Bijlage 12.1 CO2 en CH4 als dragers voor regionale ontwikkeling: visiedocument - 2014 Op weg naar nieuwe kansen voor CO2 Colofon Datum: Uitgever: Auteurs: Januari 2015 Avans Stijn Mattheij, Douwe-Frits Broens, Karen Callebaut, Peter Clauwaert, Henk van Dijk, Dieter Geenens, Annelies Herregat, Rene Kleijntjens, Laurens Meijering, Jonathan de Mey, Paul Gosselink, Daan Ongkowidjojo, Marlon Pijpelink, Philippe Tavernier, Laurens Van de Lannote, Stijn Vercampt, Isabelle Verdonck, Han Vervaeren, 1 Inhoudsopgave Samenvatting..................................................................................................................................................... 4 Achtergrond ....................................................................................................................................................... 6 KLIMAATVERANDERING: HET EMISSIERECHTEN SYSTEEM ................................................................................. 6 ONTWIKKELING VAN FOSSIELE GRONDSTOF PRIJZEN ......................................................................................... 8 POLITIEKE ONTWIKKELINGEN .............................................................................................................................. 8 CO2: probleem of kans? .............................................................................................................................. 10 EEN CO2 ECONOMIE: EEN UNIEKE KANS VOOR DE REGIO................................................................................. 10 Raakvlakken met duurzame energie .................................................................................................... 11 ENERGIEOPSLAG ................................................................................................................................................. 12 Conclusies ........................................................................................................................................................ 13 CASESTUDIES: WAT HEBBEN WE HIERUIT GELEERD ........................................................................................ 13 TOEKOMSTBEELD ............................................................................................................................................... 16 HOE NU VERDER.................................................................................................................................................. 17 Bibliografie ...................................................................................................................................................... 18 2 3 Samenvatting Er is in de regio waarschijnlijk onvoldoende dragende markt om private investeringen in CO2 afvang en infrastructuur op korte termijn te rechtvaardigen. Niettemin is het te overwegen om dit met publieke middelen te realiseren. Dan kan de regio een concurrentievoordeel opbouwen en kunnen nieuwe toepassingen in chemie, energie en tuinbouw zich verder ontwikkelen. De combinatie van geconcentreerd CO2 aanbod, een dekkende infrastructuur en diverse toepassingsmogelijkheden zou uniek zijn in Europa, wellicht zelfs in de wereld. Dit zal de regio een duurzaam concurrentie-voordeel opleveren bij de ontwikkeling van de CO2toepassingen en bij de vestiging van energie-intensieve bedrijven die emissierechten willen compenseren. CO2 producerende industrieën in de regio anticiperen op een effectief emissierechtensysteem en zijn gemotiveerd om te investeren in mogelijkheden voor afvang, mits de markt van voldoende omvang is. De dragende markt moet zich echter nog ontwikkelen. De verwachtingen van afzet in de regionale tuinbouw zijn in de studie niet waargemaakt, maar mogelijk zijn er kansen in bijvoorbeeld de Amerstreek of door aansluiting bij het Zuid Hollandse glas. Kansen voor toepassing in duurzame energie (Power to gas) liggen in de middellange toekomst. Daarnaast zijn er op middellange termijn in Europa hoge verwachtingen van de inzet van CO2 als grondstof voor chemie. Met relatief bescheiden investeringen is een dekkend leidingennetwerk aan te leggen, maar de huidige markt staat een private aanpak niet toe, afgezien van enkele niches. Het is dan ook te overwegen om pro actief met publieke middelen te investeren in een dragende infrastructuur die Antwerpen en Rotterdam verbindt met andere havens, industriegebieden en glastuinbouwzones, zodat de business cases zich in eigen tempo en schaal afhankelijk van technologie en markt kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van een samenhangend C1-cluster op regionale schaal, met acquisitie van kennis en investeringen in toepassing van CO2 in chemie (bijv. methanol en polyurethaan). Geologische opslag (CCS) zou dan tijdelijk als transitietechnologie te overwegen zijn om de infrastructuur en het aanbod te bedienen tot de markten zich ontwikkeld hebben. Deze visie is gebaseerd op de uitkomsten van het Interregproject “CO2 en CH4 als dragers voor een regionale economie”, waarin door diverse overheden en enkele bedrijven de kansen voor investeringen in afvang, transport en toepassing van CO2 nader zijn uitgewerkt. 4 5 Achtergrond De regio’s Vlaanderen en Zuid West Nederland kenmerken zich door hun ligging aan zee, veel havens, veel zware energie intensieve industrie, en een eveneens energie intensieve agro-sector. Op dit moment draait de industrie voornamelijk op fossiele brandstoffen, zowel voor de productie van energie en als feedstock voor de chemische industrie. De genoemde regio’s hebben hierdoor een relevante impact op de nationale CO2 emissies: de zware industrie in Zuid West Nederland stoot jaarlijks 21 miljoen ton CO2 uit (13 % van de totale Nederlandse uitstoot), in Vlaanderen bedraagt de uitstoot 32 miljoen ton (ongeveer een derde van de totale Belgische uitstoot). Hierbij zijn alleen bronnen met een uitstoot groter dan 10 kiloton/jaar meegeteld [1]. De belangrijkste redenen waarom het gebruik van fossiele brandstoffen een duurzame welvaart belemmeren zijn: de bijdrage tot klimaatverandering: verbranding van fossiele brandstoffen resulteert in emissies van het broeikasgas CO2. de fossiele voorraden zijn eindig en raken daardoor op de lange termijn uitgeput. Voor het zover is, zal dit leiden tot een stijging van de prijzen van fossiele grondstoffen. Klimaatverandering: het emissierechten systeem De mondiale aanpak van de klimaatverandering is vastgelegd in het Kyotoprotocol (1997), waarin afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de reductie van broeikasgas emissies. Een belangrijk Europees instrument om de doelstelling te realiseren is het heffen van verhandelbare rechten op CO2 emissies. Bedrijven die moeten deelnemen aan de CO2-emissiehandel krijgen elk jaar een beperkte hoeveelheid emissierechten toegewezen. Eén emissierecht geeft recht om 1 ton CO2 uit te stoten. Bedrijven hebben de keuze: óf zij investeren in schonere technologie om hun uitstoot te verminderen, óf zij kopen extra emissierechten op de emissierechtenmarkt. Het Europees emissiehandel systeem (ETS) is in 2005 ingevoerd en ondertussen een aantal keer gewijzigd. De laatste wijziging betreft het vaststellen door de Europese Commissie van een plafond voor de gehele EU dat vastgesteld is op 2,04 miljard ton in 2013. Dit plafond wordt jaarlijks met 1,74 % verlaagd. De plafonds worden vastgesteld op basis van individuele productgroepen. Zo mag bijvoorbeeld per kilogram geproduceerd staal de emissie niet meer dan 1,328 kilogram bedragen. Toepassing van CO2 in de glastuinbouw valt niet onder het ETS. Het gebrekkig functioneren van het ETS systeem leidt tot een lage marktprijs voor de emissierechten (op dit moment ongeveer € 5,--/ton, zie figuur 1). De industrie is continu bezig met het verhogen van de energie-efficiëntie, waardoor de CO2 emissies een dalende trend vertonen. Dit wordt nog eens versterkt door de inzet van hernieuwbare bronnen als zon en wind. Een prijs van 5 euro betekent dat maar een beperkt deel van de milieukosten wordt doorberekend. De EU probeert het probleem aan te pakken door de veiling van emissierechten tijdelijk uit te stellen (zogenaamde “backloading”), zodat er een betere balans tussen vraag en aanbod kan ontstaan. Bedrijven kunnen hun overschot dat ze in de jaren hebben opgebouwd blijven inzetten tot 2020 en mogelijk ook daarna. De verwachting is dat na 2014 de prijs geleidelijk zal gaan toenemen. De Nationale Energieverkenning 2014 gaat uit van een prijs van € 9 – 12/ton voor 2020, en 6 voor 2030 € 15 – 21/ton (figuur 1) [2]. Bedrijven die nu al anticiperen op deze prijsstijging anticiperen calculeren een prijs van € 15/ton in bij investeringsberekeningen. Figuur 1 Ontwikkeling CO2 prijs (bron: Energieverkenning 2014) Ecofys [3] begrootte de externe kosten van CO2 emissie (de kosten die samenhangen met de milieuschade) onlangs op € 43,33/ton, dit rechtvaardigt een beduidend hogere emissieprijs. Nederland lijkt op weg de Kyoto doelstelling voor de broeikasgasemissies te gaan halen [2]. Het landelijk energieverbruik vertoont een lichte daling sinds 2008, mede als gevolg van verminderde economische activiteit sinds 2008 en een verhoging van de energieefficiëntie. Dankzij een doelgericht en volgehouden beleid van haalbare, betaalbare en aanvaardbare interne klimaatmaatregelen, versterkt door de economische crisis in 2009, en ondanks een strenge winter in 2010, heeft het Vlaams gewest de Vlaamse Kyotodoelstelling meer dan gehaald, met een klein tekort in de non-ETS (7.720 kton CO2-eq) en een meer dan dubbel zo groot overschot in de ETS (19.320 kton CO2-eq). Het verschil (11.600 kton gecumuleerd over een periode van vijf jaar) is goed voor een daling ten opzichte van 1990 met 8 % (vergeleken met de broeikasgas emissie reductie doelstelling van 5,2 %) [4]. Vlaanderen heeft het dus in deze periode 54 % beter gedaan dan afgesproken. 7 Ontwikkeling van fossiele grondstof prijzen Fossiele voorraden raken op termijn uitgeput, dit is nu al waarneembaar bij conventionele bronnen. Een voorbeeld is de Nederlandse gasvoorraad: rond 2025 wordt Nederland netto importeur. Wereldwijd zijn er echter nog voldoende voorraden beschikbaar, doordat er onconventionele bronnen bijkomen. Het exploreren van deze nieuwe bronnen wordt echter steeds complexer, waardoor de productiekosten stijgen. Bovendien neemt de mondiale vraag nog steeds toe. De marktprijzen hebben een hoge volatiliteit, de vooruitzichten zijn dat de prijzen op termijn zullen blijven stijgen. Op dit moment schommelt de prijs van een vat Brent olie rond de 60 - 100 dollar, rond 2030 wordt een prijs van 143 dollar voorzien [2]. De prijzen voor steenkool zijn de laatste jaren sterk gedaald, mede als gevolg van inzet van schaliegas in de VS onder andere bij de elektriciteitsproductie. In de World Energy Outlook (IEA, 2013) worden echter hogere aardgasprijzen voor de toekomst voorzien. Na een stijging vanaf 2004 is de aardgasprijs door de recessie in 2008 de laatste jaren gedaald. De EU heeft te maken met een stijgende vraag en een afnemende eigen productie en wordt daardoor meer afhankelijk van importen. Ook voor de gasprijs wordt daarom een stijging voorzien (figuur 2). De toekomstige ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen valt moeilijk in te schatten, lange termijn prognoses zijn daarom niet voorhanden. Figuur 2 Ontwikkeling aardgasprijs in Nederland (bron: Energieverkenning 2014) Politieke ontwikkelingen Op het politieke vlak spelen belangrijke ontwikkelingen. De Kyoto doelstellingen voldoen niet meer. In een recent gepubliceerd rapport stelt het IPCC dat wil de samenleving de temperatuurstijging op aarde beneden de twee graden houden, tegen 2100 er geen fossiele brandstoffen meer gebruikt mogen worden. De klimaatconferentie in Parijs in 2015 moet resulteren in een nieuw klimaatakkoord, dat garanties geeft voor een duurzame welvarende toekomst waarbij de klimaatproblematiek binnen acceptabele grenzen blijft. Knelpunt is hoe om te gaan met tegengestelde belangen van 8 de rijke en de arme landen: de last moet op een voor ieder aanvaardbare manier worden verdeeld. Recent is er een akkoord gesloten tussen de Verenigde Staten en China. De VS belooft daarbij in 2025 een reductie van de broeikasgasemissies te realiseren van 2628% ten opzichte van het niveau in 2005. Daarmee wordt de voorgenomen reductie versneld, de oorspronkelijke doelstelling was 17 %. China belooft om de CO2 emissies te verminderen uiterlijk in 2030. Het aandeel hernieuwbare bronnen op dit tijdstip zal 20 % bedragen. Daarmee is China weg uit het kamp van klimaatsceptici en lijkt de status quo doorbroken waarbij landen uit concurrentie overwegingen niet verder wilden gaan dan het Kyotoprotocol. Niet dat daarmee alle obstakels uit de weg zijn geruimd, er is in elk geval reden om te hopen dat er in Parijs een akkoord gesloten wordt dat veel verder gaat dan de Kyoto doelstellingen. In onderstaand diagram zijn alle belangrijke ontwikkelingen op een tijdlijn weergegeven. Scope van dit project is dus ook de situatie na 2020. Figuur 3 Tijdlijn 2013 -2100 met alle beleidsvoornemens en adviezen 9 CO2: probleem of kans? CO2 is niet alleen een probleem veroorzakende afvalstof, het kan ook een belangrijke grondstof zijn. De glastuinbouw heeft CO2 nodig om gewassen te laten groeien en de chemische industrie, ontwikkelt steeds meer toepassingen waarbij CO2 als grondstof gebruikt wordt. CO2 komt onder meer vrij bij de verbranding van methaan (CH4) , de belangrijkste component van aardgas. Het omgekeerde proces waarbij methaan uit CO2 en waterstof wordt geproduceerd is ook mogelijk. Het waterstof kan duurzaam worden geproduceerd door elektrolyse van water, waarbij elektriciteit uit hernieuwbare bronnen als zon en wind wordt gebruikt. Daarmee komt een kringloop economie in beeld: met behulp van duurzame bronnen kan CO2 weer omgezet worden in CH4. Grote industriële CO2 bronnen kunnen worden gebruikt om op locatie allerlei grondstoffen te produceren. Met CO2 en uit hernieuwbare bronnen verkregen H2 als basis ingrediënten ligt de weg naar een vergroende basischemie open, met producten als ammonia, ureum, methanol, groene brandstoffen, n-butanol en nog veel meer. Zowel chemische als biologische routes behoren tot de mogelijkheden. De ontwikkelingen op dit terrein gaan snel, veel processen zijn al in het pre-commerciële stadium. Bijkomende voordelen hierbij zijn dat het CO2 vaak niet over grote afstanden hoeft te worden getransporteerd. Bij de voorganger van dit project (Connecting CO2 [5]) is vastgesteld dat het technisch mogelijk is om CO2 afkomstig van rookgas emissies uit grote industriële bronnen te zuiveren en geschikt te maken voor transport door pijpleidingen naar potentiële afnemers. Voldoende schaal, een niet al te grote afstand tussen producenten en afnemers, en een redelijke prijs voor CO2 emissies zijn daarbij voorwaarden waaraan voldaan moet zijn. Een CO2 economie: een unieke kans voor de regio Om een beeld te krijgen van het aanbod uit grote industriële puntbronnen en de vraag naar CO2, is een inventarisatie uitgevoerd van mogelijke aanbod- en vraaglocaties [6] [7]. De resultaten van deze inventarisatie zijn verwerkt in de vorm van interactieve kaarten [8]. De kaarten omvatten onder meer de belangrijkste CO2 en CH4-bronnen, vraaglocaties van CO2 en de productielocaties van hernieuwbare energie. Het kaartmateriaal is een instrument dat gebruikt kan worden bij het toekomstig creëren van links tussen CO2 en/of energieprojecten (zogenaamde clustering), alsook als startbasis kan dienen bij lokaal studiewerk en klimaatplannen. Voor de aanbodlocaties is gebruik gemaakt van publiek toegankelijke bronnen [6] [7]. Voor de vraaglocaties is gebruik gemaakt van diverse inventarisaties [1]. Een kaart met vraag en aanbodlocaties is weergegeven in figuur 4. Hierbij is ook de pijpleidingstructuur weergegeven, die binnen het project object van studie is geweest. Het detailniveau van de kaarten is beleidsgericht, een samenbrengen van publiek beschikbare info. Hierdoor is het gemakkelijk te updaten. Als gevolg van deze keuze is het detailniveau uiteraard minder geschikt voor engineeringsdoeleinden. De situatie getoond in figuur 4 is uniek in Europa: een hoge concentratie van grote puntbronnen en potentiële vraaglocaties, in combinatie met havens en een fors windaanbod. Met die ingrediënten kan de regio zich ontwikkeling tot een voorbeeld 10 locatie waar de transitie naar een groene chemie het eerst haar beslag krijgt, vooropgesteld dat er een infrastructuur voor transport aanwezig is. Figuur 4 Ruimtelijke verdeling van CO2 vraag en aanbod. De aanbod locaties zijn omlaag geschaald met een factor 50. De grootste vraaglocaties komen overeen met ongeveer 50 kton/jaar, de grootste aanbodlocaties met ongever 2,5 Mton/jaar. Raakvlakken met duurzame energie In het Energieakkoord (2013) dat de Nederlandse overheid met private partijen heeft gesloten is een substantiële verruiming van het aanbod aan hernieuwbare energie voor de periode 2020-2023 voorzien: ca. 10 GW wind en 4 GW zon-PV [9]. België streeft naar een hernieuwbaar aandeel van 13 % van de landelijke elektriciteitsproductie in 2020 (Vlaams Mitigatieplan 2013) [10]. Sinds het tot stand komen van het Energieakkoord en de Belgische tegenhanger daarvan worden er in snel tempo windturbines bijgebouwd, terwijl het plaatsen van zonnepanelen wordt gefaciliteerd. Probleem hierbij is dat deze duurzame bronnen elektriciteit produceren onafhankelijk van de vraag. Daarnaast zijn er industriële bronnen als WKK’s (warmte-kracht koppelingen) die gestuurd worden op warmtelevering, of kerncentrales die niet zomaar kunnen worden afgeschakeld. Dit kan ertoe leiden dat het totale aanbod de landelijke vraag overschrijdt. Omdat het elektriciteitsnet geen energie kan opslaan, moet door afschakelen of bijschakelen van vermogen de balans tussen vraag en aanbod worden gehandhaafd. Op lokaal niveau kunnen problemen ontstaan doordat het aanbod aan elektriciteit de transportcapaciteit overschrijdt. In Vlaanderen wordt dit hoofdzakelijk veroorzaakt door PV-panelen. 11 Via prijseffecten op de spotmarkt wordt de vraag enigszins bijgestuurd. Men spreekt in dit geval van economische congestie. Op de korte termijn zijn de problemen beperkt, al zal er bij een royaal zon- en/of windaanbod incidenteel een daling van de elektriciteitsprijs op de spotmarkt optreden. Dit kan zich nu al voordoen: soms wordt er duurzaam geproduceerde wind-elektriciteit uit Duitsland op de markt gedumpt. Als de doelstellingen van het Energieakkoord worden gerealiseerd, bedraagt het overaanbod in Nederland nog maar een paar procent van de jaarlijkse elektriciteitsconsumptie [11]. Dit blijkt uit simulaties die in het kader van dit project zijn uitgevoerd. Alleen in het geval dat men na 2023 voortvarend doorgaat met het bijplaatsen van duurzame productiecapaciteit, zullen er substantiële overschotten ontstaan. De stroomprijs kan in dit geval zelfs negatief worden, dat wil zeggen dat men moet betalen om elektriciteit te leveren. De te verwachten effecten op de spotprijzen voor elektriciteit in 2020 zijn echter aanzienlijk: gedurende een kwart van de tijd bedraagt de prijs € 15/MWh, gedurende 4000 uur € 23,5/MWh. Dat is aanzienlijk minder dan de huidige prijzen op de APX. In België wordt altijd voorrang gegeven aan hernieuwbare energie en bijgevolg zijn overschotten van groene energie hier op dit moment niet relevant. Voor België zijn geen ramingen van de spotprijzen in 2020 beschikbaar. Energieopslag Voortzetting van het beleid om meer hernieuwbare elektriciteit in te zetten na 2023 vraagt om flexibiliteit van de elektriciteitsvoorziening. Bij een stijgend aandeel hernieuwbare elektriciteit op het net, zal, naast flexibilisering van de vraag, vroeger of later opslag van elektriciteit noodzakelijk worden. In het rapport over energieopslag, dat in het kader van dit project werd opgesteld [11], werd een overzicht gegeven van de verschillende soorten opslag van elektrische energie. Hieruit bleek dat er een grote variëteit aan uiteenlopende technologieën ontwikkeld wordt die erg beloftevol lijken. Op dit moment komt 99 % van alle energieopslag voor rekening van waterkrachtcentrales. Op de middellange termijn kan dit ingrijpend veranderen. Op dit moment is niet duidelijk welke technologie in de toekomst de overhand zal hebben. Hierin kan een opportuniteit liggen voor de economische ontwikkeling van de Grensregio VlaanderenNederland om in te zetten op een samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en industrie die gericht is op het ontwikkelen van technologieën voor de toekomst. Een beloftevolle technologie die vaak genoemd wordt is ‘Power-To-Gas’ (P2G). Hierbij wordt elektrische stroom door middel van elektrolyse omgezet in waterstofgas. PowerTo-Gas onderscheidt zich van veel andere soorten energieopslag enerzijds door de grootte van energieopslag die mogelijk is (bijvoorbeeld in de bestaande aardgasinfrastructuur) en anderzijds door de flexibiliteit die aan toepassingen die het gevormde waterstofgas toelaat. Het waterstofgas kan direct gebruikt worden, maar kan eveneens omgezet worden in ammoniak of na combinatie met CO2 in methaan (CH4), syngas (H2 + CO), methanol of andere organische verbindingen. Door waterstofgas met CO2 te combineren, wordt de CO2 tijdelijk vastgelegd en krijgt het een tweede leven in een snelle cyclus in plaats van direct in de atmosfeer geloosd te worden. De energie die opgeslagen wordt met ‘Power-To-Gas’ zou terug kunnen worden omgezet in elektriciteit. Het is de vraag of dit een competitieve route is, andere technologieën kunnen dit veel efficiënter. De energie zou ook benut kunnen worden voor (hoge temperatuurs)verwarming, maar de benutting voor mobiliteitstoepassingen en 12 benutting van de gevormde chemische verbindingen in de chemische industrie blijken toepassingen met een hogere toegevoegde economische waarde. Conclusies De Rijn-Schelde Delta (Antwerp Rotterdam Area of ARA) herbergt één van de grootste geïntegreerde chemische en petrochemische clusters ter wereld en telt bovendien twee wereldhavens. Twee derde van de 20 grootste chemiebedrijven ter wereld hebben er een productievestiging en investeren er jaarlijks meer dan 2 miljard euro. Deze bedrijven produceren samen met talrijke kleinere ondernemingen jaarlijks 37 miljoen ton. Dit maakt van ARA een van de drie grootste (petro-)chemische clusters ter wereld. Daarnaast is de agro-food sector sterk in de regio vertegenwoordigd. Het blijvend versterken van dit cluster is bijgevolg een topprioriteit. Dit energie intensieve cluster wordt geconfronteerd met uitdagingen als schaarste van grondstoffen en de klimaatproblematiek, zoals geschetst in het eerste deel van deze nota. Casestudies: wat hebben we hieruit geleerd Om een beeld te krijgen van mogelijke toekomstige ontwikkelingen van de regio zijn in het kader van dit project zijn een aantal casestudies uitgevoerd. De resultaten zijn samengevat in tabel 1, voor meer details omtrent de verschillende studies wordt verwezen naar de deelrapportages. Per onderzochte optie is gekeken naar technische en economische haalbaarheid, en naar de mate waarin de optie bijdraagt aan klimaatneutraliteit. Hiertoe is gebruik gemaakt van een aangepaste versie van de ladder van Lansink. We onderscheiden, in hiërarchische volgorde de volgende typeringen van het gebruik van CO2: Preventie: de toegepaste techniek vervangt een bestaande situatie die CO2 uitstoot Intern hergebruik: het CO2 wordt omgezet naar een waardevol product ter plekke van het emissiepunt Extern hergebruik: het CO2 wordt na transport op een andere locatie ingezet als grondstof Opslag: dit is het equivalent van storten bij de Lansink ladder. Dit is relevant bij ondergrondse opslag van CO2 als bij CCS (Carbon Capture and Storage) Net als bij de ladder van Lansink staat preventie bovenaan in de hiërarchie, opslag staat onderaan. Er is een onderscheid gemaakt in intern en extern hergebruik: extern hergebruik is het meest complex, omdat het een transportstructuur vereist en een veelal langdurige relatie tussen aanbieder en afnemer van CO2. Het CO2 gebruikt in de glastuinbouw wordt maar voor een klein deel in de gewassen opgeslagen, en datzelfde deel komt na korte tijd weer vrij, wel wordt CO2 uit een andere bron vermeden. Bij EO&GR wordt het CO2 met een hoger rendement benut. Er zijn veel mogelijkheden om het CO2 extern in te zetten. Een toepassing met potentie is de inzet van CO2 in een 13 carbonatieproces dat resulteert in de productie van een bouwmateriaal [12]. Alle bestudeerde opties zijn technisch haalbaar, daarom is dit in tabel 1 niet expliciet vermeld. Alle preventie opties maken gebruik van Power to Gas en productie van waterstof via elektrolyse. De investering in de elektrolyser vormt hier met name het knelpunt. Waterstof productie ten behoeve van de olieraffinage langs deze route is duurder dan productie via steam reforming. Indien er zich echter windturbines in de directie nabijheid van de productielocatie, dan kan er gezien de prijsontwikkelingen voor gas en CO2 emissie in de verre toekomst een break even punt ontstaan. Tabel 1 Samenvatting case studies Optie P2G Zeebrugge als alternatief voor aardgasproductie Lansink typering Preventie P2G waterstof productie tbv olieraffinaderij Preventie Kleinschalige waterstof productie agrarische sector Diverse technieken beschreven in de literatuur voor het vervaardigen van basis chemicaliën Biologische methanisering Diverse cases externe levering van CO2 aan industriële afnemers CO2 levering aan glastuinbouw Preventie Financiële haalbaarheid Nu alleen bij kleine vermogens, later misschien meer Duurder dan steam reforming, case kan verder worden geoptimaliseerd - Opmerking Directe connectie aan windturbines Zonder subsidie niet haalbaar Te kleine schaal, tractoren niet marktrijp Intern/extern Niet onderzocht hergebruik Alles in het precommerciële stadium. Intern/extern Onder hergebruik voorwaarden + Intern/extern hergebruik Techniek nog niet marktrijp Schaal veelal te klein Kort cyclische opslag EO&GR Kortcyclische opslag Pijpleidingstructuur Opslag Haven van Antwerpen; CCS + -/+ Bottlenecks: transport, onzekere situatie glastuinbouw Managen milieurisico’s is een punt van zorg Toepassing komt in beeld bij een schaal > 10 Mton/jaar 14 Biologische methanisering maakt eveneens gebruik van waterstof geproduceerd uit wind of zon-PV. Het aardgas kan in het proces worden ingezet of geïnjecteerd in het net. Onder voorwaarden is met deze techniek een succesvolle business case te realiseren, echter de techniek is nog niet marktrijp. Een groot aantal toepassingen voor intern of extern hergebruik van CO2 zijn in een vergevorderd stadium van ontwikkeling [13] [14] [15] [16] [17]. Een sprekend voorbeeld is de productie van polyurethaanschuim waarbij CO2 wordt ingezet als grondstof [18]. De fabriek gaat in 2016 in bedrijf. Daarnaast zijn er processen voor de productie van methanol, waterstof ten behoeve van de staalindustrie of methaan. Extern hergebruik van CO2 in de glastuinbouw of bij industriële toepassingen vergt een zuiveringsinstallatie en een infrastructuur voor transport. De kostenbepalende factoren zijn de schaalgrootte, het al dan niet beschikbaar zijn van bruikbare restwarmte, en de transportafstand. De minimale schaalgrootte bedraagt 100 kton/jaar. Transport per pijpleiding wordt bij afstanden van ongeveer 100 kilometer interessant bij een schaalgrootte van ongeveer 1 Mton/jaar. De aanvoer van CO2 naar de glastuinbouw in combinatie met het gebruik van restwarmte en van duurzaam opgewekte elektriciteit, laat een transitie toe naar klimaatneutraliteit in deze sector. De sector kampt op dit moment met veel onzekerheden, wat niet bevorderlijk is voor het investeringsklimaat. Op de middellange termijn is het bouwen van een infrastructuur haalbaar met behulp van overheidsinvesteringen. Winning van olie en gas in Europa maakt ons minder afhankelijk van de import van deze bouwstenen voor de chemie. EO&GR voorkomt het aanboren van nieuwe olievelden in vaak kwetsbare gebieden. Deze transitietechnologie maakt geologische opslag van CO2 rendabel en laat toe om de afvang-, transport- en injectie technologieën te verfijnen zodat op termijn ook geologische opslag van CO2 zonder EO&GR (CCS1), meer kostenefficiënt wordt. CCS staat weliswaar helemaal onderaan de ladder, maar kan nog steeds een belangrijke rol spelen als transitietechnologie. Hoewel de totale CO2 uitstoot in de Delta ruim genoeg is om bovenstaande toepassingen te bevoorraden, is de beschikbaarheid van CO2 momenteel, paradoxaal genoeg, een knelpunt. Vandaag ontbreekt de infrastructuur om het CO2 onder de juiste vorm en in voldoende grote hoeveelheden aan te leveren. Zo is men bijvoorbeeld bij opschaling van het carbonatieproces verplicht om minstens in een eerste fase gebruik te maken van aangekochte food grade CO2. Om nieuwe industriële toepassingen van CO2 (denk hierbij ook aan hernieuwbare chemicaliën) succesvol te kunnen uitrollen, moet CO2 echter op grote schaal en tegen minimale kosten beschikbaar zijn. Hetzelfde probleem doet zich deels voor in de glastuinbouw - in het bijzonder in Nederland – waar additioneel food grade CO2 wordt aangekocht omdat de huidige aanvoer via WKK’s en de OCAP leiding de behoefte niet dekt. Door een hogere CO2 dosering voor meeropbrengst en door uitbreiding van het glastuinbouwareaal zal deze additionele vraag nog toenemen. De Deze technologie wordt in het IPCC 5th Assessment Report beschouwd in scenario’s van koolstofvrije en –arme energie productie. Het International Energy Agency (World Energy Outlook 2012, blz 241) becijfert dat CCS een aandeel van 12% heeft in het 450 scenario (scenario waarbij temperatuur wereldwijd met max 2°C stijgt) 1 15 aankoop van food grade CO2 heeft echter een negatieve impact op de rendabiliteit en maakt de toepassingen in veel gevallen economisch minder interessant. De realisatie van toepassingen van CO2 is dan ook gebaat bij de uitbouw van een infrastructuur die CO2 op een kostenefficiënte manier afvangt en herverdeelt. Toekomstbeeld De Rijn-Schelde delta biedt, gezien de ligging aan zee, een grote concentratie zware industrie en een sterk potentieel voor duurzame elektriciteit uit wind unieke kansen voor een transitie naar een vergroende industrie. Eer het zover is moet er nog heel wat technologie ontwikkeld worden en zullen er grote investeringen moeten worden gedaan. Hoewel het moeilijk is de dynamiek van zo’n transitie te voorspellen, geven we hier toch een aanzet tot een mogelijk toekomstbeeld. De transitie is geschetst in figuur 8. Figuur 5 Schets van een transitie naar een vergroende industrie Met opzet zijn in deze figuur de getallen zoveel mogelijk weggelaten. De eerste sector die tot ontwikkeling zou kunnen komen is de glastuinbouw. Ondanks de onzekerheden waarin deze sector op dit moment verkeert, en de relatief beperkte afname van CO2 (ongeveer 500 kiloton op jaarbasis) zou deze sector de rol kunnen spelen van “launching customer”. CCS zou een tijdelijke uitweg kunnen bieden, resulterend in een verlaging van de CO2 uitstoot. De daartoe benodigde infrastructuur kan ook door industriële afnemers worden benut. Men mag hopen dat dit nieuwe bedrijvigheid aantrekt: doordat er een groot aantal aanbieders en afnemers is worden de bedrijfsrisico’s gespreid. Bij voldoende schaal (> 1 Mton/jaar) zij n de transportkosten beperkt. De chemie en andere zware industrie heeft voor de implementatie van nieuwe technologie ruwweg twintig jaar nodig. De ontwikkeling en implementatie van duurzame energie zal op de lange termijn het leeuwendeel van de reductie van de CO2 emissies voor zijn rekening nemen. Naast een verdere ontwikkeling van elektriciteit uit zon en wind komt dan ook kernfusie in beeld. 16 Hoe nu verder De haalbaarheidsstudie inzake CO2 transportinfrastructuur in de Haven van Antwerpen heeft aangetoond dat er voldoende geschikte CO2 aanwezig is voor gebruik in de omliggende glastuinbouwgebieden, voor carbonatie en voor “Enhanced Oil and Gas Recovery” (EO&GR). De aanleg van een pijpleidingnetwerk in de Antwerpse Haven is technisch mogelijk en het transport van grote hoeveelheden CO2 biedt een significant schaalvoordeel. Dergelijk pijpleidingnetwerk is nog niet operationeel, omdat het investeringsklimaat momenteel onzeker is. Het is onduidelijk hoe de capaciteit van de glastuinbouwsector, evenals de energievoorziening van deze sector en de beleidsondersteuning hiervan zal evolueren. Het is onduidelijk in hoeverre gebruik van CO2 in de glastuinbouw en voor carbonatie erkend kunnen worden als emissie reducerende maatregelen onder het ETS systeem. Het is onduidelijk in hoeverre beleidsmakers gebruik van CO2 in de glastuinbouw, voor carbonatie en voor EO&GR (financieel) zullen ondersteunen in de context van de transitie naar een concurrerende koolstofarme economie. Deze onzekerheden – en niet in het minst inzake de CO2 prijs maken het vandaag moeilijk om in de Haven van Antwerpen een sluitende business case voor te leggen voor deze toepassingen van CO2. Beleidsmakers dienen bijgevolg een gunstig investeringsklimaat te creëren door deze onzekerheden wegnemen, door duidelijke keuzes ter zake te maken. Dit zal toelaten om business cases met realistische randvoorwaarden door te rekenen en een investering in CCUS in de grensregio Vlaanderen-Nederland op een gerichte manier te verankeren. Publieke investeringssteun wordt gevraagd voor die toepassingen die - mits realistische tussenkomst van de overheid – rendabel zijn. Tenslotte worden de nationale overheden in de grensregio gevraagd naar ondersteuning tot erkenning van het grensoverschrijdend transport van CO2 uit Antwerpen naar offshore opslag in Nederland of het Verenigd Koninkrijk (al dan niet met EO&GR), als project van gemeenschappelijk belang (PCI) onder de Europese Verordening over Energie Infrastructuur. Infrastructuurinvesteringen die onder de Europese verordening vallen, moeten helpen de overgang naar een koolstofarme en klimaat- en rampenbestendige economie en maatschappij te bevorderen [19]. Bij een mogelijk vervolg op deze studie zou men zich kunnen richten op geïnteresseerde partners uit de industrie om na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor de belangrijkste emissiepunten om nieuwe technologische mogelijkheden te implementeren. 17 Bibliografie [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] A. Herregat, „Inventarisatie Interreg CH4/CO2”. M. Hekkenberg, M. Verdonk, „Nationale Energieverkenning 2014,” Energieonderzoek Cenrum Nederland, Petten, 2014. Sacha Alberic et al., „Subsidies and costs of EU energy,” Ecofys, Utrecht, 2014. „Voortgangsrapport 2012,” LNE, 2012. Stijn Mattheij, Lex van der Wolf, „CO2: Groei of Broeigas,” Breda, 2013. „Emissiehandel vaste installaties,” LNE, [Online]. Available: http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/co2-emissiehandel/vasteinstallaties-1. „Emissieregistratie,” RIVM, [Online]. Available: www.emissieregistratie.nl. [Geopend 14 December 2014]. „COEBBE,” 2014. [Online]. Available: http://avans.webgispublisher.nl/Viewer.aspx?map=COEBBE. „Energieakkoord voor duurzame groei,” Sociaal Economische Raad, Den Haag, 2013. LNE, „Vlaams Mitigatieplan 2013-2020,” 2013. P. Clauwaert, „Rapport P2G,” Gent, 2014. G. Stienstra, „Haalbaarheidsanalyse CCUS transportinfrastructuur in de Haven van Antwerpen,” DNV-GL, Antwerpen, 2014. „Producing Synthetic Fuels out of CO2 through the Use of High Temperature Heat,” 2014. [Online]. Available: http://www.newco2fuels.co.il/product/8/overview. [Geopend 14 december 2014]. „Capturing Carbon to feed the World,” [Online]. Available: http://www.lanzatech.com/capturing-carbon-feed-world/. [Geopend 14 december 2014]. „Power-to-liquids,” [Online]. Available: http://www.sunfire.de/en/kreislauf/power-to-liquids. [Geopend 14 december 2014]. C. Schweitzer, „Integration Wind Power to Energy Storage and Biofuels,” 30 oktober 2014. [Online]. Available: http://di.dk/SiteCollectionDocuments/Milj%C3%B8/Nyheder/Slides%20Session %20II%20-%20Bioenergi.pdf. [Geopend 14 12 2014]. „Recoval start productie bouwmaterialen op basis van kooldioxide,” 2014. [Online]. Available: http://www.express.be/sectors/nl/industry/recoval-startproductie-bouwmaterialen-op-basis-van-koolstofdioxide/208316.htm. [Geopend 14 december 2014]. „Using CO2: EUR 15 million for new production line,” 14 mei 2014. [Online]. Available: http://www.press.bayer.com/baynews/baynews.nsf/id/Using-CO2EUR-15-million-for-new-production-line. [Geopend 14 december 2014]. „ VERORDENING (EU) Nr. 1316/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE 18 RAAD,” [Online]. Available: http://eur-lex.europa.eu/legalcontent/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32013R1316&from=EN. [Geopend 15 December 2014]. 19 20 21