VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN SOCIOLOGIE Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie aan de Vlaamse universiteiten Brussel, december 2000 Voorwoord In dit rapport brengt de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de periode oktober tot december 1999 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie aan de Vlaamse universiteiten. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de betrokken universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en zijn Nederlandse tegenhanger, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Dit komt onder meer tot uiting in de gehanteerde procedure. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Belangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling is dat haar rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie over op welke punten de betrokkenen zelf binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig en mogelijk achten. Daarnaast kan ook gehoopt worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit. Vastgesteld kan worden dat de universiteiten steeds meer belang hechten aan de kwaliteitszorg in het algemeen, en aan de opvolging van de aanbevelingen van visitatiecommissies in het bijzonder. Gelet op de inspanningen van de universiteiten terzake ben ik ervan overtuigd dat ook aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie waar mogelijk gevolg zal worden gegeven. Naast het leveren van een bijdrage tot kwaliteitshandhaving en -verbetering, moet het rapport tevens de bredere samenleving inlichten over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de Politieke en Sociale Wetenschappen, de Politieke Wetenschappen en de Sociologie, en informatie verschaffen over de wijze waarop de betrokken opleidingen omgaan met de kwaliteit van het onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Politieke en Sociale Wetenschappen, de Politieke Wetenschappen en de Sociologie. De commissie dankt in haar inleiding al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Ik sluit mij graag bij deze dank aan. Daarenboven is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de Voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. E. Witte Voorzitter VL.I.R. 12/2000 2 Inhoud Voorwoord 2 Ten Geleide 5 Deel 1: Algemeen deel 7 I. De onderwijsvisitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie 9 1. Inleiding 9 2. De betrokken opleidingen 9 3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling 3.2. Taakomschrijving 3.3. Werkwijze 10 4. Korte terugblik op de visitatie 11 5. Opzet en indeling van het rapport 12 II. Het referentiekader 13 III. Algemene beschouwingen 16 IV. De opleidingen in vergelijkend perspectief 20 1. Doelstellingen van de opleiding 20 2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma 2.2. Gebruikte werkvormen 2.3. Vaardigheden 2.4. Examinering 21 21 24 24 25 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling 3.2. Stage 26 26 26 3 12/2000 4. De studenten 4.1. Instroom en totaal aantal studenten 4.2. Kwaliteit van de instroom 4.3. Slaagcijfers 27 27 27 27 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 27 27 28 6. Faciliteiten 28 7. De afgestudeerden 29 8. Personeel 29 9. Internationalisering 31 10. Interne kwaliteitszorg 32 Deel 2: Opleidingsrapporten 33 1. Vrije Universiteit Brussel (opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie) 35 2. Universiteit Gent (opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie) 49 3. Katholieke Universiteit Brussel (opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen) 65 4. Universiteit Antwerpen (opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen) 77 5. Katholieke Universiteit Leuven (opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie) 93 12/2000 Bijlagen 107 Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie 109 Bijlage 2: Bezoekschema’s 113 4 Ten Geleide Als ik als voorzitter op deze visitatieopdracht terugblik, meen ik te mogen zeggen dat dit een zeer positieve ervaring geworden is. Dit is niet alleen het geval omdat de bezoeken op zich zo’n intense en boeiende belevenis vormden, maar ook omdat de hele onderneming als zeer zinvol werd ervaren. Wij zijn als commissie aan deze opdracht begonnen in de hoop constructief met de opleidingen samen te werken: enerzijds om de dynamiek van de zelfevaluatie te helpen activeren, maar anderzijds - en niet minder belangrijk - deze aan te vullen met een eigen inbreng. Deze hoop was mijn inziens terecht: het opstellen van de zelfstudies bleek overal een heel veranderingsproces op gang gebracht te hebben, dat meestal met onze komst nog werd aangewakkerd. Daarnaast was de commissie, als buitenstaander, in de gelegenheid om sommige evidenties te doorbreken, verbeteringen of oplossingen aan te dragen, geblokkeerde gesprekken op gang te helpen en algemene problemen te signaleren. Zo kwamen wij onder meer ook tot aanbevelingen voor overleg en samenwerking tussen de instellingen en tot suggesties aan allerhande overheidsinstanties. Wij hopen dat deze evenveel aandacht zullen krijgen als onze raadgevingen aan de opleidingen. Deze zijn immers al zeer snel de resultaten van onze gesprekken in de praktijk gaan omzetten. Dit laatste maakt dat ons eindrapport al voor een deel voorbijgestreefd is. Ik betreur dat ik samen met de commissie geen verslag kan uitbrengen over wat intussen reeds werd gerealiseerd, maar dit valt buiten onze opdracht. Ook de omstandigheden en de sfeer waarin wij mochten werken waren zeer positief. Deze worden door mensen gemaakt en hier passen dus woorden van dank. Ten eerste richt ik mij tot de instellingen en opleidingen, voor hun gulle gastvrijheid en intense medewerking; ten tweede tot de commissieleden of beter: de vrienden van ons team, die ondanks drukke bezigheden hun deskundigheid met enthousiasme ten dienste van de visitatie stelden. De meesten moesten hierbij van ver komen en waren toch zonder falen steeds aanwezig. Tot slot moet ik de dames die ons hebben begeleid heel speciaal bedanken. Zonder hun ervaring, deskundigheid en toewijding zouden wij nergens gestaan hebben. En alhoewel dit slaat op de drie begeleidsters die we opeenvolgend gekend hebben - Marleen Bronders, Annemie Van Linthoudt en tenslotte Sophie Verfaillie - wil ik toch vooral de eerstgenoemde in het zonnetje zetten. Marleen Bronders deed al onze visitatiebezoeken mee en maakte nog de deelrapporten toen zij al elders tewerkgesteld was. Telkens heeft de commissie haar efficiënte inzet en haar verantwoordelijkheidszin moeten bewonderen. Ook op de twee anderen kon de visitatiecommissie steeds rekenen. Zo bracht Sophie Verfaillie, als neofiet, toch de moeilijke opdracht van de afwerking van de verslagen vlot tot een goed eind. Prof. Em. A.Van den Brande Voorzitter van de visitatiecommissie 5 12/2000 12/2000 6 DEEL I ALGEMEEN DEEL 7 12/2000 12/2000 8 De onderwijsvisitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie 1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de maanden oktober tot december 1999 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) heeft gevisiteerd. Bij deze visitatie waren de volgende opleidingen betrokken: de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie van de K.U.Leuven, de RUG en de VUB, en de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen van de K.U.Brussel en de UA. De commissie heeft getracht om, ingevolge haar opdracht, zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen. Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een deelrapport geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per instelling weergegeven. Op basis van de deelrapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen vergelijkenderwijs per thema worden aangeboden. Hierdoor krijgen de opleidingen onder meer de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van elkaar. 2. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie bezocht aan de volgende universiteiten: – van 19 t.e.m. 22 oktober 1999:Vrije Universiteit Brussel – van 26 t.e.m. 29 oktober 1999:Universiteit Gent – van 3 t.e.m. 4 november 1999: Katholieke Universiteit Brussel – van 16 t.e.m. 18 november 1999: Universiteit Antwerpen – van 7 t.e.m. 10 december 1999: Katholieke Universiteit Leuven 9 12/2000 3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Prof. Dr. A. Van den Brande, professor emeritus Sociologie en Politieke Wetenschappen, Universiteit Gent. Leden: – Prof. Dr. R.B. Andeweg, hoogleraar Empirische Politicologie, Universiteit Leiden. – Prof. Dr. J. Coenen-Huther, hoogleraar Sociologie, Université de Genève. – Prof. Dr. J. Delcourt, professor emeritus Sociologie, Université Catholique de Louvain. – Prof. Dr. A. François, hoogleraar Politieke en Bestuurswetenschappen, Université Catholique de Louvain. – Prof. Dr. P.G. Swanborn, professor emeritus Sociaal-wetenschappelijke Methodologie, Universiteit van Amsterdam en Universiteit Utrecht. – Prof. Dr. D. McQuail, professor emeritus Communicatiewetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Mevr. M. Bronders, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie tot en met 29 februari 2000. Vanaf 1 maart 2000 werd haar taak overgenomen door Mevr. S. Verfaillie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1. 3.2. Taakomschrijving De taak van de visitatiecommissie was: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. 3.3. Werkwijze De commissie hield haar installatievergadering op 29 en 30 september 1999. Tijdens deze vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie deel 1, hoofdstuk II), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan een opleiding in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie naar haar opvatting zou moeten voldoen. Voorts werden er de zelfstudies besproken en het programma van de bezoeken opgesteld. 12/2000 10 DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN – SOCIOLOGIE De bezoeken zijn aan de universiteiten volgens een analoog stramien verlopen1 . Tijdens de eerste dag van het bezoek vond een voorbereidende vergadering van de visitatiecommissie plaats, gevolgd door een kennismaking met vertegenwoordigers van de academische overheid, de faculteit en met de opleidingsverantwoordelijken. De twee daaropvolgende dagen van het bezoek heeft de commissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie, de facultair coördinator, studentenvertegenwoordigers, kandidatuur- en licentiestudenten, de AAP-leden en de ZAP-leden, afgestudeerden. ‘s Avonds vond steeds een ontmoeting met de opleidingsverantwoordelijken plaats. De vierde dag van het bezoek werd met de verantwoordelijken voor studieadvies en studiebegeleiding, de ombudspersoon en de verantwoordelijken voor internationalisering gesproken. Tevens werd de mogelijkheid voorzien tot het voeren van bijkomende gesprekken. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte universiteit. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie die door de opleidingen werd ter beschikking gesteld, zoals scripties/eindverhandelingen, verslagen, schriftelijk studiemateriaal en handboeken. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Tot slot werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleidingen. De bezoeken aan de K.U.Brussel, waar enkel de eerste cyclus van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt aangeboden, en de UA, waar in de tweede cyclus geen opsplitsing tussen de opleiding Politieke Wetenschappen en Sociale Wetenschappen wordt gemaakt, namen respectievelijk twee en drie dagen in beslag. Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. 4. Korte terugblik op de visitatie De commissie hoopt met dit rapport een constructieve bijdrage te hebben geleverd tot de kwaliteit van de opleidingen in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie in Vlaanderen. Zij is er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar de faculteiten het niet mee eens zijn. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling zijn dat dit rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie en dat wordt nagegaan op welke punten de faculteit zelf verbetering nodig acht, en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Het is belangrijk voor ogen te houden dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van een momentopname en dat op een aantal punten al veranderingen gebeurd zijn, mede ingevolge het visitatieproces. 1. Ter illustratie worden de bezoekschema’s van de visitatiecommissie opgenomen in bijlage 2. DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN – SOCIOLOGIE 11 12/2000 De visitatiecommissie heeft haar opdracht met genoegen uitgevoerd. Zij wenst haar dank uit te spreken ten aanzien van al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. De commissie heeft de gastvrijheid waarmee zij door de verschillende instellingen werd ontvangen ten zeerste op prijs gesteld. In het bijzonder heeft zij waardering voor de grote openheid waarmee de gesprekken werden gevoerd. De commissie hoopt dat realisaties en werkwijzen van de ene universiteit de andere zullen inspireren en motiveren, en dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de optimalisering van het academisch onderwijs in de Politieke en Sociale Wetenschappen, Politieke Wetenschappen en Sociologie. Tenslotte hoopt de visitatiecommissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de betrokken opleidingen in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. 5. Opzet en indeling van het rapport Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen. In hoofdstuk III wordt door de commissie een aantal algemene beschouwingen geformuleerd. Hoofdstuk IV geeft vergelijkenderwijs per thema de belangrijkste bevindingen weer. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de opleidingen die zij heeft gevisiteerd. 12/2000 12 DE ONDERWIJSVISITATIE POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN – SOCIOLOGIE Referentiekader Aangezien de meeste vereisten, mits specifiëring, in min of meerdere mate gelden voor alle sociaalwetenschappelijke opleidingen, heeft de commissie de voorkeur gegeven aan een breed algemeen kader, dat daarna per discipline kan worden ingevuld. I. Doelstellingen en vereisten voor de opleidingen in de Politieke en Sociale Wetenschappen in het algemeen Maatschappij en wetenschap vragen breedgevormde sociale wetenschappers die binnen de door hen gekozen richting, zelfstandig op academisch niveau kunnen werken en zich – mits inwerking – ook in aangrenzende domeinen kunnen waarmaken. Dit alles zowel in onderzoeks-, beleids- en bestuurs-, als in adviserende en uitvoerende functies, en dit zowel op nationaal als op internationaal niveau. Met andere woorden: er wordt een combinatie verwacht van polyvalentie en een degelijke kennis van de eigen discipline. A. DIT BETEKENT DAT DE AFGESTUDEERDEN MOETEN VOLDOEN AAN VOLGENDE EISEN: 1. Kennis a. Een grondige kennis van de problemen, begrippen, theorieën en benaderingen van de eigen wetenschap. b. Kennis en inzicht in de (systemen van) waardeoordelen die deze benaderingen hebben beïnvloed en beïnvloeden, zeker in een pluralistische maatschappij. c. Een grondige theoretische en praktische kennis van de kwantitatieve en kwalitatieve sociaal-wetenschappelijke werkwijzen, methoden en onderzoekstechnieken. d. Een zeer grondige kennis van theorie en onderzoek, inclusief de toepassing van de verkregen kennis ten behoeve van beleidsingrepen en de evaluatie van deze ingrepen, in een paar deelgebieden van hun discipline. HET REFERENTIEKADER 13 12/2000 e. Voldoende inzicht in wetenschapsleer en epistemologie om kritisch en ook reflexief en zelfkritisch te werk te kunnen gaan. f. Voldoende inzicht in de andere relevante Wetenschappen om minstens, op een kritische wijze, gebruik te kunnen maken van hun inzichten en resultaten. g. Voldoende feitelijke kennis van – en inzicht in – de voornaamste maatschappelijke en politieke instituties, ontwikkelingen en problemen, met hun achtergronden en perspectieven. h. Voldoende kennis van de talen die courant in hun discipline worden gebruikt. 2. Vaardigheden a. Bovenal de vaardigheid om te pendelen tussen het abstracte en het concrete. Met andere woorden om theorieën en hypothesen toe te passen op de werkelijkheid of omgekeerd om sociale en politieke verschijnselen en problemen te vertalen in sociaal-wetenschappelijke probleemstellingen. b. In staat zijn om verschillende invalshoeken en standpunten te lokaliseren, te relateren en te relativeren en zo naar hun ad hoc bruikbaarheid in te schatten. c. In staat zijn om sociale onderzoeksmethoden en -technieken te hanteren. d. Vaardigheid om de gepaste literatuur te vinden, te schiften en te analyseren en dat via alle beschikbare media. e. Vaardigheid om zowel schriftelijke als mondeling te rapporteren, ook in het Engels. f. De nodige sociale vaardigheden om in een team te kunnen samenwerken. g. In staat zijn informaticasystemen te gebruiken op verschillende terreinen. 3. Attitudes a. Wetenschappelijke en beroepsmatige zelfkritiek, nauwgezetheid en eerlijkheid. b. Wetenschappelijke nieuwsgierigheid en openheid van geest, zodat men in staat is om inzicht te verwerven in nieuwe sectoren en ontwikkelingen. c. Zin voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. d. Gefundeerde en, waar mogelijk, positieve kritische zin. e. Openheid voor verandering en innovatie. B. AAN DE OPLEIDING TE STELLEN EISEN. De opleidingen moeten: 1. Een duidelijk beeld hebben van hun doelstellingen. 2. Een evenwicht bezitten tussen de verschillende soorten vakken die nodig zijn voor het bereiken van bovenstaande doelstellingen. Met name tussen vakken over de eigen discipline, over feitelijke sociale en politieke situaties, over denkwijzen en ideologieën, over methoden en technieken en tenslotte de andere sociale en menswetenschappelijke vakken. Bij dit alles mag enig kritisch perspectief niet ontbreken. 12/2000 14 HET REFERENTIEKADER 3. Voldoende samenhang en coördinatie vertonen. Het feit echter dat docenten verschillende uitgangspunten hanteren is positief te beoordelen op voorwaarde dat de studenten voldoende inzicht meekrijgen om dit te plaatsen. Volledige overlappingen dienen wel vermeden. Best bestaat er ook een samenhang in de keuzevakken. 4. Breed en oriënterend aanzetten in de eerste kandidatuur en daarna, voornamelijk in de licenties, grondiger en specifieker worden. 5. Er dienen van in het begin verschillende werkvormen te worden aangeboden, gericht op ontwikkeling van de zelfwerkzaamheid. Het beroep op de zelfwerkzaamheid dient te groeien in de loop van het curriculum om te culmineren in de scriptie/eindverhandeling. Dit neemt niet weg dat aan de studenten ook moet worden geleerd om in team te werken. 6. De opleiding moet in staat zijn (of gesteld worden) om deze groei naar zelfstandig wetenschappelijk werken degelijk te begeleiden. 7. Uiteraard geldt overal de eis van inhoudelijke kwaliteit, wat best gewaarborgd wordt door ernstig wetenschappelijk werk en/of praktijkervaring. C. RANDVOORWAARDEN WAARAAN VOLDAAN DIENT TE WORDEN. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Beschikken over de nodige middelen, qua personeel, infrastructuur en logistiek. Beschikken over oplossingen om de kwaliteit van de instroom te verbeteren. Een goede voorlichting en keuzebegeleiding. Een goed uitgebouwd systeem van studie- en studentenbegeleiding. Een verstandige en bestendige kwaliteitszorg, waarin openheid en overleg centraal staan. Een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en onderzoek bij de staf. Een goed personeelsbeleid, voornamelijk met het oog op de nodige evenwichten en de nodige diversiteit van deskundigheid en oriëntering bij de staf. 8. Openheid voor innovatie. 9. Internationalisering. II. Specifiëring Hoewel de bovenstaande vereisten voor alle opleidingen belangrijk zijn, zijn er toch voor elke opleiding speciale accenten te leggen. Dit geldt vooral voor de eisen waaraan de afgestudeerden moeten voldoen. Alle eisen moeten natuurlijk wel telkens specifiek worden ingevuld. Zo zal bijvoorbeeld de internationalisering in elke opleiding anders liggen, zowel naar inhoud als naar vorm. Van afgestudeerden in de bestuurswetenschappen mag dan bijvoorbeeld een grondige kennis van het publiek- en administratief recht worden verwacht, naast kennis van – en vaardigheden in – beleids-, bestuurs- en managementtechnieken. HET REFERENTIEKADER 15 12/2000 Algemene Beschouwingen Globaal evalueert de commissie de gevisiteerde opleidingen positief. Hun waarde blijkt onder meer duidelijk uit de ‘eindprodukten’ die ze afleveren: de eindverhandelingen, (laatstejaars)studenten, afgestudeerden. Het lijdt geen twijfel dat de samenstelling van de programma’s, het blijvend zoeken naar verandering, de kwaliteit, de inzet en de toegankelijkheid van het AP, de groeiende nadruk op zelfwerkzaamheid en de band met het wetenschappelijk onderzoek bijdragen tot dit resultaat. Vanuit deze positieve vaststelling wil de commissie op een aantal algemene problemen ingaan en suggesties voor verbetering formuleren. – Sociologie, Politieke- en Communicatiewetenschappen worden in de meeste universiteiten aan dezelfde faculteit gedoceerd. In het algemeen brengen de toename van studenten en middelen en de externe aanpassingsdruk echter een verdergaande differentiatie en verzelfstandiging van de deelrichtingen met zich mee. Hierdoor dreigen nuttige links tussen die richtingen verloren te gaan. Sociologie, Politieke - én Communicatiewetenschappen hebben mekaar veel te bieden enerzijds en hebben veel gemeenschappelijk anderzijds: het zijn tenslotte alle drie sociale Wetenschappen. De commissie is van mening dat de onderlinge banden niet mogen verbroken worden. Tenslotte zijn de drie benaderingen in het beroepsleven ook niet altijd strikt te scheiden zijn. – De ruime omvang van de instroom stelt op de eerste plaats de grotere instellingen voor problemen: voornamelijk in de eerste kandidatuur leidt dit, ondanks alle inspanningen (zoals speciale studiebegeleiding, ondersteunende websites en volgehouden toegankelijkheid van het AP), tot een didactisch deficit, dat dringend om een herziening van de omringingsnormen vraagt. De commissieleden zijn van mening dat deze normen nog te veel gebaseerd zijn op een concept van passieve kennisoverdracht, dat zowel de huidige sociale Wetenschappen als hun didactiek onrecht aandoet. Studenten opleiden tot zelfstandige wetenschapsbeoefenaars (wat bijna een definitie is van universitair onderwijs) vereist dat vanaf de eerste kandidatuur met ernstige zelfwerkzaamheid kan van start gegaan worden en dat de overheid hiervoor de nodige middelen verstrekt: wie kwaliteit wil, moet bereid zijn hiervoor te betalen. De prijs zou evenwel kunnen gedrukt worden door de kwaliteit (en zo de omvang) van de studenteninstroom beter te regelen. (cfr. infra) Voor de kleinere instellingen en/of opleidingen is het dan weer moeilijk om met een beperkte staf het ganse veld te dekken. Hier zouden bijkomende middelen deze nood kunnen helpen lenigen. Hierbij dient gezegd dat de interne allocatie van de middelen in de bezochte 12/2000 16 ALGEMENE BESCHOUWINGEN instellingen een zeer ambivalent probleem is. Het is de commissie duidelijk dat de universiteiten hierbij een zekere marge van vrijheid nodig hebben, maar of die zo groot moet zijn als ze nu is, is de vraag. – Alle bezochte opleidingen staan ook voor het probleem van het grote aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur dat, met ± 60%, boven het algemeen universitair gemiddelde ligt, al is recent in sommige opleidingen enige verbetering merkbaar. Sommige opleidingen hebben - naast de bestaande begeleiding van de eerstekandidatuurstudenten - ook getracht iets te doen aan een deeloorzaak, namelijk de gebrekkige voorkennis van sommige studenten. Zo voorziet de VUB bijvoorbeeld brugcursussen en zelftoetsingstechnieken voor beginnende studenten en biedt de UA speciale herhalingsmodules aan. Nochtans blijkt de huidige situatie naar mening van de commissie vooral te wijten aan een aantal factoren, die slechts in zeer geringe mate door de instelling beïnvloed kunnen worden. Hierbij denkt zij onder meer aan verkeerde inschatting van de studies, kwaliteit van de instroom, gebrek aan motivatie, ongelijke startposities voor bepaalde vakken… Deze factoren zijn voor een groot deel terug te voeren op de overheidsbeslissing om alle afgestudeerden in het bezit van een diploma secundair onderwijs zonder meer toegang tot de eerste kandidatuur te verlenen. De visitatiecommissie meent echter dat de bevoegde instanties er niet mogen in berusten dat noodgedwongen dit eerste jaar voornamelijk een selectiefunctie zou hebben. Daar waar de mogelijkheden voor interne maatregelen beperkt zijn (screening en vrijwillige bijscholing) is overleg over extern te nemen maatregelen nodig. Hier kunnen we denken aan een betere voorlichting van en vanwege de verantwoordelijken van de studieoriënteringsdiensten. (En dit voornamelijk in het secundair onderwijs: sociale Wetenschappen mogen niet meer als ‘gemakkelijke’ studies worden voorgesteld.) Ook dient de mogelijkheid van een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde te worden onderzocht: de verspilling van tijd en energie van studerenden en staf is te groot om hier geen ernstige maatregelen te treffen. Zoals hoger gezegd, vormt deze situatie ook een bijkomende belasting voor de didactische mogelijkheden in de eerste kandidatuur. – Wat betreft de programma’s kunnen we zeggen dat deze in het algemeen interessant en degelijk zijn en dat elk op zijn manier tracht polyvalentie en vakkennis te combineren. Toch is het zo dat de opleidingen zich - ook als ze aan aanpassingen in het programma denken - nog te veel laten leiden door de bestaande situatie. Bewuste keuzes, als compromissen tussen een ideaalbeeld dat geformuleerd is los van het bestaande en de reële mogelijkheden, komen te weinig voor. Het gewicht van kernvakken t.o.v. steunvakken, gemeenschappelijke t.o.v. specifieke vakken, hoofdvakken t.o.v. methodologische vakken, plicht- t.o.v. keuzevakken, zou dus rationeler kunnen bepaald worden. Ook de concrete uitwerking hiervan zou planmatiger kunnen: doelstellingen per opleidingsonderdeel, werkvormen en vaardigheidstrainingen zouden meer vanuit een totaalconcept kunnen gezien worden. Ter illustratie hiervan wijzen de commissieleden op sommige van de betrokken opleidingen waar de steunvakken de kernvakken dreigen te overvleugelen. Dit, terwijl in andere betrokken opleidingen de invulling van sommige steunvakken niet functioneel blijkt in het programma, maar waar ondanks klachten van de studenten, niet op gereageerd wordt. Anderzijds stelt de visitatiecommissie algemene tendensen vast, zoals de geringe aandacht in de Sociologieopleidingen voor het macrovlak (sociologie van economie en van politiek bijvoorbeeld) en in de Politieke Wetenschappen voor het microvlak (de participatie van de burger op de verschillende niveau’s in al zijn vormen). Ook de voorkeur voor hoorcolleges in laatstgenoemde richting is een voorbeeld van een door traditie bepaalde invulling van het programma. ALGEMENE BESCHOUWINGEN 17 12/2000 – Het onderwijs in methoden en technieken is meestal ook nog voor enige verbetering vatbaar. Suggesties hierbij kunnen zijn: de studenten zelf meer praktisch bezig laten zijn (bijvoorbeeld via leeronderzoek); kwantitatief en kwalitatief onderzoek meer met mekaar in verband brengen; de methodologie meer inhoudelijk in verband brengen met andere opleidingsonderdelen, zoals: feiten en problemen van de maatschappij, wetenschapsleer en epistemologie, theorie en theorievorming,... Uiteraard dient dit wederkerig te gebeuren, dus zowel vanuit de methodologische-, als vanuit de hoofdvakken, met verwijzingen naar onderzoek. Een sterkere directe band tussen het onderzoek van de staf en het onderwijs kan hierbij helpen. Ook meer aandacht voor praktijkgericht onderzoek, waaronder evaluatieonderzoek, is daarbij een suggestie. – De commissie is zich bewust dat in alle betrokken opleidingen gezocht wordt naar een betere vormgeving van de keuzemogelijkheden in de licenties en dit zowel qua ruimte voor keuze, qua inhoud als qua strukturen. Major/minor formules worden hierbij nogal eens naar voor gebracht. De commissie ziet dit als een positieve ontwikkeling: al ligt het door de concurrentiedruk erg moeilijk, toch is het een feit dat alleen al een goed geregeld akkoord over bijvoorbeeld de onderlinge toegankelijkheid van de minors, de opleidingen in alle betrokken Vlaamse universiteiten heel wat rijker en beter zou kunnen maken. – Hoewel het niveau van de eindverhandelingen globaal genomen goed is, zijn er toch vragen rond de afwikkeling ervan: ongelijke beoordelingen binnen de opleidingen en gebrek aan feedback worden regelmatig door studenten gesignaleerd. In de instellingen waar drie beoordelaars én een mondelinge verdediging voorzien zijn komt dit minder voor. Ook de stage roept regelmatig vraagtekens op en dit zowel omtrent invulling en begeleiding als over het al dan niet inrichten. In elk geval leeft bij veel studenten een behoefte aan meer contact met de sociale en/of politieke werkelijkheid, waarvoor wegen zullen dienen gezocht. – De computervaardigheden en de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden zijn overal zeer goed, maar de mondelinge vaardigheid is binnen de instellingen zeer verschillend en verdient meer systematische aandacht. – Waar de internationalisering in de Politieke Wetenschappen goed is ingeburgerd, is er in de sociologische opleidingen een weerstand merkbaar tegen langdurige verblijven van de studenten in het buitenland. Men ziet blijkbaar het strak opgebouwde opleidingsschema niet graag door individuele studenten doorbroken. De commissie kan hier begrip voor hebben, maar benadrukt anderzijds dat een verblijf aan een (goede) buitenlandse universiteit, meer en meer een must is. Hier dient naar andere formules gezocht, zoals intensive courses, langdurige vakantiecursussen of een semestersysteem. Dit laatste geeft de mogelijkheid om binnen een beperkt tijdsbestek kennis te maken met een buitenlandse universiteit. Het lijkt daarenboven op weg om een Europese norm te worden. De commissie vindt dat er grotere inspanningen zouden moeten gedaan worden om het volgen van cursussen in het buitenland aan te moedigen. Ook kan men zich afvragen of het personeel zijn internationale contacten niet meer zou kunnen gebruiken om de buitenlandse studieverblijven van de studenten vruchtbaarder te maken, voornamelijk door meer equivalente cursussen te zoeken. – Wat de interne kwaliteitszorg betreft, zijn ook enkele algemene opmerkingen te maken: alhoewel de bestaande overlegorganen in het algemeen ruimte bieden om programmaherzieningen te sturen en zeer acute pijnpunten te signaleren, blijft hun werk toch dikwijls eerder oppervlakkig. Curriculum- en cursusevaluaties dienen op regelmatige basis plaats te vinden. Deze laatste gebeuren overal maar stellen ook bijna overal (behalve aan de K.U.Leuven) problemen, vooral inzake participatie van de studenten. Nuttige suggesties kunnen hier zijn: 12/2000 18 ALGEMENE BESCHOUWINGEN de anonimiteit van de studenten waarborgen; voldoende feedback geven en vertrekken van zeer korte en relevante bevragingen op een weloverwogen tijdstip, die dan toelaten dieper in te gaan op eventuele pijnpunten. Jaarlijkse cursusevaluaties zouden zo een vlotte bijsturing mogelijk moeten kunnen maken. Dat hierbij ook de creatieve vrijheid en de waardigheid van de docenten gevrijwaard moet blijven spreekt vanzelf. Aangezien dit niet eenvoudig is, zou uitwisseling van ervaringen en overleg tussen universiteiten/opleidingen hier nuttig zijn. Ook de ombudsfunctie kan meestal enige aandacht gebruiken en dit enerzijds naar toepassingsgebied (nu vooral de examenproblemen), anderzijds zowel naar regelgeving en -handhaving als wat betreft een gezond evenwicht tussen voldoende toegankelijkheid voor de student en voldoende afstandelijkheid vanwege het AP. Bij dit alles speelt de schaal van de opleiding natuurlijk een grote rol. Een laatste punt inzake kwaliteitszorg betreft de bijscholing van de docenten: overal bestaat de mogelijkheid tot didactische bijscholing, maar het is vooral het AAP dat hierop ingaat. Dit is te begrijpen, maar betekent niet dat het ZAP geen baat zou kunnen hebben aan een goed gegeven didactische bijscholing. Daarnaast dient erop gewezen dat, hoewel het ZAP in het algemeen goede contacten heeft met buitenlandse collega’s, de mogelijkheden voor een langdurig verlijf in het buitenland zeer beperkt zijn. De meesten kunnen alleen maar dromen van een sabbatical… Hier ligt zeker nog een taak, zowel voor de universiteiten, als voor het FWO en de overheid. – Een aantal instellingen hebben de laatste jaren inspanningen gedaan om hun oudstudenten te ontmoeten en te bevragen. De binding tussen afgestudeerden en de opleidingen wordt door de commissie positief bevonden en kan op termijn leiden tot een meer systematisch volgen van de arbeidsmarkt. ALGEMENE BESCHOUWINGEN 19 12/2000 De opleidingen in vergelijkend perspectief In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand aan de bezochte faculteiten. Dit laat de opleidingen niet alleen toe zich, althans voor deze punten, te positioneren ten opzichte van elkaar, maar kan bovendien ook een stimulans zijn om van elkaar te leren. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere faculteiten heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen. 1. Doelstellingen en eindtermen De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie voor alle opleidingen helder en duidelijk in de zelfstudie omschreven en voldoen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt volgens de commissie duidelijk tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Wel meent de commissie dat een aantal aspecten, zowel voor de UA (wetenschappelijke aspecten) als de VUB (empirische aspecten), waarvoor overigens aandacht bestaat in de opleidingen, wat duidelijker in de doelstellingenformulering naar voren hadden mogen komen. Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, alle opleidingen er in het algemeen in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. 12/2000 20 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud De door de visitatiecommissie bezochte opleidingen bestaan uit twee cycli. De eerste cyclus omvat twee kandidaturen, de tweede cyclus twee licenties. Met uitzondering van de K.U.Brussel, die alleen de eerste cyclus aanbiedt, wordt door alle bezochte instellingen de volledige opleiding georganiseerd. In het algemeen beschouwd zijn de programma’s aan alle instellingen van goed academisch niveau. Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het programma van de K.U.Brussel in het algemeen logisch qua opbouw met een goede verticale en horizontale coördinatie. Wel heeft de commissie geconstateerd dat er in de eerste kandidatuur een onevenwicht bestaat in het gewicht van de drie basisopleidingsonderdelen; ze acht het gewenst dat de uren van deze opleidingsonderdelen gelijk worden geschakeld. Verder meent de commissie dat er in het programma meer ruimte moet komen voor de kernvakken en dit ten koste van de ondersteunende opleidingsonderdelen, die volgens haar in verhouding een te groot aandeel hebben. Voor wat de Sociologie betreft, geeft de commissie in overweging om de accenten te verleggen naar een sterkere probleem-oriëntatie van het onderwijs. Meer bruggen tussen de algemene sociologie en de concrete sociale en sociologische problemen zouden de praktische relevantie van het “vak” kunnen verhogen. Met betrekking tot de Politieke Wetenschappen meent de commissie dat meer concentratie en versterking van de inhoudelijke politicologische thema’s de opleiding ten goede zouden komen. Voor wat de Communicatiewetenschap betreft, meent de commissie dat in de methodologische opleidingsonderdelen meer aandacht moet worden besteed aan communicatiewetenschappelijke onderwerpen. De aanpak van de taalvakken in het curriculum wordt, zowel op didactisch als op inhoudelijk vlak, gewaardeerd door de commissie. Tenslotte wenst de commissie erop te wijzen dat ze, gezien de traditionele oriëntering van de K.U.Brussel op de K.U.Leuven, begrijpt dat er enerzijds een zekere mate van afstemming op de programma’s van deze instelling nodig is, maar zij pleit anderzijds voor voldoende soepelheid en openheid om voor een stuk een invulling te geven die rekening houdt met de eigen mogelijkheden, en die voldoende aanknopingspunten biedt voor samenwerking met alle Vlaamse universiteiten en voor de te waarderen samenwerking met de F.U.S.L. (Facultés Universitaires Saint-Louis). De commissie is van oordeel dat de programma’s van de VUB ruim oriënterend en degelijk zijn opgebouwd. Wel weegt volgens haar, en dit voornamelijk in de richting Sociologie, de kwantitatieve methodologie vrij zwaar door. Mogelijk draagt dit in de tweede kandidatuur en de licenties Sociologie bij tot de zeer lage slaagcijfers. Bovendien leidt dit tot een vrij eenzijdige selectie van de studenten in de Sociologie, aangezien de keuze van de studenten voor één van de afstudeerrichtingen in de licenties er sterk door wordt beïnvloed. Verder meent ze dat de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen, als jonge, enigszins opgedrongen studierichting, nog voor verbetering - eventueel zelfs voor herformulering - vatbaar is. Zo wordt naar het oordeel van de visitatiecommissie in het programma te veel bestuursrecht aangeboden en zijn er ook nog te veel opleidingsonderdelen van beschrijvende, inventariserende aard. De commissie is van oordeel dat meer coherentie dient te worden ingebracht in sommige door de studenten gekozen keuzepakketten. Een striktere structurering van de keuzes, dan wel een beperking van de keuzeruimte gekoppeld aan een verhoging van het aantal studiepunten voor de eindverhandeling, zou hier volgens haar al enig soelaas kunnen brengen. DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 21 12/2000 De commissie heeft veel waardering voor de manier waarop de opleiding aan de UA het probleemgericht onderwijs wetenschappelijk heeft weten te onderbouwen. Heel positief waardeert de commissie verder het leeronderzoek dat een systematische leerschool vormt voor zelfwerkzaamheid, al weegt het wel zwaarder door dan de studiepunten aangeven. Ook de aandacht voor evaluatieonderzoek wordt als positief ervaren. Wel meent de commissie dat, zoals trouwens in de zelfstudie wordt vermeld, het programma nog veel sporen van de gescheiden instellingen draagt. Zo vormt de opleiding volgens de commissie geen continuum: er zijn drie opties in de kandidaturen en vier zwaartepunten in de licenties die onvoldoende op elkaar zijn afgestemd, er zijn overlappingen en herhalingen, voornamelijk tussen de kandidaturen en de licenties, en de verdeling van het curriculum over de kandidaturen en de licenties is ook niet altijd ideaal. De commissie mist in dit verband ook een optie Politieke Wetenschappen in de kandidaturen, daar waar wel een optie Sociaal-economische Wetenschappen wordt georganiseerd. Daarnaast zou er volgens de commissie in de kandidaturen meer ruimte moeten komen voor de kernvakken en dienen sommige onderwerpen meer systematisch aan bod te komen. Verder missen de studenten in de opties in de tweede kandidatuur in sommige gevallen de nodige voorkennis, omdat bepaalde opleidingsonderdelen waarop wordt voortgebouwd niet in de gemeenschappelijke stam in de eerste kandidatuur zijn opgenomen. In de drie opties worden daarenboven dezelfde opleidingsonderdelen aangeboden die evenwel een verschillend aantal studiepunten hebben. Voor wat de licenties betreft, heeft de commissie vastgesteld dat sommige van de zwaartepunten breed en andere smal zijn ingevuld. Verder is er een groot aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen - voor de Politieke Wetenschappen zijn er wel te weinig economische keuzeopleidingsonderdelen - maar de keuzeruimte is zeer smal. Dit alles duidt aan dat in de toekomst een grote gemeenschappelijke aandacht nodig zal zijn voor de verbetering en de verdere uitbouw van de opleiding. Op het ogeblik van het visitatiebezoek was het gesprek hierover in voorbereiding. De visitatiecommissie heeft aan de K.U.Leuven twee degelijke, rijk gestoffeerde opleidingen aangetroffen, die op een brede deskundigheid steunen. De problemen die zij heeft vastgesteld, zijn vooral die van een grootschalige instelling in beweging, en dus meestal slechts de schaduwzijde van iets zeer positief, namelijk de inspanningen die geleverd worden om zich aan te passen en te vernieuwen. Dit komt volgens de commissie vooral tot uiting in de verwezenlijkte of op stapel staande programmahervormingen, die haar inziens een aantal verbeteringen meebrengen en dit vooral door een betere structurering van de keuzemogelijkheden in de licenties. Hierbij zal men zeker nog verdere inspanningen moeten doen om de studiedruk onder controle te houden, en dit zowel in de tweede kandidatuur als in de licenties. Wat de huidige programma’s betreft, meent de visitatiecommissie dat de kandidaturen mooi zijn opgebouwd en inhoudelijk interessant zijn ingevuld. Wel vraagt de commissie zich af of de (overigens hoogstaande) invulling van sommige opleidingsonderdelen (1) wel aangepast is aan de betrokken fase van het curriculum, ofwel (2) aangepast is aan de functie die het opleidingsonderdeel heeft in het curriculum. Het ander probleem dat zich volgens de visitatiecommissie stelt, is de vraag hoe men de gemeenschappelijkheid kan verzoenen met de aspiraties van de afzonderlijke studierichtingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat op dit vlak, in grondig overleg, keuzes zullen moeten worden gemaakt, waarbij een bredere invulling en etikettering van een aantal basisopleidingsonderdelen al een hele stap vooruit zou kunnen zijn. 12/2000 22 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF Voor de Politieke Wetenschappen zou volgens de visitatiecommissie een algemeen integrerend, dieper uitgewerkt opleidingsonderdeel “politicologie” in de tweede kandidatuur of de eerste licentie zinvol zijn. De invulling van dit onderdeel zou dan best gebeuren in het licht van een nieuwe situatie, zoals ze hierboven werd aangegeven. Het invoeren van een dergelijk opleidingsonderdeel in het gemeenschappelijk deel van de tweede kandidatuur zou volgens de commissie wat meer evenwicht brengen tussen de sociologische en politicologische component in de kandidaturen. In de licenties is de commissie voornamelijk het innoverend karakter van de subrichting Bestuurswetenschappen in het oog gesprongen. Door de nadruk die binnen deze richting op overheidsmanagement wordt gelegd, speelt ze volgens de commissie op een unieke wijze in op de huidige behoeften. Verder wil de commissie er op wijzen dat bij het streven naar verzelfstandiging van de studierichtingen niet mag worden vergeten om links met de andere studierichtingen uit te bouwen. Het zou te betreuren zijn dat geen veelzijdig en systematisch gebruik zou worden gemaakt van het rijke potentieel dat in de Faculteit aanwezig is. Aan de RUG tenslotte, heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat de programma’s - en in het bijzonder dat van de Politieke Wetenschappen - de sporen dragen van de onderbezetting die er tot voor kort is geweest. Dit betekent geenszins dat de bestaande opleidingen niet van goede kwaliteit zijn. Binnen de opleidingen bestaat er echter haar inziens nood aan het maken van keuzes, vastleggen van prioriteiten en ontwikkelen van een globale visie. Hierrond begonnen trouwens (zoals zowat overal) reeds denkoefeningen en gesprekken tijdens het opstellen van de zelfstudie. Voor wat de programma’s betreft, is de commissie van oordeel dat de logica die in de opbouw ervan zit, versterkt dient te worden. Zo meent de visitatiecommissie dat in de eerste kandidatuur één inleidend opleidingsonderdeel in elk van de opleidingen wenselijk is. Dit zou ook een meer evenwichtige keuze voor de studenten tussen de drie richtingen in de tweede kandidatuur mogelijk maken. Verder acht de visitatiecommissie het gewenst dat in de eerste kandidatuur ook een inleidende cursus methodologie wordt opgenomen, waarop dan in de volgende studiejaren kan worden voortgebouwd. Dit zou er kunnen toe bijdragen dat de methodologische leerinhouden minder als selectiecriteria tussen de twee opleidingen zouden spelen. Voor wat de tweede kandidatuur betreft, acht de commissie het wenselijk dat binnen de optie Politieke Wetenschappen het aantal uren van de drie opleidingsonderdelen die de basis vormen voor de keuze van de richting in de eerste licentie Politieke Wetenschappen, wordt gelijkgeschakeld. De commissie is bovendien ook van oordeel dat er in het geheel dringend meer duidelijkheid dient te komen over het statuut van de studierichting Bestuurswetenschappen. Zij meent dat, indien de Faculteit deze richting wenst te organiseren, ze beter dient te worden geïntegreerd binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat er een onevenwicht bestaat tussen het aandeel opleidingsonderdelen gericht op het eigen vakgebied enerzijds en het aandeel ondersteunende opleidingsonderdelen (andere sociaal-wetenschappelijke en gedragswetenschappelijke opleidingsonderdelen) anderzijds. De commissie meent dat er meer ruimte in de programma’s zou moeten zijn voor eigen accenten, zeker ook gezien het groeiend aantal nieuwe noden. Om ruimte te creëren, beveelt de commissie aan het aantal uren van de ondersteunende opleidingsonderdelen te verminderen. Verder zou volgens de commissie ook ruimte kunnen worden geschapen door opleidingsonderdelen samen te smelten of ze minstens beter horizontaal en verticaal op elkaar af te stemmen. Tenslotte zou ook alleen reeds een betere volgorde tussen de opleidingsonderdelen in sommige studiejaren meer ruimte kunnen brengen. DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 23 12/2000 Verder heeft de commissie vastgesteld dat de drie opties in de licenties Politieke Wetenschappen, die toch allen tot hetzelfde diploma leiden, programma’s hebben met weinig zicht op de kern van de andere benaderingen. De visitatiecommissie acht het gewenst dat meer gemeenschappelijke basiskennis in de drie richtingen wordt aangeboden. In het algemeen acht de commissie het trouwens wenselijk dat de banden tussen de zich steeds verder differentiërende richtingen worden versterkt. De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs lijkt aan alle instellingen voldoende tot goed en wordt tot genoegen van de visitatiecommissie verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs. 2.2. Werkvormen De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat. Vooral aan de K.U.Brussel, de VUB en de UA worden de opleidingen gekenmerkt door een variatie aan werkvormen. Aan de RUG en in zekere mate ook aan de K.U.Leuven zou met name in de kandidaturen een beter evenwicht moeten worden gezocht tussen hoorcolleges en werkcolleges/ oefeningen. Dit veronderstelt echter een wetswijziging, die een betere omringing toelaat van de studentenmassa, voornamelijk in de eerste kandidatuur. Dit geldt ten andere voor de zelfwerkzaamheid in het algemeen. Daar wordt – tot voldoening van de commissie – overal veel belang aan gehecht. Aan de RUG, de K.U.Leuven en de UA bemoeilijken de grote studentenaantallen in de kandidaturen evenwel de zelfwerkzaamheid. De commissie heeft bewondering voor de inspanningen die aan de RUG geleverd worden om de opleidingen in staat te stellen via ondersteunende websites ook bij opleidingsonderdelen met grote studentenaantallen interactieve oefeningen aan te bieden. Ze heeft dan ook met veel genoegen geconstateerd dat er plannen en middelen zijn voor de verdere uitbouw van de on-line ondersteuning. Ook ten aanzien van de elektronische zelfstudiepaketten die werden ontwikkeld voor een aantal opleidingsonderdelen aan de K.U.Leuven, staat de commissie positief. 2.3. Vaardigheden De visitatiecommissie is van oordeel dat zowel de schriftelijke als de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden aan de K.U.Leuven en de K.U.Brussel in goede mate aan de orde komen in de opleidingen. De studenten leren in verschillende opleidingsonderdelen schriftelijk te rapporteren en krijgen verschillende mogelijkheden tot mondeling presenteren. Ten aanzien van de RUG, de VUB en de UA is de commissie van mening dat de schriftelijke rapportering van de studenten zeer goed is, maar dat er meer aandacht zou moeten worden besteed aan scholing in mondelinge communicatie en rapportering. De commissie heeft vastgesteld dat er initiatieven terzake bestaan, maar die verdienen volgens de commissie (nog) meer systematiek en structuur. Voor zover training en scholing op het gebied van mondelinge vaardigheden plaats vindt, zijn de resultaten hiervan niet altijd in gelijke mate waarneembaar in het optreden van de studenten. 12/2000 24 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF Binnen het programma van de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en de UA wordt expliciet aandacht besteed aan het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen. Aan de RUG en de VUB bestaat hiervoor binnen de programma’s geen expliciete aandacht, maar de mogelijkheid om zich in andere talen te bekwamen bestaat wel. Vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen volgens de commissie voldoende aandacht in de opleidingen. De commissie raadt evenwel aan om aan de betrokken opleidingen van de UA, de K.U.Brussel en de opleiding Politieke Wetenschappen van de RUG het lezen van boeken meer te stimuleren. Aan de VUB zou voornamelijk het gebruik van anderstalige literatuur nog wat meer moeten worden aangemoedigd. Een meer systematische training in interviewing en observatietechnieken in het programma van de VUB, de RUG en de K.U.Brussel lijkt de commissie aangewezen. Aan de UA blijken de onderzoeksvaardigheden van de studenten goed, al zou hier volgens de commissie meer systematische training in interviewtechnieken de opleiding ten goede komen. Voor de K.U.Leuven geldt dat een aantal deelrichtingen geen interviewtraining krijgen en andere deelrichtingen meer op hun honger blijven qua kwalitatieve onderzoeksmethoden. Aan computervaardigheden wordt volgens de commissie goede aandacht besteed aan alle universiteiten. Aan de VUB zou wel de methodiek van het informaticaonderwijs kunnen worden verbeterd. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals probleemoplossend vermogen, onafhankelijk en kritisch denken en zelfstandig leren en werken is in het algemeen goed tot zeer goed. Ten aanzien van de Sociologieopleiding aan de RUG meent de commissie wel dat verschillende opleidingsonderdelen meer probleemgestuurd zouden mogen zijn. De commissie stelt ook vast dat waar dit regelmatig gebeurt, aan de K.U.Brussel, de VUB en de licenties van de RUG en de UA, intense begeleiding en het werken in kleine groepen bijdraagt tot de ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. 2.4. Examinering De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd aan alle instellingen van goed niveau bevonden. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. De commissie dringt er wel op aan dat de multiple-choice vragen die in de eerste kandidatuur aan de RUG worden aangeboden eenduidig zouden worden geformuleerd. De commissie acht het positief dat, zoals aan verschillende instellingen gebruikelijk is, de werkstukken en de werkzaamheid tijdens de lessen in de beoordeling van de examens apart worden gequoteerd, en deze activerende werkvormen aldus de waardering krijgen die ze verdienen. De commissie waardeert dat aan de UA een semestersysteem bestaat, wat de studenten toelaat reeds na het eerste semester examens af te leggen over een aantal afgewerkte opleidingsonderdelen. Zij is van mening dat in andere instellingen waar (gedeeltelijke) semestersystemen bestaan, deze soms consequenter zouden kunnen worden toegepast. DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 25 12/2000 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, heeft ze vastgesteld dat het niveau ervan aan de RUG, de K.U.Leuven en de VUB goed is. Ondanks het feit dat de opleiding aan de K.U.Brussel zich beperkt tot de eerste cyclus, heeft de commissie vastgesteld dat bijzondere aandacht wordt besteed aan opgaven die als een voorbereidende fase van de later te maken eindverhandeling kunnen worden beschouwd. De commissie spreekt hierover haar waardering uit. Aan de opleiding van de UA meent de commissie dat er opvallende verschillen in kwaliteit bestaan tussen de verhandelingen onderling. De commissie is van oordeel dat meer overleg over de criteria waaraan de eindverhandeling moet voldoen wellicht zou kunnen helpen om deze grote verschillen weg te werken. Tegelijkertijd zou het vastleggen van de criteria ook bij de studenten meer duidelijkheid scheppen over de eisen die worden gesteld ten aanzien van de eindverhandeling. De begeleiding van de eindverhandeling is door de commissieleden goed bevonden. De UA kampt op dit vlak met een aantal problemen, waartegen reeds een aantal remediërende maatregelen genomen werden. Opleidingsonderdelen ter rechtstreekse ondersteuning van de eindverhandeling zijn in alle opleidingen aanwezig (uitgenomen de kandidatuursopleiding aan de K.U.Brussel) en worden door de commissie gewaardeerd. Ook de gehanteerde procedures voor de beoordeling van de eindverhandeling worden door de commissie adequaat bevonden. Ten aanzien van de VUB en de RUG betreurt de commissie dat de studenten slechts in beperkte mate feedback krijgen na de beoordeling en dat ze hun eindverhandeling niet mondeling presenteren. De commissie waardeert het dat aan de RUG en de K.U.Leuven een aantal eindverhandelingen tot een publiceerbaar artikel leiden. Ten aanzien van de opleidingen aan de UA, de VUB en de RUG spreekt de commissie de wens uit de studiepunten die aan de eindverhandeling verbonden zijn te verhogen. 3.2. Stage De commissie heeft vastgesteld dat initiatieven omtrent stage in de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen recent zijn. De stage binnen de richting Bestuurswetenschappen aan de RUG wordt positief ervaren door de visitatiecommissie. Wel meent ze dat er verbeteringen mogelijk zijn op het vlak van de informatieverstrekking en de begeleiding. Tevens geeft de commissie in overweging om wegen te zoeken om ook de studenten van de andere richtingen in contact te brengen met de sociale werkelijkheid De VUB voerde slechts recent een stageperiode in, zodat de commissie hier weinig uitspraak over kon doen. De commissie spreekt ten aanzien van de VUB en de universiteiten die nog niet in een stage voorzien, met name de UA en de K.U.Leuven, haar hoop uit dat in de toekomst enigszins tegemoet gekomen zal worden aan het verlangen van de studenten om in contact te komen met de sociale en/of politieke werkelijkheid. Gezien de opleiding aan de K.U.Brussel zich beperkt tot het aanbieden van kandidaturen, is de stage niet van toepassing. Wel vermeldenswaard zijn de studentencongressen die jaarlijks worden georganiseerd door de studenten van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en die gericht zijn op laatstejaarsscholieren en kandidatuurstudenten. 12/2000 26 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 4. De studenten 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Voor de cijfers met betrekking tot de instroom in de verschillende opleidingen wordt verwezen naar de deelrapporten. De visitatiecommissie is van mening dat de opleidingen aan de RUG, de K.U.Leuven en in toenemende mate aan de UA zowel positief als negatief sterk getekend worden door het groot aantal instromende studenten. Het meest opvallend stellen de problemen, die voortvloeien uit de grootschaligheid, zich in de eerste kandidatuur. De opleidingen hebben er in hun zelfstudies en tijdens de bezoeken op gewezen dat zij actief inspanningen leveren om de negatieve effecten van de grootschaligheid tegen te gaan. De opleiding aan de K.U.Brussel wordt daarentegen sterk getekend door haar kleinschaligheid. De commissie raadt aan dat de opleiding initiatieven ter verhoging van de instroom zou intensiveren. Hetzelfde geldt voor de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen aan de VUB. 4.2. Kwaliteit van de instroom De visitatiecommissie merkt op dat aan alle opleidingen de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is. De commissie stelt voor het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden, zoals talen, informatica en wiskunde, onder meer door screening en vrijwillige bijscholing bij te sturen. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. Hier moet in elk geval dringend aan gesleuteld worden, gezien het verband met de slaagcijfers. 4.3. Slaagcijfers Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur in alle opleidingen zeer hoog blijft. Aangezien dit tot op zekere hoogte in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport. De slaagcijfers in de tweede kandidatuur zijn aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven, de UA en de RUG relatief goed. Hetzelfde geldt voor de slaagcijfers in de licenties van de UA, de RUG en de K.U.Leuven, en de licenties van de Politieke Wetenschappen aan de VUB. De commissie meent dat de slaagcijfers in de kandidaturen en de licentieopleiding Sociologie aan de VUB (te) laag uitvallen. 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht de commissie de programma’s aan alle universiteiten studeerbaar. De commissie stelt vast dat aan de RUG, de VUB en de K.U.Brussel een vrij goede overeenstemming blijkt te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd. De commissie is van oordeel dat aan de DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 27 12/2000 UA daarentegen de studenten meer tijd aan sommige opleidingsonderdelen besteden dan begroot. Wat betreft de opleiding aan de K.U.Leuven blijkt vooral dat de zelfwerkzaamheid die van de studenten in de kandidaturen wordt verwacht niet echt begroot is. Aan de RUG blijkt met name de verdeling van de studietijd over de verschillende studiejaren evenwichtig. Aan de K.U.Leuven kent vooral de tweede kandidatuur een zware studiebelasting. Aan de VUB zorgt de zelfwerkzaamheid vooral in de tweede licentie voor een grote werkdruk. De tweede licentie aan de UA wordt eveneens gekenmerkt door een zware studiebelasting. De commissie acht een verhoging van het aantal studiepunten voor de eindverhandeling wenselijk voor de opleidingen aan de UA, de RUG en de VUB. 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding De visitatiecommissie staat, met betrekking tot de initiatieven die genomen worden in het kader van studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten, positief ten aanzien van alle opleidingen. Hetzelfde geldt voor de voorlichting en advisering tijdens de studies. Naargelang de universiteit dient wel meer duidelijkheid geschapen te worden ten aanzien van de eindverhandeling (de VUB), de keuzeopleidingsonderdelen (de VUB, de RUG en de K.U.Leuven) en de opties (de UA). De studiegidsen die de universiteiten aanbieden zijn naar mening van de commissie zeer duidelijk en bruikbaar. Het ‘contract met studenten’ dat de K.U.Brussel aan haar studenten aanbiedt is naar mening van de commissie een instrument dat de studenten duidelijk informeert over hun rechten en plichten. De commissie waardeert de gestructureerde studiebegeleiding die aan alle opleidingen bestaat. De inspanningen die door alle instellingen worden geleverd om de eerste kandidatuurstudenten te begeleiden worden door de commissie positief benaderd. De commissie acht het bestaan van ombudsdiensten positief. Met name aan de K.U.Brussel en de UA blijkt de ombudsdienst goed te functioneren; de ombudsfunctie aan de K.U.Leuven is naar mening van de commissie aan enige uitbreiding toe. Met betrekking tot de ombudsdienst aan de VUB stelt de commissie zich vragen ten aanzien van de huidige invulling. 6. Faciliteiten De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de faciliteiten van instelling tot instelling variëren. Naar het oordeel van de visitatiecommissie beschikken de opleidingen aan de K.U.Brussel en de RUG over goede onderwijsfaciliteiten. Positief is bovendien dat aan de RUG het personeel meer heil ziet in het werken met kleine groepen dan het lesgeven in een reuze auditorium. Het feit dat de opleiding zich aan de UA over twee campussen verspreidt, brengt een aantal problemen met zich mee. De commissie is ervan overtuigd dat de geplande verhuizing de integratie van de opleiding ten goede zal komen. Wel meent de commissie dat de UA met een tekort aan werkgroepruimten kampt. Deze laatste opmerking werd door de commissie tevens ten aanzien van de VUB geformuleerd. Voor wat de faciliteiten aan de K.U.Leuven betreft, is de commissie van mening dat de onderwijsruimten verouderd zijn. 12/2000 28 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF De bibliotheek wordt aan alle opleidingen goed bevonden qua organisatie en (geautomatiseerde) ontsluiting. De bibliotheekkredieten aan de K.U.Leuven en de VUB zijn naar mening van de commissie evenwel te mager, hetgeen onvermijdelijk zijn sporen nalaat in de samenstelling van de bibliotheekbestanden. De versnippering van het bibliotheekwezen in de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen aan de RUG dient te worden tegengegaan. De commissie is van mening dat meer centralisatie zou moeten worden nagestreefd. De commissie is enthousiast over de goede computerfaciliteiten die ze aan alle universiteiten heeft bezocht. Ze stelt zich echter wel vragen bij de beperkte openingsuren van het computerknooppunt aan de RUG. 7. De afgestudeerden Tijdens ieder bezoek heeft de commissie een gesprek gehad met afgestudeerden. De commissie is van oordeel dat al de betrokken opleidingen goed gevormde afgestudeerden kunnen afleveren. Ook de afgestudeerden zelf kijken trouwens in het algemeen tevreden terug op de opleiding die zij hebben genoten. De opleiding aan de K.U.Brussel slaagt er naar mening van de commissie goed in om haar studenten voor te bereiden op het verder studieverloop aan de K.U.Leuven. Dit blijkt uit de zeer hoge slaagcijfers van voormalige K.U.Brussel-studenten aan het einde van hun eerste licentie aan de K.U.Leuven. Het viel de commissie op dat bij verschillende opleidingen, bijvoorbeeld de Sociologie aan de RUG, de meeste afgestudeerden één of meerdere aanvullende opleidingen volgen, hetgeen volgens de commissie op een nood zou kunnen wijzen. In elk geval lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat een sterke specialisatie, differentiatie en onderlinge isolatie van opleidingen minder gewenst is. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat over het algemeen studenten gemakkelijk een arbeidsfunctie in het verlengde van hun diploma vinden. Gestructureerde contacten tussen de opleidingen en de afgestudeerden verlopen in verschillende gevallen via alumniverenigingen. Dit is met name aan de opleidingen van de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de Politieke Wetenschappen aan de RUG het geval. De commissie moedigt dit aan, rekening houdend met de positieve resultaten die directe en systematische contacten voor een opleiding kunnen hebben. Daarenboven acht ze het belangrijk dat de opleidingen een zicht krijgen op de situatie van hun afgestudeerden. Hier kunnen de (geregelde) bevragingen, die in alle instellingen bij de oudstudenten worden gehouden, toe bijdragen. Ten aanzien van de VUB, de UA en de Sociologie aan de RUG meent de commissie dat de opleidingen het volgen van hun afgestudeerden kunnen verbeteren. In dit verband acht ze het wel positief dat vanuit de opleidingen en/of de universiteiten inspanningen geleverd worden om via enquêtes informatie bij afgestudeerden in te winnen. 8. Personeel De commissie heeft tijdens de bezoeken vastgesteld dat de personeelssituatie aan de opleidingen van de ene instelling tot de andere verschilt. DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 29 12/2000 Aan de UA en de VUB is de omvang van het personeelsbestand volgens de visitatiecommissie in het algemeen beschouwd voldoende. Aan beide universiteiten heeft de commissie echter een onevenwicht vastgesteld in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAP-bestand in verhouding te beperkt is. Aan de UA bestaat tevens een onevenwicht in de bestaffing van de verschillende zwaartepunten in de licenties. Met name de Communicatiewetenschappen en de internationale politiek kennen een te beperkte omkadering. Met betrekking tot de VUB stelt de commissie vast dat er slechts een geringe relatie bestaat tussen het aantal studenten en de personeelsomvang. De commissie heeft vastgesteld dat ook de K.U.Leuven te kampen heeft met een onevenwicht in de verhouding AAP/ZAP, die in het nadeel van het AAP uitvalt. De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie, mede in het licht van de grote studentenaantallen, voor beide opleidingen eerder beperkt. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat de allocatie van middelen binnen de universiteit problemen stelt. Ondanks de positieve evolutie en de verbeterde verhouding tot de studentenaantallen, is de visitatiecommissie van oordeel dat de omvang van het personeelsbestand aan de RUG nog steeds te beperkt is. Vooral in de eerste kandidatuur en voor de opleiding Politieke Wetenschappen is de verhouding staf/student ongunstig. Als men daarbij rekening houdt met de leeropdrachten in andere faculteiten is dit voor de Sociologie ook het geval. De commissie acht de personeelsomvang in verhouding tot de kleine aantallen studenten aan de K.U.Brussel voldoende, maar in absolute aantallen te beperkt om alle taken te vervullen en het veld te dekken. Gezien de beperkte personeelsomvang, die hoge eisen stelt aan alle betrokkenen, en de afwezigheid van een allocatiemodel binnen de universiteit, hetgeen nadelig is voor de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, acht de commissie het noodzakelijk dat een minimale personeelsomkadering wordt verzekerd om de opleiding te organiseren en de kwaliteit van het onderwijs, het onderzoek en de dienstverlening te kunnen waarborgen. Het is de commissieleden opgevallen dat het aandeel vrouwen in de staf aan alle opleidingen beperkt is. De commissie meent dat hier in de toekomst aan zou moeten gewerkt worden. De commissie spreekt haar waardering uit ten aanzien van de K.U.Leuven, waar binnen de universiteit reeds specifieke aandacht wordt besteed aan deze problematiek. Vanuit de visitatiecommissie bestaat er waardering voor de inzet en de toegankelijkheid van het academisch personeel aan de UA. De commissie heeft vernomen dat er in het algemeen wel aandacht bestaat voor een bewaking van de grenzen van de belasting van het personeel, maar zij wijst erop dat dit een bestendige zorg moet blijven, vooral voor het AAP. In dit verband heeft zij met waardering kennis genomen van het “poolsysteem” dat aan de UFSIA wordt gehanteerd en waarbij de onderwijsopdrachten onder alle leden van het AAP worden verdeeld. De commissie is van mening dat de onderwijsbelasting van het AAP aan de K.U.Leuven en de VUB hoog is en in sommige gevallen de onderzoekstijd in het gedrang brengt. Hoewel ook het ZAP een zware onderwijsbelasting heeft, lijkt de verhouding onderwijs-onderzoek voor deze geledingen aan beide universiteiten goed. Verder acht de commissie in alle opleidingen de wetenschappelijke kwaliteit van de staf goed, met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier van specialisaties is over het algemeen breed. Met betrekking tot de VUB lijkt voor de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen de economie naar mening van de commissie ondervertegenwoordigd. Aan de UA bestaat er in de licenties een ondervertegenwoordiging van de algemene Sociologie en ten aanzien van de Sociologie aan de RUG een gering aantal uitgebouwde deelsociologieën. Ten aanzien van de K.U.Brussel meent de commissie dat er, rekening houdend met de beperkte personeelsomvang, een te grote nadruk op de kwantitatieve benadering ligt. 12/2000 30 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF De didactische vaardigheden lijken aan alle universiteiten in het algemeen beschouwd goed te zijn. De visitatiecommissie acht het positief dat aan alle universiteiten naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering waardeert de commissie de initiatieven die op centraal niveau genomen worden aan de K.U.Leuven, de RUG, de UA en de VUB. De commissie betreurt het gebrek aan belangstelling dat, met uitzondering van de K.U.Leuven, vanwege de ZAP-leden ten aanzien van deze initiatieven wordt betuigd. Zij hoopt tevens dat aan de K.U.Brussel snel positief gevolg zal gegeven worden aan de plannen die bestaan met betrekking tot het structureren van de onderwijsprofessionalisering. 9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van internationale studentenuitwisseling binnen de opleidingen. De commissie is van mening dat er over het algemeen goede samenwerkingsverbanden bestaan, de internationalisering goed is georganiseerd, de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig is en de studenten goed worden begeleid. In het bijzonder de opleidingen Politieke Wetenschappen hebben hier grote inspanningen voor gedaan. Wat betreft de opleiding Sociologie aan de K.U.Leuven en de RUG zou de commissie graag ten minste de opleidingen zien overwegen mogelijke initiatieven terzake nader te bekijken. Haar inziens zijn een overschakeling op een semestersysteem of de formule ‘intensive program’ daarbij te overwegen mogelijkheden. Ook de opleiding Sociologie aan de VUB zou naar mening van de commissie de participatie van de studenten nog kunnen opdrijven. De commissie waardeert dat aan de UA de studenten ook reeds in de kandidaturen mogelijkheden geboden worden om deel te nemen aan een aantal kortlopende uitwisselingsprogramma’s. Waardering van de commissie gaat ook uit naar de uitwisselingsmogelijkheid tussen de kandidaturen aan de K.U.Brussel en de F.U.S.L. te Brussel. Er zou evenwel meer ruchtbaarheid gegeven moeten worden aan het initiatief om op deze wijze meer studenten te kunnen bereiken. De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect wordt teruggekoppeld naar het onderwijs zijn ten aanzien van alle opleidingen door de commissie goed bevonden, al formuleerde de commissie voor de opleiding Sociologie aan de RUG de bedenking dat de internationale contacten slechts beperkte gevolgen hebben in het onderwijs. De stafmobiliteit acht de commissie in de gegeven omstandigheden aan alle opleidingen voldoende, maar wel beperkt. Er blijken te weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes. In navolging hiervan meent de commissie dat er behoefte is aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. Verder waardeert de commissie de inspanningen die aan de UA geleverd worden om internationale gastcolleges te laten plaatsvinden waaraan de studenten tijdens de opleiding kunnen participeren. Hetzelfde geldt voor de K.U.Leuven. Bovendien weet de commissie te waarderen dat aan de opleiding van de K.U.Leuven ook colleges in het Engels aangeboden worden om de studentenuitwisseling te bevorderen. DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 31 12/2000 10. Interne kwaliteitszorg Elke universiteit levert het bewijs dat ze elk op haar eigen manier aan interne kwaliteitszorg doet. Volgens de visitatiecommissie is de interne kwaliteitszorg goed georganiseerd. De opleidingen besteden ook aandacht aan de kwaliteit van de kwaliteitszorg, door structuren van interne kwaliteitszorg daar waar nodig aan te passen. Dit is met name voor de UA en de RUG het geval. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Studierichtingscommissie van de K.U.Brussel goed functioneert, maar stelt tegelijkertijd vast dat onder meer de kleinschaligheid van de opleiding tot gevolg heeft dat heel wat onderwijsaangelegenheden op een informele wijze worden afgehandeld. De cohesie van het geheel van de opleiding dreigt daarbij in het gedrang te komen, gezien vooral per studierichting wordt te werk gegaan. De visitatiecommissie stelt vast dat de Permanente Onderwijscommissie (POC) aan de K.U.Leuven voor elke opleiding goed werkt, maar in de kandidaturen over onvoldoende rechtstreekse bevoegdheden beschikt. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de bestaande beleidsstructuur binnen de opleiding met de verschillende POC’s risico’s inhoudt met betrekking tot de samenhang in en tussen de opleidingen. Met betrekking tot de opleiding aan de VUB meent de commissie dat de bevoegde organen in overweging dienen te nemen meer middelen vrij te maken ten aanzien van de onderwijsinnovatie in de betrokken opleidingen. Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de visitatiecommissie in alle bezochte universiteiten in de gelegenheid gesteld om te participeren in de besluitvorming. Wat betreft de K.U.Leuven raadt de visitatiecommissie aan de kandidatuurstudenten eveneens rechtstreekse inbreng te laten hebben met betrekking tot de inhoud van de opties in de tweede kandidatuur. De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie in het algemeen voor verbetering vatbaar. De procedure voor de onderwijsevaluatie aan de K.U.Leuven is goed, maar de commissie moedigt aan om de onderwijsevaluaties frequenter te laten plaatsvinden, op de manier die wordt gesuggereerd in de algemene beschouwingen. De commissie waardeert dat de docenten de mogelijkheid hebben zich jaarlijks op vrijwillige basis te laten evalueren. Aan de UA werden de onderwijsevaluaties op het moment van het bezoek geherstructureerd. Ook hier raadt de commissie aan een aantal zaken in het oog te blijven houden, zoals het waarborgen van de anonimiteit van de studenten en het overwegen om een jaarlijkse, eerder dan een vijfjaarlijkse, onderwijsevaluatie in te voeren. De K.U.Brussel en de RUG blijken te kampen te hebben met een beperkte interesse bij de studenten om deel te nemen aan de evaluaties, onder meer omwille van de omvang en de vormgeving van de gehanteerde vragenlijst. De commissie raadt de opleidingen bovendien aan om rekening te houden met het tijdstip waarop de bevraging wordt georganiseerd, de resultaten die de onderwijsevaluaties opleveren en de duidelijkheid waarmee dit naar de studenten wordt teruggespeeld. Aan de VUB raadt de commissie aan de procedure van onderwijsevaluatie ten aanzien van de studenten meer transparant te maken en meer openheid aan de dag te leggen ten aanzien van de evaluatieresultaten. De commissie heeft nota genomen van de pogingen tot vernieuwing die aan de gang zijn. 12/2000 32 DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN 33 12/2000 12/2000 34 Vrije Universiteit Brussel De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie binnen de Faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen Dit rapport sluit aan bij de door de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie opgestelde zelfstudie die in juli 1999 is gepubliceerd. De zelfstudie is een helder en vrij kritisch document dat een goede basis vormde voor de visitatie. De sfeer van openheid waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden, heeft de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen. 1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat zowel de opleiding Politieke Wetenschappen als de opleiding Sociologie breed zijn van opzet en theoretisch onderlegde generalisten willen opleiden, die in de loop van de opleidingen wel de nodige vrijheid genieten om zich al dan niet in een meer specifieke richting te specialiseren. De opleiding Politieke Wetenschappen wil de studenten de nodige kennis, inzichten en vaardigheden aanbieden die hen in staat stellen op een zelfstandige wijze in het beroepsleven de politicologie aan te wenden en toe te passen. Ze is er op gericht de studenten in de eerste plaats een vermogen tot analytisch denken aan te leren, een wetenschappelijke attitude waarmee zij inzicht kunnen verwerven in politieke gebeurtenissen en in de achterliggende processen en mechanismen ervan. Meer specifiek streeft de opleiding Politieke Wetenschappen ernaar om de studenten drie soorten kennis aan te bieden, met name (1) de kennis van het object zelf, dit willen zeggen van de verschijnselen, relaties en instellingen die te maken hebben met het sturen en besturen van de samenleving, (2) kennis over de theorievorming in de politicologie, over de wijze waarop in het vakgebied over het object wordt gepraat en (3) inzicht in de methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek in het algemeen en van het politicologische onderzoek in het bijzonder. De opleiding Sociologie beoogt studenten te vormen die in staat zijn (1) zelfstandig sociale fenomenen en maatschappelijke ontwikkelingen waar te nemen, te analyseren en te duiden, (2) uit deze analyses eventuele beleids- of praktijkrelevante conclusies te trekken en (3) over dit alles helder en overzichtelijk te rapporteren aan derden. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 35 12/2000 EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk omschreven en voldoen ruimschoots aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt volgens de commissie duidelijk tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Niettemin meent de commissie dat, hoewel daarvoor wel aandacht bestaat in de opleidingen, empirische aspecten, zoals probleemformulering, theorievorming en probleemoplossing, wat duidelijker in de doelstellingenformulering naar voren hadden mogen komen. Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, de opleiding er in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. Tenslotte wenst de commissie haar waardering uit te spreken voor de inspanningen die werden geleverd om één gezamenlijke zelfstudie voor de opleiding Politieke Wetenschappen en de opleiding Sociologie op te stellen, maar ze is van oordeel dat daarin nog een stap verder had kunnen worden gezet. Ze meent met name dat, daar waar in het hoofdstuk met betrekking tot de doelstellingen en eindtermen twee afzonderlijke delen werden geschreven voor enerzijds de opleiding Politieke Wetenschappen en anderzijds de opleiding Sociologie, de overeenkomsten en verschillen tussen beide opleidingen beter tot hun recht zouden zijn gekomen in een gecombineerd hoofdstuk. 2. Programma 2.1. Opbouw en inhoud KAND. POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN 1STE ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING (Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen en Sociologie) 2DE KAND. POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijke stam (23%) Optie Politieke Wetenschappen (77%) Optie Bestuurswetenschappen (77%) Optie Sociologie (77%) Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen LICENTIES POLITIEKE WETENSCHAPPEN Afstudeerrichting Politieke Wetenschappen SOCIOLOGIE Afstudeerrichting Bestuurswetenschappen Licentiaat Politieke Wetenschappen Licentiaat Sociologie (volledig afzonderlijke opleiding Communicatiewetenschappen) 12/2000 36 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL BESCHRIJVING De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie omvatten vier studiejaren gespreid over twee cycli. In de eerste cyclus, de kandidaturen, wordt een brede multidisciplinaire basis gelegd waarop in de tweede cyclus, de licenties, drie gespecialiseerde afstudeerrichtingen, met name Politieke Wetenschappen, Sociologie en Bestuurswetenschappen, worden gebouwd. De eerste cyclus start met een algemene eerste kandidatuur in de Politieke Wetenschappen en Sociologie. Tijdens dit eerste jaar maken de studenten kennis met het eigen vakgebied via basisopleidingsonderdelen die corresponderen met elk van de drie afstudeerrichtingen: “Sociologie”, “Politicologie: algemene inleiding” en “Bestuurswetenchappen I”. Verder worden in de eerste kandidatuur, naast de vakspecifieke opleidingsonderdelen en de hulp- of achtergrondwetenschappen, twee opleidingsonderdelen aangeboden die specifiek zijn gericht op de vorming van de wetenschappelijke attitude. Tijdens de tweede kandidatuur wordt de student de keuze geboden tussen drie studievarianten: Politieke Wetenschappen, Sociologie en Bestuurswetenschappen. Afhankelijk van de gekozen studievariant volgen de studenten een aantal opleidingsonderdelen dat in een specialisatiepakket is samengebracht en waarin vakspecifieke kennis en vaardigheden centraal staan. De keuze die de studenten in de tweede kandidatuur maken, is evenwel niet definitief: op basis van elke variant uit de tweede kandidatuur kan zowel naar de licentie in de Politieke Wetenschappen als naar de licentie in de Sociologie worden overgestapt. In de tweede cyclus worden drie afstudeerrichtingen aangeboden: Politieke Wetenschappen, Sociologie en Bestuurswetenschappen. Deze laatste afstudeerrichting is geen specifiek diploma, maar een specifiek uitgetekende studievariant binnen de Politieke Wetenschappen. Tijdens de licenties staat een gespecialiseerde vorming in de onderscheiden vakgebieden centraal. Het licentieprogramma van de afstudeerrichting Politieke Wetenschappen bestaat uit drie componenten. De eerste component bestaat uit verplichte en gemeenschappelijke opleidingsonderdelen waarin een aantal deelterreinen of specialismen binnen het vakgebied worden uitgediept. De tweede component omvat een gespecificeerd pakket verplicht te kiezen werkcolleges waarin op een actieve wijze kennis en vaardigheden worden overgebracht betreffende deze deelterreinen of specialismen. De studenten dienen tenminste drie van deze werkcolleges te kiezen. De derde component bestaat uit een lijst vrij te kiezen keuzeopleidingsonderdelen die worden aangeboden in een aantal pakketten en tot doel hebben de studenten toe te laten zich buiten hun vakgebied te vervolmaken, hetzij in het licht van hun latere beroepskeuze, hetzij met betrekking tot hun eindverhandeling. De studenten kunnen ook opleidingsonderdelen kiezen uit het programma van de lerarenopleiding. Het licentieprogramma van de afstudeerrichting Sociologie, waarin de specifiekere ‘deelterreinen’ van de sociologie aan bod komen, beoogt een evenwicht tussen theoretische vorming en onderzoeksexpertise te ontwikkelen. Het programma bestaat enerzijds uit een verplicht gedeelte bestaande uit hoor- en werkcolleges, en anderzijds uit een zeer ruim aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen dat wordt aangeboden in diverse keuzepakketten waaruit de studenten vrij kunnen kiezen. Het programma van de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen, dat nog zeer jong is, is opgebouwd op basis van bestaande opleidingsonderdelen. Tijdens de licenties wordt ruime aandacht besteed aan domeinen zoals het bestuursrecht, de organisatie en het management van lokale besturen, het algemeen en publiek management, de overheidsbegrotingen en het volkenrecht. Het programma omvat ook één specifiek werkcollege en een stage en biedt tevens de mogelijkheid om keuzeopleidingsonderdelen of opleidingsonderdelen uit de lerarenopleiding te volgen. Verder werd geopteerd voor meer praktijkgerichte opleidingsonderdelen die grotendeels kunnen worden verdeeld over juridische, budgettaire en managementsopleidingsonderdelen. Voor de drie afstudeerrichtingen maakt de eindverhandeling het belangrijkste verplichte opleidingsonderdeel uit van de tweede licentie. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 37 12/2000 Voor studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. Ook voor wat de licenties betreft, bestaat de mogelijkheid om het programma op basis van specifieke reeds behaalde diploma’s met studieduurverkorting te volgen. Verder wordt ook een bijzonder begeleidingsprogramma (‘s avonds en op zaterdag) aangeboden dat zich richt op studenten die werken en studeren wensen te combineren. Tenslotte bestaat voor de studenten ook de mogelijkheid om gebruik te maken van een aantal begeleidingsprogramma’s gericht op bijzondere doelgroepen. Alle ‘soorten’ opleidingen kunnen daarenboven zowel voltijds als deeltijds worden gevolgd. EVALUATIE De commissie is van oordeel dat de programma’s ruim oriënterend en degelijk zijn opgebouwd. Wel weegt volgens haar, en dit voornamelijk in de richting Sociologie, de kwantitatieve methodologie vrij zwaar door, waardoor de theoretisch-analytische opleidingsonderdelen soms wat in de schaduw worden gezet. Mogelijk draagt dit in de tweede kandidatuur en de licenties Sociologie bij tot de zeer lage slaagcijfers. Deze worden nog verergerd door communicatieproblemen tussen de studenten en het betrokken AP, al is hier recent al een stuk verbetering gerealiseerd. De twee problemen samen leiden tot een vrij eenzijdige selectie van de studenten in de Sociologie, aangezien de keuze van de studenten voor een van de afstudeerrichtingen in de licenties er sterk door wordt beïnvloed. Ook dient de opleiding aandacht te besteden aan het bevorderen van een optimale afstemming van de inhoud van opleidingsonderdelen in een zelfde studiejaar. Algemene theorie, methodologie, onderwijs van specifieke deelgebieden en beleidsproblematiek zijn in belangrijke mate in de afzonderlijke opleidingsonderdelen ondergebracht, maar in die opleidingsonderdelen dient men ook steeds naar elkaar te verwijzen en de verbindingen ertussen aan studenten duidelijk maken. Met name het methodologie-onderwijs neemt een meer geïsoleerde positie in. In het algemeen beschouwd acht de commissie de programma’s van goed academisch niveau en, mede dankzij de illustraties in de hoorcolleges, de thematiek van verschillende werkcolleges en sommige bijvakken, inhoudelijk actueel. Wel meent ze dat de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen, als jonge, enigszins opgedrongen studierichting, nog voor verbetering - eventueel zelfs voor herformulering - vatbaar is. Zo wordt naar het oordeel van de visitatiecommissie in het programma te veel bestuursrecht aangeboden en dit ten koste van de aandacht voor bestuurswetenschappen. Verder zijn er ook nog te veel opleidingsonderdelen van beschrijvende, inventariserende aard. De opleiding is zich hier evenwel van bewust. Met betrekking tot het keuzeprogramma heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat er - mede gegeven het relatief klein aantal studenten - een spanning bestaat tussen de brede waaier van keuzemogelijkheden en de behoefte hier enige structuur in aan te brengen. Momenteel is er een groot aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen en is ook de keuzeruimte groot, wat onder meer kan leiden tot vage of gefragmenteerde profielen. Tevens meent de commissie dat - ondanks het feit dat zij er zich van bewust is dat er uiteraard studenten zijn die zeer bewuste keuzes maken - het gevaar bestaat dat gemakkelijkheidskeuzes worden gemaakt en dat de werklast een bepalende factor in de samenstelling van het keuzepakket wordt. De commissie is in dit opzicht van oordeel dat meer coherentie dient te worden ingebracht in sommige door de studenten gekozen keuzepakketten. Een striktere structurering van de keuzes dan wel een beperking van de keuzeruimte gekoppeld aan een verhoging van het aantal studiepunten voor de eindverhandeling - iets wat de commissie sterk zou toejuichen - zou hier haar inziens al enig soelaas kunnen brengen. 12/2000 38 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is goed en wordt voornamelijk verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs. Niettemin meent de commissie dat het gevaar bestaat dat het onderzoek dat het onderwijs moet ondersteunen in de knel komt door te beperkte onderzoekstijd voor sommige leden van het assisterend academisch personeel. 2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie wordt op een complementaire en evenwichtige wijze gebruik gemaakt van een drietal werkvormen, met name hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen. Vanaf de eerste kandidatuur wordt, naast hoorcolleges, een substantieel deel van het programma onder de vorm van werkcolleges aangeboden. In de werkcolleges wordt in kleine groepen en op een actieve wijze met de leerstof omgegaan. Van de studenten wordt verwacht dat zij, op basis van de in de hoorcolleges gedoceerde materies, leren zelfstandig vraagstellingen bedenken, theoretisch analyseren, empirisch uitwerken en synthetiserend rapporteren. Aan sommige opleidingsonderdelen in de kandidaturen zijn verder ook oefeningen gekoppeld. In de oefeningenreeksen gaat het vooral om de toepassing van de leerstof. Op licentieniveau wordt het aandeel van de werkcolleges groter, verdwijnen de oefeningen en worden de hoorcolleges in veel kleiner verband dan in de kandidaturen gedoceerd. EVALUATIE De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat. De variatie aan onderwijsvormen is haar inziens evenwichtig, in die zin dat er een goed evenwicht is gevonden tussen hoorcolleges en werkcolleges/oefeningen. Verder heeft de commissie tot haar genoegen vastgesteld dat er doorheen de opleidingen - met uitzondering van de richting Bestuurswetenschappen - uitzonderlijk veel zelfwerkzaamheid van de studenten wordt verwacht. 2.3. Vaardigheden Met betrekking tot communicatieve vaardigheden, meent de commissie dat, daar waar de schriftelijke rapportering zeer goed is, er wel een duidelijke nood bestaat aan scholing in mondelinge communicatie en -rapportering: hoewel reeds initiatieven merkbaar zijn, is er momenteel onvoldoende systematische aandacht voor mondelinge vaardigheden doorheen het geheel van de opleidingen. Ook voor het aanleren van vreemde talen is binnen de programma’s geen expliciete aandacht, maar er worden wel inspanningen gedaan om eventuele tekorten in de talenkennis op te vangen: er bestaat een systeem van extra taalbegeleiding bij bepaalde opleidingsonderdelen, er wordt geëxperimenteerd met een taaltoets en er bestaat de mogelijkheid om taal als keuzeopleidingsonderdeel te nemen. Vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen volgens de commissie voldoende aandacht in de opleidingen, maar het gebruik van anderstalige literatuur zou meer kunnen gestimuleerd worden. Ook meer systematische training in interviewing en observatietechnieken lijkt de commissie aangewezen. Computervaardigheden krijgen wel voldoende aandacht volgens de commissie, maar de methodiek van het informaticaonderwijs zou kunnen worden verbeterd. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 39 12/2000 De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is in het algemeen zeer goed. De intense begeleiding en het werken in kleine groepen dragen ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. 2.4. Examinering BESCHRIJVING Blijkens de zelfstudie wordt in de kandidaturen een groot aantal opleidingsonderdelen - met een maximum van de helft van het aantal opleidingsonderdelen per studiejaar - schriftelijk geëxamineerd. Daarbij geldt dat elk schriftelijk examen mondeling kan worden voortgezet tijdens dezelfde zittijd. Op licentieniveau is het aandeel mondelinge examens veel groter. In de kandidaturen wordt een beperkt aantal tentamens georganiseerd in de periode na de wintervakantie. Deze tentamens hebben vooral tot doel de studenten vertrouwd te maken met de wijze van examineren. Na de lentevakantie wordt een aantal voorexamens ingericht. EVALUATIE De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed tot zeer goed niveau. Haar inziens worden hoge - in enkele gevallen misschien wel te hoge - eisen gesteld. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. Daarbij acht de commissie het positief dat de werkcolleges in de beoordeling van de examens apart worden gequoteerd, en deze activerende werkvormen aldus de waardering krijgen die ze verdienen. 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling BESCHRIJVING De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen (en Bestuurswetenschappen) en Sociologie. Het is een origineel werkstuk dat moet aantonen dat de student kennis en vaardigheden beheerst die tijdens de opleiding werden aangeleerd. Specifiek ter voorbereiding op de eindverhandeling wordt in de eerste licentie van de drie afstudeerrichtingen het opleidingsonderdeel “Methodologie van de eindverhandeling” aangeboden. In het kader van dit opleidingsonderdeel worden de verschillende fasen van het proces van het maken van een eindverhandeling behandeld. De eindverhandeling is begroot op 15 studiepunten. EVALUATIE Het niveau van de eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd is goed en dit onder meer ook door de zeer intensieve begeleiding ervan. Het opleidingsonderdeel “Methodologie van de 12/2000 40 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL eindverhandeling” wordt gewaardeerd door de commissie. Ook de beoordeling is goed qua gestelde eisen en procedure, waarbij de commissie het positief acht dat de eindverhandeling wordt beoordeeld door drie beoordelaars. Wel lijkt haar de vrij schrale feedback na de beoordeling een beetje een anticlimax voor de studenten. In dit opzicht betreurt ze dat de studenten hun eindverhandeling niet mondeling dienen te presenteren. Verder meent de commissie dat de eindverhandeling niet realistisch is begroot en ze acht het wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor dit onderdeel wordt overwogen. 3.2. Stage BESCHRIJVING In de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen kunnen de studenten sinds het academiejaar ’98’99 tijdens hun studie een stage lopen in een openbare administratie of een (semi-)overheidsbedrijf. De duur van deze stage bedraagt een drietal weken. EVALUATIE Gezien de stage nog maar recent werd ingevoerd, kan de commissie hierover weinig uitspraken doen. Zij hoopt alleszins dat de plannen die bestaan om de stage verder te verbeteren, spoedig vorm zullen krijgen. Tevens geeft de commissie in overweging om een weg te zoeken die enigszins tegemoet komt aan het verlangen naar contact met de sociale werkelijkheid, dat bij vele studenten uit de andere richtingen leeft. 4. Studenten: aantallen en slaagcijfers 4.1. INSTROOM EN TOTAAL AANTAL STUDENTEN Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99 Politieke en Sociale Wetenschappen Politieke Wetenschappen Sociologie Acadjr. Gen.stud 1ste kand. 2de kand. 1ste lic. 2de lic. 1ste lic. 2de lic. ’88-’89 30 46 68 26 29 17 15 ’89-’90 31 58 60 17 37 14 20 ’90-’91 35 54 62 27 26 11 19 ’91-’92 37 64 48 37 25 8 12 ’92-’93 38 76 47 34 35 8 10 ’93-’94 46 67 67 20 36 11 10 ’94-’95 38 63 72 30 23 9 12 ’95-’96 39 64 77 33 30 11 12 ’96-’97 31 64 79 27 33 15 9 ’97-’98 36 70 67 36 35 23 8 ’98-’99 38 63 73 32 38 15 15 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 41 12/2000 BESCHRIJVING De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is over de beschouwde periode met een gemiddelde van 36 generatiestudenten relatief klein, maar globaal genomen tamelijk stabiel. Het aantal studenten in de eerste kandidatuur, waarvan ongeveer 15% studenten zijn die studeren met werken combineren, is in de beschouwde periode licht toegenomen van 46 studenten in ’88-’89 tot 63 studenten in ‘98’-99 (met een maximum van 76 studenten in ’92-’93). Naast de instroom van generatiestudenten en studenten van het bijzonder begeleidingsprogramma is er volgens de informatie in de zelfstudie ook een belangrijke zij-instroom van studenten via het verkort programma, goed voor 50 à 55% van het totaal aan tweede kandidatuurstudenten. EVALUATIE Volgens de visitatiecommissie zijn de opleidingen zowel positief als negatief sterk getekend door het middelgroot karakter van de instelling. Zoals ook elders in dit rapport is aangehaald, wordt er voornamelijk op het vlak van didactiek en begeleiding zeer intens gebruik gemaakt van de mogelijkheden die deze schaal biedt. Verder is het de commissie opgevallen dat de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen relatief weinig studenten aantrekt. De commissie meent dat zeker deze richting, maar ook de andere richtingen, aan enige promotie toe zijn. 4.2. Kwaliteit van de instroom De commissie waardeert de inspanningen die worden geleverd om eventuele tekorten in de voorkennis van de instromende studenten bij te werken via brugonderwijs en zelftoetsing. Toch blijft de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch. Het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden, zoals talen, informatica en wiskunde zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. 4.3. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997. Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol. Politieke en Sociale Wetenschappen 12/2000 Politieke Wetenschappen Sociologie Acadjr. gen. stud. 1ste kand. 2de kand. 1ste lic. 2de lic. 1ste lic. 2de lic. ’91-’92 29,7 32,8 60,4 86,5 80,0 62,5 66,7 ’92-’93 28,9 36,8 57,4 88,2 91,4 62,5 60,0 ’93-’94 41,3 44,8 59,7 60,0 66,7 72,7 50,0 ’94-’95 47,4 42,9 54,2 83,3 73,9 66,7 50,0 ’95-’96 28,2 35,9 49,4 87,9 70,0 45,5 66,7 ’96-’97 45,2 50,0 63,3 92,6 71,0 46,7 100,0 42 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL BESCHRIJVING Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 36,8% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 40,5%. In de tweede kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 57,4%. Voor de licenties Politieke Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagcijfer respectievelijk 83,1% in de eerste licentie en 75,5% in de tweede licentie; voor de licenties Sociologie respectievelijk 59,4% in de eerste licentie en 65,6% voor de tweede licentie. Bovenvermelde percentages dienen wel gerelativeerd te worden tegen de achtergrond van de relatief kleine studentenaantallen. EVALUATIE Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport. Verder liggen ook de gemiddelde slaagcijfers in de tweede kandidatuur, en in de licenties Sociologie laag. De slaagcijfers in de licenties Politieke Wetenschappen zijn relatief goed. 4.4. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 37% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur slaagt na één studiejaar. Gemiddeld 12% van de generatiestudenten slaagt in de eerste kandidatuur na een bisjaar. Ongeveer 49% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus zonder kwalificatie. Verder blijkt dat gemiddeld 36% van het aantal generatiestudenten het einddiploma behaalt. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld 45% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 4 jaar, ongeveer 33% overschrijdt de studieduur met één jaar en 22% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur bedraagt 5,9 jaar. Deze langere studieduur is volgens de informatie in de zelfstudie onder meer te wijten aan overzitten in zowel de eerste als de tweede kandidatuur en het frequenter benutten van een thesisjaar. Ook de studenten die werken en studeren combineren blijken, ondanks hun sterke motivatie, er gemiddeld wat langer over te doen om af te studeren. 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht de commissie de programma’s studeerbaar en blijkt er een vrij goede overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd. Wel heeft de commissie geconstateerd dat de grote zelfwerkzaamheid een grote werkdruk meebrengt, die vooral in de tweede licentie Sociologie voor problemen zorgt. De commissie meent dat hier aanpassingen van de studiepunten nodig zijn. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 43 12/2000 Met betrekking tot de eindverhandeling heeft de commissie er reeds eerder in dit rapport op gewezen dat zij het wenselijk acht dat een verhoging van het aantal studiepunten wordt overwogen. 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding BESCHRIJVING Blijkens de informatie in de zelfstudie loopt de voorlichting aan abituriënten over de studiemogelijkheden en het onderwijsprogramma langs verschillende kanalen, met name via infodagen georganiseerd door de Dienst Communicatie in samenwerking met de Faculteit, via informatiebrochures, het faculteitssecretariaat en via de brugcursussen. Bij de aanvang van het academiejaar wordt een onthaalweek voor eerstejaarsstudenten georganiseerd, waarbij de studiebegeleider - een lid van het ZAP - een actieve rol speelt. Deze studiebegeleider is niet enkel verantwoordelijk voor de opvang van eerstejaarsstudenten, maar staat tevens in voor de begeleiding van de kandidatuurstudenten tijdens het academiejaar. De bijzondere aandacht voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten vertaalt zich ook in de taken van de AAP-leden, waarbij ervoor werd geopteerd om de assistentenbegeleiding in eerste instantie te voorzien voor de opleidingsonderdelen in de kandidaturen. Verder functioneert in de Faculteit een monitorsysteem, waarbij de eerstejaarsstudenten, indien ze dit wensen, een monitor toegewezen krijgen die hen gedurende het academiejaar van nabij volgt. Tenslotte speelt ook het Zelfstudiecentrum een rol in de studiebegeleiding van de eerste kandidatuurstudenten. De begeleiding in de licenties wordt grotendeels verzorgd door de ZAPleden. Specifiek voor de studenten van het bijzonder begeleidingsprogramma beschikt de Faculteit over een eigen “avondsecretariaat” dat elke werkdag geopend is tot 19u. Naast de begeleiding die binnen de opleidingen wordt verstrekt, kunnen de studenten voor individuele begeleiding, advies en informatie eveneens terecht bij de centrale Dienst voor Studieadvies. Deze Dienst geeft onder meer raad in verband met studiemethoden, studieplanning en examenplanning en organiseert in functie hiervan ook groepsactiviteiten zoals bijvoorbeeld studievaardigheidstrainingen. Voor problemen met betrekking tot de examens kunnen de studenten terecht bij een ombudspersoon. EVALUATIE De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen goed te zijn, al zou volgens haar de voorlichting met betrekking tot de eindverhandeling en de keuzeopleidingsonderdelen kunnen worden geïntensifieerd. De studiegids is duidelijk en bruikbaar. Ook de gestructureerde studiebegeleiding acht de commissie zeer goed georganiseerd. De begeleiding is zeer intens met een opendeur-politiek die bijna tot een dag-aan-dag begeleiding voert, voornamelijk voor de studenten van het bijzonder begeleidingsprogramma. De commissie heeft ook waardering voor het initiatief en de realisatie van het zelfstudiecentrum. Wel heeft de visitatiecommissie vraagtekens bij de huidige invulling van de ombudsfunctie. Naar het oordeel van de commissie dient de ombudsfunctie aan een aantal vereisten te voldoen, met name dient de ombudspersoon duidelijk herkenbaar en gemakkelijk toegankelijk te zijn voor de studenten, en moet de vertrouwelijkheid gewaarborgd zijn. De commissie acht dit een punt van aandacht voor de universiteit. 12/2000 44 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 6. Faciliteiten en infrastructuur De onderwijsfaciliteiten zijn in het algemeen voldoende, maar volgens de visitatiecommissie is er wel enig tekort aan werkgroepruimten. De bibliotheek is goed qua organisatie en toegankelijkheid en beschikt over een zeer goed geautomatiseerd ontsluitingssysteem. Het tijdschriftenbestand is zeer goed, maar het boekenbestand is, mede als gevolg van budgettaire beperkingen, mager. De complementariteit met andere bibliotheken in het Brusselse vangt deze beperking enigszins op, maar de drempel voor de studenten om naar deze omringende bibliotheken te gaan, blijkt evenwel vrij hoog te zijn. De computerfaciliteiten zijn zeer goed. 7. Afgestudeerden De commissie is van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden kunnen afleveren, afgestudeerden met adequate technische en intellectuele vaardigheden, maar ook met een kritische en relativerende kijk op de maatschappij. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten. De commissie heeft verder vastgesteld dat het contact dat de opleidingen met hun afgestudeerden onderhouden beperkt is. Meer gestructureerde contacten verlopen hoofdzakelijk via de Oudstudentenvereniging van de universiteit. De commissie is van mening dat directe en systematische contacten met de afgestudeerden verschillende positieve resultaten voor de opleiding kunnen hebben. Daarenboven acht ze het belangrijk dat de opleidingen een zicht hebben op de situatie van hun afgestudeerden. Ze meent dan ook dat het volgen van de eigen afgestudeerden zou kunnen worden verbeterd. In dit verband acht ze het wel positief dat de opleidingen naar aanleiding van de zelfevaluatie een enquête onder hun afgestudeerden hebben georganiseerd. 8. Personeel De commissie heeft veel waardering voor de kwaliteit en de inzet van het personeel van de betrokken vakgroepen, dat het met een minimum aan administratieve ondersteuning moet stellen. Zowel voor het “dagonderwijs” als voor het “avondonderwijs” blijkt - ook bij de studenten - een sterke motivering. Vooral het bijzonder begeleidingsprogramma drijft blijkbaar op een wederzijds enthousiasme, waarvan de commissie zich afvraagt of dit op termijn houdbaar is. Het bijzonder begeleidingsprogramma brengt met name een extra belasting mee voor het AP, een belasting die daarenboven niet wordt verrekend in de opdrachten. De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie in het algemeen beschouwd voldoende. Wel meent ze dat er een onevenwicht bestaat in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAP-bestand in verhouding te beperkt is. De commissie heeft ook de indruk dat er slechts een geringe relatie bestaat tussen het aantal studenten en de personeelsomvang. Het feit dat er geen duidelijke allocatieregels spelen, leidt wellicht ook in sommige gevallen tot een vicieuze cirkel. Zo werd de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen ingericht, maar werd geen extra staf aangesteld, wat er dan weer toe leidt dat er geen extra inspanningen worden geleverd om VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 45 12/2000 meer studenten aan te trekken voor een nochtans aantrekkelijk programma waarvoor een potentiële doelgroep aanwezig is in het Brusselse. Het aandeel vrouwen in de staf is uitermate beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan mogen gedaan worden in de toekomst. De onderwijsbelasting van het AAP is hoog en brengt in sommige gevallen de onderzoekstijd in het gedrang. Hoewel ook het ZAP een zware onderwijsbelasting heeft, lijkt de verhouding onderwijsonderzoek voor deze geleding goed. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is zeer goed met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is breed, maar voor de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen lijkt de ‘economie’ wat ondervertegenwoordigd. Ook de didactische vaardigheden lijken, op een uitzondering na, in het algemeen beschouwd goed te zijn. De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. De Faculteit experimenteert met een model dat een groot gewicht aan de onderwijsprestaties toekent. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau door de Dienst Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie. De commissie heeft vastgesteld dat - en dit is volgens haar te waarderen - het vooral de leden van het AAP zijn die aan deze activiteiten deelnemen. 9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van de internationale studentenuitwisseling. Binnen de opleiding Politieke Wetenschappen bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te worden begeleid. De studenten zijn trouwens tevreden met de mogelijkheden die hen worden geboden. Ook binnen de opleiding Sociologie bestaan mogelijkheden voor studenten om deel te nemen aan internationale uitwisseling, maar deze zijn om een aantal redenen blijkbaar niet goed inpasbaar in het programma. De visitatiecommissie meent dat dit nader dient te worden bekeken door de opleiding. De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar wel beperkt. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes en de commissie meent dat er behoefte is aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. 10. Interne kwaliteitszorg Volgens de visitatiecommissie is de interne kwaliteitszorg goed georganiseerd. Op het niveau van de vakgroepen functioneren de Vakgroepsraden. Deze raden bespreken alle vakgroepgerelateerde aangelegenheden en zijn bevoegd voor voorstellen en initiatieven inzake het academisch onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is er de Opleidingsraad die bevoegd is inzake het formuleren van voorstellen en adviezen betreffende de opbouw van de programma’s en de organisatie van de opleidingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Opleidingsraad goed 12/2000 46 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL functioneert. Ook de gehanteerde procedures voor curriculumherziening en -innovatie lijken haar adequaat. Wel meent de visitatiecommissie dat er onvoldoende middelen worden besteed aan onderwijsinnovatie. Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de visitatiecommissie in goede mate betrokken bij de besluitvorming. Voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs, blijkt uit de zelfstudie dat de opleidingen op verschillende manieren worden geëvalueerd. Op curriculumniveau gebeurt de evaluatie vooral in de Opleidingsraad en de vakgroepen. Op het niveau van de specifieke opleidingsonderdelen gebeurt de evaluatie enerzijds via informele besprekingen op het einde van seminaries en colleges en anderzijds aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten. De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie en remediëring voor verbetering vatbaar. De deelname van studenten aan de bevraging is beperkt, de procedure is weinig transparant voor de studenten en er is weinig openheid met betrekking tot de resultaten van de evaluaties. Wel werd nota genomen van de pogingen tot vernieuwing (o.a. via een interessante online procedure) die aan de gang zijn. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL 47 12/2000 12/2000 48 Universiteit Gent De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Dit rapport sluit aan bij de door de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie opgestelde zelfstudies die in juli 1999 zijn gepubliceerd. De zelfstudies zijn degelijke en informatieve documenten, die misschien hier en daar wel nog wat dieper hadden kunnen graven. De gesprekken die hebben plaatsgevonden, hebben de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen. Twee kenmerken zijn de visitatiecommissie aan de Gentse opleidingen opgevallen, met name enerzijds de grootschaligheid en anderzijds de stroomversnelling waarin de opleidingen zijn terechtgekomen door de groei van studenten en middelen. Dit heeft een dynamiek op gang gebracht, waarbij reflectie zeker nodig is. De commissie heeft vastgesteld dat die reflectie niet alleen begonnen is, maar ook al haar eerste vruchten begint af te werpen. De problemen die hieruit voortvloeien, maar ook de oplossingen die reeds werden ingevoerd of overwogen, situeren zich op verschillende terreinen, die verder in dit rapport worden besproken. 1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de opleiding Politieke Wetenschappen er naar streeft haar studenten wetenschappelijke kennis en vaardigheden binnen het brede vakgebied van de politieke Wetenschappen bij te brengen zodat zij op een zelfstandige en wetenschappelijke manier het politieke proces, de overheidssector en meer in het algemeen de manier waarop de samenleving is georganiseerd, kunnen begrijpen en analyseren. Daartoe wordt tegelijk een algemene vorming met een kritische geest aangeboden, een meer gespecialiseerde vorming die erop gericht is de student concrete informatie te verschaffen over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, en een wetenschappelijke vorming die de studenten inzicht moet bieden in de methoden aan de hand waarvan politiek-wetenschappelijk onderzoek wordt verricht en die moet aanzetten tot zelfstandig werken. Naast deze algemene doelstelling van de opleiding worden in de zelfstudie ook specifieke doelstellingen per zwaartepunt van de opleiding, met name Politieke Wetenschappen, Internationale betrekkingen, en Bestuurswetenschappen, geformuleerd. Het zwaartepunt Politieke Weten- UNIVERSITEIT GENT 49 12/2000 schappen heeft meer specifiek tot doel de nodige kennis te verschaffen over zowel het binnenlandse als het buitenlandse politieke gebeuren. Het zwaartepunt Internationale betrekkingen heeft tot doel inzicht te bieden in de evolutie en de dynamiek van de internationale politieke verhoudingen, waarbij veel aandacht wordt besteed aan die processen en dimensies die mede deze verhoudingen bepalen. Het zwaartepunt Bestuurswetenschappen heeft enerzijds als doel inzicht te verschaffen in het beheer van overheidsorganisaties op alle bestuursniveaus, waarbij de aandacht zowel uitgaat naar het algemeen beheer als naar de specifieke onderdelen ervan. Anderzijds wil het zwaartepunt inzicht bieden in de beleidsvoering van de overheid, van het ontwerpen tot de uitvoering en bijsturing. De opleiding Sociologie wil, aldus de zelfstudie, een brede, algemene wetenschappelijke vorming aanbieden waarbij de studenten zo worden opgeleid dat zij (1) over een gedegen sociologischtheoretische kennis beschikken, (2) een ruime, algemene visie op het maatschappelijk gebeuren hebben ontwikkeld, en (3) de courante sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken beheersen. De afgestudeerde sociologen moeten aldus in staat zijn in een verscheidenheid van beroepssituaties, vertrekkende van sociologisch inzicht en theoretische kennis en gewapend met methodologische vaardigheden, sociaal-wetenschappelijke vraagstukken te behandelen. EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie zowel voor de opleiding Politieke Wetenschappen als voor de opleiding Sociologie voldoende helder en duidelijk omschreven en voldoen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt volgens de commissie tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Tevens meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, beide opleidingen er in het algemeen in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. 2. Programma 2.1. Opbouw en inhoud BESCHRIJVING De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie omvatten vier studiejaren gespreid over twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, is voor ongeveer drie vierde gemeenschappelijk voor de gehele Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. In de eerste kandidatuur volgen de studenten een verplicht programma waarin een algemene oriëntatie binnen de diverse mens- en maatschappijwetenschappen wordt geboden. Tevens maken zij via de opleidingsonderdelen “Sociologie”, “Inleiding tot de communicatiewetenschap” en een drietal (vooral historische) vakken uit de Politieke Wetenschappen kennis met de drie studierichtingen waaruit zij in de tweede kandidatuur kunnen kiezen. In de tweede kandidatuur worden er, naast een gemeenschappelijke stam van opleidingsonderdelen die de studenten verder oriënteren binnen de mens- en maatschappijwetenschappen en opleidingsonderdelen die kaderen binnen de algemeen sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethodologie, een aantal opleidingsonderdelen aangeboden die meer specifiek hetzij op de politieke Wetenschappen, hetzij op de sociologie, hetzij op de communicatie- 12/2000 50 UNIVERSITEIT GENT 1STE KAND. ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen 2DE KAND. POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijke stam (48%) Optie Politieke Wetenschappen (52%) Optie Sociologie (52%) Optie Communicatiewetensch. (52%) Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen LICENTIES POLITIEKE WETENSCHAPPEN Optie Polit. wetensch. Optie Bestuurswet. SOCIOLOGIE COMMUNICATIE WETENSCH. Lic. Sociologie Lic. Comm.wet. Optie Intern. Betrek. Licentiaat Politieke Wetenschappen wetenschappen zijn gericht. De keuze die de studenten in de tweede kandidatuur maken, is evenwel niet definitief: na het behalen van de academische graad van kandidaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen kunnen de studenten zowel naar de licenties Politieke Wetenschappen, de licenties Sociologie als de licenties Communicatiewetenschappen overstappen. In de tweede cyclus Politieke Wetenschappen worden drie zwaartepunten, opties genoemd, aangeboden, met name Politieke Wetenschappen, Internationale betrekkingen en Bestuurswetenschappen. Tijdens de licenties blijft het algemeen vormend aspect belangrijk, maar via de opties worden duidelijke accenten gelegd. De programma’s van de opties hebben een gelijkaardige opbouw en bestaan enerzijds uit optieonderdelen die verplicht dienen te worden gevolgd door alle studenten die voor de betreffende optie hebben gekozen. Daarnaast wordt van de studenten verwacht dat zij zowel in de eerste als de tweede licentie keuzeopleidingsonderdelen opnemen, die ze kunnen kiezen uit een lange lijst waarin diverse domeinen aan bod komen. Mits een duidelijke motivatie kunnen ook opleidingsonderdelen worden gekozen uit opleidingen aan een andere Vlaamse universiteit. In de optie Politieke Wetenschappen wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan de politicologie, aan de Wetenschappen in de marge van de politieke wetenschap, en aan het belang van waarden in de maatschappij. Verder wordt aan de studenten ook een grondige kennis meegegeven van nationale en internationale geschiedenis en actualiteit en wordt tevens aandacht besteed aan het fenomeen “staat”. In de optie Internationale betrekkingen staat een doorgedreven studie van de internationale politiek centraal: internationale betrekkingen worden vanuit verschil- UNIVERSITEIT GENT 51 12/2000 lende invalshoeken benaderd, actuele tendensen in de internationale betrekkingen worden geduid, aandacht wordt besteed aan de Wetenschappen in de marge van de internationale betrekkingen, aan het belang van waarden en het fenomeen “staat”. Tenslotte wordt in de optie Internationale betrekkingen ook aandacht besteed aan de Derde Wereld, waarbij verschillende aspecten van de derdewereldproblematiek vanuit diverse invalshoeken aan bod komen. De kern van de optie Bestuurswetenschappen, waarvan het programma met ingang van het academiejaar ’97-’98 voor de eerste licentie en ’98-’99 voor de tweede licentie werd aangepast, bestaat uit opleidingsonderdelen met betrekking tot beleid en beheer. Verder zijn opleidingsonderdelen opgenomen met betrekking tot beleids- en organisatieanalyse en tot recht. Daarnaast zijn er een aantal opleidingsonderdelen die aandacht geven aan specifieke kennis en vaardigheden die geëist worden voor een bestuurswetenschapper in de overheidssector. Verder is er ook een opleidingsonderdeel waarin specifiek aandacht uitgaat naar “burger en overheid”. De licenties Sociologie staan in het teken van de vakspecialisatie. Het programma bestaat enerzijds uit algemene opleidingsonderdelen, die verplicht zijn voor alle studenten Sociologie en anderzijds uit keuzeonderdelen. In de eerste licentie moeten de studenten één opleidingsonderdeel kiezen en in de tweede licentie twee onderdelen uit een gemeenschappelijke lijst van keuzeopleidingsonderdelen of uit het opleidingsprogramma van een andere Vlaamse universiteit. In de algemene opleidingsonderdelen in de eerste licentie worden de verschillende sociologische benaderingen bestudeerd, komt het verschijnsel van de sociale stratificatie aan bod, de sociale biologie van de moderne samenleving en de belangrijke structurele problemen van de Derde Wereld. Ook vraagstukken uit de sociale en economische demografie worden geanalyseerd en de methodologische kennis van de studenten wordt verder aangevuld. In de tweede licentie kunnen de studenten zich verdiepen in enkele domeinen of randgebieden van de sociologie: de sociologie van de sociale problemen, het macrosociologisch onderzoek en de studie van de sociale verandering, de organisatiesociologie en de gezins- en bevolkingssociologie. Ook “zusterdisciplines” als criminologie en culturele antropologie krijgen er aandacht. In de licenties krijgen de studenten verder de kans om zich toe te leggen op enkele bijkomende onderzoeksdomeinen van de sociologie en hun maatschappelijk inzicht te verruimen. De eindverhandeling vormt het sluitstuk van beide opleidingen. Voor het verzorgen van verschillende opleidingsonderdelen wordt door de opleidingen een beroep gedaan op het academisch personeel van de Vakgroep “Studie van de Derde Wereld”. Het AP van deze Vakgroep verzorgt ook een aantal keuzeopleidingsonderdelen die door de studenten van de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie kunnen worden gekozen. Studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. EVALUATIE De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de programma’s, en in het bijzonder dat van de Politieke Wetenschappen, de sporen dragen van de onderbezetting die er tot voor kort is geweest. Dit betekent geenszins dat de bestaande opleidingen niet van goede kwaliteit zijn, maar gezien de mogelijkheden die werden gecreëerd - onder meer door de personeelsuitbreiding - is het volgens de commissie noodzakelijk dat structurele veranderingen in de programma’s worden aangebracht. Hierbij zullen haar inziens keuzes moeten worden gemaakt, prioriteiten moeten worden gelegd en zal een globale visie moeten worden ontwikkeld. Op het ogenblik van het visitatiebezoek was het gesprek hierover in voorbereiding. 12/2000 52 UNIVERSITEIT GENT Voor wat de programma’s betreft is de commissie van oordeel dat de logica die in de opbouw ervan zit, versterkt dient te worden. Zo meent de visitatiecommissie dat in de eerste kandidatuur één inleidend opleidingsonderdeel in elk van de opleidingen wenselijk is. Momenteel mist zij een algemene inleiding in de Politieke Wetenschappen en zij beveelt aan om, naast de inleidende opleidingsonderdelen in respectievelijk de Sociologie en de Communicatiewetenschap, een dergelijk opleidingsonderdeel in de eerste kandidatuur in te voeren. Dit zou ook een meer evenwichtige keuze voor de studenten tussen de drie richtingen in de tweede kandidatuur mogelijk maken. Verder acht de visitatiecommissie het gewenst dat in de eerste kandidatuur ook een inleidende cursus methodologie wordt opgenomen, waarin zowel de basisbegrippen van de epistemologie als van de kwantitatieve en kwalitatieve methoden en hun gebruik worden besproken, en waarop dan in de volgende studiejaren kan worden voortgebouwd. Dit vereist wel grondig overleg tussen alle betrokkenen (ook diegenen die andere opleidingsonderdelen over wetenschappelijk denken doceren), maar zou er kunnen toe bijdragen dat de methodologische leerinhouden minder als selectiecriteria tussen de twee opleidingen zouden spelen. Voor wat de tweede kandidatuur betreft acht de commissie het wenselijk dat binnen de optie Politieke Wetenschappen het aantal uren van de drie opleidingsonderdelen die de basis vormen voor de keuze van de richting in de eerste licentie Politieke Wetenschappen, met name “Beginselen van internationaal publiek recht”, “Bestuursrecht I” en “Interne Belgische politiek I”, wordt gelijkgeschakeld. Concreet beveelt zij aan om het opleidingsonderdeel “Bestuurskunde I” van 30u op 45u te brengen. De commissie is trouwens van oordeel dat er in het geheel dringend meer duidelijkheid dient te komen over het statuut van de studierichting Bestuurswetenschappen. Zij meent dat, indien de Faculteit deze richting wenst te organiseren, ze beter dient te worden geïntegreerd binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Voor de sociologen zou in de tweede kandidatuur een opleidingsonderdeel over de feitelijke kennis van de maatschappij wel zin hebben volgens de commissie. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat er een onevenwicht bestaat tussen het aandeel opleidingsonderdelen gericht op het eigen vakgebied enerzijds en het aandeel ondersteunende opleidingsonderdelen (andere sociaal-wetenschappelijke en gedragswetenschappelijke opleidingsonderdelen) anderzijds. De commissie heeft met name vastgesteld dat beide opleidingen deels vanuit hun voorgeschiedenis, deels vanuit hun eigen onderbestaffing, dubbel zoveel uren hebben ingeruimd als andere instellingen voor deze grotendeels vanuit andere faculteiten toegeleverde opleidingsonderdelen. De commissie meent dat er meer ruimte in de programma’s zou moeten zijn voor eigen accenten, zeker ook gezien het groeiend aantal nieuwe noden. Om ruimte te creëren, beveelt de commissie aan het aantal uren van de ondersteunende opleidingsonderdelen te verminderen. Verder zou volgens de commissie ook ruimte kunnen worden geschapen door opleidingsonderdelen samen te smelten of ze minstens beter horizontaal en verticaal op elkaar af te stemmen. Tenslotte zou ook alleen reeds een betere volgorde tussen de opleidingsonderdelen in sommige studiejaren meer ruimte kunnen brengen. Concreet meent de visitatiecommissie dat in de opleiding Politieke Wetenschappen de empirische politicologie en de kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden meer aan bod zouden moeten komen. Ook zou meer aandacht moeten worden besteed aan Europese studies, Derde wereld en Bestuurswetenschappen. Ruimte voor dit alles zou, naast door vermindering van de ondersteunende opleidingsonderdelen, kunnen worden geschapen door een deel van de huidige verplichte opleidingsonderdelen in de licenties te vervangen door goed gestructureerde keuzepakketten. In de licenties van de opleiding Sociologie zou op dezelfde manier ruimte moeten worden gezocht voor meer sociologische opleidingsonderdelen, voornamelijk deelsociologieën, en voor meer training in onder meer kwalitatieve onderzoekstechnieken. Sommige verplichte opleidings- UNIVERSITEIT GENT 53 12/2000 onderdelen zoals bijvoorbeeld “Sociale biologie”, en “Theoretische criminologie” zouden in keuzeclusters een plaats kunnen vinden. Dergelijke wijzigingen zouden ook de actualiteit van de programma’s ten goede komen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de drie opties in de licenties Politieke Wetenschappen, die toch allen tot hetzelfde diploma leiden, programma’s hebben met weinig zicht op de kern van de andere benaderingen. Zo krijgen de studenten van het zwaartepunt “Internationale betrekkingen” bijvoorbeeld geen inleiding tot de Politieke Wetenschappen en krijgen de studenten van het zwaartepunt “Politieke Wetenschappen” geen theorieën van internationale betrekkingen. De visitatiecommissie acht het gewenst dat meer gemeenschappelijke basiskennis in de drie richtingen wordt aangeboden. In het algemeen acht de commissie het trouwens wenselijk dat de banden tussen de zich steeds verder differentiërende richtingen worden versterkt. Haar inziens kunnen op die wijze nog een heel deel onbenutte mogelijkheden binnen de faculteit worden aangesproken. De commissie denkt hierbij onder meer aan het leggen van meer links tussen de Politieke Wetenschappen en de Sociologie en aan het doen van meer beroep op het grote potentieel van de Vakgroep “Studie van de Derde Wereld” voor de verdere uitbouw van de opleidingen. De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs lijkt voldoende en wordt verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs. De studenten krijgen relatief weinig kans om in het onderzoeksproces zelf betrokken te worden. 2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie is de meest gebruikte onderwijsvorm in de eerste cyclus het hoorcollege. In een aantal opleidingsonderdelen maken ook oefeningen deel uit van de leerstof en verder worden in het kader van enkele opleidingsonderdelen inspanningen geleverd om meer individueel gericht onderwijs te stimuleren. Ook in de licenties Politieke Wetenschappen worden de meeste opleidingsonderdelen formeel gesproken nog gedoceerd onder de vorm van hoorcolleges, maar hier is meer ruimte voor discussie, vraaggesprekken, ... Verder vinden in vele opleidingsonderdelen oefeningen plaats, die, afhankelijk van hun finaliteit, kunnen worden onderverdeeld in een aantal categorieën: oefeningen die erop gericht zijn bepaalde onderdelen van de leerstof beter onder de knie te krijgen; oefeningen om studenten aan te moedigen om kennis te maken met wetenschappelijk literatuur; oefeningen die de studenten helpen om de geleerde methodische vaardigheden in de praktijk te gebruiken; oefeningen in het kader van werkcolleges waarbij de student methodische vaardigheden moet combineren met een kritische houding ten aanzien van bronnen; oefeningen waarbij de studenten een paper schrijven die zij aan hun medestudenten moeten presenteren. Tenslotte wordt ook gebruik gemaakt van gastcolleges gegeven door gastprofessoren en gastsprekers die gevraagd worden omwille van hun specifieke expertise. In de licenties Sociologie hebben de lessen een participatief karakter en wordt regelmatig gekozen voor lessen onder de vorm van seminaries en werkcolleges. Verder wordt ook gebruik gemaakt van oefeningen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen drie types: oefeningen die de studenten helpen de stof te verwerken; oefeningen en werkcolleges waarbij de studenten hetzij in groep, hetzij individueel, een paper voorbereiden waarin een bepaald topic verder wordt uitgediept; en oefeningen en werkcolleges die aansluiten bij lopende onderzoeksprojecten waarbij studenten methodische vaardigheden leren toepassen. 12/2000 54 UNIVERSITEIT GENT EVALUATIE De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen voldoende adequaat, maar in de kandidaturen zou wel een beter evenwicht moeten worden gezocht tussen hoorcolleges en werkcolleges/oefeningen. Niettemin heeft de commissie, vooral in de opleiding Sociologie, een vrij hoge graad van zelfwerkzaamheid vastgesteld die gepaard gaat met een goede begeleiding. Enkel in de eerste kandidatuur maakt het grote studentenaantal deze zelfwerkzaamheid bijna onmogelijk. Bij sommige overgangen zijn er dan wel problemen die geremedieerd zouden moeten worden. Bij de sociologen is er een “breuk” tussen de eerste en de tweede kandidatuur, bij de politicologen van de tweede kandidatuur naar de eerste licentie, omdat hier de aard van de zelfwerkzaamheid verandert van eerder passief naar actief. In beide opleidingen wordt ook gebruik gemaakt van nieuwe informatie- en communicatietechnologie. Zo bestaat er voor een aantal methodologische opleidingsonderdelen in de kandidaturen een website waar de studenten oefeningen kunnen maken en waarop er mogelijkheid tot feedback is voorzien. Voor het opleidingsonderdeel “Toepassingen in de informatica” wordt de cursustekst aangevuld met een CD-ROM waarop demonstraties van de leerinhoud zijn opgenomen. De commissie heeft bewondering voor de ondersteunende websites die de opleidingen in staat stellen om ook in opleidingsonderdelen met grote studentenaantallen interactieve oefeningen aan te bieden. Ze heeft dan ook met veel genoegen geconstateerd dat er plannen en middelen zijn voor de verdere uitbouw van de on-line ondersteuning en hoopt dat terzake voldoende expertise kan aangetrokken worden. 2.3. Vaardigheden Met betrekking tot communicatieve vaardigheden, meent de commissie dat, daar waar de schriftelijke rapportering zeer goed is, er meer aandacht zou moeten worden besteed aan bijscholing in mondelinge communicatie en -rapportering: hoewel reeds initiatieven merkbaar zijn, is er momenteel onvoldoende systematische aandacht voor mondelinge vaardigheden doorheen het geheel van de opleidingen. Ook voor het aanleren van vreemde talen is binnen het programma geen expliciete aandacht, maar de mogelijkheid om zich in andere talen te bekwamen bestaat wel. Vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen volgens de commissie wel voldoende aandacht in de opleidingen, maar een lacune vormt het lezen, samenvatten en becommentariëren van boeken in de opleiding Politieke Wetenschappen. Ook meer systematische training in interviewing en observatietechnieken lijkt de commissie aangewezen. Wel positief in dit opzicht is het leeronderzoek dat de studenten dienen uit te voeren in de licenties van de opleiding Sociologie. Aan het bijbrengen van computervaardigheden tenslotte wordt goede aandacht besteed. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is in het algemeen voldoende. Wel meent de visitatiecommissie dat verschillende opleidingsonderdelen van de opleiding Sociologie wat meer probleemgestuurd zouden moeten zijn. In de licenties van beide opleidingen draagt het werken in kleinere groepen in bepaalde werkcolleges ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. UNIVERSITEIT GENT 55 12/2000 2.4. Examinering BESCHRIJVING Blijkens de zelfstudie worden in de eerste kandidatuur alle opleidingsonderdelen schriftelijk geëxamineerd. In het eerste jaar worden er ook proefexamens georganiseerd voor verscheidene opleidingsonderdelen. Vanaf de tweede kandidatuur komt permanente evaluatie steeds meer voor, evenals mondelinge examens. Ook in de licenties van beide opleidingen wordt gebruik gemaakt van het systeem van permanente evaluatie, al dan niet aangevuld met een examen op het einde van het academiejaar, dat zowel mondeling, schriftelijk of een combinatie van beide kan zijn. EVALUATIE De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed niveau. Een aantal van de examens lijken kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren, maar toch wordt in een aantal sociologische vragen sterk de nadruk op het kennisaspect gelegd. Verder heeft de commissie vastgesteld dat bij sommige examens in de eerste kandidatuur van multiple-choice vragen gebruik wordt gemaakt waarbij de vraagstelling in sommige gevallen niet eenduidig is. Zij acht dit een punt van aandacht voor de opleidingen en beveelt hierbij aan om alleszins de items van multiple-choice vragen vooraf te laten beoordelen door collega’s, wat kan helpen om opvallende fouten te vermijden. 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling BESCHRIJVING De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie. Het is de proeve van wetenschappelijke bekwaamheid waarmee de opleiding wordt afgesloten. Specifiek ter voorbereiding op de eindverhandeling wordt in de eerste licentie van de beide opleidingen het opleidingsonderdeel “Scriptievoorbereiding” aangeboden. In het kader van dit opleidingsonderdeel, dat is begroot voor 4 studiepunten, dienen de studenten een gedetailleerd onderzoeksplan op te stellen. De eindverhandeling is begroot op 15 studiepunten. EVALUATIE Het niveau van de eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd is goed en dit onder meer ook door de zeer goede begeleiding ervan. Het opleidingsonderdeel “Scriptievoorbereiding” wordt gewaardeerd door de commissie. Ook de gehanteerde criteria en de procedure voor de beoordeling van de eindverhandeling is adequaat. Daarbij acht de commissie het positief dat de eindverhandeling wordt beoordeeld door drie beoordelaars. Wel lijkt haar de beperkte feedback na de beoordeling een beetje een anticlimax voor de studenten. In dit opzicht betreurt ze dat de studenten hun eindverhandeling ook niet mondeling dienen te presenteren. 12/2000 56 UNIVERSITEIT GENT Verder meent de commissie dat de eindverhandeling niet realistisch is begroot en ze acht het wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor dit onderdeel wordt overwogen. Tenslotte acht de visitatiecommissie het positief dat sommige van de eindverhandelingen tot een publiceerbaar artikel leiden. 3.2. Stage BESCHRIJVING Sinds het academiejaar 1998-1999 is er binnen het zwaartepunt Bestuurswetenschappen van de opleiding Politieke Wetenschappen een stage als verplicht opleidingsonderdeel van het programma van de tweede licentie opgenomen. Deze praktijkstage, die begroot is voor 5 studiepunten of 15 werkdagen, heeft als doel de verworven kennis te toetsen aan de praktijk, ervaring met de praktijk op te doen, een netwerk van contacten op te bouwen en te helpen bij de oriëntering op de toekomstige loopbaan. De stage kan worden gelopen nadat de student geslaagd is voor de eerste licentie en moet beginnen voor de start van het tweede semester van de tweede licentie. De voorbereiding van de stage gebeurt in het onderwijs waarin methoden en technieken van beleid en beheer en van beleids- en organisatieanalyse aan bod komen. De beoordeling van de stage gebeurt op basis van een stageverslag dat de studenten dienen te maken en waarin ze blijk moeten geven van hun inzicht in de gedoceerde materie. In de andere opties binnen de opleiding Politieke Wetenschappen worden geen stages ingericht, maar worden wel gedurende de opleiding een aantal “bezoeken” georganiseerd waardoor de studenten kennis maken met de instituten waarmee ze tijdens hun opleiding meermaals worden geconfronteerd. EVALUATIE De stage binnen de richting Bestuurswetenschappen wordt positief ervaren door de visitatiecommissie. Wel meent ze dat er verbeteringen mogelijk zijn op het vlak van de informatieverstrekking en de begeleiding. Tevens geeft de commissie in overweging om wegen te zoeken om ook de studenten van de andere richtingen in contact te brengen met de sociale werkelijkheid 4. Studenten: aantallen en slaagcijfers 4.1. Instroom en totaal aantal studenten BESCHRIJVING De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is sinds het academiejaar ’88-’89 voortdurend blijven stijgen tot een hoogtepunt van 352 generatiestudenten in het academiejaar ’93-’94. In het daaropvolgende academiejaar treedt een lichte daling op, waarna het aantal eerstejaarsstudenten evenwel opnieuw stijgt tot 345 in ’98-’99. Het aantal studenten in de eerste kandidatuur is in de beschouwde periode toegenomen van 321 studenten in ’88-’89 tot 549 studenten in ‘98’-99 (met een maximum van 570 studenten in ’93-’94). UNIVERSITEIT GENT 57 12/2000 Verder kan worden vastgesteld dat de opleiding Politieke Wetenschappen ook in de licenties een belangrijke groei kende vanaf ’88-’89 tot het midden van de jaren ’90; bijna een verdubbeling van het aantal studenten. Ook de studentenaantallen in de licenties van de opleiding Sociologie zijn over de beschouwde periode gestegen, al blijft het studentenaantal in het algemeen beschouwd relatief laag. Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99 Politieke en Sociale Wetenschappen ste 1 kand. de ste de Sociologie ste 2de lic. 1 lic. 2 lic. 1 lic. 78 42 64 5 10 351 421 87 112 68 80 43 41 4 17 7 6 288 460 136 95 46 24 18 ’92-’93 292 468 210 98 83 16 27 ’93-’94 ’94-’95 352 314 570 501 233 303 93 78 110 111 32 13 22 34 ’95-’96 330 511 261 97 92 33 16 ’96-’97 341 543 250 97 104 26 34 ’97-’98 ’98-’99 324 345 538 549 272 309 85 102 104 102 19 24 29 22 Acadjr. gen.stud ’88-’89 191 321 ’89-’90 ’90-’91 241 260 ’91-’92 2 kand. Politieke Wetenschappen EVALUATIE Volgens de visitatiecommissie zijn de opleidingen zowel positief als negatief sterk getekend door het grootschalig karakter van de instelling. Het meest pregnant stellen de problemen die voortvloeien uit de grootschaligheid zich in de eerste kandidatuur, al zijn hier, zoals elders in dit rapport aangehaald, al enkele remediërende middelen operationeel, zoals een zeer goed functionerende studiebegeleiding, ondersteunende websites en de grote toegankelijkheid van het academisch personeel. 4.2. Kwaliteit van de instroom De visitatiecommissie vernam dat de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is. Het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden (zoals talen, informatica en wiskunde) zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom, wat automatisch de omvang zou verminderen, zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. 12/2000 58 UNIVERSITEIT GENT 4.3. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997. Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol. Politieke en Sociale Wetenschappen Acadjr. gen. stud. 1ste kand. 2de kand. ’91-’92 ’92-’93 36,3 35,2 38,0 41,6 ’93-’94 39,5 ’94-’95 37,9 ’95-’96 ’96-’97 36,0 41,1 Politieke Wetenschappen Sociologie 1ste lic. 2de lic. 1ste lic. 2de lic. 82,4 80,4 93,4 93,9 80,0 76,8 95,8 93,8 77,8 70,4 43,0 74,1 95,7 78,9 100,0 90,9 37,6 77,7 97,4 82,1 100,0 91,2 38,0 42,6 79,1 82,5 94,8 89,7 85,9 80,6 93,9 92,3 56,3 88,2 BESCHRIJVING Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 37,7% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 40,1%. In de tweede kandidatuur politieke en sociale Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 79,4%. Voor de licenties Politieke Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagcijfer respectievelijk 94,2% in de eerste licentie en 80,7% in de tweede licentie; voor de licenties Sociologie respectievelijk 95,9% in de eerste licentie en 79,1% voor de tweede licentie. EVALUATIE Opvallend is dat, ondanks de remediërende middelen die onder druk van de noodsituatie door de opleidingen zijn genomen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport. De slaagcijfers in de tweede kandidatuur en in de licenties van beide opleidingen zijn relatief goed. 4.4. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 37% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur slaagt na één studiejaar. Ongeveer 58% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus zonder kwalificatie. Verder blijkt dat van de gediplomeerden Politieke Wetenschappen gemiddeld 57% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 4 jaar behaalt, ongeveer 29% de studieduur met één jaar overschrijdt en 14% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur van de opleiding Politieke Wetenschappen bedraagt 5,5 jaar. Van de gediplomeerden Sociologie behaalt gemiddeld 63% het diploma in de nominaal voorge- UNIVERSITEIT GENT 59 12/2000 schreven studieduur van 4 jaar en iets minder dan 10% van de studenten van het verkort programma in 3 jaar, 21% overschrijdt de studieduur met één jaar en iets meer dan 6% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur van de opleiding Sociologie bedraagt 5,1 jaar. 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht de commissie de programma’s studeerbaar. Er blijkt een vrij goede overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd en ook de verdeling van de studietijd over de verschillende studiejaren blijkt evenwichtig. Met betrekking tot de eindverhandeling heeft de commissie er reeds eerder in dit rapport op gewezen dat zij het wenselijk acht dat een verhoging van het aantal studiepunten wordt overwogen (zie punt 3). 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding BESCHRIJVING Blijkens de informatie in de zelfstudie is de studievoorlichting, -begeleiding en -advisering in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het universitaire Adviescentrum voor Studenten. De voorlichting gebeurt zowel op indirecte (via informatiebrochures, studieinformatiebeurzen en dergelijke), als op directe wijze door het rechtstreeks aanschrijven van potentiële studenten. Verder organiseren de opleidingen in samenwerking met het Adviescentrum in de loop van de maanden januari-maart infodagen voor de laatstejaarstudenten van het secundair onderwijs waarop informatie wordt verstrekt over de organisatie van de studies, over de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, de opleidingsonderdelen in het eerste jaar en over de optimale voorkennis. Het Adviescentrum organiseert daarnaast ook infodagen voor ouders van toekomstige studenten. Deze dienst verzorgt tevens individuele begeleiding bij de studiekeuze en bij studieonderbreking en mislukkingen. Verder geeft hij ook informatie met betrekking tot verder studenten en beroepsperspectieven. Naast deze centrale dienst bestaat er binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen een eigen dienst studiebegeleiding voor studenten in de eerste kandidatuur. Deze dienst staat in voor zowel de algemene studiebegeleiding, zoals het organiseren van introductiedagen en de ondersteuning met betrekking tot studiemethodiek, als de vakspecifieke begeleiding bij een aantal opleidingsonderdelen en de organisatie van de proefexamens die in de loop van de maanden januari-februari worden ingericht. Verder is er ook een ombudspersoon aangesteld die bemiddelend optreedt bij problemen omtrent de examens. EVALUATIE De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen goed te zijn, al zou volgens haar de voorlichting met betrekking tot de keuzeopleidingsonderdelen kunnen worden verbeterd. 12/2000 60 UNIVERSITEIT GENT De studiegids bevat relevante informatie en is bruikbaar. Ook de gestructureerde studiebegeleiding functioneert in het algemeen zeer goed. De commissie heeft daarbij waardering voor de studentenbegeleiding in de eerste kandidatuur. Verder is de commissie ook de grote toegankelijkheid van het AP, die bewaard is gebleven ondanks de grote “bevolkingsdruk”, positief opgevallen. 6. Faciliteiten en infrastructuur De onderwijsfaciliteiten zijn in het algemeen voldoende tot goed. Verder heeft de commissie met bewondering gekeken naar de uitbouw van het computerknooppunt en de geautomatiseerde literatuurontsluiting, die reeds voor een heel stuk een geïntegreerde ‘Electronic Library’ vormt. Wel heeft de commissie vragen bij de versnippering van het bibliotheekwezen in de Faculteit. Ze meent dat dient te worden nagegaan of toch niet minstens een centrale tijdschriftenleeszaal mogelijk zou zijn. Verder acht de commissie de openingsuren van het computerknooppunt en van de verschillende bibliotheken wel tamelijk beperkt, wat in het geval van de bibliotheken door meer centralisatie zou kunnen worden verholpen. Positief is dan weer dat een meerderheid in de Faculteit de bouw van een reuze-auditorium voor de eerste kandidatuur afwijst en meer heil ziet in een - didactisch verantwoord - werken met kleine groepen. Dit veronderstelt dan uiteraard wel de nodige personele middelen. 7. Afgestudeerden De commissie is van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden kunnen afleveren. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten. Wel is het de commissie opgevallen dat de meeste van deze afgestudeerden één of meerdere aanvullende opleidingen hebben gevolgd, wat ergens op een nood kan wijzen. In de zelfstudies wordt trouwens vermeld dat 80% van de sociologen en 39% van de politieke wetenschappers een aanvullende opleiding volgt. De contacten tussen de opleiding Politieke Wetenschappen en haar afgestudeerden worden behartigd door twee verenigingen die nauw samenwerken, de Oud Studenten Politieke Wetenschappen (OSPW) die de afgestudeerden van de opties Politieke Wetenschappen en Internationale betrekkingen verenigt en de Vereniging voor Bestuurskundigen Gent (VBG) die de afgestudeerden van het zwaartepunt Bestuurswetenschappen verenigt. De commissie acht het positief dat via deze beide verenigingen rechtstreeks feedback over de opleiding wordt verkregen. Binnen de opleiding Sociologie bestaat geen vereniging van alumni en verlopen de contacten voornamelijk via informele weg. De visitatiecommissie meent dat het volgen van de eigen afgestudeerden zou kunnen worden verbeterd aangezien volgens haar meer directe en systematische contacten verschillende positieve resultaten voor de opleiding kunnen hebben. In dit verband acht ze het wel positief dat het Adviescentrum voor Studenten op regelmatige basis een enquête onder de afgestudeerden van de universiteit organiseert met de bedoeling informatie te verkrijgen over hun intrede op de arbeidsmarkt en dat de faculteit hier bij gelegenheid (via de vakgroep Sociologie) aanvullend op inspeelt. UNIVERSITEIT GENT 61 12/2000 8. Personeel De visitatiecommissie is van oordeel dat, ondanks de positieve evolutie en in verhouding tot de studentenaantallen, de omvang van het personeelsbestand nog steeds erg beperkt is. De staf/ student ratio is vooral ongunstig in de eerste kandidatuur en voor de opleiding Politieke Wetenschappen. Als men daarbij rekening houdt met de leeropdrachten in andere faculteiten, is dit voor de Sociologie ook het geval. In het algemeen beschouwd is de onderwijsbelasting van het academisch personeel dan ook hoog, wat in sommige gevallen de onderzoekstijd in het gedrang brengt. De commissie meent dan ook dat de omringingsgraad dient te worden verbeterd waarbij meer rekening dient te worden gehouden met de studentenaantallen. Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan mogen gedaan worden in de toekomst. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is in het algemeen beschouwd goed met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. Er is een zekere waaier aan specialisaties, maar binnen de Sociologie is, gezien de beperkte staf, het aantal uitgebouwde deelsociologieën toch relatief gering. Ook de didactische vaardigheden lijken in het algemeen beschouwd goed te zijn. De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau, maar de belangstelling voor deelname aan docententrainingen lijkt niet altijd even groot. 9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van de internationale studentenuitwisseling binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Hier bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te worden begeleid. Binnen de opleiding Sociologie wordt niet geparticipeerd aan internationale uitwisselingsprogramma’s, en dit onder meer omwille van het feit dat dit volgens de opleiding niet goed inpasbaar is in het programma. De visitatiecommissie heeft alle begrip voor de bekommernis om de continuïteit in het eigen, intense opleidingscurriculum, maar vraagt zich af of toch niet minstens beperkte initiatieven mogelijk zijn. Haar inziens zijn een overschakeling op een semestersysteem of de formule ‘intensive program’ te overwegen mogelijkheden. De internationale contacten van het ZAP en het AAP zijn goed, maar ze hebben voor de Sociologie blijkbaar weinig gevolgen in het onderwijs. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar zou wel bevorderd kunnen worden. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes. In dit verband is er volgens de commissie een nood aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. 12/2000 62 UNIVERSITEIT GENT 10. Interne kwaliteitszorg Recent werden binnen de Faculteit een aantal aanpassingen betreffende de organisatie van de interne kwaliteitszorg doorgevoerd. Daar waar, naast de Vakgroepsraden, één Opleidingscommissie voor de verschillende richtingen samen instond voor de interne kwaliteitszorg, werden Opleidingscommissies per studierichting opgericht, met daarnaast een overkoepelende Opleidingscommissie waarin onderwijsaangelegenheden met betrekking tot de eerste kandidatuur en het gemeenschappelijke deel van de tweede kandidatuur worden behandeld en die de cohesie in het geheel van de opleidingen moet waarborgen. Deze commissies hebben een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de Faculteit. Verder werd binnen de Faculteit een Kwaliteitscel Onderwijs opgericht, die enerzijds instaat voor de logistieke en materiële ondersteuning van de functie en taken van de Opleidingscommissies en anderzijds fungeert als inspirator voor onderwijsvernieuwingen en als kritische reflector over de bestaande onderwijsorganisatie. De commissie is onder de indruk van de sturing die onder impuls van de kwaliteitscel onderwijs op gang is gekomen. Ze meent dat hier goede resultaten van mogen worden verwacht. Verder hoopt de visitatiecommissie dat de Kwaliteitscel Onderwijs ook zal waken over de samenhang tussen de opleidingen, want zij vreest dat de nieuwe structuur met drie opleidingscommissies de bestaande tendens tot het uit elkaar groeien van de opleidingen verder zal versterken. Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de visitatiecommissie in de gelegenheid gesteld om te participeren in de besluitvorming, maar van deze mogelijkheid wordt blijkbaar door weinig studenten gebruik gemaakt. De evaluatie van het onderwijs vindt plaats op verschillende niveaus. Op universitair niveau worden, in samenwerking met de Faculteit, jaarlijks enquêtes afgenomen onder de studenten. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die door de facultaire Evaluatiecommissie wordt opgesteld. De algemene bedoeling van dat soort evaluaties is zo concreet mogelijke feedback te geven aan organisatoren en uitvoerders van onderwijs zodat ze hun manier van lesgeven kunnen aanpassen. De resultaten van deze bevraging worden meegedeeld aan de betrokken docenten en aan de facultaire Evaluatiecommissie, die deze beoordeelt en becommentarieert en die tevens is belast met de vertaling ervan naar de onderwijspraktijk. Tenslotte worden de opleidingsonderdelen ook op formele en informele wijze geëvalueerd binnen de Vakgroepen of via contacten tussen studenten en lesgevers. De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie voor verbetering vatbaar. Er blijkt weinig interesse bij de studenten te bestaan om deel te nemen aan de evaluaties, onder meer omwille van de omvang en de vormgeving van de bij de evaluaties gehanteerde vragenlijst. Ook het feit dat er bij hen geen duidelijkheid bestaat over de opvolging van de resultaten van de evaluaties motiveert hen niet tot deelname. De onderwijsevaluaties leveren dan ook weinig resultaten op. Ook voor een volgens haar nodige herziening van de docentenevaluaties heeft de visitatiecommissie veel vertrouwen in de Kwaliteitscel Onderwijs. UNIVERSITEIT GENT 63 12/2000 12/2000 64 Katholieke Universiteit Brussel De opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Dit rapport sluit aan bij de door de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen opgestelde zelfstudie die in juli 1999 is gepubliceerd. De zelfstudie is een bondig, helder en vrij kritisch document dat een goede basis vormde voor de visitatie. De gesprekken die hebben plaatsgevonden hebben de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen. 1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING In de zelfstudie wordt de algemene doelstelling van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen als volgt samengevat omschreven: “Het aanbieden van een kandidaatsopleiding op universitair niveau waarin kwaliteitsvol onderwijs, gesteund op hoogwaardig onderzoek, de studenten vertrouwd maakt met het nationale en internationale wetenschappelijk denken en de wetenschappelijke manier van werken binnen de richtingen Communicatiewetenschap, Politieke wetenschap en Sociologie.” De opleiding streeft ernaar haar studenten via het verzekeren van een optimale studiebegeleiding en een stimulerend studieklimaat binnen een ruim actueel denkkader zo voor te bereiden dat zij met de grootste kans op succes kunnen verder studeren aan een vervolginstelling. Daartoe wil zij haar studenten zo opleiden dat zij beschikken over (1) kennis van het maatschappelijk bestel in al zijn aspecten, kennis van de wetgeving en de overige regelgeving op dit gebied, niet alleen in België, maar ook in het buitenland; (2) inzicht in de werking en de sociale betekenis van maatschappelijke, politieke en communicatieontwikkelingen, inzicht in de opvattingen en theorieën die daarover bestaan; (3) vaardigheden in het doen van onderzoek op het gebied van de sociale Wetenschappen; kennis en vaardigheid om het onderzoek van anderen te begrijpen, te interpreteren en toe te passen; kennis van onderzoeksvormen, onderzoekstechnieken, hun beperkingen, hun sterkten, enz ... KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL 65 12/2000 EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk omschreven en voldoen aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen, voor zover het de kandidaatsfase betreft. Ook het academisch karakter van de opleiding komt volgens de commissie tot uiting in de geformuleerde doelstellingen. Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, de opleiding er in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. 2. Programma 2.1. Opbouw en inhoud 1STE KAND. ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen 2DE KAND. POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijke stam (57%) Optie Politieke Wetenschappen (43%) Optie Sociologie (43%) Optie Communicatiewetensch. (43%) Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen VERVOLGOPLEIDING AAN ANDERE UNIVERSITEIT BESCHRIJVING Het programma van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt enkel in de eerste cyclus, de kandidaturen die twee studiejaren behelzen, aangeboden. In de eerste kandidatuur krijgen alle studenten Politieke en Sociale Wetenschappen dezelfde basisopleiding. Vier opleidingsonderdelen geven in dit eerste jaar een inleiding in het specifieke domein van de Politieke en Sociale Wetenschappen, met name “Samenleving feiten en problemen”, “Politologie”, “Sociologie” en “Communicatiewetenschap”. In de tweede kandidatuur kiezen ze de richting waarin ze zich verder willen specialiseren, met name Politieke Wetenschappen, Sociologie of Communicatiewetenschap. 12/2000 66 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL Ook in de tweede kandidatuur is de opleiding nog voor een deel gemeenschappelijk, maar daarnaast worden naargelang de gekozen richting een aantal specifieke opleidingsonderdelen aangeboden die de student voorbereiden op de licenties Politieke Wetenschappen, Sociologie of Communicatiewetenschap. Verder worden gedurende de kandidaturen ook algemeen vormende opleidingsonderdelen aangeboden gericht op het bijbrengen van een brede algemene vorming en methodologisch gerichte opleidingsonderdelen die de specifieke methoden van wetenschappelijk onderzoek in de sociale Wetenschappen behandelen. In beide kandidaturen zijn ook Engels en Frans als verplichte opleidingsonderdelen opgenomen. Voor studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. EVALUATIE Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het programma in het algemeen logisch qua opbouw met een goede verticale en horizontale coördinatie. In het algemeen beschouwd is het programma ook van goed academisch niveau en inhoudelijk actueel. Ook bestaat er, ondanks het feit dat het om kandidaturen gaat, toch een band tussen onderwijs en onderzoek. Wel heeft de commissie geconstateerd dat er in de eerste kandidatuur een onevenwicht bestaat in het gewicht van de drie basisopleidingsonderdelen en ze acht het gewenst dat de uren van deze opleidingsonderdelen gelijk worden geschakeld. Verder meent de commissie dat er in het programma meer ruimte moet komen voor de kernvakken en dit ten koste van de ondersteunende opleidingsonderdelen, die volgens haar in verhouding een te groot aandeel hebben. Voor wat de Sociologie betreft ligt de nadruk vooral op de verdieping en de commissie mist voldoende aandacht voor de actuele sociologie. De sociologische opleidingsonderdelen worden sterk wijsgerig en historisch ingevuld, toegepaste sociologie verdient meer aandacht en ook de relatie tussen de historisch sociale aanpak en de methodologie wordt onvoldoende gelegd. De commissie geeft in overweging om de accenten te verleggen naar een sterkere probleem-oriëntatie van het onderwijs. Meer bruggen tussen de algemene sociologie en de concrete sociale en sociologische problemen zouden de praktische relevantie van het “vak” kunnen verhogen. Het zou in elk geval spijtig zijn moest het 2de deel van ‘Sociologie II’, dat nu gedeeltelijk in deze richting gaat hetgeen de commissie toejuicht, deze benadering voor een meer theoretische zou inruilen. Met betrekking tot de Politieke Wetenschappen heeft de commissie vastgesteld dat verschillende aspecten die een onderdeel vormen van de algemene inleiding tot het “vak”, verspreid worden gegeven in verschillende opleidingsonderdelen. De commissie meent dat meer concentratie en versterking van de inhoudelijke politicologische thema’s de opleiding ten goede zouden komen en zij geeft in overweging om één opleidingsonderdeel waarin de momenteel over het programma versnipperde aspecten worden samengebracht in het programma op te nemen. Ruimte voor de door de visitatiecommissie voorgestelde wijzigingen kan haar inziens worden gecreëerd door het aantal uren van sommige opleidingsonderdelen te verminderen. Voor wat de Communicatiewetenschap betreft, meent de commissie dat in de methodologische opleidingsonderdelen meer aandacht moet worden besteed aan communicatiewetenschappelijke onderwerpen. Verder heeft de commissie een probleem vastgesteld met betrekking tot de inhoudelijke invulling van het opleidingsonderdeel “Algemene en sociale psychologie”. Dit opleidingsonderdeel blijkt KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL 67 12/2000 met name niet voldoende afgestemd te zijn op de noden van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen. Het feit dat dit probleem - ondanks klachten van studenten - reeds jaren blijft aanslepen, acht de visitatiecommissie onaanvaardbaar. De aanpak van de taalvakken in het curriculum, en dit zowel op didactisch als op inhoudelijk vlak, worden gewaardeerd door de commissie. Ze acht het in dit verband ook positief dat initiatieven worden genomen om het “vak” en het taalonderwijs beter op elkaar af te stemmen. Tenslotte wenst de commissie erop te wijzen dat ze, gezien de traditionele oriëntering van de K.U.Brussel op de K.U.Leuven, begrijpt dat er enerzijds een zekere mate van afstemming op de programma’s van deze instelling nodig is (al blijkt er vanwege de K.U.Leuven niet altijd bereidheid tot overleg), maar zij pleit anderzijds voor voldoende soepelheid en openheid om voor een stuk een invulling te geven die rekening houdt met de eigen mogelijkheden, en die voldoende aanknopingspunten biedt voor samenwerking met alle Vlaamse universiteiten en voor de te waarderen samenwerking met de F.U.S.L. 2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie bestaat een groot deel van de contacturen uit hoorcolleges, die evenwel worden aangevuld met responsie- en werkcolleges, oefeningensessies in kleine groepen en individuele begeleiding. Voor het opleidingsonderdeel “Sociale statistiek” zijn er specifieke oefensessies voorzien. Ook in de tweede kandidatuur worden oefeningensessies georganiseerd voor bepaalde opleidingsonderdelen. Verder wordt in elk van de richtingen een practicum ingericht waarbij van de student wordt verwacht dat hij/zij een actieve bijdrage levert aan de colleges via presentatie, discussie, het maken van opdrachten,... Aan de hand van werkstukken moeten de studenten bewijzen dat zij de leerstof praktisch beheersen. Tenslotte zijn er een aantal opleidingsonderdelen omgevormd tot “pilootopleidingsonderdelen”. In deze opleidingsonderdelen wordt geëxperimenteerd met begeleide zelfstudie. EVALUATIE De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat. Er wordt gebruik gemaakt van een waaier aan onderwijsvormen en er vindt veel interactie plaats tussen het academisch personeel en de studenten. Verder heeft de commissie tot haar genoegen vastgesteld dat er reeds vanaf de eerste kandidatuur een grote zelfwerkzaamheid van de studenten wordt gevraagd In dit opzicht heeft de commissie ook waardering voor de pilootopleidingsonderdelen. Ze geeft in overweging om dit experiment te veralgemenen indien blijkt dat het een meerwaarde voor de studenten oplevert. 2.3. Vaardigheden De visitatiecommissie is van oordeel dat zowel de schriftelijke als de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in goede mate aan de orde komen in de opleiding. De studenten leren in verschillende opleidingsonderdelen schriftelijk te rapporteren en krijgen verschillende mogelijkheden tot mondeling presenteren. 12/2000 68 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL Verder wordt, zoals reeds eerder vermeld, binnen het programma expliciet aandacht besteed aan het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen (zie 2.1.). Ook vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen expliciet aandacht in de opleidingen, maar het lezen van boeken zou meer kunnen gestimuleerd worden. Ook meer systematische training in interviewing en observatietechnieken lijkt de commissie aangewezen. Computervaardigheden krijgen goede aandacht volgens de commissie. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is, zeker in het kader van een kandidaatsopleiding, in het algemeen goed. De intense begeleiding en het werken in kleine groepen dragen ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. Ook de “studentencongressen” die jaarlijks worden georganiseerd (zie 3.1.), vormen een supplementaire kans voor de studenten om hun sociale vaardigheden verder te bevorderen. 2.4. Examinering De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van voldoende tot goed niveau. Wel heeft ze vastgesteld dat een aantal examens louter gericht zijn op reproductie van feitenkennis, terwijl andere wel kennis-, kunde en toepassingsvragen combineren. 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling Aangezien de opleiding zich beperkt tot de eerste cyclus, behoort het begeleiden van eindverhandelingen niet tot de eigenlijke opdracht van het ZAP. Niettemin wordt, volgens de informatie in de zelfstudie, bijzondere aandacht besteed aan opgaven die als een voorbereidende fase van de latere te maken eindverhandeling kan worden beschouwd, onder meer via oefeningen waarin wordt bijgebracht hoe een wetenschappelijk artikel of werkstuk wordt opgebouwd en uitgewerkt, waarin aandacht wordt besteed aan de opbouw en de uitwerking van een sociaal wetenschappelijke probleemstelling,... 3.2. Stage Om dezelfde reden als hierboven aangehaald is ook de stage niet van toepassing binnen de opleiding. Wel vermeldenswaard zijn de studentencongressen die jaarlijks worden georganiseerd door de studenten van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en die gericht zijn op laatstejaarsscholieren en kandidatuurstudenten in de sociale Wetenschappen. KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL 69 12/2000 4. Studenten: aantallen en slaagcijfers 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’91-’92 t.e.m. ’98-’99 Politieke en Sociale Wetenschappen Acadjr. gen.stud 1ste kand. 2de kand. ’91-’92 35 44 24 ’92-’93 43 55 31 ’93-’94 ’94-’95 31 49 54 66 28 33 ’95-’96 30 56 34 ’96-’97 50 66 23 ’97-’98 ’98-’99 38 31 49 46 33 27 BESCHRIJVING De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is over de beschouwde periode met een gemiddelde van 38 generatiestudenten relatief klein. Vastgesteld kan worden dat het aantal generatiestudenten over de beschouwde periode stijgt van 35 in ’91-’92 tot 50 in ’9697, waarna de aantallen terug dalen tot 31 generatiestudenten in ’98-’99. Het aantal studenten in de eerste kandidatuur kent een gelijkaardige evolutie. Het aantal studenten in de tweede kandidatuur kent over de beschouwde periode lichte schommelingen en bedraagt gemiddeld 29. EVALUATIE Volgens de visitatiecommissie is de opleiding sterk getekend door haar kleinschaligheid en dit zowel positief als negatief. Zoals ook op andere plaatsen in dit rapport naar voor komt, wordt deze kleinschaligheid in positief opzicht als didactisch element gebruikt en wordt er tevens op het vlak van begeleiding zeer intens gebruik gemaakt van de mogelijkheden die deze schaal biedt. De commissie meent dat de opleiding haar initiatieven ter verhoging van de instroom zou moeten intensiveren. In dit verband vraagt de commissie zich af of ook een gerichte promotie naar allochtonen toe niet zinvol zou zijn. 4.2. Kwaliteit van de instroom De visitatiecommissie vernam dat de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is. Daarenboven blijkt uit de zelfstudie dat de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen in vergelijking met de gehele K.U.Brussel meer studenten aantrekt die een zogenaamde zwakke richting hebben gevolgd in het algemeen vormend secundair onderwijs. Het probleem van 12/2000 70 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL ongelijke startposities op bepaalde gebieden, zoals talen, informatica en wiskunde, zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. 4.3. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997. Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol. Politieke en Sociale Wetenschappen Acadjr. gen. stud. 1ste kand. 2de kand. ’91-’92 ’92-’93 42,9 41,5 45,5 41,5 58,3 67,7 ’93-’94 32,3 44,4 78,6 ’94-’95 34,7 39,4 78,1 ’95-’96 ’96-’97 26,7 46,0 37,5 43,9 79,4 78,3 BESCHRIJVING Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 37,3% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 42%. In de tweede kandidatuur bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 73,4%. Bovenvermelde percentages dienen wel gerelativeerd te worden tegen de achtergrond van de relatief kleine studentenaantallen. EVALUATIE Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport. De slaagcijfers in de tweede kandidatuur zijn relatief goed. 4.4. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld ongeveer 52% van de generatiestudenten het diploma van kandidaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen behaalt. Ongeveer 48% van de instromende studenten verlaat de opleiding zonder kwalificatie. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld rond 64% het kandidaatsdiploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 2 jaar, ongeveer 29% overschrijdt de studieduur met één jaar en 7% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur bedraagt 2,3 jaar. KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL 71 12/2000 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht commissie de programma’s studeerbaar. Er blijkt een vrij goede overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd en ook de verhouding contacturen zelfstudie lijkt de commissie goed te zijn. 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding BESCHRIJVING Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de voorlichting aan abituriënten verstrekt op infodagen en infobeurzen waarop de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is vertegenwoordigd. Tevens worden informatiebrochures opgezonden naar de PMS-centra en directies van verschillende scholen. Op centraal niveau staan de “Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding” en de “Dienst Externe Betrekkingen en Informatie” in voor informatie en voorlichting. Een speciale studiebrochure, waarin de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt voorgesteld, richt zich tot aspirant-studenten. In de week die de opening van het academiejaar voorafgaat worden verder introductiedagen georganiseerd waarop zowel algemene inlichtingen als specifieke informatie gericht op de studie Politieke en Sociale Wetenschappen worden verstrekt. Tenslotte wordt ook een “contract met de student” afgesloten: een bundel die aan de studenten wordt meegegeven bij het begin van het academiejaar waarin informatie te vinden is betreffende alle opleidingsonderdelen. Dit “contract” vormt een geheel van rechten en plichten voor docenten en studenten. De studiebegeleiding en -advisering tijdens de opleiding zijn in eerste instantie algemeen en globaal georganiseerd. Voor problemen van algemene aard kan de student zich richten tot de Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding. Voor vakspecifieke begeleiding kunnen de studenten terecht bij de ZAP-leden en hun medewerkers. In de eerste kandidatuur zijn er tevens monitoraten en praktische oefeningen voorzien. In de tweede kandidatuur zijn er voor een beperkt aantal opleidingsonderdelen praktische oefeningen. Verder kunnen de studenten ook gedurende het gehele academiejaar een beroep doen op een facultaire ombudspersoon. Aan het einde van het eerste semester kunnen de studenten ook deelnemen aan enkele proefexamens waaraan de nodige persoonlijke feedback betreffende inzicht en leermethodiek kan worden gekoppeld. EVALUATIE De visitatiecommissie vindt de voorlichting aan abituriënten en aspirant-studenten voldoende tot goed. Wel acht ze, in het licht van de beperkte instroom en het geringe totaal aantal studenten, meer specifieke inspanningen gericht op actieve werving aangewezen (zie ook 4.1.). De voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen goed te zijn. De studiegids is zeer duidelijk en bruikbaar. Ook het “contract met de student” is een instrument in handen van de studenten dat hen duidelijk informeert over hun rechten en plichten. Met betrekking tot de studiebegeleiding heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat, onder meer door de kleinschaligheid van de opleiding, de contacten tussen het academisch personeel en de studenten zeer vlot verlopen en dat de begeleiding zeer intensief is. De commissie heeft daarbij ook waardering voor de monitoraten die worden georganiseerd voor de eerstejaarsstudenten. 12/2000 72 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL Ook de ombudsdienst blijkt goed te functioneren. De commissie acht het in het bijzonder positief dat de studenten het gehele academiejaar door een beroep kunnen doen op de ombudspersoon. Wel is het haar niet erg duidelijk geworden waarom er meerdere ombudspersonen zijn aangesteld en zij acht meer duidelijkheid inzake deze meerkoppige functie gewenst. 6. Faciliteiten en infrastructuur Naar het oordeel van de visitatiecommissie beschikt de opleiding over goede onderwijsfaciliteiten. De bibliotheek is goed qua organisatie en toegankelijkheid en is er met relatief bescheiden middelen in geslaagd om mooie resultaten te bereiken inzake de digitalisering van de informatieontsluiting. Het boeken- en tijdschriftenbestand is, zeker gezien de kleine schaal van de instelling, zeer goed. Ook de computerfaciliteiten zijn zeer goed. 7. Afgestudeerden De commissie is van oordeel dat de opleiding er goed in slaagt om haar studenten voor te bereiden op het verder verloop van hun studie aan de K.U.Leuven. Zo blijkt dat ongeveer 97% van de K.U.Brussel-kandidaten slaagt in de eerste licentie van de K.U.Leuven. Ook de kandidaatafgestudeerden met wie de commissie sprak, geven aan dat zij goed voorbereid zijn voor de vervolgopleiding te Leuven. De contacten tussen de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en haar afgestudeerden verlopen via de vereniging KUBELIA die in theorie alle oud-studenten van de K.U.Brussel verenigt. Daarnaast bestaan er ook informele contacten die vergemakkelijkt worden door de kleine aantallen en door het feit dat bijna alle studenten hun studie voortzetten te Leuven. De commissie acht het verder positief dat driejaarlijks een enquête onder de K.U.Brussel-afgestudeerden wordt georganiseerd waardoor feedback over de opleidingen binnen de universiteit wordt verkregen. Wel blijkt de “responsrate” voor de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen een probleem te zijn. 8. Personeel De commissie acht de personeelsomvang in verhouding tot de kleine aantallen studenten voldoende, maar in absolute aantallen te beperkt om alle taken te vervullen en het hele veld te dekken. Gezien de beperkte personeelsomvang worden hoge eisen gesteld aan alle betrokkenen, in eerste instantie aan de voltijdsen en vastbenoemden, en aan het AAP dat in sommige gevallen door een zeer hoge onderwijsbelasting onvoldoende onderzoekstijd krijgt, maar ook aan de velen die deeltijds of voorlopig benoemd zijn. De commissie vraagt zich af of deze laatsten de nodige motivering zullen blijven opbrengen indien hun inzet niet kan gehonoreerd worden. Daarenboven meent de commissie dat door het grote aantal deeltijdse “externe” docenten het voordeel van de kleinschaligheid “verdampt”. Ook het feit dat er geen allocatiemodel bestaat binnen de universiteit is nadelig voor de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen en dit werkt wellicht ook demotiverend. De commissie acht het noodzakelijk dat een minimale personeelsomkadering wordt verzekerd om de opleiding te organiseren en de kwaliteit van het onderwijs, het onderzoek en de KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL 73 12/2000 dienstverlening te kunnen waarborgen. Daarbij is ze van mening dat bij mogelijke nieuwe aanwervingen een open rekrutering dient te worden gewaarborgd en dat er geen beperkingen mogen worden opgelegd door de mogelijke toepassing van art. 80 van het decreet op de Vlaamse universiteiten. Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan mogen gedaan worden in de toekomst. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is goed met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is, gezien de personeelsomvang, voldoende breed maar met te veel nadruk op de kwantitatieve benadering. Ook de didactische vaardigheden lijken, op een uitzondering na, in het algemeen beschouwd goed te zijn. De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Wel betreurt ze dat er geen gestructureerde initiatieven worden genomen op het vlak van onderwijsprofessionalisering, maar er blijken wel plannen op dit vlak te bestaan. 9. Internationalisering Gezien de opleiding zich beperkt tot de eerste cyclus is de internationalisering eerder beperkt. Wel heeft de faculteit sinds 1994 een samenwerkingsovereenkomst met de Facultés Universitaires SaintLouis (FUSL) te Brussel. Deze overeenkomst houdt in dat de studenten van de K.U.Brussel een aantal opleidingsonderdelen kunnen gaan volgen aan de FUSL en omgekeerd. De commissie heeft waardering voor dit initiatief, maar heeft vastgesteld dat, ondanks de ruime bekendheid van deze “uitwisselingsmogelijkheid” er slechts in beperkte mate gebruik van wordt gemaakt door de studenten. De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar wel beperkt. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes. Volgens de commissie is er in dit opzicht een behoefte aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. 10. Interne kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg, die volgens de visitatiecommissie goed is georganiseerd, wordt in de praktijk, mede door de kleinschaligheid van de Faculteit, hoofdzakelijk vanuit het Decanaat gestuurd. Verder bestaat een Studierichtingscommissie, die op het ogenblik van het bezoek van de visitatiecommissie werd omgevormd tot een Onderwijscommissie, die een adviserende functie heeft ten aanzien van de Faculteit. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Studierichtingscommissie goed functioneert, maar ze heeft vastgesteld dat, onder meer door de kleinschaligheid van de opleiding, heel wat onderwijsaangelegenheden op een informele wijze worden afgehandeld. Daarbij blijkt dat er vooral per studierichting te werk wordt gegaan, wat haar inziens de cohesie van het geheel van de opleiding in het gedrang zou kunnen brengen. Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de visitatiecommissie in goede mate betrokken bij de besluitvorming. 12/2000 74 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL De evaluatie van het onderwijs vindt plaats via een schriftelijke bevraging van de studenten over het doceergedrag. Deze enquête wordt afgenomen na het beëindigen van de examens maar voor de mededeling van de examenuitslag. De resultaten van de bevraging worden enerzijds aan de betrokken docent bekend gemaakt en anderzijds binnen een bijzondere vergadering van de Studierichtingscommissie besproken. De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie voor verbetering vatbaar. Er blijkt weinig interesse bij de studenten te bestaan om deel te nemen aan de evaluaties, onder meer omwille van de omvang en de vormgeving van de bij de evaluaties gehanteerde vragenlijst. Ook het feit dat er bij hen geen duidelijkheid bestaat over de opvolging van de resultaten van de evaluaties en het feit dat sommige gesignaliseerde problemen blijven aanslepen, motiveert hen niet tot deelname. Daarenboven acht de commissie ook het tijdstip waarop de bevraging wordt georganiseerd vrij ongelukkig. De onderwijsevaluaties leveren in het algemeen dan ook weinig resultaten op. KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL 75 12/2000 12/2000 76 Universiteit Antwerpen De opleidingen Politieke en Sociale Wetenschappen binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Dit rapport sluit aan bij de door de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen opgestelde zelfstudie die in juli 1999 is gepubliceerd. De zelfstudie is een beknopt en helder document dat nuttige informatie heeft verstrekt aan de commissie en een goede basis vormde voor de visitatie. De gesprekken die hebben plaatsgevonden hebben de commissie niettemin de kans geboden om haar werk grondig te doen. De opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen aan de UA is gespreid over twee instellingen: de kandidaturen worden ingericht binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius Antwerpen (UFSIA), de licenties worden georganiseerd door de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). De verdere integratie naar één Universiteit Antwerpen is evenwel volop gaande, maar de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen draagt nog sterk de sporen van de gescheiden instellingen met elk hun eigen tradities en structuren. De visitatiecommissie is van oordeel dat de versnelde periode van verandering waarin de universiteit zich momenteel bevindt, veel reflectie en gezamenlijk overleg over de uitbouw van de opleiding zal vergen, terwijl grote onzekerheden, zowel intern in verband met de fusie als extern met betrekking tot diploma’s dit bemoeilijken. 1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de onderwijsfilosofie van beide Faculteiten Politieke en Sociale Wetenschappen mede worden getekend door de eigenheid en het karakter van respectievelijk de UFSIA en de UIA. Het algemene doel van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen is volgens de zelfstudie de vorming van sociale wetenschappers (sociologen, politicologen, bestuurswetenschappers, communicatiewetenschappers), dwe ontwikkeling van een sociaal-wetenschappelijke visie, waarbij een wetenschappelijk perspectief op de maatschappelijke werkelijkheid centraal staat. Meer concreet streeft de opleiding de vorming na van wetenschappers met een breed intellectueel bereik en een sterk ontwikkeld vermogen tot het duiden, verklaren en sturen van sociale, politieke, bestuurlijke en communicatieve processen. Naast deze algemene doelstelling van de opleiding worden in de zelfstudie ook specifieke doelstellingen per zwaartepunt UNIVERSITEIT ANTWERPEN 77 12/2000 van de licentieopleiding, met name Bestuurswetenschappen, Communicatiewetenschap, Internationale Politiek en Sociale Wetenschappen, geformuleerd. Binnen het zwaartepunt Bestuurswetenschappen wordt ernaar gestreefd de studenten, naast een ruime multidisciplinaire bagage, de kennis, het inzicht en de kunde specifiek bruikbaar voor een professionele loopbaan in het openbaar bestuur bij te brengen. Het zwaartepunt Communicatiewetenschap heeft meer specifiek tot doel om vanuit een open en kritisch, intellectueel perspectief, de studenten grondig te informeren over de politieke, sociale, culturele en economische aspecten van mediacommunicatie, ze vanuit tegengestelde betekeniskaders leren nadenken over fundamentele vragen en praktische problemen in verband met de productie, distributie en waarneming van massamediale boodschappen, ze leren nieuwe kennis achterhalen en beleidsbepalende voorstellen ontwikkelen en formuleren, ze voorbereiden op een plaats in de communicatiesamenleving. Het zwaartepunt Internationale Politiek streeft ernaar studenten op te leiden die in staat zijn om de kennis die door de vier verschillende subdisciplines wordt aangeleverd, te combineren tot een breed begrip van wat er zich in de internationale politiek afspeelt. In het zwaartepunt Sociale Wetenschappen tenslotte wil men de studenten bewust en creatief leren omgaan met de sociaal gestructureerde werkelijkheid. EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk en voldoen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt volgens de commissie tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Wel meent de commissie dat de doelstellingen in hun formulering vooral beleids- en marktgeoriënteerd zijn en het wetenschappelijk aspect, mede gezien de degelijke wetenschappelijke onderbouwing van de opleiding, wat duidelijker in de doelstellingenformulering naar voor had mogen komen. Verder meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, de opleiding er in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. 2. Programma 2.1. Opbouw en inhoud BESCHRIJVING De opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen omvat vier studiejaren gespreid, over twee cycli. In de eerste cyclus, de kandidaturen Politieke en Sociale Wetenschappen, is er een ruime gemeenschappelijke stam, maar worden ook reeds vanaf de eerste kandidatuur drie opties aangeboden, met name Bestuurswetenschappen, Sociale Wetenschappen en Sociaal-economische Wetenschappen. In de gemeenschappelijke stam leggen algemene opleidingsonderdelen de basis van de theoretische inzichten in de sociologie. Tegelijk worden de basisinstituties van de samenleving belicht vanuit een juridisch, economisch en beleidsmatig gezichtspunt. Verder komt ook de historische dimensie aan bod en is er aandacht voor filosofie en psychologie. Tenslotte krijgen alle studenten een basispakket aan onderzoekstechnische vorming. Meer vakspecifiek gerichte kennis wordt in de drie opties aangebracht. Binnen de optie Bestuurswetenschappen 12/2000 78 UNIVERSITEIT ANTWERPEN ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN COMMUNICATIE WETENSCH. KANDIDATUREN Gemeenschappelijke stam (1ste kand. 70%, 2de kand. 68%) Optie Sociale Wetenschappen (1ste kand 30%, 2de kand 32 %) Optie Sociaal-econom. Wetenschappen (1ste kand 30%, 2de kand 32 %) Optie BestuursWetenschappen (1ste kand 30%, 2de kand 32 %) Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen Kand. Comm.wet. POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN LICENTIES Gemeenschappelijke stam Zwaartepunt Sociale Wetenschappen Zwaartepunt Internationale Politiek Zwaartepunt BestuursWetenschappen Zwaartepunt CommunicatieWetenschappen Licentiaat Politieke en Sociale Wetenschappen wordt meer aandacht besteed aan juridische elementen en aan bestuurskundige inzichten. In de optie Sociale Wetenschappen wordt dieper ingegaan op de sociologische theorie, op sociale en politieke filosofie en op beleidsproblemen. Voor de optie Sociaal-economische Wetenschappen gaat het om bedrijfs- en economisch gerichte kennis. Deze laatste optie biedt de studenten op licentieniveau de keuze tussen Politieke en Sociale Wetenschappen enerzijds of Toegepaste Economische Wetenschappen anderzijds. In de licenties staan de vier zwaartepunten, met name Sociale Wetenschappen, Bestuurswetenschappen, Internationale Politiek en Communicatiewetenschap, centraal. De inhoud en de accenten ervan stemmen overeen met die binnen de kandidaturen, maar enkel de opties (kandidaturen) en zwaartepunten (licenties) Sociale Wetenschappen en Bestuurswetenschappen sluiten naadloos bij elkaar aan. Er is geen specifiek vervolg op licentieniveau voor de Sociaal-economische optie die op kandidaatsniveau wordt georganiseerd. In de licenties vormt Communicatiewetenschap een zwaartepunt terwijl dit in de kandidaturen een aparte opleiding is (die geen onderwerp is van deze visitatie). Het zwaartepunt Internationale Politiek wordt niet als optie in de kandidaturen georganiseerd, maar maakt deel uit van de optie Sociale Wetenschappen. In de licenties wordt de algemene basisopleiding uit de kandidaturen verder uitgediept binnen elk van UNIVERSITEIT ANTWERPEN 79 12/2000 de zwaartepunten. De programma’s van de vier zwaartepunten zijn gelijkaardig van opzet. Enerzijds is er een gemeenschappelijke stam van zeven opleidingsonderdelen, anderzijds bestaat het tweede deel van het programma uit negen richtingspecifieke opleidingsonderdelen. Daarbij komen nog één seminarie, één leeronderzoek en de eindverhandeling. Tenslotte moeten de studenten ook vier keuzeopleidingsonderdelen volgen die zij vrij kunnen kiezen uit het aanbod van de Faculteit, eventueel uit het programma van andere Faculteiten. Voor studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. Verder kunnen zowel in de kandidaturen als de licenties de opties/zwaartepunten Sociale Wetenschappen en Bestuurswetenschappen in avondonderwijs worden gevolgd door studenten die werken en studeren willen combineren. Voor de avondstudenten worden deze programma ook in deeltijdse vorm aangeboden. EVALUATIE De commissie heeft veel waardering voor de manier waarop de opleiding het probleemgericht onderwijs wetenschappelijk heeft weten te onderbouwen. De wetenschappelijke onderbouwing speelt op verschillende vlakken zoals de hoge kwaliteit van de cursussen en de banden met het onderzoek. Het programma is in het algemeen beschouwd ook inhoudelijk actueel. Heel positief waardeert de commissie verder het leeronderzoek dat een systematische leerschool vormt voor zelfwerkzaamheid, al weegt het wel zwaarder door dan de studiepunten aangeven. Wel meent de commissie dat, zoals trouwens in de zelfstudie wordt vermeld, het programma nog veel sporen van de gescheiden instellingen draagt. Zo vormt de opleiding volgens de commissie geen continuüm: er zijn drie opties in de kandidaturen en vier zwaartepunten in de licenties die onvoldoende op elkaar zijn afgestemd, er zijn overlappingen en herhalingen, voornamelijk tussen de kandidaturen en de licenties, en de verdeling van het curriculum over de kandidaturen en de licenties is ook niet altijd ideaal. De commissie mist in dit verband ook een optie Politieke Wetenschappen in de kandidaturen, daar waar wel een optie Sociaal-economische Wetenschappen wordt georganiseerd. Verder zou volgens de commissie in de kandidaturen meer ruimte moeten komen voor de kernvakken en dienen sommige onderwerpen meer systematisch aan bod te komen. Zo komt kennis- en wetenschapsleer, en epistemologie, ondanks drie opleidingsonderdelen filosofie, slechts in beperkte mate aan bod. Enkel in het opleidingsonderdeel “Sociaal wetenschappelijk onderzoek I” wordt hier enige aandacht aan besteed. Verder missen de studenten in de opties in de tweede kandidatuur in sommige gevallen de nodige voorkennis, omdat bepaalde opleidingsonderdelen waarop wordt voortgebouwd niet in de gemeenschappelijke stam in de eerste kandidatuur zijn opgenomen. In de drie opties worden daarenboven dezelfde opleidingsonderdelen aangeboden die evenwel een verschillend aantal studiepunten hebben. Voor wat de licenties betreft heeft de commissie vastgesteld dat sommige van de zwaartepunten breed en andere smal zijn ingevuld. Verder is er een groot aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen - voor de Politieke Wetenschappen zijn er wel te weinig economische keuzeopleidingsonderdelen - maar de keuzeruimte is zeer smal. Dit alles duidt aan dat in de toekomst een grote gemeenschappelijke aandacht nodig zal zijn voor de verbetering en de verdere uitbouw van de opleiding. (Dit gesprek was trouwens in voorbereiding op het ogenblik van het visitatiebezoek.) Hierbij zullen keuzes moeten worden gemaakt en de commissie denkt hierbij in hoofdzaak aan volgende aspecten: 12/2000 80 UNIVERSITEIT ANTWERPEN 1. Zal worden uitgegaan van de historische situatie of wordt vertrokken van een ideale situatie om dan te kijken in hoeverre deze realiseerbaar is? Het is duidelijk dat de commissie voorstander is van de tweede optie, maar ze beseft wel het delicate karakter van de wending. 2. Ten tweede dient er gekozen te worden wat gemeenschappelijk, respectievelijk specifiek zal zijn. 3. Ook dient te worden overeengekomen wanneer men begint te differentiëren en aan welk tempo men hiermee doorgaat. De raad van de visitatiecommissie is er voorstander van om niet te vroeg te beginnen met differentiatie en specialisatie, en geleidelijkheid in te bouwen. 4. Een vierde vraag is welke differentiatie(s) men aanbrengt en in welke vorm? Het lijkt de commissie evident dat er een continuïteit zou zijn tussen de opties in de kandidaturen en de zwaartepunten in de licenties, wat de mogelijke continuïteit met andere instellingen zeker niet hoeft uit te sluiten. De gebruikelijke driedeling (Toegepaste) Sociologie - Politieke Wetenschappen - Communicatiewetenschappen lijkt hierbij volgens de commissie een goed werkbare formule, maar ook andere keuzes zijn natuurlijk mogelijk. 5. Een vijfde kwestie is hoe tussen de gedifferentieerde opties terug links kunnen gelegd worden. Het hanteren van gestructureerde keuzepakketten (al dan niet in een minor- major formule) lijkt de commissie in dit verband een goede suggestie. 6. Met betrekking tot de vormgeving van het onderwijs zal de verhouding tussen zelfwerkzaamheid en zuivere hoorcolleges moeten worden bepaald, met aandacht voor de verschillende tussenvormen waardoor dit kan ingevuld worden. 7. Tenslotte dient er volgens de commissie aandacht te zijn voor de cumulativiteit en de groeiende moeilijkheidsgraad van het geheel. De discussie die binnen de universiteit bestaat tussen de voor- en tegenstanders van het eenheidsdiploma staat niet geheel los hiervan maar valt er ook niet mee samen, te meer daar dit voor een stuk extern bepaald is. Toch pleit de commissie ook hier voor continuïteit en logica, al hoeft dit niet zwart-wit gezien te worden: een koepeldiploma kan volgens haar door een duidelijke nadruk op de differentiëring ook de zwaartepunten tot hun recht laten komen. 2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie is het hoorcollege de meest gehanteerde werkvorm voor kennisoverdracht in de eerste kandidatuur. Gezien de grote studentenaantallen worden de meeste colleges wel opgesplitst in twee groepen. Aan een aantal opleidingsonderdelen worden verder ook responsiecolleges gekoppeld, waarin studenten worden uitgenodigd om vragen en opmerkingen voor te bereiden. In de tweede kandidatuur zijn de colleges actiever opgebouwd en wordt van de studenten verwacht dat zij actief deelnemen. Voor de taallessen en het practicum in de eerste kandidatuur wordt in kleine groepen gewerkt en worden vaardigheden ingeoefend via groeps- en individuele oefeningen, en werkstukken. Ook de seminaries in de tweede kandidatuur zijn een combinatie van groeps- en individueel werk. Het leeronderzoek in het tweede jaar start als een (hoor)college, maar wordt al snel een actief opleidingsonderdeel waarin een kleine groep van hooguit vijf studenten een databestand analyseert en er hypotheses en onderzoeksmodellen voor ontwikkelt. In het practicum, de colleges informatica, de taallessen en het leeronderzoek maken de studenten gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologieën. In de licenties wordt, door de kleinere groepen waarmee gewerkt kan worden, in het algemeen met meer interactieve onderwijsvormen gewerkt. Zo worden er verschillende seminaries aangeboden, zijn er oefeningen UNIVERSITEIT ANTWERPEN 81 12/2000 informatica en het leeronderzoek. Het leeronderzoek loopt gedurende de twee licentiejaren en omvat een volledig sociaal-wetenschappelijk onderzoek, meestal voor een externe opdrachtgever. EVALUATIE De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen innovatief. Ook de variatie in gehanteerde onderwijsvormen is zeer goed. Verder heeft de commissie tot haar genoegen een vrij hoge graad van zelfwerkzaamheid bij de studenten vastgesteld, voornamelijk in de licenties. Zoals reeds eerder gezegd waardeert zij in dit opzicht het leeronderzoek dat de studenten dienen uit te voeren. Wel dient aandacht te worden besteed aan de problemen die zich stellen met betrekking tot de organisatie en invulling van het leeronderzoek voor de werkstudenten. De zelfwerkzaamheid in de kandidaturen is nog niet geheel optimaal, hetgeen deels te wijten is aan de relatief grote aantallen studenten. 2.3. Vaardigheden De visitatiecommissie is van oordeel dat de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden in goede mate aan de orde komen in de opleiding. Ook aan de mondelinge communicatie wordt aandacht besteed tijdens de opleiding in oefeningen en werkcolleges, maar de commissie meent niettemin dat de training hierin meer gestructureerd en veralgemeend zou moeten worden. Verder wordt binnen het programma ook expliciet aandacht besteed aan het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen in de kandidaturen. Zowel de aanpak binnen deze taalvakken waar teksten worden gelezen die gericht zijn op het “vak” als het feit dat de studenten vooraf op hun taalvaardigheid worden getoetst om alzo hun aanvangsniveau te kennen, worden positief gewaardeerd door de commissie. Ook vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen expliciet aandacht in de opleidingen, maar het lezen van boeken zou meer kunnen gestimuleerd worden. De onderzoeksvaardigheden blijken goed, al zou ook hier volgens de commissie meer systematische training in interviewingtechnieken, als noodzakelijk element in de opleiding, alle opties/zwaartepunten ten goede komen. Computervaardigheden krijgen goede aandacht volgens de commissie. Een sterk punt van de opleiding is verder de aandacht die uitgaat naar de ontwikkeling van het probleemoplossend vermogen van de student. Ook andere academische vaardigheden zoals het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken krijgen in het algemeen goede aandacht in het programma. 2.4. Examinering BESCHRIJVING Blijkens de zelfstudie nemen de examens verschillende vormen aan al naargelang het gaat over opleidingsonderdelen die een theoretische en vormende inhoud hebben of over opleidingsonderdelen die ook een praktische vaardigheid willen ontwikkelen. In het eerste geval worden zowel schriftelijke als mondelinge examens georganiseerd. In het tweede geval worden persoonlijke werkstukken en presentaties geëvalueerd of worden studenten beoordeeld op basis van hun activiteitsgraad en medewerking tijdens de lessen. Tevens wordt in de zelfstudie vermeld dat als gevolg van het groeiend aantal studenten de tendens bestaat om in de eerste kandidatuur meer 12/2000 82 UNIVERSITEIT ANTWERPEN schriftelijke examens af te nemen, dikwijls in de vorm van een schriftelijk gedeelte gevolgd door een mondeling. Niettemin blijft de optie om in elk jaar een zeker aantal opleidingsonderdelen mondeling te examineren. Verder bestaat er een semestersysteem, waarbij reeds na het eerste semester examens kunnen worden afgelegd over een aantal afgewerkte opleidingsonderdelen. EVALUATIE De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed niveau. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. Daarbij acht de commissie het positief dat de werkstukken en de werkzaamheid tijdens de lessen in de beoordeling van de examens apart worden gequoteerd, en deze activerende werkvormen aldus de waardering krijgen die ze verdienen. 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling BESCHRIJVING De eindverhandeling is het sluitstuk van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen. De studenten dienen via hun eindverhandeling te tonen dat zij hun vakgebied beheersen en dat ze in staat zijn om de wetenschap op een zelfstandige wijze te beoefenen of de wetenschappelijke kennis toe te passen. De eindverhandeling is begroot op 20 studiepunten: 4 studiepunten voor het opleidingsonderdeel “Eindverhandeling” in de eerste licentie en 16 studiepunten in de tweede licentie. EVALUATIE Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, heeft ze vastgesteld dat er opvallende verschillen in kwaliteit bestaan tussen de verhandelingen onderling. De commissie meent dat meer overleg over de criteria waaraan de eindverhandeling moet voldoen wellicht zou kunnen helpen om deze grote verschillen weg te werken. Het vastleggen van deze criteria zou ook bij de studenten meer duidelijkheid scheppen over de eisen die worden gesteld ten aanzien van de eindverhandeling. De begeleiding van de eindverhandeling verschilt van promotor tot promotor, maar laat in sommige gevallen wel te wensen over, al ligt dit in sommige gevallen ook wel aan het initiatief - of gebrek hieraan - van de studenten. De opleiding is zich evenwel bewust van bovengenoemde knelpunten en heeft tot genoegen van de visitatiecommissie reeds een aantal maatregelen, zoals bijvoorbeeld de invoering van het opleidingsonderdeel “Eindverhandeling”, het uitgeven van een “Handleiding eindverhandeling” genomen om hieraan te verbeteren. Voor wat betreft de beoordeling van de eindverhandeling acht de commissie het positief dat de studenten hun werk mondeling dienen te verdedigen. Ook de studenten ervaren dit als een interessante vorm van feedback. Verder meent de commissie dat de eindverhandeling niet realistisch is begroot en ze acht het wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor dit onderdeel wordt overwogen. UNIVERSITEIT ANTWERPEN 83 12/2000 3.2. Stage Binnen de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt geen stage georganiseerd. Al hebben de studenten via het leeronderzoek reeds een zeker contact met de sociale werkelijkheid, toch ware het misschien zinvol hier ook nog andere wegen voor te zoeken. 4. Studenten: aantallen en slaagcijfers 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99 Politieke en Sociale Wetenschappen 2de kand. 1ste lic. 2de lic. 165 175 108 110 41 51 38 47 128 185 126 48 59 ’91-’92 129 198 129 59 53 ’92-’93 ’93-’94 161 165 237 253 121 107 65 65 60 66 ’94-’95 124 204 103 77 70 ’95-’96 ’96-’97 185 109 254 192 130 145 66 71 83 71 ’97-’98 106 152 117 79 72 ’98-’99 108 165 103 76 91 Acadjr. gen.stud ’88-’89 ’89-’90 118 124 ’90-’91 1ste kand. BESCHRIJVING De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is sinds het academiejaar ’88-’89 voortdurend blijven stijgen tot een hoogtepunt van 185 generatiestudenten in het academiejaar ’95-’96. In het daaropvolgende academiejaar, het jaar waarin de UFSIA startte met een aparte opleiding Communicatiewetenschappen, daalt het aantal generatiestudenten tot 108 in ’89-’99. De studentenaantallen in de licenties zijn over de beschouwde periode bijna constant blijven stijgen. Niettemin wordt in de zelfstudie aangehaald dat de doorstroom van de UFSIAkandidaturen naar de UIA-licenties niet optimaal is. Over de periode ’93-’94 tot ’97-’98 bedroeg de doorstroom ongeveer 73%. EVALUATIE De commissie is van oordeel dat de relatief grote studentenaantallen een zware druk leggen op de opleiding, vooral in de eerste kandidatuur. Tot hiertoe heeft de universiteit hierop gereageerd met 12/2000 84 UNIVERSITEIT ANTWERPEN de maatregelen die de kleine en middelgrote instellingen toepassen: trachten de toegankelijkheid van het AP te bewaren, invoeren en verder op punt zetten van een mentorship, het ontdubbelen van sommige cursussen,... Wat dit laatste betreft, vraagt de commissie zich af of er geen andere, meer op zelfwerkzaamheid gerichte, oplossingen te bedenken zijn. Verder vreest zij dat de UA, bij stijgende studentenaantallen, ook zeer binnenkort zal moeten grijpen naar de maatregelen die de grote instellingen verplicht zijn geweest te nemen: nl. het invoeren van vrijgestelde studiebegeleiders, het creëren van on-line leerprogramma’s en dergelijke. 4.2. Kwaliteit van de instroom De commissie waardeert de inspanningen die worden geleverd om eventuele tekorten in de voorkennis van de instromende studenten bij te werken via herhalingsmodules. Toch blijft de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch. Het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden (zoals talen, informatica en wiskunde) zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. 4.3. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997. Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol. Politieke en Sociale Wetenschappen Acadjr. gen. stud. 1ste kand. 2de kand. 1ste lic. 2de lic. ’91-’92 37,5 39,5 ’92-’93 ’93-’94 31,1 23,9 35,7 32,9 65,6 77,6 57,4 74,6 70,8 92,1 87,5 83,3 83,3 ’94-’95 43,5 51,2 75,2 89,9 80,9 ’95-’96 35,9 40,7 72,9 86,4 73,8 ’96-’97 30,6 40,4 70,7 93,0 91,4 BESCHRIJVING Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 33,8% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 40,1%. In de daaropvolgende studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 71,6% in de tweede kandidatuur, 87,8% in de eerste licentie en 78,4% in de tweede licentie. UNIVERSITEIT ANTWERPEN 85 12/2000 EVALUATIE Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport. De slaagcijfers in de tweede kandidatuur en in de licenties zijn relatief goed. 4.4. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 36% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur slaagt na één studiejaar. Gemiddeld 18% van de generatiestudenten slaagt in de eerste kandidatuur na een bisjaar. Ongeveer 47% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus zonder kwalificatie. De gemiddelde studieduur wordt in de zelfstudie afzonderlijk voor de kandidaturen en de licenties weergegeven. Indien de studenten worden bekeken die effectief een diploma behalen, dan blijkt een student er gemiddeld 2,4 jaar over te doen om zijn kandidaatsdiploma te halen. Avondstudenten doen er gemiddeld iets langer over, met name 2,6 jaar. Ook voor de licenties doen de avondstudenten er iets langer over dan hun collega’s die de licenties in dagonderwijs volgen. Gemiddeld halen kandidaten in de Politieke en Sociale Wetenschappen in 2,26 jaar hun licentiaatsdiploma. 79% van de studenten behaalt dit diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 2 jaar, 17% overschrijdt de studieduur met één jaar en iets meer dan 4% met drie of meer jaren. De gemiddeld iets langere studieduur is volgens de informatie in de zelfstudie onder meer te wijten aan de uitloop van de eindverhandeling en aan het feit dat de studenten die werken en studeren combineren er, ondanks hun sterke motivatie, gemiddeld wat langer over te doen om af te studeren. 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht de commissie het programma studeerbaar. Ook het semestersysteem draagt hiertoe bij. Wel heeft de commissie vastgesteld dat er in de kandidaturen nog geen volledige semestrialisering werd doorgevoerd en dat er nog erg veel kleine opleidingsonderdelen in het kandidaatsprogramma aanwezig zijn. Verder is de commissie van oordeel dat er voor sommige opleidingsonderdelen een discrepantie bestaat tussen de begrote en de reële studietijd, in die zin dat de studenten er meer tijd aan besteden dan begroot. Ook het leeronderzoek is niet realistisch begroot en de combinatie met de eindverhandeling zorgt ervoor dat de tweede licentie een zwaar studiejaar is. De commissie meent dat hier aanpassingen van de studiepunten nodig zijn en zoals reeds eerder in dit rapport vermeld, acht zij het alleszins wenselijk dat een verhoging van het aantal studiepunten voor de eindverhandeling wordt overwogen. 12/2000 86 UNIVERSITEIT ANTWERPEN 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding BESCHRIJVING Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de voorlichting aan abituriënten gecoördineerd door de Commissie Studieinformatie van de UA. De studievoorlichting gebeurt via algemene informatiebrochures, regionale studieinformatiebeurzen waarop informatie wordt gegeven over de verschillende studierichtingen, en een reeks specifieke brochures per studierichting. Op infodagen die jaarlijks per faculteit worden georganiseerd, wordt gedetailleerde praktische en inhoudelijke informatie verstrekt aan aspirant-studenten door de Dienst voor Studieadvies van de UFSIA en de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. De Dienst Public Relations van de UFSIA organiseert verder een open dag, waarop de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is vertegenwoordigd, en dieper en persoonlijker wordt ingegaan op de vereisten die aan de opleiding worden gesteld, de aansluiting op de vooropleiding, ... Een zeer concrete kennismaking met de Politieke en Sociale Wetenschappen gebeurt ook via zogenaamde “meeloopdagen” die in de maand mei plaatsvinden en waarop aan scholieren de kans wordt geboden om enkele lessen bij te wonen uit een geschikt pakket opleidingsonderdelen. Tenslotte organiseert de Dienst Studieadvies jaarlijks een studiedag voor studiekeuzebegeleiders uit het secundair onderwijs waarop nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de verschillende studierichtingen worden toegelicht. In de tweede kandidatuur krijgen alle studenten een bundel met informatie over Politieke en Sociale Wetenschappen op licentieniveau en een inschrijvingsformulier toegezonden. Door de UIA wordt daarenboven bij het begin van het tweede semester een jaarlijkse voorlichtingsdag georganiseerd voor de tweede kandidatuurstudenten om hen te informeren over de mogelijkheid om hun studies aan de UIA voort te zetten. Bij de aanvang van de studies worden de studenten ingeschreven door een medewerker van de Dienst voor Studieadvies. Tijdens dit persoonlijk contact bestaat steeds de kans om inhoudelijk op de gemaakte keuze in te gaan. Tijdens de maand september wordt een pedagogische propaedeuse ingericht waarop, naast een korte uiteenzetting over de karakteristieken van de studierichting, door elk lid van het ZAP een proefles wordt gegeven. Tevens wordt een debatklas georganiseerd over een actueel maatschappelijk thema. Tijdens het academiejaar biedt de Dienst voor Studieadvies van de UFSIA aan alle studenten een waaier aan activiteiten die erop zijn gericht de studiemethode te verbeteren, levert ze tips voor blok en examen en staat ze ter beschikking voor studenten met problemen. Verder kunnen de kandidatuurstudenten steeds terecht bij de studiebegeleider van de Faculteit. Specifiek voor de eerste kandidatuur is er een mentorship ingesteld, waarbij per groep van tien studenten een mentor, een lid van het academisch personeel, als vertrouwenspersoon fungeert. Verder worden er voor de eerstejaars op gezette tijden repetities georganiseerd over de belangrijkste vakgebieden. Voor eerste licentiestudenten wordt bij de aanvang van het academiejaar zowel een algemene als een richtingspecifieke inlichtingenvergadering gehouden, die als doel heeft de studenten inzicht te geven in de structuur van de opleiding aan de UIA en hen vertrouwd te maken met het personeel van de Faculteit. Daarnaast worden ook verschillende toelichtingsvergaderingen door de afstudeerrichtingen zelf georganiseerd. Tijdens het academiejaar kunnen de licentiestudenten voor studie- en examenproblemen op instellingsniveau terecht bij de Dienst voor Studieadvies van de UIA en de Facultaire studieadviseur. Tenslotte is er zowel op het niveau van de kandidaturen als van de licenties een ombudspersoon aangesteld die bemiddelt bij vragen en problemen omtrent de examens, maar die ook een bredere functie heeft. UNIVERSITEIT ANTWERPEN 87 12/2000 EVALUATIE De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen goed te zijn. Wel meent ze dat de verschillen tussen de opties in de kandidaturen beter zouden kunnen worden belicht. De studiegids is zeer duidelijk en bruikbaar. Ook de gestructureerde studiebegeleiding acht de commissie zeer goed georganiseerd. De begeleiding is zeer intens: in het algemeen bestaan er lage drempels en is het academisch personeel zeer toegankelijk. De commissie heeft verder ook waardering voor het mentorsysteem dat werd ingevoerd en verder op punt wordt gezet. Tenslotte acht de visitatiecommissie het positief dat de ombudspersoon een bredere functie vervult dan enkel bemiddeling bij de examens. Deze persoon is een aanspreekpunt bij allerhande problemen en speelt bemiddelaar bij allerhande wrijvingen en conflicten. 6. Faciliteiten en infrastructuur De visitatiecommissie meent dat de onderwijsfaciliteiten op beide campussen in het algemeen voldoen. Wel meent de commissie dat meer werkgroepruimten de werkzaamheden zou vergemakkelijken. De geografische spreiding van beide campussen komt de integratie van de opleiding evenwel niet ten goede en ook de ligging van de UIA-campus brengt blijkbaar een aantal problemen met zich mee. Zo blijkt dit bijvoorbeeld in sommige gevallen een drempel te vormen voor kandidaatstudenten om door te stromen naar de licenties aan de UIA. De voorziene verhuisoperatie van de licenties Humane Wetenschappen naar het centrum van de stad Antwerpen, waar ook de UFSIA-gebouwen zijn gelegen, zal zeker op dit vlak verbetering brengen. De bibliotheken zijn goed georganiseerd en aangenaam qua inrichting. Verder heeft de commissie vastgesteld dat er een grote bekommernis bestaat om goede middelen ter beschikking te stellen waardoor het boeken- en tijdschriftenbestand goed op peil wordt gehouden. Enkel de Communicatiewetenschappen blijven achter qua boekenbestand. De computerfaciliteiten zijn adequaat en de studenten kunnen er gemakkelijk gebruik van maken. 7. Afgestudeerden De commissie is van oordeel dat de opleiding goedgevormde afgestudeerden kan afleveren. Ook de tewerkstellingsmogelijkheden van de UA-afgestudeerden blijken goed te zijn. De algemene vorming (en blijkbaar ook het eenheidsdiploma) lijken veel mogelijkheden op de arbeidsmarkt te openen. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten. De commissie heeft verder vernomen dat het contact dat de opleiding met haar afgestudeerden onderhoudt verschilt van “zwaartepunt” tot “zwaartepunt”. Vooral het zwaartepunt Communicatie- 12/2000 88 UNIVERSITEIT ANTWERPEN wetenschap blijkt nauwe contacten te onderhouden met haar afgestudeerden, bij de andere zwaartepunten is dit minder het geval. Verder verloopt het contact met de afgestudeerden voornamelijk via het Rectoraat Academische Planning van de UIA. Maar ook deze contacten blijken eerder beperkt te zijn. De commissie is van mening dat directe en systematische contacten met de afgestudeerden verschillende positieve resultaten voor de opleiding kunnen hebben. Daarenboven acht ze het belangrijk dat de opleiding een zicht krijgt op de situatie van haar afgestudeerden. Ze meent dan ook dat het volgen van de eigen afgestudeerden zou kunnen worden verbeterd. In dit verband acht ze het wel positief dat de universiteit toch reeds enkele keren een enquête onder haar afgestudeerden heeft georganiseerd. 8. Personeel De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie, mede dankzij de recente uitbreiding van het ZAP-kader in het algemeen beschouwd voldoende. Wel meent ze dat er een onevenwicht bestaat in de bestaffing van de verschillende zwaartepunten in de licenties en dit voornamelijk wat betreft de zwaartepunten Communicatiewetenschap en Internationale Politiek, waar de omkadering erg beperkt is. Verder is er volgens de commissie ook een onevenwicht in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAP-bestand in verhouding wat beperkt is. Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt en hier zou volgens de visitatiecommissie wel iets aan mogen gedaan worden in de toekomst. De onderwijsbelasting van de staf is hoog en de commissie heeft veel waardering voor de inzet en de toegankelijkheid van het academisch personeel. Naast het vele onderwijs, doen de ZAP-leden ook veel onderzoek, verzorgen zij het avondonderwijs, wordt er een fulltime open-deursysteem gehanteerd. Ook de AAP-leden zijn sterk gemotiveerd en leveren grote inspanningen ten behoeve van het onderwijs. De commissie heeft vernomen dat er in het algemeen wel aandacht bestaat voor een bewaking van de grenzen van de belasting, maar zij wijst er op dat dit een bestendige zorg dient te blijven, vooral voor het AAP. In dit verband heeft ze met waardering kennis genomen van het “poolsysteem” dat aan de UFSIA wordt gehanteerd en waarbij alle onderwijsopdrachten onder alle leden van het AAP worden verdeeld. Ook de betrokken AAP-leden zijn zeer enthousiast over dit systeem omdat het onder meer een spreiding van de belasting en flexibiliteit mogelijk maakt. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is goed met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is breed, maar de “algemene sociologie” lijkt wat ondervertegenwoordigd in de licenties. Ook de didactische vaardigheden lijken, op een uitzondering na, in het algemeen beschouwd goed te zijn. De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden op UA-niveau seminaries georganiseerd waarin vrijwillig kan worden deelgenomen door het academisch personeel. Verder worden ook stappen ondernomen om een programma voor onderwijsprofessionalisering op te zetten dat specifiek is bedoeld voor jonge docenten en vooral gericht zal zijn op kennismaking en leren gebruiken van nieuwe onderwijs- en evaluatievormen. UNIVERSITEIT ANTWERPEN 89 12/2000 9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van de internationale studentenuitwisseling. Binnen de opleiding bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te worden begeleid. De commissie waardeert trouwens dat aan de studenten ook reeds in de kandidaturen mogelijkheden worden geboden om deel te nemen aan een aantal kortlopende uitwisselingsprogramma’s. De internationale contacten van het ZAP en het AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden voldoende, maar wel beperkt. Er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes en de commissie meent dat er behoefte is aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. Verder waardeert de visitatiecommissie de inspanningen om gastcolleges te laten plaatsvinden waaraan de studenten tijdens de opleiding kunnen participeren. 10. Interne kwaliteitszorg Volgens de visitatiecommissie is de interne kwaliteitszorg goed georganiseerd. De zorg voor de onderwijskwaliteit gebeurt op drie niveaus, met name de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, de instellingen UFSIA en UIA en de Universiteit Antwerpen. Aan de UFSIA zijn er op het niveau van de opleiding in hoofdzaak drie organen die zich bezighouden met de kwaliteit van het onderwijs: de Vakgroep, de Curriculumcommissie en de Faculteitsraad. De Vakgroep is verantwoordelijk voor de concrete invulling van de onderwijsinhouden en de onderwijsvorm. De Curriculumcommissie heeft een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de Faculteitsraad die over het curriculum beslissingsbevoegdheid heeft. Aan de UIA zijn de Curriculumcommissie en de Faculteitsraad verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg. De Curriculumcommissie is formeel belast met onder meer volgende taken: het uitbrengen van advies over de inhoud en de organisatie van het onderwijs, de evaluatie van het georganiseerde onderwijs, het voorstellen van maatregelen in verband met de informatie van toekomstige studenten en de bijscholing van afgestudeerden. De Faculteit is verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs. Vanaf het academiejaar 1999-2000 werden evenwel hervormingen in de structuur van de betrokken commissies inzake interne kwaliteitszorg doorgevoerd. Zo werd onder meer een Gemeenschappelijke Permanente Onderwijscommissie opgericht. De afzonderlijke Curriculumcommissies UFSIA en UIA zijn in deze commissie op UA-niveau opgegaan. De visitatiecommissie heeft veel vertrouwen in de eengemaakte onderwijscommissie, waardoor het onderwijs steeds meer een gemeenschappelijke zaak zal worden. De studenten zullen via hun vertegenwoordigers in de Gemeenschappelijke Permanente Onderwijscommissie verder de kans krijgen om te participeren in de besluitvorming. Ook voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs, bevindt men zich in een periode van herstructurering. Daar waar de onderwijsevaluaties in het verleden door de afzonderlijke instellingen werden georganiseerd, wordt gewerkt aan een gezamenlijke UA-evaluatieprocedure. Daartoe werd een bestendige Werkgroep Kwaliteitszorg Onderwijs opgericht die expliciet als opdracht heeft om een draaiboek voor de interne kwaliteitszorg onderwijs op te stellen, toegespitst op het ter beschikking stellen van adequate evaluatie-instrumenten en -procedures. Voor zover de 12/2000 90 UNIVERSITEIT ANTWERPEN visitatiecommissie reeds kennis kon nemen van de ontwikkelingen op het vlak van de gezamenlijke procedure, meent zij toch reeds een aantal punten te kunnen vaststellen die volgens haar in het oog dienen te worden gehouden: in de vragenlijsten die aan de studenten worden voorgelegd, dient de anonimiteit van de student voldoende gewaarborgd te zijn; een jaarlijkse cursusevaluatie verdient volgens de commissie de voorkeur boven een vijfjaarlijkse; er dient voldoende feedback te worden gegeven aan de studenten over de resultaten van de evaluatie en de opvolging ervan. UNIVERSITEIT ANTWERPEN 91 12/2000 12/2000 92 Katholieke Universiteit Leuven De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen Dit rapport sluit aan bij de door de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie opgestelde zelfstudies die in juli 1999 zijn gepubliceerd. De zelfstudies zijn degelijke en kritische documenten, die een goede basis vormden voor de visitatie. De gesprekken die hebben plaatsgevonden, hebben de commissie de kans geboden om haar werk grondig te doen. 1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING Uit de informatie in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de opleiding Politieke Wetenschappen beoogt studenten te vormen tot zelfstandige wetenschapsbeoefening en hen in staat te stellen zowel beleidsvormende als bestuursondersteunende functies op te nemen. De studenten zouden deze functies moeten kunnen uitoefenen op alle niveaus van de politieke en bestuurlijke instellingen evenals in sociale en politieke groeperingen of organisaties, die daarmee rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden. Daartoe wil de opleiding haar studenten zo vormen dat zij beschikken over (1) kennis van het politiek bestel, van de processen van besluitvorming en beleid op de verschillende niveaus, met inbegrip van de internationale omgeving; van de maatschappelijke realiteit en van sociale problemen; van de binnen de maatschappij geldende grote waarden- en normenstelsels; van de essentiële conceptuele kaders uit de hulpwetenschappen; van de sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken om te kunnen overgaan tot de empirische gegevensverzameling en verwerking op het bestreken studiegebied; en van de beleids- en managementtechnieken om het overheidsoptreden deskundig te kunnen ondersteunen en (2) algemene academische vaardigheden; toegepaste academische vaardigheden; en specifiek politiek-wetenschappelijke vaardigheden. Tevens streeft de opleiding de ontwikkeling van volgende attitudes na: een intellectuele belangstelling en alertheid voor het politieke gebeuren, actief burgerschap, in het besef van de mogelijkheden en de beperkingen van de politiek; de positief-kritische en tegelijk afstandelijke betrokken houding, typisch voor de wetenschappelijke benadering; en een grote gevoeligheid voor de ethische en deontologische aspecten van besluitvorming en beleid. Ook de attitude om zich permanent de KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 93 12/2000 veranderingen en innovaties, die zich op deze domeinen voordoen, eigen te maken, ook in hun wetenschappelijke analyses, wordt in de opleiding gestimuleerd. De finaliteit van de opleiding Sociologie is, aldus de zelfstudie, een brede academische (cultuur en gedragswetenschappelijke) vorming in combinatie met een doorgedreven disciplinaire vorming. De disciplinegerichtheid van de opleiding is geconcipieerd vanuit de opvatting dat een optimale integratie van de sociologische theorie, de empirische onderzoeksmethodiek en de sociale probleemoriëntatie (beleidsoriëntatie) dient te worden nagestreefd als de drie momenten van het sociologiebedrijf. De polyvalentie van de opleiding Sociologie komt tot uiting in het feit dat de opleiding ten eerste aan de studenten de mogelijkheid wil bieden tot een polyvalente academische vorming in de humane Wetenschappen en ten tweede niet is afgestemd op specifieke beroepsprofielen. De opleiding biedt met andere woorden een op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde brede sociologische vorming, waarbij aan de studenten de mogelijkheid wordt geboden om, op basis van persoonlijke interesse en het beroep dat zij later zouden willen uitoefenen, eigen accenten te leggen. Daarnaast is de opleiding tevens gericht op een doorgedreven disciplinaire vorming waarbij het kunnen ontleden van maatschappelijke problemen en van situaties vanuit een specifiek sociologische invalshoek een belangrijke doelstelling is. Een grondige theoretische kennis gekoppeld aan een gedegen methodische kundigheid en een zin voor de beleids- respectievelijk sociale probleemoriëntatie moeten waarborgen dat de door de opleiding opgeleide sociologen een specifieke bijdrage kunnen leveren en in staat zijn tot interdisciplinaire samenwerking in concrete situaties. EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie zowel voor de opleiding Politieke Wetenschappen als voor de opleiding Sociologie voldoende helder en duidelijk omschreven en voldoen ruimschoots aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt volgens de commissie duidelijk tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Tevens meent de commissie dat, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, beide opleidingen er in het algemeen in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. 2. Programma 2.1. Opbouw en inhoud Beschrijving De opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie omvatten vier studiejaren gespreid over twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, is voor drie vierde gemeenschappelijk voor alle studenten van de Faculteit Sociale Wetenschappen. In de eerste kandidatuur volgen de studenten een verplicht programma dat gericht is op het bijbrengen van basiskennis over de samenleving. Deze samenleving wordt bestudeerd vanuit opleidingsonderdelen met een sociologische, politologische en communicatiewetenschappelijke invalshoek. Verder zijn er in het programma ook opleidingsonderdelen opgenomen die zijn gericht op het aanleren van sociaal-wetenschappelijke methoden 12/2000 94 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 1STE KAND. ALGEMENE OPBOUW VAN DE OPLEIDING POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijk Politieke Wetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen 2DE KAND. POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Gemeenschappelijke stam (45%) Optie Politieke Wetenschappen (55%) Optie Sociologie (55%) Optie Communicatiewetensch. (55%) LICENTIES Kandidaat Politieke en Sociale Wetenschappen Politieke Wetenschappen Sociologie CommunicatieWetenschappen Licenciaat Politieke Wetenschappen Licenciaat Sociologie Licenciaat CommunicatieWetenschappen en technieken. Tenslotte vormen een aantal andere menswetenschappelijke opleidingsonderdelen zoals filosofie, economie, recht en geschiedenis een essentieel onderdeel van het programma. In de tweede kandidatuur is er, naast een voor alle studenten gemeenschappelijk programma dat naar inhoud en doelstelling aansluit bij de eerste kandidatuur, een begin van prespecialisatie. In het tweede jaar kiezen de studenten voor een van de drie aangeboden richtingen met name: Politieke Wetenschappen, Sociologie of Communicatiewetenschappen. Het richtingsspecifieke deel van het programma bevat een aantal opleidingsonderdelen en een practicum die de studenten voorbereiden op de gelijknamige richting in de tweede cyclus. De sociologie is evenwel de “ruggengraat” van de kandidaturen, waardoor het sociologisch accent ook nog in de tweede kandidatuur sterk aanwezig blijft. De keuze die de studenten in de tweede kandidatuur maken, is niet definitief: na het behalen van de academische graad van kandidaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen kunnen de studenten zowel naar de licenties Politieke Wetenschappen, de licenties Sociologie als de licenties Communicatiewetenschappen overstappen, mits ze enkele opleidingsonderdelen in hun licentieprogramma bijkomend opnemen. In de tweede cyclus bieden de opleiding Politieke Wetenschappen en de opleiding Sociologie, die een gelijkaardige opbouw kennen, een ruimere uitdieping van de in de eerste cyclus aangevatte studie, allereerst door specifieke verplichte opleidingsonderdelen. Voor de Politieke Wetenschappen betreft het opleidingsonderdelen die gericht zijn op het doorlichten van de politiek, het overheidsoptreden en de beleidsvoering, zowel op nationaal als op internationaal vlak, als op het niveau van de gemeenschappen, de gewesten en de provincies, en de gemeenten. In de opleiding Sociologie betreft het opleidingsonderdelen met betrekking tot sociologische theorie, de onderzoeksmethoden, en de band tussen ethiek, wetenschap en samenleving. Via keuzerichtingen en KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 95 12/2000 keuzeopleidingsonderdelen kan de student zich bovendien specialiseren in de materie. In de opleiding Politieke Wetenschappen dienen de studenten twee keuzegroepen te volgen die ze kunnen kiezen uit een aanbod van 5 groepen, met name “Bestuur- en overheidsmanagement”, “Internationale betrekkingen”, “Instellingen en beleid”, “Sociaal en economisch beleid” en “Politieke en sociale doctrines”. In de opleiding Sociologie kiest de student in de eerste licentie, naast de verplichte opleidingsonderdelen twee van de vijf aangeboden studierichtingen - een hoofdrichting en een bijrichting - zijnde “Theoretische en cultuursociologie”, “Survey-methodologie”, “Sociologie van gezin, bevolking en gezondheidszorg”, “Sociologie van sociaal beleid” en “Sociologie van arbeid en bedrijf”. In de tweede licentie kiest de student, naast de verplichte opleidingsonderdelen, de volledige studierichting die in de eerste licentie als hoofdrichting werd gekozen. In het seminarie leren de studenten hoe de problemen die tot hun vakgebied behoren, moeten worden geanalyseerd en moeten worden verwerkt. Binnen de opleiding Politieke Wetenschappen maken de studenten een keuze uit volgende drie seminaries: “Politieke sociologie”, “Bestuurskunde”, “Internationale betrekkingen”; in de opleiding Sociologie is het seminarie verbonden aan de hoofdrichting die de student heeft gekozen. De overige uren of studiepunten kunnen de studenten in beide opleidingen vrij opnemen. De vrije keuzeopleidingsonderdelen kunnen worden gekozen uit de eigen of andere opleidingen binnen of buiten de Faculteit Sociale Wetenschappen. In de tweede licentie van beide opleidingen dienen de studenten een eindverhandeling te maken (zie 3). Studenten die reeds beschikken over een universitair diploma of over welbepaalde diploma’s van het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een verkort programma aangeboden, waarbij zij de twee kandidaatsjaren in één jaar kunnen afleggen. Tussen het moment van het indienen van de zelfstudie en het bezoek van de visitatiecommissie aan de Faculteit Sociale Wetenschappen werd binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie enerzijds reeds een aantal curriculumwijzigingen doorgevoerd. Anderzijds is het proces van verandering nog volop gaande en worden binnen beide opleidingen verdere voorstellen tot programmawijzigingen besproken. Evaluatie De visitatiecommissie heeft twee degelijke, rijk gestoffeerde opleidingen aangetroffen, die op veel deskundigheid steunen en op een brede waaier van onderzoek. De problemen die zij heeft vastgesteld, zijn vooral die van een grootschalige instelling in beweging, en dus meestal slechts de schaduwzijde van iets zeer positief, namelijk de inspanningen die geleverd worden om zich aan te passen en te vernieuwen. Dit komt volgens de commissie vooral tot uiting in de verwezenlijkte of op stapel staande programmahervormingen, die haar inziens een aantal verbeteringen meebrengen en dit vooral door een betere structurering van de keuzemogelijkheden in de licenties. Hierbij zal men zeker nog verdere inspanningen moeten doen om de studiedruk onder controle te houden en dit zowel in de tweede kandidatuur als in de licenties. Voor de Sociologie zal men bij de op handen zijnde hervormingen ook moeten trachten om de keuzemogelijkheden te vrijwaren. Een middel om dit te doen, zou kunnen zijn van de twee geplande uitdiepingsvakken in de eerste licentie te vervangen door één plichtvak. Hierin zouden algemeen sociologische theorie en methodologie in een actieve leervorm op mekaar kunnen betrokken worden, wat reeds meer theoretisch gebeurt in de tweede kandidatuur. Wat de huidige programma’s betreft, meent de visitatiecommissie dat de kandidaturen mooi zijn opgebouwd en inhoudelijk interessant zijn ingevuld. In de tweede kandidatuur is vooral het 12/2000 96 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN sociologisch perspectivisme en theoretisch pluralisme positief opgevallen. Wel vraagt de commissie zich af of de (overigens hoogstaande) invulling van sommige opleidingsonderdelen (1) wel aangepast is aan de betrokken fase van het curriculum, zoals het opleidingsonderdeel “sociologie” in de eerste kandidatuur (waarbij de commissie zich zorgen maakt over de samenhang van dit studiejaar) ofwel (2) aangepast is aan de functie die het opleidingsonderdeel heeft in het curriculum. De commissie denkt in het laatste geval vooral aan het opleidingsonderdeel “sociale psychologie” als ondersteuningsvak in de tweede kandidatuur. Het ander probleem dat zich volgens de visitatiecommissie stelt is de vraag hoe men de gemeenschappelijkheid kan verzoenen met de aspiraties van de afzonderlijke studierichtingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat op dit vlak, in grondig overleg, keuzes zullen moeten worden gemaakt, waarbij een bredere invulling en etikettering van een aantal basisopleidingsonderdelen al een hele stap vooruit zou kunnen zijn. Voor de Politieke Wetenschappen zou volgens de visitatiecommissie een algemeen integrerend, dieper uitgewerkt opleidingsonderdeel “politicologie” in de tweede kandidatuur of de eerste licentie zinvol zijn. De invulling van dit onderdeel zou dan best gebeuren in het licht van een nieuwe situatie, zoals ze hierboven werd aangegeven. Het invoeren van een dergelijk opleidingsonderdeel in het gemeenschappelijk deel van de tweede kandidatuur zou volgens de commissie wat meer evenwicht brengen tussen de sociologische en politicologische component in de kandidaturen. In de licenties is de commissie voornamelijk het innoverend karakter van de subrichting Bestuurswetenschappen in het oog gesprongen. Door de nadruk die binnen deze richting op overheidsmanagement wordt gelegd, speelt ze volgens de commissie op een unieke wijze in op de huidige behoeften. Verder wil de commissie er op wijzen dat bij het streven naar verzelfstandiging van de studierichtingen niet mag worden vergeten om links met de andere studierichtingen uit te bouwen. Het zou te betreuren zijn dat geen veelzijdig en systematisch gebruik zou worden gemaakt van het rijke potentieel dat in de Faculteit aanwezig is. De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is zeer goed en wordt verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs. 2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie is de meest gebruikte onderwijsvorm het hoorcollege, zeker voor wat het onderwijs in de eerste cyclus betreft. Verder zijn er in de kandidaturen ook oefeningen geprogrammeerd bedoeld om de kennis en vaardigheden die werden verworven in bepaalde hoorcolleges in kleinere groepen in te oefenen, te herhalen en indien nodig opnieuw uit te leggen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen oefeningen die in de eerste en de tweede kandidatuur bij een college zijn geprogrammeerd enerzijds en monitoraatsoefeningen in de eerste kandidatuur waar in kleine groepen de gedoceerde leerstof wordt herhaald en verduidelijkt anderzijds. Het practicum en seminarie zijn gebaseerd op begeleide zelfstudie van de student en deze werkvorm heeft tot doel de student te leren de verworven kennis en vaardigheden op een zelfstandige manier toe te passen en zich hierbij schriftelijk uit te drukken in een tekst die beantwoordt aan de eisen van het academisch discours. Tevens moet de student de bevindingen mondeling presenteren, leert hij/zij in groep werken,... KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 97 12/2000 EVALUATIE De gehanteerde werkvormen lijken de commissie in het algemeen adequaat, maar in de kandidaturen zou wel een beter evenwicht moeten worden gezocht tussen hoorcolleges (al dan niet in klassieke ex cathedra vorm) en werkcolleges/oefeningen. Verder heeft de commissie in de opleiding Sociologie een hoge graad van zelfwerkzaamheid vastgesteld die gepaard gaat met een goede begeleiding. Hoewel ook in de opleiding Politieke Wetenschappen in ruime mate zelfwerkzaamheid van de studenten wordt verwacht, meent de commissie dat hiervoor toch formeel meer ruimte zou moeten worden gemaakt binnen het programma. Daarvoor zijn wel structurele ingrepen nodig zoals een vermindering van het aantal opleidingsonderdelen en het vermeerderen van het aan opleidingsonderdelen toegekend aantal studiepunten. In de eerste kandidatuur maakt het grote studentenaantal dan weer de zelfwerkzaamheid bijna onmogelijk. Wel acht de commissie het positief dat in een aantal opleidingsonderdelen wordt geëxperimenteerd met begeleide zelfstudie. De seminaries worden positief ervaren door de visitatiecommissie, maar ze heeft wel vastgesteld dat deze werkvorm verschillend wordt ingevuld in de diverse keuzegroepen. De commissie acht meer inhoudelijke afstemming van de seminaries wenselijk en zij geeft daarbij in overweging de seminaries in te vullen als een collectief leeronderzoek. Ook het practicum Politieke Wetenschappen in de tweede kandidatuur is volgens de commissie aan enige organisatorische herziening toe. Tenslotte staat de commissie positief ten aanzien van de elektronische zelfstudiepakketten die werden ontwikkeld voor een aantal opleidingsonderdelen. 2.3. Vaardigheden De visitatiecommissie is van oordeel dat zowel de schriftelijke als de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in goede mate aan de orde komen in de opleidingen. De studenten leren in verschillende opleidingsonderdelen schriftelijk te rapporteren en krijgen verschillende mogelijkheden tot mondeling presenteren. Verder wordt, zoals reeds eerder vermeld, binnen de programma’s expliciet aandacht besteed aan het aanleren van vreemde talen, via een aantal verplichte opleidingsonderdelen waarvan de aanpak wordt gewaardeerd door de commissie. Ook vaardigheden met betrekking tot literatuurgebruik krijgen expliciet aandacht in de opleidingen. Het is de commissie trouwens positief opgevallen dat veel boeken worden gebruikt in de opleidingen. De onderzoeksvaardigheden blijken in het algemeen goed, maar hier en daar is toch verbetering mogelijk in die zin dat de studenten in bepaalde deelrichtingen geen interviewtraining krijgen en in andere deelrichtingen meer kwalitatieve onderzoeksmethoden onderbelicht blijven. Aan het bijbrengen van computervaardigheden tenslotte wordt goede aandacht besteed. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is in het algemeen zeer goed. 2.4. Examinering BESCHRIJVING Blijkens de zelfstudie is de gebruikelijke examenvorm bij de hoorcolleges het mondelinge of schriftelijke examen. Bij de werkvormen die gebaseerd zijn op de zelfwerkzaamheid van de student, 12/2000 98 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN zoals het practicum en de seminaries, gebeurt de evaluatie hoofdzakelijk op basis van de gemaakte werkstukken. Verder wordt de mate waarin de student actief deelneemt aan het practicum of het seminarie en de manier waarop de paper mondeling wordt gepresenteerd in rekening gebracht, evenals de inhoudelijke discussies tijdens de sessies. EVALUATIE De door de visitatiecommissie nagekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed niveau. Verder lijken de examens, hoewel verschillend van opleidingsonderdeel tot opleidingsonderdeel, in het algemeen kennis-, toepassings- en inzichtsvragen te combineren. Met betrekking tot de examenvormen heeft de commissie vastgesteld dat de examens in de eerste kandidatuur bijna volledig schriftelijk worden afgenomen en dat de overgang naar de tweede kandidatuur waar wel mondelinge examens worden afgenomen daardoor nogal abrupt is. Verder acht de commissie het positief dat de werkstukken en de werkzaamheid tijdens de lessen in de beoordeling van de examens wordt meegerekend, en deze activerende werkvormen aldus de waardering krijgen die ze verdienen. Wel lijkt het gewicht van het formeel aantal toegekende studiepunten in sommige gevallen niet in verhouding te staan tot de gemiddelde inspanning. 3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling BESCHRIJVING De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie. In de verhandeling moet de student bewijzen dat hij/zij de kennis, vaardigheden en attitudes bezit die van een afgestudeerde politieke wetenschapper respectievelijk socioloog worden verwacht en dat hij/zij deze op een zelfstandige wijze weet toe te passen. De eindverhandeling wordt in de eerste licentie van beide opleidingen voorbereid in het “Werkcollege verhandeling”. De bedoeling van dit werkcollege is dat de student reeds in de eerste licentie een begeleider en een titel kiest voor de eindverhandeling en dat tevens inzicht wordt verworven in het te behandelen onderwerp. Het werkcollege resulteert in een paper van een tiental pagina’s (het “startrapport”). Het startrapport wordt in de tweede licentie onder leiding van dezelfde promotor door de student tot een eindverhandeling uitgewerkt en mondeling verdedigd. De eindverhandeling is begroot op 23 studiepunten. EVALUATIE Het niveau van de eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd is goed. De begeleiding van de eindverhandeling verschilt van promotor tot promotor, maar is in het algemeen beschouwd goed. Het opleidingsonderdeel “Werkcollege eindverhandeling” wordt gewaardeerd door de commissie. Ook de gehanteerde criteria en de procedure voor de beoordeling van de eindverhandeling is adequaat. Daarbij acht de commissie het positief dat de eindverhandeling wordt beoordeeld door drie beoordelaars. Ook het feit dat de studenten hun eindverhandeling mondeling dienen te verdedigen wordt gewaardeerd door de commissie. Tenslotte acht de commissie het KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 99 12/2000 positief dat sommige van de eindverhandelingen tot een publiceerbaar artikel leiden, niet alleen in Vlaanderen, maar ook in het buitenland. 3.2. Stage Binnen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie wordt geen stage georganiseerd. Toch leeft bij de studenten een verlangen naar directer contact met de sociale en/of politieke werkelijkheid, waarvoor best wegen zouden worden gezocht. 4. Studenten: aantallen en slaagcijfers 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten voor de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99. Politieke en Sociale Wetenschappen Sociologie 2de kand. 1ste lic. 2de lic. 1ste lic. 311 202 48 64 32 64 229 335 167 43 56 45 35 336 286 460 456 170 204 37 33 50 43 41 48 45 41 ’92-’93 315 464 195 41 34 48 49 ’93-’94 ’94-’95 295 303 439 428 222 247 40 60 47 42 59 51 54 56 ’95-’96 301 439 245 65 63 49 48 ’96-’97 313 459 250 62 67 49 51 ’97-’98 ’98-’99 276 308 431 460 262 271 72 75 63 74 52 45 47 48 Acadjr. gen.stud ’88-’89 223 ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 1ste kand. Politieke Wetenschappen 2de lic. BESCHRIJVING De instroom in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen is over de beschouwde periode gestegen van 223 generatiestudenten in het academiejaar ’88-’89 tot 308 in het academiejaar ’98-’99. Vooral in het academiejaar ’90-’91 is de stijging groot, daarna schommelt het cijfer van jaar tot jaar. Ook in de eerste en tweede kandidatuur steeg het totaal aantal studenten: van 311 in ’88-’89 tot 460 in ’98-’99 voor de eerste kandidatuur en van 202 in ’88-’89 tot 271 in ’98-’99 voor de tweede kandidatuur. Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat in de tweede kandidatuur vooral de opties Politieke Wetenschappen en Communicatiewetenschappen groeiden. De tweede kandidatuur Sociologie schommelt rond een gemiddelde van 50 studenten. Verder kan worden vastgesteld dat het aantal studenten in de licenties van de opleiding Politieke Wetenschappen gemiddeld ongeveer 50 bedraagt. In de eerste licentie doet zich een opvallende stijging voor in het academiejaar ’94-’95, die zich het daaropvolgende academiejaar weerspiegelt in de 12/2000 100 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN studentenaantallen in de tweede licentie. Het aantal studenten in de eerste licentie Sociologie kent een wisselend verloop en situeert zich de laatste jaren rond de 50. In de tweede licentie Sociologie kan een grote daling worden vastgesteld van de studentenaantallen na het academiejaar ’88-’89. Volgens de zelfstudie is deze daling te wijten aan de afschaffing van het zogenaamde “thesisjaar” wat als gevolg had dat veel meer studenten hun eindverhandeling sneller afwerkten en er aldus minder “bissers” in het laatste jaar waren ingeschreven. EVALUATIE Volgens de visitatiecommissie zijn de opleidingen zowel positief als negatief sterk getekend door het grootschalig karakter van de instelling. Het meest pregnant stellen de problemen die voortvloeien uit de grootschaligheid zich in de eerste kandidatuur, al worden hier, zoals elders in dit rapport ook tot uiting komt, grote inspanningen geleverd om de studententoevloed in het eerste jaar op te vangen bijvoorbeeld door de goed georganiseerde studiebegeleiding met het actieve monitoraat en de elektronische zelfstudiepakketten. 4.2. Kwaliteit van de instroom De visitatiecommissie vernam dat de kwaliteit van een gedeelte van de instroom problematisch is. Het probleem van ongelijke startposities op bepaalde gebieden (zoals talen, informatica en wiskunde) zou misschien door screening en vrijwillige bijscholing kunnen bijgestuurd worden. Een verbetering van de kwaliteit van de instroom, wat automatisch de omvang zou verminderen, zou bijvoorbeeld ook kunnen bereikt worden door een verplichte oriënteringsproef met sterke indicatieve waarde. 4.3. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten voor de periode 1991-1992 t.e.m. 1996-1997. Verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol. Politieke en Sociale Wetenschappen Politieke Wetenschappen 1ste lic. 2de lic. Sociologie Acadjr. gen. stud. 1ste kand. 2de kand. 1ste lic. 2de lic. ’91-’92 23,1 30,0 67,0 90,9 88,4 89,6 78,0 ’92-’93 ’93-’94 28,0 35,8 33,3 42,1 68,9 72,6 100,0 95,0 84,8 93,5 97,9 86,4 84,0 88,9 ’94-’95 37,6 41,6 68,3 100,0 92,9 86,0 89,3 ’95-’96 37,2 38,7 67,2 96,9 93,7 98,0 91,7 ’96-’97 35,9 39,7 71,1 98,4 95,5 89,8 89,8 BESCHRIJVING Over de periode ’91-’92 tot en met ’96-’97 slaagt gemiddeld 33,9% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen, het globale gemiddelde slaag- KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 101 12/2000 percentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt 37,6%. In de tweede kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode 69,2%. Voor de licenties Politieke Wetenschappen bedraagt het gemiddelde slaagcijfer respectievelijk 96,9% in de eerste licentie en 91,5% in de tweede licentie; voor de licenties Sociologie respectievelijk 91,3% in de eerste licentie en 87,0% voor de tweede licentie. EVALUATIE Opvallend is dat, ondanks alle inspanningen, het aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur zeer hoog blijft, met name rond de 60%. Aangezien dit in alle instellingen het geval is, wordt dit besproken in het algemeen deel van het rapport. De slaagcijfers in de tweede kandidatuur en in de licenties van beide opleidingen zijn relatief goed, al roepen de resultaten van de tweede kandidatuur, en dit vooral in de Politieke Wetenschappen, wel vragen op over de studiedruk. 4.4. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 33% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur slaagt na één studiejaar. Gemiddeld 29% van de generatiestudenten schrijft zich opnieuw in voor de eerste kandidatuur, een klein percentage schrijft zich in aan een andere opleiding. Ongeveer 37% van de instromende studenten verlaat de eerste cyclus zonder kwalificatie. De gemiddelde studieduur voor het behalen van het diploma kandidaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen is 2,5 jaar. Beperken we ons tot de groep van uiteindelijk gediplomeerden, dan zien we dat gemiddeld 62% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 4 jaar behaalt, ongeveer 28% de studieduur met één jaar overschrijdt en 10% met twee of meer jaren. De gemiddelde studieduur van de opleiding Politieke Wetenschappen bedraagt volgens de informatie in de zelfstudie 4,7 jaar; de gemiddelde studieduur voor de opleiding Sociologie bedraagt 4,5 jaar. 5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht commissie de programma’s studeerbaar. Wel wordt de tweede kandidatuur zwaar ervaren en voor de sociologen blijkt er een ongelijke spreiding te zijn van de studiebelasting over het eerste en het tweede semester. Verder blijkt dat de zelfwerkzaamheid die van de studenten in de kandidaturen wordt verwacht niet echt begroot is. 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding BESCHRIJVING Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de studievoorlichting aan abituriënten en aspirantstudenten centraal georganiseerd door de Dienst voor Studieadvies in samenwerking met de Faculteit Sociale Wetenschappen. De voorlichting gebeurt enerzijds via algemene en specifieke 12/2000 102 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN informatiebrochures en anderzijds via deelname aan algemene activiteiten, zoals studieinformatiebeurzen, en op infodagen. Bij de aanvang van het academiejaar worden verder algemene informatievergaderingen georganiseerd. Ook de studentenvereniging Politika is actief betrokken bij het onthaal van eerstejaarsstudenten. Bij de aanvang van het academiejaar worden algemene informatievergaderingen gehouden voor de eerste en de tweede kandidatuur afzonderlijk, en voor de gezamenlijke licenties in het bijzonder om de programmaopbouw en de keuzemogelijkheden toe te lichten. Tevens organiseert het monitoraat een specifieke informatievergadering voor de studenten van de “enige kandidatuur”. Naast de algemene informatievergaderingen worden bij de aanvang van de eerste licentie ook speciale informatievergaderingen ingericht over het werkcollege eindverhandeling en de seminaries. Ook voor studenten die van plan zijn in de tweede licentie in het buitenland te gaan studeren worden dergelijke vergaderingen ingelegd. Bij de studiebegeleiding gaat de grootste aandacht uit naar de eerstejaarsstudenten. Hierin vervult het monitoraat een centrale functie. De studenten kunnen een beroep doen op het monitoraat voor vaktechnische, studiemethodische en sociale problemen. Voor beide laatste soorten begeleiding bestaat een nauwe samenwerking met de centrale Dienst voor Studieadvies. Verder organiseert het monitoraat op het einde van het eerste semester een reeks proefexamens waarover de studenten op individuele basis feedback kunnen krijgen. Het monitoraat vervult tenslotte ook de ombudsfunctie. De ombudsdienst treedt op als bemiddelaar tussen studenten en docenten met het oog op een goed examenverloop. EVALUATIE De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot de studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirantstudenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies lijken de commissie in het algemeen goed te zijn, al zou volgens haar de informatie over en de begeleiding bij het maken van keuzes tijdens de opleidingen kunnen worden verbeterd. Verder blijken er bij de studenten een aantal misvattingen te bestaan - zoals bijvoorbeeld het feit dat sommige studenten denken dat ze geen keuzeopleidingsonderdelen mogen opnemen in andere Faculteiten - die best zouden worden opgehelderd. De studiegids bevat relevante informatie en is bruikbaar. Ook de gestructureerde studiebegeleiding functioneert in het algemeen zeer goed. De commissie heeft daarbij waardering voor de werking van het monitoraat in de eerste kandidatuur. De ombudsfunctie is volgens de commissie aan enige uitbreiding toe. 6. Faciliteiten en infrastructuur Voor wat de faciliteiten en infrastructuur betreft, is de commissie van oordeel dat de campus aan enige vernieuwing toe is: de onderwijsruimten zijn verouderd en weinig aangenaam, en niet aangepast aan nieuwe pedagogische - en communicatiemiddelen. Hoopgevend is de geslaagde renovatie van de bibliotheek, die goed is uitgerust. Wel meent de commissie dat de bibliotheekkredieten laag uitvallen. De computerfaciliteiten lijken adequaat. KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 103 12/2000 7. Afgestudeerden De commissie is van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden kunnen afleveren. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn trouwens in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten en blijken zich makkelijk op de arbeidsmarkt te begeven. De contacten tussen de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie en hun afgestudeerden worden behartigd door de alumnivereniging “Politika-oudstudenten”. Deze overkoepelende organisatie biedt diensten aan alle afgestudeerden van de Faculteit, zoals het verspreiden van vacatureberichten, en richt tevens tal van activiteiten in, zoals debatten en lezingen. Verder krijgt de Faculteit op verschillende wijzen feedback vanwege de afgestudeerden over de opleidingen. Zo wordt op regelmatige tijdstippen een onderzoek uitgevoerd naar de tewerkstellingsmogelijkheden van de afgestudeerden, werd reeds enkele keren een open bevraging gehouden naar de kwaliteit van de opleidingen en verder wordt op de Faculteitsraad telkens een oud-student uitgenodigd. De commissie acht het positief dat de opleidingen trachten om rechtstreeks feedback van hun afgestudeerden te verkrijgen en tevens proberen om een zicht te krijgen over de situatie van hun oud-studenten. 8. Personeel De omvang van het personeelsbestand is volgens de visitatiecommissie, mede in het licht van de grote studentenaantallen, voor de beide opleidingen eerder beperkt. Verder is er volgens de commissie ook een onevenwicht in de verhouding AAP/ZAP, in die zin dat de omvang van het AAPbestand in verhouding wat beperkt is. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat de allocatie van middelen binnen de universiteit problemen stelt voor de opleidingen. Zo werd bijvoorbeeld het succes van de richting “Internationale betrekkingen” met stijgende studentenaantallen en de daaraan gekoppelde extra belasting en inspanningen van het academisch personeel niet gehonoreerd en vrezen andere richtingen dan weer voor verlies van plaatsen bij een strikt doorrekenen van de parameters. Het aandeel vrouwen in de staf is beperkt, maar binnen de universiteit wordt wel specifieke aandacht besteed aan deze problematiek waardoor kan worden verwacht dat deze situatie in de toekomst zal veranderen. De onderwijsbelasting van het AAP is hoog en brengt in sommige gevallen de onderzoekstijd in het gedrang. Hoewel ook het ZAP een zware onderwijsbelasting heeft, lijkt de verhouding onderwijsonderzoek voor deze geleding zeer goed. De wetenschappelijke kwaliteit van de staf is in het algemeen beschouwd zeer goed met alle positieve gevolgen die dit voor het onderwijs heeft. De waaier aan specialisaties is breed. Ook de didactische vaardigheden lijken in het algemeen beschouwd goed te zijn. De visitatiecommissie acht het positief dat naast onderzoeksprestaties ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau door de Dienst Universitair Onderwijs en van deze mogelijkheden wordt ook gebruik gemaakt door de opleidingen. 12/2000 104 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die worden geleverd op het vlak van de internationale studentenuitwisseling binnen de opleiding Politieke Wetenschappen. Hier bestaan goede samenwerkingsverbanden, is de internationalisering goed georganiseerd, is de deelname van studenten aan uitwisselingsprogramma’s gunstig en blijken de studenten goed te worden begeleid. Binnen de opleiding Sociologie wordt de studentenmobiliteit minder gestimuleerd dan in de Politieke Wetenschappen en dit, naast andere redenen, onder meer vanwege het feit dat dit volgens de opleiding niet goed inpasbaar is omwille van de organisatie van het programma. De visitatiecommissie heeft alle begrip voor de bekommernis om de continuïteit in het eigen, intense opleidingscurriculum, maar vraagt zich af of bijkomend geen initiatieven voor de eigen studenten mogelijk zijn. De internationale contacten van het ZAP en het AAP zijn goed. De stafmobiliteit is in de gegeven omstandigheden goed, maar er blijken ook weinig mogelijkheden te bestaan voor docentenmobiliteit voor langere periodes. In dit verband is er volgens de commissie een nood aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. De inspanningen om gastcolleges te laten plaatsvinden worden positief gewaardeerd door de commissie en verder acht de commissie het ook te waarderen dat colleges in het Engels worden aangeboden om de studentenuitwisseling te bevorderen. 10. Interne kwaliteitszorg Op het niveau van de Faculteit Sociale Wetenschappen is er een Permanente Onderwijscommissie (POC) voor elk opleiding die het onderwijs organiseert en evalueert. Binnen de Faculteit fungeren dus verschillende Permanente Onderwijscommissies waaronder één voor de eerste kandidatuur en het gemeenschappelijk gedeelte van de tweede kandidatuur, één voor de tweede cyclus Politieke Wetenschappen en één voor de tweede cyclus Sociologie. De POC heeft een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de Faculteit en doet voorstellen met betrekking tot de opleidingsprogramma’s, over programmahervormingen, het vacant verklaren van onderwijsopdrachten, de inhoud van syllabi, de gebruikte werk- en examenvormen. Daarnaast behandelt de POC ook een aantal courante en minder courante studentenaangelegenheden en -problemen, zoals bijvoorbeeld het goedkeuren van de titels van eindverhandelingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat de POC’s in het algemeen goed functioneren. Wel meent ze dat de POC kandidaturen onvoldoende bevoegdheden heeft. Tevens is de visitatiecommissie van oordeel de bestaande beleidsstructuur binnen de opleiding met de verschillende POC’s risico’s inhoudt met betrekking tot de samenhang in en tussen de opleidingen. De visitatiecommissie mist met name een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de tweede kandidatuur. Ook de bestaande tendens tot het uit elkaar groeien van de opleidingen wordt haars inziens versterkt door de los van elkaar functionerende opleidingscommissies. Via hun vertegenwoordigers in de betrokken commissies worden de studenten volgens de visitatiecommissie in de gelegenheid gesteld om te participeren in de besluitvorming. Door de bestaande structuur hebben de kandidatuurstudenten evenwel geen rechtstreekse inbreng met betrekking tot de inhoud van de opties in de tweede kandidatuur. KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN 105 12/2000 De evaluatie van het onderwijs gebeurt door een daartoe binnen de opleidingen opgerichte evaluatiecommissie die bij het uitvoeren van haar taak wordt ondersteund door de centrale Dienst Universitair Onderwijs. De systematische evaluatie betreft zowel de opleiding in haar geheel, de afzonderlijke opleidingsonderdelen, en het doceergedrag, als de studeerbaarheid de studiebegeleiding, de faciliteiten en infrastructuur, de internationalisering en de werking van de POC. Elke docent heeft daarnaast tevens de mogelijkheid om zich op vrijwillige basis te laten evalueren via EVADOC. De visitatiecommissie acht de procedures voor de onderwijsevaluatie goed: er bestaat een systematische procedure die wordt gestuurd vanuit de opleidingen, de evaluatie blijkt goed georganiseerd te zijn, de studenten worden in goede mate betrokken en blijken ook goed te participeren aan de evaluaties. Wel meent de visitatiecommissie dat de onderwijsevaluaties frequenter zouden moeten plaatsvinden. Het feit dat elke docent de mogelijkheid krijgt om zich jaarlijks te laten evalueren acht de commissie positief, maar dit gebeurt op vrijwillige basis. 12/2000 106 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN BIJLAGEN BIJLAGE 107 12/2000 12/2000 108 BIJLAGE BIJLAGE 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie PROF. DR. A. VAN DEN BRANDE (1930) behaalde een doctoraat in de Rechten (1954) en in de Sociologie (1975) aan de Universiteit Gent. Hij werkte eerst als bibliothecaris en conservator (1957-1980) en daarna als hoofdbibliothecaris (1981-1990) aan deze Universiteit. Van 1982 tot 1996 gaf Prof. Dr. A. Van den Brande aan de Universiteit Gent ook les in de bibliotheconomie, de politieke sociologie en de algemene sociologie. Dit deed hij eerst als docent, daarna als gewoon hoogleraar (1990-1996). Verder is hij voorzitter van de Vakgroep Sociologie aan de RUG en van de Toelatings- en de Opleidingscommissie van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen geweest. Zijn publicaties betreffen bibliotheekwetenschappen, sociologische epistemologie, sociologie van de cultuur en in zeer belangrijke mate politieke sociologie. Hij was lid van de redactie van sociologische en politicologische tijdschriften en nam zowel bestuursfuncties waar in sociologische en politicologische verenigingen als in overlegorganen van wetenschappelijke bibliotheken. PROF. DR. R. ANDEWEG is hoogleraar Empirische Politicologie aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden en de University of Michigan. Zijn Proefschrift droeg de titel “Dutch Voters Adrift; on explanations of electoral change” (1977). In de periode 1982-1983 was hij medewerker van de Regeringscommissaris Reorganisatie Rijksdienst. Prof. Dr. R. Andeweg publiceerde onder meer over kabinetsformaties, besluitvorming in kabinet en parlement, kiesgedrag en bureaucratisering. PROF. DR. J. COENEN-HUTHER (1937) studeerde aan de Université Libre de Bruxelles waar hij tot doctor in de Sociale Wetenschappen promoveerde. Later behaalde hij de “habilitation” in de Sociologie aan de Universiteit van Toulouse II. Achtereenvolgens was hij onderzoeker op het Instituut voor Sociologie van de Université Libre de Bruxelles, wetenschappelijk medewerker bij de afdeling “Onderzoek en Planning” van het toenmalige Nederlandse Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (Rijswijk), “co-ordinator of studies” van het “European Centre for Social Welfare Training and Research” te Wenen en projectleider bij de Raad van Europa in Straatsburg. Thans is Prof. Dr. J. Coenen-Huther hoogleraar aan de Universiteit van Genève, waar hij algemene sociologie, geschiedenis van de sociologie en methodologie van het kwalitatieve onderzoek doceert. BIJLAGE 109 12/2000 Nadat hij van 1985 tot en met 1990 “associate editor” van “International Sociology” was, werd hij hoofdredacteur van het tijdschrift “Schweizerische Zeitschrift für Soziologie - Revue Suisse de Sociologie” (1991-1995). Nu is hij lid van het wetenschappelijk comité van het tijdschrift “Sociétés Contemporaines” (Parijs) en “consulting editor” van het “International Journal of Contemporary Sociology” (Auburn, USA). Zijn voornaamste publicaties zijn: Le fonctionnalisme en sociologie: et après? (Brussel, 1984), PostCommunist Poland: From Totalitarism to Democracy? (Red., New York, 1993), Durkheim et Weber: vers la fin des malentendus? (Red., Parijs, 1994), Observation participante et théorie sociologique (Parijs, 1995), Bulgaria at the crossroads (Red., New York, 1996), Tocqueville (Parijs, 1997), Sotsiologia na poroge XXI Veka (Sociologie op de drempel van de 21ste eeuw, Red., Moskou, 1998). PROF. DR. J. DELCOURT (1928), licentiaat in de Economische Wetenschappen en doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen, studeerde aan de Université Catholique de Louvain. Hij is tevens professor emeritus van deze universiteit. Als gastdocent gaf hij Sociologie aan de Université de Liège (1971-1974), aan de Faculté Universitaire Catholique de Mons (1966-1977), aan de Université des Sciences Sociales de Toulouse (1982-1986), aan de Université de Genève (1985-1986) en aan de Universidade Da Beira Interior (Portugal, 1988). Hij volbracht, zowel op het niveau van onderwijs als van onderzoek, opdrachten in de sociologie van arbeid en organisatie, onderwijssociologie, sociologie van de sociale problemen en van de welvaartstaat. Prof. Dr. J. Delcourt was voorzitter van het “Institut de Sciences du Travail”, alsook van het “Institut de Sociologie” van de Université Catholique de Louvain. Zijn laatste publicaties behandelen de mondialisering en globalisering op economisch, politiek en cultureel gebied. PROF. DR. A. FRANÇOIS is gediplomeerde van de Koninklijke Militaire School van de Koloniale School van Brussel, licentiaat in Internationale Betrekkingen, doctor in Politieke en Bestuurswetenschappen, en professor emeritus van de Université Catholique de Louvain. Hij doceerde in de opleiding Politieke en Bestuurswetenschappen en specialiseerde zich in personeelsbeleid en het Openbaar Ambt, in modernisering van openbare besturen en in audits van openbare instellingen, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Prof. Dr. A. François was naast eerste vice-voorzitter van het Internationaal Instituut voor Administratieve Wetenschappen, ook voorzitter van het Belgisch Instituut voor Administratieve Wetenschappen en van de Wetenschappelijke Raad van het Europees Instituut voor Bestuurswetenschappen (Maastricht). Zijn laatste boek ‘De l’Etat unitaire a l’Etat fédéral: la dynamique institutionelle de la Belgique’ verscheen in 1997. PROF. DR. D. McQUAIL (1935) studeerde Moderne Geschiedenis en Sociologie aan de Oxford University. Na een periode als onderzoeker bij het Centre for Television Research aan University of Leeds, waar hij promoveerde tot doctor in Social Studies op een proefschrift getiteld “Factors affecting public interest in television plays”, werd hij eerst aangesteld als docent en vervolgens als hoogleraar in de Sociologie aan de University of Southampton (1965-1977). In 1977 werd hij benoemd tot hoogleraar Massacommunicatie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1998 was hij voorzitter van de Nederlandse visitatiecommissie Communicatiewetenschappen. Sinds januari 1997 is hij met emeritaat. Tevens is hij Visiting Professor, Department of Politics aan de University of Southampton. 12/2000 110 PROF. DR. P. G. SWANBORN (1935) behaalde zijn doctoraaldiploma in de Sociologie in 1960 aan de Universiteit Utrecht. Na enkele jaren bij een onderzoeksinstituut te hebben gewerkt, was hij van 1964-1990 aan de Universiteit Utrecht werkzaam. In 1973 publiceerde hij zijn proefschrift “Variabelen en hun meting”. Vijf jaar later werd hij hoogleraar in de methoden en technieken van sociaal-maatschappelijk onderzoek. Prof. Dr. P. G. Swanborn werkte vanaf 1990 in dezelfde functie aan de Universiteit van Amsterdam. Parttime werkte hij ook voor de Open Universiteit (Heerlen) en de K.U.Brussel. Hij is de auteur van verschillende handboeken over onderzoeksmethoden. Hij was lid van de Nederlands visitatiecommissie Sociologie - Culturele antropologie in 1992 en voorzitter van de Nederlandse visitatiecommissie Sociologie in 1998-1999. BIJLAGE 111 12/2000 12/2000 112 BIJLAGE BIJLAGE 2 Bezoekschema's a) Werkprogramma van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie bij een bezoek van 2 werkdagen. b) Werkprogramma van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie bij een bezoek van 2,5 werkdagen. c) Werkprogramma van de visitatiecommissie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie bij een bezoek van 3,5 werkdagen. Bezoekschema visitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie, K.U.Brussel, 3-4 november 1999 Eerste dag 9u00 - 11u00 intern beraad visitatiecommissie in de instelling 11u00 - 12u00 gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator 12u00 - 12u45 gesprek met studenten uit de studierichtingscommissie 12u45 - 13u45 middagmaal visitatiecommissie 13u45 - 14u30 gesprek met AP-leden uit de studierichtingscommissie 14u30 - 15u15 gesprek met de kandidatuurstudenten en afgestudeerden 15u15 - 16u00 gesprek met assisteren academich personeel 16u00 - 17u00 gesprek met ZAP-leden 17u00 - 18u30 nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 19u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie BIJLAGE 113 12/2000 Tweede dag 9u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, werkgroepruimten, bibliotheek e.d. 11u00 - 11u45 gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultaire verantwoordelijke internationalisering, verantwoordelijke onderwijsevaluatie 11u45 - 12u30 spreekuur op aanvraag en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 12u30 - 13u15 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u15 - 14u15 middagmaal visitatiecommissie 14u15 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00 mondelinge rapportering Bezoekschema visitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie, Universiteit Antwerpen, 16-18 november 1999 Eerste dag 17u - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteit/departement en opleidingsafgevaardigden 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Tweede dag 12/2000 9u00 - 10u00 gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit/departement, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator 10u00 - 10u45 gesprek met de studenten uit de curriculumcommissie 10u45 - 11u30 gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumcommissie 11u30 - 11u45 pauze 11u45 - 12u30 gesprek met eerste-cyclusstudenten 12u30 - 13u15 gesprek met tweede-cyclusstudenten 13u15 - 14u15 middagmaal 14u15 - 15u00 gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen 114 BIJLAGE 15u00 - 16u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus 16u00 - 16u15 pauze 16u15 - 17u15 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 17u15 – 18u15 bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen,… (UFSIA) 18u15 - 19u00 gesprek met afgestudeerden van de opleiding 19u00 informele ontmoeting met vertegenwoordiging faculteit/departement en opleidingsafgevaardigden 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Derde dag 9u00 - 10u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen,… (UIA) 10u00 - 10u45 gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke onderwijsevaluatie 10u45 - 11u30 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 11u30 - 11u45 pauze 11u45 – 12u30 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultaire coördinator, opleidingsverantwoordelijken 12u30 - 13u30 middagmaal 13u30 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00 mondelinge rapportering Bezoekschema visitatie Politieke en Sociale Wetenschappen - Sociologie, VUB, 19-22 oktober 1999 RUG, 26-29 oktober 1999 K.U.Leuven, 7-10 december 1999 Eerste dag 17u00 - 18u30 BIJLAGE intern beraad visitatiecommissie 115 12/2000 19u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (Politieke Wetenschappen en Sociologie) 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Tweede dag 9u00 - 11u00 gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultaire coördinator(Politieke Wetenschappen en sociologie) 11u00 - 11u15 pauze 11u15 - 12u00 gesprek met de studenten uit de opleidingsraad 12u00 - 12u45 gesprek leden van het academisch personeel opleidingsraad 12u45 - 13u45 middagmaal visitatiecommissie 13u45 - 14u30 gesprek studenten kandidaturen 14u30 - 15u15 gesprek AAP kandidaturen 15u15 - 16u15 gesprek ZAP kandidaturen 16u15 - 16u30 pauze 16u30 - 17u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s, … 18u00 Studenten bijzonder begeleidingsprogramma 19u00 informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden politieke Wetenschappen en sociologie 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Derde dag 12/2000 9u00 - 10u00 gesprek studenten licenties Politieke Wetenschappen , Sociologie 10u00 - 10u45 gesprek AAP Politieke Wetenschappen, Sociologie licenties 10u45 - 11u45 gesprek ZAP Politieke Wetenschappen, Sociologie licenties 11u45 - 12u30 overleg visitatiecommissie 12u30 - 13u30 middagmaal visitatiecommissie 13u30 - 14u30 gesprek studenten licenties sociologie 14u30 - 15u15 gesprek AAP sociologie licenties 15u15 - 16u15 gesprek ZAP sociologie licenties 16u15 - 16u30 pauze 16u30 - 17u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s, … 116 BIJLAGE 17u30 - 18u30 gesprek met afgestudeerden van de Politieke Wetenschappen en de Sociologie 19u00 informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden politieke wetenschappen en sociologie 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Vierde dag (Politieke Wetenschappen en Sociologie) 9u00 - 10u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerzalen e.d 10u00 - 10u45 gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal niveau), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke onderwijsevaluatie 10u45 - 11u30 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 11u30 - 12u30 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinatoren, opleidingsverantwoordelijken 12u30 - 13u30 middagmaal 13u30 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00 mondelinge rapportering BIJLAGE 117 12/2000 12/2000 118 BIJLAGE Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02/512 91 10). Wettelijke Depot: D/2000/2939/5 Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel (02) 512 91 10 – Fax (02) 512 29 96.