De creatieve professional

advertisement
De creatieve professional
1
2
De creatieve professional
Opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
3
De creatieve professional
Opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
© Landelijk opleidingsoverleg SPH, 1999
4
Woord vooraf
Eind 1997 werd in opdracht van het Landelijk Opleidingsoverleg Sociaal Pedagogische Hulpverlening het Projectplan Gezamenlijke Opleidingskwalificaties gepresenteerd. Het plan voorzag in de realisering van een gemeenschappelijk opleidingsprofiel, dat gedeeld zou worden door opleidingen en waarin het werkveld zich zou
herkennen. De tijdspanne was kort, binnen een jaar zou het werk klaar zijn, opdat de
opleidingen in september 1999 aan de implementatie van de geformuleerde
kwalificaties zouden kunnen beginnen. Dat de juiste richting werd gekozen, bleek
toen in maart 1998 het Visitatierapport SPH uitkwam. De voornaamste aanbeveling
in dit rapport was om de opleidingstrajecten van de (toentertijd) twintig opleidingen
meer te uniformeren. De opleidingen hadden dit echter reeds opgepakt, ondermeer
gestimuleerd door het Sectoraal Adviescollege HSAO van de HBO-Raad.
Het projectplan voorzag in vier deelprojecten: een toekomstverkenning (deelproject
1), de formulering van de gemeenschappelijke kwalificaties (deelproject 2), een
bijscholings- en implementatieplan voor iedere afzonderlijke opleiding (deelproject 3)
en een traject om samen met het werkveld te komen tot een werkveldplatform
(deelproject 4).
Nu, in januari 1999, kan geconstateerd worden dat het ambitieuze plan ook daad-werkelijk is uitgevoerd. De toekomstverkenning - u treft deze aan op de bijgevoegde CD-ROM - was gereed in april. Deze studie diende als input voor het opstellen
van de kwalificaties, waarbij de eis was meegegeven dat ze een zekere toekomstgerichtheid en toekomstvastheid moesten hebben. In deelprojectgroep 2, de projectgroep die zich bezighield met de formulering van de kwalificaties, werkten docenten
van zeven hogescholen samen. In mei 1998 was het format voor de kwalificaties in
concept gereed en kon dit besproken worden in het Landelijk Opleidingsoverleg. Er
volgde nog een drietal conferenties. De kwalificaties werden op basis van deze
besprekingen steeds verder uitgewerkt en aangepast.
Tegelijkertijd werd een traject uitgezet door deelprojectgroep 4. Het werkveld werd
betrokken bij de samenstelling van de kwalificaties en op basis van hun commentaar
werden de kwalificaties aangescherpt.
Het opleidingsprofiel Sociaal Pedagogische Hulpverlening draagt de titel 'De
creatieve professional'. Daaruit blijkt al dat de voornaamste competentie van de
Sociaal Pedagogische Hulpverlener bestaat uit: inventiviteit, verbeeldingskracht en
het kunnen bedenken van onorthodoxe aanpakken voor dikwijls nieuwe problemen
en situaties. Deze competentie wordt aangewend in de hulpverlening aan mensen
die zich vanwege bijzondere omstandigheden, beperkingen en belemmeringen niet
alleen in het alledaagse leven staande kunnen houden. Daarmee zijn de grenzen
van de beroepsuitoefening voorlopig gedefinieerd.
De voor u liggende opleidingskwalificaties zijn kaderstellend, een bindmiddel tussen
de opleidingen en richtinggevend voor de inrichting van de curricula. Dit betekent
echter niet dat de opleidingen veroordeeld zijn tot eenheidsworst. Iedere opleiding
heeft de mogelijkheid om eigen accenten aan te brengen en de opleiding te kleuren
en daarmee zijn (aankomende) studenten te inspireren. Afgesproken is echter dat
85% van de opleidingstijd wordt besteed aan het aanleren van de afgesproken
competenties en kwalificaties.
Het vaststellen van de opleidingskwalificaties en het feit dat zij zijn herkend door het
werkveld maken dat deze gebeurtenis kan worden gezien als een historisch moment
5
in de professionaliseringsgeschiedenis van de jeugdzorg, de psychiatrie en de
verslavingszorg, de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg, de maatschappelijke
opvang en het vluchtelingenwerk en de justitiële hulpverlening. Samen met het
werkveld slaan de scholen een nieuwe weg in. Professionalisering wordt
'opgehangen' aan competenties en kwalificaties die in de beroepspraktijk een
noodzakelijk set beroepsvaardigheden vormen om adequaat te kunnen handelen.
Een document als dit komt niet tot stand zonder stimulerende mensen en inspirerende begeleiding. Alle SPH-opleidingen hebben met veel inzet en enthousiasme hun
aandeel aan dit document geleverd. De ondersteuning vanuit de sectorale adviesraad HSAO van de HBO-raad was ook werkelijk ondersteunend. Sascha Bloemhoff
van PricewaterhouseCoopers was als externe begeleider altijd adequaat aanwezig.
De projectgroep kan dankbaar en trots dit project afsluiten. De opleidingen SPH
staan nu voor de uitdaging om de competenties en kwalificaties in de dagelijkse
onderwijspraktijk vorm te geven.
Utrecht, januari 1999
Namens de projectgroep Landelijke Opleidingskwalificaties SPH
Ria Wijnen, voorzitter
6
Inhoud
pag
Verantwoording
8
1.
Doelstelling en opdracht
1.1. Doelstelling
1.2. Beoogd eindresultaat
1.3. Richtinggevende documenten
1.4
Het indelingskader voor de kwalificaties
10
2.
De sociaal pedagogisch hulpverlener
2.1. Wat is sociaal pedagogische hulpverlening?
2.2. Het beroep in zijn context
2.3. Ontwikkelingen in het werkveld
2.4. Het beroepshandelen van de SPH'er
14
3
De HBO-opgeleide professional
3.1. De professionele SPH'er
3.2. Kenmerken van het HBO-niveau
3.3. Naar een normatieve professionaliteit
21
4.
Hoger onderwijs: werken aan competenties
4.1. Ontwikkelingen
4.2. Leren leren
4.3. Competenties
4.4. Opleiden voor een brede beroepsbekwaamheid
4.5. Consequenties voor het opleiden
26
5.
Competenties en opleidingskwalificaties
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
30
De competentie van de SPH'er in de hulp- en dienstverlening aan en
ten behoeve van cliënten (segment 1)
Kwalificaties van segment 1: de hulp- en dienstverlening aan en ten
behoeve van cliënten
De competentie van de SPH'er met betrekking tot het werken binnen
een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie (segment 2)
Kwalificaties van segment 2: het werken binnen een zorginstelling of
hulpverleningsorganisatie
De competentie van de SPH'er met betrekking tot het werken aan
professionalisering (segment 3)
Kwalificaties van segment 3: het werken aan professionalisering
Bijlage 1: gehanteerde begrippen
Bijlage 2: gebruikte literatuur
Bijlage 3: deelnemers aan het project gemeenschappelijke opleidingskwalificaties
Bijlage 4: betrokken hogescholen
38
42
44
45
7
Verantwoording
Het Opleidingsprofiel Sociaal Pedagogische Hulpverlening is het resultaat van het
project Herkende kwaliteit, dat tot doel heeft gemeenschappelijke opleidingskwalificaties tot stand te brengen voor de SPH-opleidingen in Nederland.
Dit document is in een zeer constructieve samenwerking tot stand gekomen. Er is
ook met enthousiasme aan gewerkt. Al werkende werden in vele gesprekken nieuwe
ideeën geboren en inzichten aangescherpt. Het is dan ook een collectief resultaat.
De deelprojectgroep Opleidingskwalificaties worstelde met vragen en dilemma's die
niet eenvoudig oplosbaar waren. Een dilemma was vooral de vraag op welke wijze
de kwaliteiten die het nagestreefde HBO-niveau aanduiden en de normatieve,
beroepsethische aspecten van de beroepsuitoefening in het gekozen indelingskader
een plaats moesten krijgen.
De keuze die gemaakt is voor een indelingskader waarbinnen kwalificaties worden
ontleend aan clusters van beroepstaken, maakt een nauwe aansluiting bij het
Beroependomeinprofiel Sociaal Pedagogisch Werk mogelijk. Wel verhoudt het zich
moeizaam tot genoemde HBO-kenmerken en normatieve en beroepsethische
aspecten. Gepoogd is zo goed mogelijk een verbinding aan te brengen tussen het
opleidingsprofiel enerzijds (hoofdstuk 2, 3 en 4) en de in hoofdstuk 5 beschreven
competenties en kwalificaties anderzijds. In de beschrijving van de competenties bij
de verschillende subsegmenten is geprobeerd de beoogde competentie van de
SPH'er op samenhangende wijze in beeld te brengen. De kwalificaties zijn van deze
beschrijvingen afgeleid, maar de selectie ervan berust op analyse van richtinggevende documenten. Na veel discussies en tussendocumenten is uiteindelijk gekozen
voor in totaal 23 kwalificaties, in de verwachting dat hiermee de kern van de beroepsuitoefening adequaat is omschreven.
Besloten is verder tot het opstellen van kwalificaties in termen van competenties.
Het denken in termen van competenties stelt de beroepskracht en diens handelen in
beroepssituaties centraal. Het benadrukt de samenhang van competentiegebieden
en het geïntegreerd aanwezig zijn daarvan in de persoon van de beroepskracht. Het
is een dynamisch en ontwikkelingsgericht concept, dat naar onze opvatting uitstekend aansluit op het realiseren van het HBO-niveau.
Wij realiseren ons dat dit gevolgen heeft voor de inrichting van een curriculum. Dat
beschouwen wij als een uitdaging. Het aanleren van competenties vindt immers het
beste plaats in reële beroepssituaties of situaties die deze benaderen. Het veronderstelt ook een integrale benadering van het handelen in beroepssituaties en een
concentrische opbouw van het curriculum.
Wat ons met de beginnende professional voor ogen staat, is een creatieve en
geïntegreerde beroepsbeoefenaar die de verschillende terreinen waarop hij competent geacht wordt te zijn, op zijn eigen en voor anderen overtuigende wijze integreert. Hij kan in steeds nieuwe situaties zelfstandig en op oorspronkelijke wijze zijn
handelen vorm geven; hij kan zijn handelen toetsen aan professionele maatstaven
en zich daarover verantwoorden.
Dit document is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk is de opdracht
uitgewerkt. Naast de doelstelling worden de eisen omschreven waaraan het oplei8
dingsprofiel moest beantwoorden en de wijze waarop de deelprojectgroep Opleidingskwalificaties hiermee is omgegaan. Het gekozen indelingskader voor de
kwalificaties is terug te vinden in paragraaf 1.4. In hoofdstuk 2 wordt de sociaal
pedagogisch hulpverlener in beeld gebracht. Hier is geprobeerd om een herkenbaar
en toekomstgericht beeld te schetsen van de beroepsuitoefening. Daarvoor is
uitvoerig gebruik gemaakt van richtinggevende documenten als het Beroependomeinprofiel SPW en de trendstudie 'Morgen is er weer een dag'.
In hoofdstuk 3 wordt specifiek ingegaan op de kenmerken van de professionaliteit
van de SPH'er als hoger opgeleide. Aan de orde komen aspecten als complexiteit,
verantwoorden van beroepshandelen, bijdragen aan de methodiek- en beroepsontwikkeling en het normatieve karakter van de professionaliteit. In aansluiting op dit
hoofdstuk wordt in hoofdstuk 4 de vraag beantwoord hoe de werker het best kan
worden opgeleid. Ontwikkelingen in de samenleving en in het werkveld leiden tot de
behoefte aan een brede bekwaamheid, die functioneel is in een beroepscontext die
aan grote veranderingen onderhevig is. Het benadrukken van beroepscompetentie
als 'het gestructureerd en geïntegreerd vermogen tot het adequaat verrichten van
arbeidshandelingen en het oplossen van arbeidsproblemen' (Onstenk 1997) stelt de
beroepsbeoefenaar centraal en de persoonlijke wijze waarop deze aan beroepskwalificaties voldoet.
De beoogde competentie van de SPH'er en de kwalificaties zijn beschreven in
hoofdstuk 5. Ze zijn gerelateerd aan de drie niveaus waarop de beroepsbeoefening
gestalte krijgt. Aldus is geprobeerd een samenhangend document tot stand te
brengen, waarin de sociaal pedagogisch hulpverlener herkenbaar, toekomstvast en
toekomstgericht is beschreven.
9
1. Doelstelling en opdracht
1.1 Doelstelling
Doel van het project 'Op weg naar landelijke opleidingskwalificaties SPH' was het
afleveren van een gedeeld beeld voor de opleidingen 'Sociaal Pedagogische
Hulpverlening' waarin het werkveld zich herkent (Verdieping van het projectplan, p.
5). Elke SPH-opleiding dient zich te committeren aan sturende en richtinggevende
landelijke opleidingskwalificaties, die toekomstgericht en toekomstvast zijn, door het
werkveld als relevant herkend worden, het HBO-niveau specificeren en tenminste 70
% van het curriculum beslaan.
1.2 Beoogd eindresultaat
Het opleidingsprofiel en de opleidingskwalificaties moeten aan een aantal eisen
voldoen. Deze zijn:
Herkenbaarheid
De kwalificaties dienen een bijdrage te leveren aan een herkenbaar beroepsbeeld
en de basis te vormen voor communicatie met het werkveld. Alle betrokken moeten
het indelingskader en de kwalificaties herkennen als relevant voor de beroepsuitoefening. Van belang voor de herkenbaarheid is in de eerste plaats het in 1996
verschenen Beroependomeinprofiel SPW. Hierin wordt het beroep van de sociaal
pedagogisch werker uitgewerkt naar vijf niveaus van beroepsuitoefening, beroepsvarianten, taakgebieden en kwalificaties. Uit onderzoek is gebleken dat het beroependomeinprofiel onder vertegenwoordigers van verschillende SPH-beroepsgroepen
voldoende herkenbaar is (SPH: eenheid in verscheidenheid, 1997). Er bestaat
overeenstemming over de omschrijving van het beroep en de vereiste HBO-kwalificaties op de volgende punten:
S
S
S
S
S
hulpverlening aan cliënten met problemen in hun ontwikkeling en in het
functioneren in hun woon- en leefomgeving;
het gecombineerd aanwezig zijn van aspecten van verzorging, begeleiding en
behandeling in het werken in de woon- en leefsituatie;
de omschrijving van het handelen van de beroepskracht: relationeel, procesmatig, persoon als instrument;
interventiedoelen met een sterk accent op het versterken van competenties
van cliënten;
de gewenste HBO-kwalificaties: probleemoplossend vermogen, reflectievermogen, transfervermogen, innovatief vermogen, kunnen samenwerken,
coördineren en leidinggeven.
De deelprojectgroep heeft alles in het werk gesteld om het advies van de Visitatiecommissie, om versneld uitwerking te geven aan het profiel van de SPH'er, waar te
maken. De nadrukkelijke aandacht die de commissie vraagt voor inzicht in de
culturele, historische en politieke inbedding van vraagstukken van zorg en welzijn, is
in profiel en kwalificaties terug te vinden, evenals de meerwaarde die zij toekent aan
de integratie van muzische en agogische onderdelen in relatie tot theoretische
inzichten over hulpverlening en in relatie tot overige methodieken.
10
Toekomstgerichtheid en toekomstvastheid
In de visie op de afgestudeerde SPH'er en zijn beroep, en vervolgens in het indelingskader en de kwalificaties, moet tot uitdrukking komen welke eisen nieuwe
ontwikkelingen aan de beroepsuitoefening stellen. Toekomstverkenningen geven
zicht op trends in de samenleving die van belang zijn voor cliënten die aangewezen
zijn op hulp- en dienstverlening, en op de betekenis die deze kunnen hebben voor
de beroepsuitoefening en de kwalificaties waarover de beroepskracht moet beschikken.
In dit profiel zijn de uitkomsten van de trendstudie 'Morgen is er weer een dag'
verwerkt in de beschrijving van het beroep (hoofdstuk 2) en bij de competenties en
kwalificaties (hoofdstuk 5). De toekomstvastheid van de kwalificaties wordt gegarandeerd door de aansluiting die is gezocht bij belangrijke richtinggevende documenten
en door het aggregatieniveau waarop de kwalificaties zijn geformuleerd
Sturende en inspirerende kwalificaties
Opleidingen moeten de kwalificaties daadwerkelijk gaan gebruiken voor de inrichting
van hun curricula. Gevraagd werd om een beperkt aantal kwalificaties te formuleren.
De beoogde sturende werking komt tot stand door de onderbouwing van de kwalificaties met een visie op de beginnende professional, door een herkenbare beschrijving van de beroepsuitoefening op HBO-niveau, door een onderwijskundig concept
van het opleiden tot dat beroep en door de kwalificaties te laten voorafgaan door
een beschrijving van de beoogde competentie. Een gemeenschappelijk gedragen
visie, de herkenbaarheid van het document als geheel en de samenhang die is
nagestreefd binnen het document moeten de inspiratie opleveren om enthousiast
met de vertaling ervan naar de curricula aan de slag te gaan.
HBO-kwalificaties
De kwalificaties moeten het HBO-niveau specificeren. In een afzonderlijk hoofdstuk
is het beoogde HBO-niveau beschreven. De visie is vertaald naar de competenties
en kwalificaties in hoofdstuk 5. In de opdracht werd gevraagd de kwalificaties te
formuleren in termen van te verwerven (beroeps)competenties dan wel te kiezen
voor een indeling gebaseerd op kennis, inzicht, houding en vaardigheden. Er is een
keuze gemaakt voor het formuleren van kwalificaties in termen van competenties
(handelingsbekwaamheid) van de beginnende beroepskracht, verbonden met de
uitoefening van clusters van beroepstaken. In hoofdstuk 4 zijn de opvattingen achter
deze keuze verwoord.
Het competentiebegrip is een dynamisch begrip. De beginnende beroepskracht
heeft zich competenties eigen gemaakt, maar staat tevens voor de opgave en
uitdaging deze in de beroepspraktijk verder te ontwikkelen. In hoofdstuk 5 is de
competentie van de beginnende beroepskracht beschreven en uitgewerkt naar de
indeling in taakgebieden.
Eisen aan de vormgeving
Er is gestreefd naar een beperkt aantal handzame kwalificaties, bestaande uit
helder gedefinieerde en toegelichte begrippen, met gebruikmaking van de terminologie van de HBO-raad. Het indelingskader moest handzaam, overzichtelijk en
toegankelijk zijn. Dit betekent dat het aantal indelingsniveaus en categorieën is
beperkt tot een hoofdindeling in drie segmenten. Er is gestreefd naar een geïntegreerd geheel in samenhang met een visie op de professionele SPH'er en zijn
beroep en een visie op het opleiden tot het beroep.
1.3 Richtinggevende documenten
11
De deelprojectgroep heeft uit de vele documenten die zij heeft bestudeerd de
volgende als richtinggevend genomen voor het totstandbrengen van het opleidingsprofiel:
S het Beroependomeinprofiel SPW;
S het Profiel van het vernieuwd HBO;
S de Basistypering Opleidingen SPH.
Tot de belangrijkste inputdocumenten voor de gedachtenvorming binnen de deelprojectgroep behoorden verder:
S het opleidingsprofiel dat de opleidingen MWD als pilot hebben ontwikkeld;
S de trendstudie SPH 'Morgen is er weer een dag';
S het onderzoeksrapport 'Eenheid in verscheidenheid';
S het rapport van de Visitatiecommissie SPH.
1.4 Het indelingskader voor de kwalificaties
Centraal in het profiel staat de beginnende beroepsbeoefenaar. Hiermee ligt de
nadruk op integratie van bekwaamheden op verschillende taakgebieden in de
persoon van de beroepsbeoefenaar. De persoon van de hulpverlener is instrument
van hulpverlening aan en ten dienste van de cliënt. De verschillende niveaus van de
beroepsbeoefening komen in deze hulpverlening samen. Vandaaruit vindt verdieping, verbreding en verrijking plaats tijdens de professionele ontwikkeling van de
beginnende beroepskracht.
De indeling in segmenten
Er is voor gekozen om uit te gaan van taakgebieden die zijn gebaseerd op clusters
van beroepstaken. Overwegingen daarbij waren: de aansluiting op het Beroependomeinprofiel, de herkenbaarheid voor het werkveld, aansluiting op bestaande
indelingen in eindtermen binnen de opleidingen, de vergelijkbaarheid met andere
HSAO-opleidingen, en de wens om een én inzichtelijk én inspirerend document met
opleidingskwalificaties tot stand te brengen.
Aansluitend op de belangrijkste richtinggevende documenten is gekozen voor een
indeling in drie segmenten. De segmenten zijn kwalitatief gelijkwaardig. De beginnende beroepsbeoefenaar moet voor elk van de taakgebieden even goed zijn
toegerust. Het zijn:
S hulp- en dienstverlening aan en ten behoeve van cliënten: de uitvoerende taken
van de beginnende beroepskracht als werker;
S werken binnen en vanuit een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie: de taken
van de beginnende beroepskracht als medewerker (collega, teamlid, lid van een
multidisciplinair team, samenwerkingspartner met het cliëntsysteem);
S werken aan professionalisering: taken van de beginnende beroepskracht als
vertegenwoordiger van een beroepsgroep.
De beginnende professional
De beroepspraktijkvorming maakt in verschillende leerjaren in belangrijke mate deel
uit van de opleiding SPH. Deze vorming vindt doorgaans in diverse instellings- en
beroepscontexten plaats. De student heeft zich daarin competenties eigen gemaakt
in de hulp- en dienstverlening aan cliënten. Hij zal deze competenties in de daarop
volgende jaren nog sterker moeten internaliseren (verbreden, verdiepen en verrijken). Ook zijn vermogen om de ontwikkelde competenties in nieuwe en voor hem op
dat moment nog onbekende beroepssituaties over te dragen, zal geleidelijk verder
ontwikkeld moeten worden.
12
Ook met betrekking tot leidinggeven, begeleiden en zelfstandig vormgeven aan
beleid, projecten en het verrichten van beheerstaken is sprake van een startcompetentie. De opleidingen staan er garant voor dat de student geleerd heeft een bijdrage
te leveren aan de beroepsontwikkeling. De beginnende professional wordt geacht te
beschikken over de bekwaamheden die hem in staat stellen zichzelf als professional
verder te ontwikkelen. Hij heeft een adequate beroepshouding en beschikt over
vaardigheden die hem in staat stellen te blijven leren en het beroep vorm en inhoud
te geven in nieuwe en onbekende situaties. Hij levert van meet af aan een innovatieve bijdrage aan de ontwikkeling van het beroep.
13
2. De sociaal pedagogisch hulpverlener
In dit hoofdstuk beschrijven we kernachtig het beroep van sociaal pedagogisch
hulpverlener. We werken het vijfde niveau uit van de beroepsuitoefening die wordt
onderscheiden in het Beroependomeinprofiel SPW. Onze beschrijving moet herkenbaar zijn en tevens de toekomstvaste en toekomstgerichte elementen bevatten die
relevant zijn voor een beroep dat zich ontwikkelt.
2.1 Wat is sociaal pedagogische hulpverlening?
Sociaal pedagogische hulpverlening is onderdeel van het sociaal pedagogisch werk,
dat in het Beroependomeinprofiel SPW omschreven wordt als: 'Hulp- en dienstverlening in het kader van de primaire - al dan niet vervangende - woon- en leefsituatie'
(Beroependomeinprofiel, p. 19).
Sociaal pedagogisch hulpverleners zijn de HBO-opgeleide sociaal pedagogisch
werkers.
Doelgroep
De doelgroep waar de hulp- en dienstverlening van de SPH'er zich op richt, bestaat
uit mensen uit alle leeftijdscategorieën die door een combinatie van factoren en
omstandigheden (handicap, ziekte, stoornissen, relatie- of gezinsproblemen,
ontwikkelingsproblemen) tijdelijk of duurzaam aangewezen zijn op professionele
ondersteuning om te kunnen functioneren in hun woon- en leefsituatie.
Woon- en leefsituatie
Onder woon- en leefsituatie verstaan we: het geheel van activiteiten, relaties en
voorzieningen van en ten behoeve van de cliënt met betrekking tot wonen, werken,
dagbesteding en vrije tijd. De woon- en leefsituaties en cliëntsystemen zijn divers.
Eenduidige sociale, culturele en levensbeschouwelijke kaders behoren goeddeels
tot het verleden. De woon- en leefsituatie kenmerkt zich door zodanige omstandigheden of problematieken dat zonder professionele ondersteuning sprake is van
stagnatie in de ontwikkeling of zelfs een bedreiging van het functioneren van de
cliënt of het cliëntsysteem. Professionele ondersteuning is in principe aanvullend op
de opvoeding en op (mantel)zorg door betekenisvolle anderen.
Complexe hulpvragen
Hulpvragen hebben vaak een complex karakter, bepaald door combinaties van
fysieke, intrapsychische, psychosociale en maatschappelijke factoren (Beroependomeinprofiel, p. 22/23). Deze factoren beïnvloeden de zelfredzaamheid en het
probleemoplossend vermogen van de cliënt zodanig dat ondersteuning in de
thuissituatie of een vervangende vorm daarvan noodzakelijk is.
Hulp- en dienstverlening
De hulp- en dienstverlening kan verschillende vormen aannemen, zoals woonbegeleiding, dagbesteding en ondersteuning van ontwikkeling en opvoeding. Het omvat
aspecten van verzorging, begeleiding en behandeling, die veelal in combinatie met
elkaar voorkomen en aspecten van preventie in zich dragen. De sociaal-pedagogische context verwijst naar een zekere mate van bescherming die de hulp- en
dienstverleningssituatie kenmerkt.
14
Werkvelden
De SPH'er is werkzaam in verschillende functies en in uiteenlopende werkvelden
binnen ambulante, residentiële en semi-residentiële settingen. Hij werkt vanuit een
instelling op het terrein van de volgende sectoren (indeling Winkelaar 1998):
Jeugdzorg; Psychiatrie en Verslavingszorg; Gehandicaptenzorg; Ouderenzorg;
Maatschappelijke opvang en vluchtelingenwerk; Justitiële hulpverlening.
2.2 Het beroep in zijn context
De sociaal pedagogisch hulpverlener is een sleutelfiguur in het alledaagse leven van
mensen die vanwege bijzondere omstandigheden, beperkingen en belemmeringen
aangewezen zijn op bijzondere vormen van hulpverlening om op zinvolle wijze
maatschappelijk te functioneren. De SPH'er heeft vooral te maken met mensen van
wie het bestaan gekenmerkt wordt door een combinatie van problemen die samenhangen met onder meer vastgelopen of ontwrichte sociale relaties, aangeboren of
verworven beperkingen in hun functioneren en mogelijkheden, en conflicten met de
maatschappij. Dat plaatst hen in een kwetsbare sociale positie en ondermijnt de
stabiliteit en continuïteit van hun dagelijkse woon- en leefsituatie. Het ontneemt hen
en vaak ook hun omgeving het zicht op hun mogelijkheden om op een zinvolle wijze
vorm te geven aan hun dagelijks leven en maatschappelijk functioneren.
Zowel de persoon van de cliënt met zijn specifieke behoeften, mogelijkheden en
beperkingen als diens woon- en leefsituatie vormen aangrijpingspunt voor professioneel handelen. De wijze van hulpverlenen impliceert dat mensen en groepen niet als
op zichzelf staande grootheden worden benaderd, maar mede vanuit de context, de
situatie, waarin ze zich bevinden.
Als participant aan de dagelijkse woon- en leefsituatie zal de SPH'er met de cliënt
en het systeem van de cliënt zoeken naar zinvolle bestaansmogelijkheden, werken
aan het herstel of de instandhouding van het gewone leven, aan het scheppen van
voorwaarden daartoe in de sociale omgeving en aan het beïnvloeden van verantwoordelijken in de samenleving die in staat zijn structurele belemmeringen weg te
nemen. De ondersteuning van de cliënt, diens zelfstandigheid en het versterken
en/of instandhouden van diens competenties staan daarbij centraal. De handelwijze
van de SPH'er kenmerkt zich tevens door een preventieve gerichtheid, het gericht
zijn op het voorkomen van problemen of van verergering daarvan of terugval daarin.
Het werken aan de hulpvragen van de cliënt vanuit de context van het dagelijks
leven kenmerkt de sociaal pedagogische hulpverlening. De SPH'er moet een basis
voor samenwerking tot stand brengen in interactie met de cliënt, ondanks het feit dat
lang niet altijd sprake is van vrijwilligheid van de kant van de cliënt en van bereidheid
tot samenwerken.
De SPH'er moet de situatie waarin de cliënt zich bevindt, kunnen analyseren, met
inbegrip van diens ziens- en zijnswijze, de aanwezige beperkingen en belemmeringen, zijn gedrag en de sociale en maatschappelijke factoren die hem in een kwetsbare positie plaatsen. Hij speelt daarop in door programma's te ontwerpen en uit te
voeren die gericht zijn op een zinvol en acceptabel leven, op zelfredzaamheid,
sociale competentie en maatschappelijke integratie
De SPH'er maakt deel uit van een zorginstelling of hulp- of dienstverleningsorganisatie. Hij kan ook werkzaam zijn binnen een justitiële context Werken in en vanuit
15
een organisatie brengt met zich mee dat de SPH'er in staat moet zijn bij te dragen
aan visie, beleid, preventie-activiteiten en hulpverleningsmethodiek van de instelling
en dat hij de behandeling/begeleiding om kan zetten in behandelings- en begeleidingsplannen.
Tot de beroepscontext behoren niet in de laatste plaats ook maatschappelijke
ontwikkelingen die van invloed zijn op het maatschappelijk functioneren van de
doelgroep en (daarmee) op de inhoud en de werkwijze van het beroep. Van buitenge-woon belang daarbij is het in toenemende mate interculturele karakter van de
samenleving, nationaal en internationaal. De SPH'er kan deze ontwikkelingen in
kaart brengen en analyseren, bijdragen aan de verbetering van de maatschappelijke
positie van de doelgroep en de verdere profilering en maatschappelijke legitimering
van zijn beroep.
Van de SPH'er wordt dus het nodige verwacht. Hij is in staat zijn interventies te
richten op de mogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving dankzij een adequate
beroepshouding, communicatieve bekwaamheid, agogische deskundigheid, maatschappelijk inzicht, gedragswetenschappelijke en medische kennis en het kunnen
hanteren van muzische middelen. Samenwerken met de cliënt, het cliëntsysteem,
andere professionals en vaak met vrijwillige medewerkers, gebruik maken van de
deskundigheid van anderen, het ontwikkelen en onderhouden van een netwerk en
het adequaat hanteren van tegenstellingen en conflicten nemen in zijn werk een
belangrijke plaats in. Als hoger opgeleide kan hij omgaan met complexiteit, beschikt
hij over een groot reflectievermogen, kan hij zijn handelen verantwoorden en
legitimeren en draagt hij bij aan de ontwikkeling van zijn beroep.
2.3 Ontwikkelingen in het werkveld
Bij de beschrijving van het beroepshandelen van de SPH'er is gebruik gemaakt van
de uitkomsten van de trendstudie SPH 'Morgen is er weer een dag'. Ook in de hier
geschetste ontwikkelingen in het werkveld is van deze studie gebruik gemaakt.
De SPH'er ziet zich geconfronteerd met een samenleving die wordt omschreven als
een risicomaatschappij, die gekenmerkt wordt door marginalisering van bepaalde
groepen en tendensen tot tweedeling op verschillende gebieden. Groepen burgers
kunnen niet meer voldoen aan de hoge normen die de samenleving stelt aan
burgerschap. Individualisering leidt weliswaar tot bevrijding uit traditionele verbanden, maar kan ook leiden tot verlies aan sociale binding en controle. Tegelijkertijd
heeft de burger te maken met een terugtredende overheid, die hem meer verantwoordelijkheid en keuzevrijheid toestaat. Dit vraagt om een hoge mate van sociale
competentie. Er zal meer aandacht nodig zijn om 'uitvallers' een eigen plaats te
geven in de samenleving en om risicogroepen op te sporen. SPH'ers moeten
daarom ook de mogelijkheden benutten die een preventieve en outreachende
aanpak biedt om marginaliserende groepen te signaleren, te benaderen en te
ondersteunen. Aandacht vraagt in dit verband de achterblijvende integratie van
groepen die een slechte positie op de arbeidsmarkt hebben en oververtegenwoordigd zijn in jeugdhulpverlening en justitiële voorzieningen
De woon- en leefsituaties van cliënten kennen verder een steeds gedifferentieerder
karakter. Naast residentiële hulp- en dienstverlening ontstaat een steeds grotere
variëteit in vormen van ambulante hulp- en dienstverlening. Er is sprake van een
gevarieerd aanbod, afgestemd op de individuele cliënt en ondersteund door diens
16
eigen beslissingsrecht. De zorg vermaatschappelijkt en begeleidingsvormen als
rehabilitatie, job coaching en woonbegeleiding nemen een prominentere plaats in
binnen het aanbod. Van de cliënt en zijn omgeving wordt veel gevraagd om de eigen
verantwoordelijkheid waar te maken. Het beroep op de eigen verantwoordelijkheid
en competenties en het benutten van steunstructuren staan haaks op het gegeven
dat er sprake is van kleiner wordende sociale netwerken, waarvan de leden tevens
minder bereid lijken te zijn tot informele zorgverlening. Daarom mag verwacht
worden dat professionele zorg een grote rol zal blijven spelen. De SPH'er zal een
goed evenwicht moeten vinden tussen de mogelijkheden van de cliënt en de
hulpbronnen in zijn omgeving enerzijds en de noodzakelijke professionele ondersteuning anderzijds.
De SPH'er heeft voorts te maken met ontwikkelingen in het stelsel van zorg. Er is
sprake van regionalisering, schaalvergroting, schaalverkleining binnen grootschalige
organisaties, ontschotting, intensieve samenwerking van zorginstellingen, transmuraal werken en flexibele zorgprogrammering. De ontwikkeling naar een fijnmazige
afstemming van zorgaanbod op zorgvraag noodzaakt de hulpverlener om gedifferentieerder en meer individugericht te werken. Vraaggericht werken vraagt flexibel
ingestelde beroepsbeoefenaars, die kunnen functioneren in verschillende rollen en
settingen en die creatief zijn in het ontwerpen van een bij de situatie passende
werkwijze
Binnen de zorg is ook sprake van verzakelijking. Er ligt een sterker accent op
budgetbeheersing, doelgerichtheid en doelmatigheid, meetbare resultaten en
aantoonbare kwaliteit. Informatie- en communicatietechnologie doet meer en meer
zijn intrede. Gegeven de complexe cliëntproblematiek is samenwerking in de
ontwikkeling en uitvoering van een hulp- en dienstverleningsprogramma met andere
beroepsbeoefenaren - met ieder een eigen verantwoordelijkheid daarin - een
gegeven. De structurele, langdurige en procesmatige hulpverlening van weleer komt
door dit alles onder druk, of tenminste in een ander kader te staan.
Ontwikkelingen naar regionale samenhang, ambulantisering, vermaatschappelijking
van de zorg, het toenemende beroep op gezondheidszorg als gevolg van vergrijzing
en de internationale ontwikkeling van sociale beroepen brengen de traditioneel meer
op zichzelf staande beroepen als maatschappelijk werker, sociaal pedagogisch
hulpverlener en verpleegkundige dichter bij elkaar. De SPH'er ziet zich voor het
vraagstuk geplaatst de eigen beroepsidentiteit en deskundigheid scherper te
benoemen, om in debatten over afbakenings- en samenwerkingsvraagstukken te
kunnen participeren
Kort samengevat zijn enkele van de belangrijkste ontwikkelingen:
S
vermaatschappelijking van de zorg;
S
meer nadruk op preventie;
S
zorg op maat: vraaggerichte in plaats van aanbodgerichte hulp- en dienstverlening;
S
meer nadruk op het zelfbeschikkingsrecht en eigen verantwoordelijkheid van
de cliënt ;
S
hulpverlening wordt meer gericht op activeren van mogelijkheden;
S
hulp wordt daar waar mogelijk ambulant aangeboden;
S
meer multi- dan monodisciplinaire hulp- en dienstverlening.
Wat de organisatorische ontwikkelingen betreft, zien we:
17
S
S
S
S
S
S
S
S
processen van organisatorische schaalvergroting;
hulpverlenen vanuit kleinschalige voorzieningen van grote organisaties;
professionalisering van het management;
expliciet kwaliteitsbeleid;
multifunctioneel aanbod;
van een voorzieningengerichte naar een functiegerichte benadering;
oriëntatie op internationale beroepsontwikkelingen;
toenemend gebruik van informatie- en communicatietechnologie.
2.4 Het beroepshandelen van de SPH'er
In deze paragraaf beschrijven we specifieker het beroepsmatig handelen van de
SPH'er. In de beschrijving is geprobeerd zowel aan de herkenbaarheid als aan de
toekomstgerichtheid recht te doen. Het handelen van de SPH'er laat zich als volgt
omschrijven.
Specifiek hulpverlenen en opvoeden: inzet van hart, hoofd en handen
De sociaal pedagogische hulpverlening richt zich op cliënten in complexe en tevens
specifieke probleemsituaties, die ontstaan zijn door beperkingen en belemmeringen
in henzelf of in hun woon- en leefomgeving. Het kunnen zeer uiteenlopende probleemsituaties zijn, die hoge eisen stellen aan de beroepskracht en vragen om een
volledige inzet van hoofd, hart en handen. De hulpverlener moet een zesde zintuig
hebben voor het aanboren van de specifieke mogelijkheden die de cliënt ter
beschikking heeft of die de situatie hem biedt. Hij dient te beschikken over een
breed handelingsrepertoire (systeemgericht, gedragsgericht en muzisch-agogisch
werken) en dient in zijn handelen gebruik te maken van kennis uit de
ortho(ped)agogiek en de ontwikkelingspsychologie en van kennis over pathologie en
probleemgedrag.
Systeemgericht werken: aanboren van hulpbronnen
De SPH'er werkt in en vanuit de woon- en leefsituatie met de cliënt en personen uit
zijn directe omgeving. Hij doet dat in een agogische of pedagogische context. Dit
systeemgerichte werken moet de cliënt in staat stellen zijn eigen wensen, behoeften
en mogelijkheden af te stemmen op de hulpbronnen uit zijn omgeving. Systeemgericht werken kent verschillende invalshoeken: samenwerking met het systeem van
de cliënt, vanuit een gedeelde (opvoedings)verantwoordelijkheid, werken aan
gezamenlijk probleeminzicht en probleemoplossingsstrategieën met de cliënt en het
cliëntsysteem, en (samen)werken aan herstel, instandhouding of ontwikkeling van
de woon- en leefsituatie. De hulpverlener helpt de cliënt een sociaal netwerk te
ontwikkelen of weer op te bouwen. Een probleem is dat nu reeds, maar ook in de
toekomst sprake lijkt te zijn van afnemende sociale netwerken en een afnemende
bereidheid tot informele zorg. Professionele ondersteuning is, mede ook door de
toenemende zorgbehoefte, meer dan wenselijk en zal blijvend nodig zijn.
Muzisch-agogisch werken: creativiteit als voorwaarde
Van de SPH'er wordt verwacht dat hij de cliënt binnen zijn mogelijkheden en
beperkingen kan helpen nieuwe ervaringen op te doen die bijdragen aan een nieuwe
kijk op zichzelf, aan betere ontplooiingsmogelijkheden en aan een meer bevredigende verhouding tot de omgeving. De SPH'er hanteert daarbij muzisch-agogische
18
methoden en middelen, die ertoe bijdragen dat de cliënt op eigen en voor hem en
voor anderen zinvolle wijze vorm geeft aan zijn bestaan. Voorwaarde voor het
adequaat hanteren van deze methoden en middelen is dat de SPH'er zelf creatief is
in het bedenken van oplossingen en aanpakken die passen bij verschillende cliënten
en problemen.
Vraaggericht werken: de cliënt centraal
De hulpverlening krijgt in toenemende mate een meer vraaggericht karakter.
Uitgangspunt is daarbij een grote mate van eigen beslissingsrecht en eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarbij stuiten hulpverlener en cliënt op grenzen en
beperkingen. Desondanks is de hulpverlener erop gericht de hulp- en dienstverlening af te stemmen op de hulpvragen van cliënten, door daarvoor op maat gesneden werkwijzen en programma's te bedenken en uit te voeren. Dit vraagt de nodige
creativiteit en flexibiliteit. Vraaggericht werken legt een grote zorgverantwoordelijkheid bij alle betrokkenen. In de hulp- en dienstverlening is daarmee het spanningsveld tussen de inzet en draagkracht van de cliënt zelf en zijn direct betrokkenen
enerzijds en de inzet van de hulpverlener anderzijds prominent aanwezig.
Handelingsgericht werken: concrete en haalbare doelen
De SPH'er werkt aan concrete verbeteringen die de cliënt in staat stellen zich binnen
zijn mogelijkheden te ontwikkelen of zich in zijn situatie te handhaven. Hij stelt zijn
doelstellingen en interventies af op de mogelijkheden van de cliënt zelf en van het
netwerk rond de cliënt. De SPH'er staat voor de opgave zorgvuldig om te gaan met
de draaglast en draagkracht van de cliënt en het cliëntsysteem. Hij stelt haalbare
doelen, die de kans op positieve ervaringen en succesvolle resultaten optimaal
maken.
Hanteren van complexiteit en diversiteit
De SPH'er werkt aan complexe problemen en moet in staat zijn de meervoudigheid
van de aanwezige problematiek te doorzien en daarnaar te handelen. Hij moet in
staat zijn veel en ingewikkelde informatie te hanteren. Zijn uitvoerend handelen moet
hij kunnen verbinden met de voorwaarden vanuit de organisatie en maatschappelijke kaders. De diversiteit in hulp- en dienstverlening vraagt van hem dat hij kan
functioneren in verschillende settings en vormen van hulp- en dienstverlening, dat hij
in staat is hulp- en dienstverlening te coördineren en dat hij zijn werkwijze kan
afstemmen op cliënten en cliëntsystemen met uiteenlopende achtergronden en van
verschillende levensfasen.
Hanteren van beroepsdilemma's: verantwoordelijk omgaan met tegenstellingen
De SPH'er moet verantwoordelijk kunnen omgaan met de vele tegenstellingen,
spanningsvelden en dilemma's die hij in zijn werk tegenkomt. Hij moet in staat zijn
spanningen en onzekerheden in de omgang met de cliënt te hanteren, hij moet
kunnen omgaan met afstand en nabijheid, met symmetrie en asymmetrie in relaties,
met tegenstellingen in belangen en pluriformiteit in levensbeschouwing, waarden en
normen en cultuur en leefstijl. Hij heeft te maken met spanningsvelden en afstemmingsproblemen tussen zijn eigen professionele verantwoordelijkheid en de eisen
en verwachtingen vanuit de organisatie waarbinnen hij werkt. Hij ziet zich ondermeer
geconfronteerd met de vraag naar resultaatgerichtheid en de behoefte aan standaar-disering, die op gespannen voet kunnen staan met de ruimte die hij als werker
nodig heeft voor het eigen verhaal en het proces van de cliënt. Dit brengt allerlei
keuzeprocessen met zich mee, die verantwoord worden vanuit normatieve professionaliteit.
19
Een adequate beroepshouding zichtbaar maken
De SPH'er werkt op basis van een beroepshouding die ondermeer gekenmerkt
wordt door respect voor de cliënt en diens eigen zijns- en zienswijzen, het kunnen
hanteren van diens afhankelijkheid, het bevorderen van diens autonomie, het
hanteren van diens eigen verantwoordelijkheid en het zorgvuldig omgaan met
privacy. Hij moet bereid en in staat zijn het eigen handelen te verantwoorden naar
de cliënt, de instelling en de samenleving en hij moet beschikken over een vermogen tot kritische (zelf)reflectie. Hij is creatief, flexibel en authentiek en bereid zichzelf
professioneel te ontwikkelen en nieuwe inzichten in zijn handelen te integreren.
Professioneel samenwerken: meerwaarde in dienst van de cliënt
De SPH'er werkt zelden solistisch. Doorgaans werkt hij samen en in teamverband
met beroepsgenoten en andere hulpverleners, vanuit een situatie van gedeelde
professionele verantwoordelijkheid voor eenzelfde cliënt of groep cliënten. Hij staat
voor de opgave zijn aandeel in de samenwerking te expliciteren en te verantwoorden
en zal in staat moeten zijn met verschillen in visie, opvattingen en werkstijl, samenhangende met verschillen in beroepssocialisatie, om te gaan. Hij is erop gericht de
deskundigheid van andere professionals, vrijwilligers en mantelzorgers om te zetten
in een meerwaarde voor de cliënt
Zorg dragen voor kwaliteit
De SPH'er staat garant voor een kwalitatief verantwoorde uitvoering van zijn taken.
Hij is gericht op het realiseren van de randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn en
levert binnen de organisatie waarvan hij deel uitmaakt een bijdrage aan de kwaliteitszorg.
20
3. De HBO-opgeleide professional
3.1 De professionele SPH'er
De sociaal pedagogisch hulpverlener representeert kwalificatieniveau 5 binnen het
sociaal pedagogisch werk. Kenmerkend daarvoor is de hoge mate van zelfstandigheid in het plannen van activiteiten en interventies, het dragen van verantwoordelijkheid voor de organisatie van hulp- en dienstverlening, het scheppen van randvoorwaarden voor verbetering van het primaire hulp- en dienstverleningsproces en het
uitvoeren van complexe interventies. HBO- en MBO-opgeleide professionals
(kwalificatieniveau 3 en 4) vervullen in de beroepspraktijk rollen die elkaar aanvullen.
De HBO'er beschikt naast beroepsspecifieke ook over beroepsonafhankelijke
vaardigheden, tot uitdrukking komend in zijn vermogen op meta-niveau te reflecteren op eigen handelen en het handelen van anderen in multidisciplinair verband.
Daarin onderscheidt hij zich van MBO-opgeleide professionals. Dat geldt ook voor
zijn vermogen te werken in situaties waar geen of nauwelijks handelingsvoorschriften voorhanden zijn, zijn vermogen complexere interventies toe te passen en een
hulp- en dienstverleningsproces te coördineren. Het werk van dit type professionals
definieert Van Delden (1991) als werk waarin steeds opnieuw oplossingen voor
nieuwe, unieke problemen gevonden moeten worden. Kenmerken van dit soort werk
zijn dat resultaten moeilijk van tevoren te specificeren zijn (maatwerk) en dat het
noodzakelijk is dat selectief gebruik gemaakt wordt van veel en sterk gestructureerde kennis. Met het gebruik van standaardprocedures kan dus niet worden volstaan.
De diversiteit in onze samenleving (verschillende culturen, leefstijlen, wijzen van
zingeving, behoeften en problemen) neemt sterk toe, en daarmee de behoefte aan
specifieke antwoorden. De inbreng van professionals wordt daarom in alle sectoren
van de samenleving van steeds groter belang. Dit geldt ook binnen het SPH-domein.
Het beroepshandelen van SPH'ers heeft betrekking op het dagelijks leven van
cliënten in hun woon- en leefsituatie. Leefstijlen, cliëntsystemen en hun woon- en
leefsituaties worden steeds diverser, terwijl er tegelijk met deze veelvormigheid
sprake is van meerduidigheid, dat wil zeggen dat er minder sprake is van eenduidige
culturele, levensbeschouwelijke en theoretische kaders waarbinnen geïnterpreteerd
en gewerkt kan worden. Deze veelvormigheid en meerduidigheid vragen om een
benadering die wordt gekenmerkt door een hoog niveau van reflectie, een groot
ontwikkelvermogen en een bereidheid het eigen beroepshandelen te verantwoorden. Dit vraagt weer om een creatieve professional, die in staat is het vertrouwde
zodanig los te laten dat er ruimte is voor nieuwe en vaak onorthodoxe oplossingen
voor de problemen die zich aan hem voordoen. HBO-niveau wordt hier opgevat als
het inhoud geven aan het bovenbedoelde begrip professionaliteit.
3.2 Kenmerken van het HBO-niveau
Het HBO-niveau wordt getypeerd aan de hand van vijf samenhangende kenmerken.
Complexiteit
De complexiteit van het beroepshandelen van de SPH'er komt tot uiting in de eisen
die gesteld worden aan het methodisch handelen. We spreken van methodisch
handelen wanneer de noodzakelijk te maken keuzen maximaal worden geëxpliciteerd, onderbouwd en verantwoord. De complexiteit komt dan tot uiting in de
21
volgende aspecten.
S
Methodisch handelen heeft betrekking op verschillende niveaus
Het hulpverlenend handelen van de SPH'er heeft betrekking op: het cliëntsysteem in
diens woon- en leefsituatie; het kiezen en uitvoeren van methoden, technieken en
middelen; het ervoor zorgen dat de hulpverleningsorganisatie in voldoende mate
voorwaardelijk is voor de hulpverlening als zodanig; het relateren van het hulpverlenend handelen aan maatschappelijk gehanteerde normen, waarden en (bijvoorbeeld
juridische) kaders.
Kenmerkend voor dit beroepshandelen (dit geldt bij uitstek voor SPH'ers) is dat deze
niveaus dikwijls 'tegelijkertijd, ter plekke en op dit moment' op elkaar betrokken
moeten worden, een zeer complexe vorm van 'reflection in action' (Schön 1983).
S
Reflecteren vanuit en op theoretische en normatieve kaders
De SPH'er dient veelvuldig, zo niet continu, te reflecteren op theoretische en
normatieve kaders die belangrijk zijn voor het hulpverlenen in het algemeen en in
concrete situaties. Bovendien kan deze reflectie zich niet beperken tot overwegingen
en keuzen bínnen gestelde theoretische en normatieve kaders. De gesignaleerde
veelvormigheid en meerduidigheid vragen dat keuzen gemaakt moeten worden ten
aanzien van de te gebruiken kaders zélf.
S
Hanteren van complexe problematiek
De SPH'er is in staat adequaat om te gaan met meervoudige cliëntproblematieken,
ook in situaties waarin niet of nauwelijks kan worden teruggegrepen op bestaande
procedures en handelingsvoorschriften.
S
Hanteren van veel en complexe informatie
Er worden bij dit alles hoge eisen gesteld aan het kunnen verzamelen, selecteren,
interpreteren, bewerken en gebruiken van informatie.
Verantwoorden/legitimeren
In een situatie van meerduidigheid is het van groot belang dat de keuzen die worden
gemaakt zoveel mogelijk worden verantwoord ten overstaan van de verschillende
betrokkenen. Daardoor kunnen deze keuzen met hen bediscussieerd en/of door hen
getoetst worden. Als mogelijke betrokkenen dienen (ten minste) onderscheiden te
worden: cliënt en cliëntsysteem, de eigen hulpverleningsorganisatie, opdrachtgevers
(zorgtoewijzers, financiers) en de samenleving als geheel (het gaat dan vooral om
toetsing aan wet- en regelgeving en verantwoording in het openbare debat).
Met het verantwoorden op al deze niveaus legitimeert de SPH'er zijn eigen beroepshandelen en levert hij tevens een bijdrage aan de maatschappelijke legitimering van
het beroep.
Ontwikkelen van methodiek en beroep
Omdat het beroepshandelen van de SPH'er in veel gevallen betrekking heeft op
nieuwe, unieke situaties en vraagstukken is hij genoodzaakt continu te reflecteren
en te ontwikkelen. Wanneer de noodzakelijke reflectie van de SPH'er resulteert in
het vastleggen en communiceren van ervaringen op een wijze die bijdraagt aan de
kwaliteit van het beroepshandelen van zichzelf en van collega's, spreken we van
beroepsontwikkeling. In de eerste plaats zal dit betrekking moeten hebben op de
ontwikkeling van het beroepshandelen van de SPH'er zelf. Het HBO-niveau komt
echter vooral tot uiting in de volgende drie elementen:
22
S
S
S
binnen de instelling waarin de SPH'er werkzaam is, kan hij bijdragen aan de
verbetering van de kwaliteit van werken ten behoeve van bepaalde (categorieën) cliënten en zo bijdragen aan de verbetering van de instellingsmethodiek;
ook kan de SPH'er zich daarbij richten op beroepsgenoten binnen een
bepaald werkveld van de sociaal pedagogische hulpverlening, en zo bijdragen aan wat wij noemen de beroepsmethodiek SPH;
van beroepsontwikkeling SPH is ook sprake wanneer de bijdragen gericht zijn
op de legitimering en profilering van het beroep SPH als zodanig.
Wetenschappelijk verankeren
Niet alleen HBO- en MBO-opgeleiden, maar ook HBO'ers en wetenschappelijk
opgeleiden vervullen in principe rollen die elkaar aanvullen. Het wetenschappelijk
onderwijs richt zich op het leren onderzoeken van de werkelijkheid en het verzamelen van gegevens en het ontwikkelen van theorieën die betrekking hebben op die
werkelijkheid. HBO'ers zijn onderdeel van de sociale werkelijkheid, zij handelen
daarbinnen en reflecteren op het eigen handelen in de contexten waarbinnen dit
handelen plaatsvindt.
De rol die HBO'ers hebben bij (wetenschappelijke) kennisontwikkeling is als volgt te
typeren. Enerzijds maken HBO'ers gebruik van theorieën, gegevens en opvattingen
waaraan de wetenschappen essentiële bijdragen leveren. In deze zin is er sprake
van het toepassen van resultaten van wetenschappen door SPH'ers. Anderzijds
ondersteunen SPH'ers de ontwikkeling van wetenschappen doordat zij kennis en
ervaringen verzamelen en systematiseren en wetenschappelijke theorieën op hun
bruikbaarheid voor het beroepshandelen evalueren en becommentariëren.
Het primaire doel van HBO'ers is het wetenschappelijk verankeren van het beroepshandelen c.q. van de beroepsmethodiek.
Leiding geven en ondersteuning bieden aan medewerkers
In samenhang met hun vermogen complexere interventies uit te voeren en een
integraal hulpverleningsproces te coördineren c.q. een inhoudelijke regiefunctie te
vervullen (Beroependomeinprofiel, p. 44/45), vervullen veel SPH'ers in hulpverleningsorganisaties een functie waarin zij het beroepshandelen van andere medewerkers aansturen, coördineren, ondersteunen en verantwoorden.
3.3 Naar een normatieve professionaliteit
In de afgelopen decennia heeft de professionalisering van (ondermeer) het beroep
sociaal pedagogische hulpverlener in het teken gestaan van het kunnen verantwoorden van het beroepshandelen. Deze verantwoording was sterk gericht op controleerbaarheid door reproduceerbaarheid en kwantificeerbaarheid. Er kwam daardoor een
sterke nadruk te liggen op het technisch-instrumentele aspect van het beroepshandelen.
Hierdoor ontstaat een spanning met het steeds diverser en persoonlijker worden van
de individuele leefwereld en de individuele bestaansethiek van zowel cliënt als
hulpverlener. Het communicatieve en het normatieve aspect van het hulpverlenend
handelen worden steeds belangrijker en vragen om werkzame benaderingen,
zonder dat de noodzaak het beroepshandelen te verantwoorden wordt ontkend. Dit
is in een zuiver technisch-instrumentele benadering echter niet mogelijk.
23
Kunneman (1995, 1996, 1997) pleit voor een normatieve professionaliteit waarin het
technisch-instrumentele, het normatieve en het communicatieve aspect worden
geïntegreerd. Juist in het kunnen vormgeven en integreren, in combinatie met het
kunnen verantwoorden van deze drie elementen, wordt het professionele zichtbaar.
De door Kunneman geformuleerde opdracht sluit aan bij het wijdverspreide gevoel
dat essentiële, maar moeilijk te benoemen aspecten van hulpverlening steeds meer
in de knel komen. Gebruikte termen zijn bijvoorbeeld: motivatie, betrokkenheid,
creativiteit, inspiratie, bezieling en soms ook spiritualiteit.
Het ontwikkelen van een dergelijke normatieve professionaliteit is voor beroepsbeoefenaren een opgave, maar ook een uitdaging. Enkele conclusies kunnen al wel
getrokken worden.
In de eerste plaats gaat het dus om het integreren van het technisch-instrumentele
met het communicatieve en normatieve. Daarbij moet ervoor gewaakt worden dat
het legitimeren van het beroepshandelen in het algemeen (ondermeer door het
verder ontwikkelen van het beroepshandelen en het wetenschappelijk verankeren
ervan) en het zich verantwoorden in concrete situaties op de achtergrond raken.
In de tweede plaats speelt in een dergelijke professionaliteit het reflectieve element
een centrale rol. Standaardprocedures en standaardoplossingen vormen een
onderdeel van het werk van de HBO-opgeleide professional, maar een ervaren
professional zal zich in de eerste plaats onderscheiden door het vermogen om in
steeds weer nieuwe situaties op een persoonlijke en effectieve manier om te gaan
met beroepsdilemma's (zie hiervoor ook de hoofdstukken 2 en 4).
Ten derde kan vastgesteld worden dat professionaliteit zich, binnen de kaders van
het beroep, op verschillende wijzen manifesteert, afhankelijk van de specifieke
contexten en de verschillende beroepsbeoefenaren. Dit betekent dat kwalificaties op
een manier moeten worden geformuleerd die de eisen formuleert waaraan alle
beroepsbeoefenaren dienen te voldoen en die tegelijkertijd ruimte geeft aan, of
liever aanstuurt op het realiseren van een persoonlijke invulling van professionaliteit.
Het zoeken is dus naar kwalificaties die voldoende 'scherp' en sturend zijn, maar die
vooral ook noodzaken tot het vormgeven van een normatieve professionaliteit.
Ten vierde: professionaliteit kenmerkt zich door een persoonlijke en effectieve
combinatie van kennen, kunnen en willen. Zo dienen de aspecten van professionaliteit, zoals beschreven in dit hoofdstuk, dan ook gelezen te worden. Kennis en (met
name cognitieve en communicatieve) vaardigheden zijn voor de beroepsbeoefenaar
onontbeerlijk, maar minstens zo belangrijk is een houding die wordt gekenmerkt
door betrokkenheid, fascinatie, gerichtheid op reflectie en onderzoek, steeds verder
willen ontwikkelen en vooral ook door een grote mate van verantwoordelijkheidsgevoel.
Kennis, vaardigheden en houding kunnen daarbij onderscheiden, maar niet gescheiden worden. Professioneel handelen kan eigenlijk alleen goed beschreven en
geëvalueerd worden door dit te doen aan de hand van het handelen van de beroepsbeoefenaar in specifieke, voor het beroep kenmerkende contexten en aan de
hand van voor het beroep kenmerkende criteria (waaronder de algemene criteria die
in dit hoofdstuk beschreven zijn). Dit is de achtergrond van het begrip competenties
waarop in het volgende hoofdstuk wordt ingegaan.
24
4. Hoger onderwijs: werken aan competenties
4.1 Ontwikkelingen
Binnen het (beroeps)onderwijs is sprake van ontwikkelingen die samenhangen met
trends in de samenleving. De hoeveelheid nieuwe data, feiten en opvattingen waar
we mee geconfronteerd worden, neemt enorm toe. Ontwikkelingen als ICT en
internationalisering dragen daaraan bij (zie bijvoorbeeld Weggeman 1997). Daarbij
is in toenemende mate sprake van diversiteit en veelvormigheid en worden ook de
interpretatiekaders steeds gevarieerder en in toenemende mate 'particulier' (meerduidigheid).
In het onderwijs wordt op deze ontwikkelingen gereageerd door het belang van
'levenslang leren', 'leren leren' en verwante begrippen te benadrukken. In samenhang met deze ontwikkelingen zien we dat de meeste beroependomeinen aan
sterke veranderingen onderhevig zijn. We zien ook dat functies sneller komen en
verdwijnen. Beroepen verbreden zich, zodat beroepsbeoefenaren beter zijn toegerust om te kunnen functioneren in verschillende beroepscontexten en op een
arbeidsmarkt waarin de eisen diverser worden en aan verandering onderhevig zijn.
Vanuit pogingen om de kwalificaties van werknemers te omschrijven en te verbeteren, heeft zowel in het onderwijs als in het bedrijfsleven de term 'competenties' aan
belang gewonnen (Onstenk 1997).
Beide ontwikkelingen ('leren leren' en het denken in termen van competenties)
liggen in elkaars verlengde en leiden in het navolgende tot een keuze voor het
beschrijven van opleidingskwalificaties in termen van competenties.
4.2 Leren leren
Aan het onderwijzen en leren worden andere eisen gesteld dan voorheen. Meer nog
dan aan de te verwerven kennis zelf, moeten hoge eisen worden gesteld aan het
zelfstandig 'leren te leren'. Het kunnen verzamelen, selecteren, interpreteren,
bewerken en gebruiken van informatie (zie ook 3.1) is daarvan een belangrijk
aspect. Hiervoor is nodig dat bepaalde leerstijlen worden ontwikkeld (geleerd). In de
reeks 'ongerichte, reproductiegerichte, toepassingsgerichte en betekenisgerichte
leerstijl' (Vermunt 1995) moet het accent steeds meer op de betekenisgerichte
leerstijl worden gelegd. De noodzaak van het zelfstandig en betekenisgericht (leren
te) leren wordt overal - internationaal en in alle mogelijke onderwijssoorten - sterk
benadrukt.
Wat betekent dit voor het onderwijs? Genoemd werd reeds dat het 'leren
leren-onderwijs' veel aandacht heeft voor het leren verzamelen, selecteren,
interpreteren, bewerken en gebruiken van informatie. Naast ruimte voor
reproductiegerichte en toepassingsgerichte leerstijlen stimuleert en ondersteunt het
vooral een betekenisgerichte leerstijl.
Volgens huidige onderwijskundige inzichten (zie ondermeer Lodewijks 1993)
betekent dit dat 'leren leren-onderwijs':
S
primair activiteiten van studenten aanstuurt en ondersteunt (studentgericht in
plaats van docentgericht);
S
zelfstandigheid van studenten stimuleert en ondersteunt (van sturing naar
zelfsturing);
S
aansluit bij het gegeven dat (leren) leren altijd cognitieve, affectieve en
regulatieve activiteiten integreert;
25
S
S
vooral het werken aan uitdagende opdrachten inhoudt, bij voorkeur in de
vorm van het oplossen van problemen (probleemgericht);
uitgaat van en 'oefent' met zo realistisch mogelijke praktijksituaties en
Bopdrachten.
4.3 Competenties
De in paragraaf 3.1 genoemde ontwikkelingen leiden tot de behoefte aan een brede
bekwaamheid die functioneel is in een beroepscontext die aan grote veranderingen
onderhevig is. De voor beroepsbeoefenaren te formuleren kwalificaties kunnen
daarom niet te gedetailleerd zijn (zij zullen dan immers snel verouderen) en zullen
het kunnen hanteren van de veranderingen in de beroepscontext tot uitdrukking
moeten brengen.
Daarbij is gebleken dat het beroepshandelen onvoldoende goed beschreven kan
worden door het uiteen te rafelen in bijvoorbeeld kennis, houding en vaardigheden.
Daarvoor is dit beroepshandelen (meestal) te complex en is het belang van moeilijk
te omschrijven ervaring en 'tacid knowledge' te groot. In deze context heeft het
omschrijven van kwalificaties gerelateerd aan competenties terrein gewonnen.
Onstenk (1997) definieert competentie als 'het gestructureerd en geïntegreerd
vermogen tot het adequaat verrichten van arbeidshandelingen en het oplossen van
arbeidsproblemen' (in de in deze nota gehanteerde terminologie gaat het dus om het
beroepshandelen en het oplossen van beroepsvraagstukken). Onstenk vervolgt met:
'Competentie heeft een eigen structuur en valt niet samen met een opsomming van
taken of een lijst benodigde vaardigheden. Het gaat om de samenhang en relaties
tussen de samenstellende kennis en vaardigheden' (Onstenk 1997, p. 92). Deze
omschrijving sluit aan op het gestelde in paragraaf 3.3.
Er is een onderscheid tussen de begrippen kwalificatie en competentie. Kwalificaties
worden gedefinieerd vanuit het perspectief van de functie of het beroep. Eenvoudig
gezegd wordt beschreven wat de beroepsbeoefenaar moet kunnen. Competenties
betreffen de persoon van de beroepsbeoefenaar en benadrukken per definitie de
persoonlijke wijze waarop deze aan de kwalificaties voldoet.
Hoewel dit onderscheid principieel van groot belang is, kunnen formuleringen van
kwalificaties en competenties sterk op elkaar lijken of zelfs samenvallen.
In deze nota gaat het om opleidingskwalificaties. Deze zijn geformuleerd aan de
hand van beschikbaar materiaal over beroepskwalificaties. Er is gekozen voor het
formuleren van opleidingskwalificaties in termen van competenties. Gesteld wordt
dus: wanneer afgestudeerden de omschreven competenties demonstreren, voldoen
zij aan de opleidingskwalificaties.
De formuleringen van de competenties zullen 'integraal' dienen te zijn (geen
opsplitsing in bijvoorbeeld kennis, vaardigheden en houding) en zullen in het
algemeen verwijzen naar beroepscontexten.
4.4 Opleiden voor een brede beroepsbekwaamheid
Competenties zijn niet statisch, maar ontwikkelen zich op de dimensies uitgebreidheid (taakinhoud), beheersingsniveau en zingeving. Ze kunnen zich dus verbreden,
verdiepen en verrijken (Onstenk 1997, p. 92). De ontwikkeling van competenties is
dus een continu, nooit eindigend proces dat doorgaat (of wellicht pas echt goed
begint) wanneer de beginnende beroepsbeoefenaar zijn diploma heeft behaald.
Kenmerkend voor de professional is dat deze zich verantwoordelijk voelt voor deze
26
ontwikkeling, daar zelf sturing aan geeft en daartoe initiatieven ontwikkelt.
Kwalificaties (en competenties) kunnen betrekking hebben op beroepen en functies.
De opleidingskwalificaties hebben betrekking op de initiële beroepsopleiding en
daarmee op het beroep. In de meeste beroepen, zo ook binnen de SPH, kan de
(beginnende) beroepsbeoefenaar in veel verschillende functies terecht komen.
Bovendien is het beroep continu in beweging. Daarom moet gezocht worden naar
een brede beroepsbekwaamheid, die de beroepsbeoefenaar zo goed mogelijk in
staat stelt in deze context te functioneren en zich verder te ontwikkelen.
Onstenk (1997, p. 128) komt tot de volgende omschrijving van brede vakbekwaamheid: 'Een multi-dimensionele, gestructureerde en samenhangende set vakmatige,
methodische, organisatorische, strategische, sociaal-communicatieve,
normatief-culturele en leercompetenties, gericht op een adequate aanpak van de
kernproblemen van het beroep'.
Kernproblemen zijn te omschrijven als problemen en dilemma's die centraal staan in
de beroepsuitoefening. Het zijn problemen waar een beroepsbeoefenaar regelmatig
mee in aanraking komt, die kenmerkend zijn voor het beroep en waarbij van de
beroepsbeoefenaar een oplossing en een aanpak wordt verwacht. Kernproblemen
benadrukken een holistische benadering van het beroep. Er wordt uitgegaan van
'volledige' handelingen (voorbereiding, organisatie, uitvoering, controle), en tevens
van de noodzaak om niet alleen de handeling te leren uitvoeren, maar ook het hoe
en waarom, inclusief de context en de achterliggende theorie, te leren begrijpen.
Reflectie op ervaringen en betekenisvolle incidenten speelt daarbij een essentiële rol
(Onstenk 1997). Volgens deze inzichten geeft een set kwalificaties geformuleerd in
termen van competenties de beste 'vertaling' van de vereisten van het beroep, en
wel op een wijze die (in een steeds veranderende beroepscontext) herkenbaar en
toekomstvast is.
4.5 Consequenties voor het opleiden
De vraag is hoe kwalificaties sturing kunnen geven aan het curriculum of de ontwikkeling van het curriculum. In het onderwijs zullen het leren omgaan met kernproblemen van het beroep en het leren oplossen van beroepsproblemen in praktijksituaties
centraal dienen te staan.
Studenten zullen het beroepshandelen dan vooral leren in (reële of gefingeerde)
beroepssituaties, waarin hen gevraagd wordt realistische beroepsproblemen aan te
pakken en tot een oplossing te brengen. De ordening van een 'competentiegericht
curriculum' zal derhalve beroepsgericht moeten zijn. Gedacht kan worden aan het in
studieonderdelen werken met bepaalde beroepsthema's of beroepsdilemma's
('kernproblemen van het beroep'). Een sterk analytische benadering in de beschrijving van kwalificaties schiet tekort als het gaat om het definiëren van de samenhang
en kern van het beroep (Moerkamp en Onstenk, 1991). De 'ontleedmethode' kan
leiden tot onderwijs dat sterk gericht is op het oefenen van deelvaardigheden,
waarbij integratie van vaardigheden vergeten wordt.
Een competentiegericht curriculum zal primair concentrisch van aard zijn. Er wordt
door studenten gewerkt aan beroepsvraagstukken, en al doende zullen de competenties van de studenten 'zich verbreden, verdiepen en verrijken'.
Ten slotte komen afstudeerrichtingen, specialisaties, differentiaties et cetera in deze
opvatting in een specifiek licht te staan. Het leren vindt steeds plaats in beroepscon27
texten. Het is aan te raden om deze per student te laten variëren, waarbij dit niet
voor elke student op dezelfde wijze behoeft te gebeuren. Essentieel is wel dat
(althans binnen het als generiek te betitelen gedeelte van het curriculum) wordt
gewerkt aan de ontwikkeling van dezelfde brede beroepsbekwaamheid, dat wil
zeggen aan dezelfde set competenties.
28
5. Competenties en opleidingskwalificaties
hulp- en
dienstverlening
aan en ten behoeve
van cliënten
het werken binnen
een zorginstelling
of hulpverleningsorganisatie
het werken
aan
professionalisering
5.1 De competentie van de SPH'er in de hulp- en dienstverlening aan en ten
behoeve van cliënten (segment 1)
In dit document wordt gebruik gemaakt van de in het Beroependomeinprofiel
gehanteerde terminologie 'Hulp- en dienstverlening'. Deze hulp- en dienstverlening
omvat elementen van verzorgen, begeleiden en behandelen, die in veel gevallen
gecombineerd aanwezig zijn met daaraan verbonden aspecten van preventie. In de
bijgevoegde begrippenlijst worden genoemde begrippen omschreven, evenals
andere begrippen die in de kwalificaties worden gehanteerd.
In segment 1 worden de kwalificaties van de SPH'er in de hulp- en dienstverlening
aan en ten behoeve van cliënten uitgewerkt.
Bij het benoemen van de competenties van de SPH'er in het werken met en ten
behoeve van cliënten zijn zowel de technisch instrumentele als de normatieve en
communicatieve aspecten van diens professionaliteit in het geding. De technisch
instrumentele dimensie komt tot uitdrukking in zijn bekwaamheid om bewust,
doelgericht, planmatig en systematisch te werken volgens de professionele standaarden die daarvoor gelden en met gebruikmaking van een breed instrumentarium
aan muzische en agogische methoden en technieken.
Hulp- en dienstverlening als sociaal psychologische werkelijkheid wordt evenwel
gekenmerkt door verschillende dimensies: feiten, normen, waarden en gevoelens. In
het omgaan daarmee beschikt de hulpverlener over diverse handelingsmogelijkheden. Hij erkent dat de cliënt geen object en dus niet louter doelwit van instrumenteel
handelen is en zal proberen onder erkenning van genoemde dimensies een basis
voor samenwerking tot stand te brengen. De SPH'er werkt samen met partners die
ten opzichte van elkaar en de samenleving deel uitmaken van een vaak probleemgeladen context, gekenmerkt door verschillen in macht, belangen, zienswijzen en
vermogens. Het adequaat hanteren van hieruit voortvloeiende tegenstellingen en
spanningsvelden vraagt van de SPH'er een groot communicatief vermogen. Werken
in deze context veronderstelt dat hij in staat is het verhaal van de cliënt tot zijn recht
te laten komen, ruimte biedt aan diens ziens- en zijnswijze, niet verhullend omgaat
met aanwezige tegenstellingen, maar tegelijkertijd een basis schept waarop samenwerking mogelijk is. Direct daarmee verbonden is de noodzaak het eigen handelen
voortdurend te onderwerpen aan reflectie, door gebruik te maken van theoretische
en normatieve kaders. Daarbij moet de hulpverlener ook in staat zijn zich te verant29
woorden voor zijn handelen en de keuzen die hij daarbij wenst te maken. Hij moet
eveneens in staat zijn om de eigen zienswijze duidelijk te maken aan de cliënt, het
cliëntsysteem en andere professionals binnen en buiten de eigen organisatie (zie
kwalificatie 8 en 9).
Reflectievermogen, het toetsen van eigen handelen en opvattingen aan professionele standaarden en kaders en het vermogen verantwoording te dragen en af te
leggen kenmerken de zelfstandige beroepskracht. Dat geldt tevens voor zijn
bekwaamheid om adequaat om te gaan met zware problematiek en complexe
hulpvragen en nieuwe en onvoorspelbare situaties. Van de SPH'er mag verwacht
worden dat hij verbindingen tot stand kan brengen tussen zijn handelen op het
uitvoerende niveau, de voorwaarden die hij nodig heeft vanuit de organisatie om zijn
werk op verantwoorde wijze te verrichten en de van toepassing zijnde maatschappelijke context en professionele kaders. Hij kan activiteiten en interventies plannen en
uitvoeren aan de hand van handelingsvoorschriften. Daar waar deze niet aanwezig
zijn, kan hij diagnoses stellen en interventies kiezen. Hij kan het beroep in verschillende settings en vormen van hulp- en dienstverlening en met cliënten van verschillende leeftijdsfasen gestalte geven. Hij is in staat zijn interventies specifiek af te
stemmen op de problemen en hulpvragen van uiteenlopende cliënten, in vaak
nieuwe en onvoorspelbare situaties en rekening houdend met verschillen in cultuur
en leefpatroon. Hij is in staat verschillende interventiemethoden toe te passen, zowel
bij de cliënt als het systeem van de cliënt, en hij kan relevante anderen op methodische wijze betrekken in de hulpverlening aan de cliënt.
Bij de formulering van de meer vakinhoudelijke en methodische competenties staat
centraal het werken aan competenties van cliënten. In de begeleiding van de cliënt
stuurt de SPH'er aan op het ontwikkelen of in standhouden van het geïntegreerd
vermogen tot adequaat handelen in verschillende situaties. De SPH'er stelt de cliënt
en zijn situatie centraal en zal de mogelijkheden die de dagelijkse woon- en leefsituatie biedt uitbuiten om zijn competenties te versterken of te onderhouden ten
aanzien van ondermeer zelfzorg en zelfredzaamheid, betekenisvolle relaties tot
anderen, zinvolle tijdsbesteding en maatschappelijke integratie. De hulpverlener
maakt daarbij gebruik van zijn bekwaamheid om een optimaal leefklimaat te scheppen, de relatie en communicatie met de cliënt adequaat te hanteren, gedragsinterventies toe te passen en gedragsalternatieven aan te reiken, groepsprocessen te
hanteren, activiteiten te ontwerpen met inzet van muzische middelen, voorlichting,
advies en informatie te geven, problemen te signaleren en door te verwijzen
(kwalificatie 3 en 4).
Kwalificatie 5 en 6 gaan over het mobiliseren van sociale ondersteuning en (het
ondersteunen van) de belangenbehartiging van cliënten. De hulpverlening ontwikkelt
zich in een richting waarin de samenleving en de thuissituatie in toenemende mate
het speelveld vormen waarop hulpverlener en cliënt actief zijn (pedagogische
thuisbegeleiding, trajectbegeleiding, rehabilitatie, job coaching). De grotere verscheidenheid in voorzieningen en begeleidings- en behandelvormen in een samenleving
waarin sprake is van levensbeschouwelijke, sociale en culturele pluriformiteit, vragen
van de SPH'er dat hij in staat is in verschillende rollen te functioneren, zich nieuwe
opgaven te stellen en een creatieve en innovatieve bijdrage te leveren aan producten methodiekontwikkeling.
5.2. Kwalificaties van segment 1: hulp- en dienstverlening aan en ten behoeve van
cliënten
30
De beginnende beroepskracht demonstreert dat hij in
staat is:
hulp- en
dienstverlening
aan en ten behoeve
van cliënten
1. Zelfstandig en samen met cliënten, andere hulpverleners
en/of direct bij cliënten betrokkenen de woon- en leefsituatie
te verkennen en te analyseren, samen te komen tot het
formuleren of herformuleren van hulpvragen, het vaststellen
van hulpverleningsdoelen en hulpverleningsaanbod en het vormgeven van hulp- en
dienstverleningsplannen.
2. Programma's voor hulp- en dienstverlening te ontwerpen in situaties die gekenmerkt worden door complexe problematiek en -hulpvragen, afgestemd op de
behoeften en mogelijkheden van de cliënt.
3. Met een cliënt afzonderlijk en met cliënt en cliëntsysteem gezamenlijk te werken
aan het ontwikkelen en in standhouden van competenties ten aanzien van:
S
zelfredzaamheid en zelfzorg;
S
het functioneren in de woon- en leefsituatie;
S
het organiseren van de eigen woon- en leefsituatie;
S
het ontwikkelen en onderhouden van betekenisvolle relaties tot anderen;
S
het ontwikkelen van perspectief en zingeving;
S
het vormgeven aan het samenleven in sociale netwerken en aan maatschappelijke participatie.
4. Sociaal agogische en muzisch agogische methoden, technieken en middelen te
hanteren, in het bijzonder met betrekking tot:
S
het tot stand brengen en instandhouden van een optimaal woon-, leef- en
opvoedingsklimaat;
S
het bevorderen van de cognitieve, emotionele, sociale en motorische ontwikkeling en idem functioneren;
S
het beïnvloeden van het gedrag en het uitbreiden van het gedragsrepertoire;
S
het begeleiden van groepen in verschillende stadia van groepsontwikkeling
en het hanteren van verschillende vormen van groepswerk;
S
het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van activiteiten;
S
probleemsignalering en verwijzing;
S
het integreren van preventieve activiteiten in verzorging, begeleiding en
behandeling;
S
voorlichting, advies en informatie.
5. Sociale ondersteuning voor de cliënt te creëren of te versterken door sociale
systemen en maatschappelijke instellingen die voor de cliënt in de woon- en
leefsituatie belangrijk zijn, op methodische wijze te beïnvloeden.
6. De belangen te behartigen van cliënt en cliëntsysteem of hen daarin te ondersteunen door met hen of namens hen op te treden naar derden binnen de instelling of
binnen de samenleving.
31
7. Over de (voortgang van de) hulp- en dienstverlening te rapporteren en deze te
evalueren; hulp- en dienstverleningsplannen te evalueren en bij te stellen.
8. In situaties van hulp- en dienstverlening keuzen van in te zetten methoden en
middelen te formuleren, te onderbouwen en te verantwoorden, met gebruikmaking
van theoretische, ethische en juridische kaders.
9. Het eigen beroepshandelen te verantwoorden ten overstaan van cliënten en/of
diens vertegenwoordigers, de eigen hulpverleningsorganisatie en/of andere opdrachtgevers en/of de samenleving.
5.3 De competentie van de SPH'er met betrekking tot het werken binnen en vanuit
een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie (segment 2)
De sociaal pedagogische hulpverlening bestrijkt een breed gebied van instellingen
en activiteiten, gericht op leven en wonen, arbeid en dagbesteding en leren en vrije
tijd. In de omschrijving 'zorginstelling' of 'hulpverleningsorganisatie' wordt de breedte
en gevarieerdheid van de huidige zorgverlening weerspiegeld. Het begrip organisatie
verwijst ook naar de vaak complexe en grootschalige context vanwaaruit hulpverlening georganiseerd wordt. Het begrip 'vanuit' duidt op de vele activiteiten, die
vanuit de instelling door de beroepskracht (samen met de cliënt) in samenwerking
met andere instellingen of professionals worden verricht. Het handelen van de
SPH'er kent een sterke beleidsmatige en inhoudelijke inbedding in samenwerking
met andere professionals binnen en buiten de eigen instelling. De SPH'er levert
binnen zijn instelling een bijdrage aan de ontwikkeling van de instellingsmethodiek
en de implementatie daarvan in het uitvoerend werk.
In segment 2 worden de kwalificaties van de SPH'er op het voorwaardenscheppende niveau weergegeven in de volgende clusters van beroepstaken:
S
professioneel samenwerken;
S
bijdragen aan de ontwikkeling en implementatie van de instellingsmethodiek;
S
leiding en begeleiding geven aan beroepsgenoten, vrijwilligers en mantelzorgers;
S
signalering en preventie;
S
uitvoeren van beheerstaken en bijdragen aan kwaliteitszorg;
S
instellingsvertegenwoordiger zijn.
De SPH'er is een creatieve professional, die in staat is standaardoplossingen en het
vertrouwde los te laten zodat ruimte ontstaat voor nieuwe en vaak onorthodoxe
oplossingen voor de vraagstukken die zich voordoen. De keuzen, die hierbij gemaakt worden, weet hij ondermeer op basis van theoretische inzichten te verantwoorden en overtuigend te bepleiten bij collega's en vertegenwoordigers van andere
beroepsgroepen.
32
Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven, brengen de veelvormigheid en meerduidigheid
van culturele, levensbeschouwelijke en theoretische kaders met zich mee dat
keuzen niet beperkt blijven tot keuzen binnen gestelde theoretische en normatieve
kaders. Keuzen moeten ook gemaakt moeten worden ten aanzien van de te
gebruiken kaders zelf. Zo zullen onder meer antwoorden geformuleerd moeten
worden op ontwikkelingen in de samenleving als de marginalisering van bepaalde
groepen en het proces van individualisering, met zijn dreiging van stabiliteitsverlies
(Trendstudie, p. 9/10). Door op ontwikkelingen als deze te reflecteren, draagt de
SPH'er bij aan verbetering van de kwaliteit van werken van de zorginstelling of
hulpverleningsorganisatie.
Met deze kwaliteiten kan de SPH'er de spilfunctie vervullen die van hem verwacht
wordt binnen de hulp- en dienstverlening. Allereerst levert hij een bijdrage aan de
ontwikkeling en implementatie van het hulpverleningsbeleid van de instelling en van
de instellingsmethodiek, bijvoorbeeld om de omvorming te bewerkstelligen van een
aanbodgerichte wijze van werken naar een vraaggerichte wijze van werken. De
gehele sector zorg en welzijn vraagt immers om een cultuuromslag, naar een
denken en handelen waarin concepten als sociale steun en protectieve en compenserende omstandigheden richtinggevend zijn. De SPH'er beschikt over de competenties om aan deze cultuuromslag een bijdrage te leveren. Hij beschikt over lef,
creativiteit en flexibiliteit, die nodig zijn om standaardoplossingen achterwege te
laten en meer op maat gesneden oplossingen te beden-ken.
In de context van de uitvoering van de hulp- en dienstverlening werkt hij samen met
collega's, andere professionals, het systeem van de cliënt en vrijwilligers. Aan die
samenwerking kan hij leiding geven, doordat hij ondermeer kan bepalen welke
interventies moeten worden uitgevoerd, in welke volgorde en door welke beroepsbeoefenaren. Hij is in staat een integraal hulp- en dienstverleningsproces te coördineren en werkondersteuning te bieden aan andere professionals/medewerkers.
Hij is in staat randvoorwaarden te bepleiten c.q. te realiseren die voor de kwalitatieve
uitvoering van de hulp- en dienstverlening noodzakelijk zijn. Hij levert in instellingsverband een actieve bijdrage aan het signaleren van risicogroepen en maatschappelijke omstandigheden die problemen kunnen veroorzaken, en aan het ontwikkelen
van preventie-activiteiten. Tevens draagt hij bij aan de kwaliteitsborging en de
kwaliteitsbevordering. Hij is in staat de instelling te vertegenwoordigen in extern
overleg en vandaaruit een bijdrage te leveren aan regionale beleidsontwikkelingen.
Het HBO-niveau komt tot uitdrukking in de zelfstandigheid waarmee de taken
worden vormgegeven en uitgevoerd.
5.4 Kwalificaties van segment 2: het werken binnen en vanuit een zorginstelling of
hulpverleningsorganisatie
De beginnende beroepsbeoefenaar demonstreert dat hij
in staat is:
het werken binnen
een zorginstelling
of hulpverleningsorganisatie
10. Zich als sociaal pedagogisch hulpverlener te profileren en
positioneren in een organisatie of samenwerkingsverband en
de eigen bijdrage als sociaal pedagogisch hulpverlener te
definiëren en te legitimeren.
11. Samen te werken met collega's en vertegenwoordigers van andere beroepsgroepen in het kader van de ontwikkeling en uitvoering van hulpverleningsbeleid en
33
hulpverleningsprogramma's.
12. Condities te bewerkstelligen binnen de organisatie die een verantwoorde
uitvoering van de hulp- en dienstverlening mogelijk maken.
13. Leiding en begeleiding te geven aan collega's, andere beroepsbeoefenaren,
vrijwilligers en mantelzorgers in het kader van de hulp- en dienstverlening aan
cliënten.
14. Doelgroepen te signaleren die zich in problematische leefsituaties bevinden en
maatschappelijke factoren op te sporen die problemen kunnen veroorzaken in de
woon- en leefsituatie van doelgroepen en deze onder de aandacht te brengen van
verantwoordelijke personen en instanties.
15. De noodzaak te signaleren van preventieve activiteiten ten behoeve van
bepaalde (groepen) cliënten en deze te plannen en vorm te geven, al dan niet in de
context van reeds bestaande vormen van hulp- en dienstverlening.
16. Een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en vernieuwing van de instellingsmethodiek, door beroepsrelevante ontwikkelingen in de samenleving en in de zorg in
kaart te brengen en te analyseren en aanzetten te geven die leiden tot verbetering
van beleid en werkwijzen met betrekking tot hulp- en dienstverlening binnen en
vanuit de organisatie.
17. Een bijdrage te leveren aan de uitvoering en evaluatie van kwaliteitszorg binnen
de organisatie en beheerstaken uit te voeren op financieel, administratief,
personeelsplannings- en onderhoudsgebied met behulp van ICT en voorzover direct
verbonden met de hulp- en dienstverlening waarvoor hij verantwoordelijk is.
18. Als vertegenwoordiger van de eigen organisatie samen te werken met personen
en instanties buiten de eigen organisatie.
5.5 De competentie van de SPH'er met betrekking tot het werken aan professionalisering (segment 3)
Werken aan professionalisering omvat de taken van de professional met betrekking
tot de eigen professionele ontwikkeling, tot de bijdrage die hij levert aan de maatschappelijke erkenning en legitimatie van het beroep, en tot de ontwikkeling van de
beroepsmethodiek
In hoofdstuk 3 werd het belang van het ontwikkelen van een normatieve professionaliteit benadrukt. Dit uitgangspunt heeft betrekking op alle competenties in alledrie
de segmenten. Toch is gekozen voor het opnemen van de kwalificaties 19 en 20,
die de elementen van een dergelijke professionaliteit nogmaals benoemen. Bovendien wordt hiermee benadrukt dat de professionele SPH'er bij voortduring bewust
met de eigen normatieve professionaliteit bezig zal moeten blijven.
In zekere zin is kwalificatie 21 hiervan een onderdeel. In hoofdstuk 4 werd de
noodzaak van doorleren, of beter van het verbreden, verdiepen en verrijken van
competenties in een zich voortdurend veranderend beroepsveld, onderbouwd. Ook
hier wordt verwacht dat een professional zelf initiatiefnemer is.
In kwalificatie 22 wordt het leveren van een bijdrage aan de kennisontwikkeling met
betrekking tot het beroepsmatig/methodisch handelen benoemd; in kwalificatie 23
34
het bijdragen aan de maatschappelijke herkenbaarheid, relevantie en acceptatie van
het beroep. Deze belangrijke onderdelen van de beroepsbekwaamheid van de
SPH'er zijn in hoofdstukken 2 en 3 behandeld.
Een wat uitgebreidere omschrijving van de hier beoogde competenties van de
SPH'er luidt als volgt: de SPH'er is zich bewust van de culturele, historische en
politieke inbedding van het beroep in de samenleving. Hij is in staat ontwikkelingen
in de samenleving, in de politiek en in de economie te analyseren op consequenties
voor de beroepsuitoefening. Hij kan in het debat daarover stelling nemen. Hij kan
zijn eigen handelen beschrijven, analyseren en toetsen aan theoretische en normatieve kaders; hij draagt bij aan de kennisontwikkeling over beroepsvraagstukken en
de ontwikkeling en wetenschappelijke verankering van de beroepsmethodiek. Hij
beschikt over het vermogen tot kritische zelfreflectie en demonstreert een adequate
beroepshouding als beginnend beroepsbeoefenaar, gekenmerkt door ondermeer
zelfvertrouwen en durf. Hij toont zich een assertieve vertegenwoordiger van de
beroepsgroep en is in staat samenwerkings- en grensvlakdiscussies met andere
beroepen aan te gaan, in relatie tot trends en ontwikkelingen in de zorg en gericht
op een optimale kwaliteit van hulp- en dienstverlening. Hij demonstreert verantwoordelijk te zijn voor de bevordering van zijn deskundigheid en de eigen loopbaanontwikkeling.
De competenties die in dit segment aan de orde komen, zijn kenmerkend voor
professionaliteit (zoals omschreven in hoofdstuk 3) en in die zin niet onderscheidend
voor de SPH. Hier is echter sprake van een paradox. De competenties zetten
immers aan tot een invulling van een professionaliteit die juist kenmerkend is voor
zowel het beroep SPH'er als de persoon van de SPH'er in kwestie.
Ten slotte moet nog het volgende, wellicht ten overvloede, worden vastgesteld: de
professionaliteit c.q. het HBO-niveau van de SPH'er komt niet alleen tot uiting in
segment 3. De in hoofdstuk 3 beschreven elementen van professionaliteit zijn
verwerkt in alledrie de segmenten.
5.6 Kwalificaties van segment 3: het werken aan professionalisering
De beginnende beroepsbeoefenaar demonstreert dat hij
in staat is:
19. Kritisch te reflecteren op eigen beroepsmatig
handelen, houding en motivatie vanuit theoretische en
normatieve kaders.
het werken
aan
professionalisering
20. Een adequate beroepshouding zichtbaar te maken in de interactie met cliënten,
collega's, leidinggevenden en vertegenwoordigers van maatschappelijke instellingen
en overheden.
21. De eigen loopbaan te sturen en vorm te geven door actief gebruik te maken van
mogelijkheden die de organisatie biedt om de eigen deskundigheid verder te
ontwikkelen.
22. Een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de beroepsmethodiek en de
wetenschappelijke verankering van de beroepsmethodiek SPH door ondermeer
praktijkgestuurd onderzoek te verrichten, praktijktheorieën te ontwikkelen en nieuwe
vragen en ontwikkelingen te doordenken op de consequenties voor bestaand beleid
35
en de methodiek.
23. Een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke profilering en legitimering van
het beroep sociaal pedagogische hulpverlener en positie te bepalen in de maatschappelijke discussie over vraagstukken van zorg en welzijn en over de maatschappelijke functie, identiteit en legitimiteit van het beroep van SPH'er.
36
Bijlage 1: gehanteerde begrippen
Een adequate beroepshouding zichtbaar maken
'Het in de interactie met cliënten, collega's, leidinggevenden en vertegenwoordigers
van maatschappelijke instellingen demonstreren over een houding te beschikken die
geacht wordt passend te zijn voor de uitoefening van het beroep'.
Analyseren
'Het systematisch onderzoeken van factoren en omstandigheden die van invloed zijn
op de situatie van de cliënt en diens functioneren daarin'.
Begeleiding
'Het ondersteunen van de cliënt bij wonen, werken, leren, ontspannen en samenleven met anderen, gericht op het vergroten van diens zelfstandigheid en probleemoplossend vermogen'.
Begeleiding geven
'Ondersteuning geven aan de werkuitvoering van collega's, stagiaires en vrijwilligers
individueel en in groepsverband, gericht op een zo zelfstandig mogelijk functioneren
van betrokkenen'.
Begeleidingsplan
'Instrument waarmee begeleiders en leden van een multidisciplinair team de zorg en
diensten voor een cliënt optimaal kunnen afstemmen op diens individuele hulpvragen en begeleidingsbehoeften'(Hanekamp en Steman 1994).
Behandeling
'Het hanteren van direct op de persoonlijkheidsontwikkeling inwerkende trainingen of
therapieën met concreet omschreven doelstellingen en werkwijzen'.
Behandelingsplan
'Beschrijving van de wijze waarop de behandeling of hulpverlening vorm krijgt,
inclusief een motivering van de aanpak in relatie tot de diagnostiek van de gesignaleerde problematiek' (Van Veen en Verheij 1991).
Beheerstaken uitvoeren
'Met behulp van informatiesystemen, procedures en regelgeving binnen de instelling/organisatie administratieve, financiële, personeelsmatige en onderhoudstechnische werkzaamheden verrichten die verbonden zijn met de eigen taakverantwoordelijkheid'.
Beroepsmethodiek
'Samenhangend geheel van visie, uitgangspunten en methoden van werken
waarmee een beroepsgroep haar beroepshandelen herkenbaar maakt en verantwoordt'.
Beroepsontwikkeling
'Het vastleggen en communiceren van ervaringen die bijdragen aan de kwaliteit van
het beroepshandelen van zichzelf en van collega's'.
37
Bijdragen aan beroepsmethodiek
'Het leveren van een bijdrage aan het ontwikkelen van kennis over het methodisch
handelen binnen het beroepsdomein'.
Bijdragen aan beroepsprofilering
'Het leveren van een bijdrage aan de profilering en legitimering van het beroep
SPH'.
Bijdragen aan kwaliteitszorg
'Aanleveren van gegevens in het kader van een integraal kwaliteitszorgsysteem,
aspecten van het methodisch handelen toetsen met behulp van protocollen en
procedures uit het vigerende systeem en bijdragen aan de evaluatie van het gebruik
van een kwaliteitszorgsysteem'.
Cliënt
'De persoon aan wie de hulp- en dienstverlening wordt verstrekt'.
Cliëntsysteem
'Het primaire netwerk van de cliënt, bestaande uit ouders, gezin, directe verwanten,
en/of eventuele andere opvoeders'.
Competentie
'Het gestructureerde en geïntegreerde vermogen tot het adequaat verrichten van
arbeidshandelingen en het oplossen van arbeidsproblemen'.
Condities bewerkstelligen
'Zorgdragen voor het realiseren van materiële en immateriële voorwaarden die de
kwaliteit van de eigen werkuitvoering en die van anderen waarvoor men verantwoordelijkheid draagt, waarborgen'.
Evalueren
'Het tijdens en na afloop van het hulp- en dienstverleningsproces op systematische
wijze vaststellen van resultaten en effecten op basis van geformuleerde aandachtsgebieden, doelstellingen en daarover gemaakte afspraken'.
Formuleren van de hulpvraag
'Het vertalen van probleemomschrijvingen in vraagstellingen vanuit het perspectief
van de cliënt' (Verheij 1993).
Hanteren van complexiteit en diversiteit
'Hulp- en dienstverleningssituaties hanteren door de verschillende niveaus van
handelen op uitvoerend, voorwaardenscheppend en maatschappelijk vlak op elkaar
te betrekken; door afgestemd op de cliënt en zijn situatie geëigende procedures te
bedenken en uit voeren; door te kunnen functioneren in verschillende settings en
vormen van hulp- en dienstverlening, wat ondermeer te realiseren is door het
vermogen te ontwikkelen het handelen af te stemmen op cultuur, leefpatroon en
problematiek van uiteenlopende cliënten/cliëntsystemen en cliënten in verschillende
levensfasen)'.
38
Hulp- en dienstverleningsplan
'Een integraal of specifiek zorg-, begeleidings- of behandelingsplan'.
Hulp- en dienstverlening in de al dan niet vervangende primaire woon- en leefsituatie
'Het geheel van activiteiten op het gebied van leefbegeleiding, dagbesteding en
ondersteuning van ontwikkeling en/of opvoeding, dat het karakter draagt van
verzorging, begeleiding en behandeling, die veelal in combinatie met elkaar worden
uitgevoerd en aspecten van preventie in zich dragen'.
Instellingsmethodiek
'Hulpverleningsbeleid en -methodiek op grond waarvan de instelling haar aanpak en
die van haar medewerkers verantwoordt'.
De instelling vertegenwoordigen
'Optreden als vertegenwoordiger van de instelling in overleg met vertegenwoordigers
van lokale/regionale overheden en instellingen over vraagstukken van hulpverleningsbeleid en -organisatie'.
Kritisch reflecteren
'Het eigen beroepshandelen onderwerpen aan reflectie door toetsing aan theoretische en normatieve kaders en het verantwoorden van de keuzes voor de gebruikte
kaders'.
Kwalificatie
'Een uitspraak waarin een bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar
zichtbaar wordt gemaakt in een cluster van beroepstaken'.
Leefsituatie
'Geheel van activiteiten, relaties en voorzieningen die het dagelijks leven bepalen
met betrekking tot onderwijs, dagbesteding, arbeid en vrije tijd'.
Leiding geven
'Sturing geven aan werkprocessen van collega's, stagiaires en vrijwilligers, individueel en in groepsverband, die de voorbereiding en uitvoering van programma's van
hulp- en dienstverlening omvatten'.
Normatieve professionaliteit
'Wijze van beroepsuitoefening waarin technisch instrumentele, waardengebonden
en communicatieve aspecten van het handelen door de beroepskracht worden
geïntegreerd'.
Preventie
'De activiteiten die gericht zijn op het voorkomen van problemen, het voorkomen van
verergering van problemen of het voorkomen dat terugslag plaatsvindt'.
Rapporteren
'Het op gesystematiseerde wijze overdragen van (schriftelijke) informatie ten
behoeve van overdracht en besprekingen over de uitvoering en evaluatie van de
hulp- en dienstverlening'.
39
Samenwerken
'De eigen bijdrage aan de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van hulp- en dienstverlening afstemmen op de bijdragen van collega's, andere beroepsbeoefenaren en
vrijwilligers en daarbij de eigen bijdrage als beroepsbeoefenaar kunnen profileren'.
Sociaal pedagogische hulpverlening
'Hulp- en dienstverlening in de al dan niet vervangende woon- en leefsituatie,
uitgevoerd door HBO-opgeleide sociaal pedagogisch werkers'.
Vaststellen hulp- en dienstverleningsaanbod
'Het vaststellen van de doelen van de hulp- en dienstverlening, de fasering van
doelen, het vaststellen van middelen en werkwijze en het opstellen van een specifiek integraal zorg-, begeleidings- of behandelingsplan' (De Ruyter 1997).
Verantwoorden
'Het eigen handelen beschrijven en analyseren, keuzes expliciteren en beargumenteren en ter discussie en toetsing voorleggen aan cliënten, de eigen organisatie,
opdrachtgevers en de samenleving (bijvoorbeeld aan wet- en regelgeving)'.
Verkennen
'Het inventariseren van vragen, tekorten of problemen en aanwezige kwaliteiten en
mogelijkheden van mensen die een beroep doen op hulp- en dienstverlening'.
Verzorging
'Het ondersteunen bij algemene dagelijkse levensverrichtingen, waar mogelijk
gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en het verschaffen van elementaire
praktische en materiële hulp'.
Woon- en leefsituatie
'Het geheel van activiteiten, relaties en voorzieningen van en ten behoeve van een
cliënt met betrekking tot wonen, onderwijs, dagbesteding, arbeid en vrije tijd'.
Woonsituatie
'De situatie of de geheel of gedeeltelijk vervangende situatie waarin de cliënt woont
en zijn thuis heeft'.
Zorgplan
'Een ontwerp voor zorg voor een individu, dat bestaat uit een beeld van de persoon,
een perspectief voor de persoon en een handelingsplan om dat perspectief te
bereiken' (Nakken, Vriesema en Van Gemert, 1993).
40
Bijlage 2: gebruikte literatuur
Richtinggevende documenten
Verdieping van het projectplan Gemeenschappelijke opleidingskwalificaties SPH;
HBO-raad 13 maart 1998.
Beroependomeinprofiel SPW, Stuurgroep Beroepenstructuur, auteurs: H. Hens en
M. Geomini, NIZW, Utrecht 1996.
Profiel van het vernieuwde Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs, HBO-raad juni 1993.
Basistypering opleiding SPH, Landelijk Overleg opleidingen SPH, 1994.
Opleidingsprofiel MWD, februari 1998.
Rapport van de Visitatiecommissie SPH, maart 1998.
Belangrijkste overige literatuur
Van den Berg, G., Van Deur, H., Hens H., Morgen is er weer een dag, trendstudie
Sociaal Pedagogische Hulpverlening, NIZW mei 1998.
Van den Berg G, en Radema, D., SPH, Eenheid in verscheidenheid, NIZW, Stichting
Vijfbergen, Utrecht 1997.
Van Bommel, M., de Haas, M., Ravelli, A., Repping, T., Segond von Banchet, T.J.,
Spreij, E., Oriëntatie op Sociaal pedagogische hulpverlening, Bohn Stafleu Van
Loghum, Houten 1997.
CMV opleidingen: Het Format CMV, 14 april 1998.
Delden, P. van, Professionals: Kwaliteit van het beroep, Contact, Amsterdam 1992.
Hedendaags SPH: HBO-professionals in hulpverlenende functies, Gezamenlijke
SPH- opleidingen 1996.
Kunneman, H., Narratieve individualiteit en normatieve professionaliteit, in: Baars, J.
en D. Kal (red.), Het uitzicht van Sisyphus, Maatschappelijke contexten van geestelijke (on)gezondheid, Wolters Noordhoff, Groningen 1995.
Kunneman, H., Van theemutscultuur naar walkman-ego, contouren van postmoderne individualiteit, Boom, Amsterdam 1996.
Kunneman, H., De sociaal pedagogisch hulpverlener als normatieve professional,
Tijdschrift SPH, nr. 15, april 1997 (p. 18 t/m 21).
41
Lodewijks, J.G.L.C., De kick van het kunnen, over arrangement en engagement bij
het leren, inaugurele rede KUB, Tilburg 1993.
Onstenk, J., Kernproblemen, ICT en didactiek van het beroepsonderwijs,
SCO-rapport 475, 1997.
Onstenk, J., Lerend leren werken: Brede vakbekwaamheid en de integratie van
leren, werken en innoveren, Uitgeverij Eburon, Delft 1997.
Riet, N. van en H. Wouters, Met het oog op Morgen, studie toekomstverkenning
MWD, 1997.
Ruyter, D. de, Hulpverlening op een hoger plan, NIZW, Utrecht 1997.
Schön, D.A., The reflective practioner, How professionals think in action, Basic
Books, 1983.
Vermunt, J.D.H.M., Leerstijlen. In: Peters, J.J., Schramade, P.W.J. en J.G.L.
Thijssen, Handboek bedrijfsopleidingen, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten 1995,
januari 1994.
Weggeman, M.C.D.P., De onzekerheid van de digitale leeromgeving. In: Mirande,
M., Riemersma, J. en W. Veen (red.), De digitale leeromgeving, Wolters-Noordhof,
Groningen 1997.
Winkelaar P., SPH-Basismateriaal voor opleiding en werkveld, SWP Utrecht 1998.
42
Bijlage 3:
deelnemers aan het project Gemeenschappelijke
Opleidingskwalificaties
Leden van de Projectgroep
Sascha Bloemhoff
Cor Hammen
Oebele Herder
Wiep Koehoorn
Jan Loovers
Bieke De Mol
Ria Wijnen (voorzitter)
namens PricewaterhouseCoopers
Hogeschool Brabant, Breda (HBO-Raad)
Ichthus Hogeschool
Christelijke Hogeschool Nrd-Nederland, Leeuwarden
Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle
Haagse Hogeschool, Den Haag
Hogeschool Brabant, Breda
Leden van de Deelprojectgroepen
Deelprojectgroep II
Formulering opleidingskwalificaties
Sascha Bloemhoff
Wilfred Diekmann
Jef van Eijken (voorzitter)
Oebele Herder
Leo van Hoorn
Jaap van der Horst
Arend de Nobel
Ed van Tienen
namens PricewaterhouseCoopers
Hogeschool van Amsterdam
Hogeschool Utrecht
Ichthus Hogeschool (namens de Projectgroep)
Christelijke Hogeschool Ede
Hogeschool Enschede
Hogeschool Rotterdam
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Deelprojectgroep III
Deskundigheidsbevordering en Accreditering
Jan van der Born
Jan Loovers
Wenda Tijssen
Justine Verschoor (voorzitter)
Hogeschool Haarlem
Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle
(namens de Projectgroep)
Hanzehogeschool, Groningen
Hogeschool Rotterdam/Hogeschool Leiden
Deelprojectgroep IV
Relatie Werkveld-Opleidingen
Jan Baarveld
Dirck van Bennekom
Jan Dankers (voorzitter)
Bieke De Mol
Hogeschool De Horst, Driebergen
Hogeschool Rotterdam
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Haagse Hogeschool, Den Haag (namens de
Projectgroep)
43
Bijlage 4:
betrokken hogescholen
Hogeschool van Amsterdam
Postbus 2241
1000 CE AMSTERDAM
Hogeschool Brabant
Postbus 90116
4800 RA BREDA
Hogeschool De Horst
Postbus 121
3970 AC DRIEBERGEN
Christelijke Hogeschool Ede
Postbus 80
6710 BB EDE
Fontys Hogescholen
Postbus 347
5600 AH EINDHOVEN
Hogeschool Enschede
Postbus 70000
7500 KB ENSCHEDE
Haagse Hogeschool
Postbus 19320
2500 CH DEN HAAG
Hogeschool Haarlem
Postbus 137
2000 AC HAARLEM
Ichthus Hogeschool Den Haag
Louis Couperusplein 19
2514 HP DEN HAAG
Hogeschool Leiden
Zernikedreef 11
2333 CK LEIDEN
Hanzehogeschool Groningen
Postbus 3032
9701 DA GRONINGEN
Christelijke Hogeschool
Noord-Nederland
Postbus 1298
8900 CG LEEUWARDEN
Hogeschool Maastricht
Brusselseweg 150
6217 HB MAASTRICHT
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Postbus 6970
6503 GL NIJMEGEN
Ichthus Hogeschool
Postbus 23145
3001 KC ROTTERDAM
Hogeschool Rotterdam
Museumpark 40
3015 CX ROTTERDAM
44
Hogeschool Limburg
Postbus 69
6130 AB SITTARD
Hogeschool van Utrecht
Postbus 85397
3508 AJ UTRECHT
Christelijke Hogeschool Windesheim
Postbus 10090
8000 GB ZWOLLE
Gereformeerde Hogeschool
Postbus 10030
8000 GA ZWOLLE
Sectoraal Adviescollege HSAO
Postbus 123
2501 CC DEN HAAG
45
Colofon
De creatieve professional
Opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
© Landelijk opleidingsoverleg SPH, 1999
46
Download