Vrouwen en kolonisatie: Belgisch Kongo - pdf

advertisement
Vrouwen en kolonisatie: Belgisch Kongo
Vrouwen en kolonisatie: Belgisch Kongo
Anne Cornet
In de koloniale en post-koloniale literatuur over de aanwezigheid van westerlingen in Kongo vinden we bijna uitsluitend breed uitgesponnen verhalen over
de activiteiten van mannen: staatsambtenaren, mijningenieurs, regeringsfunctionarissen die gebieden zo groot als België bestuurden, dokters die de kennis van tropische ziekten uitbreidden, landbouwingenieurs die de Afrikaanse
landbouw vooruit hielpen, planters, veefokkers en handelaars… We krijgen de
indruk dat het uitsluitend mannen waren die het blanke koloniale bestel uittekenden en bemanden. Betekent dit dat vrouwen geen enkele rol speelden in
de kolonie of dat ze absoluut geen invloed hadden?
De westerse vrouw, icoon of obstakel voor het koloniale project?
Anne Cornet is doctor in de geschiedenis aan UCL en laureaat
van de Koninklijke Academie
voor Overzeese wetenschappen.
Zij is onderzoeker bij
CEGES/SOMA
Zoals in de meeste koloniale gebieden was ook in Kongo de houding van
het koloniale bestuur tegenover de westerse vrouw lange tijd tweeslachtig.
Enerzijds werd de Europese vrouw beladen met een grote symboolwaarde:
men zag haar als de ideale beschavingsbrenger voor de lokale bevolking en
als waarborg voor de moraliteit van de mannelijke kolonisator. Anderzijds werd
ze openlijk beschouwd als blok aan het been en een rem op het vlotte verloop
van het koloniale bedrijf.
Destijds had men er schrik voor dat de westerse vrouw in Afrika de territoriale ambtenaar alleen maar zou afleiden van zijn taak in dienst van de kolonie.
Door haar aanwezigheid alleen al zou ze de man ter plekke, stoutmoedig en
ondernemend als hij was, afhouden van zijn rondtrekkend bestaan onder de
gekoloniseerde bevolking. Ze werd ervan verdacht een cocon van huiselijkheid
rond haar man te willen spinnen en hem voortdurend aan zijn hoofd te zeuren
voor meer huiselijk comfort. Met andere woorden, zij zou de kolonisator ertoe
brengen zich te nestelen, in plaats van al zijn energie, zijn kennen en kunnen in
het koloniale project te stoppen. In 1929 verwoordde Albert Londres die argwaan nogal beeldend als de “Kolonie in krulspelden”1.
Maar tegelijk kreeg de blanke vrouw in de ogen van koloniale theoretici, politici
en van kolonialen op het terrein een echte iconenstatus aangemeten. Meer dan
wie ook belichaamde de blanke vrouw de waarden van de westerse christelijke
beschaving. Echtgenote en moeder, beschermvrouwe en behoedster van de
Europese omgangsvormen en wellevendheid. Zij werd de personificatie van
de zorgende moeder die opvoedt en beschermt. Zij incarneerde de essentie
van westerse ontwikkeling en raffinement, de ontsnapping uit wreedheid en
geweld. Die ideale vrouw kon een leek zijn, die zich helemaal inzette voor het
welzijn van de Afrikaanse vrouw. Ze kon een perfecte huisvrouw zijn, die enkel
oog had voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van haar gezinsleden en
van hun zedelijk gedrag. In de begindagen van de kolonisatie was het summum
van de ideale vrouw een - liefst katholieke – vrouwelijke missionaris. Zowel in
linkse als in rechtse kringen, bij antiklerikalen en katholieken was er veel waardering voor de toewijding en zelfopoffering van de missiezusters, die hun leven
wijdden aan en zelfs opofferden voor de Afrikaanse bevolking.
8
© RoSa vzw
Anne Cornet
De aanwezigheid van blanke vrouwen in
Centraal-Afrika
Hoe kon het koloniale bestuur zulke tegengestelde opvattingen verzoenen? Het antwoord daarop fluctueert in de loop
van de jaren.
In het begin was het beleid zeer duidelijk: westerse vrouwen
waren niet welkom in Afrika. Er waren er dan ook ontstellend weinig, al leek Kongo-Vrijstaat van Leopold II van bij
het begin van de Belgische aanwezigheid erg aantrekkelijk
voor een aantal vrouwen. Wij konden er ongeveer 670 opsporen in de totale periode tussen 1885 en 19082. Op basis
van de gegevens die we hebben kunnen verzamelen is het
onmogelijk om hun exacte demografisch gewicht jaar per
jaar te bepalen, maar het lijkt ons vanzelfsprekend dat het
over niet meer dan enkele tientallen vrouwen per jaar ging,
voornamelijk vrouwelijke missionarissen, gereformeerde
gedaan hebben. Slechts een handjevol durvers trokken met
hun echtgenoot mee op zijn reizen door het Afrikaanse binnenland. Terug in België gaven die vrouwen lezingen over
hun leven in Afrika. Zo droegen ze wel bij aan de koloniale
propaganda, maar pleiten voor een democratischer toegang
voor vrouwen tot Afrika deden ze niet.
Dat er zo weinig niet-religieuze blanke vrouwen waren, is
te wijten aan de strikte immigratiepolitiek van de Belgische
overheid en van de grote koloniale ondernemingen. Om te
verhinderen dat gezinnen zich in de kolonie gingen vestigen
weigerden die opzettelijk de reis- en verblijfskosten van
vrouwen en kinderen te betalen. De dure overtocht en de
Spartaanse huisvesting waren een bijna onoverkomelijke
hinderpaal voor gezinshereniging. Als lagere ambtenaren of
vaklui er al in slaagden om het geld bijeen te schrapen, dan
moesten ze nog aan een immigratievergunning geraken.
Voor het interbellum waren missionarissen dus de enige vrouwen die werkelijk
getolereerd en zelfs aangemoedigd werden om naar Kongo te vertrekken
en katholieke. Uit de verzamelde gegevens voor de periode
1885-1920 blijkt dat er in het bekken van de Kongo-stroom
en Katanga maximaal tussen 900 en 1000 westerse vrouwen
moeten hebben verbleven. Tot in het begin van de 20ste
eeuw vormden de Europese vrouwen minder dan 7% van
de totale blanke bevolking3.
Het was dus niet totaal onmogelijk voor Europese vrouwen
om naar Kongo te vertrekken, maar het kon niet voor om
het even wie. Zo was 80% van de westerse vrouwen die in
de periode van Kongo-Vrijstaat in het bekken van de Kongostroom woonden missiezuster of - een kleine meerderheid
- protestantse zendelinge. Behalve vrouwen met een evangelisatie-opdracht, zoals religieuzen, diakonessen en domineesvrouwen, waren er in het Kongo van toen maar een
honderdtal andere vrouwen. Dat waren de echtgenotes van
hoge regeringsfunctionarissen en industriëlen. Die situatie
bleef onveranderd tot in 1918.
De wervingspolitiek van vrijgezellen of van mannen die hun
gezin moesten achterlaten spoorde met een duidelijke visie
op het koloniale project. Het kwam er allereerst op aan de
kosten voor de werking van de administratie zo laag mogelijk te houden. Daarom werd zoveel mogelijk bespaard op
huisvesting. Veel mannen werden ondergebracht in kazer-
“In de brousse.” Ceges, foto Boudry, 151430.
De katholieke missiezusters, vooral actief in de ziekenzorg en
het onderwijs, werden lang voorgesteld als het symbool bij
uitstek van de menselijke en beschavende rol die de westerse
vrouwen speelden in de kolonie.
De eerste niet-religieuze Europese vrouwen in de Belgische
kolonie behoorden tot een elite, die de leefwijze en de
omgangsvormen van de burgerij in het moederland verder
zetten. Ze zochten zeker geen contact met de Afrikaanse bevolking maar ook niet met de lagere agenten, vaklui en arbeiders, waaruit de overgrote meerderheid van het Belgische
koloniale overheidspersoneel bestond. Die dames woonden
in comfortabele huizen, omringd door porselein en zilverwerk. Ook de piano ontbrak niet. Zij hielden zich meestal op
in de privé-sfeer, zoals ze dat ook in het moederland zouden
Uitgelezen, jrg.17, nr.2, tweede trimester 2011
9
Vrouwen en kolonisatie: Belgisch Kongo
nes en hadden geen eigen plek om te wonen. De koloniale
politiek was gericht op exploitatie van de overzeese gebieden, niet op het bevolken ervan. Hun vrees bestond erin dat
een te grote Europese bevolkingsgroep zich daar permanent
zou vestigen en vervolgens autonomie opeisen tegenover
het moederland4.
Voor het interbellum waren missionarissen dus de enige
vrouwen die werkelijk getolereerd en zelfs aangemoedigd
werden om naar Kongo te vertrekken. Leopold II vorderde
religieuzen op om ziekenhuizen voor de Europeanen op te
richten en om de echtgenotes van toekomstige Afrikaanse
klerken en wetsdienaren op te leiden in kweekscholen, gefinancierd door de staat.
De eerste vrouwencongregaties die voet aan wal zetten in
Kongo probeerden de zieke en gewonde spoorwegarbeiders
en uitgeputte agenten weer zo goed mogelijk op te knappen.
Missiecongregaties leidden de meisjes op die het koloniale
bestuur in het kader van campagnes tegen de slavernij aan
hen toevertrouwde, om aan te tonen dat de blanken het
oprecht meenden met de strijd tegen de slavernij. Zo gaven
de missies de kolonisatie een menselijker imago en leverden
ze het bewijs van de belangeloosheid van hun motieven ten
opzichte van de Afrikaanse bevolking. Diezelfde positieve
boodschap klonk uit de brieven die de missiezusters publiceerden in hun propagandatijdschriften in Europa.Dat er
zoveel vrouwelijke missionarissen waren in Kongo toont aan
hoeveel belang men hechtte aan hun bijdrage, niet alleen
aan het evangeliseren van de Afrikaanse bevolking, maar
ook in de bredere context van het hele kolonisatieproject.
Dat de macht van de katholieke religieuzen in het missiewerk almaar toenam, had twee oorzaken. Vooreerst wilde
het moederland een duidelijk Belgische stempel drukken op
haar kolonie. Daarom spraken ze over “nationale missiepos-
“Huwelijk van een onderwijsassistente in Matadi, oktober
1949”. Ceges, foto Boudry 151465.
Vanaf 1945 werden Europese maatschappelijk werksters
naar Kongo gestuurd, als niet-religieuze tegenhangers van de
vrouwelijke missionarissen. Ze onderhielden contacten met
Afrikaanse vrouwen uit kringen van zogenaamde “évolués” en
brachten daar het westerse burgerlijke gezinsmodel over.
ten” die een statuut kregen dat recht gaf op subsidies voor
onderwijs en gezondheidszorg. Dit systeem vereenvoudigde
de financiering van katholieke missies ten nadele van de
andere; het versterkte het gewicht van de katholieke kerk
in Kongo. Door een beroep te doen op katholieke kloosterzusters voor onderwijs en gezondheidszorg kon België zijn
werk afmaken bij de lokale bevolking. Daarnaast gebruikte
de katholieke kerk de missiegebieden als strijdperk voor
een krachtmeting met de gereformeerde godsdiensten. Ze
streefden er heel bewust naar om het katholieke bekeringswerk wereldwijd te verspreiden.
Van in het begin van de kolonisatie, eerst door Leopold II en
later door de Belgische staat, fungeerden westerse vrouwen
als een soort morele waarborg voor de activiteiten van de
kolonisator. Ze kozen ook partij in de, weinig oecumenische,
ideologische strijd van toen.
Kantelmoment tijdens het interbellum
Het interbellum markeerde een breuk met de voorgaande
periode. Het koloniale bestuur wijzigde haar politiek: voortaan mochten alle koloniale ambtenaren vanaf hun tweede
termijn hun vrouw meenemen. De overheid had inderdaad
nogal wat moeite om stabiele functionarissen aan te werven die bereid waren hun hele loopbaan in Afrika te slijten.
Dat vrijgezellen door hun omgang met Afrikaanse vrouwen
gingen leven zoals de inlanders, was tot dan toe geduld en
ten tijde van de verovering van Kongo zelfs aangemoedigd.
Maar dat paste niet meer bij het imago van een kolonie in
volle ontplooiing en op zoek naar legitimiteit en respectabiliteit. De autoriteiten en missionarissen merkten echter
dat mannen alleen hun gezondheid verwaarloosden en zich
verloren in drank en promiscuïteit. Ze hadden nood aan
een westerse thuis en een liefhebbende, toegewijde vrouw
die het verblijf minder somber en gezonder maakte en dus
rendabeler.
De resultaten lieten niet op zich wachten. In 1925 waren er
in de kolonie al 2.713 blanke vrouwen en 1.173 kinderen
voor 8.909 mannen. Vier jaar later was het aantal vrouwen
verdubbeld. Naarmate meer echtgenotes van functionarissen of agenten van handelsmaatschappijen in de kolonie
arriveerden verminderde het aantal vrouwelijke missionarissen evenredig. Tijdens het interbellum vertegenwoordigde
het contingent missiezusters niet meer dan 15% van de
vrouwelijke koloniale bevolking. Die religieuzen zetten zich
in voor gezondheidszorg, vorming en onderwijs, betaalde
vrouwenarbeid in naaiateliers, bescherming van moeder en
kind en weeshuizen.
Van de niet-religieuze vrouwen, almaar meer ondertussen,
maakten ook de eerste vrouwen met een overheidscontract de overtocht. Dat waren vooral verpleegsters, die
professionele ervaring hadden opgedaan tijdens de eerste
wereldoorlog, of een enkele keer een vrouwelijke dokter,
die verbonden was aan een laboratorium. Ze kregen een
bijzonder statuut als gedetacheerde en moesten ongehuwd
10
© RoSa vzw
Anne Cornet
zijn. Een wijziging van hun burgerlijke stand betekende een
verbreking van hun contract.
In de koloniale maatschappij had de komst van meer westerse vrouwen uit de lagere sociale klassen ook een invloed
op de interraciale verhoudingen. Zolang de enige leken
echtgenotes waren van hoge functionarissen, was er van
van de blanken. Heeft de komst, met groot machtsvertoon,
van Europese koppels en gezinnen op het terrein de raciale breuk versneld? Dat is een stelling die onderzocht moet
worden. Maar het is een feit dat de “colour bar” (rassenscheiding) heviger wordt naarmate meer Europeanen zich in
de kolonie vestigden. Er kwamen aparte wijken, scholen en
hospitalen voor blank en zwart.
Toch hebben de vrouwen alleen al door hun aanwezigheid invloed gehad op
de koloniale levenswijze en op de voorstelling die men zich in het moederland
vormde van het koloniale project. Ze hebben meegewerkt aan het beeld van
Belgisch paternalisme, van een menslievende modelkolonisatie geleid door
mannelijke én vrouwelijke kaderleden
contact met de Afrikaanse vrouwen van lage ambtenaren
amper sprake. Een debat over de nood aan raciale afbakening werd toen nog niet gevoerd. Naarmate dat de Europese
populatie groeide door de komst van blanke echtparen van
eenvoudiger komaf, die meer met de voeten in de dagelijkse
realiteit van de kolonie stonden, verminderde de verdraagzaamheid tegenover gemengde koppels en de zogeheten
“ménagères”. De vrouwen van lagere ambtenaren raakten
niet binnen in de gesloten kringen van de administratieve
elite. Ze volgden hun man op zijn rondreizen en woonden in
de kleine posten dichtbij de Afrikaanse dorpen. Ze hadden
dus de gelegenheid om de lokale bevolking te ontmoeten en
in zekere zin te concurreren met de Afrikaanse gezellinnen
“School voor vroedvrouwen opgericht door het Rode Kruis in
Paqa (Ituri)”. Ceges, foto Sipho, 33809.
De eerste vrouwelijke leken die gingen werken in de kolonie
waren verpleegsters in dienst van de Staat of van humanitaire
organisaties, zoals het Rode Kruis.
Uitgelezen, jrg.17, nr.2, tweede trimester 2011
Naar een gemengde koloniale
microkosmos
De toenemende aanwezigheid van Europese vrouwen in
de kolonie, gestart tijdens het interbellum, versnelde gedurende de laatste twintig kolonisatiejaren, vooral na 1945.
Van 1925 tot 1955 steeg het percentage vrouwen in de westerse volwassen bevolking van Kongo van 23% naar 44%5.
In 1946 waren er ongeveer 10.000 volwassen vrouwen, in
1952 verdubbelde dat aantal naar 20.000. In 1958 waren er
meer dan 50.000 vrouwen. Vanaf toen mocht immers iedere
staatsambtenaar vanaf zijn eerste termijn zijn gezin meenemen, want de Kolonie was toen een goed geoliede machine,
een perfect uitgeruste organisatie.
Na de Tweede Wereldoorlog maakten we een radicale verandering mee van het profiel van de koloniale bevolking.
Een verandering die niet anders kon dan de hele koloniale
maatschappij beïnvloeden.
De vrouwelijke leken maakten hun echte intrede op de arbeidsmarkt vanaf de Tweede Wereldoorlog. Met het statuut
van vrijwillige vrouwelijke hulpkracht bemanden ze postkantoren, secretariaten van provincies en rechtsgebieden,
kantoren van de veiligheidsdiensten en de censuur, koffieagentschappen, plattelandsdispensaria, laboratoria. Maar
veel domeinen bleven voor hen gesloten en bleven dat tot
aan de onafhankelijkheid, zoals de magistratuur en de politieke en administratieve leiding van de overzeese gebieden,
om er maar enkele te noemen. Veel vrouwen kregen na de
oorlog een verlenging van hun contract. Zo werd de continuïteit verzekerd tussen de oude kolonialen die de oorlogsjaren in de kolonie doorgebracht hadden en de generatie
nieuwkomers.
11
Vrouwen en kolonisatie: Belgisch Kongo
Naast die tijdelijk aangeworven agenten met een precair
arbeidsstatuut kwamen er ook veel alleenstaande vrouwen
over. Verpleegsters, maatschappelijk werksters, onderwijzeressen vooral, die in België werden gerekruteerd door het
ministerie van Koloniën. Die vrouwen waren in zeker opzicht
de niet-religieuze tegenhanger van de nonnen en de vrouwelijke protestantse zendelingen, waarvan het demografisch
gewicht zienderogen achteruit ging. In 1957 behoorde nog
amper 7% van de westerse vrouwen in Kongo tot een missiecongregatie.
Toch legde de overgrote meerderheid zich toe op hun rol
van echtgenote en moeder. Sommige vrouwen deden wat
liefdadigheidswerk of lobbyden voor de verdediging van de
Afrikaanse kunst, voor de bescherming van moeder en kind
of voor de opleiding van elitaire vrouwen. De Europeanen
kopieerden het kostwinnersmodel in de kolonie: dat van het
christelijke burgerlijke gezin met de vrouw die zich wijdt aan
man en kinderen zonder een eigen beroep uit te oefenen.
Ze probeerden dat ook op te leggen aan de “geëvolueerde”
Afrikaanse vrouwen. In hun filantropische en opvoedende
activiteiten deden de westerse vrouwen volop mee aan het
paternalisme op zijn Belgisch.
Besluit:
een vrouwelijke hand achter de cijfers en activiteiten?
We kunnen gerust stellen dat de mannen in de kolonie ruim
in de meerderheid waren. Toch heeft het demografische
gewicht van de vrouwen in Kongo een gestage vooruitgang
gekend. Hun alsmaar talrijker aanwezigheid heeft een stempel gedrukt op het sociale klimaat en het leven van alledag
in de koloniale maatschappij.
In de besluitvormingsorganen waren vrouwen de grote
afwezigen. Ze hebben nooit aan het hoofd gestaan van het
administratieve, gerechtelijke en politieke apparaat in de
kolonie. Toch hebben de vrouwen alleen al door hun aanwezigheid invloed gehad op de koloniale levenswijze en op de
voorstelling die men zich in het moederland vormde van het
koloniale project. Ze hebben meegewerkt aan het beeld van
Belgisch paternalisme, van een menslievende modelkolonisatie geleid door mannelijke én vrouwelijke kaderleden.
Of hun aanwezigheid een rol gespeeld heeft in het verharden van de raciale breuk en in de constructie van een van de
meest rigide apartheidsstructuren die de Afrikaanse kolonies
ooit gekend hebben? Die vraag is het onderzoeken waard.

Vertaling uit het Frans: Brigitte Rys
Met dank aan CEGES voor het ter beschikking stellen van
de foto’s.
12
© RoSa vzw
Enkele bibliografische suggesties:
- Autre visage de la mission (L’): les femmes », numéro spécial
de la revue Histoire et missions chrétiennes, Paris, n°16, décembre 2010.
- BARRY A. et al. (eds), Evangelists of Empire? Missionaries in
colonial History, Melbourne : University of Melbourne eScholarship Research Centre, 2008.
- GEORG O. (ed.), Perspectives historiques sur le genre en
Afrique, Paris, L’Harmattan, 2007.
- HIETKAMP K., « Vrouwen in een koloniale mannenwereld », in
Historica, XXXII, n°3, octobre 2009, p. 6-10.
- JACQUES C. et PIETTE V., « Féminisme et société coloniale au
Congo belge (1918-1960) », in Ph. DENIS et C. SAPPIA (eds),
Femmes d’Afrique dans une société en mutation, Louvain-laNeuve, Academia-Bruylant, 2004, p. 77-97.
- JACQUES C. et PIETTE V., « La femme européenne au Congo
belge : un rouage méconnu de l’entreprise coloniale. Discours
et pratiques (1908-1940) », in Bulletin des séances de l’Arsom,
49, n°3, 2003, p.261-293.
- KNIBIEHLER Y. et GOUTALIER R., La femme au temps des colonies,
Paris, Stock, 1985.
- LAURO A., Coloniaux, ménagères et prostituées au Congo belge
(1885-1930), Bruxelles : labor, 2005.
- LEVINE Ph., Gender and Empire, Oxford, Oxford University
Press, 2004.
- VAN NESTE F., « Les coloniales. Pionnières et broussardes au
Congo avant 1940 », in L. COURTOIS et al. (eds), Femmes des
années 80. Un siècle de condition féminine en Belgique (18891989), Bruxelles-Louvain-la-Neuve, 1989, p.87-95.
- VELLUT J.-L. (ed.), Femmes coloniales au Congo belge. Essais et
documents, Louvain-la-Neuve, Centre d’Histoire de l’Afrique de
l’Université catholique de Louvain, 1987.
- WILDENTHAL L., German Women for Empire, 1884-1945, DurhamLondres, Duke University Press, 2001.
Voetnoot
1
A. LONDRES, Terre d’ébène Paris : Le serpent à plumes,
1998, p. 17 (de eerste uitgave dateert van 1929 bij Albin
Michel).
2
Dit cijfer is gebaseerd op overzichtslijsten van afreizen
naar de kolonie, archieven en historische overzichtswerken
van congregaties en gemeenschappen van missionarissen
3
Bron : données récapitulatives de la présence d’Occidentaux au Congo (Annuaire statistique de la Belgique et du
Congo belge, LXX, maart 1950, p. 435).
4
J._L. VELLUT, “Les Belges au Congo, 1885-1960”, in A.
D’HAENENS (ed.), La Belgique, sociétés et cultures depuis
cent cinquante ans (1830-1980), Bruxelles, 1980, p. 261.
5
1925: 2.713 vrouwen (23%); 1935: 5.097 vrouwen (33%);
1945: 9.126 vrouwen (35%); 1955: 27.275 vrouwen (44%).
Download