Uitgaansgeweld in Leiden Sofie Derks Mike Koeleman Nikita Rombouts Daphne Schouten James Sneek Emile Unk Begeleider: dr. R.A. Visser Instituut voor Strafrecht en Criminologie Steenschuur 25 2311 ES Leiden 1 VOORWOORD In opdracht van de burgemeester van Leiden is door ons onderzoek gedaan naar uitgaansgeweld in de binnenstad van Leiden. Dit naar aanleiding van de bezorgdheid van de burgemeester omtrent de ontwikkeling van uitgaansgeweld in Leiden in vergelijking met andere steden. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het vak Integrale Rechtshandhaving, onderdeel van de Criminologie-master Veiligheidsbeleid en Rechtshandhaving, waarvan het onderzoek doen naar een probleem op het gebied van criminaliteit en veiligheid, deel uitmaakt. Het uitvoeren van dit onderzoek is voor ons een leerzame ervaring geweest, waarin we kennis hebben gemaakt met het doen van onderzoek voor een opdrachtgever. Dit onderzoek is in relatief kort tijdsbestek uitgevoerd (oktober-december 2011). Wij willen dan ook alle partijen bedanken die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek: gemeente Leiden, politie Hollands-Midden en de horeca in Leiden. Onze dank gaat uit naar alle personen die medewerking hebben verleend aan dit onderzoek, in het bijzonder de leden van de begeleidingscommissie: Joep Pattijn (districtschef Leiden e.o., politie Hollands-Midden); Dick van Wielink (hoofd Veiligheid, gemeente Leiden); Marc Huisman (voorzitter, Koninklijke Horeca Nederland afdeling Leiden) en Ron Visser (docent Integrale Rechtshandhaving, Universiteit Leiden). Hiernaast bedanken wij Annelies van de Broek (informatiecoördinator Leiden-Midden, politie Hollands-Midden) voor haar behulpzaamheid bij het vergaren van cijfermateriaal; Bram Kampschreur (beleidsadviseur, politie Hollands-Midden) en Gertjan Blom (beleidsadviseur, politie Hollands-Midden) voor hun hulp en ondersteuning. Tot slot danken we politieteam Leiden-Midden voor de mogelijkheid om mee te lopen op uitgaansnachten. Sofie Derks Mike Koeleman Nikita Rombouts Daphne Schouten James Sneek Emile Unk Leiden, januari 2012 2 3 Inhoud Voorwoord .................................................................................................................................................... 2 1. Inleiding ..................................................................................................................................................... 6 1.1 Aanleiding ............................................................................................................................................ 6 1.2 Definitie van uitgaansgeweld............................................................................................................... 6 1.3 Onderzoeksvragen ............................................................................................................................... 7 1.4 Aanpak van onderzoek ........................................................................................................................ 7 2. Achtergrondliteratuur ............................................................................................................................... 9 2.1 Kenmerken van daders ........................................................................................................................ 9 2.2 Sociale gelegenheidsstructuur ........................................................................................................... 10 2.3 Ruimtelijke & situationele factoren ................................................................................................... 10 3. Uitgaansgeweld in cijfers: Leiden en andere studentensteden .............................................................. 12 3.1 Integrale Veiligheidsmonitor ............................................................................................................. 12 3.2 Uitgaansgeweld in Leiden volgens de politieregistratie .................................................................... 15 3.3 Vergelijking van uitgaansgeweld met andere studentensteden ....................................................... 16 4. Beleid op het gebied van uitgaansgeweld............................................................................................... 21 4.1 Gemeentebeleid ................................................................................................................................ 21 4.2 Politiebeleid ....................................................................................................................................... 25 4.3 Beleid in horecagelegenheden .......................................................................................................... 28 5. Best Practices .......................................................................................................................................... 31 6. Samenvatting & Conclusies ..................................................................................................................... 34 Bijlage 1: Literatuurlijst ............................................................................................................................... 37 Bijlage 2A: Hotspots .................................................................................................................................... 39 Bijlage 2B: Straten Leids uitgaansgebied..................................................................................................... 39 Bijlage 3: Cijfers ........................................................................................................................................... 40 Bijlage 4: Respondentenlijst ........................................................................................................................ 44 4 5 1. INLEIDING 1.1 AANLEIDING In opdracht van de gemeente Leiden is de Projectgroep Uitgaansgeweld Leiden ontstaan, die bestaat uit een zestal studenten van de Universiteit Leiden. Aanleiding voor dit onderzoek is de bezorgdheid van de burgemeester van Leiden omtrent het uitgaansgeweld in Leiden. Op basis van verschillende cijfers springt Leiden er, in vergelijking met andere (studenten)steden, mogelijk in negatieve zin uit op het gebied van uitgaansgeweld. Doel van dit onderzoek is om te kijken of er inderdaad redenen zijn om bezorgd te zijn en een nader beeld te schetsen van het uitgaansgeweld in Leiden. Leiden is een stad (oppervlakte 23,2 km2) met ruim 118.000 inwoners. De samenstelling hiervan wordt gekenmerkt door een grote hoeveelheid studenten (HBO/WO) die voornamelijk binnen de Singels woont in studentenhuizen. Het Leidse uitgaansleven speelt zich voornamelijk in de binnenstad af, waar 154 cafés en 2 officiële discotheken gevestigd zijn. Deze horecagelegenheden zijn gespreid over de binnenstad. Er zijn hierbinnen echter wel twee grote clusters aan te wijzen. Zo zitten veel uitgaansgelegenheden op en rond de Nieuwe Beestenmarkt en de Breestraat (inclusief de daarop uitkomende steegjes). Deze clusters zijn aan te wijzen als ‘hotspots’ als het gaat om uitgaansgeweld. 1.2 DEFINITIE VAN UITGAANSGEWELD De begrippen ‘uitgaan’ en ‘geweld’ kennen veel verschillende verschijningsvormen en invullingen. Voor dit onderzoek is het daarom van belang om allereerst een eenduidige definitie van het fenomeen uitgaansgeweld te hebben. Bij de bestudering van literatuur bleek al snel dat een vaste definitie van uitgaansgeweld ontbreekt. Dit geldt echter niet alleen voor de literatuur, maar ook voor de beroepspraktijk: iedere actor lijkt een andere definitie te hanteren. Zo zijn er ook verschillen tussen politiekorpsen onderling en tussen gemeenten. Uitgaansgeweld heeft een eigen code in het politieregistratiesysteem (Basisvoorziening Handhaving, hierna BVH), maar het blijkt dat deze niet consistent wordt gebruikt. Hierdoor vallen veel uitgaansgeweldincidenten op de grote hoop bij andere geweldsincidenten. Wellicht is hierdoor een over- of onderrapportage ontstaan van uitgaansgeweld. Naast het feit dat de definitie van uitgaansgeweld niet eenduidig is, is er dus ook een cijfermatig probleem door de inconsistente registratie van uitgaansgeweld. Door het ontbreken van een duidelijke definitie en eenduidige registratie is het moeilijk om het fenomeen uitgaansgeweld volledig in kaart te brengen. Om toch een werkbare definitie te vormen is, zoals hierboven reeds vermeld, gekeken naar literatuur en andere onderzoeken. Een definitie die hierin meerdere malen naar voren komt, is die van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (hierna COT). Het COT hanteert de volgende definitie: Geweld met of zonder wapen, met of zonder letsel dat direct in verband kan worden gebracht met het bezoeken van uitgaansgelegenheden en het verblijf in de binnenstad en op de routes naar de binnenstad toe tijdens het uitgaan. Aan het hanteren van deze definitie kleeft echter een aantal nadelen. Bijvoorbeeld het feit dat deze definitie vrij ruim is, waardoor het begrip uitgaansgeweld een containerbegrip wordt. Ook is het regelmatig moeilijk vast te stellen of een bepaald geweldsincident direct in verband kan worden gebracht met het bezoeken van uitgaansgelegenheden. 6 Rekening houdend met het feit dat er veelvuldig foutief gerapporteerd wordt, is er voor gekozen om geweldsincidenten binnen een bepaalde tijdsperiode aan te merken als uitgaansgeweld. De gehanteerde definitie is dan ook: Door de politie geregistreerde geweldsincidenten die plaatsvinden op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond/-nacht tussen 22:00 uur en 8:00 uur in het uitgaansgebied. Op deze manier wordt het probleem omzeild dat niet iedere actor dezelfde definitie hanteert. Het is immers een definitie die afbakent in tijd, waarbij het niet uitmaakt of het incident wordt aangemerkt als uitgaansgeweld of regulier geweld. Wel dient opgemerkt te worden dat het binnen deze definitie alleen gaat om geweldsincidenten tegen personen. Geweld tegen goederen (zoals vandalisme) maakt binnen dit onderzoek geen deel uit van deze definitie. Uiteraard is het bij deze definitie mogelijk dat er geweldsincidenten meegenomen worden, die eigenlijk niet als een uitgaansgeweldsincident aangemerkt kunnen worden. Het aantal van deze incidenten zal echter marginaal zijn. De definitie heeft immers betrekking op geweldsincidenten op uitgaansavonden in uitgaansgebieden. 1.3 ONDERZOEKSVRAGEN Om meer te weten te komen over verschillende facetten van het uitgaansgeweld in Leiden, zal een aantal zaken nader onderzocht worden. In de eerste plaats zal Leiden vergeleken worden met drie andere (studenten)steden. Daarnaast wordt ingezoomd op de ontwikkeling van uitgaansgeweld in Leiden. Ook zal gekeken worden naar de (mogelijke) rol van alcohol en drugs bij het plaatsvinden van uitgaansgeweld. Tevens zal het bestaande beleid onder de loep worden genomen en toepasbare best practices besproken worden. Hierbij wordt ook gekeken naar de ervaringen van verschillende actoren, zoals gemeente, politie en verschillende horecaondernemers in Leiden. Uit het bovenstaande kunnen de volgende deelvragen geformuleerd worden: 1. Hoe scoort Leiden in vergelijking met andere (studenten)steden? 2. Wat is de ontwikkeling van uitgaansgeweld in Leiden door de jaren heen? 3. Is er meer te zeggen over de aard, geografische en temporele spreiding van het uitgaansgeweld in Leiden? 4. Wat kan er gezegd worden over de rol van alcohol en drugs in het uitgaansgeweld in Leiden? 5. Wat is het bestaande beleid van politie, gemeente en horeca in Leiden? 6. Hoe ervaren de betrokken actoren de uitvoering van het beleid? 7. Welke best practices bestaan er in Nederland en zijn deze toepasbaar in Leiden? 1.4 AANPAK VAN ONDERZOEK Dit onderzoek kan grofweg worden verdeeld in drie delen. Ten eerste zal een stuk literatuur worden besproken, hetgeen gezien dient te worden als theoretische inkadering van het onderwerp. Onderdeel hiervan is het onderzoek naar bestaande best practices in Nederland. De literatuur is verzameld door het doorzoeken van wetenschappelijke databases en bestaat zowel uit Nederlandse als uit internationale literatuur. Daarnaast zal de cijfermatige trend van uitgaansgeweld in Leiden worden besproken en worden vergeleken met andere studentensteden. Hiervoor is gebruik gemaakt van verschillende 7 cijferbronnen. Voor de vergelijking van uitgaansgeweldincidenten binnen Leiden is gebruik gemaakt van het politieregistratiesysteem BVH. Met deze BVH-gegevens wordt tevens getracht iets te zeggen over de aard, plaats en tijd van het uitgaansgeweld in Leiden. Voor de vergelijking van incidenten tussen steden, is gebruik gemaakt van het systeem GIDS; een registratiesysteem dat geschikt is voor optimale vergelijking tussen steden en gebaseerd is op aangiften. Om meer te weten te komen over het beleid en de ervaringen is tot slot, naast de analyse van bestaande beleidsdocumenten, een groot aantal interviews gehouden met horecaondernemers, gemeenteambtenaren en politiepersoneel. Bij de interviews zijn vragen gesteld met betrekking tot bijvoorbeeld uitgaansgeweld als ervaren problematiek, het gemeentelijke beleid ten aanzien van uitgaansgeweld, het eigen ‘huiselijke’ beleid van horecaondernemers ten aanzien van (het voorkomen van) uitgaansgeweld en de samenwerking tussen horecaondernemers onderling en de andere partners zoals gemeente en politie. De resultaten hiervan worden besproken in hoofdstuk 4 en komen terug bij de conclusies en aanbevelingen. Er is voor dit onderzoek aldus gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden. 8 2. ACHTERGRONDLITERATUUR Wetenschappelijk onderzoek op het gebied van uitgaansgeweld laat verschillende factoren zien die een rol spelen bij het verklaren van uitgaansgeweld. Deze factoren kunnen grofweg in vier categorieën worden ingedeeld: daderkenmerken, situationele factoren, ruimtelijke factoren en sociale gelegenheidsstructuur. 2.1 KENMERKEN VAN DADERS Kenmerken van de dader spelen een rol bij het verklaren van uitgaansgeweld. Hieronder wordt ingegaan op de kenmerken geslacht, leeftijd en het gebruik van alcohol en drugs door de dader. Deze verschillende kenmerken hebben enerzijds betrekking op onveranderlijke eigenschappen, zoals geslacht en leeftijd. Anderzijds op veranderlijke kenmerken, zoals de mate van alcoholgebruik door de dader. Uit de literatuur komt naar voren dat geslacht een grote rol speelt bij daderschap van uitgaansgeweld. Mannen blijken significant vaker dader van geweld bij uitgaan en op straat (Van der Linden, Knibbe & Joosten, 2004). Uit internationaal onderzoek komt naar voren dat mannen bijna zes keer zo vaak dader zijn van geweldsdelicten dan vrouwen (Felson & Burchfield, 2004). Dit heeft onder meer te maken met het feit dat mannen vaak hun mannelijkheid willen bewijzen, wat kan leiden tot het gebruik van geweld (Tomsen, 1997; Benson & Archer, 2002). Naast geslacht is leeftijd ook een relevante factor. De meeste geweldsdelicten tijdens het uitgaan worden gepleegd door jonge mensen, met name door personen van onder de 21 jaar (Schnitzer et al., 2010; Benson & Archer, 2002; Hughes et al., 2008). Uit een verscheidenheid aan onderzoeken blijkt dat alcohol in hoge mate in verband kan worden gebracht met (uitgaans)geweld (Schnitzer et al., 2010; Hughes et al., 2008; Benson & Archer, 2002; Graham & Wells, 2003). Het gebruik van alcohol kan verschillende effecten hebben die het gebruik van geweld in de hand werken. Zo vermindert het gebruik van alcohol het vermogen om een situatie juist in te schatten en leidt het tot een lagere pijngrens (Graham, Wells & West, 1997). Dit zorgt ervoor dat iemand sneller geneigd is om tot geweld over te gaan, hetgeen wordt bevestigd door Benson en Archer (2002). Bovendien kan het gebruik van alcohol leiden tot impulsiever handelen, waardoor de drempel om tot geweld over te gaan wordt verlaagd. De natuurlijke impulsbeheersing zorgt er voor dat men in beginsel geneigd is agressief gedrag te vermijden, maar door het gebruik van alcohol wordt deze impulsbeheersing verzwakt (Fillmore & Weafer, 2004). Het gebruik van alcohol kan echter verschillend uitwerken. Zo stellen van Hasselt, van Bunningen en Bovens (2011) dat: ‘Niet iedereen die alcohol gebruikt, wordt daar agressief van en niet elk agressief gedrag is het gevolg van (overmatig) alcoholgebruik’. Statische kenmerken als geslacht en leeftijd, ruimtelijke kenmerken en sociale structuren, zoals de drinkcultuur kunnen van belang zijn bij het effect dat alcohol heeft op een persoon. Alcohol moet dan ook gezien worden als een katalysator. Naast het gebruik van alcohol is het ook van belang om te kijken naar het gebruik van drugs tijdens het uitgaan. Met name het gebruik van cocaïne is een factor die regelmatig wordt genoemd in de literatuur 9 (Macdonald et al., 2008; Chermack & Blow, 2002; Schnitzer et al., 2010; Hughes et al., 2008). Het gebruik van cocaïne leidt onder andere tot een energiek en opgewekt gevoel, een vergroot gevoel van zelfvertrouwen, vermindering van gevoelens van pijn en de overtuiging dat beter gepresteerd wordt. Deze effecten kunnen de drempel verlagen om tot geweld over te gaan. Men kan zich dan ook agressief gedragen na het gebruik van cocaïne (Trimbos Instituut, 2011). Ook voor cocaïne geldt echter dat het effect hiervan mede afhankelijk is van andere factoren, zoals ruimtelijke kenmerken en sociale structuren. Zoals uit bovenstaande blijkt, is veel wetenschappelijk onderzoek gericht op het effect van alcohol- of cocaïnegebruik, maar wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de rol van gelijktijdig gebruik van alcohol en cocaïne, ofwel combinatiegebruik. Het Trimbos Instituut (2011) merkt echter op dat dit combinatiegebruik leidt tot het overschrijden van grenzen. Het tegelijkertijd gebruiken van beide middelen kan daarom sneller leiden tot agressief gedrag. 2.2 SOCIALE GELEGENHEIDSSTRUCTUUR De sociale context van het uitgaansleven speelt ook een rol bij uitgaansgeweld. Het COT (2009) spreekt in dit verband over sociale gelegenheidsstructuren. Een factor die in het onderzoek van het COT wordt aangestreept, is de mate van anonimiteit. Doordat men elkaar niet kent, is men sneller geneigd tot geweld over te gaan. Ook percepties ten aanzien van alcoholgebruik verdienen aandacht. Het drinken van alcohol wordt in sommige situaties gezien als een time-out situatie, waarin men tijdelijk losbreekt uit de dagelijkse sleur (Tomsen, 1997). Feesten als Koninginnedag en Leidens Ontzet kunnen worden beschouwd als zo’n timeout situatie. Het gebruik van geweld in de uitgaanssetting wordt in dit verband geïnterpreteerd als een manier van afwijzen van geaccepteerde sociale waarden. Een relevante factor hierbij is dat geweld in sommige sociale contexten (zoals tijdens het uitgaan) meer geaccepteerd is dan in andere contexten (Graham & Wells, 2003). Ook de sociale waarden die worden gebezigd ten opzichte van de man kunnen een rol spelen. Hierbij moet gedacht worden aan het belang dat wordt gehecht aan het bewijzen van de mannelijkheid en het beschermen van de eer (Tomsen, 1997). 2.3 RUIMTELIJKE & SITUATIONELE FACTOREN Ruimtelijke factoren hebben betrekking op de rol van de inrichting van de horecagelegenheid en het omliggende gebied. Onder situationele factoren worden hier factoren verstaan die per horecagelegenheid verschillen en die niet gelegen zijn in ruimtelijke factoren. Hierbij kan gedacht worden aan de prijzen van alcoholische dranken. De inrichting in een horecagelegenheid kan een rol spelen bij de kans op uitgaansgeweld. Een comfortabele inrichting, waarbij gedacht kan worden aan een ruim opgezette horecagelegenheid met voldoende ruime plaatsen om te zitten, verkleint de kans op uitgaansgeweld. Ook de drukte in een horecagelegenheid is een relevante factor. Grote drukte bij deuren, trappen en doorgangen in een horecagelegenheid vergroten de irritatie bij bezoekers, hetgeen de kans op geweldsincidenten vergroot. 10 (Homel & Tomsen, 1993; Carvolth, Hauritz, Mcilwain & Teague, 2004). Buiten de horecagelegenheden kan de aanwezigheid van voldoende verlichting een matigende invloed hebben op de mate van uitgaansgeweld, hetgeen ook naar voren komt in Nederlandse projecten op het gebied van veilig uitgaan (Van Aalst & Van Liempt, 2011). Wat betreft situationele factoren valt op dat de rol van het (horeca)personeel veelvuldig terugkomt in de literatuur. De houding, het gedrag en de opleiding van het horecapersoneel kunnen belangrijke factoren zijn bij uitgaansgeweld. Personeel dat in staat is om snel onenigheid te detecteren en de juiste communicatieve vaardigheden toe te passen, kan er voor zorgen dat een situatie wordt gesust vóórdat een situatie verder escaleert (Homel & Tomsen, 1993; Graham, Bernards, Osgood & Wells, 2006). Door middel van cursussen kan horecapersoneel hierin worden getraind. In Nederland worden onder meer door het Trimbos-instituut dergelijke cursussen aangeboden (zie verder hoofdstuk 5). Het tijdstip waarop geen alcohol meer wordt geschonken kan ook een relevante factor zijn bij uitgaansgeweld, zo laat Noors onderzoek zien. Het blijkt dat naarmate een horecagelegenheid langer open is en alcohol schenkt het aantal geweldsincidenten per uur met 16% toeneemt (Rossow & Norström, 2011). Tot slot blijkt het interessant te zijn om te kijken naar de prijzen van alcoholische dranken. Prijzen variëren uiteraard per horecagelegenheid. Uit onderzoek is gebleken dat in horecagelegenheden waarin alcohol goedkoper is, of waarin speciale acties (zoals ‘Happy Hours’) worden gehouden, vaker geweldsincidenten plaatsvinden. Een logische verklaring hiervoor is dat bij lagere prijzen meer alcohol wordt gedronken, wat leidt tot meer dronken bezoekers en zodoende een hogere kans op het ontstaan en escaleren van onenigheid. Hierbij kan ook gedacht worden aan de eerder beschreven constatering dat jonge mensen vaker uitgaansgeweld plegen. Er kan worden aangenomen dat jonge mensen een relatief laag budget hebben en daarom naar horecagelegenheden gaan waar alcohol goedkoper is (Homel & Tomsen, 1993). Bij het analyseren van uitgaansgeweld dient aldus rekening te worden gehouden met een combinatie van verschillende factoren. Zo kan gedacht worden aan een horecagelegenheid waar het personeel slecht is getraind, veelal jonge mannelijke bezoekers komen en een grote mate van anonimiteit heerst. Er is dus niet een bepaalde factor die een doorslaggevende rol speelt bij uitgaansgeweld. 11 3. UITGAANSGEWELD IN CIJFERS: LEIDEN EN ANDERE STUDENTENSTEDEN Aanleiding voor dit onderzoek is de bezorgdheid van de burgemeester van Leiden over een mogelijke stijging in uitgaansgeweld. Om te kunnen bepalen of deze bezorgdheid al dan niet terecht is, wordt gekeken naar drie wijzen van registreren. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de slachtofferenquête van de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) onder de loep genomen. In de tweede paragraaf van dit hoofdstuk worden dan ook de cijfers van de dagelijkse politieregistratie Basisvoorziening Handhaving (hierna BVH) onder de loep genomen. In de BVH worden alle meldingen geregistreerd. Ten slotte wordt in de derde paragraaf van dit hoofdstuk gekeken naar het aantal aangiften dat geregistreerd staat voor Leiden en drie andere vergelijkbare (studenten)steden in het Geïntegreerde Interactieve Databank voor Strategische bedrijfsinformatie (GIDS). Deze steden zijn geselecteerd op een aantal demografische kenmerken, waar ook Leiden aan voldoet. 3.1 INTEGRALE VEILIGHEIDSMONITOR Zoals hierboven vermeld, wordt in deze paragraaf de ontwikkeling van uitgaansgeweld bekeken aan de hand van de slachtofferenquête van de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM). Hiervoor is gekeken naar het slachtofferschap van geweld in de jaren 2008, 2009 en 2010. De IVM schaart slachtofferschap van seksuele intimidatie onder slachtofferschap van geweld. Dit is een categorie die voor dit onderzoek niet ter zake doet - en dus niet is meegenomen in onderstaande analyses - maar wel een toenemende bijdrage lijkt te leveren aan het totale geweldscijfer. In onderstaande analyses wordt dan ook niet gekeken naar seksuele intimidatie als aparte categorie, maar wordt zij als een restcategorie beschouwd. In grafiek 1 is te zien dat het slachtofferschap van geweld in het algemeen (Geweld totaal) schommelt rond 10 procent. Dit betekent dat 1 op de 10 inwoners van Leiden volgens de IVM slachtoffer is geworden van geweld, met in 2009 een percentage van 9. Tevens is te zien dat voor het slachtofferschap van mishandeling een dalende trend gaande is. In 2008 was er nog sprake van een slachtofferpercentage van 3, in 2010 was dit nog slechts 1 procent. Het slachtofferschap van bedreiging was in zowel 2008 als 2009 rond 5 procent van de Leidse respondenten; in 2010 was dit nog maar 4 procent. Het is echter nog te vroeg om te kunnen stellen dat hier ook sprake is van een dalende trend. 12 12 10 8 Geweld Totaal 6 Mishandeling 4 Bedreiging 2 0 2008 2009 2010 GRAFIEK 1: SLACHTOFFERSCHAP IN LEIDEN IN PROCENTEN Wanneer men gaat kijken naar Leiden ten opzichte van de politieregio Hollands-Midden en heel Nederland (grafiek 2), is te zien dat het geweld in Hollands-Midden en Nederland enigszins toegenomen is, namelijk respectievelijk van 6 naar 7 procent en van 5 naar 6 procent, maar dat dit in Leiden ongeveer rond hetzelfde niveau is blijven hangen (7%), zij het wat hoger dan het landelijk gemiddelde (6%). Daar waar in Nederland en Hollands-Midden het geweldsniveau dus enigszins toegenomen is, is het in Leiden redelijk gelijk gebleven. 8 Percentage slachtofferschap 7 6 5 Geweld totaal 4 Mishandeling 3 Bedreiging 2 1 0 2008 2009 Leiden 2010 2008 2009 2010 Hollands-Midden 2008 2009 2010 Nederland GRAFIEK 2: SLACHTOFFERSCHAP GEWELD IN LEIDEN, HOLLANDS-MIDDEN EN NEDERLAND Deze gegevens zeggen echter nog weinig over het fenomeen uitgaansgeweld in Leiden. Dit omdat bovenstaande gegevens over heel Leiden gaan. Om een inzicht te kunnen krijgen in de mate van uitgaansgeweld is gekeken op wijkteamniveau. Het uitgaansgebied van Leiden ligt in wijkteam LeidenMidden. In onderstaande grafiek is Leiden-Midden vergeleken met de overige wijkteams binnen Leiden. 13 Wanneer gekeken wordt binnen Leiden (Grafiek 3), waarbij Leiden is opgedeeld in vier delen (Noord, Midden, Zuid en West), is te zien dat in Leiden-Midden het meeste geweld plaatsvindt (aldus de slachtofferenquête), met Leiden-West op de tweede plek. In Leiden-Noord is men het minst slachtoffer geworden van geweld. In 2010 is in Leiden-Zuid het slachtofferschap van mishandeling, onder IVMrespondenten wonend in Leiden-Zuid, gedaald naar minder dan 0,5 procent. Voor Leiden-Midden valt uit de grafiek op te maken dat het totale slachtofferschap van geweld rond hetzelfde niveau is blijven schommelen, maar dat zowel mishandeling als bedreiging af zijn genomen. Keerzijde hiervan is dat er een grotere restcategorie met overige geweldsdelicten is ontstaan. Zoals gezegd speelt het Leidse uitgaansleven zich vooral af in het Leidse centrum (Leiden-Midden). Dit zou kunnen betekenen dat veel van het geweld in Leiden-Midden gerelateerd is aan het uitgaan en dus betiteld zou kunnen worden als uitgaansgeweld. Er kleeft echter een aantal bezwaren aan deze aanname. Naast het feit dat nog steeds niet de exacte locatie vastligt, ligt ook het tijdstip van slachtofferschap niet vast. Hierdoor valt niet te herleiden op welk deel van de dag, dan wel de week, de respondenten slachtoffer zijn geworden van het geweld. Dit kan de respondenten dus zowel overdag als ’s nachts zijn overkomen. Dit onderzoek richt zich op geweld in de avond- en nachturen van de donderdag tot en met de zaterdag. Vandaar dat een instrument als het IVM in dezen slechts als een oriënterend indicatiemiddel kan dienen. 12 Percentage slachtofferschap 10 8 6 Geweld Totaal Mishandeling 4 Bedreiging 2 2008 2009 Noord Zuid West Midden Noord Zuid West Midden Noord Zuid West Midden 0 2010 GRAFIEK 3: PERCENTAGE SLACHTOFFERSCHAP VAN GEWELD TOTAAL, MISHANDELING EN BEDREIGING PER WIJKTEAM 14 3.2 UITGAANSGEWELD IN LEIDEN VOLGENS DE POLITIEREGISTRATIE Naast de slachtofferenquête van het IVM is ook gekeken naar de cijfers uit de politieregistraties. In deze paragraaf wordt gekeken naar de cijfers uit de Basisvoorziening Handhaving (BVH). In de BVH worden alle meldingen die binnenkomen bij de politie geregistreerd. Voor de selectie van de geregistreerde incidenten in de BVH is een geografische afbakening gemaakt van het Leidse uitgaansgebied. Dit resulteerde in 28 straten in het Leidse (uitgaans)centrum (Bijlage 2B). Bij de selectie van de geregistreerde incidenten is gebruik gemaakt van de in hoofdstuk 1.2 gepresenteerde definitie, namelijk: Door de politie geregistreerde geweldsincidenten die plaatsvinden op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond/-nacht tussen 22:00 uur en 8:00 uur op de volgende straten (...). Hierbij was het niet – zoals gehoopt – mogelijk om te kijken, vanaf bijvoorbeeld 2006, om zowel technische als organisatorische redenen. Er is daarom gekeken naar de periode 1 januari 2008 tot en met 27 november 2011. De jaarlijkse totaalcijfers bieden echter een beperkt beeld (zie tabel 1). Daarom is voor een veelomvattender beeld ook gekeken naar de maandelijkse aantallen (grafiek 4). TABEL 1: JAARLIJKS AANTAL INCIDENTEN Jaartal Aantal incidenten 2008 206 2009 203 2010 217 t/m 27-11-2011 165 In grafiek 4 (volgende pagina) is te zien, dat dit per maand nogal fluctueert. Uit een (lineaire) regressieanalyse blijkt dat er sprake is van een licht dalende trend. Deze is echter noemenswaardig noch significant. Dit komt erop neer dat het niveau ongeveer gelijk is gebleven door de jaren heen. Hiermee kan gesteld worden dat men niet verontrust hoeft te zijn over een eventuele stijging in het uitgaansgeweld; er is namelijk geen sprake van een stijging. 15 30 Aantal incidenten 25 20 15 Incidenten 10 Trend 5 sep-07 nov-07 jan-08 feb-08 apr-08 jun-08 jul-08 sep-08 okt-08 dec-08 feb-09 mrt-09 mei-09 jul-09 aug-09 okt-09 dec-09 jan-10 mrt-10 mei-10 jun-10 aug-10 sep-10 nov-10 jan-11 feb-11 apr-11 jun-11 jul-11 sep-11 nov-11 dec-11 feb-12 apr-12 0 Mnd-jr GRAFIEK 4: MAANDELIJKS AANTAL INCIDENTEN VOOR DE PERIODE 1-1-’08 T/M 27-11-‘11 Hierbij valt op te merken dat de BVH als meetinstrument een handicap heeft, namelijk het feit dat niet alles gemeld wordt (onderrapportage) of juist meervoudig gemeld wordt (overrapportage). Daarnaast is het nogal subjectief wanneer iets onder uitgaansgeweld dient te vallen, waardoor de projectcode voor uitgaansgeweld niet consistent gebruikt wordt bij de registratie van uitgaansgeweld. 3.3 VERGELIJKING VAN UITGAANSGEWELD MET ANDERE STUDENTENSTEDEN De vraag hoe Leiden in vergelijking met andere (studenten)steden en/of regiocentra scoort op het gebied van uitgaansgeweld, richt zich op de verhouding tussen Leiden en andere steden. Er is een selectie gemaakt van drie studentensteden, namelijk Nijmegen, Tilburg en Groningen. De keuze voor deze studentensteden is gebaseerd op demografische cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, zoals studentenpopulatie, verhouding man/vrouw tussen de 15 en 30 jaar en gemiddeld inkomen, waarbij is gekeken welke studentensteden het meest met Leiden vergelijkbaar zijn. Bij alle vier de steden is contact gezocht met de wijkagent van het uitgaansgebied om te vragen wat de vier meest problematische straten (zogenaamde hotspots) zijn op het gebied van uitgaansgeweld (zie bijlage 2A). Er is bewust gekozen om met hotspots te werken, omdat het hele uitgaansgebied van sommige steden te omvangrijk is om overzichtelijk te kunnen analyseren. Zo bestaat het uitgaansgebied in Tilburg bijvoorbeeld uit meer dan 50 straten. De verschillen in grootte van het uitgaansgebied van verschillende steden waren zo groot, dat het dus niet uitvoerbaar bleek om van alle steden het hele uitgaansgebied te bekijken. Bij het gebruik van de hotspots moet wel worden opgemerkt dat de hotspots in de ene stad mogelijk meer bijdragen aan het geheel van uitgaansgeweld dan in andere steden. Bij de Dienst Informatie van de vier Nederlandse politiekorpsen zijn de cijfers opgevraagd voor Leiden (politie Hollands-Midden), Tilburg (politie Midden- en West-Brabant), Nijmegen (politie Gelderland-Zuid) en Groningen (politie Groningen), volgens de volgende definitie: 16 Door de politie geregistreerde geweldsincidenten die plaatsvinden op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond/-nacht tussen 22:00 uur en 8:00 uur op de vier hotspots. Onder geweldsincidenten worden misdrijven met fysiek dan wel verbaal geweld verstaan, zijnde: bedreiging, (zware) mishandeling en openlijk geweld tegen personen. De gegevens die de politiekorpsen aangeleverd hebben, zijn afkomstig uit de Geïntegreerde Interactieve Databank voor Strategische Bedrijfsinformatie (GIDS). Hierin worden alle aangiften geregistreerd. Het is dus van belang om in ogenschouw te nemen dat de vergelijking van steden gebaseerd is op de aangiften die zijn gedaan en dus niet op het totaal aantal incidenten. Er is hier gekozen voor GIDS omdat het een landelijk systeem is en de registratie hiervan voor heel Nederland hetzelfde is. De BVH echter, heeft in iedere regio een andere invulling. Aangezien er steden uit verschillende regio’s worden vergeleken, is er gekozen voor het landelijke systeem. De IVM is een landelijke enquête, maar voor het vergelijken van de mate van uitgaansgeweld is deze bron van informatie minder geschikt. De IVM wordt afgenomen onder burgers van een stad en zo kan het zijn dat iemand wel slachtoffer is geworden, maar niet in de eigen woonplaats. Het slachtofferschap wordt dan geregistreerd in de woonplaats en niet in de plaats waar het incident zich voordeed. In GIDS wordt de plaats geregistreerd waar het incident zich voordeed en zo is dat de meest geschikte bron om te gebruiken. Er is gekozen voor een tijdvak van 2006 tot en met 2011. Vanaf 1 december 2011 wordt er met een nieuwe versie van GIDS gewerkt. Het jaar 2011 is daarom opgenomen tot en met een deel van november. De GIDS-cijfers van de steden zijn allen op een andere dag uit het systeem gehaald, waardoor sommige cijfers iets meer bijgewerkt zijn dan anderen1. Bij de interpretatie van onderstaande resultaten en grafieken dient hier rekening mee gehouden te worden. De cijfers worden vergeleken op basis van hun ratio; het aantal delicten per 1000 inwoners. Op de website van het CBS zijn de inwonersaantallen opgevraagd voor de jaren 2006 tot en met 2011 (tellingen op 1 januari van het jaar), zodat de ratio’s zijn gecontroleerd voor verschillen in aantallen inwoners. Er is te zien dat Leiden, Groningen, Tilburg en Nijmegen een positieve ontwikkeling doormaken wat betreft het uitgaansgeweld in het algemeen (totaal aantal aangiften van openlijke geweldpleging tegen personen, mishandeling en bedreiging). In Nijmegen is in 2011 de mate van geweld weer gestegen ten opzichte van 2010 (zie grafiek 5). De ratio van het totaal aantal aangiften is in Leiden de afgelopen jaren zeer sterk gedaald. In 2011 is de ratio echter licht gestegen van 0,48 in 2010 naar 0,50 in 2011, maar is in 2011 wel de laagste van alle steden. (Voor meer absolute getallen zie bijlage 3.) 1 Leiden: 15 november 2011, Groningen: 17 november 2011, Tilburg: 28 november 2011, Nijmegen: 30 november 2011. 17 2,5 2 Leiden 1,5 Groningen Tilburg 1 Nijmegen 0,5 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 GRAFIEK 5: RATIO: AANTAL AANGIFTEN BEDREIGING, OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN PERSONEN EN MISHANDELING PER 1000 INWONERS OP DE HOTSPOTS In grafiek 6 is te zien dat Leiden in 2010 het laagste aantal aangiften van bedreiging heeft per 1000 inwoners van alle steden die zijn vergeleken. Ook hier is sprake van een dalende lijn, in tegenstelling tot de zeer wisselende ratio’s van de andere steden. In alle steden is de ratio van bedreiging in 2011 gestegen in vergelijking met 2010 en de stijging van Leiden was daarin het sterkst. Leiden heeft echter van alle vier de steden in de afgelopen vijf jaar de laagste ratio, ook in 2011. 0,3 0,25 0,2 Leiden Groningen 0,15 Tilburg 0,1 Nijmegen 0,05 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 GRAFIEK 6: RATIO: AANTAL AANGIFTEN BEDREIGING PER 1000 INWONERS OP DE HOTSPOTS Grafiek 7 geeft het aantal aangiften van openlijke geweldpleging tegen personen per 1000 inwoners weer. Ook hier scoort Leiden, samen met Nijmegen, vrij laag. Opvallend is de piek van Groningen in 2009; de ratio voor openlijke geweldpleging bedroeg in dat jaar 0,36. De ratio van Leiden is redelijk gelijk gebleven over de jaren. Vanaf 2008 is weer een lichte stijging te zien, in 2011 tot de ratio van 2007. Ook 18 de ratio van Tilburg is in 2011 gestegen in vergelijking met 2010, maar deze stijging is minimaal. De ratio’s van Groningen en Tilburg op openlijke geweldpleging dalen sinds hun hoogtepunt in 2009. 0,4 0,35 0,3 0,25 Leiden Groningen 0,2 Tilburg 0,15 Nijmegen 0,1 0,05 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 GRAFIEK 7: RATIO: AANTAL AANGIFTEN OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN PERSONEN PER 1000 INWONERS OP DE HOTSPOTS Grafiek 8 laat een duidelijke daling zien in het aantal aangiften van mishandeling per 1000 inwoners in Leiden. In 2007 was de ratio nog 1,08, terwijl dat in 2010 nog maar 0,40 bedroeg (128 aangiften in 2007 tegenover 47 aangiften in 2010). Ook in de andere steden is de ratio van mishandeling de afgelopen jaren afgenomen. In 2011 is de ratio van Nijmegen licht gestegen. De daling van de ratio van het totaal aantal delicten lijkt vooral te danken aan de afname van het aantal aangiften van mishandeling; deze is van alle delicten het sterkst gedaald tussen 2006 en 2010. Over het algemeen kan er dus gezegd worden dat Leiden een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt in de afgelopen jaren, evenals de andere steden. In 2011 zijn de ratio’s van bedreiging en openlijke geweldpleging van Leiden gestegen, maar niet heel sterk. In alle gevallen zijn de ratio’s van Leiden (samen met Nijmegen) het laagst van de drie vergelijkbare steden. 19 1,8 1,6 1,4 1,2 Leiden 1 Groningen 0,8 Tilburg 0,6 Nijmegen 0,4 0,2 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 GRAFIEK 8: RATIO: AANTAL AANGIFTEN MISHANDELING PER 1000 INWONERS OP DE HOTSPOTS 20 4. BELEID OP HET GEBIED VAN UITGAANSGEWELD In dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe verschillende actoren te werk zijn gegaan en samenwerken met elkaar om het uitgaansgeweld in Leiden te beheersen. Het gaat hier om de gemeente, de politie en de horecaondernemers. Omdat de partijen allen een andere functie beoefenen, zullen er verschillende invalshoeken aan bod komen. Er is gebruikt gemaakt van drie soorten bronnen om de gang van zaken omtrent uitgaansgeweld te kunnen schetsen. Er zullen schriftelijke beleidsstukken van zowel de gemeente als de politie inhoudelijk besproken worden. Vanuit de horecaondernemingen zijn dergelijke beleidsplannen niet schriftelijk opgesteld. Daarnaast zullen de persoonlijke ervaringen van medewerkers uit de drie secties betrokken worden bij het reflecteren op het huidige beleid. Door middel van open interviews is per actor in kaart gebracht hoe het uitgaansgeweld en de handhaving ervaren wordt. Van de gemeente en de politie zijn ieder vijf medewerkers geïnterviewd, die een grote rol spelen bij de aanpak van uitgaansgeweld in Leiden. Op het gebied van de horeca is het lastiger om een algemeen beeld te schetsen van hun ervaringen, aangezien de ondernemers los van elkaar werken en er geen collectief beleid voor is opgesteld. Daarom zijn er in totaal veertien ondernemers en/of bedrijfsleiders geïnterviewd binnen de vier hotspots, om ook deze partij zo nauwkeurig mogelijk te vertegenwoordigen in dit verslag. Tenslotte zijn er door het onderzoeksteam zes observaties verricht gedurende avonden/nachten, die onder de definitie van uitgaansavonden vallen. Op deze manier zijn indrukken verworven over het politiële optreden in de praktijk en over de mate van geweld op een doorsnee uitgaansavond. 4.1 GEMEENTEBELEID In de huidige samenleving is veiligheid een belangrijk thema. Ook de gemeente Leiden is zich hiervan bewust en heeft in het kader hiervan het Veiligheidsprogramma “Samen werken aan een veilig Leiden 2005-2009” samengesteld. Eén van de drie speerpunten van het Veiligheidsprogramma is het verminderen van criminaliteit in risicogebieden. De risicogebieden zijn: De Camp, d’Oude Mors, Molenbuurt en Stationskwartier. Deze buurten komen overeen met het uitgaanscentrum van Leiden. Het aanwijzen van risicogebieden is gebaseerd op de aanname dat geweldsincidenten zich meer in het centrum voordoen. Enkele straten die hieronder vallen zijn de Breestraat, Nieuwe Beestenmarkt, Stationsplein, Haarlemmerstraat, Lammermarkt, Langegracht en Stationsweg (Geweldsanalyse LeidenVoorschoten, 2007). V EILIGHEIDSPLANNEN Het Veiligheidsprogramma 2005 – 2009 is in 2003 gestart met een integrale veiligheidsaanpak. Ook in 2010 en 2011 is dit beleidsprogramma nog in werking geweest. De belangrijkste concrete maatregelen daarin zijn: een verhoogde inzet van de politie op uitgaansavonden, ruimere armslag van de politie en het Openbaar Ministerie (bijvoorbeeld preventief fouilleren) en het aanwijzen van een aantal plekken als veiligheidsrisicogebieden. Onder een veiligheidsrisicogebied wordt een plek verstaan waar het risico op geweldsdelicten hoog is. De intensivering van het straattoezicht krijgt vorm door politie-inzet, stadstoezicht en portiers. Daarnaast zijn de Beestenmarkt en Lammermarkt heringericht, waarbij meer verlichting is aangebracht. 21 Ook is in het Veiligheidsprogramma vastgesteld dat er in het uitgaanscentrum ‘sporadisch’ preventief gefouilleerd moet worden. Tot slot is er een horecacoördinator aangesteld binnen de gemeente, die een convenant voor horecaondernemers opstelt en deze laat ondertekenen. Deze laatste maatregel is in de praktijk sinds 2007 verdwenen. Tegenwoordig zijn horecaondernemers dus niet verbonden aan een convenant. Enkele geboden die uit het convenant voortkwamen, hebben echter wel hun weg naar de handhaving gevonden via de Algemeen Plaatselijke Verordening. De belangrijkste overname betreft de toelatings- en sluitingstijden - een maatregel die al vanaf 1999 van toepassing is in Leiden - die sinds 2009 in de APV zijn vastgesteld. Na 1.00 uur doordeweeks en na 2.00 uur in het weekend mogen de horecagelegenheden geen nieuwe klanten in hun zaak toelaten. De klanten die al aanwezig zijn, mogen zo lang blijven als dat de horeca-eigenaar zijn zaak besluit open te houden. Een nieuw programma is inmiddels geïnitieerd en in een conceptversie geschreven. Het concept van het Integraal Veiligheidsplan 2012 – 2015 (dd. 26 augustus 2011) geeft een overzicht van de uitvoering van het beleid. De stand van zaken anno 2011 heeft de gemeente in een jaarplan geschreven. Op deze manier wordt meteen geschetst in hoeverre het programma van 2005 – 2009 is toegepast. Naast de toelatings- en sluitingstijden in de APV zijn er ook enkele bevoegdheden van de burgemeester in vastgelegd. Hij mag een gebied aanwijzen als ‘speerpuntgebied’ en hij kan de politie in die gebieden een ‘zero tolerance beleid’ (strikte handhaving van de openbare orde en veiligheid) laten voeren. Daarnaast kan de gemeente tegen overtredende ondernemers bestuurlijke sancties opleggen. Een voorbeeld hiervan staat vermeld in artikel 2:30 van de APV 2009: het opleggen van een vroeger sluitingsuur of sluiting van de gelegenheid voor een bepaalde tijd. Naar besluit van de gemeente heeft de politie extra horecadiensten ingezet en coördinatoren van Ondernemers Binnenstad Leiden en Horeca Leiden benoemd. Daarnaast vinden er verschillende beraadslagingen plaats: a) Het Klein Horeca Overleg, wat wekelijks wordt gehouden tussen de gemeente, de politie, de milieudienst en de brandweer. b) Het Groot Horeca Overleg, wat maandelijks wordt gehouden met de genoemde partijen en andere gemeentelijke afdelingen en partners (o.a. Handhaving Openbare Ruimte, Bouwen en Wonen, Vergunningen, Toezicht en afdeling Preventie van Brandweer). c) Het Bestuurlijk Overleg Alcoholmatiging Hollands Midden op regionaal niveau. d) Overleg Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Leiden waarbij er maandelijks op ambtelijk niveau en op bestuurlijk niveau overleg plaatsvindt. Daarnaast bevat het Integraal Veiligheidsplan 2012 – 2015 richtlijnen voor de komende jaren, maar deze zullen hier niet aan bod komen omdat het slechts een concept is en het niet relevant is voor het doel van dit onderzoek: evalueren. E FFECTIVITEIT Bovenstaand beleid is gericht op de bestrijding van overlast rondom horecagelegenheden en criminaliteit in risicogebieden. De vraag is nu wat voor invloed dit beleid heeft op het uitgaansgeweld in Leiden en hoe de verschillende actoren de gang van zaken zelf ervaren. Uit de verrichte interviews met verschillende gemeentelijke ambtenaren, politiemedewerkers en horecaondernemers blijkt dat uitgaansgeweld niet als een groot probleem ervaren wordt. Zij zijn unaniem van mening dat het 22 inderdaad een fenomeen is waar aandacht aan besteed moet worden, maar het is geen zorgwekkende situatie. Zowel de politiemedewerkers als de horecaondernemers ervaren tevens een sterke afname in de laatste tien jaar en denken dat Leiden het erg goed doet in vergelijking met andere steden. Er komt zelden fysiek geweld voor in de zaken; het blijft vaak bij kleine opstootjes. “Geweld is een nare bijzaak van detailhandel. Het hoort er eigenlijk gewoon bij, maar het is niet frequent.”, aldus een horecaondernemer. De belangrijkste maatregel die heeft bijgedragen aan deze positieve beeldvorming, is de maatregel omtrent de toelating- en sluitingstijden. Dit heeft volgens de ambtenaren een positief effect gehad op het verminderen van uitgaansgeweld. Middels ruimere openingstijden verlaat het publiek de horecagelegenheid gespreid. Hierdoor concentreren er zich minder grote groepen tegelijkertijd in en rondom het veiligheidsrisicogebied. Bij samenkomen van grote groepen kan irritatie en agressie snel ontstaan, wat de kans op onderlinge confrontaties vergroot. Voorheen waren de toelating- en sluitingstijden geregeld via een verbindend convenant, maar tegenwoordig wordt de maatregel in de Algemeen Plaatselijke Verordening geregeld. Deze overname door de APV wordt door de gemeenteambtenaren als positief ervaren, want ten tijde van het bestaan van horecaconvenanten werd het door hen als omslachtig ervaren om iedere twee jaar het convenant te vernieuwen en de betrokken horecaondernemers opnieuw te laten tekenen. Het voorspelde positieve effect van de invoer van deze tijden wordt bevestigd door de ervaringen van de politiemedewerkers en de ondernemers. Iedereen is zeer enthousiast over deze invoering en denkt dat de positieve ontwikkeling die in het uitgaansgeweld ervaren wordt, aan deze invoer te danken is. Wel zijn enkele politieagenten van mening dat de horeca convenanten, in plaats van de APV, zorgden voor een prettige samenwerking waarin voor de ondernemers duidelijk was gesteld wat wel en niet toegestaan is. Ook de politiemedewerkers wisten dus precies tegen welke overtredingen zij konden optreden. Sommigen hebben het idee dat tegenwoordig de handhaving ietwat onduidelijk en verwarrend kan zijn. Zij zouden de convenanten toch graag terug zien komen. De horecaondernemers hebben hier weinig over gezegd. Een andere maatregel die in de APV is geregeld is het aanwijzen van speerpuntgebieden. Binnen de vier onderzochte hotspots wordt een zero tolerance beleid uitgevoerd en dit gebied bevindt zich op de kruising Breestraat – Papengracht. Concreet houdt het in dat de politie daar meer controle verricht en een ‘lik-op-stuk’ beleid hanteert waarbij een enkele overtreding meteen afgestraft wordt. Dit optreden bestaat voornamelijk uit het wegsturen van groepen. Op basis van artikel 2:1 van de APV geldt het samenscholingsverbod: het is verboden om op de weg of een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden. De horecaondernemers die bij dit gebied betrokken zijn, merken een positief verschil ten opzichte van voorheen. Wel vinden zij het soms oneerlijk dat de gemeente wantrouwig richting dat gebied blijft terwijl het naar hun mening inmiddels erg goed gaat. De politiemedewerkers zijn ook erg te spreken over deze veranderingen, maar zij ervaren veel onenigheid met het uitgaanspubliek omtrent de onduidelijkheden van het zero tolerance beleid. Zij zouden graag informatieve borden plaatsen in dat gebied zodat het publiek weet waar ze aan toe zijn en minder geschokt is bij het ondervinden van het harde optreden van de politie. De respons van de gemeente daarop is echter dat dergelijke borden juist verwarring zouden opleveren omdat het publiek er dan vanuit gaat dat het beleid alleen in dat gebied 23 geldt terwijl het samenscholingsverbod in principe in heel Leiden van toepassing is. De gemeenteambtenaren zijn erg trots op de invoer van deze maatregel en ondervinden grote verbeteringen. Tevens kan de gemeente via de APV bestuurlijke sancties opleggen aan horecaondernemers die bijvoorbeeld geluidsoverlast veroorzaken of nog klanten toelaten na 02:00 uur in het weekend. De gemeente is blij met deze bevoegdheid, maar volgens de politiemedewerkers is aan de uitvoer van deze APV nog veel te verbeteren. Zelf zijn zij op basis van de wet namelijk niet bevoegd om zulke stappen te ondernemen tegen eigenaren, maar zij zijn wel degenen die de overtreding constateren. Daarmee is de politie als het ware afhankelijk van de gemeente om de handhaving zo efficiënt en consequent mogelijk uit te voeren. Het probleem is dat de bestuurlijke sancties via de gemeente heel laat volgen (soms bijna een jaar later) na constatering door de politie. Dit komt de overtuigende kracht van de politie niet ten goede waardoor sommige ondernemers herhaaldelijk de regels blijven overtreden. Dit brengt ook met zich mee dat er vragen rijzen vanuit de omwonenden van een dergelijke horecagelegenheid. De burger verwacht van de politie dat zij weten wanneer een café gestraft of zelfs gesloten gaat worden, maar de wijkagenten hebben hier geen antwoord op. Enkele agenten zijn dus van mening dat de gemeente ook beter moet communiceren naar de burger toe; de informatievoorziening mag scherper. Een aantal ondernemers bevestigt deze traagheid van de gemeente. Er zijn weleens misverstanden ontstaan over de datum van ingang van de sanctie om een zaak voor een maand te sluiten. Als de eigenaar dit al lang had gedaan, volgde maanden later een brief dat de sanctie vanaf dat moment van toepassing was. Het optreden van de gemeente wordt door beide actoren dus niet altijd als efficiënt gezien. Niet alleen in het zero tolerance gebied is de politie veel aanwezig, maar in heel Leiden is de politie-inzet op straat verhoogd sinds het opgestelde Veiligheidsprogramma. De agenten zijn hier erg tevreden over. Hoe meer zij zich op straat bevinden, des te beter de communicatie met de burger verloopt. Tevens werkt het erg goed als preventieve maatregel door eventuele overtredende burgers af te schrikken. “Als er twee politieagenten om de hoek staan, dan pas je wel op dat je niets flikt.” Ook ondernemers ervaren het verschil. Velen zijn van mening dat de politie meer op straat te vinden is waardoor reacties op meldingen sneller volgen. Hier zijn zij bij gebaat omdat incidenten zich vaak vervolgen op straat in plaats van binnen de zaak. Van het plan om meer preventief te fouilleren lijkt weinig terecht gekomen te zijn. Agenten kunnen zich slechts één keer herinneren dat het heeft plaatsgevonden. Echter lijkt er ook weinig animo voor te zijn van de kant van zowel de politie als de horeca. Het is simpelweg niet nodig vanwege de kleinschaligheid van het uitgaansgeweld in Leiden. De ondernemers zijn van mening dat fouilleren onnodig de sfeer zou verpesten en zij zouden dan eerder instemmen met het plaatsen van meer cameratoezicht op straat. De gemeente organiseert een aantal vergaderingen met onder meer horecaondernemers en afgevaardigden van de politie. Op een enkeling na zijn degenen die lid zijn van de Koninklijke Horeca Bond (KHB) uiterst tevreden over de communicatie met de gemeente. Er wordt op maandelijkse basis overlegd via de voorzitter van de KHB, die de leden vertegenwoordigt. Naar hun mening wordt er voldoende initiatief tot handhaving genomen door de gemeente en worden er goede afspraken gemaakt over verboden en mogelijkheden bij bijvoorbeeld evenementen in Leiden. Opvallend is dat de 24 ondernemers die niet aangesloten zijn bij de KHB, een andere mening aanhangen. Zij zijn van mening dat de gemeente slecht bereikbaar is en er sprake is van vriendjespolitiek. Het initiatief vanuit de gemeente mag intensiever worden. Tevens wordt de communicatie soms als onduidelijk ervaren. “Ik kreeg eerst te horen dat ik geen hekken buiten de deur mocht plaatsen om rijen te vormen. Twee weken later mocht het van iemand anders ineens weer wel.” Medewerkers vanuit de gemeente stellen dat het ook niet zo vreemd is dat het contact met niet-leden van de bond minder intensief is, omdat zij ervoor kiezen niet bij de vergaderingen te zijn. Aan het lidmaatschap zijn namelijk kosten verbonden. De bondleden betalen dus als het ware voor inzicht in gemeentelijke beleidsplannen en kunnen hun bijdrage leveren. Politieagenten zijn wel tevreden over het contact met de gemeente. Zelf hebben wijkagenten weinig direct contact met de gemeente, maar de communicatie verloopt via twee collega’s die hen vertegenwoordigen bij het overleg met de gemeente en daar zijn zij voldoende tevreden over. Tot slot kan er iets gezegd worden over de praktijkervaring van gemeenteambtenaren. Eigenaren van horecagelegenheden zouden graag zien dat afgevaardigden vanuit verschillende afdelingen ook eens in de praktijk een kijkje komen nemen. Er wordt een afstand tussen deze twee partijen ervaren doordat werknemers van de gemeente van bovenaf invloed hebben op het beleid zonder zelf kennis te nemen van de situatie. Ook voor de evaluatie van een maatregel zou dit effectiever zijn, omdat de gemeente dan zelf kan zien of een aanpak wel of niet werkt. Ook de politie onderschrijft dit gevoel. Het wordt soms als lastig ervaren om met medewerkers van de gemeente te praten over bepaalde situaties die de agenten heel anders inschatten, omdat zij er lijfelijk bij zijn geweest. Agenten hebben te maken met het uitgaanspubliek en hebben zo hun eigen manieren om met bijvoorbeeld jeugd om te gaan op basis van hun ervaring. De discrepantie tussen praktijkervaring van agenten en ambtenaren zou volgens hen verkleind moeten worden om de communicatie te verbeteren. 4.2 POLITIEBELEID In deze paragraaf wordt het beleid van de politie Leiden geschetst aan de hand van schriftelijk beleid van de politie in de vorm van het (integrale) districtsjaarplan 2011 (die integraal was samengevoegd met het jaarplan 2011 van de gemeente). Dit is aangevuld met informatie die vergaard is via de interviews met wijkagenten die actief zijn in het centrum van Leiden. Ook de ervaringen die het onderzoeksteam heeft opgedaan tijdens de observatieavonden met de politie worden hierin geïmplementeerd. Zowel de repressieve als de preventieve maatregelen komen aan bod. Enkele maatregelen zijn al besproken in het gemeentebeleid waardoor hier meer de nadruk ligt op de uitvoering daarvan. Ook naar aanleiding van het politiebeleid volgt er een evaluatie van de effectiviteit van het beleid, waarbij de meningen van alle actoren verwoord zullen worden. P LAN VAN AANPAK De insteek waarmee de politie tijdens uitgaansavonden handhaaft, is die van de ‘harde hand’. De politie tolereert heel weinig van ordeverstoorders. Mensen die de orde verstoren worden eerst aangesproken op hun gedrag door de agenten. Maar wanneer de desbetreffende personen hetzelfde gedrag voortzetten, wordt door de politie direct opgetreden. Dit houdt in dat ze aangehouden worden of een boete krijgen. Dit moet consequent gebeuren zodat het publiek weet dat de politie zodanig hard optreedt en het een afschrikkend effect heeft. Ordeverstoorders worden er al in het begin van de avond 25 uitgeplukt, zodat escalatie in de latere avond voorkomen wordt. Onder deze manier van handhaven valt ook het samenscholingsverbod dat de politie zoveel mogelijk handhaaft. De observaties van het onderzoeksteam bevestigen dat het zero tolerance beleid van de politie op de kruising Breestraat – Papengracht strikt wordt uitgevoerd door de politie. Wanneer verzoeken om weg te gaan bij jongeren niet werkt, worden zij of meegenomen, of ontvangen zij een boete voor bijvoorbeeld ordeverstoring of openbare dronkenschap. Voordat de nachtdienst van de politie de straat opgaat, wordt er een gezamenlijke briefing gehouden door de Chef van Dienst. Hierin wordt onder andere informatie uitgewisseld over belangrijke verdachten, gestolen voertuigen en veiligheidsrisicogebieden. Daarnaast wordt er voor die avond/nacht concreet besproken wat er te verwachten valt voor de agenten op straat. Iedereen wordt op de hoogte gesteld van bepaalde evenementen of feesten die er die avond georganiseerd zijn in de stad. Agenten worden tijdens de briefing geïnstrueerd om extra te controleren bij de horecagelegenheden waar mogelijkerwijs veel publiek verwacht wordt. De inzet op uitgaansavonden wordt door de afdeling planning ingedeeld. De eis dat er minimaal vier tot zes agenten op straat moeten zijn, is schriftelijk vastgelegd. Dit betekent niet dat deze agenten specifiek voor het uitgaansgebied ingezet worden. Een van de wijkagenten is echter van mening dat het “Veilig Uit Team”, dat voorheen bestond, weer nieuw leven ingeblazen moet worden, ten behoeve van het uitgaansgebied. In dit team zitten dan politiemedewerkers die gespecialiseerd zijn op het gebied van horecageweld waardoor de kwaliteit van de handhaving verbeterd zou worden. De planning bepaalt vervolgens op welke avonden er meer agenten worden ingezet, soms tot wel twaalf agenten op een nachtdienst. Dit is afhankelijk van de verwachte drukte, de beschikbaarheid van agenten en het aantal ziekmeldingen. Zoals in het gemeentebeleid is genoemd, heeft er een intensivering van politie-inzet plaatsgevonden. Naast auto- en motorsurveillance voert de politie ook surveillances in het centrum uit middels het biketeam. Dit is een team van agenten die op mountainbikes in en rondom de uitgaansgelegenheden surveilleren. Hierdoor kunnen zij sneller aanwezig zijn op voor auto’s moeilijk bereikbare plekken en hebben zij meer overzicht van wat er zich op straat afspeelt. De afstand tussen burger en politie wordt hierdoor verkleind. De politie implementeert zichzelf als het ware in het straatleven in plaats van dat ze van bovenaf toezicht houden. De inzet van politie te paard op uitgaansavonden dient ter afschrikking van het publiek en is tevens een middel om nauw betrokken te zijn bij de gebeurtenissen op straat. Door de combinatie van verschillende manieren om agenten in te zetten, tracht de politie de handhaving optimaal uit te kunnen voeren. Om het contact tussen de politie en de horecaondernemers te bevorderen, kan er gebruik gemaakt worden van de horecalijn. Dit is een speciaal politietelefoonnummer van het politiebureau Langegracht. Bij het ontstaan van incidenten kunnen ondernemers via dit nummer in direct contact komen met het bureau zonder dat de melding eerst via de meldkamer doorgegeven wordt. Tevens voert de districtchef van de politie driemaal per maand overleg met de leden van de Koninklijke Horeca Bond. De wijkagent van Leiden-Centrum overlegt wekelijks met de leden. Tijdens deze vergaderingen worden ook aan de deelnemers tips gegeven over hoe ze beter tegen geweld, diefstal en criminaliteit in het algemeen kunnen optreden. Naast deze communicatie met de horecaondernemers om samen geweld te handhaven, gaat de politie ook over de communicatie ten behoeve van de regelnaleving door de 26 eigenaren zelf. Als horecaondernemers een sanctie hebben gekregen (APV), wordt door de politie contact opgenomen en geadviseerd wat de ondernemer in de bedrijfsvoering kan veranderen om overlast en sancties in de toekomst te voorkomen. Om de mate van het uitgaansgeweld nog efficiënter in te kunnen perken, werkt de politie samen met particuliere beveiligers en portiers. Op basis van de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus dienen portiers en beveiligers een vergunning aan te vragen bij de korpschef om op te kunnen treden tegen geweldplegers in de horeca. Niet iedere horecagelegenheid maakt hier overigens gebruik van. Tijdens het surveilleren gaan de bikers langs verschillende horecagelegenheden om te informeren naar de stand van zaken op die avond: het aantal mensen dat aanwezig is, het type doelgroep dat aanwezig is, de sfeer die er heerst, eventuele bijzonderheden die gepland zijn en de verwachte tijd van eindigen van het feest. Dit gebeurt middels een praatje met de portiers en/of eigenaars. Door tijdgebrek en andere meldingen op een uitgaansavond gebeurt dit alleen bij de horecagelegenheden waar veel mensen en/of waar een bekende doelgroep van de politie aanwezig is. Ook bij het optreden van de politie bij incidenten spelen de portiers een belangrijke rol bij de informatieverzameling. Zij hebben vaak van dichtbij gezien wat er precies is gebeurd en welke verdachten daarbij betrokken zijn geweest. De politie kan door die hulp daadkrachtiger optreden. E FFECTIVITEIT De harde aanpak en de intensivering van de politie-inzet werpt zijn vruchten af. Zoals genoemd bij de effectiviteit van het gemeentebeleid zijn alle actoren hier tevreden over. Met name de politiemedewerkers zelf zijn erg te spreken over de inzet van politie te paard en de bike-teams. De ervaring leert dat de communicatie met de burger sterk verbeterd is door het dichtbij aanwezig zijn op straat en de agenten voelen zich meer wendbaar in het uitgaanscentrum. De dominante aanwezigheid van paarden als afschrikking werkt goed menen zij. De horecaondernemers zijn het hier mee eens en hebben het gevoel meer contact te hebben met de politie en sneller reactie te krijgen op hun meldingen. Ook meent het merendeel dat aanwezigheid van agenten een betere preventieve werking heeft dan het plaatsen van cameratoezicht. Een enkeling vindt dat de politie te weinig initiatief toont in de handhaving van uitgaansavonden en hebben het vertrouwen verloren. Het gaat hier voornamelijk om een gebrek aan communicatie waardoor het gevoel is ontstaan dat de politie selectief handelt en dus niet voor iedereen in gelijke mate bereikbaar is. Onderbezetting en de – volgens politiemedewerkers – te geringe bevoegdheden van de politie om hard op te treden, worden hierbij als redenen genoemd. Over de Horecalijn van de politie zijn de meningen verdeeld, maar de meerderheid van de ondernemers is er positief over te spreken. De politie is over het algemeen goed te bereiken en is snel ter plaatse wanneer het nodig is. Het heeft tevens een positieve uitwerking op het handhaven door de portiers. Omdat zij weten dat de politie hen binnen een paar minuten kan steunen bij de aanpak van een incident, zijn zij minder bevreesd om zelf hard op te treden tegen geweldplegers. Door het vooraf informatie krijgen van de aanwezige bedrijfsleider kan de politie ook meteen een inschatting maken van de situatie. Zo kan bijvoorbeeld meteen bepaald worden hoeveel agenten er nodig zullen zijn om het incident de kop in te drukken. Door het gebruik van de horecalijn wint de assistentie van de politie veel tijd en worden ondernemers en portiers sneller te hulp geschoten. Beide actoren ervaren dit als prettig. Wel bestaat er vanuit de horeca de wens om de lijn ook doordeweeks te kunnen raadplegen en mag de bereikbaarheid 27 van de lijn betrouwbaarder worden. Momenteel ervaren ondernemers dat de lijn niet altijd even bereikbaar is. Het contact tussen politie en portiers verloopt over het algemeen goed. Het van tevoren informeren van de politie over het soort feest dat er gaande is, wordt als zeer positief ervaren door de ondernemers. Hun portiers delen op een duidelijke manier hun informatie over klanten met de politie zodat verdachten ook geregistreerd worden. Deze informatie-uitwisseling zou volgens hen wel twee kanten op moeten gaan om het preventieve deurbeleid van portiers te verbeteren. Als bij beide partijen bekend is welke bezoekers overlast kunnen veroorzaken, zou dit de handhaving ten goede komen. Ook informeel contact, zoals het doen van een kopje koffie met de portiers, zou volgens hen kunnen bijdragen aan een goed contact tussen politie, ondernemers en portiers. De tevredenheid van de politiemedewerkers over het contact met de portiers is echter afhankelijk van de bereidheid per portier. “Van een aantal portiers krijg je bij aankomst meteen alle details die bij het incident horen, maar sommigen halen hun schouders op en weten van niets, die hebben alleen wat mensen naar buiten gegooid.” 4.3 BELEID IN HORECAGELEGENHEDEN Als samenwerkende actor met de politie en de gemeente, spelen horecaondernemers een grote rol bij de beheersing van uitgaansgeweld in Leiden. Echter bestaat er in deze sector geen vastgelegd gezamenlijk beleid voor deze handhaving. Dit blijkt uit interviews met geraadpleegde eigenaren en/of bedrijfsleiders van horecazaken die gevestigd zijn binnen de vier hotspots. Wel blijkt dat ondernemers een beleid voeren dat op vele punten overeenkomt met elkaar. Zij vormen als het ware een subcultuur die dezelfde richtlijnen hanteert zonder dat er voor de groep ondernemers bijvoorbeeld een convenant is opgesteld. W EIGERINGSBELEID Allereerst maken veel van de benaderde zaak gebruik van huisregels. Dit zijn schriftelijke voorschriften op een bord die bij entree al zichtbaar zijn voor het uitgaanspubliek. Het betreft onder andere gedragsregels die er preventief zorg voor dragen dat het personeel en gasten op een sociale manier behandeld worden. Daarnaast, afhankelijk van het soort publiek dat een zaak probeert aan te trekken, staan er kledingvoorschriften in vermeld. Het wordt belangrijk gevonden dat het publiek zich ook qua kleding aanpast aan de sfeer die er in een café heerst. Zodra het publiek bij elkaar past, ontstaat er minder botsing tussen verschillende groepen. “Petjes zorgen geheid voor opstootjes. Er zal hoe dan ook iemand zijn die het petje afpakt met als gevolg dat er irritatie opgewekt wordt.” Het niet passen bij de doelgroep van de zaak, is voor de meeste ondernemers een reden tot weigering van publiek bij de deur. Ook overmatig drankgebruik dat bij aankomst al zichtbaar is, is een criterium van het deurbeleid. Dit geldt in alle cafés en dient ter preventie van asociaal gedrag binnen de zaak. De regeling vanuit de gemeente betreffende de openingstijden – uiterlijke toegang tot 02:00 uur – zeggen de meesten na te leven. Het repressieve deel van het beleid dat ondernemers hanteren, houdt in dat klanten per direct uit de zaak verwijderd worden bij het overtreden van regels. Hierbij kan gedacht worden aan dronkenschap en asociaal of gewelddadig gedrag. Dit gebeurt echter weinig. Een veel voorkomende reden tot uitzetting is het gebruik van drugs. Zodra geconstateerd wordt dat klanten ofwel onder invloed zijn van drugs ofwel handelen in drugs, worden zij direct naar buiten begeleid. 28 Mensen die eerder geweigerd of verwijderd zijn, kunnen voor langere tijd de toegang ontzegd worden. Het aanvragen van een dergelijk verbod is mogelijk via de politie. Dit betekent niet dat de gestrafte persoon ook niet meer bij andere horecagelegenheden naar binnen mag. Maar ook zonder een officieel verbod worden klanten voor langere tijd geweigerd. Dit is naar eigen inzicht van de ondernemer. Dit kan dus variëren van slechts een week tot enkele maanden. Sommige ondernemers maken gebruik van een ‘zwartboekje’ waarin zij problematische klanten registreren. Anderen kiezen ervoor om iedere week met een frisse blik te kijken naar hoe een klant zich gedraagt aan de deur. Niet overal worden portiers ingezet, maar wel bij de meeste zaken die in de weekendnachten lang open blijven. De inzet bestaat uit maximaal twee portiers die de uitvoer van het weigering- en uitzetbeleid op zich nemen. Tijdens evenementen of verwachte drukke dagen worden er over het algemeen vier portiers ingeschakeld. Portiers hebben met de eigenaar goed afgestemd welk publiek ze willen aantrekken en wie er geweigerd moeten worden. Ondernemers zien de houding van hun portiers graag als communicatief en coöperatief in plaats van agressief. Een aanpak waarbij geweld en dominantie gebruikt worden als handhavingsmiddelen, wordt zo veel mogelijk vermeden. Over het algemeen ervaren de portiers nauwelijks gewelddadige reacties van publiek dat geweigerd wordt. In zaken waar geen gebruik wordt gemaakt van portiers, heeft het barpersoneel de verantwoordelijkheid over het oplossen van incidenten. V EILIGHEIDSMIDDELEN Om de veiligheid in een horecaonderneming te bevorderen, gebruiken vele eigenaren overeenkomstige middelen. ‘Overzicht’ is daarbij het belangrijkste sleutelwoord. Bijna overal worden er camera’s opgehangen en de verschillende opnames zijn op één monitor te raadplegen. Dit vergroot niet alleen het overzicht op de zaak en het gedrag van de mensen, maar dient ook als afschrikking voor het publiek. Iedere eigenaar maakt zelf een inschatting over het aantal camera’s dat hij nodig acht. Ook de inrichting en de sfeer van een café kunnen bijdragen aan de overzichtelijkheid ter voorkoming van uitgaansgeweld. “Een manager moet eigenlijk alle hoeken en gaten van de zaak zelf kunnen zien.” Moeilijk zichtbare hoekjes worden bij de inrichting dus zoveel mogelijk vermeden, maar dit is niet altijd haalbaar door de bouw van het pand. Ook zorgen ondernemers voor voldoende verlichting in de zaak. Het is belangrijk dat al het werkzame personeel dezelfde richtlijnen hanteert en consequent handelt. Sommige ondernemers zorgen er voor dat hun personeel getraind is op het detecteren van problematische klanten en het oplossen van incidenten, maar dit gebeurt niet in het merendeel van de ondernemingen. Vaak neemt de werknemer met de meeste sociale vaardigheden de taak op zich om bijvoorbeeld mensen uit de zaak te verwijderen. Dit is eerder een automatisch proces dan dat het getraind wordt aan al het personeel. Voor de extra beveiliging voor het personeel en de klanten, wordt er wel bijna overal gebruik gemaakt van een oproepbelletje. Deze hangt bij de bar en de oproep komt meteen aan bij de portiers als teken dat zij direct binnen moeten ingrijpen. E FFECTIVITEIT Omdat de horeca niet als één instantie geldt met een gezamenlijk beleid, is de mening van de gemeente en de politie over de handhaving van ondernemers buiten beschouwing gelaten. Deze actoren hebben weliswaar te maken met het verlenen van vergunningen, het controleren van brandveiligheid en de samenwerking met portiers, maar staan verder buiten het ‘beleid’ dat de horeca hanteert om geweld te 29 handhaven. Daarom zal de evaluatie van de effectiviteit hiervan slechts aan de hand van praktijkervaringen van geïnterviewde ondernemers behandeld worden. Percepties vanuit de horeca over het contact met politie en gemeente zijn al afdoende verwoord in de vorige paragrafen en zullen hier niet meer aan bod komen. Opvallend is dat volgens de overgrote meerderheid van de horecaondernemers, het grootste probleem waar zij mee te kampen heeft, het gebruik van cocaïne is. Dit komt veel voor en leidt vaker dan andere redenen tot asociaal gedrag en uitzettingen van klanten. Daarnaast worden onder andere alcohol, attitudes van de jeugd en relatieruzies genoemd als oorzaken van horecageweld. Hierbij moet benadrukt worden dat de horecaondernemers horecageweld als een relatief klein probleem ervaren binnen Leiden. De inzet van portiers bij de deur werkt ook goed ter preventie van agressief gedrag. Er worden nauwelijks problemen ervaren bij het weigeren of het verwijderen van mensen uit de zaak en het wordt consequent uitgevoerd. Eigenaren hebben voldoende overzicht over hun zaak en zijn tevreden met het selecteren van publiek dat ze toelaten. Ook nemen zij zelf direct de verantwoordelijkheid wanneer een klant overlast veroorzaakt en er uitgezet moet worden. Het contact tussen portiers en eigenaren is overal heel goed. De portiers hebben voldoende bevoegdheden om het publiek te controleren. Er is geen behoefte aan extra cameratoezicht op straat omdat dit overbodig lijkt te zijn. Tot nu toe is er weinig contact tussen de horecaondernemers onderling. Als er contact is, is dit vaak op persoonlijke en informele basis in plaats van op zakelijk gebied. Er bestaat dus geen samenwerkingsverband tussen eigenaren, maar op bepaalde vlakken wordt dit wel van belang geacht. Velen zijn van mening erbij gebaat te zijn om met elkaar gegevens uit te wisselen over problematische klanten. Er wordt inmiddels een database geïnitieerd door de wijkagent, waarmee iedereen inzicht zou kunnen krijgen in de lijst van raddraaiers. Het merendeel van de horecaondernemers zou dit als een grote verbetering zien. Het zou ook prettig zijn als bekend is welke bezoekers er in een andere zaak een ontzegging opgelegd hebben gekregen. Op dit moment leert een klant weinig van zijn fouten omdat diegene in een andere zaak wel weer binnen stapt. Op dit gebied zou de horeca meer een eenheid willen vormen en zou een ontzegging wat hen betreft overal mogen gelden. Dat zou ook automatisch betekenen dat er meer gebruik gemaakt zal worden van de mogelijkheid om bij de politie een collectieve ontzegging aan te vragen. Want tot dusver ontzeggen ondernemers voornamelijk zelf bezoekers de toegang op een informele manier, wat de efficiëntie van de handhaving belemmert. 30 5. BEST PRACTICES In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de best practices die in Nederlandse gemeenten worden toegepast om uitgaansgeweld aan te pakken en die mogelijk in Leiden toepasbaar zijn. Een overzicht van alle best practices op het gebied van uitgaansgeweld kan worden gevonden op de website van het Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV, 2011). Wat betreft de definitie van best practices dient te worden opgemerkt dat hier niet wordt gesproken over best practices in wetenschappelijke zin, waarbij de effectiviteit door middel van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek met voor- en nameting onderzocht is. De effectiviteit van de besproken maatregelen is echter vastgesteld door te kijken naar cijfers van veiligheidsmonitoren en politieregistraties. Als sprake is van een daling in uitgaansgeweldincidenten na de invoering van een maatregel, wordt hier gesproken van een best practice. Bij het bespreken van de best practices kan onderscheid worden gemaakt in drie verschillende soorten van aanpak, die zich richten op een bepaald aspect van uitgaansgeweld. De eerste soort aanpak heeft betrekking op het terugdringen van alcohol- en drugsmisbruik. De tweede soort aanpak betreft maatregelen op de plaats en de omgeving waarin horecageweld zich voordoet, waarbij zowel gedacht kan worden aan maatregelen in de horecagelegenheid zelf als daarbuiten, op straat. Tot slot richt de laatste soort aanpak zich op de daders van uitgaansgeweld, zoals de aanpak van veelplegers van uitgaansgeweld. Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat de indeling in de drie verschillende soorten van aanpak niet inhoudt dat sprake is van een strikte scheiding tussen de drie soorten aanpakken. Sommige best practices hebben bijvoorbeeld zowel betrekking op het terugdringen van alcoholmisbruik als op maatregelen op de plaats waar het geweld zich voordoet. Bij de indeling is dan gekeken naar waar de best practice het meest betrekking op heeft. De best practices die besproken zullen worden betreffen de Haltafdoening alcohol, cameratoezicht, Barcode, Bar Veilig en de Collectieve horecaontzegging. De keuze om juist deze best practices te bespreken komt grotendeels voort uit de interviews die afgenomen zijn. In interviews met eigenaren van uitgaansgelegenheden en de politie komt naar voren dat alcohol een belangrijke rol speelt bij uitgaansgeweld. Tegelijkertijd blijkt uit de interviews dat het merendeel van het horecapersoneel niet getraind is in het detecteren en oplossen van alcohol gerelateerde incidenten. Door middel van cursussen (zoals Bar Veilig en Barcode) kan het personeel getraind worden om situaties beter in te kunnen schatten en in te kunnen grijpen voordat een situatie uit de hand loopt. Hier sluit de collectieve horecaontzegging bij aan. Op het moment dat een persoon uit een gelegenheid wordt gezet en makkelijk weer bij een ander binnenkomt, is het probleem niet opgelost, maar verplaatst het zich. Een collectieve horecaontzegging zou hierbij uitkomst kunnen bieden. Uit de interviews blijkt dat de horecaondernemers hier positief tegenover staan. De politie gaf hiernaast aan dat cameratoezicht kan helpen om sneller en makkelijker daders van uitgaansgeweld te kunnen opsporen. B EST PRACTICES OP HET GEBIED VAN TERUGDRINGEN ALCOHOL - EN DRUGSMISBRUIK Haltafdoening alcohol: De Halt-afdoening alcohol is ontwikkeld door het Trimbos Instituut en richt zich op minderjarigen die zich onder invloed van alcohol schuldig maken aan overlast, vernieling en openbaar dronkenschap in of rondom een uitgaansgelegenheid. Bij deze afdoening volgen jongeren een leertraject 31 waarin gevolgen van alcoholmisbruik worden behandeld en wordt er ingegaan op het voorkomen van overlast gevend gedrag. De primaire verantwoordelijkheid bij deze interventie ligt bij de politie, omdat zij als eerste in aanraking komt met de jongeren en vervolgens ook de eerste stap zet in het vervolgingstraject. De gemeente kan een belangrijke rol spelen als regievoerder, die aanstuurt en de voortgang van het project monitort. Het is bovendien de taak van de gemeente om als APV verantwoordelijke te zorgen voor strafbaarstelling van vormen van overlast en baldadigheid. De Haltafdoening wordt in een aantal regio’s toegepast (onder andere Twente en Gooi en Vechtstreek) en de jongeren en ouders hebben een doorgaans positieve mening over de afdoening (Kuppens, Nieuwenhuis & Ferwerda, 2011). Een kanttekening is wel dat de afdoening gericht is op jongeren die relatief lichte delicten plegen. Jongeren die zich schuldig maken aan geweldsdelicten, zoals mishandeling of bedreiging, komen niet in aanmerking voor deze afdoening. B EST PRACTICES MET BETREKKING TOT PLAATS EN OMGEVING WAARIN HORECAGEWELD ZICH VOORDOET Cameratoezicht: Bij cameratoezicht kan enerzijds worden gedacht aan camera’s in een uitgaansgelegenheid en anderzijds aan camera’s in de openbare ruimte (het uitgaansgebied). We beperken ons hier tot plaatsing van camera’s in de openbare ruimte, hetgeen valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente en op grond van artikel 151c Gemeentewet kan worden bewerkstelligd. Cameratoezicht ziet niet op een specifiek aspect van uitgaansgeweld. Het dient er toe om sneller te kunnen reageren op (mogelijke) incidenten en daders van uitgaansgeweld te kunnen opsporen. Hierbij is van belang dat de beelden van goede kwaliteit zijn. Beelden dienen ook direct te worden uitgelezen, zodat de politie direct gestuurd kan worden naar een incident. Als dit niet gebeurt, boet cameratoezicht een groot deel aan waarde in. Bij het gebruik van cameratoezicht kan een aantal kritische kanttekeningen worden geplaatst. Zo blijkt het preventieve effect van cameratoezicht klein te zijn, omdat veel daders onder invloed en/of hevig geëmotioneerd zijn en daardoor geen rekening houden met de aanwezigheid van camera’s (Van Noije & Wittebrood, 2008). Bovendien zullen calculerende daders een conflict juist buiten het zicht van de camera proberen te beslechten. Ondanks de kanttekeningen blijkt cameratoezicht een positieve uitwerking te kunnen hebben op het aantal geweldsincidenten op straat, zo laten ervaringen in bijvoorbeeld Rotterdam en Ede zien (Korterik, 2000; Snippe et al., 2003). Bij cameratoezicht moet wel rekening worden gehouden met een relatief hoge kostenpost: de techniek en het live uitlezen maken cameratoezicht een relatief dure interventie. Barcode: De cursus Barcode voor horecapersoneel is ontwikkeld door het Trimbos-instituut en maakt onderdeel uit van het project Uitgaan, Alcohol en Drugs. De cursus kan in heel Nederland worden gevolgd en wordt gegeven door een medewerker van de verslavingszorg en/of GGD. Doel is om horecapersoneel te trainen om op professionele en adequate wijze om te gaan met zaken als dronken jongeren en alcoholmisbruik. De achterliggende gedachte achter de cursus is dat personeel een belangrijke rol kan spelen bij het tegengaan van horecageweld, iets dat ook in de achtergrondliteratuur is besproken. Het initiatief voor het volgen van de cursus ligt hoofdzakelijk bij de horecaondernemer. De gemeente kan echter een belangrijke stimulerende rol spelen, bijvoorbeeld door het verlenen van een subsidie voor horecaondernemers die overwegen de cursus te volgen. In 2005/2006 is door het Trimbosinstituut onderzoek gedaan naar de effectiviteit. De cursus scoorde bij de deelnemers een 7.6. De deelnemers gaven aan dat ze signalen van drugs- en alcoholgebruik leerden kennen en hoe ze hierop 32 moesten reageren. Kanttekeningen die genoemd moeten worden, zijn dat de Barcode niet verplicht kan worden aan het personeel. De kosten voor de cursus liggen bij de horecaondernemers zelf en zij moeten zelf de stap zetten om een cursus te volgen. Daarnaast is het lastig om trainingen te plannen aangezien het horecapersoneel vaak in de avonduren werkt. Bar Veilig: Deze interventie sluit nauw aan op Barcode en kan dan ook in combinatie met Barcode worden gevolgd. Deze interventie is net als de cursus Barcode ontwikkeld door het Trimbos-instituut. Bar veilig bestaat uit twee delen: 1. een zogenaamd ‘checklist-gesprek’, waarbij door een medewerker van de gemeente op basis van een gestandaardiseerde checklist wordt bekeken welke fysieke aspecten van de horecagelegenheid kunnen worden aangepast om de kans op agressie te verlagen; 2. een cursus voor het personeel. In deze cursus wordt aandacht besteed aan het omgaan met agressie van klanten (ook richting horecapersoneel) en preventieve beïnvloeding van klanten. Ook bij deze best practice ligt de hoofdverantwoordelijkheid bij de horecaondernemer. De taak van de gemeente ligt vooral in het afnemen van de checklist en het zorgen voor communicatie met en werving van de horeca. Bar Veilig is sinds 2010 landelijk beschikbaar en in verschillende gemeentes toegepast (Deventer, Doetinchem, Utrecht, Rotterdam, Bussum en Weert). De gemeenten Utrecht, Doetinchem en Deventer waren de eerste gemeenten die meededen aan de pilot van Bar Veilig. Hierbij kwam naar voren dat Bar Veilig aansluit op de behoefte en werkwijze van de horeca (Put, 2009). B EST PRACTICES MET BETREKKING TOT DE AANPAK VAN DADERS VAN UITGAANSGEWELD Collectieve horecaontzegging: De collectieve horecaontzegging (CHO) is een privaatrechterlijk instrument en is ontwikkeld door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De collectieve horecaontzegging kan opgelegd worden bij personen die geweld, overlast of een ander delict in de horeca plegen. Deze ontzegging geldt dan voor alle aangesloten horecagelegenheden voor een bepaalde tijd. Dit hangt af van de zwaarte van het delict. Het doel is minder geweld in horecagelegenheden. Ook bij deze best practice ligt de verantwoordelijkheid en het initiatief bij de horecaondernemers. De gemeente maakt het veiligheidsbeleid en heeft een regierol en speelt dus een belangrijke rol bij de toepassing van het instrument in de gemeente. Naast de gemeente en de lokale horecaondernemers spelen ook de lokale afdeling van Koninklijke Horeca Nederland, de politie en het openbaar ministerie een rol bij de uitvoering van de collectieve horecaontzegging. Er zijn verschillende varianten mogelijk op de CHO. Zo krijgt in Amersfoort iemand ook een CHO als de persoon een ambtenaar in functie beledigt en wordt in diverse gemeenten, zoals Apeldoorn en Enkhuizen een combinatie gemaakt met een gebiedsverbod. In totaal zijn er inmiddels 80 gemeenten die gebruik maken van de CHO. In onder andere Apeldoorn en Amersfoort is de aanpak geëvalueerd. Uit beide evaluaties komt een daling naar voren van het aantal geweldsincidenten na invoering van de aanpak. Wel kan een verplaatsingseffect optreden, omdat de personen die een ontzegging gehad hebben bij niet aangesloten horecaondernemers binnen komen. Ook is het zo dat het ongewenste gedrag zich mogelijk verplaatst naar de openbare ruimte. Hiernaast brengt de CHO een investering in tijd mee. Hierbij moet gedacht worden aan het feit dat er draagvlak gecreëerd moet worden onder ondernemers en gemeente en alle administratie die daarmee gepaard gaat. Het kan daarom een jaar duren voordat de eerste CHO opgelegd kan worden. 33 6. SAMENVATTING & CONCLUSIES In dit onderzoek is gekeken naar verschillende aspecten van uitgaansgeweld in Leiden. Enerzijds is gekeken naar de cijfermatige ontwikkeling van uitgaansgeweld in Leiden en is een vergelijking gemaakt met andere studentensteden. Anderzijds is ook gekeken naar het beleid op het gebied van uitgaansgeweld en met name hoe de betrokken actoren dit beleid ervaren. Daarnaast is ook een overzicht gegeven van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van uitgaansgeweld en mogelijk toepasbare best practices. In dit onderzoek stonden de volgende deelvragen centraal: 1. Hoe scoort Leiden in vergelijking met andere (studenten)steden? 2. Wat is de ontwikkeling van uitgaansgeweld in Leiden door de jaren heen? 3. Is er meer te zeggen over de aard, geografische en temporele spreiding van het uitgaansgeweld in Leiden? 4. Wat kan er gezegd worden over de rol van alcohol en drugs in het uitgaansgeweld in Leiden? 5. Wat is het bestaande beleid van politie, gemeente en horeca in Leiden? 6. Hoe ervaren de betrokken actoren de uitvoering van het beleid? 7. Welke best practices bestaan er in Nederland en zijn deze toepasbaar in Leiden? Uit zowel de slachtofferenquête Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) als de BVH (politieregistratie) blijkt dat er geen sprake is van een stijging in uitgaansgeweld in Leiden. Uit beide bronnen valt juist op te maken dat sprake is van een stabiel aantal incidenten (Grafiek 3 voor de IVM en Grafiek 4 voor de BVH). Om Leiden te vergelijken met de andere studentensteden Nijmegen, Groningen en Tilburg, is gekeken naar het aantal aangiften van openlijke geweldpleging, mishandeling en bedreiging in het landelijke registratiesysteem GIDS. Er is specifiek voor dit systeem gekozen, omdat dit de enige registratiemethode is die in heel Nederland exact hetzelfde is. Op basis van het aantal aangiften per 1000 inwoners (ofwel ratio) van de verschillende steden kan gezegd worden dat Leiden een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt van 2007 tot en met 2010 (zie grafiek 5). Het aantal aangiften van de genoemde delicten is in die periode meer dan gehalveerd. Deze daling heeft zich ook voorgedaan in de andere studentensteden, maar is niet zo sterk als in Leiden. De daling van de ratio in Leiden lijkt vooral te danken aan de afname van het aantal aangiften van mishandeling; deze is het sterkst gedaald tussen 2007 en 2010 (zie grafiek 8). In 2011 is de ratio licht gestegen, maar deze stijging is wel de laagste van alle steden. Uit de interviews met verschillende gemeentelijke ambtenaren en politiemedewerkers blijkt dat uitgaansgeweld niet als een groot probleem ervaren wordt. Politieagenten en de horecaondernemers denken dat het in de laatste tien jaren sterk is afgenomen. Het feit dat uitgaansgeweld in Leiden niet als een groot probleem ervaren wordt, zou het gevolg kunnen zijn van maatregelen die zowel de gemeente, politie als de horecaondernemers genomen hebben. Onder de maatregelen die de gemeente heeft toegepast vallen: de toelatings- en sluitingstijden, het aanwijzen van speerpuntgebieden, bestuurlijke sancties, het samenscholingsverbod, verhoogde inzet van politie en de verschillende overleggen die plaatsvinden. De politie-inzet is geïntensiveerd. De politie treedt op met 34 een harde hand, handhaaft het samenscholingsverbod en werkt samen met horecaondernemers en portiers. Bij de horecaondernemers bestaan de maatregelen uit: de huisregels, het naleven van de openingstijden, het inzetten van portiers, het ophangen van camera’s, overzichtelijk houden van de inrichting en het trainen van het personeel. De mate van toepassing van deze maatregelen verschilt per horecaondernemer. Dit verschilt per ondernemer. Het toelatings- en sluitingstijdenbeleid wordt door zowel gemeentelijke ambtenaren, politiemedewerkers als horecaondernemers als het belangrijkste middel ter voorkoming van uitgaansgeweld gezien. Op het gebied van bestuurlijke handhaving valt echter volgens verschillende respondenten nog terrein te winnen voor de gemeente. Volgens politiemedewerkers laten de bestuurlijke sancties van de gemeente veel te lang op zich wachten, soms bijna een jaar. Hierdoor boet de overtuigingskracht van de bestuurlijke handhaving in. Iets dat bevestigd wordt door verschillende anekdotes van horecaondernemers. Zo zijn er weleens misverstanden ontstaan over de datum van ingang van de sanctie om de zaak voor een maand te sluiten. De eigenaar had de zaak al lang gesloten en toen volgde maanden later opeens een brief dat de sanctie vanaf dat moment van toepassing was. Het strikt handhaven van het samenscholingsverbod op de kruising tussen de Breestraat en de Papengracht heeft voor een betere ambiance gezorgd dan voorheen. Dit wordt door alle drie de actoren bevestigd. Preventief fouilleren is daarentegen heel weinig toegepast. Zowel bij politiemedewerkers als bij de ondernemers is hier geen enthousiasme voor. Ondernemers denken zelfs dat de sfeer rondom de uitgaansgelegenheid hierdoor verpest zou worden. Bovendien zijn alle actoren tevreden met de harde aanpak en de geïntensiveerde inzet van de politie. Hierdoor is het contact met de burgers en de ondernemers verbeterd. Toch bestaat het gevoel bij enkele ondernemers, dat de politie selectief handelt. Over de Horecalijn is de meerderheid van de ondernemers positief te spreken. Door de lijn is de politie snel ter plaatse wanneer het nodig is. Ook het contact tussen politie, portiers en ondernemers is in het algemeen goed. De ondernemers die lid zijn van Koninklijke Horeca Nederland zijn in het algemeen tevreden met het contact met de gemeente. Dit is anders voor degenen die geen lid zijn van de bond. Zij zijn van mening dat de gemeente slecht bereikbaar is en dat er sprake zou zijn van vriendjespolitiek. Ook de politiemedewerkers zijn te spreken over de communicatie met de gemeente. Cocaïnegebruik vormt het grootste probleem waarmee horecaondernemers te maken hebben. Veel plegers van uitgaansgeweld zijn onder invloed van cocaïne, zo stelt een overgrote meerderheid van de ondernemers. Het aanpakken van de handel in en gebruik van cocaïne in de horeca, dient dan ook een hoge prioriteit te krijgen. Het is van groot belang dat de gemeente bij het ontwikkelen van beleid expliciet aandacht besteedt aan dit probleem en concrete invulling geeft aan de aanpak van cocaïnegebruik en cocaïnehandel in de horeca. Omdat er tamelijk weinig kennis voorhanden is over aanpak van cocaïnegebruik in de uitgaanswereld, zou de gemeente in dit kader samen kunnen werken met andere gemeenten en/of instanties om zo de krachten te bundelen. Ook alcoholmisbruik draagt volgens veel respondenten bij aan het ontstaan van uitgaansgeweld. Het is opvallend dat veel ondernemers te kennen geven dat hun personeel niet is getraind in het omgaan met dronken of problematische klanten en alcohol gerelateerd geweld. Wetenschappelijk onderzoek laat echter zien dat goed getraind personeel de kans op uitgaansgeweld in de horecagelegenheid verkleint. 35 Op dit terrein valt dan ook nog winst te behalen, bijvoorbeeld door het volgen van de cursus Barcode of Bar veilig door personeel van de Leidse horeca. De gemeente kan hierin wellicht een stimulerende rol spelen. De gemeente kan bijvoorbeeld als coördinator fungeren als meerdere horecaondernemers de cursus afnemen. Het inzetten van portiers bij de deur werkt goed ter preventie. Er worden weinig problemen ervaren bij het weigeren van problematische bezoekers. Er bestaat weinig contact tussen de horecaondernemers onderling. Dit gebeurt in Leiden nu slechts op persoonlijke en informele basis. Er bestaat geen samenwerkingsverband tussen de horecaondernemers, hoewel de meerderheid dit van belang vindt. Onder de ondernemers is er veel animo voor een collectieve horecaontzegging. Zij zijn bereid om informatie over problematische klanten uit te wisselen. Een van de wijkagenten zou het liefst een database ontwikkeld zien worden, waarin raddraaiers worden geregistreerd. Andere gemeenten passen deze best practice reeds met succes toe. Het is daarom aanbevelingswaardig dat de gemeente Leiden zich hier ook actief voor gaat inspannen. 36 BIJLAGE 1: LITERATUURLIJST Benson, D., & Archer, J. (2002). An ethnographic study of sources of conflict between young men in the context of the night out. Psychology, evolution & gender, 4, 3-30. CCV. (2011). http://www.hetccv.nl/dossiers/Uitgaansgeweld/menu/index?filter=1 COT. (2009). Stad en Ommeland. Veiligheidsanalyse Groningse binnenstad: uitgaansgeweld, maatregelen, effecten. Chermack, S. T., & Blow, F. C. (2002). Violence among individuals in substance abuse treatment: the role of alcohol and cocaine consumption. Drug and alcohol dependence, 66, 29-37. Felson, R. B., & Burchfield, K. B. (2004). Alcohol and the risk of physical and sexual assault victimization. Criminology, 42, 837-860. Fillmore, M. T., Weafer, J. (2004). Alcohol impairment of behaviour in men and women. Addiciton, 99, 258–265. Graham, K., Bernards, S., Osgood, W. D., & Wells, S. (2006). Bad nights or bad bars? Multi-level analysis of environmental predictors of aggression in late-night large-capacity bars and clubs. Addiction, 101, 1569-1580. Graham, K., & Wells, S. (2003). ‘Somebody’s gonna get their head kicked in tonight!’ Aggression among young males in bars – A question of values? British journal of criminology, 43, 546-566 Graham, K., Wells, S., & West, P. (1997). A framework for applying explanations of alcohol-related aggression to naturally occuring aggressive behavior. Contemporary drug problems, 24, 62-5 666. Homel, R., Carvolth, R., Hauritz, M., Mcilwain, G., & Teague R. (2004). Making licensed venues safer for patrons: what environmental factors should be the focus of interventions? Drug and alcohol review, 23, 19-29. Homel, R., & Tomsen, S. (1993). Hot spots for violence: The environment of pubs and clubs. In Homicide: Patterns, prevention, and control, (p. 53-66). Canberra: Australian Institute of Criminology. Hughes, K., Bellis, M. A., Calafat. A., Juan, M., Schnitzer, S., & Anderson, Z. (2008). Predictors of violence in young tourists: a comparative study of British, German and Spanish holidaymakers. European journal of public health, 18, 569-574. Korterik, M. (2000). Ogen in de nacht. Eindevaluatie cameratoezicht Ede. Ede: Gemeente Ede. Kuppens, J., Nieuwenhuis, A., & Ferwerda, H. (2011). Los van de drank. Procesevaluatie Haltafdoening alcohol. Arnhem: Advies en onderzoeksgroep Beke. 37 Macdonald, S., Erickson, P., Wells, S., Hathaway, A., & Pakula, B. (2008). Predicting violence among cocaine, cannabis and alcohol treatment clients. Addictive behaviors, 33, 201-205. Put, S. (2009). “Personeelsleden moeten dezelfde regels hanteren”. Secondant, 5, 30-33. Rossow, I., & Norström, T. (2011). The impact of small changes in bar closing hours on violence. The Norwegian experience from 18 cities. Addiction,107 , 1-8. Schnitzer, S., Bellis, M. A., Anderson, Z., Hughes, K., Calafat, A., Juan, M., & Kokkevi, A. (2010). Nightlife violence: gender-specific view on risk factors for violence in nightlife settings: a cross-sectional study in nine european countries. Journal of interpersonal violence, 25, 1094-1112. Snippe, J., Kruize, A., Merkelijn, B., Naaijer, H., & Bieleman, B. (2003). Evaluatie cameratoezicht Rotterdam. Stichting Intraval. Tomsen, S. (1997). A top night: social protest, masculinity and the culture of drinking violence. British journal of criminology, 37, 90-102. Trimbos Instituut. (2011). Effecten cocaïne. Geraadpleegd op 11 december 2011, via http://www.trimbos.nl/onderwerpen/alcohol-en-drugs/cocaine/cocaine-algemeen/effecten. Van Aalst, I., & Van Liempt, I. (2011). Uitgaansstad onder spanning. Justitiële verkenningen, 37, 9-24. Van der Linden, J., Knibbe, R. A., & Joosten, J. (2004). Geweld bij uitgaan en op straat. Een algemeen bevolkingsonderzoek naar de invloed van alcohol- en drugsgebruik. Universiteit Maastricht. Van Hasselt, N., Van Bunningen, N., & Bovens, R. (2011). Alcohol en agressie: een complexe relatie. Justitiële verkenningen, 37, 65-81. Van Noije, L. & Wittebrood, K. (2008). Sociale veiligheid ontsleuteld. Sociaal en cultureel planbureau. 38 BIJLAGE 2A: HOTSPOTS Groningen Gelkingestraat Grote Markt Peperstraat Poelestraat Leiden Breestraat Hogewoerd Lammermarkt Nieuwe Beestenmarkt Nijmegen Bisschop Hamerstraat Grote straat Molenstraat Wintersoord Tilburg Heuvel Heuvelring Paleisring Piusplein BIJLAGE 2B: STRATEN LEIDS UITGAANSGEBIED Beestenmarkt Nieuwe Beestenmarkt Oude Singel Steenstraat Turfmarkt Stadhuisplein Nieuwe Rijn Burgsteeg Nieuwestraat Beschuitsteeg Hartesteeg Diefsteeg Pieterskerkchoorsteeg Pieterskerkhof Pieterskerkgracht Korte Mare Lammermarkt Lange Mare Oude Vest Janvossensteeg Hogewoerd Noordeinde Doelensteeg Rapenburg Breestraat Schoolsteeg Langebrug Papengracht 39 BIJLAGE 3: CIJFERS T ABEL 2: A BSOLUTE AANTALLEN AANGIFTEN OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN PERSONEN , BEDREIGING EN MISHANDELING UIT GIDS OP DE HOTSPOTS LEIDEN INWONERS NIEUWE BEESTENMARKT BREESTRAAT HOGEWOERD LAMMERMARKT TOTAAL RATIO PER 1000 INW GRONINGEN INWONERS GROTE MARKT POELESTRAAT PEPERSTRAAT GELKINGESTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW TILBURG INWONERS PIUSPLEIN PALEISRING HEUVEL HEUVELRING TOTAAL RATIO PER 1000 INW NIJMEGEN INWONERS MOLENSTRAAT WINTERSOORD GROTESTRAAT BISSCHOP HAMERSTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW 2006 2007 2008 2009 2010 2011 118 069 59 44 9 29 117 485 49 53 18 26 116 878 38 35 17 19 116 787 13 39 6 20 117 123 11 30 6 9 117 915 11 23 9 16 141 1,19 146 1,24 109 0,93 78 0,67 56 0,48 59 0,50 2006 2007 2008 2009 2010 2011 180 729 193 85 34 44 181 613 174 90 52 62 182 484 146 100 47 47 184 227 141 76 100 30 187 298 101 68 84 27 189 991 67 85 71 35 356 1,97 378 2,08 340 1,86 347 1,88 280 1,49 258 1,36 2006 2007 2008 2009 2010 2011 200 380 82 27 45 88 201 259 69 44 92 86 202 091 100 87 73 79 203 464 90 49 84 68 204 853 38 33 79 63 206 240 29 23 82 52 242 1,21 291 1,45 339 1,68 291 1,43 213 1,04 186 0,90 2006 2007 2008 2009 2010 2011 159 522 88 3 16 6 160 907 93 5 34 11 161 251 97 7 24 5 161 817 82 10 20 11 162 963 58 1 9 6 164 223 73 6 11 4 113 0,71 143 0,89 133 0,82 123 0,76 74 0,45 94 0,57 40 T ABEL 3: A BSOLUTE AANTALLEN AANGIFTEN OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN PERSONEN UIT GIDS OP DE HOTSPOTS LEIDEN INWONERS NIEUWE BEESTENMARKT BREESTRAAT HOGEWOERD LAMMERMARKT TOTAAL RATIO PER 1000 INW GRONINGEN INWONERS GROTE MARKT POELESTRAAT PEPERSTRAAT GELKINGESTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW TILBURG INWONERS PIUSPLEIN PALEISRING HEUVEL HEUVELRING TOTAAL RATIO PER 1000 INW NIJMEGEN INWONERS MOLENSTRAAT WINTERSOORD GROTESTRAAT BISSCHOP HAMERSTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW 41 2006 2007 2008 2009 2010 2011 118 069 4 7 0 3 117 485 6 4 1 1 116 878 5 2 1 0 116 787 0 7 1 2 117 123 1 8 2 0 117 915 4 4 1 3 14 0,12 12 0,10 8 0,07 10 0,09 11 0,09 12 0,10 2006 2007 2008 2009 2010 2011 180 729 17 8 7 4 181 613 24 9 5 6 182 484 13 17 4 2 184 227 31 12 18 6 187 298 17 10 10 0 189 991 13 8 8 2 36 0,20 44 0,24 36 0,20 67 0,36 37 0,20 31 0,16 2006 2007 2008 2009 2010 2011 200 380 9 4 4 9 201 259 9 9 7 15 202 091 7 15 3 15 203 464 12 7 11 10 204 853 8 4 8 11 206 240 3 3 9 9 26 0,13 40 0,20 40 0,20 40 0,20 31 0,15 24 0,12 2006 2007 2008 2009 2010 2011 159 522 9 1 0 2 160 907 10 2 4 4 161 251 6 1 1 1 161 817 8 0 4 3 162 963 8 0 1 1 164 223 10 0 1 0 12 0,08 20 0,12 9 0,06 15 0,09 10 0,06 11 0,07 T ABEL 4: A BSOLUTE AANTALLEN AANGIFTEN BEDREIGING UIT GIDS OP DE HOTSPOTS LEIDEN INWONERS NIEUWE BEESTENMARKT BREESTRAAT HOGEWOERD LAMMERMARKT TOTAAL RATIO PER 1000 INW GRONINGEN INWONERS GROTE MARKT POELESTRAAT PEPERSTRAAT GELKINGESTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW TILBURG INWONERS PIUSPLEIN PALEISRING HEUVEL HEUVELRING TOTAAL RATIO PER 1000 INW NIJMEGEN INWONERS MOLENSTRAAT WINTERSOORD GROTESTRAAT BISSCHOP HAMERSTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW 2006 2007 2008 2009 2010 2011 118 069 5 1 1 1 117 485 5 3 2 2 116 878 4 3 2 0 116 787 3 2 0 1 117 123 0 1 0 1 117 915 3 1 1 1 8 0,07 12 0,10 9 0,08 6 0,05 2 0,02 6 0,05 2006 2007 2008 2009 2010 2011 180 729 18 8 2 3 181 613 18 14 2 11 182 484 5 8 2 5 184 227 8 9 10 2 187 298 2 7 12 4 189 991 5 12 8 2 31 0,17 45 0,25 20 0,11 29 0,16 25 0,13 27 0,14 2006 2007 2008 2009 2010 2011 200 380 13 5 4 6 201 259 8 4 11 4 202 091 22 6 9 7 203 464 18 6 14 9 204 853 6 0 10 5 206 240 3 1 14 7 28 0,14 27 0,13 44 0,22 47 0,23 21 0,10 25 0,12 2006 2007 2008 2009 2010 2011 159 522 8 0 6 0 160 907 11 0 13 1 161 251 7 1 8 0 161 817 9 2 8 0 162 963 2 1 3 0 164 223 7 1 2 0 14 0,09 25 0,16 16 0,10 19 0,12 6 0,04 10 0,06 42 T ABEL 5: A BSOLUTE AANTALLEN AANGIFTEN MISHANDELING UIT GIDS OP DE HOTSPOTS LEIDEN INWONERS NIEUWE BEESTENMARKT BREESTRAAT HOGEWOERD LAMMERMARKT TOTAAL RATIO PER 1000 INW GRONINGEN INWONERS GROTE MARKT POELESTRAAT PEPERSTRAAT GELKINGESTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW TILBURG INWONERS PIUSPLEIN PALEISRING HEUVEL HEUVELRING TOTAAL RATIO PER 1000 INW NIJMEGEN INWONERS MOLENSTRAAT WINTERSOORD GROTESTRAAT BISSCHOP HAMERSTRAAT TOTAAL RATIO PER 1000 INW 43 2006 2007 2008 2009 2010 2011 118 069 50 36 8 25 117 485 38 46 15 23 116 878 29 30 14 19 116 787 10 30 5 17 117 123 10 21 4 8 117 915 4 18 7 12 119 1,01 122 1,04 92 0,79 62 0,53 43 0,37 41 0,35 2006 2007 2008 2009 2010 2011 180 729 158 69 25 37 181 613 132 67 45 45 182 484 128 75 41 40 184 227 102 55 72 22 187 298 82 51 62 23 189 991 49 65 55 31 289 1,60 289 1,59 284 1,56 251 1,36 218 1,16 200 1,05 2006 2007 2008 2009 2010 2011 200 380 60 18 37 73 201 259 52 31 74 67 202 091 71 66 61 57 203 464 60 36 59 49 204 853 24 29 61 47 206 240 23 19 59 36 188 0,94 224 1,11 255 1,26 204 1,00 161 0,79 137 0,66 2006 2007 2008 2009 2010 2011 159 522 71 2 10 4 160 907 72 3 17 6 161 251 84 5 15 4 161 817 65 8 8 8 162 963 48 0 5 5 164 223 56 5 8 4 87 0,55 98 0,61 108 0,67 89 0,55 58 0,36 73 0,44 BIJLAGE 4: RESPONDENTENLIJST G EMEENTE : Wim van den Eshof Dick van Wielink Esther Kok Eddy Pronk Marjolein Atkins Projectbegeleider Gemeente Leiden Hoofd team Veiligheid Gemeente Leiden Juridisch adviseur Gemeente Leiden Unitleider Vergunningen, Horeca, Evenementen & Bedrijven Horecacoördinator, Gemeente Leiden P OLITIE : René Feenstra Pieter Kuiper Willem van Egmond Kirsten Keukelaar Wijkagent centrum Hollands-Midden Wijkagent centrum Hollands-Midden Wijkagent centrum Hollands-Midden Surveillancedienst H ORECAONDERNEMERS * : Marc Huisman Wouter van Leeuwen Ruud Witteman Ben Luyckx Anoniem IJsbrand Olthof Rens Anita Wouter Bert Janssen Lambert Vos Pim Jan Annie’s en De Koets City Hall en Van der Werff Einstein en Buddha’s Harmonie en Grote Beer Incasa De Kroeg (bedrijfsleider) De Oude Harmonie (bedrijfsleider) ’t Keizertje Hut van Ome Henne (bedrijfsleider) Odessa Lemmy’s Grote Beer & Malle Babbe (bedrijfsleider) Next * Niet van elke respondent is de achternaam bekend 44