Verantwoordelijkheid nemen en geven Micha de Winter over jeugdparticipatie Liesbeth Schneiders en Ati Smit-Kruidenberg Jeugdparticipatie, kinderen leren meedenken en beslissen over hun omgeving, verantwoordelijkheid leren dragen voor hun keuzes en inbreng, kortom actief betrekken bij hun omgeving en hier mogelijkheden voor scheppen, staat het afgelopen decennium erg in de belangstelling. MM sprak met Micha de Winter, hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Utrecht. Hij schreef in 1995 ‘Kinderen als medeburgers’, een sterk en goed onderbouwd pleidooi voor jeugdparticipatie. Volgens de Winter zou het een opvoedingsdoel moeten zijn om kinderen te laten uitgroeien tot burgers die als betrokken mensen in onze samenleving staan. U pleit in uw boek ‘Kinderen als medeburgers’ voor jeugdparticipatie. Wat houdt jeugdparticipatie precies in? ‘Bij mij gaat jeugdparticipatie om een leerproces waarin kinderen leren om zich actief met hun omgeving bezig te houden en betrokken te worden. Een democratische samenleving kan alleen maar bestaan als de burgers in staat zijn en bereid zijn om die samenleving met elkaar te dragen. Daarvoor dienen ze over voldoende capaciteiten te beschikken, goede houdingen te hebben en ook kennis. Er is een politicoloog die gezegd heeft: "Een burger van een democratische samenleving is iemand die bereid is om geregeerd te worden, zich te schikken in een systeem, maar hij moet ook bereid zijn om te regeren". Het klinkt een beetje plechtig maar het gaat er natuurlijk om in je eigen dagelijkse omgeving, in je school of buurt, verantwoordelijkheid te nemen, want als niemand verantwoordelijkheid neemt dan krijg je een almachtige staat of een dictator. Dus burgerschap heeft twee kanten, je moet bereid zijn om verantwoordelijkheid te geven én te nemen.’ Hoe kan participatie bijvoorbeeld op een basisschool vorm krijgen? ‘Burgerschap moet je leren en je leert het door het te doen. Mijn adagium is “learning by doing”, dat heb ik onder andere van John Dewey, een pedagoog uit de vorige eeuw, geleerd. Jeugdparticipatie is een heel belangrijk instrument waarmee kinderen op hun eigen niveau en onder begeleiding democratisch burgerschap leren. Volwassenen, opvoeders en leerkrachten moeten situaties scheppen waarin participatief gedrag als het ware wordt uitgelokt. Het werkt onvoldoende als een school in zijn schoolwerkplan schrijft dat men wil dat de kinderen actief betrokken zijn. Kinderen kunnen pas echt actief participeren als ze daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Als iemand zegt: “In de klas hebben we regels nodig, omgangsregels, hoe gaan we dat doen?” Dan wordt een open situatie gecreëerd, waarbij van de kinderen als het ware verantwoordelijkheid uitgelokt wordt. Dan ben je bezig met het bevorderen van participatie.’ Hoe voorkom je dat jeugdparticipatie, net als zoveel vernieuwingen, de zoveelste hype wordt? ‘In de jaren negentig was jeugdparticipatie iets nieuws. Het meepraten van kinderen bij allerlei instanties en projecten was nieuw. Het was een reactie op een tijd waarop nooit iets aan kinderen werd gevraagd. Er kwamen jeugdraden, jongerenpanels en allerlei bureaus voor jongeren. Kinderen konden bijvoorbeeld in het parlement meepraten over allerlei zaken. Maar die kinderen dachten dat ze alles konden zeggen en hadden zelfs een grote mond naar de minister toe. Volwassenen wilden vooral jeugdvriendelijk zijn en deden alles om het de jeugd naar de zin te maken. Alles hing van de vraag van het kind af. Het kind werd zo’n beetje als een heilige gezien en de jeugd werd een geloofsartikel. In de jaren '90 werd jeugdparticipatie dus een hype. Maar jeugdparticipatie is te belangrijk om aan de waan van de dag over te laten. Het was teveel “de leerling centraal” en dan schiet je je doel voorbij. Je moet jeugdparticipatie verbinden met goed burgerschap èn verantwoordelijkheid, dat is heel belangrijk. Jeugdparticipatie heeft te maken met een bepaalde houding, met bewust dingen doen.’ Wat vindt u van vraaggestuurd onderwijs? ‘Ik ben geen fan van vraaggestuurd leren. Vraaggestuurd suggereert namelijk dat de vraag heilig is. Mijn pleidooi in het boek is dat de vraag en de opmerkingsgave van de leerling heel belangrijk zijn. Dat zou je dus vraagsturing kunnen noemen. Maar in het opvoedingsproces van kinderen gaat het niet alleen om de vraag van het kind, het gaat ook om het antwoord van de volwassene. Dan gaat het om de dialoog. Op een gegeven moment ben ik het woord dialoogsturing gaan gebruiken. Participatie is naar mijn gevoel teveel in het kielzog van het hele marktdenken terecht gekomen: het kind, de vragensteller als consument. Onze maatschappij is de afgelopen tien jaar veranderd in een consumentenmaatschappij. We moeten bijvoorbeeld voor onze elektriciteit kiezen en voor onze telefoon. We zijn als burgers steeds meer de individuele consument geworden. De omgeving en de instituties moeten vooral klantvriendelijk zijn. Maar die hele vraagsturing, die hele marktideologie, heeft ook zijn eigen monster gebaard. De burger krijgt het idee dat hij zo hard mogelijk moet roepen omdat hij als enige voor zijn eigen consumentenbelangen kan opkomen. Dus dat woord vraagsturing dat suggereert 'u vraagt; wij draaien'. Want het gaat niet om vragen stellen, dat is iets anders, maar het gaat om vraagstúring. Dat geldt niet alleen voor het onderwijs maar ook voor de jeugdzorg bijvoorbeeld. De consument is de baas en dat is mijn kritiek. Kinderen weten vaak niet eens wat een vraag is, je moet ze leren vragen stellen. Het is heel moeilijk om de goede vraag te stellen. Onderdeel van het leren van participatie en democratisch burgerschap is dat je soms heel verkeerde vragen kan stellen en dat er volwassenen nodig zijn om je de goede vraag te leren stellen. Wij hebben heel veel onderzoekjes gedaan zoals: ‘wat wil jij nou in jouw buurt of op jouw schoolplein’. Dan zijn ze de vorige dag naar de Efteling geweest en dan willen ze ook een wildwaterbaan. Zo zijn kinderen. Net als met die skatebanen. De wethouder wil ook aan participatie doen, want die heeft gelezen dat het van die mijnheer De Winter moet. We moeten jeugdvriendelijk zijn in deze gemeente. Dan willen de jongeren een skatebaan, maar er zijn dan weer allerlei groepen die geen skatebaan in hun achtertuin willen. Dan duurt de procedure twee jaar, die jongeren zijn allang weg of verhuisd en zijn dan gefrustreerd.’ Hoe moeten leerkrachten met participatie op school omgaan? ‘Je moet natuurlijk niet de hele dag aan kinderen gaan vragen wat ze willen. Ik vind het wel heel belangrijk dat kinderen op school allerlei kennis, vaardigheden en ook burgerschap moeten leren, dat staat tegenwoordig ook in de wet. Maar dat betekent niet dat je de hele dag alleen maar met participatie bezig moet zijn. Je moet met zijn allen nadenken over de vraag wat burgerschap eigenlijk is en welke rol jeugdparticipatie daarbij speelt: hoe creëren wij op onze school situaties waarin kinderen die betrokkenheid en verantwoordelijkheid waar het bij burgerschap over gaat al doende kunnen leren. Ik ben bijvoorbeeld bezig met een onderzoek bij een aantal basisscholen waar we een soort democratie curriculum aan het uitproberen zijn. We vergaderen met de kinderen en we beginnen met de kleuters. Die vergaderingen hebben verschillende doelen. Kinderen leren als het ware spelenderwijs allerlei dingen die bij participatie en democratie belangrijk zijn, zoals je mening te uiten. Maar het gaat niet alleen maar om je mening uiten, in een democratie is het minstens zo belangrijk om naar de mening van een ander te luisteren en dat vinden die mondige kindertjes van tegenwoordig héél moeilijk. Die twee doelen zijn even belangrijk. Vraagsturing raakt aan het punt van assertiviteit en mondigheid, de heiligverklaring van de vraag. Daartegenover staat het leren luisteren naar de mening en de vragen van anderen. Het is dus je mening uiten, naar de mening luisteren van anderen en afwegen, belangen afwegen. Een ander in z’n waarde proberen te laten ook al is hij in de minderheid. Dat zijn allemaal dingen die in een democratie ongelooflijk belangrijk zijn, participatie is als het ware het middel daartoe. Zo'n vergadering is een vorm van participatie. Wij leren kinderen vergaderen want kunnen vergaderen is niet iets genetisch, iets dat aangeboren is. Kinderen vinden het ontzettend leuk om te vergaderen als het om dingen gaat die op hun niveau spelen. Welk boek zal de juf nu gaan voorlezen? Een heel belangrijke vraag als je een kleuter bent. Dan kun je zeggen: de juf gaat nu dit boekje voorlezen. Dat is weinig participatief. Dat is ook helemaal niet erg, want je hoeft niet de hele dag met participatie bezig te zijn. Maar als je bedenkt hoe ga ik kinderen nou al dit soort vaardigheden aanleren, dan kun je het ook op een participatieve manier aanpakken. Vandaag willen de meeste kinderen dat de juf dit boekje voorleest, maar dat is een beetje zielig voor de kinderen die dat andere boekje willen. Dan kun je zeggen: “Weet je wat, zullen we dan afspreken dat de juf de volgende week het boekje voorleest dat die andere kinderen leuk vinden?” Dat spelenderwijs leren en daar dan ook over reflecteren: hoe hebben we het opgelost en wat vinden we ervan? Dat zijn vormen van participatie met als doel om allerlei democratische burgerschapsvaardigheden bij kinderen teweeg te brengen, die lok je als het ware uit. Dat is een opvoedingsdoel zou je kunnen zeggen. Dat idee kun je natuurlijk doorzetten naar het voortgezet onderwijs. Ik ken Participatieladder van Hart ontzettend veel scholen die jongeren In zijn boek ‘Kinderen als medeburgers’ besteedt De Winter betrekken bij allerlei problemen of aandacht aan de participatieladder van Roger Hart. Het is ook voor het onderwijs een bruikbaar instrument om te kijken vragen. Als een school onveilig is kun hoever een school nu werkelijk gaat in het laten participeren je twee dingen doen. Je kunt een van leerlingen: de leerling niet als klant maar als deelnemer. beveiligingsdienst inhuren, Hart heeft graden van participatie uitgezet op een ladder met veiligheidspoortjes installeren of een acht sporten: beveiligingscoördinator aanstellen. Maar je kunt ook nadenken over hoe 1. Manipulatie je leerlingen daarbij kunt betrekken, Kinderen worden gebruikt voor de doeleinden van want die onveiligheid betreft hen als volwassenen. slachtoffer of soms als dader. Dan ga je met de leerlingen praten over het 2. Decoratie Kinderen vormen het decor als rechtvaardiging van het probleem van de onveiligheid of laat handelen van volwassenen. ze onderzoek doen met videocamera’s om de onveilige plekken in en rondom 3. Afkopen de school in kaart te brengen. Dat is Kinderen krijgen wel de gelegenheid om mee te praten, maar een vorm van jeugdparticipatie.’ hun stem wordt feitelijk niet gehoord. Scholen zitten met het dilemma dat ze aan de ene kant de leerlingen meer ruimte willen geven en meer willen laten participeren, terwijl aan de andere kant er eisen aan de school worden gesteld, zoals exameneisen of eisen vanuit de overheid en het bedrijfsleven. Hoe kunnen scholen daarmee omgaan? ‘Maar die twee kanten zijn niet zo tegengesteld aan elkaar. Natuurlijk zijn er exameneisen en heeft een school zijn standaardtaken en moet daaraan voldoen. Maar de school is ook een leefgemeenschap en die kun je op verschillende manieren inrichten. Als de leerlingen als consumenten beschouwd worden en zij roepen om veiligheid is het “u vraagt en wij draaien”. Bovendien zijn de ouders de baas want anders kiezen zij voor een andere school dus wordt er dan een beveiligingsdienst ingehuurd. Als je zegt: onze school moet aan actief burgerschap en aan participatie doen dan kun er tijd voor inruimen om met leerlingen per klas of per mentorgroep een keer in de zoveel tijd om tafel te gaan zitten en met hen te praten over oplossingen, in dit 4. In opdracht maar geïnformeerd Volwassenen ontwikkelen activiteiten en voeren deze uit. Kinderen worden zodanig geïnformeerd, dat ze het begrijpen en weten wie beslist en waarom. 5. Geconsulteerd en geïnformeerd Kinderen nemen initiatieven en voeren deze activiteiten uit. Kinderen krijgen inzicht en hun mening krijgt een serieuze behandeling. 6. Initiatief bij volwassenen, kinderen beslissen mee Volwassenen nemen initiatieven. Bij de voorbereiding en besluitvorming worden kinderen uitgenodigd volledig te participeren om te komen tot gedeelde beslissingen. 7. Initiatief en leiding bij kinderen Kinderen nemen initiatieven en beslissingen zonder tussenkomst van volwassenen. 8. Initiatief bij kinderen, kinderen en volwassenen beslissen samen Kinderen nemen initiatieven, bereiden beslissingen voor en beslissen zelf in goed overleg met volwassenen. Echte participatie komt pas voor vanaf sport 4 op de ladder, bij de voorgaande vormen is er sprake van schijnparticipatie omdat die vormen de volwassenen iets opleveren maar de kinderen niet. De gedeelde invloed van volwassenen en kinderen gezien wordt als de hoogste vorm van participatie (zie ook het interview met De Winter) en staat om die reden op sport 8. voorbeeld over veiligheid. Nou dat is handig, dat is instrumenteel. Kinderen weten soms beter waar het aan ligt dan de leerkrachten. Ze zeggen bijvoorbeeld: “In die gang waar we met z’n vijfhonderden doorheen moeten, gebeuren heel vervelende dingen en dat zou je op deze manier kunnen oplossen.” Dat is heel belangrijk, maar wat ik eigenlijk nog veel belangrijker vind is dat je er betrokkenheid en verantwoordelijkheid van leert. Participatie is niet zomaar een truc, wat mij betreft is het een leerproces waarbij je leert verantwoordelijkheid te dragen. Dat leerproces is niet het overdragen aan kinderen van: “Nou zeggen jullie het maar; we hebben dit probleem, jij bent de consument, dus zeg jij het.” Als je dat doet ben je in pedagogische zin geen knip voor de neus waard. Kinderen leren van de ervaring van volwassenen. Die volwassene, die leraar of de ouders thuis, de mensen in een kerk of in een sportvereniging die bezig zijn met jongeren en die jongeren de ruimte willen geven, die moeten ook hun mannetje of vrouwtje staan. Anders hebben kinderen geen respect voor je. Kinderen hebben een broertje dood aan volwassenen die geen standpunten durven in te nemen, die alsmaar bezig zijn met jeugdvriendelijk te zijn. Het heilig verklaren van wat een kind is onzin. Iedereen die kinderen heeft weet dat kinderen soms gewoon maar wat roepen en jouw reactie als ouder of als docent uitlokken. En als jij niet reageert omdat jij van je manager het kind centraal moet stellen en geen tegenwicht durft te geven, dan worden die kinderen niet opgevoed. Dan leren ze er niet van en dan laat je ze maar zwemmen. Die kinderen krijgen geen houvast van die volwassenen. Ze krijgen een ontzettende hekel aan dat soort slapjanussen. Dan denken ze “nu moeten we het zelf maar doen”. Dan wordt er geklaagd over de jeugd van tegenwoordig, maar ik denk dat we niet moeten klagen over de jeugd maar meer naar ons zelf moeten kijken. Welk houvast en welke grenzen bieden wij kinderen? In de opvoeding spelen twee dimensies een rol: je moet kinderen ondersteunen, liefde, aandacht en ruimte geven. Allemaal heel hard nodig want anders hechten ze zich niet. Maar de andere kant is dat ze even hard veilige grenzen nodig hebben en als jij die niet durft te stellen, durven kinderen òf niet meer te experimenteren omdat dat griezelig is, òf ze experimenteren zich een ongeluk omdat niemand die grenzen stelt. Dat is ook heel onveilig en dan krijg je een 13-jarige breezerverslaafde. Volwassenen moeten grenzen aangeven, tegengas durven geven, een beetje lef hebben. Ze moeten kinderen met een grote mond, die geen rekening met anderen houden en te assertief zijn, bij de lurven durven te grijpen. Anders ben je wat mij betreft geen leraar, want dan leer je ze niets. Dan ben je eigenlijk meer een soort kindvriendelijkheidsbevestiger.’ Denkt u dat kinderen in het montessorionderwijs democratisch burgerschap leren? ‘De keuzevrijheid van werken leert een kind keuzes maken en dat is een positief onderdeel van de montessorimethode. Ik ben er minder positief over dat het individualistische aspect teveel op de voorgrond staat en de gemeenschap binnen de school een tweede plaats inneemt. Ik weet dat veel hedendaagse montessorischolen daar anders mee omgaan, maar het zit niet in de kern van het systeem. Er moet ruimte gecreëerd worden voor learning by doing: oefenen in situaties waar de kinderen burgerschapszin kunnen ontwikkelen.’