basisopleidingsonderdelen al een hele stap vooruit zou kunnen zijn.
Voor de Politieke Wetenschappen zou volgens de visitatiecommissie een algemeen integrerend,
dieper uitgewerkt opleidingsonderdeel “politicologie” in de tweede kandidatuur of de eerste
licentie zinvol zijn. De invulling van dit onderdeel zou dan best gebeuren in het licht van een
nieuwe situatie, zoals ze hierboven werd aangegeven. Het invoeren van een dergelijk opleidingsonderdeel in het gemeenschappelijk deel van de tweede kandidatuur zou volgens de commissie wat
meer evenwicht brengen tussen de sociologische en politicologische component in de kandidaturen.
In de licenties is de commissie voornamelijk het innoverend karakter van de subrichting Bestuurswetenschappen in het oog gesprongen. Door de nadruk die binnen deze richting op overheidsmanagement wordt gelegd, speelt ze volgens de commissie op een unieke wijze in op de huidige
behoeften.
Verder wil de commissie er op wijzen dat bij het streven naar verzelfstandiging van de studierichtingen niet mag worden vergeten om links met de andere studierichtingen uit te bouwen. Het zou
te betreuren zijn dat geen veelzijdig en systematisch gebruik zou worden gemaakt van het rijke
potentieel dat in de Faculteit aanwezig is.
De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is zeer goed en wordt verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs.
2.2. Werkvormen
BESCHRIJVING
Volgens de informatie in de zelfstudie is de meest gebruikte onderwijsvorm het hoorcollege, zeker
voor wat het onderwijs in de eerste cyclus betreft. Verder zijn er in de kandidaturen ook oefeningen
geprogrammeerd bedoeld om de kennis en vaardigheden die werden verworven in bepaalde
hoorcolleges in kleinere groepen in te oefenen, te herhalen en indien nodig opnieuw uit te leggen.
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen oefeningen die in de eerste en de tweede
kandidatuur bij een college zijn geprogrammeerd enerzijds en monitoraatsoefeningen in de eerste
kandidatuur waar in kleine groepen de gedoceerde leerstof wordt herhaald en verduidelijkt
anderzijds. Het practicum en seminarie zijn gebaseerd op begeleide zelfstudie van de student en
deze werkvorm heeft tot doel de student te leren de verworven kennis en vaardigheden op een
zelfstandige manier toe te passen en zich hierbij schriftelijk uit te drukken in een tekst die
beantwoordt aan de eisen van het academisch discours. Tevens moet de student de bevindingen
mondeling presenteren, leert hij/zij in groep werken,...
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
97
12/2000
EVALUATIE
De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat, maar in de kandidaturen zou wel een beter evenwicht moeten worden gezocht tussen hoorcolleges (al dan niet in
klassieke ex cathedra vorm) en werkcolleges/oefeningen. Verder heeft de commissie in de opleiding
Sociologie een hoge graad van zelfwerkzaamheid vastgesteld die gepaard gaat met een goede
begeleiding. Hoewel ook in de opleiding Politieke Wetenschappen in ruime mate zelfwerkzaamheid van de studenten wordt verwacht, meent de commissie dat hiervoor toch formeel meer ruimte
zou moeten worden gemaakt binnen het programma. Daarvoor zijn wel structurele ingrepen nodig
zoals een vermindering van het aantal opleidingsonderdelen en het vermeerderen van het aan
opleidingsonderdelen toegekend aantal studiepunten. In de eerste kandidatuur maakt het grote
studentenaantal dan weer de zelfwerkzaamheid bijna onmogelijk. Wel acht de commissie het
positief dat in een aantal opleidingsonderdelen wordt geëxperimenteerd met begeleide zelfstudie.
De seminaries worden positief ervaren door de visitatiecommissie, maar ze heeft wel vastgesteld dat
deze werkvorm verschillend wordt ingevuld in de diverse keuzegroepen. De commissie acht meer
inhoudelijke afstemming van de seminaries wenselijk en zij geeft daarbij in overweging de
seminaries in te vullen als een collectief leeronderzoek. Ook het practicum Politieke Wetenschappen in de tweede kandidatuur is volgens de commissie aan enige organisatorische herziening toe.
Tenslotte staat de commissie positief ten aanzien van de elektronische zelfstudiepakketten die
werden ontwikkeld voor een aantal opleidingsonderdelen.
2.3. Vaardigheden
De visitatiecommissie is van oordeel dat zowel de schriftelijke als de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in goede mate aan de orde komen in de opleidingen. De studenten leren in
verschillende opleidingsonderdelen schriftelijk te rapporteren en krijgen verschillende mogelijkheden tot mondeling presenteren.
Verder wordt, zoals reeds eerder vermeld, binnen de programma’s expliciet aandacht besteed aan
het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen waarvan de aanpak
wordt gewaardeerd door de commissie. Ook vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik
krijgen expliciet aandacht in de opleidingen. Het is de commissie trouwens positief opgevallen dat
veel boeken worden gebruikt in de opleidingen. De onderzoeksvaardigheden blijken in het
algemeen goed, maar hier en daar is toch verbetering mogelijk in die zin dat de studenten in
bepaalde deelrichtingen geen interviewtraining krijgen en in andere deelrichtingen meer kwalitatieve onderzoeksmethoden onderbelicht blijven.
Aan het bijbrengen van computervaardigheden tenslotte wordt goede aandacht besteed.
De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend
vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is in het
algemeen zeer goed.
2.4. Examinering
BESCHRIJVING
Blijkens de zelfstudie is de gebruikelijke examenvorm bij de hoorcolleges het mondelinge of
schriftelijke examen. Bij de werkvormen die gebaseerd zijn op de zelfwerkzaamheid van de student,
12/2000
98
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
zoals het practicum en de seminaries, gebeurt de evaluatie hoofdzakelijk op basis van de gemaakte
werkstukken. Verder wordt de mate waarin de student actief deelneemt aan het practicum of het
seminarie en de manier waarop de paper mondeling wordt gepresenteerd in rekening gebracht,
evenals de inhoudelijke discussies tijdens de sessies.
EVALUATIE
De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed
niveau. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. Met betrekking
tot de examenvormen heeft de commissie vastgesteld dat de examens in de eerste kandidatuur bijna
volledig schriftelijk worden afgenomen en dat de overgang naar de tweede kandidatuur waar wel
mondelinge examens worden afgenomen daardoor nogal abrupt is.
Verder acht de commissie het positief dat de werkstukken en de werkzaamheid tijdens de lessen in
de beoordeling van de examens wordt meegerekend, en deze activerende werkvormen aldus de
waardering krijgen die ze verdienen. Wel lijkt het gewicht van het formeel aantal toegekende
studiepunten in sommige gevallen niet in verhouding te staan tot de gemiddelde inspanning.
3. Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling
BESCHRIJVING
De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie. In de verhandeling moet de student bewijzen dat hij/zij de kennis, vaardigheden
en attitudes bezit die van een afgestudeerde politieke wetenschapper respectievelijk socioloog
worden verwacht en dat hij/zij deze op een zelfstandige wijze weet toe te passen. De eindverhandeling wordt in de eerste licentie van beide opleidingen voorbereid in het “Werkcollege
verhandeling”. De bedoeling van dit werkcollege is dat de student reeds in de eerste licentie een
begeleider en een titel kiest voor de eindverhandeling en dat tevens inzicht wordt verworven in het
te behandelen onderwerp. Het werkcollege resulteert in een paper van een tiental pagina’s (het
“startrapport”). Het startrapport wordt in de tweede licentie onder leiding van dezelfde promotor
door de student tot een eindverhandeling uitgewerkt en mondeling verdedigd. De eindverhandeling
is begroot op 23 studiepunten.
EVALUATIE
Het niveau van de eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd is goed. De begeleiding
van de eindverhandeling verschilt van promotor tot promotor, maar is in het algemeen beschouwd
goed. Het opleidingsonderdeel “Werkcollege eindverhandeling” wordt gewaardeerd door de
commissie. Ook de gehanteerde criteria en de procedure voor de beoordeling van de eindverhandeling is adequaat. Daarbij acht de commissie het positief dat de eindverhandeling wordt
beoordeeld door drie beoordelaars. Ook het feit dat de studenten hun eindverhandeling mondeling
dienen te verdedigen wordt gewaardeerd door de commissie. Tenslotte acht de commissie het
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
99
12/2000
positief dat sommige van de eindverhandelingen tot een publiceerbaar artikel leiden, niet alleen in
Vlaanderen, maar ook in het buitenland.
3.2. Stage
Binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie wordt geen stage georganiseerd.
Toch leeft bij de studenten een verlangen naar directer contact met de sociale en/of politieke
werkelijkheid, waarvoor best wegen zouden worden gezocht.
4. Studenten: aantallen en slaagcijfers
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99.
Politieke en Sociale Wetenschappen
Sociologie
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
1ste lic.
311
202
48
64
32
64
229
335
167
43
56
45
35
336
286
460
456
170
204
37
33
50
43
41
48
45
41
’92-’93
315
464
195
41
34
48
49
’93-’94
’94-’95
295
303
439
428
222
247
40
60
47
42
59
51
54
56
’95-’96
301
439
245
65
63
49
48
’96-’97
313
459
250
62
67
49
51
’97-’98
’98-’99
276
308
431
460
262
271
72
75
63
74
52
45
47
48
Acadjr.
gen.stud
’88-’89
223
’89-’90
’90-’91
’91-’92
1ste kand.
Politieke Wetenschappen
2de lic.
BESCHRIJVING
De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is over de beschouwde
periode gestegen van 223 generatiestudenten in het academiejaar ’88-’89 tot 308 in het
academiejaar ’98-’99. Vooral in het academiejaar ’90-’91 is de stijging groot, daarna schommelt
het cijfer van jaar tot jaar. Ook in de eerste en tweede kandidatuur steeg het totaal aantal studenten:
van 311 in ’88-’89 tot 460 in ’98-’99 voor de eerste kandidatuur en van 202 in ’88-’89 tot 271
in ’98-’99 voor de tweede kandidatuur. Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat in de tweede
kandidatuur vooral de opties Politieke Wetenschappen en Communicatiewetenschappen groeiden.
De tweede kandidatuur Sociologie schommelt rond een gemiddelde van 50 studenten. Verder kan
worden vastgesteld dat het aantal studenten in de licenties van de opleiding Politieke Wetenschappen gemiddeld ongeveer 50 bedraagt. In de eerste licentie doet zich een opvallende stijging voor
in het academiejaar ’94-’95, die zich het daaropvolgende academiejaar weerspiegelt in de
12/2000
100
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
studentenaantallen in de tweede licentie. Het aantal studenten in de eerste licentie Sociologie kent
een wisselend verloop en situeert zich de laatste jaren rond de 50. In de tweede licentie Sociologie
kan een grote daling worden vastgesteld van de studentenaantallen na het academiejaar ’88-’89.
Volgens de zelfstudie is deze daling te wijten aan de afschaffing van het zogenaamde “thesisjaar”
wat als gevolg had dat veel meer studenten hun eindverhandeling sneller afwerkten en er aldus
minder “bissers” in het laatste jaar waren ingeschreven.
EVALUATIE
Volgens de visitatiecommissie zijn de opleidingen zowel positief als negatief sterk getekend door
het grootschalig karakter van de instelling. Het meest pregnant stellen de problemen die
voortvloeien uit de grootschaligheid zich in de eerste kandidatuur, al worden hier, zoals elders in
dit rapport ook tot uiting komt, grote inspanningen geleverd om de studententoevloed in het eerste
jaar op te vangen bijvoorbeeld door de goed georganiseerde studiebegeleiding met het actieve
monitoraat en de elektronische zelfstudiepakketten.
4.2. Kwaliteit van de instroom
De visitatiecommissie vernam dat de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is.
Het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden (zoals talen, informatica en
wiskunde) zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een
verbetering van de kwaliteit van de instroom, wat automatisch de omvang zou verminderen, zou
bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke
indicatieve waarde.
4.3. Slaagcijfers
Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997.
Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol.
Politieke en Sociale Wetenschappen
Politieke Wetenschappen
1ste lic.
2de lic.
Sociologie
Acadjr.
gen. stud.
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’91-’92
23,1
30,0
67,0
90,9
88,4
89,6
78,0
’92-’93
’93-’94
28,0
35,8
33,3
42,1
68,9
72,6
100,0
95,0
84,8
93,5
97,9
86,4
84,0
88,9
’94-’95
37,6
41,6
68,3
100,0
92,9
86,0
89,3
’95-’96
37,2
38,7
67,2
96,9
93,7
98,0
91,7
’96-’97
35,9
39,7
71,1
98,4
95,5
89,8
89,8
BESCHRIJVING
Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 33,9% van de generatiestudenten
in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaag-
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
101
12/2000
percentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 37,6%. In de tweede kandidatuur
Politieke en Sociale Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde
periode 69,2%. Voor de licenties Politieke Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagcijfer
respectievelijk 96,9% in de eerste licentie en 91,5% in de tweede licentie; voor de licenties
Sociologie respectievelijk 91,3% in de eerste licentie en 87,0% voor de tweede licentie.
EVALUATIE
Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer
hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit
besproken in het algemeen deel van het rapport.
De slaagcijfers in de tweede kandidatuur en in de licenties van beide opleidingen zijn relatief goed,
al roepen de resultaten van de tweede kandidatuur, en dit vooral in de Politieke Wetenschappen,
wel vragen op over de studiedruk.
4.4. Gemiddelde studieduur
Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 33% van de generatiestudenten in de eerste
kandidatuur slaagt na één studiejaar. Gemiddeld 29% van de generatiestudenten schrijft zich
opnieuw in voor de eerste kandidatuur, een klein percentage schrijft zich in aan een andere
opleiding. Ongeveer 37% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus zonder kwalificatie. De gemiddelde studieduur voor het behalen van het diploma kandidaat in de Politieke en
Sociale Wetenschappen is 2,5 jaar.
Beperken we ons tot de groep van uiteindelijk gediplomeerden, dan zien we dat gemiddeld 62%
het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 4 jaar behaalt, ongeveer 28% de
studieduur met één jaar overschrijdt en 10% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur
van de opleiding Politieke Wetenschappen bedraagt volgens de informatie in de zelfstudie 4,7 jaar;
de gemiddelde studieduur voor de opleiding Sociologie bedraagt 4,5 jaar.
5. Studeerbaarheid
5.1. Studietijd
In het algemeen acht commissie de programma’s studeerbaar. Wel wordt de tweede kandidatuur
zwaar ervaren en voor de sociologen blijkt er een ongelijke spreiding te zijn van de studiebelasting
over het eerste en het tweede semester. Verder blijkt dat de zelfwerkzaamheid die van de studenten
in de kandidaturen wordt verwacht niet echt begroot is.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
BESCHRIJVING
Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de studievoorlichting aan abituriënten en aspirantstudenten centraal georganiseerd door de Dienst voor Studieadvies in samenwerking met de
Faculteit Sociale Wetenschappen. De voorlichting gebeurt enerzijds via algemene en specifieke
12/2000
102
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
informatiebrochures en anderzijds via deelname aan algemene activiteiten, zoals studieinformatiebeurzen, en op infodagen. Bij de aanvang van het academiejaar worden verder algemene informatievergaderingen georganiseerd. Ook de studentenvereniging Politika is actief betrokken bij het onthaal
van eerstejaarsstudenten. Bij de aanvang van het academiejaar worden algemene informatievergaderingen gehouden voor de eerste en de tweede kandidatuur afzonderlijk, en voor de gezamenlijke
licenties in het bijzonder om de programmaopbouw en de keuzemogelijkheden toe te lichten.
Tevens organiseert het monitoraat een specifieke informatievergadering voor de studenten van de
“enige kandidatuur”. Naast de algemene informatievergaderingen worden bij de aanvang van de
eerste licentie ook speciale informatievergaderingen ingericht over het werkcollege eindverhandeling
en de seminaries. Ook voor studenten die van plan zijn in de tweede licentie in het buitenland te
gaan studeren worden dergelijke vergaderingen ingelegd.
Bij de studiebegeleiding gaat de grootste aandacht uit naar de eerstejaarsstudenten. Hierin vervult
het monitoraat een centrale functie. De studenten kunnen een beroep doen op het monitoraat voor
vaktechnische, studiemethodische en sociale problemen. Voor beide laatste soorten begeleiding
bestaat een nauwe samenwerking met de centrale Dienst voor Studieadvies. Verder organiseert het
monitoraat op het einde van het eerste semester een reeks proefexamens waarover de studenten op
individuele basis feedback kunnen krijgen. Het monitoraat vervult tenslotte ook de ombudsfunctie.
De ombudsdienst treedt op als bemiddelaar tussen studenten en docenten met het oog op een goed
examenverloop.
EVALUATIE
De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met
betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen
goed te zijn, al zou volgens haar de informatie over en de begeleiding bij het maken van keuzes
tijdens de opleidingen kunnen worden verbeterd. Verder blijken er bij de studenten een aantal
misvattingen te bestaan - zoals bijvoorbeeld het feit dat sommige studenten denken dat ze geen
keuzeopleidingsonderdelen mogen opnemen in andere Faculteiten - die best zouden worden
opgehelderd.
De studiegids bevat relevante informatie en is bruikbaar.
Ook de gestructureerde studiebegeleiding functioneert in het algemeen zeer goed. De commissie
heeft daarbij waardering voor de werking van het monitoraat in de eerste kandidatuur. De
ombudsfunctie is volgens de commissie aan enige uitbreiding toe.
6. Faciliteiten en infrastructuur
Voor wat de faciliteiten en infrastructuur betreft, is de commissie van oordeel dat de campus aan
enige vernieuwing toe is: de onderwijsruimten zijn verouderd en weinig aangenaam, en niet
aangepast aan nieuwe pedagogische - en communicatiemiddelen. Hoopgevend is de geslaagde
renovatie van de bibliotheek, die goed is uitgerust. Wel meent de commissie dat de bibliotheekkredieten laag uitvallen. De computerfaciliteiten lijken adequaat.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
103
12/2000
7. Afgestudeerden
De commissie is van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden kunnen afleveren.
De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen tevreden
met de opleiding die zij hebben genoten en blijken zich makkelijk op de arbeidsmarkt te begeven.
De contacten tussen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie en hun afgestudeerden
worden behartigd door de alumnivereniging “Politika-oudstudenten”. Deze overkoepelende
organisatie biedt diensten aan alle afgestudeerden van de Faculteit, zoals het verspreiden van
vacatureberichten, en richt tevens tal van activiteiten in, zoals debatten en lezingen. Verder krijgt
de Faculteit op verschillende wijzen feedback vanwege de afgestudeerden over de opleidingen. Zo
wordt op regelmatige tijdstippen een onderzoek uitgevoerd naar de tewerkstellingsmogelijkheden
van de afgestudeerden, werd reeds enkele keren een open bevraging gehouden naar de kwaliteit van
de opleidingen en verder wordt op de Faculteitsraad telkens een oud-student uitgenodigd. De
commissie acht het positief dat de opleidingen trachten om rechtstreeks feedback van hun
afgestudeerden te verkrijgen en tevens proberen om een zicht te krijgen over de situatie van hun
oud-studenten.
8. Personeel
De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie, mede in het licht van de
grote studentenaantallen, voor de beide opleidingen eerder beperkt. Verder is er volgens de
commissie ook een onevenwicht in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAPbestand in verhouding wat beperkt is. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat de allocatie van
middelen binnen de universiteit problemen stelt voor de opleidingen. Zo werd bijvoorbeeld het
succes van de richting “Internationale betrekkingen” met stijgende studentenaantallen en de
daaraan gekoppelde extra belasting en inspanningen van het academisch personeel niet gehonoreerd en vrezen andere richtingen dan weer voor verlies van plaatsen bij een strikt doorrekenen van
de parameters.
Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt, maar binnen de universiteit wordt wel specifieke
aandacht besteed aan deze problematiek waardoor kan worden verwacht dat deze situatie in de
toekomst zal veranderen.
De onderwijsbelasting van het AAP is hoog en brengt in sommige gevallen de onderzoekstijd in het
gedrang. Hoewel ook het ZAP een zware onderwijsbelasting heeft, lijkt de verhouding onderwijsonderzoek voor deze geleding zeer goed. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is in het
algemeen beschouwd zeer goed met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De
waaier aan specialisaties is breed. Ook de didactische vaardigheden lijken in het algemeen
beschouwd goed te zijn.
De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten
een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen.
Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal
niveau door de Dienst Universitair Onderwijs en van deze mogelijkheden wordt ook gebruik
gemaakt door de opleidingen.
12/2000
104
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
9. Internationalisering
De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van
de internationale studentenuitwisseling binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Hier
bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de
deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te
worden begeleid.
Binnen de opleiding Sociologie wordt de studentenmobiliteit minder gestimuleerd dan in de
Politieke Wetenschappen en dit, naast andere redenen, onder meer vanwege het feit dat dit volgens
de opleiding niet goed inpasbaar is omwille van de organisatie van het programma. De
visitatiecommissie heeft alle begrip voor de bekommernis om de continuïteit in het eigen, intense
opleidingscurriculum, maar vraagt zich af of bijkomend geen initiatieven voor de eigen studenten
mogelijk zijn.
De internationale contacten van het ZAP en het AAP zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven
omstandigheden goed, maar er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes. In dit verband is er volgens de commissie een nood aan een regeling
inzake ‘sabbatical leaves’. De inspanningen om gastcolleges te laten plaatsvinden worden positief
gewaardeerd door de commissie en verder acht de commissie het ook te waarderen dat colleges in
het Engels worden aangeboden om de studentenuitwisseling te bevorderen.
10. Interne kwaliteitszorg
Op het niveau van de Faculteit Sociale Wetenschappen is er een Permanente Onderwijscommissie
(POC) voor elk opleiding die het onderwijs organiseert en evalueert. Binnen de Faculteit fungeren
dus verschillende Permanente Onderwijscommissies waaronder één voor de eerste kandidatuur en
het gemeenschappelijk gedeelte van de tweede kandidatuur, één voor de tweede cyclus Politieke
Wetenschappen en één voor de tweede cyclus Sociologie. De POC heeft een adviserende
bevoegdheid ten aanzien van de Faculteit en doet voorstellen met betrekking tot de opleidingsprogramma’s, over programmahervormingen, het vacant verklaren van onderwijsopdrachten, de
inhoud van syllabi, de gebruikte werk- en examenvormen. Daarnaast behandelt de POC ook een
aantal courante en minder courante studentenaangelegenheden en -problemen, zoals bijvoorbeeld
het goedkeuren van de titels van eindverhandelingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat de
POC’s in het algemeen goed functioneren. Wel meent ze dat de POC kandidaturen onvoldoende
bevoegdheden heeft. Tevens is de visitatiecommissie van oordeel de bestaande beleidsstructuur
binnen de opleiding met de verschillende POC’s risico’s inhoudt met betrekking tot de samenhang
in en tussen de opleidingen. De visitatiecommissie mist met name een gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid voor de tweede kandidatuur. Ook de bestaande tendens tot het uit elkaar
groeien van de opleidingen wordt haars inziens versterkt door de los van elkaar functionerende
opleidingscommissies.
Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de
visitatiecommissie in de gelegenheid gesteld om te participeren in de besluitvorming. Door de
bestaande structuur hebben de kandidatuurstudenten evenwel geen rechtstreekse inbreng met
betrekking tot de inhoud van de opties in de tweede kandidatuur.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
105
12/2000
De evaluatie van het onderwijs gebeurt door een daartoe binnen de opleidingen opgerichte
evaluatiecommissie die bij het uitvoeren van haar taak wordt ondersteund door de centrale Dienst
Universitair Onderwijs. De systematische evaluatie betreft zowel de opleiding in haar geheel, de
afzonderlijke opleidingsonderdelen, en het doceergedrag, als de studeerbaarheid de studiebegeleiding, de faciliteiten en infrastructuur, de internationalisering en de werking van de POC.
Elke docent heeft daarnaast tevens de mogelijkheid om zich op vrijwillige basis te laten evalueren
via EVADOC.
De visitatiecommissie acht de procedures voor de onderwijsevaluatie goed: er bestaat een
systematische procedure die wordt gestuurd vanuit de opleidingen, de evaluatie blijkt goed
georganiseerd te zijn, de studenten worden in goede mate betrokken en blijken ook goed te
participeren aan de evaluaties. Wel meent de visitatiecommissie dat de onderwijsevaluaties
frequenter zouden moeten plaatsvinden. Het feit dat elke docent de mogelijkheid krijgt om zich
jaarlijks te laten evalueren acht de commissie positief, maar dit gebeurt op vrijwillige basis.
12/2000
106
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
BIJLAGEN
BIJLAGE
107
12/2000
12/2000
108
BIJLAGE
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
PROF. DR. A. VAN DEN BRANDE (1930) behaalde een doctoraat in de Rechten (1954) en in
de Sociologie (1975) aan de Universiteit Gent. Hij werkte eerst als bibliothecaris en conservator
(1957-1980) en daarna als hoofdbibliothecaris (1981-1990) aan deze Universiteit.
Van 1982 tot 1996 gaf Prof. Dr. A. Van den Brande aan de Universiteit Gent ook les in de bibliotheconomie, de politieke sociologie en de algemene sociologie. Dit deed hij eerst als docent, daarna
als gewoon hoogleraar (1990-1996). Verder is hij voorzitter van de Vakgroep Sociologie aan de
RUG en van de Toelatings- en de Opleidingscommissie van de Faculteit Politieke en Sociale
Wetenschappen geweest.
Zijn publicaties betreffen bibliotheekwetenschappen, sociologische epistemologie, sociologie van
de cultuur en in zeer belangrijke mate politieke sociologie. Hij was lid van de redactie van
sociologische en politicologische tijdschriften en nam zowel bestuursfuncties waar in sociologische
en politicologische verenigingen als in overlegorganen van wetenschappelijke bibliotheken.
PROF. DR. R. ANDEWEG is hoogleraar Empirische Politicologie aan de Universiteit Leiden. Hij
studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden en de University of Michigan. Zijn Proefschrift droeg de
titel “Dutch Voters Adrift; on explanations of electoral change” (1977). In de periode 1982-1983
was hij medewerker van de Regeringscommissaris Reorganisatie Rijksdienst.
Prof. Dr. R. Andeweg publiceerde onder meer over kabinetsformaties, besluitvorming in kabinet
en parlement, kiesgedrag en bureaucratisering.
PROF. DR. J. COENEN-HUTHER (1937) studeerde aan de Université Libre de Bruxelles waar
hij tot doctor in de Sociale Wetenschappen promoveerde. Later behaalde hij de “habilitation” in
de Sociologie aan de Universiteit van Toulouse II.
Achtereenvolgens was hij onderzoeker op het Instituut voor Sociologie van de Université Libre de
Bruxelles, wetenschappelijk medewerker bij de afdeling “Onderzoek en Planning” van het
toenmalige Nederlandse Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (Rijswijk),
“co-ordinator of studies” van het “European Centre for Social Welfare Training and Research” te
Wenen en projectleider bij de Raad van Europa in Straatsburg. Thans is Prof. Dr. J. Coenen-Huther
hoogleraar aan de Universiteit van Genève, waar hij algemene sociologie, geschiedenis van de
sociologie en methodologie van het kwalitatieve onderzoek doceert.
BIJLAGE
109
12/2000
Nadat hij van 1985 tot en met 1990 “associate editor” van “International Sociology” was, werd hij
hoofdredacteur van het tijdschrift “Schweizerische Zeitschrift für Soziologie - Revue Suisse de
Sociologie” (1991-1995). Nu is hij lid van het wetenschappelijk comité van het tijdschrift “Sociétés
Contemporaines” (Parijs) en “consulting editor” van het “International Journal of Contemporary
Sociology” (Auburn, USA).
Zijn voornaamste publicaties zijn: Le fonctionnalisme en sociologie: et après? (Brussel, 1984), PostCommunist Poland: From Totalitarism to Democracy? (Red., New York, 1993), Durkheim et
Weber: vers la fin des malentendus? (Red., Parijs, 1994), Observation participante et théorie
sociologique (Parijs, 1995), Bulgaria at the crossroads (Red., New York, 1996), Tocqueville (Parijs,
1997), Sotsiologia na poroge XXI Veka (Sociologie op de drempel van de 21ste eeuw, Red., Moskou,
1998).
PROF. DR. J. DELCOURT (1928), licentiaat in de Economische Wetenschappen en doctor in
de Politieke en Sociale Wetenschappen, studeerde aan de Université Catholique de Louvain. Hij
is tevens professor emeritus van deze universiteit.
Als gastdocent gaf hij Sociologie aan de Université de Liège (1971-1974), aan de Faculté
Universitaire Catholique de Mons (1966-1977), aan de Université des Sciences Sociales de
Toulouse (1982-1986), aan de Université de Genève (1985-1986) en aan de Universidade Da
Beira Interior (Portugal, 1988).
Hij volbracht, zowel op het niveau van onderwijs als van onderzoek, opdrachten in de sociologie
van arbeid en organisatie, onderwijssociologie, sociologie van de sociale problemen en van de
welvaartstaat. Prof. Dr. J. Delcourt was voorzitter van het “Institut de Sciences du Travail”, alsook
van het “Institut de Sociologie” van de Université Catholique de Louvain.
Zijn laatste publicaties behandelen de mondialisering en globalisering op economisch, politiek en
cultureel gebied.
PROF. DR. A. FRANÇOIS is gediplomeerde van de Koninklijke Militaire School van de Koloniale
School van Brussel, licentiaat in Internationale Betrekkingen, doctor in Politieke en Bestuurswetenschappen, en professor emeritus van de Université Catholique de Louvain.
Hij doceerde in de opleiding Politieke en Bestuurswetenschappen en specialiseerde zich in
personeelsbeleid en het Openbaar Ambt, in modernisering van openbare besturen en in audits van
openbare instellingen, zowel op nationaal als op internationaal niveau.
Prof. Dr. A. François was naast eerste vice-voorzitter van het Internationaal Instituut voor
Administratieve Wetenschappen, ook voorzitter van het Belgisch Instituut voor Administratieve
Wetenschappen en van de Wetenschappelijke Raad van het Europees Instituut voor Bestuurswetenschappen (Maastricht).
Zijn laatste boek ‘De l’Etat unitaire a l’Etat fédéral: la dynamique institutionelle de la Belgique’
verscheen in 1997.
PROF. DR. D. McQUAIL (1935) studeerde Moderne Geschiedenis en Sociologie aan de Oxford
University. Na een periode als onderzoeker bij het Centre for Television Research aan University
of Leeds, waar hij promoveerde tot doctor in Social Studies op een proefschrift getiteld “Factors
affecting public interest in television plays”, werd hij eerst aangesteld als docent en vervolgens als
hoogleraar in de Sociologie aan de University of Southampton (1965-1977). In 1977 werd hij
benoemd tot hoogleraar Massacommunicatie aan de Universiteit van Amsterdam.
In 1998 was hij voorzitter van de Nederlandse visitatiecommissie Communicatiewetenschappen.
Sinds januari 1997 is hij met emeritaat. Tevens is hij Visiting Professor, Department of Politics aan
de University of Southampton.
12/2000
110
PROF. DR. P. G. SWANBORN (1935) behaalde zijn doctoraaldiploma in de Sociologie in 1960
aan de Universiteit Utrecht. Na enkele jaren bij een onderzoeksinstituut te hebben gewerkt, was
hij van 1964-1990 aan de Universiteit Utrecht werkzaam. In 1973 publiceerde hij zijn proefschrift
“Variabelen en hun meting”. Vijf jaar later werd hij hoogleraar in de methoden en technieken van
sociaal-maatschappelijk onderzoek. Prof. Dr. P. G. Swanborn werkte vanaf 1990 in dezelfde functie
aan de Universiteit van Amsterdam. Parttime werkte hij ook voor de Open Universiteit (Heerlen)
en de K.U.Brussel. Hij is de auteur van verschillende handboeken over onderzoeksmethoden.
Hij was lid van de Nederlands visitatiecommissie Sociologie - Culturele antropologie in 1992 en
voorzitter van de Nederlandse visitatiecommissie Sociologie in 1998-1999.
BIJLAGE
111
12/2000
12/2000
112
BIJLAGE
BIJLAGE 2
Bezoekschema's
a) Werkprogramma van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie bij
een bezoek van 2 werkdagen.
b) Werkprogramma van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie bij
een bezoek van 2,5 werkdagen.
c) Werkprogramma van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie bij
een bezoek van 3,5 werkdagen.
Bezoekschema visitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie,
K.U.Brussel, 3-4 november 1999
Eerste dag
9u00 - 11u00
intern beraad visitatiecommissie in de instelling
11u00 - 12u00
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van
de zelfstudie en de facultair coördinator
12u00 - 12u45
gesprek met studenten uit de studierichtingscommissie
12u45 - 13u45
middagmaal visitatiecommissie
13u45 - 14u30
gesprek met AP-leden uit de studierichtingscommissie
14u30 - 15u15
gesprek met de kandidatuurstudenten en afgestudeerden
15u15 - 16u00
gesprek met assisteren academich personeel
16u00 - 17u00
gesprek met ZAP-leden
17u00 - 18u30
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en
examenopgaven
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische
overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
BIJLAGE
113
12/2000
Tweede dag
9u00 - 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, werkgroepruimten, bibliotheek
e.d.
11u00 - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en
centraal), ombudspersoon, facultaire verantwoordelijke internationalisering,
verantwoordelijke onderwijsevaluatie
11u45 - 12u30
spreekuur op aanvraag en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de
commissie
12u30 - 13u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u15 - 14u15
middagmaal visitatiecommissie
14u15 - 17u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema visitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie,
Universiteit Antwerpen, 16-18 november 1999
Eerste dag
17u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische
overheid, het faculteit/departement en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Tweede dag
12/2000
9u00 - 10u00
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit/departement, de
opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
10u00 - 10u45
gesprek met de studenten uit de curriculumcommissie
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumcommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal
14u15 - 15u00
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
114
BIJLAGE
15u00 - 16u00
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u00 - 16u15
pauze
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u15 – 18u15
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen,…
(UFSIA)
18u15 - 19u00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u00
informele ontmoeting met vertegenwoordiging faculteit/departement en
opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Derde dag
9u00 - 10u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen,…
(UIA)
10u00 - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en
centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair),
verantwoordelijke onderwijsevaluatie
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 – 12u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultaire coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal
13u30 - 17u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema visitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie,
VUB, 19-22 oktober 1999
RUG, 26-29 oktober 1999
K.U.Leuven, 7-10 december 1999
Eerste dag
17u00 - 18u30
BIJLAGE
intern beraad visitatiecommissie
115
12/2000
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
(Politieke Wetenschappen en Sociologie)
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Tweede dag
9u00 - 11u00
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers
van de zelfstudie en de facultaire coördinator(Politieke Wetenschappen en
sociologie)
11u00 - 11u15
pauze
11u15 - 12u00
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
12u00 - 12u45
gesprek leden van het academisch personeel opleidingsraad
12u45 - 13u45
middagmaal visitatiecommissie
13u45 - 14u30
gesprek studenten kandidaturen
14u30 - 15u15
gesprek AAP kandidaturen
15u15 - 16u15
gesprek ZAP kandidaturen
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s, …
18u00
Studenten bijzonder begeleidingsprogramma
19u00
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden politieke
Wetenschappen en sociologie
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Derde dag
12/2000
9u00 - 10u00
gesprek studenten licenties Politieke Wetenschappen , Sociologie
10u00 - 10u45
gesprek AAP Politieke Wetenschappen, Sociologie licenties
10u45 - 11u45
gesprek ZAP Politieke Wetenschappen, Sociologie licenties
11u45 - 12u30
overleg visitatiecommissie
12u30 - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 14u30
gesprek studenten licenties sociologie
14u30 - 15u15
gesprek AAP sociologie licenties
15u15 - 16u15
gesprek ZAP sociologie licenties
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s, …
116
BIJLAGE
17u30 - 18u30
gesprek met afgestudeerden van de Politieke Wetenschappen en de Sociologie
19u00
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden politieke
wetenschappen en sociologie
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vierde dag (Politieke Wetenschappen en Sociologie)
9u00 - 10u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerzalen e.d
10u00 - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en
centraal niveau), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering
(facultair), verantwoordelijke onderwijsevaluatie
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 12u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinatoren,
opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal
13u30 - 17u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
BIJLAGE
117
12/2000
12/2000
118
BIJLAGE
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het
VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02/512 91 10).
Wettelijke Depot: D/2000/2939/5
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Egmontstraat 5 – 1000 Brussel
Tel (02) 512 91 10 – Fax (02) 512 29 96.
Download