Het belangrijkste bestanddeel van chromosomen is DNA - Bestaat uit twee om elkaar gedraaide ketens van nucleotiden: de dubbele helix - Een nucleotide is weer opgebouwd uit: Het suikermolecuul desoxyribose Een fosfaatgroep Een stikstofbase: adenine, thymine, cytosine of guanine. - De stikstofbasen van de twee ketens vormen altijd dezelfde paren: Adenine en thymine Guanine en cytosine DNA-replicatie: verdubbeling van het DNA voorafgaand aan celdeling Het DNA-molecuul despiraliseert De basenparen worden verbroken, er ontstaan twee enkele strengen DNA DNA-polymerase maakt twee nieuwe nucleotidenketens op basis van de enkele strengen volgens de regels van basenparing Als beide strengen volledig zijn aangevuld, zijn er twee identieke chromatiden ontstaan. Het DNA vormt de genetische code voor het maken van eiwitten. Een afgebakend stukje van de nucleotidenketen is een gen. Drie opeenvolgende basen in een gen coderen voor één aminozuur Bij transcriptie in de kern wordt de DNA-code gekopieerd naar mRNA Bij translatie in het cytoplasma koppelen ribosomen aminozuren tot een polypeptide op basis van het mRNA De polypeptide vouwt zich tot een werkend eiwit door waterstofbruggen en zwavelbruggen. Het eiwit blijft in het cytoplasma of wordt uitgescheiden door de cel De activiteit van een eiwit bepaalt een erfelijk kenmerk. Transcriptie is het proces waarin de informatie in DNA nucleotide voor nucleotide wordt omgeschreven in RNA. Aanmaak van een RNA-streng RNA-polymerase is het enzym dat een RNA-streng maakt, met een DNA-streng als sjabloon. Door het proces van basenparing worden RNA-nucleotiden in de juiste volgorde aan elkaar geplakt, min of meer vergelijkbaar met DNA-replicatie. RNA-polymerase beweegt langs een DNA-streng, van de 3’-kant richting de 5’kant van die streng, en koppelt RNA-nucleotiden aan elkaar tot een nieuwe streng. Als RNA-polymerase langs de streng beweegt, wijken de twee DNAstrengen van de dubbele helixuiteen. Start en stop Om aan te geven waar RNA-polymerase moet starten met transcriptie, hebben genen zogenaamde promotors: stukjes nucleotidenvolgorde waar transcriptiefactoren aan binden. Alleen bij die transcriptiefactoren kan RNApolymerase aan het DNA binden en starten met transcriptie. Om aan te geven waar de transcriptie moet stoppen, hebben genen een speciale nucleotidenvolgorde aan het eind (niet te verwarren met het stopcodon tijdens translatie). Het stuk RNA dat van die nucleotiden wordt gemaakt, zorgt dat de transcriptie stopt. Volgende stap Voor mRNA-moleculen is translatie de volgende stap. Translatie is het ‘vertalen’ van mRNA in eiwit. Het proces vindt plaats aan de ribosomen. In de translatie wordt de nucleotidenvolgorde van het mRNA herkend, en worden de bijbehorende aminozuren aan elkaar gekoppeld tot een eiwit. Codonsysteem Een mRNA-sequentie, een serie letters, kan onderverdeeld worden in ‘woorden’ van drie letter: codons. Voor bijna elk codon bestaat een tRNA-molecuul met de complementaire nucleotidenvolgorde, het anticodon. Dat tRNA-molecuul heeft een aminozuur bij zich dat hoort bij dit codon. We zeggen dat het codon voor dit aminozuur codeert. Drie stappen Een ribosoom vouwt zich om het mRNA heen. Een tRNA-molecuul met aminozuur beweegt, via basenparing gebonden aan een mRNA-codon, door het ribosoom heen, en laat uiteindelijk het aminozuur achter aan het groeiende eiwit. Start en stop Translatie begint altijd bij de mRNA-sequentie AUG, het zogenaamde startcodon. Het translatieproces eindigt als het ribosoom één van de stopcodons UAA, UAG of UGA tegenkomt. In dat geval kan er geen tRNA meer aan het ribosoom binden en wordt de gemaakte eiwitketen losgekoppeld.