geschiedenis

advertisement
566076
GESCHIEDENIS
BOVENBOUW VWO
BOVENBOUW VWO
ISBN 978 94 020 0953 8
GESCHIEDENIS
GESCHIEDENIS
Eind juli 1936: al dagenlang probeert de rechtse
generaal Franco in Spanje met geweld de macht
te grijpen. In Barcelona wordt fel gevochten.
Midden in het strijdgewoel maakt fotograaf
Hans Gutmann de foto die op de voorkant
van dit boek staat: een 17-jarige vrouw staat
met een geweer op het dak van een hotel dat
zojuist op Franco’s troepen is veroverd.
Tot 2002 was deze foto totaal onbekend, maar
daarna werd hij snel beroemd, doordat hij
werd afgedrukt op het omslag van een boek
over de rol van vrouwelijke verzetsstrijders
in de Spaanse Burgeroorlog. Pas later werd
ontdekt wie deze vrouw was: Marina Ginestà,
op de foto hiernaast. Een echte strijdster bleek
zij niet te zijn geweest: zij was tolk. Het geweer
had zij alleen omgedaan voor de foto.
Als je je in het verleden verdiept, komt je
vaker dit soort verhalen tegen. Ze maken
nieuwsgierig. Hoe beleven mensen de tijd
waarin ze leven? Welk beeld geven ze van
zichzelf? Waarom zien wij sommige beelden,
gebeurtenissen en teksten als kenmerkend voor
hun tijd, en andere niet? En waarom verandert
dat oordeel in de loop der jaren soms?
Memo helpt je bij het beantwoorden van dit
soort vragen. De boeken en de digitale leeromgeving maken je vertrouwd met de grote
lijnen van de geschiedenis. Maar daarnaast leer
je ook hoe verhalen over het verleden tot stand
komen en hoe belangrijk het is om kritisch met
zulke verhalen om te gaan – om ‘historisch te
denken’. De heldere teksten, de systematische
training in ‘historisch denken’ en de boeiende
opdrachten stellen je in staat om je uitstekend
voor te bereiden op het examen.
Inhoud
Introductie
| Hoe leer je geschiedenis met Memo?
4
1 Geschiedenis: zoveel méér dan feiten leren 4
2 Historisch denken, wat is dat eigenlijk? 5
3 Zes kernvragen over geschiedenis 6
4
Inzichten bij de zes kernvragen over
geschiedenis 8
4 | De late middeleeuwen
4.1 De steden komen weer tot bloei 104
4.2 De expansie van de christelijke wereld 110
4.3 De strijd tussen paus en keizer 116
4.4 Het ontstaan van machtige staten 121
Tijdscharnier 1500
1 | Jagers en boeren
102
130
10
5 | Veranderend mens- en 1.1 De agrarische revolutie 12
1.2 Het ontstaan van steden 18
1.3 Machtige rijken in het Midden-Oosten 24
132
wereldbeeld
5.1 De renaissance 134
5.2 Europeanen ontdekken de wereld 140
5.3 De Reformatie 146
2 | De klassieke oudheid
32
2.1 De Griekse democratie 34
2.2 Het hellenisme 40
2.3 De Romeinse Republiek 46
2.4 Het Romeinse keizerrijk 51
2.5 Joden en christenen 58
2.6 Het einde van het Romeinse Rijk 64
Tijdscharnier 500
6 | Een nieuwe republiek in Europa
6.1 De Opstand in Europees perspectief 156
6.2 Een bijzondere bestuursvorm 162
6.3 Internationale handel 168
72
7 | Koningen, heren en denkers
3 | De vroege middeleeuwen
3.1 Hofstelsel en horigheid 76
3.2 Europa wordt christelijk 82
3.3 Het bestuur wordt feodaal 88
3.4 De verspreiding van de islam 93
2
154
74
7.1 Absolutisme 178
7.2 Burgerlijke cultuur en hofcultuur 184
7.3 De wetenschappelijke revolutie 190
176
8 | Verlichting en revoluties
8.1
8.2
8.3
8.4
198
11.1
11.2
11.3
11.4
Een moderne wereld 280
De Eerste Wereldoorlog 286
De Sovjet-Unie 292
De Verenigde Staten 298
226
12 | De Tweede Wereldoorlog
9 | De economische sprong van 228
Europa
9.1 De industriële revolutie 230
9.2 Nationalisme 236
9.3 Modern imperialisme 241
12.1
12.2
12.3
12.4
250
emancipatie
10.1
10.2
10.3
10.4
306
Nazi-Duitsland en het fascisme in Europa 308
De Duitse bezetting 314
De overwinning van de geallieerden 320
Nationalisme in de koloniën 326
13 | Europa en de wereld 1945-1989
10 | Politieke strijd en 278
samenleving
De Verlichting 200
Vorsten en verlichte ideeën 206
Burgers aan de macht 212
Vrijheid, ook voor de slaven? 218
Tijdscharnier 1800
11 | Leven in een massa-
334
13.1 Oost en West 336
13.2 Een welvarend Westen 342
13.3 Noord en Zuid 349
Conservatisme en politiek liberalisme 252
Emancipatie 258
Naar een verzuilde samenleving 264
Wetenschap in de 19e eeuw 269
14 | Europa en de wereld na 1989
Tijdscharnier 1900
358
276
14.1 Naar een nieuwe wereldorde 360
14.2 Europa en zijn pluriforme samenlevingen 366
Begrippen 374
Register 384
Colofon 387
Inhoud | 3
Introductie
| Hoe leer je geschiedenis met Memo?
Met Memo (digitale leeromgeving en boek) maak je
kennis met de belangrijkste ontwikkelingen in de
Nederlandse en Europese geschiedenis. Die ontwikkelingen spelen zich niet alleen af op het Europese
continent; ze zijn nauw verbonden met gebeurtenissen en omstandigheden in andere continenten van
de wereld. We vertellen dit geschiedverhaal op basis
van feiten en inzichten waarover de meeste weten­
schappers het eens zijn. Daarnaast leren we je om
kritisch na te denken over hoe historische verhalen
tot stand komen en door wie die worden verteld.
We noemen die kritische benadering ‘historisch
denken’. Het geschiedverhaal over Nederland en
Europa, én het historisch denken daarover vormen
een samenhangend onderdeel van je eindexamen.
1 | G eschiedenis: zoveel méér
dan feiten leren
Je hoort vaak dat geschiedenis zo leuk is omdat er
zulke prachtige verhalen bij horen. Maar je hoort
vast ook weleens dat geschiedenis saai zou zijn,
omdat je feiten en jaartallen moet kennen. Eigenlijk
is het een beetje van beide. Om het verleden te begrijpen moet je een inspanning leveren en het wordt
pas boeiend als je meer inzicht krijgt in hoe verhalen
daarover ontstaan. Dan ga je kritisch nadenken
over wat mensen over het verleden beweren, of die
verhalen nu in een schoolboek staan, in een film
worden verteld of bijvoorbeeld worden gebruikt door
politici op sociale media.
Hoe Memo je helpt bij het leren van geschiedenis,
lees je hier. Eerst verken je hoe dit boek is opgezet.
Daarna leggen we uit wat historisch denken inhoudt.
Wat ga je leren?
Tijdbalk
Kenmerkende aspecten
Casus en basisteksten
Elke paragraaf in een hoofdstuk begint met de casus,
een verhaal dat letterlijk een voorbeeld is van de grote
ontwikkelingen die je bestudeert. Uit de basisteksten
die volgen, blijkt dat ook. Zo word je vanuit een
concreet verhaal meegenomen naar de grotere lijnen
in de geschiedenis. De vragen die erbij staan, zijn
verwerkingsvragen. Ze kunnen je helpen om de kern
van de leerstof te begrijpen.
Casus
Vragen
Introductie
Elk hoofdstuk begint met een introductie. Een kort
openingsverhaal en een verrassend beeld geven je
een eerste indruk. Daarna lees je welke belangrijke
ontwikkelingen je gaat tegenkomen (de kenmerkende
aspecten van een tijdvak). Een tijdbalk helpt je om een
eerste ordening te maken. Zo heb je na het bestuderen
van de introductie meteen een goed overzicht.
4
Historisch denken
Iedere paragraaf heeft een oefening in historisch
denken. Je bent dan onderzoekend bezig en je
denkt kritisch na over het verleden aan de hand van
historische bronnen. Alle belangrijke aspecten van
historisch denken komen aan de orde.
Bronnen
Vragen
Afsluiting
Aan het eind van elk hoofdstuk heb je heel wat kennis
en inzicht gekregen. In de afsluiting vind je alles nog
een keer op een rijtje: wat moet je nu precies kennen
en kunnen? Als je denkt dat je er klaar voor bent, kun
je oefenen met vragen op eindexamenniveau over dit
hoofdstuk.
Examenopdrachten
Tijdscharnier
Een tijdscharnier is een bijzondere oefening om overzicht te houden. Tijdscharnieren staan in het boek op
belangrijke momenten in het geschiedverhaal. Je kijkt
dan terug én vooruit, en je denkt na over wat er op dat
moment aan het veranderen is en wat hetzelfde blijft.
2 | H istorisch denken: wat is dat
eigenlijk?
Er is een groot verschil tussen ‘verleden’ en ‘geschiedenis’. Het eerste verwijst naar alles wat er vroeger is
gebeurd, het tweede naar de verhalen die wij daarover
vertellen. Die verhalen zijn door mensen gemaakt.
Omdat zij allemaal hun eigen belangen en herinneringen
hebben, is het ene geschiedverhaal anders dan het
andere, ook al gaan ze vaak over hetzelfde verleden. In
alle samenlevingen, vroeger en nu, vertellen mensen
verhalen over vroeger. Maar dat doen zij vaak anders
dan in de wetenschap gebruikelijk is.
Geschiedenis is geen exacte wetenschap, zoals natuurkunde. In beide vakken worden theorieën en interpretaties ontwikkeld, maar die gaan over heel andere
onderzoeksterreinen. Als natuurkundigen willen
weten welke theorie de beste is, gaan ze proeven doen.
Het tijdstip maakt niet uit, omdat de werking van de
natuur op aarde en in de kosmos nauwelijks verandert.
De zwaartekracht gedraagt zich nu niet anders dan in
de 17e eeuw. Maar hoe mensen leven en denken, verandert wel voortdurend. Geschiedschrijvers kunnen de
tijd niet terugdraaien en kunnen dus niet via proeven
aan kennis over het verleden komen. Zij moeten op een
andere manier onderzoeken welk verhaal het meest
aannemelijk is. Hoewel ook in de geschiedwetenschap
verschillende meningen bestaan over hoe het vak zou
moeten worden beoefend, is er toch overeenstemming
over bepaalde inzichten die belangrijk zijn om een
aannemelijk geschiedverhaal te maken. Deze inzichten
hebben allemaal te maken met het verloop van de
tijd – vandaar: historisch denken. We beschrijven deze
inzichten hier aan de hand van zes kernvragen. Hierbij
baseren wij ons op Peter Seixas & Tim Morton, The Big
Six Historical Thinking Concepts (Toronto 2012), aangepast
aan de Nederlandse examenvoorschriften.
Introductie | 5
3 | Z es kernvragen over geschiedenis
1
Hoe bepalen we wat belangrijk is om te
vertellen over het verleden?
Historisch belang
Wat staat er in de geschiedenisboeken voor scholen?
Dat hangt er vanaf wanneer en door wie die boeken
zijn geschreven. In een Nederlands schoolboek uit
1900 of een Spaans schoolboek uit 2016 staat iets heel
anders dan in dit boek. Individuen, culturele groepen
en samenlevingen als geheel kiezen steeds opnieuw
wat zij belangrijk vinden uit het verleden. Als je wilt
weten waarom bepaalde historische onderwerpen veel
of weinig aandacht krijgen, denk je na over historisch
belang.
2
Hoe komen we tot kennis over het
verleden?
Herdenking van een opstand in 1795 tegen de slavernij,
Curaçao, 2008.
3
Waardoor doen bepaalde gebeurtenissen
of ontwikkelingen zich voor en waar
leiden ze toe?
Historisch bewijs
Je kunt alleen iets over het verleden te weten komen,
als je over overblijfselen beschikt uit dat verleden.
Dat kunnen zijn: teksten, afbeeldingen, gebouwen,
verhalen, muziek, materiële objecten, sporen in een
landschap enzovoort. Maar overblijfselen vertellen
uit zichzelf nooit een geschiedverhaal. Je moet er door
een goede vraagstelling informatie aan ontlenen,
waardoor ze een bron worden. Er zijn dan allerlei
valkuilen die je moet vermijden. Als je bezig bent met
de vraag hoe je kennis over het verleden kunt ontwikkelen, denk je na over historisch bewijs.
Oorzaken en ­gevolgen
Historische veranderingen
hebben bepaalde oorzaken.
Soms hebben die oorzaken
te maken met wat individuele mensen doen of nalaten.
Maar sommige oorzaken
liggen dieper en zijn niet
aan individueel menselijk
handelen toe te schrijven.
Al die oorzaken spelen door
elkaar heen en beïnvloeden
elkaar. En zo kan één
gebeurtenis of ontwikkeling
ook meer gevolgen hebben.
Als je bezig bent met de
vraag waarom dingen
veranderen, denk je na over
oorzaken en gevolgen.
Nucleaire wolk na
het ontploffen van
een atoombom op
de ­Japanse stad
Hiroshima, 1945.
Een scherf van een Griekse vaas met de naam Perikles,
zoon van Xanthippus, 5e eeuw v.C.
6
Een vrouwelijke tolk van 17 jaar poseert tijdens de Spaanse ­Burgeroorlog en
dezelfde vrouw als 89-jarige in de tijd van een democratisch Spanje (2008).
Kannibalisme bij indianen. Schilderij door een Nederlandse schilder
uit de 17e eeuw.
4
Hoe kunnen we alles wat vroeger is gebeurd, ordenen
als een ontwikkeling in de tijd?
Continuïteit en verandering
Heel veel dingen die mensen doen – werken, eten, slapen – gaan volgens
vaste patronen. In de loop van de tijd lijken ze nauwelijks te veranderen.
Dat geldt ook voor de omgeving en de omstandigheden waarin mensen
leven. Toch zijn die veranderingen er – soms heel geleidelijk, dan
weer heel onverwacht. Een goed verhaal over het verleden houdt hier
rekening mee. Als je bezig bent met de vraag wat op bepaalde momenten
verandert, wat hetzelfde blijft en hoe je dat waardeert, denk je na over
continuïteit en verandering.
6
Hoe kan kennis van het
verleden ons helpen
in de wereld van nu en
morgen?
De raketpostbode. Toekomstbeeld
Betekenis geven
Als je goed rondkijkt, zie je overal
de gevolgen van het verleden. Je
ziet materiële overblijfselen op
straat en in musea. Maar je wordt
ook geconfronteerd met discussies op televisie en internet, bijvoorbeeld
naar aanleiding van herdenkingen van belangrijke historische gebeurtenissen, in binnen- en buitenland. Geschiedverhalen zijn gebaseerd op
keuzes. Je zult dus ook verhalen tegenkomen die heel eenzijdig zijn of die
op leugens zijn gebaseerd. Zonder historische kennis begrijp je weinig
van waar dit allemaal over gaat. En zonder een historische manier van
denken kun je moeilijk onderscheid maken tussen al die verschillende
verhalen. Als je daarover een beargumenteerde mening wilt geven, denk je
na over hoe je in het heden betekenis kunt geven aan het verleden op een
historisch verantwoorde manier. Daarbij spelen je eigen normen, waarden
en ervaringen altijd een rol.
uit de Verenigde Staten, 1958.
5
Hoe kunnen we mensen
uit het verleden beter
leren begrijpen?
Historische perspectieven
Het is vaak al moeilijk genoeg om
te snappen wat mensen om je heen
bedoelen. Nog lastiger is het om
mensen te begrijpen die leefden in
een heel andere tijd. Vaak begrijpen
wij niet waarom zij dingen heel
anders deden. Het gevaar bestaat
dat je mensen gaat beoordelen
vanuit je eigen normen, waarden
en ervaringen. Als je wilt weten in
welke omstandigheden mensen
vroeger handelden en vanuit welke
opvattingen zij dat toen deden,
denk je na over historische perspectieven.
Op de volgende pagina vind je een
lijst met inzichten bij elk van de zes
kernvragen. Je zult die lijst regelmatig
raadplegen, als je bezig bent met het
oefenen in historisch denken en met de
voorbereiding van je examen.
Bij elke oefening in historisch denken
staat aangegeven om welke kernvragen
en inzichten het gaat. Bijvoorbeeld:
K2 I3, 4 gaat over kernvraag 2
(Historisch bewijs) en inzicht 3 en 4.
Introductie | 7
4 | I nzichten bij de zes kernvragen over geschiedenis
1
Hoe bepalen we wat belangrijk is om te
vertellen over het verleden?
Inzicht 4 | Je komt tot inzicht in de betrouwbaarheid
van gegevens door een bron te interpreteren vanuit de
historische situatie (context) waarin hij is ontstaan.
Belangrijke vragen hierbij zijn: hoe is de bron ontstaan?
Historisch belang
Wie heeft hem gemaakt? Wanneer? Met welke
Inzicht 1 | Historisch belang is iets wat mensen zelf
bedoeling? Wat hebben de feiten en meningen in de
bepalen.
bron te maken met je onderzoeksvraag?
Inzicht 2 | Mensen vinden personen, gebeurtenissen en
Inzicht 5 | Je komt tot inzicht in de representativiteit
ontwikkelingen uit het verleden belangrijk wanneer die
van gegevens, als je kunt vaststellen in welke mate die
een goed voorbeeld zijn van iets of wanneer die hebben
overeenkomen met andere gegevens of met wat een
bijgedragen aan een grote verandering.
grotere groep mensen deed of dacht. Dit is belangrijk
om te weten, omdat je zo kunt bepalen hoe zwaar je
Inzicht 3 | Wat mensen belangrijk vinden om wel of niet
de bron laat meewegen bij het beantwoorden van de
te vertellen over het verleden verschilt van persoon tot
onderzoeksvraag.
persoon en van groep tot groep, en dit verandert in de
loop van de tijd. (Zie ook kernvraag 6.)
3
2
Hoe komen we tot kennis over het
verleden?
Waardoor doen bepaalde gebeurtenissen
of ontwikkelingen zich voor en waar
leiden ze toe?
Oorzaken en gevolgen
Historisch bewijs
Inzicht 1 | Veranderingen ontstaan door combinaties
Inzicht 1 | Geschiedenis is altijd gebaseerd op een
van oorzaken en hebben ook verschillende soorten
interpretatie van verschillende overblijfselen uit het
gevolgen. We onderscheiden hierbij onder andere het
verleden (teksten, afbeeldingen, gebouwen, verhalen,
politiek-bestuurlijke, het sociaal-economische en het
muziek, materiële objecten, sporen in een landschap
cultureel-mentale terrein.
enzovoort).
Inzicht 2 | Oorzaken kun je in twee grote categorieën
Inzicht 2 | Om tot een conclusie over het verleden
indelen: (1) menselijk gedrag (motieven van een
te komen moet je onderzoek doen op basis van een
individu of groep) en (2) omstandigheden die van
onderzoeksvraag. Een goede onderzoeksvraag of een
invloed zijn.
hypothese (voorlopige conclusie) komt vaak tot stand
door al een klein aantal bronnen te bestuderen.
Inzicht 3 | Bij het verklaren van een gebeurtenis maken
we de invloed van oorzaken duidelijk door onderscheid
Inzicht 3 | Een historische bron kan bruikbaar zijn bij
te maken tussen indirecte (structurele) en directe
een onderzoeksvraag, als hij gaat over het verschijnsel
(incidentele) oorzaken, waaronder de aanleiding.
of over de personen uit de onderzoeksvraag, in de
periode die is genoemd. De bron is dan relevant.
Inzicht 4 | Omdat mensen niet altijd kunnen overzien
De informatie wordt pas echt bruikbaar als zij
hoe situaties zullen veranderen door hun gedrag,
ook betrouwbaar is (inzicht 4) en als je weet hoe
maken we onderscheid tussen bedoelde en onbedoelde
representatief de bron is (inzicht 5).
gevolgen. Ook onderscheiden we directe gevolgen (die
onmiddellijk optreden) van indirecte gevolgen (die pas
op langere termijn duidelijk worden).
8
Inzicht 5 | Hoe belangrijk een oorzaak of een gevolg
5
discussie kan blijven bestaan.
Hoe kunnen we mensen uit het verleden
beter leren begrijpen?
Inzicht 6 | Gebeurtenissen en ontwikkelingen in het
Historische perspectieven
verleden waren nooit onvermijdelijk. Als iemand zich
Inzicht 1 | Er kan een enorm verschil bestaan tussen
iets anders had gedragen of een omstandigheid net iets
de denkbeelden van mensen nu en mensen vroeger. We
anders was geweest, dan waren gebeurtenissen anders
noemen dit een verschil in perspectief.
is, is iets wat mensen achteraf vaststellen en waarover
verlopen.
Inzicht 2 | Mensen van vroeger hadden (net als mensen
nu) heel verschillende visies op het leven en op de
4
Hoe kunnen we alles wat vroeger is
gebeurd, ordenen als een ontwikkeling in
de tijd?
gebeurtenissen waarbij zij betrokken waren. Er zijn dus
altijd verschillende historische perspectieven.
Inzicht 3 | Het perspectief van mensen uit het verleden
kun je alleen leren begrijpen door onderzoek te doen
naar (1) de historische situatie (context) waarin zij
Continuïteit en verandering
leefden en (2) hun unieke persoonlijke denkbeelden,
Inzicht 1 | Een verandering kan groot zijn, maar hij is
eigenschappen en ervaringen. Beide aspecten
nooit totaal. Er zijn altijd voorbeelden van continuïteit.
gezamenlijk bepalen de standplaatsgebondenheid van
personen.
Inzicht 2 | Het maken van een chronologie van
gebeurtenissen is een basisvorm van ordenen. Door het
Inzicht 4 | Het begrijpen van een perspectief uit het
onderscheiden van tijdsperioden geven mensen aan
verleden wil niet zeggen dat je het ermee eens bent.
hoe ze continuïteit en verandering interpreteren.
Inzicht 3 | Verandering is een ingewikkeld proces dat
soms snel en soms langzaam gaat. Door het aanwijzen
van een keerpunt geven mensen achteraf aan dat ze
vinden dat de richting, de omvang of de snelheid van
6
Hoe kan kennis van het verleden ons
helpen in de wereld van nu en morgen?
een historisch proces beslissend is veranderd.
Betekenis geven
Inzicht 4 | Aan verandering of continuïteit geven
Inzicht 1 | Wie zich in het heden uitspreekt over het
mensen vaak een waardeoordeel, bijvoorbeeld door te
verleden moet presentisme vermijden: het beoordelen
spreken over vooruitgang, bloei en verval. Daarover kan
van mensen uit het verleden vanuit jouw manier van
altijd discussie blijven bestaan.
denken in het heden.
Inzicht 5 | Ook de begrippen die we gebruiken om over
Inzicht 2 | Een evenwichtig en beredeneerd oordeel
het verleden te praten, zijn aan verandering onderhevig.
over gedrag van mensen in het verleden kun je alleen
Soms blijven begrippen wel hetzelfde, maar verandert
ontwikkelen door de historische situatie (context) erbij
de betekenis ervan.
te betrekken, inclusief de toen geldende normen en
waarden. (Zie ook kernvraag 5.)
Inzicht 3 | We kunnen wel iets leren van het verleden,
maar we kunnen er geen directe lessen uit trekken
(omdat het zo anders was).
Inzicht 4 | Een evenwichtig en historisch verantwoord
oordeel is waardevol bij het deelnemen aan discussies
over historische kwesties in het heden, gericht op de
toekomst. (Zie ook kernvraag 1.)
Introductie | 9
Tijdscharnier
| 1800
| Van vroegmoderne tijd naar moderne tijd
Rond 1800 waren er twee soorten revoluties aan de gang.
De eerste soort verliep snel, onverwacht en dramatisch.
Het was een hevige politieke strijd, waarin nieuwe
ideeën werden uitgeprobeerd over hoe een land moet
worden bestuurd, wie daarin de macht hebben en tot
hoever die macht mag reiken. In het voorafgaande
hoofdstuk hebben we voorbeelden van dit soort
­revoluties leren kennen: de Amerikaanse, de Nederlandse en vooral de Franse Revolutie.
Vanaf 1815, toen de Franse keizer Napoleon definitief
was verslagen, moest er worden nagedacht over de
toekomst. Terug naar de oude situatie kon niet meer, al
verlangden veel mensen wel terug naar die geordende
samenleving van vroeger.
De tweede soort revolutie was een geleidelijke, maar
minstens zo invloedrijke ontwikkeling naar een
industriële manier van produceren. Dit begon in
Engeland. We spreken wel over de ‘trage revolutie’.
Het effect op het dagelijks leven in Europa en de rest
van de wereld zou pas in de loop van de 19e eeuw in
volle omvang duidelijk worden.
De standensamenleving was afgeschaft, maar er zou
een klassensamenleving voor in de plaats komen,
waarin de nieuwe rijke burgers uit de industrie heel
veel te zeggen kregen.
Bron 1 | Vadertje Tijd bekijkt symbolen van vergankelijkheid. De schilder wilde vermoedelijk laten zien
hoe snel de wereld veranderde, ook in Nederland.
Het ­dateert van 1810, het jaar waarin Nederland
werd ­ingelijfd bij het Franse keizerrijk van Napoleon.
­Schilderij door Pieter Christoffel Wonder (1780-1852).
Bron 2 | De beroemde Franse denker Alexis de Tocqueville publiceerde in 1835 het eerste deel van zijn boek
Over de democratie in Amerika. In de inleiding zei hij het
volgende over de Franse Revolutie.
Er is geen volk in Europa waar de […] grote sociale
revolutie snellere vooruitgang heeft geboekt dan
[in Frankrijk], maar haar ontwikkeling was er altijd
een van toevalligheden. Nooit hebben staatshoofden
eraan gedacht haar enigszins voor te bereiden;
de revolutie heeft zich voorgedaan zonder dat
de staatshoofden erbij betrokken waren of ervan
wisten. De machtigste, de verstandigste en de meest
weldenkende klassen van de natie hebben nooit
226
­ epoogd de leiding van de revolutie op zich te nemen.
g
De democratie werd dus overgelaten aan wilde
instincten; zij is opgegroeid zoals kinderen die
zichzelf zonder ouderlijke zorg grootbrengen in
de straten van onze steden en die van de samenleving alleen haar ondeugden en ellende kennen.
Het bestaan van de democratie was kennelijk
onbekend toen zij zich onverhoeds meester maakte van de macht. Eenieder heeft zich toen slaafs
aan zelfs haar kleinste verlangens onderworpen;
men heeft haar bewonderd als een toonbeeld van
kracht; toen zij zich vervolgens had verzwakt door
haar eigen excessen, kwamen de wetgevers met
het onbezonnen plan om haar te vernietigen in
plaats van te pogen haar te onderrichten en haar
te corrigeren […].
Bron 3 | De Engelse schrijver Charles Dickens schreef
Vragen
K4 I1, 2, 4 | K6 I3
1 Veranderingen en continuïteit
a Noem vier specifieke groepen van mensen – in
landen binnen en buiten Europa – voor wie de
revolutieperiode veranderingen bracht en geef aan
wat er voor hen veranderde.
b Noem twee specifieke groepen van mensen voor
wie de revolutieperiode nog weinig veranderingen
bracht.
2 Terugkijken
Historici interpreteren de revolutieperiode als een
breuk in de historische ontwikkeling.
a Aan welke eeuwenoude politiek-sociale
verhoudingen kwam in Frankrijk en de
Nederlanden nu definitief een einde?
b Noem twee ontwikkelingen in de Nederlanden
waardoor deze eeuwenoude politiek-sociale
verhoudingen al eerder waren ondermijnd.
in 1859 de roman A Tale of Two Cities, over de belevenissen
van personen in de revolutietijd. Het verhaal speelt zich
af in Londen (waar geen revolutie plaatsvond) en Parijs
(het centrum van de Franse Revolutie). In de openingszinnen typeert de schrijver de revolutietijd.
Het was de beste tijd ooit, het was de slechtste tijd
ooit,
het was de eeuw der wijsheid, het was de eeuw der
idiotie,
het was de periode van geloof, het was de periode
van ongeloof,
het was het seizoen van Licht, het was het seizoen
van Duisternis,
het was de lente van hoop, het was de winter van
wanhoop,
de toekomst lag open, er was geen toekomst meer,
we zouden allemaal direct naar de Hemel gaan,
we zouden allemaal direct de andere kant op
gaan.
3 Vooruitkijken
Bedenk wat je al weet van de grote ontwikkelingen
in de 19e eeuw en blader alvast vooruit in de
volgende hoofdstukken. Voor welke drie maatschappelijke groepen deden zich in de 19e eeuw
belangrijke veranderingen voor?
4 Historisch denken (verdieping)
Gebruik bron 2 en 3.
a Leg per bron uit op welk aspect van de revolutie­
tijd de bron nadruk legt.
b Waarom zijn beide bronnen uitingen van historisch
denken?
c De auteur van bron 2 vindt dat er in het verleden
fouten zijn gemaakt.
Vind je dat je uit deze geschiedenis lessen kunt
trekken voor het heden? Leg je antwoord uit.
227
Tijd van burgers en stoommachines
9 | De economische sprong van Europa
vmg= hier graag 566076_H9_intro_01 plaatsen, geen bijschrift = havo
Kenmerkende aspecten
31 |De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
33 |De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
36 |De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
­confessionalisme en feminisme
c. 1680-c. 1800 Toenemende kritiek op sociale en economische ongelijkheid (Verlichting)
c. 1750-c. 1850 Industriële revolutie; begin modern kapitalisme
c. 1800-c. 1870 Opkomst liberalisme en natio
1750
1775
1800
1776
1782
Adam Smith pleit voor
economische vrijheid
James Watt verbetert
de stoommachine
228 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
1825
Introductie |
In 1866 vond een boerenzoon, Erasmus
Jacobs, een diamant op de oever van de
Oranjerivier, in het huidige Zuid-Afrika.
Kort daarna werd een 83-karaats
diamant gevonden en ontstond er een
ware diamond rush. Toen bleek dat
de diamanten afkomstig waren uit de
Colesberg Kopje, claimden binnen één
maand 800 gelukszoekers een stukje
van deze heuvel. Een jaar later was daar
al een flink stuk van afgegraven (zie
foto). Het tentenkamp aan de rand van
de mijn groeide razendsnel uit tot de
stad Kimberly. Eerst begrensden aarden
wallen de percelen van de gelukszoekers,
maar toen die wallen instortten, werden
touwen gespannen. Na ruim tien jaar
kwam de hele mijn in handen van een
Brits bedrijf, want Zuid-Afrika was toen
nog een Britse kolonie.
Vanaf 1870 legden Europeanen in hoog
tempo Afrika en Azië open door spoor­
wegen en havens aan te leggen. Zo kregen
ze toegang tot de grondstoffen in die
landen. Daar was door de industrialisatie
in Europa grote vraag naar. Maar ook
andere redenen, zoals nationalisme,
speelden een rol bij het veroveren en
uitbuiten van koloniën.
Waarover gaat dit hoofdstuk?
9.1 De industriële revolutie
31
36
Afgezien van de landbouwrevolutie in
de prehistorie heeft niets de wereld zo
veranderd als de industriële revolutie,
die vanaf 1750 in Groot-Brittannië op
gang kwam. Handarbeid thuis of in
kleine werkplaatsen maakte plaats voor
door stoomkracht aangedreven machines
in fabrieken. Wat waren de oorzaken en
gevolgen van de industriële revolutie?
9.2 Nationalisme
36
Franse soldaten die vochten in de
revolutionaire oorlogen na 1789 en in
de napoleontische oorlogen, bleken
vaak gemotiveerder dan soldaten van
hun tegenstanders. De Fransen vochten
als burgers voor de belangen van hun
vaderland, niet als huursoldaat of in het
belang van hun vorst. De verbondenheid
die de Fransen voelden, was een nieuw
fenomeen. Welke gevolgen had dit gevoel
van nationalisme voor de toenmalige
samenlevingen?
9.3 Modern imperialisme
33
Vanaf 1870 veroverden Europese landen
in hoog tempo de binnenlanden van Afrika en Azië. Ze stichtten er grote koloniën.
De industriële revolutie en het groeiende
nationalisme in Europa speelden hierbij
een grote rol. Wat waren de gevolgen van
deze Europese veroveringszucht voor de
bevolking van Afrika en Azië?
c. 1870-1900 Intensivering van het koloniaal bestuur (modern imperialisme)
nalisme
1850
1875
1900
1830
1851
1871
1884-1885
Nederland schakelt
Nederlands-Indië intensiever in voor de eigen
economie
Op de Wereldtentoon­
stelling in Londen tonen
landen trots hun
nationale prestaties
Duitstalige gebieden
verenigen zich tot een
nationale staat (keizerrijk Duitsland)
Europese landen spreken
spelregels af voor de
onderlinge verdeling
van Afrika
Introductie | 229
9.1 | De industriële revolutie
raden spinnen op
Casus | D
waterkracht
In 1751 schreef het Engelse Genootschap ter
Bevordering van Ambachten een prijsvraag
uit. Er werd 50 pond beloofd aan degene die
een apparaat uitvond dat door één persoon
kon worden bediend en zes draden tegelijk
kon spinnen. Spinners hadden namelijk van
oudsher al moeite om de wevers van stoffen
bij te houden: er waren drie tot vijf spinners
nodig om één wever van de nodige draden te
voorzien. Dankzij verbeteringen aan de weefgetouwen werd dat probleem in de 18e eeuw
steeds groter.
Bron 1 | Prent van Masson Mill, Arkwrights katoenfabriek aan de
Derwent in Cromford. (Begin 19e eeuw.)
De prijsvraag leverde weinig op en iedereen
was hem al vergeten, toen James Hargreaves
in 1764 met de ‘spinning jenny’ kwam, een apparaat voor thuisspinners dat zestien draden
tegelijk kon spinnen. Een nadeel van de spinning jenny was dat ze een fijne draad spon,
maar dat die draad niet sterk was. Een ander nadeel was dat het spinnen steeds moest
worden onderbroken om de gesponnen draad op te klossen (op te winden).
Het was Richard Arkwright (1732-1792) die dit laatste probleem oploste. Het apparaat dat hij
rond 1770 ontwikkelde, kon bovendien honderden draden tegelijk spinnen. Het kreeg de
naam ‘waterframe’, omdat het op waterkracht werkte: een waterrad in een snelstromende
beek bracht het waterframe in beweging. Arkwright ging voortvarend te werk en bouwde
in 1771 een katoenspinnerij in het dorpje Cromford langs de rivier de Derwent. Hij had veel
vrouwen en kinderen als arbeiders in dienst.
Maar de technische vooruitgang van Arkwrights uitvinding riep ook weerstand op. Thuisspinners konden onmogelijk concurreren met het waterframe en protesteerden heftig. In
1779 staken zij zelfs een fabriek van Arkwright in brand. En in 1790 schreef een edelman
over Cromford en omgeving: ‘Als bezoeker moet ik zeggen dat deze vallei al haar schoonheid
heeft verloren. In plaats van boerderijtjes staat er nu een lelijke, rode fabriek met grote
opzichterswoningen. De rivier kan niet langer kabbelen of stromen, maar is bedwongen
door sluizen en aquaducten. Ieder landelijk geluid gaat verloren in de herrie van de katoenfabriek; en de eenvoudige boer is schaamteloos veranderd in een apparaat.’
Vragen
1
Leg uit waarom het Genootschap ter Bevordering van Ambachten een prijsvraag
­uitschreef.
2
a Economisch gezien had de uitvinding van Arkwright grote voordelen.
Op welke terreinen werden er al snel nadelen opgemerkt?
b Zijn dit nadelen van modernisering die je ook tegenwoordig nog tegenkomt?
230 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
| Van thuiswerkplaats naar fabriek
In de tweede helft van de 18e eeuw begon de Engelse
economie fors te groeien. Er waren wel vaker perioden
geweest van flinke groei, maar deze keer ging het om een
verandering in de aard van de economie. Het waterframe
van Arkwright is daarvan een illustratie. Het werkte niet
alleen sneller, maar leidde ook tot een andere manier van
produceren. De kleinschalige en handmatige productie,
die kenmerkend is voor de agrarisch-urbane samenleving,
veranderde in de gemechaniseerde massaproductie van
de industriële samenleving.
Economische groei
Om deze spectaculaire veranderingen te begrijpen
moeten we terug naar het Engeland van het begin van
de 18e eeuw. Rond 1700 woonde bijna 80% van de
bevolking op het platteland. Om wat bij te verdienen
werkten veel plattelanders als spinners of wevers voor
zogeheten koopman-kapitalisten. Die lieten op het
platteland goedkoop wollen stoffen produceren om die
met winst te verkopen in de steden of in het buitenland. De steden waren, met uitzondering van Londen,
relatief klein. Hier woonden bestuurders, handelaren
en gespecialiseerde ambachtslieden.
De groei van de Engelse economie werd veroorzaakt
door een aantal met elkaar samenhangende factoren.
•De opbrengsten van de landbouw stegen spectaculair, onder andere als gevolg van het toepassen van
wetenschappelijke kennis en de introductie van
nieuwe gewassen en betere landbouwwerktuigen.
•De bevolking begon snel te groeien ten gevolge van
de beschikbaarheid van meer voedsel en verbeterde
ziektebestrijding. Deze bevolkingsgroei was gunstig
voor boeren en handelaren, die de vraag naar
voedsel en goedkope kleding zagen stijgen.
•De koloniën in Azië en Amerika produceerden steeds
meer goedkope grondstoffen, zoals ruwe katoen. Dat
gaf een impuls aan ondernemers in met name de
textielnijverheid.
De machines op waterkracht maakten vrij snel plaats
voor stoommachines. De fabrieken die van waterkracht
gebruikmaakten, hadden namelijk zoveel succes, dat
de beste plaatsen langs beken en rivieren al snel waren
bezet. Stoomkracht bleek een goed alternatief. Het
principe van stoomkracht was al bekend bij de oude
Grieken, maar pas in 1782 wist James Watt de stoommachine zodanig te verbeteren, dat zij op grote schaal
kon worden ingezet in (textiel)fabrieken.
Gevolgen voor de rest van de economie
Deze ontwikkelingen in de textielindustrie hadden
enorme gevolgen voor de rest van de economie. Andere
bedrijfstakken gingen ook stoommachines gebruiken.
Daardoor groeiden ook de mijnbouw en ijzerindustrie
uit tot belangrijke pijlers van de economie. Vooral in
gebieden met steenkool en ijzererts ontwikkelden kleine dorpen en stadjes zich tot enorme fabriekssteden
met honderdduizenden inwoners. Om grondstoffen
en eindproducten af en aan te voeren werden door het
hele land kanalen en spoorwegen aangelegd.
Ook sociaal had de industrialisatie grote gevolgen.
Ten eerste veranderde de maatschappelijke indeling
in klassen en standen. Door de groei van het aantal
fabrieken nam het aantal fabriekseigenaren of industriëlen toe. Zij werden niet alleen bijzonder rijk, maar
trokken in de loop van de 19e eeuw ook steeds meer
politieke macht naar zich toe. Ze klommen naar de
top van de maatschappelijke ladder, waar ze echter
niet altijd even hartelijk werden verwelkomd door de
klassieke elite: de adel, militairen en rijke kooplieden.
Textielindustrie
De winsten uit landbouw en handel werden gebruikt
om de textielproductie te verbeteren. De apparaten die
daarvoor werden ontwikkeld, zoals het waterframe
van Arkwright, waren te duur en te groot voor de
huisnijverheid. Dus brachten ondernemers de textielproductie onder in speciale fabrieken. Hier werden
grote aantallen producten gemaakt, die ook nog
eens van constante kwaliteit waren. Huisspinners en
-wevers konden hiermee onmogelijk concurreren. De
huisnijverheid verdween dan ook.
Bron 2 | Vrouwen en kinderen aan het werk in een
Londense katoenfabriek, vaak meer dan twaalf uur per
dag. De man – mogelijk de eigenaar – geeft aanwijzingen.
(Anonieme gravure, 1820.)
Paragraaf 1 De industriële revolutie | 231
Jaar
Bevolking in miljoenen
17005,8
17405,9
17707,0
17908,25
18019,0
Bron 3 | De bevolkingstoename in Engeland en Wales.
1770 1800 1861
Een derde en laatste maatschappelijke verandering was
de versterking van de middenklasse. De fabrieken boden
niet alleen werk aan ongeschoolde arbeiders, maar ook
aan mensen met een opleiding, zoals boekhouders en
ingenieurs. Bovendien was er in de steden steeds meer
behoefte aan onderwijzers, ambtenaren en winkeliers.
Samen vormden zij een groeiende middenklasse,
waarvan ook de koopkracht en de welvaart toenam. Die
stijgende koopkracht was vooral het gevolg van dalende
prijzen voor allerlei eerste levensbehoeften die nu machinaal werden geproduceerd, zoals kleding. De opkomst
van de middenklasse zou zich vertalen in een groeiend
zelfbewustzijn en een streven naar politieke invloed.
Kolen 6.000.000 12.000.00057.000.000
IJzer
50.000
130.0003.800.000
Bron 4 | De productie van kolen en ijzer in Engeland in
tonnen.
Een tweede maatschappelijke verandering vond juist
aan de onderkant plaats. Door het wegvallen van de
huisnijverheid trokken veel plattelandsbewoners naar
de steden op zoek naar werk. Deze mensen werkten
in de fabrieken en vormden een nieuwe sociale groep,
de arbeidersklasse. Hun werk- en leefomstandigheden
waren beroerd: de woningen waren klein, sanitair was
er nauwelijks en iedereen woonde dicht op elkaar.
Mannen en vrouwen maakten lange werkdagen en ook
kinderen moesten bijdragen aan het gezinsinkomen.
De arbeidersklasse had weinig hoop om meer welvaart
te vergaren. Hun bestaan was kwetsbaar. Werden ze
geveld door ziektes, dan konden ze niet meer zorgen
voor brood op de plank. Tijd of geld voor behoorlijk
onderwijs was er niet. Daardoor was het bijzonder
moeilijk om aan het arbeidersbestaan te ontsnappen.
Groeiende staatsbemoeienis
De opkomst van de industriële samenleving bracht niet
alleen nieuwe economische en sociale verhoudingen,
maar zorgde er ook voor dat de staat zich intensiever
met de samenleving ging bemoeien. Met het onderwijs
bijvoorbeeld. Lange tijd was dit in handen geweest van
kerkelijke of particuliere organisaties en gericht op de beter gesitueerden. Verlichtingsdenkers hadden al gewezen
op het belang van goed onderwijs en de industrialisatie
onderstreepte dat belang nog eens. Daarom begonnen
overheden zelf scholen te stichten. Daarbij richtten ze
‘[Mijn beschrijving van de leefomstandigheden in
Manchester betreft] het oude stadsdeel, dat klopt.
En de mensen van Manchester onderstrepen dat ook
steeds als iemand tegen ze zegt hoe verschrikkelijk
de omstandigheden zijn in deze hel op aarde.
Maar wat bewijst dat? Alles wat hier afschuw en
verontwaardiging oproept, is van recente datum en
behoort tot het industriële tijdperk.’
— Friedrich Engels, een Duitse ondernemer die in het
Britse Manchester werkte, in zijn kritische boek
De toestand van de arbeidende klasse in Engeland naar
eigen aanschouwing en authentieke bronnen (1845).
Engels was de naaste vriend en medewerker van de
grondlegger van het communisme, Karl Marx.
232 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
Bron 5 | De industriële revolutie in Groot-Brittannië.
zich vooral op de middenklasse. Ook zette de overheid
zich steeds nadrukkelijker in voor de leefbaarheid in de
steden. Het grootste probleem was de verwerking van de
enorme hoeveelheden afval die steden met honderdduizenden of zelfs miljoenen inwoners produceerden. Samen
met het gebrek aan goed drinkwater vormde dat afval een
bedreiging voor de volksgezondheid. Om die reden begon
de overheid zich veel intensiever bezig te houden met de
watervoorziening, de aanleg van rioleringen, de afvalverwerking en op den duur ook met wegaanleg, openbaar
vervoer en energievoorziening.
De ontwikkeling van de textielindustrie en alle gevolgen
daarvan waren zo ingrijpend voor economie en samenleving, dat we spreken van een industriële revolutie.
Vragen
3
Noem het voornaamste verschil tussen een
agrarisch-urbane samenleving en een industriële
samenleving.
4
a In de 18e eeuw groeide de Engelse economie
door drie samenhangende factoren.
Leg voor elk van die factoren uit welke betekenis
hij had voor die groei.
b Gebruik bron 3.
Leg uit dat de in de bron gegeven ontwikkeling op
twee manieren gunstig was voor de textielfabrieken.
5 Gebruik bron 4.
Wat is het verband tussen de komst van fabrieken
op stoomkracht en de snelle groei van de mijnbouw?
6 Gebruik bron 5.
Beargumenteer waarom een goede infrastructuur
belangrijk was voor een uitbreiding van de stoomindustrie.
7
Beschrijf in je eigen woorden de sociale ver­
anderingen in de samenleving als gevolg van de
industrialisatie.
8
De ontwikkeling van de industriële samenleving
zorgde voor een uitbreiding van de taken van de
overheid.
Beredeneer dat die taken ondersteunend waren
voor de industrialisatie, maar ook dienden om de
gevolgen daarvan te compenseren.
| Modern kapitalisme en
­economisch liberalisme
De periode van de industriële revolutie wordt gezien
als de tijd waarin het modern kapitalisme en het
economisch liberalisme ontstonden.
Modern kapitalisme
In een modern kapitalistisch systeem produceren
particuliere ondernemers goederen en diensten met
het doel zoveel mogelijk winst te maken door ze op
de vrije markt te verkopen. Bij de productie maken ze
gebruik van productiemiddelen als grond, gebouwen,
machines en grondstoffen, die ze in eigen bezit
hebben. De arbeid wordt geleverd door vrije mensen
die geen productiemiddelen bezitten en die moeten
leven van de verkoop van hun arbeid. Deze vorm
van kapitalisme richt zich dus op de productie van
goederen en diensten en onderscheidt zich van het
oudere handelskapitalisme, waarin ondernemers winst
proberen te maken door goederen te verhandelen. In
het handelskapitalisme investeren ondernemers niet in
machines en grondstoffen om zelf iets te produceren,
maar hooguit in schepen en personeel om handelswaar
te verplaatsen. Door de industriële revolutie veranderde het kapitalisme dus van karakter.
Economisch liberalisme
Belangrijk voor de ontwikkeling van het moderne
kapitalisme was ook dat mensen anders gingen denken
over de beste manier om een land welvarend te maken.
Halverwege de 18e eeuw waren velen nog voorstander
van een mercantilistische economische politiek. Deze
had tot doel de staat zoveel mogelijk te laten profiteren
van de economie. De staat probeerde de economie met
allerlei wetten te sturen en te beschermen tegen andere
landen, bijvoorbeeld door belasting te heffen op de import van buitenlandse goederen. Op dit mercantilisme
kwam in de 18e eeuw steeds meer kritiek, onder meer
van de Schotse filosoof Adam Smith. In zijn beroemde
werk The Wealth of Nations uit 1776 pleitte hij juist voor
een zo groot mogelijke economische vrijheid. De enige
taak van de overheid was ervoor te zorgen dat de economie goed kon functioneren. De overheid moest zich
dan ook niet bemoeien met de hoogte van de lonen en
ook moest iedereen zelf kapitaal kunnen bezitten. Als
alle burgers vrij waren zo goed mogelijk op te komen
voor hun eigenbelang, zou dat gunstig zijn voor de
welvaart van het hele land. Door vrije concurrentie
werden mensen gedwongen steeds betere producten te
maken tegen steeds lagere prijzen. Zo zou een ‘onzichtbare hand’ de economie als het ware laten groeien,
niet ten koste van andere landen (zoals mercantilisten
dachten), maar als gevolg van verhoogde productie.
Met deze denkbeelden werd Smith de grondlegger van
het economisch liberalisme.
De ideeën van Smith waren een welkome steun
voor handelaren en fabrikanten. Zij vonden dat
­mercantilistische wetten hun activiteiten belemmerden
Paragraaf 1 De industriële revolutie | 233
Bron 6 | Interieur in biedermeierstijl van omstreeks 1830. Biedermeier is een spottende benaming voor een Duitstalige
culturele stroming (‘bieder’ betekent: braaf). Deze stijl kenmerkt zich door degelijkheid en huiselijkheid. Vooral de midden­
klasse voelde zich ertoe aangetrokken. Meubels in biedermeierstijl werden voornamelijk machinaal geproduceerd en
­waren daarom ook goedkoop. Critici vonden de biedermeierstijl maar saai, eenvormig en weinig verfijnd. Overigens bracht
de middenklasse in deze jaren ook andere, voor die tijd minder brave cultuurvormen voort, zoals de operette (lichte opera) en
opwindende dansen als de wals en de polonaise.
en streefden in het Britse parlement naar afschaffing.
Ook bestreden zij de macht van de ambachtsgilden,
die concurrentie probeerden uit te bannen om de eigen
leden te beschermen. Uiteindelijk werden de Britse
gilden in 1835 afgeschaft. Zij hadden tegen die tijd al
nauwelijks invloed meer.
Mede door het economisch liberalisme ontstond in
de 19e eeuw een samenleving met veel vrijheid voor
ondernemers, maar ook met weinig bescherming voor
arbeiders. Economisch ging het Groot-Brittannië voor
de wind en ook voor de armen nam de welvaart in de
19e eeuw toe. Maar de leef- en werkomstandigheden
waren soms zo slecht, dat de Britse regering al voor 1850
besloot in te grijpen. Toen al was duidelijk dat aan het
modern kapitalisme ook nadelen kleefden.
234 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
Vragen
9
Rond 1800 ontstond een nieuwe vorm van kapitalisme.
Beschrijf waarin deze nieuwe vorm zich onderscheidde van de oudere vorm.
10a In de 18e eeuw kende Engeland zogeheten
‘Navigation Acts’, die onder meer bepaalden dat
alleen Engelse schepen goederen uit de Engelse
koloniën naar Engeland mochten vervoeren.
Leg uit waarom de Navigation Acts goed pasten bij
het mercantilisme.
b Wat is het grote verschil tussen het uitgangspunt
van het mercantilisme en dat van het economisch
liberalisme?
11a Adam Smith betoogde dat een ‘invisible hand’
de economie kon leiden en laten groeien.
Leg uit waarom dat niet zou lukken als van
oorsprong middeleeuwse organisaties als de
gilden bleven bestaan.
b Waaruit blijkt dat de Britse regering rond 1850
besefte dat het systeem van de ‘invisible hand’
niet goed werkte?
Historisch denken
Continuïteit en verandering
| België en Nederland vergeleken
Bron 8 | Verdeling van de beroepsbevolking over de
verschillende sectoren, in procenten.
Het proces van industrialisatie begon in Engeland al
in de tweede helft van de 18e eeuw. Sindsdien hebben
ook andere landen een industrialisatieproces door­
gemaakt, maar er waren grote verschillen in tempo en
intensiteit. In deze opdracht onderzoek je hoe dat in
Nederland en België is gegaan. Bij het beantwoorden
van deze vragen is het goed te weten dat Nederland en
België van 1815 tot 1830 één koninkrijk vormden.
Sector
NederlandBelgië
1849
Primair
(landbouw)
44 2855 23
Secundair
(industrie)
24 3332 47
Tertiair
(dienstverlening)
32 3913 30
1909
1846
1910
Bron 7 | Aantallen stoommachines in de industrie in
Nederland en België.
JaarNederland Jaar
1800
1829
1839
1851
België
11802-1804
67
381825-1826 319
1521828
1.044
2921850
2.013
Info 1 | Economische ontwikkelingen in Wallonië (België).
Tijdens de eerste helft van de 19e eeuw bleef de
introductie van machines grotendeels tot de Waalse
provincies beperkt. Deze regio’s beschikten over
enkele unieke voordelen ten opzichte van de rest
van het land. Er waren relatief gemakkelijk te
ontginnen steenkolenlagen aanwezig. In de buurt
waren ook interessante hoeveelheden ijzererts
aangetroffen. Mijnbouw en traditionele metaalnijverheid (spijkers, wapens en dergelijke) en
ambachtelijke glasblazerij werden in deze streken
al eeuwen beoefend, zodat het niet ontbrak aan
geschoolde en ervaren arbeidskrachten.
Info 2 | Economische ontwikkelingen in Nederland.
Voor industrialisatie waren de omstandigheden
in Nederland niet gunstig. Het land bezat weinig
natuurlijke grondstoffen voor de zware industrie en
het loonniveau was in de meeste delen van het land in
vergelijking met het buitenland hoog. De relatief grote
welvaart en de geleidelijke economische groei dankzij
de bestaande handel en nijverheid waren geen stimulans om iets anders te proberen. Zo kwam de moderne
industrialisatie in Nederland traag en pas laat, aan
het einde van de 19e eeuw, goed op gang.
Vragen
K4 I1, 3
12 Gebruik bron 7.
a Leg uit waarom de gegevens in deze bron een
aanwijzing zijn voor de mate van industrialisatie
van een land.
b Welke conclusie kun je trekken met betrekking
tot het tempo van industrialisatie in België en
Nederland?
13 Gebruik info 1 en 2.
a Welke twee voordelen had België in vergelijking
met Nederland, als het gaat om het opzetten van
een industrie?
b In welk opzicht waren vroegere economische
successen eerder een nadeel dan een voordeel in
Nederland?
c Leg uit waarom het ontstaan van België als
zelfstandige staat in 1830 voor Nederland in
economisch opzicht een terugslag betekende.
14 Gebruik bron 8.
a Noem een overeenkomst en een verschil tussen
België en Nederland, als je de gegevens uit de
jaren 1849/1846 bekijkt.
b Is de economische ontwikkeling sinds 1850 in
Nederland en België verschillend verlopen of op
een vergelijkbare manier? Leg je antwoord uit.
15Welk land lijkt qua economische ontwikkeling in de
19e eeuw meer op Engeland: Nederland of België?
Leg uit hoe dat komt.
Paragraaf 1 De industriële revolutie | 235
9.2 | Nationalisme
en monument voor ...
Casus | E
­Hermann!
Hoog op een heuvelrug in het Duitse Teutoburgerwoud rijst
een beeld op van 53 meter hoog. Het stelt een Germaanse
vorst voor die ooit in dienst was van de Romeinen. Zijn
Romeinse naam was Arminius. Hij kwam in het jaar 9 n.C. in
opstand tegen de Romeinen en lokte drie Romeinse legioenen
naar een dicht woud. Die versloeg hij daar verpletterend.
Lange tijd was dit een vrij onbekend verhaal, totdat men
in de 19e eeuw ineens een beeld voor de Germaan wilde
oprichten.
De eerste schetsen voor het beeld dateren al van 1819. Dat
was vlak nadat Duitse legers de Franse keizer Napoleon
hadden verslagen. Velen in de Duitssprekende gebieden
hoopten dat na die oorlogen een verenigd Duitsland zou
ontstaan. Maar hun hoop was vergeefs: de Duitsers bleven
verdeeld over 38 aparte staten en staatjes. Maar het ideaal
van een verenigd Duitsland bleef leven, onder meer bij de
maker van de schetsen, de kunstenaar en architect Ernst
von Bandel (1800-1876). Om zijn ideaal levend te houden,
had hij dit monument bedacht, als herinnering aan de tijd
dat ‘de Duitsers’ eensgezind en sterk waren geweest.
Bron 1 | Een foto uit 2006 van het Hermann­
monument.
Voor de bouw van het reusachtige beeld was erg veel geld nodig. Pas in 1838 was er voldoende bijeengebracht voor het eerste stuk, de sokkel. Daarna stokten de werkzaamheden
wegens geldgebrek. Bandel stak er zijn hele eigen vermogen in en bleef geld inzamelen.
Maar pas vele jaren later, in 1862, werden de werkzaamheden hervat. De constructie van het
enorme koperen beeld vergde de nodige technische hoogstandjes. Zo was Bandel jarenlang
met verschillende fabrieken in onderhandeling over het ijzeren binnenwerk. En ook geld
bleef een probleem. In 1870 was het beeld dan ook nog niet voltooid.
Dat gebeurde pas na de overwinning van het Pruisische leger op de Fransen in 1870-1871.
Daardoor ontstond één groot Duits rijk met een keizer aan het hoofd. Deze Duitse een­
wording zorgde voor hernieuwde belangstelling voor het beeld. De Duitse keizer zelf
betaalde de laatste ontbrekende gelden en onthulde het monument op 16 augustus 1875.
Op het zwaard van 7 meter lang staan de woorden ‘Deutsche Einigkeit, meine Stärke –
meine Stärke, Deutschlands Macht’. Het was een monument, niet voor Arminius, maar voor
Hermann (de Duitse variant van de Latijnse naam).
Vragen
1
Leg uit waarom Bandel en andere Duitsers behoefte hadden aan een monument.
2
a Leg uit waarom Bandel koos voor dit verhaal uit de oudheid.
b Waarom gebruikte Bandel de naam Hermann en niet Arminius?
3
Wat wilde Bandel uitdrukken met de spreuk op het zwaard?
236 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
Bron 2 | In de Romantiek kregen kunstenaars meer belangstelling voor het gewone volk. De Franse schilder Jean-François
Millet maakte bijvoorbeeld schilderijen waarin hij het boerenleven centraal stelde. Als 17e-eeuwse schilders boeren lieten
zien, beeldden zij ze vaak af als domme en onbeschaafde mensen. Romantische schilders als Millet portretteerden hen
juist met veel respect, zoals hier in De aardappeloogst (1855).
| Wat is nationalisme?
Het idealisme van Bandel is een mooi voorbeeld
van hoe ver sommigen wilden gaan in de liefde voor
hun eigen volk. Hij was niet de enige: in veel landen
leefden in de 19e eeuw sterke nationale gevoelens. We
noemen dit verschijnsel nationalisme. Het gaat uit van
de gedachte dat mensen tot verschillende volken (of
naties) behoren en dat elk volk een gemeenschappelijke
geschiedenis, taal en cultuur heeft. Nationalisten
hebben een sterke voorliefde voor de cultuur van hun
eigen volk en vinden het belangrijk dat dat volk één is
en in een eigen – nationale – staat leeft.
Herkomst
Waar kwamen de nationalistische gevoelens in de 19e
eeuw vandaan? Voor een deel kwamen ze voort uit
de Verlichting en de idealen van de Franse Revolutie.
In het denken over politiek was ‘het volk’ steeds
belangrijker geworden. Een inwoner van een land was
niet langer ‘onderdaan’ van een vorst, maar ‘burger’,
dat wil zeggen: lid van een gemeenschap die zichzelf
moest besturen en verdedigen. Hoe verschillend de
Fransen onderling bijvoorbeeld ook waren, ze vormden
als burgers één volk en moesten samen sterk staan. Het
was daarom van belang overeenkomsten binnen een
volk te onderstrepen en verschillen weg te poetsen.
Tegelijkertijd had het nationalisme ook wortels in
een beweging die tegen de Verlichting en de Franse
Revolutie inging: de Romantiek. In de 18e eeuw
hadden verlichte denkers de overeenkomsten tussen
mensen benadrukt: mensen waren in principe overal
hetzelfde. Ook de idealen van de Franse Revolutie waren
uni­verseel: ze waren van toepassing op iedereen.
Tegen deze verlichte manier van denken was al vanaf
het eind van de 18e eeuw verzet gerezen, vooral in de
literatuur en de kunst. Romantici hadden moeite met
de eenzijdige nadruk op verstand, wetenschap en eenvormigheid. Zij legden juist het accent op gevoelens,
verbeelding en de oeroude tradities waardoor mensen
van elkaar verschilden. Hun helden waren geen kille,
rationele denkers, maar gevoelsmensen, zoals dichters.
Ook waren romantici gefascineerd door de verhalen,
liederen en gebruiken van eenvoudige boeren en
vissers, die nog niet waren bedorven door het moderne
rationele denken. De Romantiek zelf was niet per se
Paragraaf 2 Nationalisme | 237
Bron 3 | Het Crystal Palace in Londen, gebouwd voor de wereldtentoonstelling van 1851.
nationalistisch, maar de aandacht voor het volk paste
wel heel goed bij de behoefte om gestalte te geven aan
de onderlinge verbondenheid van de burgers.
Nationale identiteit
In de 19e eeuw kwam dan ook overal in Europa een beweging op gang om de identiteit van het eigen volk vorm
te geven. Dichters, schilders en beeldhouwers brachten
de roemrijke daden van hun zogenaamde voorouders in
beeld – het Hermannmonument is er een voorbeeld van.
Regeringen stimuleerden deze natievorming krachtig.
Ze gebruikten het onderwijs in de officiële landstaal
en de vaderlandse geschiedenis om verbondenheid en
eenheid te kweken. In het Nederlandse onderwijs ging
bijvoorbeeld veel aandacht uit naar de ‘glorierijke’ strijd
tegen de Spanjaarden tijdens de Opstand. Bij dit culturele nationalisme keek men overigens niet alleen naar het
verleden: ook moderne industriële en technologische
prestaties waren goed voor nationale trots. Op wereldtentoonstellingen als die van Londen (1851) en Parijs
(1878) bijvoorbeeld wedijverden nationale staten met
elkaar als ze hun nieuwste vindingen presenteerden.
Vragen
4
Leg uit dat het nationalisme zowel een politieke als
een culturele kant had.
5
Leg uit dat nationalisme zowel voortkomt uit de
(Franse) Verlichting als uit de beweging die daarop
reageerde. Gebruik in je antwoord de aanduiding
van deze tegenbeweging.
6
Leg uit dat het nationalisme de band tussen
burgers en het bestuur van een land versterkte.
7
Noem drie middelen die regeringen gebruikten
om een gevoel van eenheid onder de bevolking te
stimuleren.
238 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
| De vorming van nationale staten
De politieke grenzen die in de loop van de geschiedenis
door Europa waren getrokken, vielen niet altijd samen
met taal- en cultuurgrenzen. Voor nationalisten was
dat moeilijk te verteren. Zij streefden naar nationale
staten: voor elk volk één staat. Dat had grote gevolgen
voor gebieden waar ‘volken’ verdeeld waren over
meerdere staten.
Eenwording
Dat was zeker het geval in het Duitse taalgebied.
Daar ontstond behoefte aan een eenheidsstaat, nadat
de talloze staatjes in dit gebied de napoleontische
bezetting hadden afgeschud. Dit politiek nationalisme
kwam onder meer tot uiting in de oprichting van een
nationale studentenbond in 1817. 500 studenten uit
het hele Duitstalige gebied spraken zich uit voor één
Duitse staat met een grondwet, waarin was bepaald
dat de bevolking mocht meepraten over het beleid. In
1848 leek het streven naar eenheid te slagen, maar het
koninkrijk Pruisen, de machtigste Duitse staat, werkte
tegen. Pruisen wilde wel een Duitse eenheidsstaat,
maar dan onder Pruisische leiding en zonder democratische grondwet. Pas in 1871 slaagde de Pruisische
minister-president Otto von Bismarck erin Duitsland
tot een eenheidsstaat te smeden, met een keizer aan
het hoofd. Hiermee was de Duitse eenwording een feit.
Deze nationale staat leek echter niet erg op het Duitsland dat de nationalisten in 1817 of 1848 voor ogen had
gestaan. De keizer was er namelijk oppermachtig.
Ook de Italianen streefden naar eenwording. Zij zaten
in dezelfde situatie als de Duitsers: op het Italiaanse
schiereiland waren in de loop van de tijd meerdere
staten ontstaan; een groot deel van Noord-Italië was
in Oostenrijkse handen en de katholieke kerk bezat
een deel van Midden-Italië. De Italiaanse nationalisten
wilden een vrije en onafhankelijke eenheidsstaat Italië,
zonder buitenlandse invloed. Na lange strijd lukte het
hun in 1870.
Uiteenvallen
Terwijl kleine staten opgingen in grote, nationale
eenheidsstaten, leidde het nationalisme ook tot een
omgekeerde ontwikkeling: sommige staten vielen uit
elkaar. Daarbij ging het om grote rijken waar meer
­volken samenleefden. Het duidelijkste voorbeeld daarvan was het Ottomaanse Rijk, dat zich over een groot
deel van Zuidoost-Europa uitstrekte. De Grieken, Serviërs, Roemenen en anderen die hier woonden, waren
ontevreden over de Turkse overheersing en begonnen
het recht op zelfbeschikking op te eisen. Na meer dan
tien jaar strijd slaagden de Grieken daarin als eersten:
in 1829 werd Griekenland een onafhankelijk koninkrijk.
Later in de 19e eeuw brokkelde het Ottomaanse Rijk
nog verder af en ontstonden staten als Servië, Bulgarije
en Roemenië. Behalve het Ottomaanse Rijk was ook het
Oostenrijkse keizerrijk zo’n vergaarbak van verschillende volken, die regelmatig in opstand kwamen. De
belangrijkste groep, de Hongaren, zou pas in 1918 de
onafhankelijkheid krijgen.
Ten slotte past ook de geboorte van België in deze reeks
van nationalistische afscheidingen. Het Koninkrijk der
Nederlanden, dat in 1815 was ontstaan, omvatte ook het
grondgebied van het huidige België, dat daarvóór lange
tijd aan Oostenrijk had toebehoord. De Belgen voelden
weinig verbondenheid met de Nederlanders: zij spraken
in die tijd veelal Frans, waren merendeels katholiek en
hadden een andere geschiedenis achter de rug. In 1830
kwamen ze in opstand en scheidden zij zich af. Nederland erkende de nieuwe staat pas in 1839.
‘Vergetelheid, en ik zou zelfs willen zeggen:
de historische misvatting, vormen een
doorslaggevende factor bij het creëren van een
natie, en wel in die mate, dat de vooruitgang
van de geschiedwetenschap vaak een gevaar
is voor het nationale gevoel.’
— De Franse denker Ernest Renan in zijn lezing Wat
is een natie? aan de Parijse Sorbonne (universiteit)
in 1882.
Door al deze samenvoegingen en afscheidingen ontstond
langzaam een Europa van nationale staten. Daarin bleek
dat het nationalisme ook onaangename kanten had.
Door het opkloppen van vaderlandslievende gevoelens
kwamen staten tegenover elkaar te staan. Ook bij de
verovering van koloniale rijken concurreerden de
Europese staten met elkaar. Dat leidde uiteindelijk tot
grote internationale spanningen en oorlog.
Vragen
8
Leg uit waarom lang niet alle Duitse nationalisten
blij waren met de eenheidsstaat van 1871.
9
Leg uit welke ontwikkeling Duitsland en Italië
gemeen hebben.
10Leg uit waardoor het Ottomaanse Rijk en het
Oostenrijkse keizerrijk in een tijd van opkomend
nationalisme allebei kwetsbaar waren.
11Leg uit waarom de Belgische opstand van 1830 als
een nationalistische strijd kan worden gezien.
Bron 4 | In 1880 maakte de Belgische schilder Charles Soubre dit schilderij over een gebeurtenis uit de Belgische revolutie van
1830: het moment waarop de Belgische advocaat Charles Rogier met enkele honderden vrijwilligers in Brussel aankwam om daar
te strijden voor een onafhankelijk België. De schilder heeft vooral willen laten zien hoe enthousiast de Belgische bevolking de
strijd tegen koning Willem I steunde.
Paragraaf 2 Nationalisme | 239
Historisch denken
Historisch belang | Continuïteit en verandering
| Een standbeeld voor Vercingetorix
Met het Hermannmonument van 1875 eerden Duitse
burgers de Germaan Arminius die, zoals je in de casus
las, de Romeinen versloeg. Bij Franse burgers werd in
de late 19e eeuw ook een leider uit de oudheid populair.
Dat was de Gallische koning Vercingetorix. In deze
opdracht onderzoek je waarom. Dat doe je aan de hand
van een van zijn standbeelden.
Bron 5 | Dit standbeeld van Vercingetorix te paard uit
1903 staat in Clermont-Ferrand, Midden-Frankrijk. Op
de grond ligt een Romeinse soldaat. Op de sokkel staat
‘Voor de held van Gergovia’ en ‘Ik heb de wapens op­
genomen voor de vrijheid van allen’.
Info 1
Tussen 58 en 53 v.C. veroverde Julius Caesar Gallië,
een gebied dat het grootste deel van het huidige
Frankrijk beslaat. Maar al in 52 v.C. verenigde
­koning Vercingetorix de Gallische stammen en onder
zijn leiding kwamen ze in opstand. ­Vercingetorix
versloeg Caesar toen deze de plaats Gergovia
(nabij Clermont-Ferrand) wilde innemen. Maar
later dat jaar moest hij zich aan Caesar overgeven,
nadat hij was omsingeld bij Alesia. Het was een
belangrijke nederlaag: vanaf dat moment was
Gallië definitief in Romeinse handen. Caesar nam
Vercingetorix mee naar Rome en toonde hem in
een triomftocht aan het volk. In 46 v.C., na jaren in
een Romeinse gevangenis te hebben gezeten, werd
Vercingetorix publiekelijk gewurgd.
240 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
Vragen
K1 I1, 2, 3 | K4 I4
12 Gebruik info 1 en bron 5.
a Hoe wordt Vercingetorix uitgebeeld? Leg je
antwoord uit.
b Wat heeft deze uitbeelding te maken met
nationalisme?
13Vergelijk het ontstaan van het standbeeld van
Hermann met dat van Vercingetorix.
a Wat is een belangrijk verschil tussen die
ontstaansgeschiedenissen vanuit het oogpunt van
staats- en natievorming?
b Waarom zou Vercingetorix een aantrekkelijke
held zijn voor Franse burgers in de late 19e eeuw?
Betrek in je afweging de Frans-Duitse relatie in die
periode en de datering van zijn standbeeld.
14De laatste decennia is er in de geschied­wetenschap
veel aandacht geweest voor het ontstaan van
­nationalisme. Historici schrijven dat ‘naties’ eigenlijk
niet bestonden, maar dat het idee één natie te zijn
in de 19e eeuw bewust werd ‘uitgevonden’.
a Omschrijf de betekenis van het begrip ‘natie’.
b Passen de vereringen van Hermann en
Vercingetorix allebei bij de stelling van ‘uitvinden’,
passen ze geen van beide daarbij of past één
er wel bij en de ander niet? Beargumenteer je
antwoord zorgvuldig. Gebruik daarbij het begrip
‘continuïteit’ of ‘discontinuïteit’.
9.3
| Modern imperialisme
Casus | Een kolonie als privébezit
In 1879 nam de Belgische koning Leopold II (1835-1909) de beroemde Amerikaanse journalist en ontdekkingsreiziger H.M. Stanley in dienst. Stanley
moest ervoor zorgen dat grote gebieden in Centraal-Afrika persoonlijk
bezit van de koning werden. Hij maakte daarvoor een grote reis door dit
gebied. Volgens Leopold had de onderneming een humanitair doel: de
prediking van het ‘ware geloof’ en de afschaffing van slavernij. Het gebied
dat Leopold zo verwierf, kreeg de veelzeggende naam Kongo-Vrijstaat.
De werkelijkheid achter het project was anders. Kongo-Vrijstaat bleek
een kostbaar project voor de koning. Hij financierde het zelf, maar
het leverde hem zó weinig op, dat zijn vrouw klaagde: ‘Maar Leopold,
je ruïneert ons nog eens met je Kongo.’ Om er toch nog iets aan te
verdienen liet Leopold een waar schrikbewind uitoefenen, met het doel
de Afrikanen harder te laten werken. Het leger van witte officieren en
Afrikaanse soldaten dat Leopold daarvoor inzette, betaalde hij met
geld dat hij van de Belgische staat had geleend. In ruil zou België het
gebied na zijn dood erven.
Ondanks de harde onderdrukking begon het gebied pas iets op te
leveren toen de Europese vraag naar rubber steeg. Leopold liet alles op
alles zetten om de bevolking zoveel mogelijk rubber uit rubberbomen
te laten tappen. Daarbij werd geen middel geschuwd. Wie te weinig
oogstte, werd gegeseld, gemarteld of voor het leven verminkt. Om
mannen tot arbeid aan te zetten werden hun kinderen gegijzeld en hun
vrouwen verkracht en zelfs gekruisigd.
Hoe wreed het bewind was, blijkt onder meer uit wat een Kongolees
in 1904 getuigde: ‘Twee sentry’s [schildwachten], Bokombula en
Bokusula, arresteerden mijn grootvader Iselunyako, omdat zijn mand
rubber niet vol was. Ze stopten hem in een put en vertrappelden hem.
Daaraan is hij gestorven. Toen we hem aan de blanke lieten zien, zei
hij: “Goed zo. Hij was klaar met rubber en dus klaar met leven.”’
Bron 1 | Als de kinderen die op
plantages werkten, niet genoeg rubber
ophaalden, werd hun hand afgehakt.
Deze foto’s werden als bewijsmateriaal
gepubliceerd in King Leopold’s Soliloquy.
A Defense of his Congo Rule (De monoloog
van koning Leopold. Een verdediging van
zijn heerschappij over Kongo, 1905). De
Amerikaanse schrijver Mark Twain liet in
dit verzonnen, ironische verhaal koning
Leopold de meest afschuwelijke dingen
zeggen, om hem zo aan te klagen. Het
boek speelde een belangrijke rol bij
het ontstaan van internationaal protest
tegen de toestand in Kongo.
Hoewel Kongo-Vrijstaat diep in Afrika lag, bleven de onmenselijkheden van het regime niet
verborgen. Missionarissen sloegen alarm en de Britse consul noemde Kongo in een rapport
‘het grootste kerkhof ter wereld’. Toen de Belgische staat in 1908 het beheer van de kolonie
overnam, had Leopolds bewind miljoenen Kongolezen het leven gekost.
Vragen
1
Geef aan in hoeverre Leopolds werkelijke motieven overeenkwamen met zijn officiële
motieven.
2
a Wat kun je opmaken uit het feit dat missionarissen en de Britse consul alarm sloegen?
b Gebruik bron 1.
Leg uit dat het publiceren van dit soort afbeeldingen een goed middel was om het
bestuur van Leopold aan de kaak te stellen.
Paragraaf 3 Modern imperialisme | 241
Bron 2 | ‘The white man’s burden’, een spotprent uit 1899, gepubliceerd in het New Yorkse blad Judge. Aan­leiding is de
Amerikaanse kolonisatie van de Filippijnen in 1898. In de linkermand zit onder andere India en in de rechtermand –
met het hamertje – de Filippijnen. Op de rotsen staan kreten als ‘onwetendheid’, ‘onzedelijkheid’, ‘onbeschaafdheid’ en
­‘ kannibalisme’. Het doel, links­boven, is beschaving.
| De opkomst van het modern
­imperialisme
Wat is modern imperialisme?
Dat de vorst van een klein Europees land als België zo’n
enorm gebied in Afrika in bezit kon nemen, had alles
te maken met het modern imperialisme van die tijd.
Kolonialisme was al veel ouder, maar in de tweede helft
van de 19e eeuw veranderde het van karakter. Europese
landen waren niet langer tevreden met handelsposten
of kleinere bezittingen vanwaaruit ze handel konden
drijven. Vanaf 1870 begon er een soort race tussen West-­
Europese landen om zo snel mogelijk zelfs de meest
ondoordringbare gebieden te bezetten. Ze wilden hun
koloniën veel beter gaan beheersen en fors uitbreiden tot
grote wereldrijken of ‘imperia’. In enkele tientallen jaren
veroverden ze grote gebieden, vaak met veel geweld. Zo
voerde Nederland een lange koloniale oorlog om Atjeh
(het noorden van Sumatra) onder controle te krijgen.
Oorzaken
Dat Europese landen koloniën in Azië en Afrika wilden
veroveren en daadwerkelijk wilden besturen, had een
aantal oorzaken.
242 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
•Voor landen met een opkomende industrie waren
veroveringen belangrijk om zich op een goedkope
manier te verzekeren van belangrijke grondstoffen
als olie, rubber en katoen. Bovendien zagen zij de
koloniën als grote, nieuwe afzetmarkten voor hun
producten.
•Een groot overzees rijk gaf politiek en militair
aanzien. In die zin was er een direct verband tussen
modern imperialisme en nationalisme. Een trots volk
‘verdiende’ een groot koloniaal rijk.
•Ook oprechte bedoelingen speelden een rol,
maar die kwamen vaak voort uit een gevoel van
­superioriteit ten opzichte van andere volken. Zo
trokken missionarissen en predikanten de binnenlanden in om het christelijke geloof en de Europese
beschaving te verspreiden, vanuit de overtuiging
dat ze daarmee goeddeden. Om dezelfde reden
waren veel liberale denkers voor verspreiden van
beschaving en kapitalisme. In een beroemd gedicht
uit 1899 werd dit verschijnsel verwoord als de ‘white
man’s burden’, de verplichting die het witte Europa
voelde om ‘minder ontwikkelde’ volken te leren
lezen, schrijven, werken en geloven zoals dat in de
koloniserende landen gebeurde.
De veroveringen werden vergemakkelijkt door nieuwe
technologische en wetenschappelijke vindingen. De
komst van de telegraaf bijvoorbeeld zorgde ervoor dat
de verbindingen tussen moederland en kolonie veel
gemakkelijker en sneller werden. Dankzij hun technische
voorsprong waren de Europeanen ook veel beter
bewapend.
Twee fasen
De verovering van wereldrijken kende ruwweg twee
fasen. In de eerste fase probeerden Europese landen
vooral bezittingen in Azië te veroveren, waarbij ze
ook onderling slaags raakten. Nederland en Groot-­
Brittannië breidden hun bezittingen in Indië en India
uit en zochten nieuwe wegen om die te exploiteren.
Frankrijk veroverde gebied in Indochina, het latere
Vietnam. Op bescheiden schaal deden zelfs de Verenigde Staten mee aan deze race: ze veroverden de
Filippijnen op de Spanjaarden en vestigden daar een
eigen koloniaal bestuur.
Nationale staten die pas in de 19e eeuw waren ontstaan
en dus in Azië te laat waren geweest, zoals Duitsland,
België en Italië, stortten zich – samen met Fransen en
Britten – op het veroveren van Afrika. In deze tweede
fase liepen de politieke spanningen flink op. Daarom
kwamen in 1884-1885 de belangrijkste Europese landen in
Berlijn bij elkaar om af te spreken hoe ze Afrika onderling
zouden verdelen (Conferentie van Berlijn). Ze wisten
daarmee tot 1914 Europese oorlogen te voorkomen.
Ontwikkelingen in Amerika
Ondertussen deden zich op het Amerikaanse continent
heel andere ontwikkelingen voor: hier maakten
Europese koloniën plaats voor nieuwe, zelfstandige
staten. In de 16e eeuw hadden Spanjaarden en Portugezen koloniën gevestigd in Zuid- en Midden-Amerika
en korte tijd later hadden Britten en Fransen het oosten
van Noord-Amerika gekoloniseerd. De Europeanen
beschouwden de Nieuwe Wereld van meet af aan als
‘leeg’: anders dan in Azië werden de aanspraken van
de oorspronkelijke bewoners genegeerd. Europese
migranten voelden zich daarom vrij het continent
binnen te trekken, een proces dat zich in Noord-Amerika
tot diep in de 19e eeuw zou voortzetten. Ze stichtten
er plantages en vermengden zich (in Zuid- en Midden-­
Amerika althans) met de inheemse bevolking en met
slaven en hun nakomelingen. Tot op grote hoogte
bestuurde de bevolking zichzelf; de moederlanden
beperkten hun rol veelal tot het innen van belastingen.
Door deze afstandelijke opstelling zagen de kolonisten
in de Amerikaanse koloniën deze gebieden steeds
meer als hun eigen land. Vanaf het eind van de 18e
eeuw leidde dit tot spanningen met de moederlanden.
Al in 1776 verklaarden de Verenigde Staten zich
onafhankelijk van Groot-Brittannië. Begin 19e eeuw
hadden onafhankelijkheidsbewegingen in het midden
van Amerika en op het zuidelijke continent succes.
Daardoor verloren Spanje en Portugal hun gezag en
ontstonden landen als Mexico, Argentinië en Brazilië.
Vragen
3
Noem twee aspecten waarin het modern imperialisme zich onderscheidde van eerdere vormen van
kolonialisme.
4
In de tekst worden verschillende oorzaken genoemd
van het modern imperialisme.
Noem deze oorzaken en maak daarbij onderscheid
tussen economische, politieke en culturele
oorzaken.
5
De verovering van Afrika door Europese landen
verliep over het algemeen vrij snel.
Leg uit hoe deze verovering zo snel kon gaan.
6
In de 19e eeuw intensiveerde de kerk de bekering
van mensen in de koloniën.
Leg uit wat dit te maken heeft met het idee van de
‘white man’s burden’.
7
a Noem de belangrijkste verschillen tussen de
kolonisatie van Azië en die van Amerika voor 1800.
b Noem een belangrijk temporeel verschil tussen
de kolonisatie in Amerika en Afrika.
| Gevolgen van het modern
­imperialisme
De veroveringen in Azië en Afrika hadden grote gevolgen
voor de veroverde gebieden. Uit de casus blijkt al tot
welke wantoestanden de veroveringen konden leiden.
Maar welke gevolgen had het modern imperialisme
verder voor de onderworpen volken?
‘... zolang de mensen wordt wijsgemaakt dat
de slavernij en het kolonialisme hoogtepunten
van de ‘beschaving’ waren, zolang ook zal
de thematiek van herstel en genoegdoening
aan de orde worden gesteld door de historische
slachtoffers van de expansiedrift en de
grofheid die Europa wereldwijd tentoon heeft
gespreid.’
— De Afrikaanse wetenschapper Achille Mbembe in 2013
over de erfenis van het kolonialisme en imperialisme,
in Critique de la raison nègre (Kritiek van de zwarte rede).
Paragraaf 3 Modern imperialisme | 243
De boeren konden maximaal 66 dagen per jaar worden
ingezet als arbeidskracht op de plantages en kregen in
ruil daarvoor een schamel plantloon. Hongersnoden
waren het gevolg, terwijl met de winsten in Nederland
spoorwegen werden aangelegd.
Het cultuurstelsel werd rond 1870 vervangen door een
andere vorm van exploitatie, die de bevolking wel
enige verlichting bracht. Maar de Europese vraag naar
koloniale producten bleef stijgen, onder invloed van de
industrialisatie. Daardoor ging een steeds groter deel
van de inheemse bevolking van Europese koloniën in
Azië en Afrika deel uitmaken van de door Europeanen
beheerste wereldeconomie.
Bevoorrechting van bevolkingsgroepen
Bron 3 | Indirect bestuur en landarbeid voor de
kolonie. Inwoners van een dorp op Java dragen via een
Indisch districtshoofd producten af aan een Nederlandse
bestuursambtenaar. (Foto van rond 1900.)
Bestuurders uit Europa
Een eerste gevolg was dat de mensen in de koloniën te
maken kregen met Europese politieke machthebbers.
Hoe dat gebeurde, hing af van wie de kolonisator was.
Groot-Brittannië werkte met een indirect bestuur.
Inlandse vorsten en bestuurders in India bleven daarbij
op hun plaats, maar moesten wel de orders doorgeven
die ze van Britse ambtenaren kregen. Deze manier van
besturen was relatief goedkoop en werd daarom ook in
Nederlands-Indië ingevoerd. Maar niet alle imperialistische mogendheden hadden deze werkwijze. De Fransen
kozen voor direct bestuur door Franse bestuurders. Dat
was duurder en kwam de winstgevendheid van een
gebied niet ten goede, maar gaf wel meer zekerheid.
Verplichte landarbeid
Een tweede gevolg voor de inheemse bevolking van
de koloniën was dat zij werd gedwongen bij te dragen
aan de economische activiteiten van het moederland.
Dit was een langdurig proces, dat in Azië al vroeg in de
19e eeuw begon. Een voorbeeld daarvan is de invoering
van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië in 1830.
Volgens dit stelsel moest de bevolking van Nederlands-Indië voortaan koffie, thee, suiker en indigo (een
blauwe kleurstof) voor de wereldmarkt produceren. Dit
stelsel ging ten koste van de verbouw van rijst, omdat
de boeren voortaan 20% van hun grond moesten
gebruiken voor de verbouw van koloniale producten.
244 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
Een derde gevolg was dat een deel van de inheemse
bevolking werd ingeschakeld bij het bestuur en in het
leger. Vaak koos het westerse bestuur daarbij voor
heel specifieke bevolkingsgroepen, zoals etnische
of religieuze minderheden. Zo kende het Koninklijk
Nederlands-Indisch Leger (KNIL) een groot percentage
soldaten uit de Molukken. De bevoorrechte groepen
waren loyaal aan het koloniale bestuur, maar deze
werkwijze vergrootte wel de onderlinge tegenstellingen
binnen de inheemse bevolking.
Willekeurige grenzen
Een vierde gevolg was dat de koloniserende landen
bij het vaststellen van bestuurlijke grenzen geen
rekening hielden met de verschillen tussen inheemse
volken. Grenzen werden soms dwars door het gebied
van één volk getrokken. Zeker in Afrika leidde dat op
verschillende plaatsen tot zeer willekeurige grenzen.
Toen koloniën in de 20e eeuw onafhankelijk werden,
vormden die grenzen vaak een bron van conflicten.
Nieuwe voorzieningen
Een vijfde en laatste gevolg was dat de inwoners van
de koloniën intensief in aanraking kwamen met de
West-Europese cultuur. Daarbij ging het om materiële
verworvenheden als moderne spoor- en waterwegen,
communicatiemiddelen en medische voorzieningen,
waar de inheemse bevolking in toenemende mate
van kon profiteren. Maar zeker zo ingrijpend was de
immateriële invloed die de westerse cultuur op de koloniën kreeg. De introductie van het christelijke geloof
en van westerse rechtssystemen kon lokale religies en
vormen van rechtspraak ernstig aantasten of zelfs doen
verdwijnen. Tegelijkertijd kreeg de inheemse bevolking
vanaf het eind van de 19e eeuw heel geleidelijk
toegang tot westerse onderwijsvoorzieningen en leerde
zij lezen en schrijven. Begin 20e eeuw zouden de eerste
Bron 4 | De wereld in 1914.
kinderen uit de inheemse elites naar westerse universiteiten gaan om er kennis op te doen over de Europese
techniek en wetenschap. Door dit alles onderging de
cultuur in de koloniën een enorme verandering.
Vragen
8
Noem vijf gevolgen van het modern imperialisme
voor de bevolking in de koloniën.
9
Waaruit blijkt dat de Fransen veel belang hechtten
aan een krachtig bestuur in hun koloniale rijk?
10a Leg uit wat het cultuurstelsel in Nederlands-Indië
inhield.
b Leg uit waarom het cultuurstelsel al min of meer
past bij het modern imperialisme.
c Welk gevolg had het cultuurstelsel voor
Nederlands-Indië?
11Nadat Indonesië in 1949 officieel onafhankelijk
was geworden, kwamen inwoners van de Molukken
in botsing met andere bevolkingsgroepen, die de
Molukkers als verraders zagen.
Leg uit dat Nederland aan het ontstaan van deze
spanningen heeft bijgedragen.
12Tot op de dag van vandaag zijn de negatieve
gevolgen van kolonialisme en modern imperialisme
onderwerp van discussie. Daarbij gaat het om twee
belangrijke thema’s:
- de huidige situatie van de oorspronkelijk gekoloniseerde landen;
- de huidige sociaal-economische positie van
mensen die via migratie in andere landen terecht
zijn gekomen.
Beredeneer welke aspecten van de confrontatie
tussen West-Europa en de landen die gekoloniseerd
werden, veel aandacht zullen krijgen.
Paragraaf 3 Modern imperialisme | 245
Historisch denken
Historische perspectieven | Betekenis geven
| De sigaar van Colijn
In 1998 ontstond in de Nederlandse media ophef over een
nieuwe biografie van Hendrik Colijn (1869-1944). Colijn
was tussen 1933 en 1939 minister-president geweest. Hij
werd over het algemeen gezien als een krachtige leider,
maar nu rees discussie over de vraag of hij zich in zijn
jonge jaren, in 1894, wellicht schuldig had gemaakt
aan ‘oorlogsmisdaden’. Aanleiding waren citaten uit
­brieven die hij in die tijd aan zijn vrouw en zijn ouders
had geschreven. Je onderzoekt de gebeurtenissen en hun
context en geeft een oordeel over Colijns gedrag in 1894.
Bron 5 | Colijn met de
Militaire Willemsorde die
hij verkreeg vanwege zijn
optreden in Lombok. (Foto
uit ca. 1900.)
Bron 6 | Hendrik Colijn was in november 1894 (hij was
toen 25) tweede luitenant in de infanterie van het Koninklijk
Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Met zijn regiment was hij
betrokken bij de aanval op het paleis van een inheemse,
hindoeïstische vorst. Na een dag lang vechten, met veel
slachtoffers aan beide zijden, kreeg het KNIL de overhand.
Over de laatste uren van de strijd schrijft Colijn op 24
november 1894 het volgende aan zijn vrouw.
Ik heb er een gezien die, met een kind van ongeveer 1/2 jaar op den linkerarm en een lange lans in
de rechterhand, op ons aanstormde. Een kogel van
ons doodde moeder en kind. [...]
We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb
9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen,
op een hoop moeten zetten en ze zoo dood laten
schieten. Het was onaangenaam werk, maar ’t kon
niet anders. De soldaten regen ze met genot aan
hun bajonetten. ’t Was een verschrikkelijk werk. Ik
zal er maar over eindigen.
Bron 7 | Half december 1894 schreef Colijn over dezelfde
gebeurtenissen het volgende aan zijn ouders.
Zelfs jonge, schoone vrouwen met zuigelingen
op den arm streden mee en wierpen uit de daken
246 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
stukken lood op ons, terwijl anderen zelfs de lans
hanteerden. […]
Na den 8e aanval bleven nog eenige weinigen over,
die genade vroegen, ik geloof 13. De soldaten keken
mij vragend aan. Een 30-tal mijner manschappen
was dood of gewond. Ik keerde mij naar achteren om
een sigaar op te steken. Eenige hartverscheurende
kreten klonken en toen ik mij weer omdraaide
waren ook die 13 dood.
Info 1
Eind 19e eeuw probeerde Nederland heel Indië
onder politieke controle te krijgen, desnoods met
militaire middelen. Er was een oorlog gaande in
Atjeh (tegenwoordig Aceh, Noord-Sumatra) en ook
op Lombok was sprake van gevechts­handelingen.
Nederland was economisch geïnteresseerd in
­Lombok vanwege de (toen nog legale) opium­
handel, waarop het een monopolie claimde.
­Andere landen negeerden dat, waardoor Nederland inkomsten misliep.
Bij het bestuur van Lombok had Nederland te
maken met hindoevorsten die eigenlijk afkomstig
waren van Bali en die de islamitische Sassakken
op Lombok onderdrukten. De Sassakken vroegen
het KNIL om hulp. De hindoevorst weigerde zich
echter aan het Nederlandse gezag te ­onderwerpen
en viel ’s nachts onverwacht het KNIL aan
­(augustus 1894). In Nederland ontstond daardoor
een nationalistische stemming: dit ‘verraad van
Lombok’ moest worden gewroken.
Bron 8 | Elsbeth Etty in NRC Handelsblad van 18 april
1998.
Marx noemde de Nederlandse christelijk-koloniale
heerschappij in Das Kapital al ‘een onovertroffen
tafereel van verraad, omkoperij, sluipmoord,
en lafhartigheid’. En Multatuli* schreef: ‘Op
Nederlandsche heldendeugd volgt brand. Neder­
landsche overwinning leidt tot verwoesting.
Nederlandsche krygsbedryven baren wanhoop.’
Multatuli dacht – ver voor Colijn – helemaal niet
‘anders dan nu’ over de oorlogsmoraal van het
Nederlands-Indische leger. Er is geen sprake van
‘makkelijke toepassing van hedendaagse normen’,
noch in het boek, noch in de media. Colijn was
een misdadige ploert in de context van elke tijd.
Bron 10 | Prof. Jan de Bruijn in
* Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker) schreef
een inleiding bij de heruitgave
Max Havelaar (1860), een aanklacht tegen het koloniale bewind in
van de brieven van Colijn uit
­Nederlands-Indië.
1998.
Bron 9 | In 1895 ontvingen de deelnemers aan de Lombokexpeditie een onderscheiding (het Lombokkruis) uit handen van de 14-jarige koningin Wilhelmina
(in het wit). (Olieverfschilderij van Mari ten Kate, 1895.)
In de publiciteit rond de
biografie hebben de passages
over de executie de volle
nadruk ­gekregen, waarbij
de betreffende gebeurtenis
meer als nieuwsfeit dan als
historisch feit werd gepresenteerd. Daarmee werd
echter weinig recht gedaan
aan de historische context
waarin het drama zich afspeelde. Naar hedendaagse
maatstaven moge de wijze
waarop in het toenmalige
Nederlands-Indië strijd werd
geleverd als onaanvaardbaar
worden beschouwd, het is
historisch gezien even evident
dat de publieke opinie in ons
land er honderd jaar geleden
anders over oordeelde.
Vragen
13 Gebruik bron 6 en 7.
Wat is je eerste reactie op wat Colijn, volgens
eigen zeggen, in 1894 op Lombok heeft gedaan?
14 Gebruik bron 5 en 9.
Wat zeggen deze bronnen over het toenmalige
oordeel in Nederland over de strijd op Lombok?
15Gebruik bron 5, 6 en 9 en info 1. Als we het
handelen van mensen in het verleden willen
beoordelen, moeten we rekening houden met de
historische context.
Welke informatie over de historische context vind
je belangrijk om het gedrag van Colijn te kunnen
beoordelen? Leg uit waarom.
K5 I3 | K6 I1, 2
16 Gebruik bron 8 en 10.
a Welk oordeel spreken de schrijvers van bron 8
en 10 precies uit?
b Op basis waarvan komen zij tot een verschillend
oordeel?
17Had Colijn speelruimte om een andere beslissing
te nemen of kon hij eigenlijk niet anders door de
situatie op Lombok en de historische context van
1894?
18Wat is je eigen oordeel over het handelen van
Colijn op Lombok? Was hij een oorlogsmisdadiger,
een kind van zijn tijd of ben je van mening dat je
moeilijk een oordeel kunt geven? Beargumenteer in
ieder geval je antwoord.
Paragraaf 3 Modern imperialisme | 247
Afsluiting |
Oefenen voor het examen
3 Gebruik bron 3.
a Beredeneer welke twee motieven Willem I had
1 Gebruik bron 1 en 2.
a De positie van de onderste laag van de bevolking
verslechterde door de industriële revolutie. Noem
op basis van bron 1 en 2 twee kenmerken van de
industriële revolutie en leg (zonder bron) bij elk
kenmerk uit tot welke verslechtering van de positie
van de textielarbeiders deze leidde.
b Noem op basis van bron 1 en 2 een voorbeeld
van continuïteit in de positie van de textielwerkers.
2
Richard Arkwright, de uitvinder van een spinmachine,
stichtte in 1769 een eerste fabriek in Cromford,
Derby, in Groot-Brittannië. Twintig jaar later
werkten er 800 mensen.
Welke conclusie kun je trekken op basis van deze
informatie en bron 1 over het veranderingsproces
tijdens de industriële revolutie?
Bron 1 | Een afbeelding van huisnijverheid uit 1814,
getekend voor een boekje over de klederdracht en
­ambachten in Yorkshire.
om dit monument op te richten.
b Leg uit dat dit monument niet twintig jaar later
had kunnen worden opgericht.
4 Gebruik bron 4.
a Toon met twee verwijzingen naar de bron aan
dat de tegenstanders van Sadlers wetsvoorstel
aanhangers van het economisch liberalisme zijn.
b Leg uit dat Sadler op basis van hetzelfde
economisch liberale gedachtegoed tot een andere
visie op de arbeidsmarkt komt.
c De eerste arbeidswetgeving in Nederland komt
uit 1874. Het wetsvoorstel van Sadler leidde in
1833 tot een eerste sociale wet.
Geef een verklaring voor dit verschil.
5 Gebruik bron 5.
a Leg uit dat deze bron een goed voorbeeld is van
het idee van de ‘white man’s burden’.
b De politiek die in bron 5 wordt omschreven,
betekende voor de inheemse bevolking van
Nederlands-Indië zowel verandering als
continuïteit. Geef van elk een voorbeeld.
6
Historici beschouwen het modern imperialisme als
een nieuwe fase in het Europese kolonialisme, dat
al vanaf de 15e eeuw bestond.
Noem twee grote veranderingen in het kolonialisme
die het idee van een ‘nieuwe fase’ onderbouwen.
Bron 3 | In 1815 raakte de Nederlandse kroonprins
gewond bij de veldslag bij Waterloo, in het huidige ­België.
Bij die slag werden de Napoleontische legers definitief
verslagen door troepen uit Groot-Brittannië, Pruisen en
Nederland. In 1820 gaf koning Willem I opdracht tot de
bouw van een groot monument op de plek waar de prins
Bron 2 | Een afbeelding uit 1834 van weef­getouwen in
van Oranje gewond raakte. Het staat nu bekend als de
een Engelse fabriek, aangedreven door stoommachines.
‘Leeuw van Waterloo’.
248 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa
Bron 4 | De parlementariër Michael Sadler (1780-
Belangrijke begrippen
1835) spreekt in 1832 in het Britse parlement over
kinderarbeid.
Mijnheer, [mijn] wetsvoorstel heeft tot doel
kinderen en andere jeugdige personen die in ons
koninkrijk in ­fabrieken en werkplaatsen werken,
te bevrijden van die overbelasting en onvrijheid
die [...] totaal niet zijn te verenigen met hun
geestelijke ontwikkeling, het behoud van hun
morele opvattingen of de bescherming van hun
gezondheid [...].
Mijnheer, ik ben mij ervan bewust dat sommige heren principieel bezwaar maken tegen
regelgeving op dit gebied. [...] Ik begrijp dat het
belangrijkste tegenargument hier zal zijn dat het
wetsvoorstel een ongepaste inmenging beoogt in
de relatie tussen werkgever en werknemer, een
poging om de arbeidsmarkt wettelijk te reguleren.
Als deze markt zou bestaan uit mensen die vrij
zouden kunnen handelen, dan zou ik die bezwaren volledig delen. In theorie is dat het geval [en
zijn mensen vrij], maar [volgens mij verliezen de
tegenstanders van de wet] de toestand van de
samenleving uit het oog, de ongelijke verdeling
van bezit, of beter gezegd de totale monopolisering [van het bezit] door enkelen, waardoor
voor de meeste [mensen] niets overblijft dan wat
zij kunnen verdienen met dagelijkse arbeid [...].
Daarom is het duidelijk dat, behalve in de situatie
waarbij de vraag naar arbeid gelijk is aan het
aanbod (hetgeen in dit land zeker niet het geval
is), de werkgever en de werknemer niet op gelijke
voet staan in de arbeidsmarkt.
Bron 5 | De journalist P. Brooshooft schreef in
1901 in het liberale blad De Locomotief het artikel
- arbeidersklasse
- cultuurstelsel
- direct bestuur
- economisch liberalisme
- indirect bestuur
- industrialisatie
- industriële revolutie
- industriële samenleving
- middenklasse
- modern imperialisme
- modern kapitalisme
- nationalisme
- Romantiek
Controleer jezelf
Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je
9.1 | - de factoren noemen die bijdroegen aan de groei
en verandering van de Britse economie vanaf
1750;
- een aantal economische en sociale gevolgen
van de industriële revolutie noemen;
- met behulp van de begrippen ‘kapitalisme’ en
‘economisch liberalisme’ uitleggen dat er op economisch gebied sprake was van modernisering.
9.2 | - uitleggen dat de opkomst van het nationalisme
in de 19e eeuw voortkwam uit de Verlichting en
de Romantiek;
- met voorbeelden uitleggen op welke manier
nationale gevoelens bij een groep mensen
­werden gestimuleerd;
- met voorbeelden uitleggen dat nationalistische
politiek gevolgen had voor de grenzen van
Europa.
‘De ethische koers in de koloniale politiek’. Dit is
een fragment uit dat artikel.
Wat ons moet overtuigen tot plichtsbetrachting
tegenover Indië is de beste van de menselijke
neigingen: het rechtsbewustzijn, het gevoel dat
wij de Javaan die tegen zijn wil van ons afhankelijk is geworden, het beste moeten geven wat
wij voor hem hebben, de edelmoedige drang
van de sterkere om de zwakkere rechtvaardig
te behandelen. Pas wanneer onze koloniale
politiek deze ideeën uitstraalt, zullen wij voor
Indië goede meesters zijn.
9.3 | - uitleggen welk verband er is tussen de industriële
revolutie, nationalisme en modern imperialisme
vanaf 1870;
- met een voorbeeld uitleggen welke invloed
Europese superioriteitsgevoelens hadden op de
houding van Europeanen tegenover volken in
Afrika en Azië;
- beschrijven hoe de kolonisatie in Azië en Afrika
verliep;
- een aantal politieke, economische en sociale
gevolgen noemen van het modern imperialisme
voor de inwoners van de veroverde gebieden.
Afsluiting | 249
Download