Half-vol of half-leeg ? Door te verwijzen naar de ‘Zeitgeist’ wordt vaak een poging ondernomen om een probleem te ontdoen van een morele dimensie of alvast de actoren wit te wassen van elke verantwoordelijkheid. In deze korte uiteenzetting zal ik voornamelijk refereren naar een boek getiteld’ Onze Kolonie en de kolonisatie‘, een bundel lezingen gehouden aan het ‘Koloniaal Universitair Centrum’ te Leuven, in de periode 1940 -1944. Zoals in de inleiding wordt vermeld, werd afgezien om jaarboeken uit te geven omdat ‘… het onderwerpen van de teksten aan de censuur van den vijand met het wezen van den Kring onverenigbaar scheen’. Bij het grasduinen in die voordrachten vraagt een mens zich af waaróm de censor zwaar zou ingegrepen hebben, op dat ene heikele punt na van wie er recht had om de wereld te veroveren? Uiteraard bezaten wij Belgen nu eenmaal niet de vereiste ‘Herrenpersönlichkeit’ der Duitsers, maar verder is er géén scherpe lijn te trekken tussen de Leuvense artikels en deze van bv. de ‘Rassenpolitische Leitsätze zur Deutschen Kolonialpolitik‘ of de werken van de zogenaamde koloniale etnologen uit het Deutsche Reich. Het is natuurlijk niet bijster plezierig om vast te stellen, maar: de opvattingen die worden gehuldigd aan het ‘Leuvens Universitair Centrum’ zijn al even doordrenkt van vooroordelen en negatieve stereotypering als deze van vrijwel àlle Europese instellingen. In dit opzicht wees de ‘Zeitgeist’ haast overal pal in de richting van de rassenwaan. Vreemder wordt het wanneer deze teksten dan toch – in ongewijzigde vorm –verschijnen eind 1946. Op dat ogenblik worden de processen tegen de Naziekopstukken afgerond en zou men kunnen verwachten dat er enige gêne heerst tegen het soort uitspraken dat in de vorige ‘Zeitgeist’ veel minder opviel. Een omschrijving als ‘Niet alleen door hun voorkomen, maar ook door hun verstandelijke en zedelijke begaafdheid zijn de Watutsi aangewezen als natuurlijke heersers‘ zouden openbare aanklagers op Neurenberg als Robert Jackson en Roman Rudenko tot een nieuw requisitoor hebben verleid. Niet zo in België, waar deze tekst in 1948 wordt gepubliceerd onder de auspiciën van het Ministerie van Koloniën. Zoals de directeur –generaal van het betreffend Ministerie, zo treffend besluit in de inleiding : ‘Zoals ieder gelukkig volk heeft Kongo tegenwoordig geen geschiedenis meer’. Dat zijn eigen korte termijngeheugen een selectieve inzinking kent ontsnapt hem uiteraard volkomen. Congolese vrouwen hadden in ieder geval evenmin een historisch inzicht, al was het maar omdat dit niet hoorde. En indien ze al een mannengeschiedenis met een blanke achter de rug hadden, dan paste hier enkel een loden stilte en een vergetelheid voor wat als onnoemelijk diende omschreven te worden. Waarschijnlijk was er maar één overtreffende trap te bedenken voor een dergelijke misstap: wanneer een blanke vrouw hét deed met een neger. Het veroordelen van interraciaal seksueel contact, en zeker van het onzalige gevolg ervan kinderen - steunde op drie nauw met elkaar verbonden opvattingen: racisme, seksisme en aseksualiteit, en tenslotte statusverdediging. Laten we beginnen met racisme, dat de historische basis vormde voor de kolonisering maar theoretisch haaks stond op wat werd gezien als de ‘white man’s burden‘: het brengen der beschaving. Indien er sprake was van een biologische inferioriteit dan had het ganse Verlichtingsdiscours geen zin, want de inherente beperkingen zijn immers nooit weg te werken. Dit was zelden de officiële vlag waaronder men optrok na WOII. Behoorlijk wat kolonisten en mensen uit de lokale administratie hadden er evenwel weinig moeite mee om, in private kring, de draak te steken met de utopische hersenspinsels van de humanisten uit ‘la capitale du papier’ of erger nog, wereldverbeteraars op het Koningsplein te Brussel. Je moet er geweest zijn om het te kunnen begrijpen, zo luidde het jaren later nog steeds bij Protea en andere apartheidssympathisanten. Binnen de officiële Belgische opvattingen stond het paternalisme centraal: zwarten waren als lastige kinderen die een strenge hand nodig hadden wat evenwel op termijn vruchten kon afwerpen. Het zou in ieder geval nog niet voor morgen zijn, en de Afrikanen zélf hadden in deze geen stem. Zelfs de socialisten vonden dat sommige verworpenen der aarde best nog enig geduld konden uitoefenen. In 1948 en in ’52 kwamen er twee juridisch-administratieve wijzigingen, die door de koloniale autoriteiten werden gezien als een eerste stap in de richting van de finale ontvoogding . In het eerste jaar werd de zogenaamde ‘carte de mérite civique’ geïntroduceerd, waardoor men als ‘évolué’ kon worden bestempeld indien men slaagde in een aantal testen . Er werd nagegaan of men geletterd was, met mes en vork at, of in een bed sliep …Vanaf ’52 werd dit systeem vervangen door de ‘immatriculation’, voor diegenen die ‘door de regels te aanvaarden van de burgercode, de weg kiezen voor integrale Europeanisering‘. Peaux noire, masque Blanc. Op die manier werd men een ‘sujet d’état’ met inherente rechten: het was een vorm van inburgering. Een snelbelg-wet kon je dit overigens bezwaarlijk noemen: er werden net geen 400 ‘cartes de Mérites’ toegewezen en in ’55 hadden amper 116 familievaders een immatriculatie verworven. Zoals we er ondertussen zelf ook wel achter gekomen zijn: Belg worden is zelfs voor Vlamingen geen sinecure. Menghuwelijken en het op de wereld zetten van mulatten vormen géén short-cut om te verbelgen. Immers, zoals Eerwaarde Pater Cruyen het uitdrukt: ‘de mulat kan de hatelijke oorzaak van zijn bestaan niet verbergen daar hij het bewijs ervan op heel zijn lichaam draagt.’ Het gaat om nog veel meer, getuigt hij: de missionarissen die daar wonen, kennen het gezegde ‘De mulatten bezitten de gebreken van de twee rassen waarvan ze afstammen’. Pater Cuyvers, hoewel hij toegeeft dat hij ook goede mulatten ontmoette, wijst er toch op ‘… het afstotend gevoel dat wij hebben voor alles wat gebeurt of gedaan wordt tegen de goddelijke en natuurlijke wetten in’. Vooral het lot de vrouwelijke mulatten is uiterst droevig, zegt hij, want ‘… het blijft een groot gevaar om vroeg of laat in losbandigheid te vervallen. Zelfs gehuwd, blijft het meisje blootgesteld aan dergelijke bekoringen. Alleen een beproefde deugd met een diepe godsvrucht en de hulp der genade kan redden. ‘. Het gebeurt, zegt hij, maar hij moet er zuchtend aan toevoegen ‘tot nog toe uiterst zelden’ . Een tweede punt dat vaak onderbelicht wordt is dat de kolonisering een mannenzaak was en dat emancipatie van die andere helft van de wereld geen hot issue vormde. Zoals Juffrouw Ghijsels in vermeld boek aanstipt: ‘De vrouw, of ze nu gehuwd is of ongehuwd, oefent ’n weldoende invloed uit op ’t midden waarin ze blijk geeft van haar goedheid, huishoudelijke kwaliteiten en moederlijke zorgen‘. En Zuster Van de Bruel formuleert het nog spitser; ‘Voorkomen is beter dan genezen. Onze jonge toekomstige kolonialen uit Vlaanderen zou ik aanraden niet te wachten tot het tropenwee hen te pakken krijgt, maar regelrecht met ’t huwelijksbootje naar Kongoland te zeilen. Moest E.P. Callewaert hier aanwezig zijn, hij zou er zeggen: zoekt een sterke Vlaamse vrouw. Aan de uitverkoren sterke vrouw, zeide ik vroeger reeds: vaar mee naar ’t land over zee, doch wordt er geen Eva’s in het koloniaal paradijs, maar echte Maria’s van Nazareth’. Het is duidelijk: onze Vlaamse vrouwen worden niet verondersteld op de barza klaar te komen onder het slaken van oerwoudkreten, maar soep met balletjes klaar te maken onder het neuriën van ‘Op de purp’ren heide’. De mannen evenwel, die te lande de onbevlekte ontvangenis al niet genegen zijn, worden nu helemaal loops door wat genoemd wordt: ‘het zengend zenuwprikkelend klimaat ‘. De permanent krolse inlandse vrouwen, hebben geen écht diepe gevoelens of het moesten deze der sluwheid zijn waarmee ze de huwelijken en bijgevolg de publieke moraal ondermijnen. Immers, en andermaal verlenen we Pater Cruyens de kansel, ‘… elkeen weet dat de ware huwelijken tusschen blanken en zwarten niet bestaan en dat de mulat een gevolg is van een laakbare daad ”. Mulatten zijn dus én een kaakslag voor de blanke ziel der Vlaamse vrouw én een levend bewijs van de universele zwakheid der mannen. Mulatten zijn tenslotte een bedreiging voor de sociale ordening. Mensen uit de administratie – mannen dus – zagen al eens iets door de vingers in termen van een moreel gedoogbeleid , wanneer het op hormonale opstoten ging: dat van die eerste steen, weet je. Maar ze waren om andere redenen tegen duurzame gemengde relaties. Immers: het sluitstuk om de sociale structuur te bevriezen was uiteraard de colour-bar. Anders uitgedrukt: in een koloniale structuur werd de plaats niet bepaald door prestatie maar door toewijzing op basis van afkomst. De administratie was vooreerst gekant tegen een grote instroom van kolonisten: op de vooravond van WO II waren er nog geen 2500, waaronder slechts 280 Belgen. De voornaamste reden was dat men als de dood was voor het ontstaan van een laag onbemiddelde blanken. De voorbeelden, zoals in het buurland Angola, waar arme Portugezen naar toe trokken spraken enorm tot de verbeelding. Verpauperde Europeanen waren een zichtbare weerlegging van de natuurlijke superioriteit van de blanke. En natuurlijk, zouden deze laaggevallenen ook nog eens optrekken met zwarte vrouwen. De resultaten ervan, de mulato’s of mestiço’s zouden ooit leiden tot politieke problemen, omdat deze specifieke rechten zouden opeisen. België wou dit ten allen prijze vermijden. In kwesties als immatriculatie verleenden wíj een voorrecht, maar wanneer het om afstamming ging, kon de betrokkenen zélf daaraan rechten ontlenen. Omgekeerd waren er bijzonder weinig Belgen die in Congo wilden blijven, eenmaal de beroepsloopbaan was beëindigd. Zoals Victor Jacobs het plastisch verwoordde: “Kongo is een vreemde akker die uitgebaat wordt door vennootschappen en aan wie niemand, behalve de zendeling, zweet, hart, geest noch bloed wil geven“. België was er al niet tuk op dat Congolezen op doortocht ons land aandeden. Het is pas met de wereldtentoonstelling van 1958 dat er een grote groep - zo’n 300 – het land bezoeken. Gemengde families die permanent in België verbleven waren dus evenmin een optie. Mulatten waren dus geen verbindingsteken tussen twee gemeenschappen, maar een politiek probleem, zowel in de kolonie als in de metropool. Ik wil afsluiten met een bedenking rond taal, benoemen en macht. Een taal en de termen die men hanteert verwijzen zelden rechtsreeks naar ‘de’ werkelijkheid. Termen moet men plaatsen binnen een totale context, en macht is daar een belangrijke vector in. Indien machtsverhoudingen extreem ongelijk zijn, heeft de benoemde geen repliek, maar dient zich neer te leggen bij de plaats die hij toebedeeld krijgt. Halfbloed was zo’n term die de positie van een persoon fixeerde binnen de koloniale context. Binnen dit stramien had de benoemde amper verweer: het was de blik van de meerdere die bepalend bleef en die het anders-zijn omschreef. Dus was de enige oplossing om uit het referentiekader te stappen. ‘Out of the box‘ treden betekende: streven naar onafhankelijkheid. Na een halve eeuw Congolese dipenda, zouden de oude vormen en gedachten nu toch wel mogen afgestorven zijn. Ondertussen is er wel degelijk een soort taalverbraving opgetreden en het platte racisme wordt enkel nog door een handvol megafoon-ideologen gehanteerd. Maar – en wellicht is dit een ongelukkige uitdrukking – het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In versluierde vorm , via onrustbarende tussenzinnetjes, door het bewust openlaten van blinde vlekken …enz. door zo vele spleten en kieren sijpelt het superioriteits-denken nog steeds onze geesten binnen. En wie hierop wijst wordt tegenwoordig beschuldigd van ‘politiek correct denken’ ,vooral dan door deze politieke kringen die staan voor het onbehagen . Op dertig juni 1960 hield Boudewijn zaliger zijn redevoering in het toenmalige Leopoldstad , een hoofdstad genaamd naar de man die miljoenen levens in Kongo op zijn naam had staan .Hij hield er een lofrede op onze koloniale politiek en onderstreepte de ruimhartige goedheid van België dat de Congolezen de onafhankelijk ‘ schonk’ alsof ze re geen recht op hadden . Binnenkort staat de nieuwe vorst in Kinshasa . Discussies of de bevolking hem nu al dan niet aanduidt met de term ‘ schone jonge man’ zullen er ditmaal wel niet zijn . Maar misschien is het wel een gelegenheid om één en ander recht te zetten . Eventueel , één enkele zin over het lot van de metis . Want, zijn afstammelingen van een Engelse moeder en een Duitse vader ook geen halfbloeden ?