Extra vagen eiwitten en eiwitsynthese

advertisement
Extra vragen 5A hoofdstuk 6
6.2
1. Wat is het verschil tussen een polypeptide en een eiwit?
2. Noem vier functies van eiwitten (+ voorbeelden).
3. Geef aan wat het verschil is tussen de primaire en secundaire structuur.
4. Hoe ontstaat sikkelcelanemie?
5. Wat betekent denaturatie van een eiwit?
6. Noem en teken drie typen bindingen die bijdragen tot de tertiaire structuur.
7. Wat betekent denaturatie van een eiwit?
6.3 en 6.4
8. Wat is de relatie tussen enzymen en eiwitten?
9. Teken een grafiek waarin de werking van een enzym tot uitdrukking komt.
10. Plaats in de grafiek substraat, katalysator en producten.
11. Verklaar de term “unieke conformatie” (bij enzymen).
12. Wat betekent “optimale” enzym werking?
13. Geef het verschil aan tussen een competatieve en niet-competatieve enzymremmer.
14. Hoe werken Allosterisch gereguleerde enzymen?
6.5
15. Uit welke repeterende eenheden is een DNA-streng opgebouwd?
16. Omschrijf het begrip “dubbele helix”.
17. Teken de structuurformule van een nucleotide en benoem de diverse onderdelen.
18. Noem twee nucleïnezuren.
19. Geef in het kort de relatie weer tussen DNA, RNA en polypeptide.
20. Uit welke eenheden zijn nucleïnezuren opgebouwd?
6.6
21. Beschrijf de functie van ribosomen.
22. Wat wordt onder DNA-replicatie verstaan?
23. Geef in een sterk vereenvoudigd schema DNA replicatie weer.
24. Omschrijf de volgende termen: origin of replication, DNA-polymerase, leading streng, lagging
streng, RNA-primer, primase, telomeren/telomerase.
25. Wat is de afleesrichting tijdens de DNA-replicatie?
26. Wat is de vormingsrichting van nieuw DNA?
27. Wat zijn Okazaki fragmenten en hoe ontstaan deze?
28. Aan welke streng ontstaan Okazaki fragmenten en waarom juist aan deze streng?
6.7
29. Wat is transcriptie?
30. Wat is translatie?
31. Waar in de cel vindt transcriptie en translatie plaats?
32. Geef transcriptie en translatie in een sterk vereenvoudigd schema weer.
33. Wat is een codon?
34. Welk codon fungeert als startsignaal voor de synthese van een polypeptide?
35. Welke codons stoppen de synthese van een polypeptide?
36. Beschrijf transcriptie in drie stappen.
37. Wat is de functie van t-RNA?
38. Wat is een anti-codon?
39. Welke bindingsplaatsen bevat een ribosoom?
40. Welke drie stappen zijn te onderscheiden in het translatie proces?
41. Wat is de functie van de release factor op de A-plaats van het ribosoom?
6.8
42. Hoe noemen we de delen van het DNA die wel gebruikt worden voor transcriptie?
43. Hoe noemen we de delen van het DNA die niet gebruikt worden voor transcriptie?
44. Welke processen vinden plaats tijdens de omzetting van pre-mRNA in mRNA?
6.9
45. Wat is de functie van de “restrictie-enzymen”?
46. Hoe noemen we de einden die ontstaan wanneer een stuk DNA los geknipt is van het complete
DNA molecuul?
47. Waar dienen deze delen voor?
48. Beschrijf het principe van de “recombinant DNA techniek”.
49. Leg uit hoe tegenwoordig insuline verkregen wordt voor diabetici.
50. Leg uit wat een kloon is.
51. Bij een misdaad is vaak maar een beperkte hoeveelheid DNA van de dader aanwezig. Leg uit hoe
er met die beperkte hoeveelheid toch onderzoek gedaan kan worden. Leg hierbij het proces
nauwkeurig uit.
51. Leg het principe van DNA gel-elektroforese uit.
53. Bedenk waarvoor deze techniek gebruikt zou kunnen worden.
54. Leg uit hoe Micro-array’s gemaakt en gebruikt worden.
Download