Provincie Noord-Brabant Armoede in Brabant 1 Dilemma’s voor een provinciaal armoedebeleid: achtergronden Auteur B.C.Bröcking en J.F.C Odijk Datum 12 mei 2005 2 3 Inhoud 1 Armoede: een toelichting 1.1 Definitie 1.2 Feiten 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.3 6 6 7 Inkomen Werkloosheid Armoede verkleurt Armoede en gezinnen Gevolgen van het leven in armoede 1.3.1 Sociale uitsluiting 1.3.2 Geldgebrek 1.3.3 Gezondheidstoestand 1.3.4 Wie behoren tot de risicogroepen? 7 11 12 12 14 14 15 16 16 2 Overheden en armoedebeleid 17 2.1 Europese Unie 17 2.2 Rijk 2.2.1 2.2.2 17 17 18 2.3 2.4 Beleid Wet- en regelgeving Gemeente 2.3.1 De Wet Werk en Bijstand 2.3.2 Schuldhulpverlening 2.3.3 Autonoom beleid 2.3.4 Ervaringen met het gemeentelijk armoedebeleid Provincie 2.4.1 Het IPO 2.4.2 Provincie Noord-Brabant 2.4.3 Mogelijkheden voor provinciaal beleid op het terrein van armoede 20 20 20 20 20 23 23 24 28 3 Bijlagen 47 3.1 Definities inkomen 3.1.1 Lage inkomensgrens 3.1.2 Sociaal minimum 47 47 4 47 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 5 Armoede in Brabant in cijfers 3.2.1 Overzicht per gemeente van huishoudens met lage inkomens in relatieve aantallen 3.2.2 Overzicht per gemeente van huishoudens met lage inkomens in absolute aantallen 49 49 51 Europees beleid: communautair programma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting (2002-2006) 3.3.1 Maatregel 3.3.2 Samenvatting 3.3.3 Doelstellingen en middelen 3.3.4 Acties van de EU 3.3.5 Samenhang en complementariteit 3.3.6 Context 86 Korte beschrijving van gemeentelijke verordeningen 3.4.1 Verordening toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm 3.4.2 Verordening reïntegratiebeleid 3.4.3 Verordening verlaging uitkering (sancties) 3.4.4 Verordening bestrijding misbruik en fraude 3.4.5 Verordening cliëntenparticipatie 88 88 Verslagen werkconferenties Armoede 3.5.1 Verslag 25 januari 2005 werkconferentie Armoede zelforganisaties 3.5.2 Verslag 27 januari 2005 werkconferentie Armoede maatschappelijke organisaties 3.5.3 Verslag 3 februari 2005 werkconferentie Armoede gemeenten 3.5.4 Verslag 24 februari 2005 werkconferentie Armoede allochtone organisaties Geraadpleegde literatuur 86 86 86 86 87 87 88 89 89 89 91 92 98 103 109 116 1 Armoede: een toelichting 1.1 Definitie Armoede = een blijvend gebrek aan de eerste levensbehoeften (Van Dale Woordenboek) Levensbehoeften worden, volgens de bekende indeling van de Amerikaanse psycholoog Maslow, onderscheiden in: Fysieke levensbehoeften: datgene dat nodig is om fysiek te overleven (eten, drinken, zuurstof, e.d.). Veiligheid: bescherming tegen datgene dat het bestaan bedreigt (door wetten, structuur, beveiliging, e.d.). Sociale behoeften: het gevoel deel uit te maken van een groep, geaccepteerd te worden, vrienden te hebben. Zelfimago: eigendunk, reputatie, onafhankelijkheid. Zelfverwerkelijking: jezelf kunnen ontplooien. Maslow geeft in zijn theorie aan dat basisbehoeften moeten zijn vervuld, voordat de motivatie gevonden kan worden om aan volgende behoeften te gaan werken. Daarom heeft hij zijn theorie ondergebracht in een piramidemodel. Opvallend in deze omschrijvingen is dat geld niet genoemd wordt. In de huidige definities van armoede wordt steeds verwezen naar de financiële situatie van betrokkenen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in absolute en relatieve armoede. Absolute armoede heeft betrekking op de fysieke levensbehoeften, zoals door Maslow als eerste behoefteniveau genoemd. Betrokkene beschikt dan over onvoldoende geld om te zorgen voor onderdak, kleding en eten. Hedendaagse armoede wordt beschreven als een relatief begrip: mensen blijven achter bij het gemiddelde welvaartspeil van de samenleving. Kenmerkend voor de hedendaagse benaderingen van het armoedevraagstuk is, dat er ook andere dan uitsluitend financiële elementen in de definities worden betrokken. Voordeel van een brede definitie bij het formuleren van armoedebeleid is, dat er naar aanknopingspunten kan worden gezocht voor meerdere aspecten van armoede. Bij het verbreden van de definitie, is echter ook het risico aanwezig dat oorzaken en gevolgen met elkaar vermengd raken. Armoede = huishoudens waarvan de financiële middelen zo beperkt zijn, dat zij materieel, cultureel en sociaal uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare levenspatronen in Nederland dan wel Brabant. (gebaseerd op de definitie van de Europese Unie) Opmerkingen bij de geformuleerde definitie: 6 Gekozen is voor de situatie van huishoudens, zodat niet alleen de persoonlijke (financiële) situatie wordt benoemd, maar ook de aanwezigheid van andere gezinsleden erbij wordt betrokken. Uitgangspunt voor armoedebeleid is de financiële situatie van betrokkenen. Het is een brede definitie die uitgaat van een samenhang tussen financieel/materieel en sociaal/cultureel; vanuit provinciaal oogpunt is juist die samenhang van belang. De formulering ‘minimaal aanvaardbare levenspatronen’ geeft de mogelijkheid voor discussie over wat daaronder in Brabant moet worden verstaan. Armoede= een allesopeisende toestand, waar je 24 uur per dag mee bezig bent. (Bron: thema-avond armoede Boxtel) 1.2 Feiten 1.2.1 Inkomen Om de omvang van de armoede vast te stellen, werken overheidsinstanties en instanties op het gebied van sociale zekerheid met twee inkomensgrenzen: de ‘lage-inkomensgrens’ (afgeleid van het besteedbare inkomen) en het ‘sociaal minimum’ (105 % van de bijstandsnorm). Omdat een beschrijving van de stand van zaken op basis van beide grenzen een goed totaalbeeld geeft, gaan wij hier in op de inkomenssituatie in Brabant voor beide armoedegrenzen1. Voor een omschrijving van wat onder beide inkomensgrenzen exact wordt verstaan, verwijzen we naar bijlage 3.1. Lage-inkomensgrens In Brabant hadden in 2000 ruim 102.000 huishoudens een laag inkomen; dat is 11% van alle huishoudens (zie tabel 1). 1 Bij het schrijven van de tekst van hoofdstuk 2 hebben we gebruik gemaakt van de gegevens in hoofdstuk 9 van het Sociaal Rapport Brabant 2004. 7 Tabel 1: Percentage huishoudens met laag inkomen en percentage huishoudens met langdurig (langer dan 4 jaar) laag inkomen in 2000 per provincie (bron: CBS, Statline). Totaal huishoudens met laag inkomen Eenpersoonshuishoudens Meerpersoons huishoudens zonder minderjarige kinderen Meerpersoons huishoudens met minderjarige kinderen Totaal huishoudens met langdurig (>4 jaar) laag inkomen Groningen 16,5 27,0 6,9 17,6 7,8 Friesland 14,8 16,0 6,9 12,1 25,7 21,8 6,3 Drenthe 5,1 13,9 5,2 Overijssel 12,7 23,1 5,4 13,3 5,6 Flevoland 12,8 21,8 5,4 14,1 4,9 Gelderland 11,4 21,1 4,6 11,6 4,9 Utrecht 10,2 17,6 3,5 10,8 4,1 Zuid-Holland 13,7 22,1 4,9 15,4 6,5 Noord-Holland 13,8 21,3 5,0 15,1 6,3 Zeeland 11,8 21,5 4,8 12,5 4,9 Noord-Brabant 11,01 12,9 20,82 24,0 4,73 5,5 11,24 13,5 4,85 5,6 Limburg 1 102.718 huishoudens 2 52.915 huishoudens 3 19.176 huishoudens 4 30.408 huishoudens 5 44.822 huishoudens Vergeleken met andere provincies is dat een laag percentage. Alleen in de provincie Utrecht is dat percentage nog lager, namelijk 10,2 %. Het percentage huishoudens dat langdurig van een laag inkomen moet rondkomen is in NoordBrabant eveneens relatief laag. In totaal ging het in 2000 in Brabant om bijna 45.000 huishoudens. Binnen de provincie Noord-Brabant zijn procentueel de meeste huishoudens met een langdurig laag inkomen te vinden in Midden- en Zuidoost-Brabant (respectievelijk 6% en 5,6%). Iets lager liggen deze percentages in West-Brabant (4,6%) en in Noordoost- Brabant (eveneens 4,6%). In bijlage 3.2 staan de meest recente gegevens over armoede in Brabant per gemeente. Net als in andere provincies zien we dat er in Brabant grote verschillen bestaan in armoede tussen typen huishoudens. De meeste lage inkomens zijn te vinden onder eenpersoonshuishoudens. Tot deze huishoudens behoren o.a. studenten, alleenstaanden, weduwen/weduwnaars, etc. Van alle eenpersoonshuishoudens in Brabant had in 2000 bijna 21% een laag inkomen. Onder meerpersoonshuishoudens zonder minderjarige kinderen (echtparen en samenwonende partners) komt een laag inkomen relatief het minst voor ( 4,7%). Van de meerpersoonshuishoudens met minderjarige kinderen leeft 11,2 % van een laag inkomen. 8 Uit de Armoedemonitor 2003 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat in Nederland het percentage huishoudens met een laag inkomen tussen 1995 en 2001 is afgenomen van meer dan 15% tot iets onder de 10%. Dat is een afname van meer dan vijf procentpunten ofwel 33% van de totale groep huishoudens met een laag inkomen. In dezelfde periode is het percentage huishoudens met een langdurig laag inkomen in Nederland ook afgenomen: van 7% naar 5%, een afname van 2 procentpunten ofwel 28%2. De langdurige armoede nam in dezelfde periode dus minder af. Het sociaal minimum In bijlage 3.1 staan de definitie en andere gegevens over het sociaal minimum. Ook wanneer we uitgaan van het sociaal minimum, ligt het percentage arme huishoudens in Brabant iets lager dan in andere provincies, zij het dat de verschillen minder groot zijn (zie tabel 2). 2 9 Vrooman, C., e.a., Armoedemonitor 2003, SCP, Den Haag 2003, p. 11-13. Tabel 2: Percentage huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum in 2000 per provincie (bron: CBS, Statline) Percentage huishoudens rond het sociaal minimum Percentage huishoudens met langdurig (langer dan 4 jaar) sociaal minimum Groningen 10,9 4,7 Friesland 9,5 2,9 Drenthe 7,9 3,0 Overijssel 8,5 3,2 Flevoland 7,9 2,1 Gelderland 8,6 3,3 Utrecht 6,4 1,9 Zuid-Holland 10,9 4,6 Noord-Holland 9,8 3,7 Zeeland 8,1 3,2 Noord-Brabant Limburg 8,01 10,1 2,62 3,8 1 74.704 huishoudens 2 24.279 huishoudens In totaal leefden in Noord-Brabant in 2000 bijna 75.000 huishoudens op of rond het sociaal minimum; dat is 8% van het totale aantal huishoudens. Het percentage huishoudens dat langdurig (langer dan 4 jaar) moet rondkomen van een inkomen op of onder het sociaal minimum is in NoordBrabant 2,6%. Dat zijn ruim 24.000 huishoudens. Verhoudingsgewijs zijn er veel huishoudens rond het sociaal minimum in Midden- Brabant (9%) en Zuidoost-Brabant (8,7%). In West- en Noordoost-Brabant liggen deze percentages op respectievelijk 7,7% en 7,4%. Tussen 1990 en 2000 nam in Brabant het percentage huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum af: van 10% in 1990 tot 8% in 2000. Dit komt overeen met het landelijke beeld. Er zijn verschillende signalen dat de armoede in Nederland en ook in Noord-Brabant de laatste jaren, i.c. sinds 2003, na een jarenlange daling weer toeneemt. Naar schatting van het SCP3 bedraagt het percentage arme huishoudens in Nederland in 2003 ongeveer 11%. Ook andere signalen uit de praktijk, zoals het stijgend beroep op voedselbanken, het toenemend aantal schuldsaneringen en het stijgend beroep op schuldhulpverlening, wijzen in de richting van een toename van de problematiek. 3 10 Vrooman, C. e.a., a.w. Uit landelijk onderzoek4 blijkt dat de bestedingen aan vaste lasten, zoals huur, energie en verzekeringen, een groot beslag leggen op het budget van mensen met een laag inkomen. In 2002 ging 45% van hun budget hieraan op, terwijl dit percentage bij mensen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens op 34% lag. 1.2.2 Werkloosheid De economische recessie geeft een sterke stijging van de werkloosheid te zien (zie figuur 1). Grafiek 1: Werkloosheidspercentages Noord-Brabant 1996-2003 (bron: CBS, Statline) 8 7 Percenta ge 6 5 4 3 2 1 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Ja a r Hoewel er in Noord-Brabant minder werkloosheid is dan in andere provincies, is Brabant wel koploper in de toename van de werkloosheid. Tussen 2002 en 2003 nam de werkloosheid in Brabant toe met 48% (van 3,3% naar 4,9%), terwijl deze stijging gemiddeld in Nederland op 30% lag. Ook volgens recente gegevens is de werkloosheid in Brabant verder gestegen van ca. 76.000 in 2003 tot ca. 96.000 werkzoekenden in 2004 5. De werkgelegenheid blijkt in 2003 0,3 % gekrompen te zijn. Dit was minder dan het jaar ervoor. Het lijkt erop dat de combinatie van verminderde krimp en een voorzichtig aantrekkende economie in 2005 zal leiden tot een daling in de werkloosheid6. 4 Vrooman, C. e.a., a.w. 5 Statistisch Zakboek 2004, p. 21. 6 Oomen, H., Economie heeft last van bleek voorjaarszonnetje, Brabant Magazine (2005)1, p.10-11. 11 1.2.3 Armoede verkleurt “In Cuijk wonen vrij veel allochtonen waarvan een aanzienlijk deel cliënt is bij de sociale dienst. Veel van hen hebben schulden, zijn radeloos en zakken door de drempel heen. De ouderenbonden geven aan dat 20-30% van de ouderen op het minimum leeft. De ouderen zelf vragen hier echter geen aandacht voor. Hier is dus sprake van stille armoede. De bureaucratie en de bereikbaarheid van voorzieningen worden als een groot probleem ervaren”. (Bron: werkconferentie Armoede) (Bron: werkconferentie Armoede) Hoewel als gevolg van de economische hoogconjunctuur in de tweede helft van de jaren ‘90 de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is gedaald, is het percentage armen onder allochtonen (33%) 3 keer zo hoog als onder autochtonen (11%). Dat komt o.m. doordat allochtonen vaak werken in laagbetaalde banen (wat kan doorwerken in de hoogte van eventuele uitkeringen), er weinig tweeverdieners onder niet-westerse allochtonen zijn en gepensioneerde allochtonen niet altijd een volledige AOW hebben opgebouwd. Van de Turkse ouderen heeft 67%, van de Marokkaanse 86%, van de Surinaams 31% en van de Antilliaanse ouderen 42% een laag inkomen. Bij de autochtone ouderen is dit 11% 7. 1.2.4 Armoede en gezinnen De Denktank Armoedebestrijding beschrijft een aantal typen gezinnen, aan de hand waarvan de effecten van armoede geïllustreerd kunnen worden8. o De ‘harde kern’: intergenerationele overdracht van armoede “Priscilla verzuimt veel, ze is 14, maar moet voor haar papa zorgen die er alleen voorstaat en nogal een ‘innemende’ persoon is. Ze sjouwt met kratten af en aan. Als ik vraag waar ze op vakantie geweest is, hangt ze een heel verhaal op, waarvan ik weet dat ze het verzint, ze hebben namelijk geen geld en haar kinderbijslag gaat op aan de drank van pa. Ze heeft geen probleem zegt ze, ze wil ook geen hulp, want verder zorgt hij wel voor me, maar ja geen geld.” (Bron: Nederlands Tijdschrift voor Jeugdzorg) In Nederland wonen gezinnen die al gedurende meerdere generaties in armoede leven. Deze groep omvat ‘autochtone generatiearmen’, maar in toenemende mate ook allochtone gezinnen. Vaak doet zich hier een combinatie van factoren voor: lage opleiding, slechte gezondheid (zowel lichamelijk als geestelijk), continue schuldenproblematiek, enz. Ouders hebben een lange geschiedenis van afhankelijkheid van instanties en het toekomstperspectief voor kinderen die in deze gezinnen opgroeien is negatief. 7 Schellingerhout, R., Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen, SCP, Den Haag, 2004. 8 Denktank Armoedebestrijding, Doen en meedoen, 2004, p.7-8. 12 o Aan de zijlijn: langdurige uitkeringsafhankelijkheid Deze groep omvat vooral eenoudergezinnen en/of tienermoeders met een uitkering WWB (zogeheten bijstandsmoeders) en gezinnen die langere tijd van een minimale WAO-uitkering moeten rondkomen. In beide groepen treffen we veel allochtone gezinnen aan. deze situatie langer dan drie jaar duurt, wordt de binding met de maatschappij in tal van opzichten problematisch. Er is sprake van een aantal factoren dat elkaar versterkt, er ontstaat een negatieve spiraal: geen arbeidsparticipatie en weinig geld om op een andere manier ‘mee te doen’ in termen van sociale contacten, opleiding, vrijetijdsbesteding, enz. Huishoudboekje van een alleenstaande moeder met een kind van 7 jaar Inkomsten per maand Uitgaven per maand Uitkering € 926,- Huur € 258,- Kinderbijslag € 66,- Energie € 175,- Vakantiegeld € 43,- Telefoon € 60,- Zorgverzekering € 58,- Verzekering € 170,- Afbetaling lening € 80,- Totaal € 1.035 € 801,- Beschikbaar per maand € 234,- o De ‘sappelaars’: hard werken voor weinig geld Meer dan de helft van de alleenstaande ouders heeft wel betaald werk, maar dit is niet voldoende om van rond te komen. Hetzelfde geldt voor een deel van de alleenverdienende ouders. Tot de groep van de ‘stille armen’ behoren ook grote aantallen agrarische gezinnen en kleine middenstanders: zelfs als hun inkomen feitelijk onder de armoedegrens ligt, doen zij vaak geen beroep op voorliggende voorzieningen vanwege het taboe op armoede. “Agrariërs vormen een groep die moeilijk in beeld te krijgen is, omdat die moeilijk bereikbaar is. Hiervoor zijn verschillende redenen zoals schaamte en concurrentie. De ZLTO probeert het probleem van de stille armoede onder agrariërs in kaart te brengen. Dat vereist een persoonlijke, individuele benadering. Veel agrariërs kennen de ondersteuningsmogelijkheden niet en maken er dus geen gebruik van. Ook komen zij door de vermogenstoets vaak niet in aanmerking voor ondersteunende maatregelen, terwijl hun inkomen heel erg beperkt is.” (Bron: interview ZLTO) o De nieuwe armen: plotseling veel minder Een groep gezinnen krijgt te maken met een plotseling sterk veranderde financiële situatie, bijvoorbeeld door werkloosheid, faillissement of echtscheiding. Deze gezinnen hebben vaak problemen met budgettering en slagen er niet in om hun uitgavenpatroon aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Daardoor ontstaan schulden en kan de armoede structureel worden. In deze categorie treffen we ook jongeren aan die, bijvoorbeeld na te hebben samengewoond en hiervoor hoge kosten hebben gemaakt, weer alleen komen te staan. 13 o Frictiearmen: tijdelijke armoede Frictiearmoede doet zich voor als er sprake is van herhaalde situaties van armoede (seizoenwerk, tijdelijk werk, e.d.) of tijdelijke armoede. Veelal kunnen gezinnen hier wel mee omgaan, als dit tenminste niet te lang duurt en ze voldoende financiële reserves hebben. Het gevaar bestaat echter dat er een negatieve spiraal ontstaat en deze tijdelijke armoede overgaat in langdurige armoede. 1.3 Gevolgen van het leven in armoede 1.3.1 Sociale uitsluiting Armoede kan leiden tot sociale uitsluiting, tot het ‘niet kunnen deelnemen aan minimaal aanvaardbare levenspatronen’. Armoede is overigens niet de enige oorzaak van sociale uitsluiting. Ook de gezondheid, het beheersen van de Nederlandse taal en ICT-vaardigheden zijn hierop van “Alleen mensen die geld genoeg hebben zeggen dat een pas die korting geeft op vervoer, musea, theaters en cursussen stigmatiserend werkt. Het kan mij niets schelen als mensen zien dat ik arm ben.” (Bron: werkconferentie Armoede) invloed9. In de Armoedemonitor 2003 doet het SCP een poging het concept sociale uitsluiting nader te omschrijven en te onderzoeken in hoeverre armoede inderdaad leidt tot sociale uitsluiting. Het begrip sociale uitsluiting legt het SCP uiteen in vier dimensies10: o onvoldoende sociale participatie: Onvoldoende deelname in formele en informele sociale netwerken; onvoldoende sociale ondersteuning; sociaal isolement. o onvoldoende culturele/normatieve integratie: Onvoldoende naleving van centrale waarden en normen behorend bij actief sociaal burgerschap: gering arbeidsethos; geringe opleidingsbereidheid; misbruik sociale zekerheid; delinquent gedrag; afwijkende pedagogische opvattingen; afwijkende opvattingen over rechten en plichten van vrouwen en mannen. o materiële deprivatie: Tekorten aan elementaire levensbehoeften (huisvesting, energie, eten) en materiële goederen (meubilair, kranten, internet, e.d.) ; ‘life style’ deprivatie (lidmaatschap sportvereniging, bezoek culturele activiteiten); problematische schulden en betalingsachterstanden (vooral woonlasten). Van 9 Zie o.a.: SCP, Sociale uitsluiting, Den Haag 2004, p. 155 e.v. Verslagen werkconferenties Armoede. 10 14 SCP, Armoedemonitor 2003, Den Haag 2003, p. 120 e.v. de mensen met een inkomen op of onder het sociaal minimum heeft 9 – 19 % te maken met dit soort problemen11. o onvoldoende toegang tot ‘social rights’ waar iedere burger recht op heeft De toegang tot (semi-)overheidsvoorzieningen, zoals het te maken hebben met wachtlijsten en/of (financiële) drempels voor gezondheidszorg; toegang of gebruik van onderwijs (vooral kinderen); huisvesting; rechtsbijstand; maatschappelijke dienstverlening; schuldhulpverlening; arbeidsbemiddeling; sociale zekerheid; maar ook zakelijke dienstverlening zoals banken en verzekeringsinstellingen. Als het gaat om regelingen op het gebied van zorgverzekeringen en studietoelagen, blijkt dat deze regels werken op de manier waarop zij bedoeld zijn. Dankzij studietoelagen kunnen kinderen studeren ongeacht het inkomen van hun ouders en dankzij de zorgverzekeringen kunnen mensen medische zorg krijgen ongeacht hun inkomen. Het SCP constateert dat bij een beperkt deel (5 - 10%) van de mensen op of onder het sociaal minimum sprake is van echte sociale uitsluiting in de zin dat men in sterke mate sociaal geïsoleerd is, zich in een zeer problematische financiële situatie bevindt of zich niet houdt aan wetgeving. 1.3.2 Geldgebrek Er zijn arme gezinnen, die door geldgebrek niet in de problemen komen. Dit zijn gezinnen, die een actieve probleemaanpak hebben, waardoor zij erin slagen uit de financiële problemen te blijven. Kinderen nemen deze probleemaanpak vaak van hun ouder(s) over. Daardoor slaagt een flink aantal kinderen en jongeren uit deze gezinnen erin eigen inkomsten te verwerven door te sparen, karweitjes te doen, of een baantje erbij te nemen en daardoor hun kansen te vergroten. “Voor deze ouders en kinderen mag iedereen zijn petje afnemen, want het kost vaak heel veel kracht, inspanning en opoffering om het hoofd op zo’n fiere wijze boven water te houden”12. In 2001 had 30% van de Nederlandse huishoudens met een laag inkomen schulden. Daarbij gaat het om niet-hypothecaire schulden zoals consumptieve kredieten, financierings- of afbetalingskredieten, studie- en belastingschulden, renteloze leningen en negatieve banktegoeden. Als gevolg hiervan kunnen sneloplopende betalingsachterstanden ontstaan. Oorzaken blijken vooral gelegen te zijn in lastenstijgingen enerzijds en inkomensachteruitgang anderzijds13. “€ 30.000 voor slechts € 48 per maand. Profiteer nu en vraag de offerte aan” (reclame voor Frisia financieringen) 1.3.3 Gezondheidstoestand Voor de laagste inkomens is het gezondheidsprofiel ongunstiger dan voor mensen met een hoger inkomen. Dat geldt zowel voor de subjectief ervaren gezondheid als voor het werkelijk hebben van 11 SCP, a.w. 2003, p. 127-128. Bosch, A.& P. van Daal, Met elkaar. Sociale participatie in Noord Brabant, Tilburg 2004, p. 42. 12 Denktank Armoedebestrijding, a.w. p. 9. 13 Vrooman, C., e.a. a.w., p. 41 – 53. 15 chronische aandoeningen. Ook perioden van langdurige armoede gaan relatief vaak gepaard met een verhoudingsgewijs minder goed ervaren gezondheid. Armoede kan ook doorwerken in de gezondheid van kinderen. Uit onderzoek blijkt dat bij 6,2 % van de basisschoolkinderen sprake is van gezondheidsrisico’s door geldgebrek14. Hierbij worden genoemd het zonder ontbijt naar school gaan, gebrek aan geschikte kleding (bijvoorbeeld warme kleding in de winter), niet kunnen deelnemen aan sportclubs, zwemlessen, schooluitstapjes, enz15. Het gaat hier om activiteiten, die bijdragen aan de motorische ontwikkeling en/of de maatschappelijke participatie van kinderen. Armoede kan deze ontwikkelingen bedreigen. 1.3.4 Wie behoren tot de risicogroepen? Als we naar kansen op armoede kijken dan lopen de volgende groepen een verhoogd risico: o Eenoudergezinnen en alleenverdieners met een laag inkomen met minderjarige kinderen. o Uitkeringsgerechtigden. o Chronisch zieken en mensen (psychiatrische patiënten en andere bewoners) in (AWBZgefinancierde) woonvoorzieningen die alleen zakgeld ontvangen. o (Zorgbehoevende) ouderen met een laag inkomen. o Niet-westerse allochtonen. o Kleine zelfstandigen met een laag inkomen. 14 Rots-de Vries, M.C. & H.T. Kroesbergen, Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede: beleid en interventie, TSG, 80(2002)6, p.1. 15 Kroesbergen, H.T. e.a., Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede: prevalentie en risicogroepen, TSG, 80(2002)6, p. 370. 16 2 2.1 Overheden en armoedebeleid Europese Unie De Europese Unie (EU) wil een stimulans geven aan de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede. De EU heeft zich ertoe verbonden het aantal personen dat aan een risico van armoede blootstaat vóór 2010 aanzienlijk te verminderen. Om die doelstelling te bereiken heeft de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 een open coördinatiemethode goedgekeurd die op het niveau van de EU doelen stelt en actieplannen lanceert die aan de nationale situatie zijn aangepast. In het kader van die methode hebben het Europees Parlement en de Europese Raad een actieprogramma (EAP) voor de periode 2002-2006 goedgekeurd, waardoor de EU en de lidstaten de doelmatigheid van hun beleid ter zake kunnen opvoeren. Per 1 juli 2005 wordt Groot-Brittannië voorzitter van de EU. Zij zal in het najaar van 2005 een rondetafelconferentie organiseren over het thema ‘sociale insluiting’ (zie bijlage 3.3). 2.2 Rijk 2.2.1 Beleid Het rijk heeft het besluit dat de Europese Raad heeft genomen nader uitgewerkt in het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP). Het NAP 2003 is het tweede nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, dat sinds 2001 is verschenen. In het NAP 2003 zijn hoofddoelstellingen geformuleerd, die passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd door de Europese Raad. Deze zijn: o Verhogen van maatschappelijke participatie in de vorm van betaald werk of maatschappelijk zinvolle onbetaalde activiteiten. o Waarborgen van een minimuminkomen. o Bevorderen van toegankelijkheid van voorzieningen. o Verbeteren van de positie van de meest kwetsbaren. o Mobilisatie van alle actoren bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Op basis van de hoofddoelstellingen zijn streefdoelen en indicatoren geformuleerd. De streefdoelen hebben betrekking op de terreinen van VWS, OCW, SZW, Financiën, Justitie en VROM. Een interdepartementale werkgroep is ingesteld voor het monitoren van de voortgang van de streefdoelen. De streefdoelen richten zich enerzijds op preventie en het versterken van de capaciteit van burgers om niet in armoede te vervallen. Streefdoelen die hiervoor zijn geformuleerd zijn bijvoorbeeld het wegwerken van leerachterstanden, het tegengaan van analfabetisme, het in kaart brengen van de schuldenproblematiek en het verstevigen van de combinatie van reïntegratie en zorg. Anderzijds wordt in streefdoelen aandacht besteed aan het verbeteren van de capaciteit van de maatschappelijke opvang en het toekennen van een langdurigheidstoeslag. De reactie van de Europese Commissie op het Nederlandse NAP is positief: Nederland heeft in vergelijking met andere lidstaten de streefdoelen duidelijk en resultaatgericht geformuleerd. 17 2.2.2 Wet- en regelgeving Het rijk kent allerlei wetten op het terrein van armoedebestrijding. Wetten en regels, die worden uitgevoerd door eigen diensten (Belastingdienst), Zelfstandig Bestuursorganen (ZBO’s zoals UWV, CWI, College voor Zorgverzekeringen, etc.), dan wel de gemeenten. De volgende wetten en regels van de landelijke overheid hebben betrekking op het inkomensbeleid: o Wet Werk en Bijstand o Wet Bijzondere Bijstand o Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten o Werkloosheidswet o Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers o Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen o Algemene Ouderdomswet o Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen o Regelgeving m.b.t. huursubsidie o Wet op de Ziektekostenverzekering o Inkomstenbelasting. Bij partners met één inkomen kan de partner die geen inkomen heeft recht hebben op uitbetaling van een of meer heffingskortingen. Deze worden door de Belastingdienst uitbetaald. Andere ontwikkelingen op rijksniveau zijn o.a. de Wet financiële dienstverlening (WFD), een herziening van de Wet op het consumentenkrediet. Deze nieuwe wet heeft onder meer tot doel om het ontstaan van problematische schulden te voorkomen. De WFD wordt nog nader uitgewerkt in het Besluit financiële dienstverlening. Verder ligt in de Eerste Kamer het Wetsvoorstel algemene wet inkomensafhankelijke regelingen “Mijn kind van achttien wil studeren en om dat te kunnen betalen gaat hij werken. Vervolgens zegt de bijstand tegen mij: U hebt een werkend kind in huis en wordt met 20% op uw bijstand gekort. Ook de huursubsidie komt in gevaar. Het resultaat is dat mijn kind al het geld dat hij verdient moet afgeven en dus niet kan studeren”. (Bron: werkconferentie Armoede) (AWIR) voor. Doel van de AWIR is om de toegankelijkheid van inkomensondersteunende maatregelen te vergroten door de bureaucratie te verminderen, ondermeer doordat mensen slechts eenmalig gegevens hoeven te verstrekken om in aanmerking te kunnen komen voor verschillende inkomensafhankelijke regelingen (zoals huursubsidie, tegemoetkoming kinderopvang en zorgtoeslag). Daardoor wordt het op termijn mogelijk om subsidies en andere regelingen te verstrekken aan rechthebbenden, zonder dat een aanvraag hoeft te worden ingediend. De Belastingdienst werkt momenteel aan de koppeling van bestanden om armoede te traceren. Het dient een standaardproduct te worden dat op eenvoudige wijze aan alle 480 gemeenten moet kunnen worden geleverd. Uiteraard moeten de privacyregels in acht genomen worden. Dat vergt de nodige voorbereiding. Er moet een eenduidige aanvraag over geautomatiseerde uitwisseling geformuleerd worden namens alle gemeenten. En er dient een convenant te worden opgesteld over zaken als 18 geheimhouding, geformuleerde doelen, accountantsverklaringen, enz. Het zal nog enige tijd (circa één jaar) duren eer zo’n bestand kan worden aangeleverd. Bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zijn gegevens van burgers bekend die voor gemeenten interessant zijn om een actief risicogroepgericht armoedebeleid te voeren. I.v.m. de Wet op de Privacy kan de SVB deze gegevens alleen verstrekken aan gemeenten die daartoe een verzoek indienen. 19 2.3 Gemeente Gemeenten beschikken voor de aanpak van armoede in principe over twee beleidsinstrumenten: uitvoering van wettelijke regelingen en autonoom beleid in de vorm van o.a. subsidieregelingen. 2.3.1 De Wet Werk en Bijstand Deze wet legt een voorname taak bij de gemeenten. Doel van de WWB is het stimuleren van de toeleiding naar de arbeidsmarkt van mensen zonder werk. De bijstandsuitkering wordt beschouwd als een tijdelijk vangnet. De gemeenteraad stelt regels over: o Reïntegratie. o Toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm. o Sancties. o Misbruik. o Fraude. o Cliëntenparticipatie. In bijlage 3.4 staat een korte beschrijving van de inhoud van deze verordeningen. 2.3.2 Schuldhulpverlening Gemeenten hebben de wettelijke plicht schuldhulpverlening te bieden aan personen, die schulden hebben. In de praktijk zijn dit vaak personen met een laag inkomen. 2.3.3 Autonoom beleid Gemeenten kunnen daarnaast op twee manieren beleid ontwikkelen gericht op armoedebestrijding. In de eerste plaats kunnen zij, o.a. in het kader van de Bijzondere Bijstand, aan mensen met een laag inkomen een individuele bijdrage verstrekken, bijvoorbeeld in de vorm van een bijdrage in de kosten van deelname aan sportclubs, bibliotheeklidmaatschap, kranten, bezoeken aan pretparken, telefoonkosten, school- en studiekosten, aanvullende ziektenkostenverzekeringen, enz. Daarnaast kunnen zij bijvoorbeeld kwijtscheldingsregelingen treffen. In de tweede plaats zijn gemeenten door de Welzijnswet verantwoordelijk voor een breed aanbod aan welzijnsvoorzieningen dat erop is gericht sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden. Met het oog hierop organiseren zij ouderen-, jongeren- en buurtwerk, maatschappelijk werk, maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg, preventief jeugdbeleid, gezondheidsbeleid, enz. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). Volgens planning per 1 juli 2006 moeten de gemeenten uitvoering geven aan de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). 2.3.4 Ervaringen met het gemeentelijke armoedebeleid. Gemeenten hebben ruimte om binnen rijksregels zelf nader invulling te geven aan het beleid. Gemeenten vullen dit verschillend in. Er zijn voorbeelden van gemeenten, die heel actief vorm geven aan het weer aan het werk helpen van mensen in de bijstand, die bijzondere aandacht schenken aan de ‘stille armen’, die de GGD speciale programma’s laten ontwikkelen gericht op de gezondheid van de 20 jeugd16. Van de gemeenten is 40 % op dit moment bezig om beleid te ontwikkelen om het bereik van de Bijzondere Bijstand te vergroten17. Er is geen totaaloverzicht van de manier waarop Brabantse gemeenten hun armoedebeleid vorm geven. Het PON heeft onderzoek gedaan bij een aantal Brabantse gemeenten naar ervaringen met regelingen rond het armoedebeleid18. Daaruit blijkt dat gemeenten vaak geen duidelijk inzicht hebben in het gebruik of niet-gebruik van armoederegelingen. Van de onderzochte gemeenten weet 80 – 90 % niet hoeveel mensen, die daar recht op hebben, gebruik maken van de Bijzondere Bijstand19. Ook is het moeilijk om goed zicht te krijgen op alle maatregelen, die een gemeente getroffen heeft. Het ontbreken van gegevens maakt het lastig om een gefundeerd oordeel te geven over de gemeentelijke uitvoering van het armoedebeleid in Brabant. “De gemeente Tilburg vindt nieuw armoedebeleid nodig door bezuinigingen van het rijk en de beperkingen op het gebied van inkomensondersteuning door de nieuwe WWB. De accenten van dit armoedebeleid liggen op maatwerk en opsporing van probleemgevallen. Voor de opsporing van mensen die echt in de financiële problemen zitten wordt gebruik gemaakt van het klantenbestand van de WVG en dat van de kwijtschelding. Verder worden afspraken gemaakt met intermediairs en instellingen die deze doelgroepen vertegenwoordigen. Maatwerk en gerichte ondersteuning zijn volgens de gemeente de beste manier om ook het relatief beperkte gemeentelijke budget in te zetten. Er is extra aandacht voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Nieuw is de invoering van een aanvullende collectieve ziektekostenverzekering. Die wordt aangeboden aan mensen met een uitkering op basis van de WWB of de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars en aan mensen met een ander inkomen tot 110% van het sociaal minimum. (De aanvullende verzekering wordt aangeboden voor € 15 per maand. De gemeente legt daar per volwassene € 7.50 per maand bij)”. (Bron: Interview wethouderTilburg: Gon Mevis in ‘Oudfit’ van Ouderenwerk van de Twern) 16 Rots- de Vries, M.C. & H.T. Kroesbergen. a.w. 17 Bereik Bijzondere Bijstand onbekend, Binnenlands Bestuur (2004)49, p.17. 18 Dorrestein, A. & M. Verhoef, Hoe rijk is armoedebeleid? Onderzoek naar het armoedebeleid van tien Brabantse gemeenten, Tilburg 2001, p.74 e.v. 19 Zie bijv. NIBUD Gulden regels onderzoek naar gemeentelijke inkomensondersteuning aan 65-plussers, Utrecht 2004; Bereik Bijzondere Bijstand onbekend. a.w. 21 Veel mensen met een laag inkomen weten niet dat er regelingen zijn die hun financiële lasten kunnen verminderen door bijvoorbeeld een subsidie of kwijtschelding van de heffing. Geschat wordt dat ca. 40 % van de mensen, die recht hebben op een tegemoetkoming, van deze mogelijkheden niet op de hoogte zijn20. “De gemeente Breda voert een actief armoedebeleid. De gemeente maakt gebruik van bestandsuitwisseling met o.a. de Belastingdienst om armoede te bestrijden. In Breda vindt gegevensuitwisseling plaats met betrekking tot: Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering Gegevens voor de ziektekostenverzekering worden uitgewisseld met verzekeraar. Het betreffen de gegevens (naam/adres/woonplaats en sofi-nummer) van cliënten van Sociale Zaken die gebruik willen maken van de regeling. De procedure is zeer klantvriendelijk: gemeente en verzekeraar wikkelen onderling alles af. Inmiddels maakt 70% van het cliëntenbestand gebruik van de regeling. Automatische kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen Cliënten uit het bestand van Sociale Zaken die voldoen aan criteria van de afdeling Belastingen, ontvangen geen aanslag. Op grond van de criteria en door koppeling van verschillende bestanden maakt Sociale Zaken een overzicht van het feitelijke vermogen van cliënt. Dit overzicht wordt uitgewisseld met de afdeling Belastingen die vervolgens alleen de cliënten die boven de vastgestelde vermogensgrens uitkomen, een aanslag stuurt. Op deze wijze worden cliënten niet onnodig belast met administratieve rompslomp en is gegarandeerd dat de kwijtschelding waar ze recht op hebben daadwerkelijk benut wordt. Dit alles onder de nadrukkelijke afspraak dat de gegevens alleen gehanteerd mogen worden voor een actief kwijtscheldingsbeleid. Aanschrijven van degenen die voorkomen in het AOW bestand De afdeling Belastingen ontvangt jaarlijks van de Belastingdienst een overzicht van personen met uitsluitend een AOW-inkomen. Iedereen die op deze lijst voorkomt, krijgt zonder controle door de gemeente kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. Verder ontvangen deze mensen een brief van de afdeling Belastingen waarin ze gewezen worden op landelijke en gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen. Via een antwoordformulier en een geadresseerde antwoordenveloppe kunnen de aangeschreven personen een aanvrage bij de afdeling Sociale Zaken indienen. Door deze werkwijze wordt voldaan aan de privacywetgeving en aan de afspraken met de Belastingdienst. Tevens wordt een belangrijk deel van de cliënten bereikt”. (Bron:Verslag bijeenkomst over de financiële positie van ouderen op 10 september 2004 in het provinciehuis) 20 Zie bijv. Denktank Armoedebestrijding a.w.; Dorrestein, A. e.a. a.w.; Bereik Bijzondere Bijstand onbekend a.w. 22 2.4 Provincie 2.4.1 Het IPO Het IPO-rapport ‘Nieuwe perspectieven voor provinciaal sociaal beleid’ geeft suggesties voor een mogelijke provinciale rol op het terrein van armoede. Volgens het IPO is de positie van de provincie op het terrein van het sociale domein formeel bescheiden. Maar de positie van een democratisch gelegitimeerd regionaal bestuur biedt genoeg kansen om een effectieve bijdrage aan de versterking van de sociale infrastructuur te leveren. Zeker met de mogelijkheden die een open huishouding meebrengt in combinatie met de forse verantwoordelijkheden binnen het fysieke domein. Door de open huishouding zijn provincies vrij om te bepalen welke vraagstukken zij willen aanpakken en welke oplossingen zij daarvoor willen kiezen. Dit biedt ruimte om voor specifieke problemen maatwerk te ontwikkelen dat is afgestemd op de specifieke regionale situatie. De provincie kan een actieve rol spelen bij de aanpak van maatschappelijke problemen, samen met andere partners via een gebiedsgerichte aanpak. Als middenbestuur is de provincie bij uitstek in de positie om als voortrekker op te treden bij de integrale gebiedsgerichte wijze van werken. De provincie is volgens de Welzijnswet verantwoordelijk voor de inzet van steunfuncties die een ondersteunende rol richting gemeenten, instellingen en zelforganisaties vervullen. Dit doen zij ook op het terrein van armoede. 23 2.4.2 Provincie Noord-Brabant Provincies hebben geen wettelijke taken op het terrein van armoede en sociale uitsluiting. NoordBrabant heeft wel enige historie op dit terrein. Een stukje Brabantse historie “Tussen de jaren 1945 en 1960 was industrialisatie de smeerolie van de Nederlandse wederopbouwplannen. In die tijd heeft commissaris J. de Quay de provincie hiermee aardig vooruit geholpen. In 1947 presenteerde hij het zogeheten ‘Welvaartsplan’ waarbij hij stelde:“zo min mogelijk beweeglijkheid van de bevolking: een zo geleidelijk mogelijke overgang van het ene beroep naar het andere en van de ene woonplaats naar de andere. Met andere woorden, men late de mensen zoveel mogelijk in hun eigen sociaal en plaatselijk milieu”. Hiermee heeft De Quay de trend van de zorgzame en sociaal-actieve provinciale overheid gezet. De provincie voelde zich verantwoordelijk voor de sociaal economische ontwikkeling. Het gepresenteerde Welvaartsplan betrof een werkplan dat de bedoeling had alle verantwoordelijk geachte instanties in Noord-Brabant een richtlijn te geven voor het welvaartsstreven in deze provincie. De provincie Noord-Brabant was de rijksoverheid hiermee voor, de eerste echte industrialisatienota van de regering verscheen pas in 1949. In de loop van de daaropvolgende jaren heeft de provincie diverse welvaartsplannen uitgebracht”. (Bron:Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 3 Auteur: H.J.F. van den Eerenbeemt Uitgegeven: 1996, Boom Amsterdam) In het afgelopen decennium heeft de provincie Noord-Brabant een beleid gevoerd om de maatschappelijke en arbeidsparticipatie van de Brabantse burgers te bevorderen. Beleidsakkoord 1995 - 1999 In het Beleidsakkoord van 1995 – 1999 hebben Provinciale Staten aangegeven dat stimulering van economische en werkgelegenheidsontwikkeling een belangrijk instrument is om een dreigende tweedeling in de maatschappij te voorkomen. De Staten waren van mening dat naast de structuurversterking van de Brabantse economie meer aandacht moest komen binnen het provinciale beleid voor verhoging van de maatschappelijke en arbeidsparticipatie van de Brabantse bevolking. Binnen het beleid heeft de arbeidsparticipatie van langdurige baanlozen een nadrukkelijk accent gekregen. Het actieprogramma was toegespitst op de toeleiding naar werk van langdurig arbeidslozen, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Bestuursakkoord 1999 - 2003 In het Bestuursakkoord 1999 – 2003 is gekozen voor een duurzame ontwikkeling van NoordBrabant. Dat betekent dat de provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen de pijlers: de economische, de ecologisch/fysieke en de sociale/culturele pijler. De intentie is om samen met andere overheden, maatschappelijke organisaties en burgers een Brabant te maken waar mensen zich zonder uitzondering kunnen ontwikkelen, waarin ze hun leven vorm kunnen geven op een manier die zij wensen en waarin een ieder uitgedaagd is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Bestuursakkoord 2003 – 2007 24 ‘Samen werken aan uitvoering’ is het uitgangspunt voor het werken aan Wonen, Werken en Welzijn voor een nóg beter Brabant. De provincie moet daarbij voor de burger zichtbaar en herkenbaar zijn. Kwaliteit, uitvoering en meetbare resultaten staan hierbij voorop. Daarbij wordt gestreefd naar evenwicht tussen de ecologische/fysieke, economische en sociale/culturele pijler. Voor een uitvoerige beschrijving van het Bestuursakkoord 2003 – 2007 wordt verwezen naar het schema in paragraaf 2.4.3 ‘Mogelijkheden voor provinciaal beleid op het terrein van armoede’. Bestuursagenda 2004 – 2005 In de Bestuursagenda 2004 – 2005 van Provinciale Staten is onder meer het thema ‘armoedebestrijding’ opgenomen. Er is gesteld dat het van belang is eerst de politieke relevantie van het onderwerp goed te bezien door: het maatschappelijke probleem in beeld te brengen, onder meer door feitelijke gegevens met betrekking tot de situatie in Noord-Brabant de rollen en het beleid van de provincie en van andere overheden te verkennen. Daarnaast is onderzoek naar de mogelijkheden (alternatieven) voor het voeren van een provinciaal beleid van belang. Subsidies De provincie ondersteunt op dit moment de volgende activiteiten die een relatie hebben met armoede: o De Stichting Leergeld heeft voor de jaren 2001 t/m 2003 een subsidie ontvangen voor de vorming van een dekkend netwerk van lokale Leergelden. Om dit netwerk verder uit te werken en de witte vlekken op te vullen heeft Leergeld in 2004 subsidie ontvangen en hebben GS de intentie uitgesproken om Leergeld in 2005 en 2006 voor eenzelfde bedrag te subsidiëren. Dit betreft een eenmalige subsidie. Leergeld heeft aangegeven geen aanspraak te zullen maken op een structurele subsidie omdat zij kansen zien hun activiteiten te financieren uit andere kanalen. Daartoe onderhouden zij contacten met het bedrijfsleven en loterijen. o De projecten van Vitaal Grijs staan in het teken van participatie en zelfstandigheid. Een van de projecten is: ‘Armoede van ouderen en onbenutte rechten’. Ca. 30 % van de ouderen heeft een laag inkomen. Vaak weten ouderen echter niet dat zij recht hebben op Bijzondere Bijstand, huursubsidie of kwijtschelding van bepaalde kosten. In dit project krijgen ouderen informatie over genoemde regelingen zodat zij weten waarop zij recht hebben. o In het kader van het sociaal beleid subsidieert de provincie projecten en activiteiten die betrekking hebben op het bevorderen van participatie, stimuleren van sociale cohesie en voorkomen van sociale uitsluiting. De thema’s waarbinnen de projecten gesubsidieerd worden zijn sport, multi-culturele samenleving, leefbaarheid, vrijwilligers en opvoedingsondersteuning. Inzet steunfuncties Diverse provinciale steunfuncties hebben volgens eigen opgave bij hun werkzaamheden aandacht voor de bestrijding van armoede. o Brabants Uitkeringsgerechtigden Samen (BUS) Belangenvereniging BUS heeft in zijn werkplan twee thema’s centraal staan: armoede en reïntegratie. De activiteiten van BUS zijn erop gericht om genoemde thema’s onder de aandacht van gemeenten in 25 Brabant te brengen. BUS stelt de thema’s aan de orde bij de aangesloten ledenorganisaties en in samenwerkingsverbanden met andere organisaties. BUS verleent ondersteuning aan lokale cliëntenraden en lokale spreekuurhouderorganisaties en aan lokale minimaplatforms. Samen met het Bisdom Breda en met de Katholieke Vrouwenorganisatie en de Katholieke Vrouwenbeweging wordt gewerkt aan netwerkvorming. o K2 De instelling besteedt in het kader van het integrale jeugdbeleid aandacht aan armoede. o BOZ Het BOZ heeft onder meer in het kader van Vitaal Grijs en ‘Onbenutte rechten’ aanbevelingen gedaan. Verder heeft het BOZ ’10 gulden regels’ opgesteld. Het BOZ heeft ook projecten ontwikkeld die raakvlakken hebben met armoede, b.v. het project ‘Allochtone medewerkers in de zorgvoorziening’. o POG Het POG neemt deel aan het Brabants Anti Armoede Beraad (BAAB) en ontwikkelt cursussen rondom de WWB en de WMO. Ook ondersteunt het POG gemeenten bij de ontwikkeling van lokaal beleid voor mensen met een functiebeperking. Hierbij wordt vaak aandacht besteed aan het inkomen. Verder richt het POG zich nu op het schrijven van een handleiding rondom reïntegratie. o Palet Palet is betrokken bij activiteiten gericht op armoede. Hierbij gaat het vaak over het bereik en de toegankelijkheid van voorzieningen en regelingen voor allochtonen en hun organisaties. Daar waar nodig en gevraagd speelt Palet in op het thema. o Prisma Brabant Bij Prisma Brabant staat het thema ‘Armoede’ centraal. Prisma Brabant stelt bij contacten met gemeenten, woningbouwcorporaties en welzijnsinstellingen het armoedevraagstuk aan de orde. Verder verleent Prisma Brabant ondersteuning aan diverse organisaties, waaronder de BUS en het BAAB en voert zij diverse projecten uit op het gebied van armoede en sociale uitsluiting. o PON Het PON heeft diverse onderzoeken naar armoede verricht, zoals de evaluatie van het gemeentelijke armoedebeleid en het onderzoek ‘Stille armoede in Tilburg’. Verder heeft het PON ook projecten in het kader van ‘Vrouwen in de Bijstand’ ontwikkeld. Onlangs heeft het PON de tweede monitor sociale participatie in Noord-Brabant uitgevoerd. Uit deze monitor blijkt onder meer dat er groepen zijn, zoals eenoudergezinnen en mensen met een laag inkomen, die niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zoals ze dat zelf zouden willen. In het Sociaal Rapport Brabant 2004 heeft het PON een hoofdstuk over armoede geschreven. 26 Sociaal op maat prijs Onder de noemer ‘sociaal op maat’ zijn in de jaren 2000 t/m 2002 de provincies vergeleken op hun bijdrage aan het bestrijden van de gevolgen van armoede en sociale uitsluiting en op de ondersteuning die zij geven aan uitkeringsgerechtigdenorganisaties en de anti-armoedebeweging. De vergelijking is uitgevoerd door het anti-armoedeproject ‘Aanpak 2000’. Uit de verzamelde gegevens bleek dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de provincies. In de eerste ‘sociaal op maat’-vergelijking kwam de provincie Noord-Brabant als beste uit de bus, vanwege de bijdrage die geleverd werd aan projecten en belangenbehartiging door en voor uitkeringsgerechtigden en vanwege de positieve houding die deze provincie heeft ten aanzien van mensen met een minimum inkomen en hun belangenorganisaties. In de onderzoeken over de jaren 2001 en 2002 bevond Noord-Brabant zich ook in de groep van de provincies die het goed doen. Na 2002 heeft er geen vergelijkend onderzoek meer plaatsgevonden. Sociale Alliantie De ‘Alliantie voor Sociale Rechtvaardigheid’ (Sociale Alliantie) is een samenwerkingsverband van onder meer CNV, FNV, Humanistisch Verbond, Humanitas, Raad van Kerken in Nederland, Sjakuus, de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland (CG-Raad), Samenwerkingsverbanden van het Landelijk Overleg Minderheden en de Vrouwen Alliantie. De Sociale Alliantie vraagt om politieke aandacht voor het armoedevraagstuk. De Sociale Alliantie heeft een tot twee keer per jaar een bestuurlijk overleg met overheden: het ministerie van VWS en SZW, VNG en IPO. Gedeputeerde Luijendijk neemt als vertegenwoordiger van het IPO deel aan dit overleg. In het verleden richtte dit overleg zich op het armoedebeleid in enge zin: het inkomensbeleid. Tegenwoordig is het overleg verbreed naar cliëntenparticipatie en ‘Sociaal op maat’-activiteiten. 27 2.4.3 Mogelijkheden voor provinciaal beleid op het terrein van armoede. In onderstaand overzicht noemen we de provinciale beleidsterreinen, die een relatie hebben met het thema armoede. Daarbij baseren we ons op de productenraming van de Provinciale Begroting 2005 (kolom 1). In het Bestuursakkoord 2003-2007 hebben de coalitiepartijen aangegeven op welke beleidsterreinen/onderdelen in de huidige periode een extra accent moet worden gelegd. Voorzover deze betrekking hebben op het thema armoede zijn deze opgenomen in de tweede kolom. Op basis van de Bestuursagenda 2004-2005 van Provinciale Staten is de opdracht aan de rapporteurs geformuleerd om te onderzoeken welke rol de provincie kan vervullen met betrekking tot het armoedebeleid. In de derde kolom zijn hiervoor suggesties opgenomen. Deze suggesties zijn afkomstig uit het provinciaal Sociaal Debat (d.d. 29 november 2004), het overleg met de provinciale steunfuncties (d.d. 22 november 2004), de werkconferenties Armoede (dd. 25 en 27 januari 2005, 3 en 24 februari 2005) en de gesprekken van de rapporteurs met de statenfracties. 28 Productenraming 2005 Bestuursakkoord 2003 - 2007 Mogelijkheden aanvullend provinciaal beleid (suggesties uit de werkconferenties, Sociaal Debat en steunfuncties) Begrotingsgroep Verkeer en Vervoer Omschrijving GS hebben besloten de uitvoeringskracht van het Het gebruik van het openbaar vervoer wordt mobiliteitsbeleid te vergroten door de beschikbare gestimuleerd om de leefbaarheid van zowel het platteland 02.90 gedecentraliseerde middelen in hoofdlijnen te als het stedelijke gebied te verhogen. De bevoegdheden Mobiliteitsbeleid bestemmen voor concrete regionale uitvoeringsprojecten van de provincie worden ingezet om het openbaar en programma’s. Daarmee worden vooral projecten vervoer zo laagdrempelig mogelijk te maken. Een goede uitgevoerd die de bereikbaarheid van stedelijke gebieden prijs-kwaliteitverhouding is daarbij van groot belang. laag inkomen voordelig gebruik kunnen maken van o.a. het openbaar vervoer. Kwaliteitseisen stellen aan openbaar vervoer v.w.b. de toegankelijkheid en betaalbaarheid. Verder gaan met projecten betreffende collectief Regionale Uitvoeringsprogramma’s Gebiedsgerichte vraagafhankelijk vervoer. Ook in kader van Aanpak: projecten en programma’s op het gebied van leefbaarheid kleine kernen. infrastructuur, verkeersveiligheid, fiets, infrastructuur voor openbaar vervoer 02.05 De provincie richt zich op de verbetering van de Prov. wegen bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid op en langs wegen in Noord-Brabant. Het begrotingsproduct richt zich op de aanleg van omleggingen, fietspaden en reconstructies maar ook op de realisatie van faunavoorzieningen en doorstromingsmaatregelen voor het openbaar vervoer. 29 Zorgdragen voor een goed georganiseerd regionaal openbaar vervoer verbeteren en de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het landelijke gebied dienen. Invoeren Brabantpas, waarmee mensen met een Zorgen voor voldoende en goed ontsloten Zorgen voor een zodanige (kleinschalige) inrichting Sociaal Econo- Voorwaarden scheppen om de arbeidsmarkt in Brabant Versterken economische positie van Brabant en mische Zaken zich zo gunstig mogelijk te laten ontwikkelen. verbeteren werkgelegenheid Enerzijds proberen oplossingen te bedenken om Gezien het huidige economische klimaat heeft dit de 06.03 structureel moeilijk vervulbare vacatures ingevuld te hoogste prioriteit bij het provinciale bestuur. De van bedrijventerreinen dat de mogelijkheden voor Arbeidsmarktbeleid krijgen anderzijds werken aan het tegengaan van provincie zet hierbij onder meer in op: (allochtoon) ondernemerschap en voor innovatieve langdurige baanwerkloosheid en het bevorderen van beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt, als provinciale bijdrage uit zich in het initiëren en stimuleren afstemming tussen het hoger van innovatieve projecten via het verlenen van subsidies, beroepsonderwijs/universitair onderwijs en de het stimuleren van netwerkvorming en uitwisseling van arbeidsmarkt. pleitbezorger bij de nationale overheid, in IPO-verband projecten worden vergroot. afstemming tussen zowel het lager arbeidsparticipatie van andere niet-werkenden. De informatie en in het optreden als ‘mindsetter’ en als bedrijventerreinen innovatie en stimulering van een kenniseconomie in Stimuleren samenwerking tussen gemeenten op Investeren in economische structuurversterking, Ondersteuning van projecten gericht op economisch terrein. BOM e.d. opleidingen, reïntegratietrajecten en brede zin. werkervaringsplaatsen en in overleg situaties met gemeenten. In het economisch beleid meer rekening houden Erken discriminatie op de arbeidsmarkt en pak het met de beschikbaarheid van laaggeschoolde arbeid aan. Provincie kan bedrijven bij elkaar roepen en het probleem van de uitsluiting aan de orde stellen. De provincie kan zelf stage- en werkervaringsplekken creëren. De provincie kan het goede voorbeeld geven door zelf allochtonen in dienst te nemen, niet alleen in lage functies. 30 Faciliteren van bedrijven bij het aannemen van Stimuleren ondernemerschap onder allochtonen. Jaarlijkse organisatie van ontmoetingen tussen allochtonen. bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Statenleden kunnen organisaties die zich op een of andere wijze met armoedebeleid bezighouden adopteren. Vervullen van ambassadeursfunctie door Statenleden t.b.v. verkrijgen van leerwerkplaatsen, financiering van opleidingen en andere vormen van maatschappelijk ondernemen. Vergroten van de mogelijkheden voor verbreding van het inkomen van agrariërs. Sociaal beleid, zorg Dit product richt zich enerzijds op leefbaarheid in dorpen Zorg en cultuur en wijken en anderzijds op versterking van de keten In onze maatschappij leven oud en jong soms in wonen-zorg-welzijn. “gescheiden werelden”. Door aan de relatie tussen jong 07.01 31 en oud extra aandacht te geven kunnen impulsen worden Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen speciaal aandacht besteden aan de bouw van betaalbare woningen voor starters en ouderen. Ondersteuning cliëntenparticipatie, ondersteuning Woonzorgvoorzieningen gegeven aan het onderlinge begrip en solidariteit in de van organisaties en platforms ten behoeve van een De vergrijzing (en de daarmee gepaard gaande grotere samenleving. Voor een vitale samenleving is deze sociaal netwerk. hulpvraag) en de vermaatschappelijking van de zorg onderlinge samenhang en solidariteit, zeker in het licht vragen om een grotere hoeveelheid van de demografische ontwikkelingen ontgroening en elkaar in contact brengen van diverse woonzorgvoorzieningen dan beschikbaar is. De vergrijzing, van bijzonder belang. maatschappelijke en politieke organisaties. Uitwisseling van kennis en ervaringen, het met totstandkoming van woningen in het algemeen stagneert. De realisatie van woonzorgvoorzieningen wordt nog eens Bij het onderdeel ‘Vitaliteit steden’ wordt ingezet op het extra belemmerd omdat deze vorm van woningbouw opstellen en uitvoeren van (re)vitaliseringplannen voor hogere kosten met zich meebrengt. De provincie speelt de grote steden in Brabant, waarin knelpunten op het de rol van intermediair in het proces waardoor projecten gebied van infrastructuur, woningbouw, voorzieningen, waar mogelijk versneld worden. Verder verstrekt de sociale veiligheid, aanpak van achterstandswijken etc. provincie subsidies ter stimulering van projecten en worden aangepakt. Voor deze integrale aanpak wordt ondersteunt ze gemeenten bij het opstellen van door de provincie cofinanciering beschikbaar gesteld. Zorgdragen voor een goede onderlinge communicatie tussen de gemeenten. Zorgdragen voor een uniforme uitvoering van de WWB door de Brabantse gemeenten. Zicht houden op ontwikkelingen van de armoede in Brabant. Aandacht houden voor de gevolgen van veranderingen in het zorgstelsel op de armoede. Dorpsontwikkelingsplannen. In deze plannen zijn de Bijvoorbeeld de gevolgen van de vermaatschap- knelpunten in leefbaarheid geïnventariseerd van het pelijking van de zorg voor armoede. betreffende dorp. Benchmarken van gemeentelijke regelingen op het terrein van het armoedebeleid. Ondersteunen particuliere initiatieven/zelforganisaties. Voorkomen van problemen d.m.v. preventief beleid. Instandhouden voorzieningen kleine kernen. Integreren stimuleringsregelingen en armoede als thema toevoegen. Zorg voor een visie op het sociale terrein. Het provinciale beleid moet eenvoudig zijn en direct werken om niet-gebruik te voorkomen. Als subsidievoorwaarde opnemen dat instellingen begrijpelijke brieven schrijven naar burgers. 32 T.b.v. succesvol armoedebeleid vanuit een breder samenhangend maatschappelijk kader projecten gecoördineerd laten plaatsvinden. Groepen die het aangaat laten mede bepalen welke activiteiten op welke wijze worden uitgevoerd. Instellen provinciale meld- en coördinatiekamer waar mensen signalen over armoede kwijt kunnen. Aansluiten bij SOS Telefonische Hulpdiensten en bestaande netwerken. Instelling provinciaal nood/calamiteitenfonds als laatste vangnet. Zorgen voor meer bekendheid van bestaande ondersteuningsmogelijkheden zoals de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. 33 Wet Maatschappelijke Ondersteuning Ondersteuning van kleine gemeenten bij het op een De WMO treedt naar verwachting in 2006 in werking. goede wijze vorm en uitvoering geven aan de Dit betekent een stelselherziening waardoor meer WMO. verantwoordelijkheid en taken bij de gemeenten komen te liggen op het terrein van welzijn. De provincie gaat de gemeenten ondersteuning bieden bij de anticipatie op de WMO. 34 07.02 Informele zorg Volksgezondheid Ongeveer driekwart van de zorg in Nederland wordt geleverd door mantelzorgers. Nederland vergrijst in hoog tempo waardoor de zorgbehoefte groter wordt. De arbeidsparticipatie door vrouwen wordt groter waardoor het aantal mantelzorgers afneemt. Tenslotte legt de in ontwikkeling zijnde WMO een grotere eigen verantwoordelijkheid bij de burger en het sociale netwerk m.b.t. zorg en welzijn. Dit tezamen betekent een grote druk op de mantelzorg. Om de mantelzorg in staat te stellen om de zorg te kunnen blijven leveren is het belangrijk dat hij ondersteund en ontlast wordt door respijtzorg. De provincie wil hierin faciliteren. De middelen zijn bestemd voor een informatiecampagne, een stimuleringsregeling respijtvoorzieningen en een stimuleringsregeling informele zorg 35 Suggesties m.b.t. advies en (crisis)opvang voor mantelzorgers. Zorgvragersbeleid De positie van de zorgvrager is kwetsbaar. Hoewel de afgelopen jaren hier al veel in verbeterd is, blijft het een belangrijk aandachtspunt. Ter uitwerking van het advies van de PRVMZ over de positie van de Brabantse zorgvrager heeft een onafhankelijk bureau advies uitgebracht over de organisatie van de RPCP en het PPCP alsmede de onderlinge relaties daartussen. In 2005 zal de verdere implementatie plaats vinden. 07.03 Brabants Kenniscentrum voor Ouderen en Ouderenproof Ouderen Het Brabants Kenniscentrum voor Ouderen zal op basis van door hen verzamelde informatie een strategisch Activiteiten met betrekking tot ‘Onbenutte rechten’ voortzetten dan wel uitbreiden. Stimuleren van voorlichtingsbijeenkomsten, het advies uitbrengen betreffende het integraal inzetten van adviseurs die ouderen thuis voorlichten ouderenbeleid. Ook de knelpunten in het ouderenbeleid en het actief aanschrijven van burgers die recht worden zichtbaar gemaakt. Voor de speerpunten en hebben op bepaalde regelingen. knelpunten wordt een subsidieregeling opgesteld. De Samen met gemeenten acties richting rijk c.q. middelen worden ingezet voor zowel intensivering van Belastingdienst ondernemen voor het verschaffen beleid als nieuw beleid. van informatie over inkomens van ouderen en het uitwisselen van onderzoekservaringen, best practices en slimme oplossingen. 36 Stimuleren maatregelen ter voorkoming dat ouderen zich gaan terugtrekken uit de maatschappij. Zorgen voor een goede vakantieregeling voor oudere allochtonen met een bijstandsuitkering. Inzetten op goede methodieken om ouderen te bereiken. Stimuleren dat de ouderenzorg wordt aangepast aan de behoeften/vraag van allochtone ouderen. 07.04 Jeugdzorgbeleid vormt een belangrijk onderdeel van het Jeugd provinciale zorgbeleid. Enerzijds wordt het jeugdbeleid gefinancierd met rijksmiddelen anderzijds met autonome In het Beleidskader Jeugd een hoofdstuk wijden aan de relaties tussen armoede en jeugd. Activiteiten met betrekking tot voorkoming van provinciale middelen. Subsidiëring vindt plaats op basis schooluitval ondersteunen via preventief beleid van prestatie afspraken waarmee het recht op jeugdzorg zoals inzet van schoolmaatschappelijk werk en gestalte wordt gegeven en wachtlijsten worden teruggedrongen. actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven. Voorkomen dat kinderen niet mee kunnen doen De provincie draagt zorg voor een heldere en aan middelbaar onderwijs via organiseren van toegankelijke jeugdzorg waarbij jeugdigen die hulp nodig onderlinge solidariteit op het niveau van scholen, hebben binnen een termijn van twee weken deze hulp een tegemoetkoming in de schoolkosten en kunnen krijgen. organiseren van uitstapjes die betaalbaar zijn. Stel een provinciaal fonds in om briljante scholieren financieel te ondersteunen. 37 Vergroot kennis over bestaande landelijke fondsen, regelingen en wetten bij de doelgroep. Stimuleren dat op alle Brabantse scholen het project ‘grip op de knip’ (Tilburgs project) wordt uitgevoerd. Ondersteuning opstarten van initiatieven (landelijk) Jeugdsportfonds op lokaal niveau. Pleegzorg De inzet op het versterken van de pleegzorg wordt voortgezet. Dit betekent werving en begeleiding van pleegouders en versterken van extra vergoedingen aan pleegouders voor gespecialiseerde pleegzorg. Voogdij, gezinsvoogdij en Jeugdreclassering Vanaf 2005 behoren voogdij, gezinsvoogdij en jeugdreclassering tot de taken van het Bureau Jeugdzorg. De provincie is subsidiënt van het Bureau Jeugdzorg en maakt prestatieafspraken om te komen tot een kwalitatief goede hulpverlening. Overige bestedingsdoelen 38 Naast subsidiëring van jeugdhulpverleningsinstellingen zijn bestedingsdoelen geformuleerd als schoolmaatschappelijk werk, opvoedingsondersteuning, jeugdparticipatie, hulp aan thuisloze jongeren en bevordering van brandveiligheid jeugdzorginstellingen. 07.05 Educatie Educatie en welzijn Bij de uitwerking van het Bestuursakkoord is aangegeven schooluitval ondersteunen via preventief beleid dat de extra middelen zullen worden ingezet op de zoals inzet van schoolmaatschappelijk werk en risicoleerlingen (voorkomen van schooluitval), de actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven. flexibilisering van het totale stelsel en de versterking van de relatie met de arbeidsmarkt. Activiteiten met betrekking tot voorkoming van Voorkomen dat kinderen niet mee kunnen doen aan middelbaar onderwijs via organiseren van onderlinge solidariteit op het niveau van scholen, een tegemoetkoming in de schoolkosten en organiseren van uitstapjes die betaalbaar zijn. Stel een provinciaal fonds in om briljante scholieren financieel te ondersteunen. Vergroot kennis over bestaande landelijke fondsen, regelingen en wetten bij de doelgroep. Stimuleren dat op alle Brabantse scholen het project ‘grip op de knip’ wordt uitgevoerd Ondersteuning opstarten van initiatieven (landelijk) Jeugdsportfonds op lokaal niveau. 39 Welzijn Stimuleren realisatie automatische kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en waterschapslasten en sociaal beleid bij schulden van Essent. Stimuleren van de bestandkoppeling met de Belastingdienst. Projectsubsidies verstrekken onder de voorwaarde dat het project bij gebleken succes wordt gecontinueerd. Te subsidiëren projecten moeten uitvoeringsgericht zijn, er moet duidelijk worden aangegeven welke concrete resultaten er beoogd worden. Daar waar nodig als subsidievoorwaarde opnemen dat er begrijpelijke brieven worden geschreven aan de burgers. Organiseer een Deltaplan taal zodat wachtlijsten voor taalcursussen worden opgelost. Plaats emancipatie van allochtone vrouwen en mannen op de agenda. Betrek allochtonen bij de discussie over armoede. Ondersteuning opstarten van initiatieven (landelijk) In de notitie naar een sociaal duurzaam Brabant uit 2001 is het provinciaal sociale beleidskader vastgesteld, waarbij het doel is meer samenhang te brengen in alle inspanningen die de provincie binnen het sociale domein vanuit diverse sectoren verricht. Binnen dit begrotingsproduct zijn hierbij de volgende thema’s aan de orde: vrijwilligers, sport, multiculturele samenleving en armoede, waarbij het accent op de eerste drie thema’s ligt. In 2004 zijn een aantal nieuwe accenten toegevoegd. Binnen dit begrotingsproduct betreft het de veiligheid, armoedebestrijding en professionalisering van de welzijnssector. Ten aanzien van de sport is ingezet op een breed en Sport toegankelijk en bereikbaar sportaanbod en een goed De stimulering van (mogelijkheden tot) sportdeelname is georganiseerde en professionele sportsector. een belangrijke pijler van het provinciale beleid. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk inwoners van 40 Met de ondersteuning van de steunfuncties op het gebied Brabant aan sport kunnen deelnemen. De inzet van de van welzijn Palet (multiculturele samenleving), PRISMA provincie is gericht op een duurzame versterking van de (welzijn en vrijwilligers) Sportservice (sport) en BUS ondersteuning van de lokale sportinfrastructuur op het (armoede) wordt via de jaarlijkse opdrachtverlening gebied van de breedtesport. Jeugdsportfonds op lokaal niveau vorm gegeven aan het provinciale beleid. Hierbij zal de accentuering liggen op de professionalisering van de Uit het oogpunt van interculturalisatie wil de provincie, welzijnssector. door de onderlinge afstemming van het beleid van de steunfuncties, bevorderen dat autochtone en allochtone Met behulp van een aantal rijksbijdrageregelingen en de groeperingen elkaar op sportief en cultureel gebied Stimuleringsregeling Sociaal Beleid kunnen diverse ontmoeten. projecten binnen genoemde thema’s ondersteund worden. In 2005 zullen voor de thema’s sport, multiculturele samenleving en vrijwilligers en het nieuwe thema veiligheid, uitvoeringsprogramma’s worden opgesteld. Het thema armoedebestrijding is nog niet nader uitgewerkt in afwachting van de uitwerking van dit thema in het werkplan van PS. Vergroting cultuurbereik & cultuureducatie Invoeren van een Brabantpas waarmee mensen met Bij het ministerie van OC&W is de aanvraag rijksbijdrage een laag inkomen voordelig gebruik kunnen maken Actieplan Cultuurbereik 2005 – 2008 ingediend. De van o.a. culturele evenementen bestaande beleidsregel actieplan cultuurbereik zal, aan de hand van de evaluatie van het actieplan 2001 – 2004 en aan de hand van het provinciale cultuurbeleid, in 2005 worden aangepast. In 2004 is een start gemaakt met de ontwikkeling van lokale of regionaal werkende 41 marktplaatsen voor cultuureducatie, scholing van educatoren, productontwikkeling en wordt de nadruk gelegd op erfgoededucatie. 07.06 Media Cultuur Cultuur, Kunsten & Eind 2000 heeft de provincie het voortouw genomen het De provincie heeft een regierol bij de herindeling van het Media Brabantse stelsel van openbare bibliotheken te openbaar bibliotheekwerk. Ondanks de gewenste herstructureren. Doel daarvan is te komen tot een schaalvergroting, blijven bibliotheken als breed samenhangend stelsel dat het mogelijk maakt om de georiënteerde, laagdrempelige voorzieningen voor velen komende decennia hoogwaardige, toekomstbestendige een betrouwbare toegang tot de informatiemarkt. bibliotheekvoorzieningen te hebben. De andere stap betreft de vormgeving van een bibliotheeknetwerk gevormd door de basisbibliotheken en de PBC nieuwe stijl, met als doel het verhogen van de kwaliteit, het verbeteren van de service aan de gebruiker en het beperken van de kosten. Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen Ruimtelijke Deze begrotingsproductgroep bevat alle activiteiten Ruimtelijke ordening en wonen Ordening binnen de provinciale organisatie die verband houden Hierbij wordt aandacht gegeven aan de zorg voor de speciaal aandacht besteden aan de bouw van met ruimtelijke planvorming waarvoor het initiatief dan positie van ouderen en starters op de woningmarkt in de betaalbare woningen. 42 Provincie zou de lokale situatie en de achter- 08.90 wel de regierol bij de provincie ligt. Ook de strategische kleine kernen van het landelijke gebied, vooral voor Planontwikkeling beleidsontwikkeling. Het betreft de volgende degenen met een laag inkomen. De gemeenten worden gronden daarvan meer als uitgangspunt kunnen activiteiten: geactualiseerd Streekplan, gestimuleerd om voor deze groepen maatwerk te nemen en meer ruimte moeten bieden aan streekplanuitwerkingsplannen, inspanningen t.b.v. nota leveren. De provincie nodigt hen uit met een Ruimte van het ministerie van VROM, fundamentele onderbouwd plan te komen dat aangeeft hoeveel herziening van de Wet Ruimtelijke Ordening en het woningen, voor welke doelgroepen, in welke prijsklasse, opstellen van beleidsnota’s. op welke locatie moeten worden gebouwd. Revitalisering Deze productgroep richt zich op de vitaliteit van de Revitalisering landelijk gebied/Reconstructie landelijk gebied economie en beoogt bij te dragen aan een transitieproces Buitengebied in de Brabantse landbouw. De verbreding heeft In dit kader geeft de provincie, gelet op de prioriteiten 09.02 betrekking op het verschaffen van een breder economisch van het Rijk, voorrang aan onder meer de economische Verbreding en draagvlak voor de landbouwbedrijven dan alleen primaire ontwikkeling en behoud van de leefbaarheid in het Verduurzaming agrarische productie. Te denken valt aan o.m. agro- landelijke gebied. innovaties. Aandacht voor de lange procedures. Bezien of procedures gelijktijdig kunnen lopen. Creëren van mogelijkheden voor het verbreden van het inkomen van agrariërs toerisme, agrarisch natuurbeheer, zorglandbouw en de productie en verkoop van streekproducten. De verduurzaming heeft betrekking op het duurzamer (milieuvriendelijker) maken van de primaire productie. Wonen Dit product bestaat uit subsidies en projecten ter Ruimtelijke ordening en wonen Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen uitvoering van het woonbeleid en ter bevordering van de Hierbij wordt aandacht gegeven aan de zorg voor de speciaal aandacht besteden aan de bouw van 10.02 stedelijke vernieuwing. Het betreft onder meer positie van ouderen en starters op de woningmarkt in de betaalbare woningen voor starters en ouderen. Subsidies en projecten stimulering van het bouwen van woningen in het kleine kernen van het landelijke gebied, vooral voor algemeen of voor specifieke categorieën van burgers degenen met een laag inkomen. De gemeenten worden 43 (zoals ouderen, jongeren, statushouders). gestimuleerd om voor deze groepen maatwerk te leveren. De provincie nodigt hen uit met een onderbouwd plan te komen dat aangeeft hoeveel woningen, voor welke doelgroepen, in welke prijsklasse, op welke locatie moeten worden gebouwd. Overige Zorgen dat armoedeproblematiek op de politieke agenda komt en blijft. categorieën Bij het rijk aandringen op erkenning van armoedeproblematiek en de gevolgen ervan. De onbedoelde gevolgen van het rijksbeleid bij het rijk signaleren. Bij gemeenten aandringen op erkenning van de problematiek en op een adequate aanpak er van. T.b.v. een lokale inkleuring van de armoedeproblematiek periodiek een Brabantbreed onderzoek laten uitvoeren. Volgen armoedebeleid Brabantse gemeenten d.m.v. benchmark. Voorbeelden succesvol gebleken projecten uitdragen. Gemeenten stimuleren een automatisch kwijtscheldingsbeleid te voeren (Waterschappen, Essent). 44 Meer budget vrijmaken voor ondersteuning van zelforganisaties via BUS. Acties gericht op het doorbreken van het taboe op armoede Inzet van steunfuncties t.b.v. armoede op basis van concrete opdrachten van de provincie 45 3 Bijlagen 3.1 Definities inkomen 3.1.1 Lage inkomensgrens Een veelgebruikte maat om een inschatting te verkrijgen van de armoede in Nederland, is de door het CBS gehanteerde lage-inkomensgrens. Het begrip ‘laag inkomen’ is afgeleid van het besteedbaar inkomen, verminderd met eventueel te ontvangen huursubsidie. Het is een maat die vooral geschikt is voor vergelijkingen in de tijd en tussen bevolkingsgroepen. In de omschrijving van deze maat gaat het om koopkracht (= beschikbaar inkomen – huursubsidie). Door deze omschrijving is de grens voor alle jaren en alle huishoudens gelijk. De hoogte van de grens is vastgesteld op grond van het bijstandsniveau van een huishouden in 1979. In dat jaar lag de koopkracht van de bijstand namelijk op het hoogste punt. Door te indexeren kan, rekening houdend met de inflatie, nagegaan worden of de armoede in Nederland toe- of afneemt en welke verschillen bestaan tussen bevolkingsgroepen. In 2001 lag de grens voor lage inkomens op € 9.600,- voor alleenstaanden. De lage-inkomensgrens21 Bedragen in 2001: Alleenstaand: € 9.600 per jaar (€ 800 euro per maand) Echtpaar zonder kinderen: € 13.300 per jaar (€ 1.108 per maand) Echtpaar met 1 kind: € 16.100 per jaar (€ 1.342 per maand) Echtpaar met 2 kinderen: € 18.100 per jaar (€ 1.508 per maand) Eenoudergezin 1 kind € 12.600 per jaar (€ 1.050 per maand) Eenoudergezin 2 kinderen € 14.500 per jaar (€ 1.208 per maand) 3.1.2 Sociaal minimum Een andere grens om de omvang van armoede vast te stellen is het vastgesteld sociaal minimuminkomen, ook wel de beleidsmatige grens van het inkomen genoemd. Het sociaal minimum is het wettelijk bestaansminimum dat in de politieke besluitvorming is vastgelegd. De beleidsmatige grens is bepaald op 105% van de bijstandsuitkering, zodat ook huishoudens met een minimumuitkering en aanvullende geringe inkomsten uit arbeid of vermogen tot de minima worden gerekend. In 2001 lag voor een alleenstaande de grens op € 8.800 per jaar . De beleidsmatige grens ligt lager dan de lage-inkomensgrens, omdat de ontwikkeling van de bijstandsuitkering meestal achterblijft bij de inflatie. Omdat deze grens niet wordt gecorrigeerd voor de inflatie zegt het weinig over de koopkrachtontwikkeling. Het nadeel van het sociaal minimum als maat is dus dat het minder zegt over de koopkracht van burgers dan het lage inkomen dat doet. 21 46 SCP, Armoedemonitor 2003 a.w. Het sociaal minimum is bepaald op 105% van het sociaal minimum. Bedragen in 2001: Alleenstaand: € 8.800 per jaar (€ 733 euro per maand) Echtpaar zonder kinderen: € 12.400 per jaar (€ 1.033 per maand) Echtpaar met 1 kind: € 13.500 per jaar (€ 1.125 per maand) Echtpaar met 2 kinderen: € 14.400 per jaar (€ 1.200 per maand) Eenoudergezin 1 kind € 12.300 per jaar (€ 1.025 per maand) Eenoudergezin 2 kinderen € 13.300 per jaar (€ 1.108 per maand) 47 3.2 3.2.1 Armoede in Brabant in cijfers Overzicht per gemeente van huishoudens met lage inkomens in relatieve aantallen Onderstaande gegevens zijn door het PON berekend. % Huishoudens met % Huishoudens met % Huishoudens met laag inkomen inkomen tot 105% langdurig (>= 4 jaar) van het sociaal een inkomen tot minimum 105% van het sociaal minimum Aalburg 9,8 7,2 2,3 Alphen-Chaam 6,8 5,2 1,6 Asten 9,9 7,1 2,4 Baarle-Nassau 13,4 9,9 3,1 Bergeijk 10,4 7,6 2,7 Bergen op Zoom 11,2 8,1 3,1 Bernheze 9,2 6,7 2,1 Best 9,2 6,7 2,4 Bladel 8,6 6,1 2,1 Boekel 10 7,4 3 Boxmeer 9,2 6,6 2,3 Boxtel 10,1 7,1 2,5 Breda 11,4 8,4 3,2 Cranendonck 9,6 6,8 2,5 Cuijk 11,1 8,1 2,9 Deurne 9,1 6,5 2,4 Dongen 8,7 6,2 2,4 Drimmelen 6,6 5 1,8 Eersel 8,1 5,7 1,7 Eindhoven 12,4 9 3,3 Etten-Leur 9,9 7,1 2,7 Geertruidenberg 8,2 5,8 2,2 Geldrop 9,3 6,8 2,5 Gemert-Bakel 11,6 8,4 3 Gilze en Rijen 8,5 6,1 2,2 Goirle 8,5 6,1 2,2 Grave 8,3 5,9 2 Haaren 8,2 6,1 2,1 Halderberge 8 6 2,3 Heeze-Leende 7,2 5,2 2 Helmond 14,5 10,5 4 Hertogenbosch 's 11,5 8,3 3,1 Heusden 9 6,6 2,6 Hilvarenbeek 8,1 6,1 2,2 Laarbeek 8,8 6,4 2,4 Landerd 10,8 7,9 2,9 48 Lith 10,2 7,4 2,2 Loon op Zand 9,9 6,9 2,6 Maasdonk 8,2 6,1 2 Mierlo 9,9 7,2 2,9 Mill en Sint Hubert 10,3 7,4 2,8 Moerdijk 8 5,8 2 Noord-Brabant totaal 10,4 7,5 2,8 Nuenen c.a. 7,2 5,3 1,9 Oirschot 7,8 5,7 1,7 Oisterwijk 11,4 8,2 3,3 Oosterhout 9,2 6,6 2,6 Oss 10,5 7,6 2,8 Reusel-De Mierden 9,1 6,6 2,3 Roosendaal 11,8 8,6 3,2 Rucphen 10,2 7,7 3 Schijndel 8,9 6,4 2,4 Sint Anthonis 9,1 6,6 2,3 Sint-Michielsgestel 8,3 6 2,1 Sint-Oedenrode 9,9 7,1 2,2 Someren 9,6 6,9 2,4 Son en Breugel 6,6 4,7 1,5 Steenbergen 8,6 6,4 2,1 Tilburg 13,4 9,6 3,7 Uden 9,1 6,4 2,3 Valkenswaard 9,4 6,9 2,8 Veghel 7,6 5,4 1,9 Veldhoven 8,5 6,1 2,2 Vught 7,8 5,5 1,9 Waalre 8 5,9 2,3 Waalwijk 10,9 7,8 3,2 Werkendam 7,4 5,4 2 Woensdrecht 8,2 6,1 2,2 Woudrichem 9,2 6,5 2,3 Zundert 8,7 6,5 2,5 49 3.2.2 Overzicht per gemeente van huishoudens met lage inkomens in absolute aantallen Onderstaande gegevens zijn door het PON berekend met behulp van de COELOwebsite. Bergen op Zoom Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 301 249 280 314 35 Werknemers 602 318 484 693 29 Bijstand/Werkloos 785 686 790 851 298 Arbeidsongeschikt 338 196 323 400 69 Pensioenontvanger 992 749 1439 2035 447 Niet ingedeeld 123 82 98 106 8 Totaal 3141 2280 3413 4399 885 * langdurig betekent vier jaar of langer. Breda Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 778 642 723 812 89 Werknemers 1616 853 1299 1861 78 Bijstand/Werkloos 2583 2258 2599 2801 980 Arbeidsongeschikt 871 505 832 1031 178 Pensioenontvanger 2300 1736 3337 4717 1035 Niet ingedeeld 347 232 276 298 22 Totaal 8495 6227 9066 11521 2383 * langdurig betekent vier jaar of langer. 50 Tilburg Huishoudens Huishoudens met met 'laag inkomen tot .. % van inkomen' het sociaal minimum Inkomen langdurig* tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. 2002 Zelfstandigen 740 611 687 772 85 Werknemers 2575 1359 2070 2966 124 Bijstand/Werkloos 3548 3102 3570 3848 1346 Arbeidsongeschikt 1411 819 1348 1669 289 Pensioenontvanger 3077 2323 4464 6311 1385 Niet ingedeeld 672 449 535 578 43 Totaal 12023 8663 12674 16144 3272 * langdurig betekent vier jaar of langer. Hertogenbosch Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 515 425 478 537 59 Werknemers 1405 742 1129 1618 67 Bijstand/Werkloos 2057 1798 2070 2231 780 Arbeidsongeschikt 771 447 737 912 158 Pensioenontvanger 1677 1266 2433 3439 755 Niet ingedeeld 357 239 284 307 23 Totaal 6782 4917 7131 9045 1842 * langdurig betekent vier jaar of langer. 51 Eindhoven Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 877 724 815 915 101 Werknemers 2490 1314 2002 2868 119 Bijstand/Werkloos 3900 3409 3924 4230 1480 Arbeidsongeschikt 1463 849 1398 1731 300 Pensioenontvanger 2735 2065 3968 5609 1231 Niet ingedeeld 772 516 615 664 49 Totaal 12237 8878 12721 16017 3280 * langdurig betekent vier jaar of langer. Helmond Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 373 308 346 389 43 Werknemers 1000 528 804 1152 48 Bijstand/Werkloos 1524 1332 1533 1653 578 Arbeidsongeschikt 567 329 542 671 116 Pensioenontvanger 1383 1044 2006 2836 623 Niet ingedeeld 251 168 200 216 16 Totaal 5098 3709 5432 6917 1424 * langdurig betekent vier jaar of langer. 52 Etten-Leur Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 193 159 179 201 22 Werknemers 275 145 221 317 13 Bijstand/Werkloos 348 304 350 377 132 Arbeidsongeschikt 229 133 219 271 47 Pensioenontvanger 439 331 637 900 198 Niet ingedeeld 43 29 34 37 3 Totaal 1527 1102 1640 2104 415 * langdurig betekent vier jaar of langer. Oosterhout Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 181 149 168 189 21 Werknemers 423 223 340 487 20 Bijstand/Werkloos 463 405 466 502 176 Arbeidsongeschikt 233 135 223 276 48 Pensioenontvanger 685 517 994 1405 308 Niet ingedeeld 40 27 32 34 3 Totaal 2025 1457 2222 2893 575 * langdurig betekent vier jaar of langer. 53 Roosendaal Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 377 311 350 393 43 Werknemers 817 431 657 941 39 Bijstand/Werkloos 1050 918 1056 1139 398 Arbeidsongeschikt 357 207 341 422 73 Pensioenontvanger 1051 793 1525 2156 473 Niet ingedeeld 175 117 139 150 11 Totaal 3827 2778 4069 5202 1038 * langdurig betekent vier jaar of langer. Dongen Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 110 91 102 115 13 Werknemers 190 100 153 219 9 Bijstand/Werkloos 110 96 111 119 42 Arbeidsongeschikt 71 41 68 84 15 Pensioenontvanger 357 269 518 732 161 Niet ingedeeld 21 14 17 18 1 Totaal 859 612 968 1287 240 * langdurig betekent vier jaar of langer. 54 Goirle Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 80 66 74 83 9 Werknemers 170 90 137 196 8 Bijstand/Werkloos 142 124 143 154 54 Arbeidsongeschikt 61 35 58 72 12 Pensioenontvanger 235 177 341 482 106 Niet ingedeeld 42 28 33 36 3 Totaal 730 521 786 1024 192 * langdurig betekent vier jaar of langer. Waalwijk Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 159 131 148 166 18 Werknemers 329 174 264 379 16 Bijstand/Werkloos 388 339 390 421 147 Arbeidsongeschikt 275 160 263 325 56 Pensioenontvanger 777 587 1127 1594 350 Niet ingedeeld 66 44 53 57 4 Totaal 1994 1434 2245 2941 592 * langdurig betekent vier jaar of langer. 55 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 274 226 255 286 31 Werknemers 650 343 522 749 31 Bijstand/Werkloos 804 703 809 872 305 Arbeidsongeschikt 358 208 342 424 73 Pensioenontvanger 741 559 1075 1520 334 Niet ingedeeld 119 80 95 102 8 Totaal 2946 2119 3098 3952 782 Oss * langdurig betekent vier jaar of langer. Uden Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 110 91 102 115 13 Werknemers 413 218 332 476 20 Bijstand/Werkloos 322 282 324 349 122 Arbeidsongeschikt 165 96 158 195 34 Pensioenontvanger 402 303 583 824 181 Niet ingedeeld 57 38 45 49 4 Totaal 1469 1028 1544 2008 373 * langdurig betekent vier jaar of langer. 56 Vught Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 120 99 111 125 14 Werknemers 211 111 170 243 10 Bijstand/Werkloos 131 115 132 142 50 Arbeidsongeschikt 90 52 86 106 18 Pensioenontvanger 233 176 338 478 105 Niet ingedeeld 26 17 21 22 2 Totaal 811 570 858 1117 199 * langdurig betekent vier jaar of langer. Best Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 113 93 105 118 13 Werknemers 217 115 174 250 10 Bijstand/Werkloos 254 222 256 275 96 Arbeidsongeschikt 63 37 60 75 13 Pensioenontvanger 274 207 397 562 123 Niet ingedeeld 69 46 55 59 4 Totaal 990 719 1048 1339 260 * langdurig betekent vier jaar of langer. 57 Geldrop Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 111 92 103 116 13 Werknemers 233 123 187 268 11 Bijstand/Werkloos 296 259 298 321 112 Arbeidsongeschikt 113 66 108 134 23 Pensioenontvanger 324 245 470 665 146 Niet ingedeeld 57 38 45 49 4 Totaal 1134 822 1212 1552 309 * langdurig betekent vier jaar of langer. Mierlo Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 40 33 37 42 5 Werknemers 50 26 40 58 2 Bijstand/Werkloos 86 75 87 93 33 Arbeidsongeschikt 83 48 79 98 17 Pensioenontvanger 135 102 196 277 61 Niet ingedeeld 0 0 0 0 0 Totaal 394 285 439 568 117 * langdurig betekent vier jaar of langer. 58 Ravenstein Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 40 33 37 42 5 Werknemers 80 42 64 92 4 Bijstand/Werkloos 44 38 44 48 17 Arbeidsongeschikt 19 11 18 22 4 Pensioenontvanger 112 85 162 230 50 Niet ingedeeld 14 9 11 12 1 Totaal 309 219 338 446 80 * langdurig betekent vier jaar of langer. Valkenswaard Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 119 98 111 124 14 Werknemers 189 100 152 218 9 Bijstand/Werkloos 268 234 270 291 102 Arbeidsongeschikt 144 84 138 170 29 Pensioenontvanger 475 359 689 974 214 Niet ingedeeld 38 25 30 33 2 Totaal 1233 900 1389 1810 370 * langdurig betekent vier jaar of langer. 59 Veldhoven Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 182 150 169 190 21 Werknemers 293 155 236 337 14 Bijstand/Werkloos 350 306 352 380 133 Arbeidsongeschikt 236 137 226 279 48 Pensioenontvanger 338 255 490 693 152 Niet ingedeeld 65 43 52 56 4 Totaal 1464 1046 1524 1935 372 * langdurig betekent vier jaar of langer. Alphen-Chaam Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 110 91 102 115 13 Werknemers 20 11 16 23 1 Bijstand/Werkloos 19 17 19 21 7 Arbeidsongeschikt 8 5 8 9 2 Pensioenontvanger 71 54 103 146 32 Niet ingedeeld 11 7 9 9 1 Totaal 239 184 257 323 55 * langdurig betekent vier jaar of langer. 60 Baarle-Nassau Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 122 101 113 127 14 Werknemers 61 32 49 70 3 Bijstand/Werkloos 47 41 47 51 18 Arbeidsongeschikt 19 11 18 22 4 Pensioenontvanger 94 71 136 193 42 Niet ingedeeld 11 7 9 9 1 Totaal 354 263 373 473 82 * langdurig betekent vier jaar of langer. Drimmelen Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 169 140 157 176 19 Werknemers 89 47 72 103 4 Bijstand/Werkloos 130 114 131 141 49 Arbeidsongeschikt 60 35 57 71 12 Pensioenontvanger 225 170 326 461 101 Niet ingedeeld 4 3 3 3 0 Totaal 677 508 746 956 187 * langdurig betekent vier jaar of langer. 61 Geertruidenberg Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 89 73 83 93 10 Werknemers 119 63 96 137 6 Bijstand/Werkloos 125 109 126 136 47 Arbeidsongeschikt 141 82 135 167 29 Pensioenontvanger 191 144 277 392 86 Niet ingedeeld 18 12 14 15 1 Totaal 683 484 730 940 179 * langdurig betekent vier jaar of langer. Halderberge Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 179 148 166 187 21 Werknemers 119 63 96 137 6 Bijstand/Werkloos 239 209 240 259 91 Arbeidsongeschikt 69 40 66 82 14 Pensioenontvanger 292 220 424 599 131 Niet ingedeeld 36 24 29 31 2 Totaal 934 704 1021 1295 265 * langdurig betekent vier jaar of langer. 62 Moerdijk Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 210 173 195 219 24 Werknemers 240 127 193 276 12 Bijstand/Werkloos 222 194 223 241 84 Arbeidsongeschikt 105 61 100 124 22 Pensioenontvanger 315 238 457 646 142 Niet ingedeeld 69 46 55 59 4 Totaal 1161 839 1224 1566 288 * langdurig betekent vier jaar of langer. Rucphen Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 150 124 139 157 17 Werknemers 90 48 72 104 4 Bijstand/Werkloos 225 197 226 244 85 Arbeidsongeschikt 101 59 97 119 21 Pensioenontvanger 309 233 448 634 139 Niet ingedeeld 36 24 29 31 2 Totaal 911 684 1012 1288 269 * langdurig betekent vier jaar of langer. 63 Steenbergen Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 230 190 214 240 26 Werknemers 130 69 104 150 6 Bijstand/Werkloos 135 118 136 146 51 Arbeidsongeschikt 71 41 68 84 15 Pensioenontvanger 221 167 321 453 99 Niet ingedeeld 21 14 17 18 1 Totaal 808 599 859 1091 199 * langdurig betekent vier jaar of langer. Werkendam Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 150 124 139 157 17 Werknemers 110 58 88 127 5 Bijstand/Werkloos 114 100 115 124 43 Arbeidsongeschikt 82 48 78 97 17 Pensioenontvanger 236 178 342 484 106 Niet ingedeeld 19 13 15 16 1 Totaal 711 520 778 1004 190 * langdurig betekent vier jaar of langer. 64 Woensdrecht Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 183 151 170 191 21 Werknemers 102 54 82 117 5 Bijstand/Werkloos 114 100 115 124 43 Arbeidsongeschikt 62 36 59 73 13 Pensioenontvanger 255 192 370 523 115 Niet ingedeeld 17 11 14 15 1 Totaal 733 544 809 1043 198 * langdurig betekent vier jaar of langer. Woudrichem Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 91 75 85 95 10 Werknemers 101 53 81 116 5 Bijstand/Werkloos 39 34 39 42 15 Arbeidsongeschikt 60 35 57 71 12 Pensioenontvanger 172 130 250 353 77 Niet ingedeeld 21 14 17 18 1 Totaal 484 341 529 695 121 * langdurig betekent vier jaar of langer. 65 Zundert Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 170 140 158 177 19 Werknemers 60 32 48 69 3 Bijstand/Werkloos 95 83 96 103 36 Arbeidsongeschikt 79 46 75 93 16 Pensioenontvanger 257 194 373 527 116 Niet ingedeeld 20 13 16 17 1 Totaal 681 508 766 987 192 * langdurig betekent vier jaar of langer. Aalburg Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 121 100 112 126 14 Werknemers 60 32 48 69 3 Bijstand/Werkloos 39 34 39 42 15 Arbeidsongeschikt 16 9 15 19 3 Pensioenontvanger 131 99 190 269 59 Niet ingedeeld 35 23 28 30 2 Totaal 402 297 433 555 96 * langdurig betekent vier jaar of langer. 66 Gilze en Rijen Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 141 116 131 147 16 Werknemers 192 101 154 221 9 Bijstand/Werkloos 123 108 124 133 47 Arbeidsongeschikt 60 35 57 71 12 Pensioenontvanger 280 211 406 574 126 Niet ingedeeld 21 14 17 18 1 Totaal 817 586 889 1165 212 * langdurig betekent vier jaar of langer. Hilvarenbeek Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 131 108 122 137 15 Werknemers 50 26 40 58 2 Bijstand/Werkloos 50 44 50 54 19 Arbeidsongeschikt 30 17 29 35 6 Pensioenontvanger 164 124 238 336 74 Niet ingedeeld 18 12 14 15 1 Totaal 443 332 493 636 118 * langdurig betekent vier jaar of langer. 67 Loon op Zand Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 130 107 121 136 15 Werknemers 190 100 153 219 9 Bijstand/Werkloos 69 60 69 75 26 Arbeidsongeschikt 110 64 105 130 23 Pensioenontvanger 333 251 483 683 150 Niet ingedeeld 38 25 30 33 2 Totaal 870 609 961 1275 225 * langdurig betekent vier jaar of langer. Oisterwijk Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 149 123 138 155 17 Werknemers 199 105 160 229 10 Bijstand/Werkloos 114 100 115 124 43 Arbeidsongeschikt 118 68 113 140 24 Pensioenontvanger 510 385 740 1046 230 Niet ingedeeld 44 29 35 38 3 Totaal 1134 811 1301 1732 326 * langdurig betekent vier jaar of langer. 68 Bernheze Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 240 198 223 250 28 Werknemers 210 111 169 242 10 Bijstand/Werkloos 152 133 153 165 58 Arbeidsongeschikt 81 47 77 96 17 Pensioenontvanger 227 171 329 466 102 Niet ingedeeld 39 26 31 34 2 Totaal 949 686 982 1252 217 * langdurig betekent vier jaar of langer. Boekel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 70 58 65 73 8 Werknemers 50 26 40 58 2 Bijstand/Werkloos 37 32 37 40 14 Arbeidsongeschikt 12 7 11 14 2 Pensioenontvanger 153 115 222 314 69 Niet ingedeeld 0 0 0 0 0 Totaal 322 239 376 499 96 * langdurig betekent vier jaar of langer. 69 Boxmeer Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 161 133 150 168 18 Werknemers 201 106 162 232 10 Bijstand/Werkloos 129 113 130 140 49 Arbeidsongeschikt 52 30 50 62 11 Pensioenontvanger 439 331 637 900 198 Niet ingedeeld 45 30 36 39 3 Totaal 1027 743 1163 1540 288 * langdurig betekent vier jaar of langer. Cuijk Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 152 126 141 159 17 Werknemers 202 107 162 233 10 Bijstand/Werkloos 270 236 272 293 102 Arbeidsongeschikt 104 60 99 123 21 Pensioenontvanger 293 221 425 601 132 Niet ingedeeld 61 41 49 52 4 Totaal 1082 791 1148 1461 287 * langdurig betekent vier jaar of langer. 70 Grave Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 70 58 65 73 8 Werknemers 70 37 56 81 3 Bijstand/Werkloos 81 71 82 88 31 Arbeidsongeschikt 70 41 67 83 14 Pensioenontvanger 92 69 133 189 41 Niet ingedeeld 26 17 21 22 2 Totaal 409 293 424 535 100 * langdurig betekent vier jaar of langer. Haaren Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 120 99 111 125 14 Werknemers 70 37 56 81 3 Bijstand/Werkloos 56 49 56 61 21 Arbeidsongeschikt 21 12 20 25 4 Pensioenontvanger 136 103 197 279 61 Niet ingedeeld 7 5 6 6 0 Totaal 410 305 447 576 104 * langdurig betekent vier jaar of langer. 71 Heusden Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 210 173 195 219 24 Werknemers 270 143 217 311 13 Bijstand/Werkloos 271 237 273 294 103 Arbeidsongeschikt 151 88 144 179 31 Pensioenontvanger 546 412 792 1120 246 Niet ingedeeld 23 15 18 20 1 Totaal 1471 1068 1639 2142 418 * langdurig betekent vier jaar of langer. Landerd Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 140 116 130 146 16 Werknemers 80 42 64 92 4 Bijstand/Werkloos 34 30 34 37 13 Arbeidsongeschikt 50 29 48 59 10 Pensioenontvanger 233 176 338 478 105 Niet ingedeeld 23 15 18 20 1 Totaal 560 408 633 832 149 * langdurig betekent vier jaar of langer. 72 Lith Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 80 66 74 83 9 Werknemers 50 26 40 58 2 Bijstand/Werkloos 26 23 26 28 10 Arbeidsongeschikt 11 6 11 13 2 Pensioenontvanger 61 46 88 125 27 Niet ingedeeld 11 7 9 9 1 Totaal 239 175 248 317 52 * langdurig betekent vier jaar of langer. Maasdonk Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 89 73 83 93 10 Werknemers 49 26 39 56 2 Bijstand/Werkloos 34 30 34 37 13 Arbeidsongeschikt 16 9 15 19 3 Pensioenontvanger 112 85 162 230 50 Niet ingedeeld 26 17 21 22 2 Totaal 326 240 355 457 81 * langdurig betekent vier jaar of langer. 73 Mill en Sint Hubert Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 89 73 83 93 10 Werknemers 79 42 64 91 4 Bijstand/Werkloos 25 22 25 27 9 Arbeidsongeschikt 50 29 48 59 10 Pensioenontvanger 185 140 268 379 83 Niet ingedeeld 0 0 0 0 0 Totaal 428 306 487 650 117 * langdurig betekent vier jaar of langer. Schijndel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 101 83 94 105 12 Werknemers 162 86 130 187 8 Bijstand/Werkloos 167 146 168 181 63 Arbeidsongeschikt 102 59 97 121 21 Pensioenontvanger 236 178 342 484 106 Niet ingedeeld 30 20 24 26 2 Totaal 798 572 856 1104 212 * langdurig betekent vier jaar of langer 74 Sint Anthonis Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 101 83 94 105 12 Werknemers 91 48 73 105 4 Bijstand/Werkloos 29 25 29 31 11 Arbeidsongeschikt 11 6 11 13 2 Pensioenontvanger 145 109 210 297 65 Niet ingedeeld 6 4 5 5 0 Totaal 383 277 422 557 95 * langdurig betekent vier jaar of langer Sint-Michielsgestel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 191 158 177 199 22 Werknemers 191 101 154 220 9 Bijstand/Werkloos 124 108 125 134 47 Arbeidsongeschikt 60 35 57 71 12 Pensioenontvanger 297 224 431 609 134 Niet ingedeeld 9 6 7 8 1 Totaal 872 632 951 1242 225 * langdurig betekent vier jaar of langer. 75 Sint-Oedenrode Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 191 158 177 199 22 Werknemers 130 69 104 150 6 Bijstand/Werkloos 61 53 61 66 23 Arbeidsongeschikt 81 47 77 96 17 Pensioenontvanger 166 125 241 340 75 Niet ingedeeld 1 1 1 1 0 Totaal 630 453 662 852 143 * langdurig betekent vier jaar of langer. Veghel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 191 158 177 199 22 Werknemers 241 127 194 278 12 Bijstand/Werkloos 139 122 140 151 53 Arbeidsongeschikt 101 59 97 119 21 Pensioenontvanger 328 248 476 673 148 Niet ingedeeld 34 23 27 29 2 Totaal 1034 735 1110 1449 257 * langdurig betekent vier jaar of langer. 76 Asten Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 120 99 111 125 14 Werknemers 120 63 96 138 6 Bijstand/Werkloos 79 69 79 86 30 Arbeidsongeschikt 61 35 58 72 12 Pensioenontvanger 177 134 257 363 80 Niet ingedeeld 31 21 25 27 2 Totaal 588 421 627 811 144 * langdurig betekent vier jaar of langer. Bergeijk Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 150 124 139 157 17 Werknemers 130 69 104 150 6 Bijstand/Werkloos 95 83 96 103 36 Arbeidsongeschikt 51 30 49 60 10 Pensioenontvanger 236 178 342 484 106 Niet ingedeeld 38 25 30 33 2 Totaal 700 509 761 986 179 * langdurig betekent vier jaar of langer. 77 Bladel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 119 98 111 124 14 Werknemers 149 79 120 172 7 Bijstand/Werkloos 68 59 68 74 26 Arbeidsongeschikt 61 35 58 72 12 Pensioenontvanger 204 154 296 418 92 Niet ingedeeld 4 3 3 3 0 Totaal 605 428 656 864 151 * langdurig betekent vier jaar of langer. Cranendonck Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 120 99 111 125 14 Werknemers 170 90 137 196 8 Bijstand/Werkloos 141 123 142 153 53 Arbeidsongeschikt 104 60 99 123 21 Pensioenontvanger 226 171 328 464 102 Niet ingedeeld 0 0 0 0 0 Totaal 761 543 817 1061 198 * langdurig betekent vier jaar of langer. 78 Deurne Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 160 132 149 167 18 Werknemers 240 127 193 276 12 Bijstand/Werkloos 199 174 200 216 75 Arbeidsongeschikt 110 64 105 130 23 Pensioenontvanger 343 259 498 703 154 Niet ingedeeld 37 25 29 32 2 Totaal 1089 780 1174 1525 285 * langdurig betekent vier jaar of langer. Eersel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 120 99 111 125 14 Werknemers 150 79 121 173 7 Bijstand/Werkloos 97 85 98 105 37 Arbeidsongeschikt 51 30 49 60 10 Pensioenontvanger 94 71 136 193 42 Niet ingedeeld 36 24 29 31 2 Totaal 548 388 543 687 113 * langdurig betekent vier jaar of langer. 79 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 221 182 205 231 25 Werknemers 231 122 186 266 11 Bijstand/Werkloos 223 195 224 242 85 Arbeidsongeschikt 142 82 136 168 29 Pensioenontvanger 348 263 505 714 157 Niet ingedeeld 30 20 24 26 2 Totaal 1195 865 1280 1646 309 Gemert-Bakel * langdurig betekent vier jaar of langer. Laarbeek 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 130 107 121 136 15 Werknemers 80 42 64 92 4 Bijstand/Werkloos 111 97 112 120 42 Arbeidsongeschikt 142 82 136 168 29 Pensioenontvanger 228 172 331 468 103 Niet ingedeeld 17 11 14 15 1 Totaal 708 512 777 998 194 * langdurig betekent vier jaar of langer. 80 Heeze-Leende Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 79 65 73 82 9 Werknemers 49 26 39 56 2 Bijstand/Werkloos 35 31 35 38 13 Arbeidsongeschikt 49 28 47 58 10 Pensioenontvanger 176 133 255 361 79 Niet ingedeeld 27 18 21 23 2 Totaal 415 301 472 619 116 * langdurig betekent vier jaar of langer. Nuenen c.a. 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 129 107 120 135 15 Werknemers 129 68 104 149 6 Bijstand/Werkloos 132 115 133 143 50 Arbeidsongeschikt 52 30 50 62 11 Pensioenontvanger 198 149 287 406 89 Niet ingedeeld 15 10 12 13 1 Totaal 655 480 705 907 172 * langdurig betekent vier jaar of langer. 81 Oirschot Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 160 132 149 167 18 Werknemers 100 53 80 115 5 Bijstand/Werkloos 87 76 88 94 33 Arbeidsongeschikt 51 30 49 60 10 Pensioenontvanger 101 76 147 207 45 Niet ingedeeld 9 6 7 8 1 Totaal 508 373 519 652 113 * langdurig betekent vier jaar of langer. Reusel-De Mierden 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 100 83 93 104 11 Werknemers 90 48 72 104 4 Bijstand/Werkloos 55 48 55 60 21 Arbeidsongeschikt 21 12 20 25 4 Pensioenontvanger 135 102 196 277 61 Niet ingedeeld 0 0 0 0 0 Totaal 401 292 436 569 102 * langdurig betekent vier jaar of langer. 82 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 111 92 103 116 13 Werknemers 131 69 105 151 6 Bijstand/Werkloos 96 84 97 104 36 Arbeidsongeschikt 58 34 55 69 12 Pensioenontvanger 205 155 297 420 92 Niet ingedeeld 44 29 35 38 3 Totaal 401 292 436 569 102 Someren * langdurig betekent vier jaar of langer. Son en Breugel 2002 Huishoudens Huishoudens met Inkomen met 'laag inkomen tot .. % van het langdurig* inkomen' sociaal minimum tot 105% van 105% 115% 125% soc.min. Zelfstandigen 50 41 46 52 6 Werknemers 110 58 88 127 5 Bijstand/Werkloos 103 90 104 112 39 Arbeidsongeschikt 30 17 29 35 6 Pensioenontvanger 73 55 106 150 33 Niet ingedeeld 24 16 19 21 2 Totaal 390 278 392 496 91 * langdurig betekent vier jaar of langer. 83 Waalre Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 70 58 65 73 8 Werknemers 110 58 88 127 5 Bijstand/Werkloos 136 119 137 147 52 Arbeidsongeschikt 30 17 29 35 6 Pensioenontvanger 176 133 255 361 79 Niet ingedeeld 17 11 14 15 1 Totaal 539 396 588 758 151 *langdurig betekent vier jaar of langer. Boxtel Huishoudens Huishoudens met inkomen met 'laag tot .. % van het sociaal inkomen' minimum 2002 105% 115% 125% Inkomen langdurig* tot 105% van soc.min. Zelfstandigen 150 124 139 157 17 Werknemers 280 148 225 322 13 Bijstand/Werkloos 181 158 182 196 69 Arbeidsongeschikt 193 112 184 228 40 Pensioenontvanger 324 245 470 665 146 Niet ingedeeld 50 33 40 43 3 Totaal 1178 820 1241 1611 288 * langdurig betekent vier jaar of langer. 84 3.3 Europees beleid: Communautair programma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting (2002-2006) 3.3.1 Maatregel Besluit nr. 50/2002/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 7 december 2001 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting (2002-2006). 3.3.2 Samenvatting Dit besluit stelt voor de periode 2002-2006 een communautair actieprogramma vast ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting. 3.3.3 Doelstellingen en middelen Dit programma past in het kader van de open coördinatiemethode en steunt de inspanningen voor samenwerking waardoor de EU en de lidstaten de doelmatigheid en de efficiëntie van hun beleid ter bestrijding van sociale uitsluiting kunnen opvoeren. De doelstellingen van deze samenwerking zijn een beter inzicht in het verschijnsel sociale uitsluiting en armoede, gedachtewisselingen over het gevoerde beleid, en ontwikkeling van het vermogen van de actoren om deze thema's effectief aan te pakken en op een innovatieve manier te benaderen. 3.3.4 Acties van de EU Om deze doelstellingen te bereiken, kunnen bepaalde acties van de EU in een transnationaal kader worden uitgevoerd. De analyse en uitwisseling van indicatoren inzake sociale uitsluiting en armoede en de bevordering van de dialoog tussen de verschillende actoren zijn voorbeelden van acties die in dit kader kunnen plaatsvinden. De Europese Commissie draagt zorg voor de uitvoering van de onder het programma vallende acties van de EU. Zij wisselt regelmatig informatie en standpunten uit met nietgouvernementele organisaties en sociale partners en bevordert een actieve dialoog tussen alle programmapartners. De Commissie neemt in samenwerking met de lidstaten ook de nodige stappen om te zorgen voor het succes en de follow-up van de acties van de EU. Het programma beschikt over een budget van € 85,04 miljoen, technische en administratieve bijstand inbegrepen. Wat de maatregelen voor de uitvoering van dit besluit betreft, wordt de Commissie bijgestaan door een comité. Zo nodig werkt dat comité samen met andere betrokken comités zoals het Comité voor sociale bescherming. 3.3.5 Samenhang en complementariteit In samenwerking met de lidstaten zorgt de Commissie voor samenhang en complementariteit van dit programma met andere communautaire, nationale, regionale of lokale beleidsmaatregelen. De activiteiten ter bestrijding van sociale uitsluiting moeten complementair blijven met de activiteiten op het gebied van de werkgelegenheid 85 en de actie van de EU in het kader van de Structuurfondsen en vooral het initiatief EQUAL . Na de uitbreiding is het programma ter bestrijding van sociale uitsluiting opengesteld voor de deelname van de 25 lidstaten van de EU, de EVA/EER-landen (de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie/de Europese Economische Ruimte), de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (Bulgarije en Roemenië) en Turkije. In haar jaarlijks samenvattend verslag aan de Europese Raad brengt de Commissie verslag uit over de algemene coherentie van het beleid ten aanzien van de sociale samenhang. Het programma wordt vóór het einde van het derde jaar en aan het einde van het programma geëvalueerd door de Commissie, die wordt bijgestaan door onafhankelijke deskundigen. Tot slot legt de Commissie uiterlijk op 31 december 2006 een eindverslag over de uitvoering van dit programma voor aan het Europees Parlement, de Europese Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. 3.3.6 Context In zijn aanbevelingen 92/441/EEG en 92/442/EEG beval de Europese Raad de lidstaten al aan het fundamentele recht van personen te erkennen en te garanderen op inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden. Op 1 maart 2000 stelde de Commissie in haar mededeling ‘Bouwen aan een solidair Europa’ voor, om een nieuwe impuls te geven aan de samenwerking binnen de EU op het gebied van de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede. De Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft sociale insluiting geïntegreerd in de algemene strategie van de EU voor de komende tien jaar en kwam overeen dat het beleid op dit gebied gebaseerd zal zijn op een open coördinatiemethode. 86 3.4 Korte beschrijving van gemeentelijke verordeningen 3.4.2 Verordening toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm In de wet worden landelijke bijstandsnormen22 vastgelegd voor bepaalde groepen: o jongeren; o personen van 21-65 jaar; o personen van 65 jaar en ouder; o personen die in een inrichting verblijven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Voor deze verschillende categorieën worden verschillende basisnormen vastgelegd. Voor de groep 21-65 jarigen is dat resp. 50%, 70% en 100% van het wettelijke minimumloon (WML). Deze landelijke basisnormen kunnen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders worden verhoogd met een toeslag van maximaal 20% van het WML. In de WWB is bepaald dat de landelijke normen door de gemeente kunnen worden verlaagd en de toeslag kan ook lager worden vastgesteld dan het maximum. Dat wordt geregeld in de verordening op het toeslagen- en verlagingenbeleid. 3.4.3 Verordening reïntegratiebeleid Nieuw is de verplichting om een verordening over reïntegratie op te stellen. In deze verordening worden enkele algemene rechten nader omschreven, zoals het recht op: o een goede diagnose o een passend aanbod o goede begeleiding o goede informatie over reïntegratie o eigen keuze o eigen initiatief o een duurzame baan o persoonlijke integriteit. Het recht op bezwaar en beroep is wettelijk geregeld op grond van de Algemene wet bestuursrecht. In de verordening kan ook worden vastgelegd welke personen onder welke omstandigheden recht hebben op ontheffing van de sollicitatieplicht. Voorgesteld wordt zo’n ontheffing te geven aan personen met intensieve zorgtaken, aan personen die al zeer vaak zijn afgewezen, aan personen die bezig zijn met een opleiding of zijn aangewezen op sociale activering, aan personen voor wie het opleggen van sollicitatiedruk onverantwoord is vanwege persoonlijke en sociale omstandigheden. De verordening moet ook regels vastleggen betreffende het traject richting arbeid. Daarbij kan gedacht worden aan zaken als de vrijlating van inkomsten uit arbeid, het toekennen van een onbelaste premie van maximaal € 1.944 per jaar, het omschrijven van algemeen geaccepteerde en duurzame arbeid, sociale activering, het stellen van regels over gesubsidieerde arbeid en over werken met behoud van uitkering. 22 87 Kaderbrief Cliëntenraad & Sociale Alliantie, website VNG. In deze verordening moet worden vastgelegd dat bijstandsgerechtigden die behoren tot speciale doelgroepen verhoudingsgewijs in gelijke mate gebruik kunnen maken van het reïntegratieaanbod. Dit geldt voor niet-bijstandsgerechtigden en mensen met een ANWuitkering. 3.4.4 Verordening verlaging uitkeringen (sancties) De Wet Boeten- en Maatregelen wordt ingetrokken. Gemeenten krijgen de bevoegdheid regels vast te stellen welke sancties wanneer worden opgelegd. Dat moet op basis van een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. De sanctie wordt opgelegd door het college van B&W. Het College van B&W moet (individueel) de bijstand of de langdurigheidstoeslag verlagen wanneer wordt geconstateerd dat een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de verplichtingen houdt of onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont. Daarbij wordt gedacht aan zaken als: o door eigen schuld een baan verliezen; o door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening (WW) verliezen; o te weinig solliciteren; o een gepast aanbod op werk afslaan; o geen (juiste) of onvolledige informatie verstrekken die van belang is voor het vaststellen van het recht op een uitkering. 3.4.5 Verordening bestrijding misbruik en fraude De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand evenals van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Hierbij moet de vraag worden gesteld wanneer iets valt onder de verordening op de fraude en wanneer het eerder valt onder de verordening op de sancties. Het gaat dan om evidente fraude, misbruik en bewust oneigenlijk gebruik dat bestreden moet worden met de inhouding van de uitkering en de terugvordering van wat te veel of ten onrechte betaald is. Zowel het beleid op het gebied van de bestrijding van fraude en misbruik, als het sanctiebeleid moeten voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 3.4.6 Verordening cliëntenparticipatie De Kamer heeft per amendement in de WWB vastgelegd op welke wijze cliënten inspraak krijgen over de uitvoering van de WWB. Cliëntenparticipatie is onmisbaar in een uitvoeringsstructuur waarin de cliënt centraal staat. De gemeente is verplicht per verordening nadere regels te stellen over cliëntenparticipatie. Dit moet een uitwerking worden van wat de WWB voorschrijft over periodiek overleg, inbreng bij agenda en adequate informatie. Punten die ook moeten worden vastgelegd zijn: de rechten en plichten van de belangenvertegenwoordiging van cliënten, het beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten om een dergelijke vertegenwoordiging op te zetten en in stand te houden, 88 het mogelijk maken van samenwerkingsverbanden met belangenvertegenwoordiging bij andere uitvoeringsorganisaties. 89 3.5 Verslagen werkconferenties Armoede In het kader van het armoedeonderzoek hebben de rapporteurs een aantal werkconferenties georganiseerd. Doel van deze werkconferenties was tweeledig: enerzijds het inkleuren van de tijdens het armoedeonderzoek verzamelde feiten (de beleving van armoede) en anderzijds het formuleren van suggesties m.b.t. een mogelijke rol van de provincie die kan rekenen op een draagvlak bij andere betrokkenen zoals zelforganisaties, maatschappelijke organisaties, gemeenten en allochtone organisaties (interactieve beleidsontwikkeling). Voor de werkconferenties zijn tal van organisaties uitgenodigd met een zeer uiteenlopende achtergrond. Hierbij is rekening gehouden met spreiding over de provincie, organisaties die vanuit verschillende invalshoeken betrokken zijn bij armoede, kerkelijke en niet-kerkelijke organisaties, professionele en vrijwilligersorganisaties, grote en kleine gemeenten, enz. Aanvankelijk was het de bedoeling om drie werkconferenties te organiseren. Toen bleek dat m.n. allochtone vertegenwoordigers afwezig waren bij de eerste drie werkconferenties, is er voor hen apart een vierde werkconferentie georganiseerd. De fracties van de staten hebben een uitnodiging gekregen om als toehoorder aanwezig te zijn bij de werkconferenties. Aan de deelnemers van de werkconferenties is een concept-versie van het armoederapport toegezonden. Mede op basis van de uitkomsten van de werkconferenties is het armoederapport aangepast en heeft het uiteindelijk de vorm gekregen die u voor u hebt. De opkomst is per werkconferentie nogal verschillend geweest. Steeds is er echter sprake geweest van een levendige discussie. De weerslag van deze discussie treft u in het navolgende aan. 90 3.5.2 Verslag 25 januari 2005 werkconferentie Armoede zelforganisaties Aanwezig: Instantie Voedselbank Z.O. Brabant Smalle beurs; vrouwen in de bijstand Stichting WAO/WSW Advies Den Bosch Platform MOG Vught Rapporteurs Namens Provinciale Staten Namens Provincie Gespreksleider Vertegenwoordigers Jos Dijkers, Els Lemmen, José Witvliet en Kees van Hasselt Ephelyn ThongAyong en Silvia van Dam Rens Reede Elise Adriaanse, Maria Merkx Brigite van Haaften, Joop van Hezik Truus Houtepen, Willem Pas, Marije de Groot en Franny van Opstal Bert Bröcking, Jacqueline Odijk, Daniëlle Gorgels en Paulien Feimann Kees Bakker, Door De Wind Advies Voorstelrondje: Smalle beurs werkt voor vrouwen met een uitkering, zij geven voorlichting over wet- en regelgeving aan een vaste cliëntenkring van circa 30 vrouwen. Op voorlichtingsavonden komen meer mensen. De Voedselbank Z.O. Brabant geeft hulp in de vorm van voedsel en andere praktisch zaken (bv. kapper, kleding) aan gezinnen onder een bepaald minimum. Voor een gezin met twee kinderen ligt dit minimum op minder dan € 300 vrij besteedbaar inkomen. Zij geeft aan circa 550 gezinnen in Oost-Brabant wekelijks hulp. De Stichting WAO/WSW Advies geeft advies over wet en regelgeving aan circa 1800 uitkerings-gerechtigden vooral gericht op het voorkomen van armoede door hulp te geven bij het zoeken naar werk Het Platform MOG Vught geeft hulp aan minima, ouderen en gehandicapten in de vele instellingen van Vught. Toelichting op het doel van de ochtend: De rapporteurs geven een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de Provincie een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke wijze? 91 Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs drie werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties en gemeenten. Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en de gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als basis dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden ook de deelnemers aan deze werkconferentie uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan hen worden toegezonden en het Brabant Magazine van februari waarin een impressie van deze werkconferentie zal staan. De deelnemers hebben er geen bezwaar tegen dat foto’s die gemaakt worden tijdens de werkconferentie in Brabant Magazine worden gepubliceerd. Ook hebben zij er geen bezwaar tegen wanneer zij anoniem worden geciteerd in Brabant Magazine of het rapport van de rapporteurs. Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie: Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het conceptrapport? Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk en gemeente? Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport: Een aanzienlijk deel van de Nederlanders heeft een inkomen onder de armoedegrens! Het gaat hierbij niet alleen om mensen met een uitkering, maar ook om mensen met een laag inkomen. Er kunnen drie groepen arme mensen onderscheiden worden: mensen die arm zijn van huis uit (tot deze groep horen veel laaggeschoolden en allochtonen), mensen die door hun eigen schuld arm worden omdat ze te duur leven (bijvoorbeeld door een verslaving) of hun bestedingspatroon niet aanpassen wanneer hun inkomen afneemt en tenslotte mensen die door stomme pech in de problemen komen. Leven met een minimuminkomen levert veel stress op, altijd puzzelen en creatief zijn met geld. Deelnemen aan de samenleving in de vorm van sport, uitgaan, e.d. is moeilijk. Hierdoor kunnen mensen passief worden en in een isolement terecht komen. Speciale aandacht verdienen in dit verband de kinderen. Zij kunnen niet altijd meedoen bijvoorbeeld met schoolreisjes en kunnen geen mooie verhalen vertellen over vakanties enz. Zij voelen zich niet bijzonder en hebben niets bijzonders te vertellen. Soms komen ze zelfs op school zonder ontbijt. De kinderen voelen zich verantwoordelijk voor de armoede in hun gezin en daardoor gaan ze hun ouders ontzien. In het vervolgonderwijs worden de problemen groter. Kinderen worden vaak belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden en kiezen daardoor vaak een schoolsoort onder hun niveau. In het vervolgonderwijs zijn PC’s noodzakelijk en niet alle gezinnen beschikken daarover. Ook de andere kosten die zijn verbonden met het volgen van voortgezet onderwijs zijn hoog en niet alle scholen beschikken bijvoorbeeld over een goed boekenfonds. Wat 92 93 thuiswonende kinderen verdienen (of aan studiefinanciering krijgen) wordt gekort op de inkomsten van het gezin (18+regeling). Dit kan hen belemmeren om een bijbaantje te nemen en op deze wijze werkervaring op te doen. Door dit alles kunnen problemen ontstaan met het gevoel van eigenwaarde (sociale/mentale problemen) en de gezondheid. Eigenwaarde is noodzakelijk om een zelfstandige toekomst op te kunnen bouwen zonder (financieel) afhankelijk te zijn van instanties, partner, etc. Veel mensen zien opleidingen en (vrijwilligers)werk als middelen om hun situatie te verbeteren. Maar regelgeving bemoeilijkt het volgen van een opleiding langer dan een paar maanden en de financiering van deze opleidingen ligt ook lastig. Jongere hoogopgeleide mensen krijgen meer mogelijkheden om opleidingen te volgen dan mensen met beperkingen. Vrijwilligerswerk lijkt een uitkomst om iets te leren, echter de werkervaring opgedaan als vrijwilliger telt niet altijd mee voor werkgevers. Reïntegratiebureau’s doen vaak onvoldoende om mensen weer aan het werk te helpen, in het bijzonder voor gehandicapten of gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Hierdoor komen mensen terecht in fase 3 of 4, waardoor ze als moeilijk bemiddelbaar beschouwd worden. Veel sociale diensten doen onvoldoende voor moeilijk bemiddelbaren. Ook doen zij weinig aan nazorg, terwijl werk houden ook een probleem is. Van een ID-banen overstappen naar regulier werk blijkt nauwelijks mogelijk. Het is moeilijk voor mensen met een bepaalde levensstandaard bij terugvallend inkomen hun bestedingen hieraan aan te passen. Even in de bijstand of een paar maanden van wat minder rondkomen lukt meestal nog wel. Problemen ontstaan wanneer mensen jarenlang met een laag inkomen moeten zien rond te komen. Regelingen sluiten vaak onvoldoende op elkaar aan of werken elkaar soms zelfs tegen. Veel goedbedoelde regelingen werken niet. Een aantal regelingen bijvoorbeeld in het kader van de Bijzondere Bijstand gaat ervan uit dat mensen bedragen kunnen voorschieten en dat kunnen mensen met een laag inkomen vaak niet. Niet iedereen die een beroep kan doen op regelingen weet dat. Ook zijn aanvraagprocedures vaak ingewikkeld. Hulp bij het invullen van formulieren is veelal wegbezuinigd. Het is te gemakkelijk om aan leningen te komen van banken, postorderbedrijven, etc. Ook mobieltjes brengen veel mensen in de financiële problemen. Het openbaar vervoer wordt steeds slechter en steeds duurder. Dit draagt bij aan het isolement waarin mensen verkeren. De houding van de politiek werkt negatief door de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de veronderstelling dat mensen graag misbruik maken van regelingen. Meer in het algemeen is er sprake van negatieve beeldvorming (bijvoorbeeld voedselbank = schooiersbank) en tegelijkertijd van onbekendheid met het armoedeprobleem en vooral de oorzaken en gevolgen daarvan. Omdat het om een taboe gaat praten mensen niet graag over hun financiële situatie, waardoor professionele organisaties vaak geen adequate hulp kunnen bieden. Instanties zoals het CWI (Centrum voor Wanhoop en Irritatie) helpen mensen niet, maar zijn vooral bureaucratisch bezig. Nog steeds moeten mensen bij verschillende instanties dezelfde gegevens invullen. Er is nog steeds geen sprake van effectieve koppelingen. Veel geld wordt niet effectief besteed. Speciale aandachtsgroepen: alleenstaande oudere vrouwen (geen pensioen opgebouwd), asielzoekers, zwerfjongeren. Suggesties (rol provincie): Geef concrete hulp en geen geld want sommige mensen kunnen daar moeilijk mee omgaan. Vergroot de mogelijkheden om uit een armoedesituatie te komen via opleidingen, reïntegratie, werk, schuldhulpverlening, herwaardering vrijwilligerswerk, vergroten doorstroommogelijkheden vanuit gesubsidieerde banen, enz. Ook een persoonsgebonden opleiding op latere leeftijd is zinvol. Maak dit dan ook mogelijk. Houdt gesubsidieerde banen in stand. Er zou een mentaliteitsomslag moeten plaatsvinden in de maatschappij m.b.t. de minima. Geef als politici eerst maar eens toe dat er armoede is, wellicht dat de maatschappij dan ook leert haar houding te veranderen tegenover minima. Sociale netwerken zijn erg belangrijk in armoedesituaties. Er moeten voldoende activiteiten georganiseerd worden zodat mensen niet vereenzamen. Steungroepen/zelforganisaties krijgen steeds minder vaak subsidie van rijk/gemeenten, terwijl zij juist een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen bij het nemen van de eigen verantwoordelijkheid. Als zij al subsidie krijgen, is het vaak tijdelijk. Vrijwilligerswerk moet meer gewaardeerd worden, vooral door het bedrijfsleven. Regelingen moeten beter op elkaar afgestemd worden, zodat zij elkaar niet tegenwerken. Aanvraagprocedures moeten eenvoudiger en er moet hulp zijn bij het invullen van formulieren. Er moet beter gekeken worden naar de effecten van regelingen en naar de werkelijkheid achter cijfers. Jaarlijks zouden ontmoetingen georganiseerd moeten worden tussen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en betrokkenen. Bedrijven zouden in het kader van het maatschappelijk ondernemen personeel kunnen inzetten zodat ze de risicogroepen leren kennen en begrip krijgen voor hen. Bedrijven kunnen ook opleidingen financieren voor werklozen. De armoedeval werkt belemmerend voor de participatie op de arbeidsmarkt. Die moet opgelost worden. De regeling voor kwijtscheldingen van het Waterschap zouden versoepeld moeten worden. 94 Geaccepteerd moet worden dat sommige mensen niet meer aan het werk komen. Voor hen moeten andere maatregelen getroffen worden. Er moet juiste voorlichting worden gegeven over armoede, oorzaken en gevolgen ervan. Positieve beeldvorming moet gestimuleerd worden. Dat betekent dat termen als zijlijn, onderkant e.d., vervelende aanduidingen die ook niet kloppen, niet meer gebruikt worden. Er zijn grote verschillen tussen gemeenten wat betreft gevoerd beleid. De provincie zou daar als toezichthouder wat aan moeten doen. De toezichthoudende rol wordt nu zeer beperkt (vooral technisch en niet beleidsinhoudelijk) ingevuld, ook in het kader van de deregulering. De provincie zou gemeenten kunnen vergelijken en de resultaten van deze vergelijking openbaar kunnen maken. Interessant aandachtspunt in dat verband: wat zijn de uitvoeringskosten van armoedebeleid en wat komt er uiteindelijk bij de mensen terecht? Openbaar vervoer moet beter en goedkoper. Er rijden steeds minder bussen, er zijn steeds minder bushaltes en het openbaar vervoer is slecht toegankelijk voor mensen met beperkingen zoals ouderen en mensen met een handicap. Provincie moet kwaliteitseisen stellen aan het openbaar vervoer. Speciale maatregelen zijn nodig om te voorkomen dat ouderen zich gaan terugtrekken uit de maatschappij. Culturele activiteiten zijn onbetaalbaar voor minima door toegangsprijzen en vervoerskosten. Een oplossing zou gevonden kunnen worden in de vorm van een ‘Brabantpas’, die kortingen geeft op allerlei voorzieningen en dus niet alleen op sport! Middelbaar onderwijs is te duur a.g.v. de (‘vrijwillige’) ouderbijdrage, boeken, uitstapjes. Voorkomen moet worden dat kinderen niet mee kunnen doen via het organiseren van bijvoorbeeld onderlinge solidariteit op het niveau van scholen, een tegemoetkoming in de schoolkosten en het organiseren van uitstapjes die voor iedereen betaalbaar zijn. Het uitvoeren van een project op alle Brabantse scholen over het leren omgaan met geld. Den Haag moet een oplossing zoeken voor het probleem van de 18+ regeling. Maatschappelijke opvanginstellingen moeten meer tijd krijgen voor reïntegratietrajecten, zodat dak- en thuislozen weer leren zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Conclusies rapporteurs: De rapporteurs danken de deelnemers voor de vele praktische tips die zij hebben gehoord. Op basis hiervan zullen zij het rapport aanvullen. Wat de mogelijke rol van de provincie betreft maken zij een driedeling: Problemen en mogelijke oplossingen daarvoor die door de provincie bij het rijk kunnen worden aangekaart, bijvoorbeeld over regelingen die niet werken of elkaar tegen werken. 95 96 Benchmarking van het gemeentelijk armoede- en werkgelegenheidsbeleid, zodat verschillen tussen gemeenten duidelijk worden en gemeenten ook tips krijgen over hoe het anders/beter kan. Mogelijke eigen activiteiten van de provincie in de vorm van voorlichting, het bij elkaar brengen van partijen, bijdragen aan het voorkomen van sociale uitsluiting en bijdragen aan de verbetering van het openbaar vervoer. 3.5.3 Verslag 27 januari 2005 werkconferentie Armoede maatschappelijke organisaties Aanwezig: Instantie Stichting Maatschappelijke Dienstverlening ’s-Hertogenbosch VBOB/BKO VBOB GGD-West Brabant Prisma Brabant/BUS/BAAB SOS Telefonische Hulpdienst Gerechtsdeurwaarder GGZ ‘s-Hertogenbosch Rapporteurs Namens Provinciale Staten Namens Provincie Gespreksleider Vertegenwoordigers Anneke van Leeuwen Luce Paulussen Mieke Nijssen Mw. J. Kroesbergen Jeanne van Leijsen Ina Tilma Gerard van Etten Jacques Timmermans Joke Zwanikken-Leenders Brigite van Haaften, Joop van Hezik Truus Houtepen, Willem Pas, Marije de Groot, Bert van der Stoel, Angela Weterings Ellen Wöltgens, Jacqueline Odijk, Daniëlle Gorgels Jan-Bart Wilschut, Door De Wind Advies Toelichting op het doel van de ochtend: De rapporteurs geven een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de provincie een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke wijze? Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs drie werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties en gemeenten. Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en de gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als basis dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden ook de deelnemers aan deze werkconferentie uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan hen worden toegezonden. Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie: Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het conceptrapport? 97 - Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk en gemeente? Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport: Het probleem van de armoede is groot en neemt toe. Bijvoorbeeld: werd eerst 6% van de kinderen in West-Brabant geconfronteerd met armoede, nu is dat percentage al opgelopen tot 8-9%. Het probleem moet genuanceerd bekeken worden zowel wat betreft oorzaken, gevolgen als mogelijke oplossingen. De psychische gevolgen van armoede zijn onderbelicht in het rapport. Mensen voelen zich erg eenzaam in deze problematiek. Armoede kan leiden tot sociale uitsluiting, gebrek aan participatie, vervuiling, e.d. Mensen hebben moeite met het leggen en instandhouden van contacten. Een deel van hen wordt afhankelijk van hulpverlening, terwijl voor een ander deel de drempel naar de hulpverlening juist te hoog is. Sociale uitsluiting begint al op jonge leeftijd, bijvoorbeeld kinderen die niet naar verjaarspartijtjes kunnen omdat zij geen cadeautje kunnen kopen of kinderen die niet mee kunnen op schoolreisjes. Kinderen gaan zich verantwoordelijk voelen voor de armoedesituatie in hun gezin. Voor allochtonen komt daar nog bij dat instandhouding van gezin en familie belangrijker worden geacht dan maatschappelijk meedoen. Niet mee kunnen doen heeft een levenslange doorwerking. Armoede is een taboe, zeker voor bijvoorbeeld ouderen. De taboesfeer speelt echter ook bij ouders van kinderen. Desondanks blijkt het onderwerp bespreekbaar, wanneer professionals er actief naar vragen. Dan blijkt dat mensen blij zijn dat zij erover kunnen praten. Overigens geldt het taboe ook voor professionals: zij vinden het vaak moeilijk om armoede bespreekbaar te maken. Het gebrek aan een overkoepelende, samenhangende aanpak belemmert het oplossen van het probleem. Ook kleine belemmeringen kunnen grote gevolgen hebben. Zo nam het aantal bellers naar de SOS Telefonische Hulpdienst af toen was overschakelt naar een 0900 telefoonnummer dat iets duurder was. De SOS Telefonische Hulpdienst Noord-Brabant kreeg in 2004 29.523 telefoontjes. Er wordt te weinig gebruik gemaakt van bestaande rechten. Hier zijn verschillende redenen voor: onbekendheid met regelingen en ondersteuningsmogelijkheden, taalproblemen (10% van de Nederlandse bevolking is analfabeet, allochtonen die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen), de hand niet op willen houden omdat men zijn eigen boontjes wil doppen, het taboe op armoede, de complexiteit van de formulieren en de aanvraagprocedures (mensen hebben bijvoorbeeld moeite met het ordenen van hun papieren, waardoor zij formulieren niet in kunnen vullen). Het probleem van de bureaucratie (ingewikkelde formulieren en 98 - - - - - - - complexe procedures) geldt niet alleen voor de overheid, maar ook voor andere organisaties en bedrijven. Ouderen vinden het vaak heel gewoon dat zij arm of depressief zijn. Zij moeten leren dat dit niet gewoon is (emanciperen). GGZ, maar ook andere hulpverlenende instellingen, laten mensen vaak te vroeg los, zouden in het kader van de vermaatschappelijking meer aan nazorg moeten doen. Mensen worden vaak op een negatieve manier bejegend (men krijgt op zijn kop). Veel mensen komen in de problemen doordat leningen en kredieten veel te gemakkelijk worden verstrekt. Tegelijkertijd stellen opdrachtgevers steeds meer eisen aan afbetalingsregelingen. Als professionals signalen over armoede opvangen, dan kunnen zij deze nergens kwijt. Er is behoefte aan een contactpersoon, meldpunt of platform dat acties kan organiseren. De nadruk op eigen verantwoordelijkheid en vraagsturing stelt hoge eisen aan mensen. Mensen moeten leren hun vragen te formuleren en te stellen. Instellingen kunnen daarbij helpen door outreachend te werken. Veel projecten die erop zijn gericht om mensen weer bij de samenleving te betrekken (bijvoorbeeld sociale activerings- en huisbezoekprojecten) worden gefinancierd met tijdelijke middelen (projectmatige aanpak). Ook als ze succesvol zijn, worden ze stopgezet. Mensen vallen hierdoor weer terug. Gevreesd wordt dat de invoering van de WMO tot nog meer sociale uitsluiting zal leiden, omdat de inzet gericht op het stimuleren van participatie zal afnemen. Speciale aandacht verdienen ouderen, jongeren, mensen die van generatie op generatie arm zijn, allochtonen, illegalen, asielzoekers en zigeuners. Het rapport kan aansprekender gemaakt worden door meer in te gaan op de Brabantse situatie en door praktijkvoorbeelden toe te voegen. Suggesties (rol provincie): De provincie heeft van nature geen taak op het terrein van de armoede. Zij moet haar eigen rol dan ook niet overschatten en vooral zoeken naar oplossingen op terreinen waarop zij taken heeft. Hierbij kan gedacht worden aan het realiseren van betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer, voldoende woningen voor alle doelgroepen (dus ook voldoende goedkope woningen), voldoende en goed ontsloten bedrijventerreinen, enzovoorts. De provincie kan ervoor zorgen dat het armoedeprobleem op de politieke agenda komt en blijft staan. De provincie kan richting rijk aandringen op erkenning van de armoedeproblematiek en de gevolgen ervan en signalen afgeven over vaak onbedoelde gevolgen van gevoerd rijksbeleid. Richting gemeenten kan de provincie eveneens aandringen op erkenning van de problematiek en op een adequate aanpak ervan. 99 - - - - - - 100 De provincie kan zorgen voor een lokale inkleuring van de armoedeproblematiek door periodiek, Brabantbreed, een onderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld in combinatie met het gezondheidsonderzoek van de GGD’s. Hierdoor zullen lokale politici zich eerder aangesproken voelen. Overigens is er al veel materiaal aanwezig over de verschillende aspecten van armoede in Brabant bij de Universiteit van Tilburg. Dit materiaal kan worden aangevuld met de resultaten van diepte-interviews. De provincie kan het armoedebeleid van de Brabantse gemeenten volgen en d.m.v. een benchmark onderling vergelijken. Hierbij zou zij kunnen werken met een ‘armoedetoets’. Voorbeelden van succesvol gebleken projecten met goede resultaten kan de provincie uitdragen, zodat andere gemeenten er hun voordeel mee kunnen doen. Ook op andere manieren kan de provincie kennis ontsluiten t.b.v. gemeenten, bijvoorbeeld d.m.v. onderzoek naar de mogelijkheden om bestanden te koppelen. De provincie kan gemeenten stimuleren een automatisch kwijtscheldingsbeleid te voeren. Hierop kan zij ook aandringen bij de Waterschappen. Bij Essent kan zij als aandeelhouder aandringen op sociaal beleid in geval van schulden (vroegtijdige melding en goede afbetalingsregelingen). Statenleden kunnen gedurende een bepaalde periode d.m.v. een persoonlijke benadering een ambassadeursfunctie vervullen door vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven te verleiden tot het leveren van bijdragen aan structurele oplossingen voor het armoedevraagstuk via leerwerkplaatsen, het financieren van opleidingen, en andere vormen van maatschappelijk ondernemen. Statenleden kunnen ook organisaties adopteren die vanuit een andere invalshoeken bijdragen aan de bestrijding van armoede. Aan projectsubsidies kan de provincie de eis stellen dat projecten bij gebleken succes gecontinueerd moeten worden. Overigens is de vraag relevant hoe deze eis zich verhoudt tot het streven naar openbare aanbesteding bij het uitzetten van opdrachten. Andere eisen die de provincie kan stellen aan te financieren projecten is dat zij uitvoeringsgericht zijn (doen), dat duidelijk wordt aangegeven welke concrete resultaten ermee worden beoogd en dat er bij de uitvoering wordt samengewerkt door alle betrokken uitvoerende instellingen. De provincie kan (kleine) gemeenten ondersteunen bij het op een goede wijze vorm en uitvoering geven aan de WMO, WWB, enzovoorts. De provincie kan als subsidievoorwaarde opnemen dat instellingen begrijpelijke brieven schrijven naar burgers. Voor zover mogelijk kan de provincie bij de media aandacht vragen voor de gevolgen van hun berichtgeving voor de beeldvorming over arme mensen. Aan bestaande ondersteuningsmogelijkheden, zoals de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, moet meer bekendheid gegeven worden. - - 101 Er moet iets georganiseerd worden waar mensen die signalen tegenkomen over armoede, deze signalen kwijt kunnen en waar n.a.v. de signalen ook acties georganiseerd worden, bijvoorbeeld een provinciale meld- en coördinatiekamer. De provincie faciliteert dan de signalering en het maken van afspraken m.b.t. gerichte vervolgacties. Bij de uitvoering kan worden aangesloten op bestaande structuren zoals de SOS Telefonische Hulpdienst en bestaande lokale netwerken. Gedacht kan worden aan de instelling van een provinciaal nood/calamiteitenfonds als laatste vangnet. I.v.m. de provinciale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg zou de provincie zich in het kader van haar armoedebeleid kunnen richten op het voorkomen van sociale uitsluiting onder de jeugd. Dit biedt ook een goed aanknopingspunt voor samenwerking met de gemeenten 3.5.3 Verslag 3 februari 2005 werkconferentie Armoede gemeenten Aanwezig: Instantie Gemeente Valkenswaard Gemeente Cuijk Gemeente Mill Gemeente Werkendam Gemeente Boxtel Gemeente Eindhoven Gemeente Helmond Gemeente Boxmeer Gemeente Waalwijk Rapporteurs Namens Provinciale Staten Namens Provincie Gespreksleider Vertegenwoordigers Aart van Acquoij Dick Blokland Arnold Peeters Herman Wijdeven Jan Luteijn Anton van Aert Jan Ariës Wim Claassen Avelien Meinardi Beppe Vermeent Jan van Baardwijk Brigite van Haaften, Joop van Hezik Truus Houtepen, Willem Pas, Marije de Groot, Sietzke Schokker, John Leunisse, Harm Wolters, Miek van de Boogaard Jacqueline Odijk, Daniëlle Gorgels, Bert Bröcking, Ineke Bremer Jan-Bart Wilschut, Door De Wind Advies Toelichting op het doel van de ochtend: De rapporteurs geven een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de provincie een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke wijze? Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs vier werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties, gemeenten en allochtonen. Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en de gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als basis dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden ook de deelnemers aan de werkconferenties uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan hen worden toegezonden. Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie: Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het conceptrapport? 102 - Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk en gemeente? Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport: Armoede is in Mill geen speerpunt van beleid en ook geen probleem dat leeft onder de bevolking. De gemeente voert een goed sociaal beleid. In Cuijk wonen vrij veel allochtonen, waarvan een aanzienlijk deel cliënt is bij de sociale dienst. Veel van hen hebben schulden, zijn radeloos en zakken door de drempel heen. De ouderenbonden geven aan dat 20-30% van de ouderen leeft op het minimum. De ouderen zelf vragen hier echter geen aandacht voor. Hier is dus sprake van stille armoede. De raad in Cuijk is tevreden over het gevoerde sociale beleid. Armoede vormt hierin geen thema, sociale uitsluiting wel. De bureaucratie en de bereikbaarheid van voorzieningen worden als een groot probleem ervaren. Ook is er een werkgroep stille armoede waarin o.a. de corporaties, het pastoraal werk en het maatschappelijk werk participeren. Valkenswaard is geen voorloper op het terrein van het sociaal beleid. Men beperkt zich tot de uitvoering van de wettelijke taken. Het niet-gebruik is hoog en daar wordt niets aan gedaan. Er is geen sprake van een een-op-een benadering. In de regio Kempen heeft Valkenswaard het laagste gemiddelde inkomen. Een specifieke probleemgroep vormen alleenstaande vrouwen met kinderen. Eindhoven kent de typische grotestedenproblematiek: veel dak- en thuislozen, allochtonen en minima. De problematiek neemt toe. Dat blijkt o.a. uit het toenemende beroep dat wordt gedaan op de schuldhulpverlening. Vooral mensen die net buiten alle regelingen vallen, net niet in aanmerking komen voor regelingen en echt geen geld hebben, hebben het moeilijk. Pastoraal werk doet veel voor deze groep, maar die kunnen nauwelijks ondersteund worden door de gemeente. De gevolgen van armoede zijn zowel materieel als immaterieel. Armoede leidt tot uitsluiting, tot niet meer meedoen. Dat speelt heel duidelijk in Eindhoven waar mensen elkaar en hun problematiek niet meer kennen. In Eindhoven wonen 75 nationaliteiten. Ook dat leidt tot uitsluiting en tot stapeling van problemen. Deze groep is moeilijk te vinden en te helpen. Boxtel wordt geconfronteerd met een armoedeprobleem dat toeneemt. Tijdens het wethoudersspreekuur komen veel mensen met financiële problemen. Het gaat dan om mensen met een bijstandsuitkering, WAO of een minimum inkomen. De stapeling van regelingen van rijk en gemeenten leidt ertoe dat het armoedeprobleem zowel kwalitatief als kwantitatief toeneemt. Mensen kennen de regels niet meer en raken het spoor bijster. Het aantal aanvragen voor de schuldhulpverlening stijgt. Werkendam is net zo groot als Boxtel, maar heeft nog niet eenderde van het aantal mensen in de bijstand. Wel is er sprake van een toenemende 103 - - - problematiek en van een stijging van het beroep dat wordt gedaan op voorzieningen waaronder de schuldhulpverlening. Toch blijft men terughoudend hiermee. Wellicht heeft dat te maken met de sterke sociale structuur in de kleine kernen. Desondanks is armoede een permanent aandachtspunt voor de gemeenteraad. Tot vorig jaar bestond in Helmond het idee dat de sociale dienst haar werk goed deed. Er was sprake van een constante groep uitkeringsgerechtigden. Wel was het niet-gebruik vrij hoog. Sinds vorig jaar neemt het aantal hulpvragen aan bureau sociale raadslieden toe. Mensen vragen vooral hulp bij het invullen van formulieren. Ook komen er klachten: over procedures die lang duren en complex zijn, over het feit dat de drempel naar de schuldhulpverlening hoog is en over de casemanagers. Cliëntenorganisaties zijn het niet eens met de manier waarop de gemeente de middelen verdeeld. In Helmond is men geschrokken van het grote aantal cliënten van de Voedselbank. Particulier initiatief en gemeente werken nog te weinig samen. Boxmeer kent een redelijk grote groep inwoners met een inkomen rond de armoedegrens. Er is veel sprake van stille armoede, vooral onder ouderen en agrariërs. De gemeenteraad is echter nog niet doordrongen van de ernst van het probleem. Het thema wordt wel steeds vaker op de agenda gezet door organisaties. Agrariërs vormen een groep die moeilijk in beeld te krijgen is, omdat die moeilijk bereikbaar is. Hiervoor zijn verschillende redenen, zoals schaamte en concurrentie. De ZLTO probeert het probleem van de stille armoede onder agrariërs in kaart te brengen. Dat vereist een persoonlijke, individuele benadering. Veel agrariërs kennen de ondersteuningsmogelijkheden niet en maken er dus geen gebruik van. Ook komen zij door de vermogenstoets vaak niet in aanmerking voor ondersteunende maatregelen, terwijl hun inkomen heel erg beperkt is. ZLTO heeft een fonds om agrariërs die door omstandigheden in financiële nood komen te helpen. Probleem is dat veel bedrijven te klein zijn om economisch rendabel te kunnen zijn. Banken gaan ook vaak te lang door met het verstrekken van leningen. Dezelfde problemen gelden overigens voor andere kleine zelfstandigen. Samenvattend: Het armoedeprobleem neemt kwalitatief en kwantitatief toe. Armoede leidt tot sociale uitsluiting. Stille armoede komt ook voor, b.v. onder ouderen en agrariërs. Speciale aandacht verdienen allochtonen, ouderen, alleenstaande vrouwen met kinderen, mensen die in zorginstellingen verblijven (moeten allerlei eigen bijdragen betalen van hun beperkte zakgeld), de groep die net tussen wal en schip valt zoals kleine zelfstandigen en mensen met een laag 104 - inkomen (the working poor), ouderen met kleine pensioenen en ouderen met zorgbehoeften. Sommige gemeenteraden zijn actief bezig met het onderwerp, andere niet. Een van de problemen vormt de bureaucratie en daardoor de toegankelijkheid van voorzieningen. Suggesties (rol provincie): Positief is dat de provincie de dialoog op gang tracht te brengen. Dat zij aandacht schenkt aan dit thema vloeit logisch voort uit de aanpak in het kader van de Telosdriehoek. De provincie moet zich bescheiden opstellen. Ze moet doen waar ze goed in is en waar ze een toegevoegde waarde heeft en de rest aan de andere overheden overlaten. M.a.w. zij moet haar eigen rol/taken als uitgangspunt nemen. Van daaruit kan worden nagegaan wat de toegevoegde waarde van de provincie is op dit terrein. De provincie kan een signalerende rol vervullen en ervoor zorgen dat het probleem van de armoede op de (politieke) agenda komt en blijft. Nog niet alle gemeenten erkennen armoede als probleem. De provincie moet niet gaan doen aan materiële armoedebestrijding en geen lokale initiatieven ondersteunen. Dan wordt de verwarring bij de burgers alleen maar groter. Een goede rol van de provincie is het stimuleren van het uitwisselen van informatie en ervaringen tussen gemeenten (best practices) en het stimuleren van de onderlinge samenwerking. Een verbindende, faciliterende rol dus. In dat verband kan zij ook pilots ondersteunen. Overigens doen gemeenten dit zelf ook al onderling en via de VNG. De provincie kan onderzoek doen naar de oorzaken van armoede, kennis op dit terrein bundelen en verspreiden en op pro-actieve wijze handreikingen ontwikkelen voor gemeentelijk armoedebestrijdingsbeleid. Onderzoek naar de effecten van beleid is ook relevant. Hier hebben gemeenten weinig zicht op. Op dit moment zijn er grote verschillen tussen gemeenten wat betreft gevoerd beleid. Dat is niet uit te leggen aan mensen. De provincie kan in het kader van haar toezichthoudende rol deze verschillen signaleren en gemeenten er op wijzen. Overigens is het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraden om iets met deze signalen te doen of niet. De provincie kan gemeenten ondersteunen bij de invoering van de WMO. Overigens zitten de gemeenten niet te wachten op de door de steunfuncties voorgestelde ondersteuningsstructuur t.b.v. de WMO. Het moet gaan om praktische ondersteuning: informatieverzameling, uitwisseling en samenwerking stimuleren. Over de vraag of de provincie een rol zou kunnen spelen bij het tegengaan van niet-gebruik wordt verschillend gedacht door verschillende gemeenten. 105 - - - - - - - - In het kader van haar flankerend beleid kan de provincie zelforganisaties en andere organisaties die contacten onderhouden met de risicogroepen faciliteren. Daar waar het om typisch Brabantse problemen gaat kan de provincie optreden als gemeenschappelijke belangenbehartiger namens de Brabantse gemeenten richting Den Haag. De provincie moet meer ruimte geven voor innovaties. Zo heeft Boxmeer een plan ingediend voor een nieuw concept, te weten een zorg-leerboulevard. Het betreft een samenwerkingsproject van onderwijs en bedrijfsleven. In het kader van de rol van de provincie op het terrein van de RO doet ze hier moeilijk over, terwijl ze dit soort innovaties juist zou moeten stimuleren door bijvoorbeeld een andere inrichting van bedrijventerreinen toe te staan. De tegenwerking vanuit de provincie is deels een gevolg van de verkokering, ook op bestuurlijk niveau. RO is vaak leidend en te weinig vernieuwend, zou de lokale situatie en de achtergronden daarvan meer als uitgangspunt moeten nemen. Ook duren procedures vaak erg lang. Kunnen procedures niet vaker gelijktijdig i.p.v. volgtijdelijk doorlopen worden? Dat spaart tijd. Aandachtspunten in het kader van het RO-beleid van de provincie: het realiseren van voldoende goedkope woningen en de instandhouding van voorzieningen in kleine kernen. Gemeenten willen graag worden uitgenodigd voor een hoorzitting over het provinciale RO-beleid. In het kader van haar werkgelegenheidsbeleid zou de provincie meer rekening moeten houden met de beschikbaarheid van laaggeschoolde arbeid. Zij zou dit thema bijvoorbeeld op provinciaal niveau bespreekbaar kunnen maken. Meer in het algemeen kan de provincie structureel bijdragen aan de oplossing van het armoedevraagstuk d.m.v. investeringen in economische structuurversterking, de BOM, e.d. Voor agrariërs is belangrijk dat zij hun inkomen kunnen verbreden. De provincie kan daarbij een rol spelen door veranderingen op het platteland mogelijk te maken en door subsidieregelingen in stand te houden en niet steeds te veranderen In het kader van haar cultuurbeleid kan de provincie de toegankelijkheid van culturele activiteiten en voorzieningen voor bepaalde groepen stimuleren d.m.v. prijsdifferentiatie, bijvoorbeeld d.m.v. een Brabantpas. De provincie kan bijdragen aan toegankelijk en betaalbaar openbaar vervoer. Milieuwetgeving kan beperkend werken en heeft vaak onbedoelde gevolgen. Samenvattend kan de provincie volgens de aanwezigen: Bijdragen aan de erkenning en agendering van het probleem. 106 - Kennis verzamelen (best practices) en een platform organiseren voor de uitwisseling daarvan. Gemeenten ondersteunen bij de invoering van de WMO overigens zonder zware ondersteuningsstructuur op te tuigen. Integraler werken, zowel bestuurlijk als ambtelijk. Zorgen voor deregulering en het voorkomen van strijdige regelgeving. Conclusies rapporteurs: het grote dilemma van deze ochtend is de vraag of er een rol voor de provincie is op dit terrein en zo ja, hoe die rol er dan uitziet. het armoedeproject betreft een experiment dat in ieder geval mogelijkheden biedt voor een integralere aanpak. Na de eerste bespreking in Provinciale Staten op 27 mei, zal het rapport van de rapporteurs immers worden besproken in alle commissies, waarna een slotdebat volgt in PS op 1 juli. 107 3.5.4 Verslag 24 februari 2005 werkconferentie Armoede allochtone organisaties Aanwezig: Instantie Stichting Palet El Amal/Diwane Prisma Brabant BIR Stichting Divers Stichting Madi Almohsinin Moskee SomZob De Twern Migrantenraad Breda Vereniging Elkhaïr Rapporteurs Namens Provinciale Staten Namens Provincie Gespreksleider Vertegenwoordigers Mw. Sherida Karamat Ali Dhr. Mustapha Soussi Dhr. Mohammed Khalil Dhr. Mohamed Ajouaou Dhr. Bekir Akdeniz Mw. Bouchra El Alaoui Mw. Najat Aoulad Hadj Dhr. Mohammed Cherabi Dhr. Chahid Solaiman Dhr. Farimos Maalim Mw. Syfanur Yozgat Dhr. Driss Siraji Dhr. Farouq Benaïssa Brigite van Haaften Willem Pas, Marije de Groot, Bert van der Stoel, Erdinc Saçan Jacqueline Odijk, Daniëlle Gorgels Jan-Bart Wilschut, Door De Wind Advies Toelichting op het doel van de ochtend: Namens de rapporteurs geeft mw. Van Haaften een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de provincie een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke wijze? Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs vier werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties, gemeenten en allochtone organisaties. Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en de gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als basis dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden ook de deelnemers aan deze werkconferentie uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan hen worden toegezonden. Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie: 108 - Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het conceptrapport? Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk en gemeente? Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport: Kijk naar het verslag van de werkconferentie die in 1998 is georganiseerd over armoedeproblematiek onder migranten en doe iets met de resultaten daarvan. Die zijn nl. nog steeds actueel. Kijk ook naar voorbeeldprojecten die al lopen, ook in Brabant, en leer ervan. Belangrijk is te erkennen dat migranten zich in een achterstandssituatie bevinden en met armoede geconfronteerd worden en dat de oorzaken van armoede zijn gerelateerd aan de status van migrant en niet aan andere kenmerken. Armoedebestrijders hebben onvoldoende oog voor de specifieke oorzaken van armoede bij migranten. Deze oorzaken zijn wel bekend, maar er wordt niets aan gedaan. Het geven van brood is geen oplossing voor deze vorm van armoede. Bij armoede kan gedacht worden aan geld en aan sociale uitsluiting. Voor ouderen spelen de financiële gevolgen van armoede een grote rol en voor jongeren de gevolgen van sociale uitsluiting. Gebrek aan geld leidt tot nadruk op overleven en de boel bij elkaar houden. Dat kost veel energie. Armoede neemt toe. Zo zijn er mensen die hun huis niet meer kunnen betalen. In Oosterhout e.o. is onlangs een Voedselbank geopend. Dat dat nodig is in Nederland! Hetzelfde geldt voor Stichting Leergeld die kleding, sportabonnementen, geld voor boeken e.d. verstrekt. Gebrek aan geld stimuleert ook het zoeken naar creatieve oplossingen: wachten op het laatste uur van de markt voordat boodschappen worden gehaald, aflopen van aanbiedingen en het kopen van tweedehandskleding en spullen. Het taboe op armoede is groot. Men durft er niet over te praten. Dat leidt ertoe dat veel armoede verborgen is. Aan de buitenkant van huizen is niets te zien, maar binnen blijkt de armoede. Discriminatie wordt door allochtonen vaak beschouwd als de oorzaak van achterstelling en armoede. Belangrijk is dat voorkomen wordt dat er een tweedeling ontstaat. Buitensluiting leidt nl. tot verharding. Mensen zijn niet gelukkig met hun situatie, zoeken elkaar op en zetten zich af tegen de Nederlandse samenleving. Dit kan zich ook vertalen in een religieuze kloof. Andere gevolgen van armoede kunnen criminaliteit (bv. diefstal, drugs) en prostitutie zijn. Problematiek onder allochtone ouderen: de pensioenopbouw van oudere mannen is vaak onvolledig, terwijl vrouwen vaak helemaal geen pensioen hebben opgebouwd. Doordat zij beperkte pensioenen hebben, kunnen ouderen veel dingen niet meer doen, bijvoorbeeld samen op vakantie naar 109 - - - 110 het thuisland. Dan gaat de man alleen en blijft de vrouw thuis. Ook zijn mensen bang om geld uit te geven. Zij denken lang na voordat zij over gaan tot de aanschaf van zaken. Ook kan het ertoe leiden dat zij hun woonsituatie moeten aanpassen aan het beschikbare budget. Ouderen worden afhankelijk van hun kinderen. Migranten zijn in het verleden gevlucht voor de armoede en komen als ze ouder worden in Nederland weer terecht in een armoedesituatie. De psychische gevolgen daarvan zijn groot. Mensen hebben jarenlang het zwaarste werk gedaan en voelen zich nu afgedankt. Ze voelen zich verbitterd en onheus bejegend. De maatschappij laat hen links liggen. Remigratie is vaak een droom om deze situatie te overleven, maar is niet te realiseren. Gastarbeid was voor hen een vlucht en nu dromen ze erover om opnieuw te vluchten uit de armoede. Vooral voor ouderen speelt schaamte in relatie tot armoede, bijstand en uitkering. Ouderen met AOW en een jongere partner (dat komt vaak voor) zijn vaak gedwongen om aanvullende bijstand aan te vragen. Hierdoor worden hen vaak beperkingen (bijvoorbeeld m.b.t. de lengte van hun vakantie) opgelegd, waardoor zij niet vrij zijn. Ondanks het feit dat de mensen gepensioneerd zijn, kunnen zij dan nog hun eigen tijd niet invullen. Dit kan leiden tot relationele problemen, ook omdat de man bijvoorbeeld wel terug wil naar het thuisland, terwijl de vrouw dat niet wil of niet mag van de uitkeringsinstantie. Ook aan oudere vrouwen worden eisen gesteld als zij een bijstandsuitkering ofzo ontvangen (sollicitatieplicht e.d.). Hierbij wordt geen rekening gehouden met de activiteiten die deze vrouwen ondernemen zoals hulp aan kinderen en kleinkinderen. Deze belangrijke rol wordt onvoldoende gewaardeerd. In de bijstand gaat het om zeer complexe regelingen die versoepeld zouden moeten worden voor WAO-ers en AOW-ers. Ze leiden nl. tot niet-gebruik. De tweede generatie heeft problemen met management van tijd en geld. Als ze keuzes moeten maken dan kiezen ze wel voor een mobiel, maar niet voor sport. Maar keuzes maken in armoedesituaties is niet eenvoudig. Wat sociale uitsluiting betreft geldt voor veel allochtonen het probleem dat zij geen passende functie kunnen krijgen. Er is sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt. Als vrouwen solliciteren blijkt dat zij zelfs voor eenvoudig schoonmaakwerk een diploma nodig hebben. Als zij dat niet hebben, kunnen ze zelfs dat werk niet doen. Aan mensen in een afhankelijke situatie worden veel eisen gesteld. Ook duurt het vaak lang voordat uitkeringen worden uitbetaald, waardoor mensen in de problemen komen. Allochtonen krijgen van hun ouders geen startkapitaal mee, omdat er niets te erven valt. Het idee bestaat dat wat samen verdiend wordt in Nederland, oneerlijk wordt verdeeld. Allochtone ouders kunnen geen kleding, spelletjes, fatsoenlijke fiets e.d. kopen voor hun kinderen. De kinderen horen er daardoor niet bij en worden gepest. Andere effecten van armoede op kinderen: ze kunnen niet deelnemen aan culturele of sportieve activiteiten, e.d. Schoolreisjes op - middelbare scholen en sportverenigingen zijn duur. Omdat mensen niet durven te zeggen dat zij dat niet kunnen betalen, verzinnen zij een excuus, bijvoorbeeld dat kinderen niet meemogen i.v.m. de religie. Dit versterkt weer de religieuze kloof. De ontwikkeling van allochtone kinderen van ongeschoolde ouders is niet optimaal, omdat zij geen kans krijgen om de taal te leren. Mensen met een laag inkomen en begaafde kinderen hebben geen geld om hun opleiding te betalen. Op die manier blijft de achterstandssituatie in stand. Er zijn genoeg voorbeelden te vinden van kinderen die afglijden a.g.v. het gebrek aan participatiemogelijkheden. Armoede begint al bij asielzoekers die € 30 zakgeld krijgen per week voor kleren, ontbijt en lunch, buskaart, sport, enz. Het gaat veelal om mensen die in hun thuisland tot de middenklasse behoren en dus beter gewend zijn. Zij gaan hun familieleden en vrienden om bijdragen vragen. Deze mensen hebben zelf vaak een bijstandsuitkering en moeten ook vaak familie in herkomstlanden of vluchtelingenkampen onderhouden. Kinderen krijgen minimale ontwikkelingsmogelijkheden. Vaak neemt men zijn toevlucht tot leningen. Armoede onder vluchtelingen is anders dan armoede onder migranten. De overeenkomst is echter de culturele armoede: het feit dat men buitengesloten wordt van de Nederlandse cultuur. Daardoor worden veel kansen om deel te nemen niet benut. Bijvoorbeeld een groep Somaliërs die wil voetballen, lukt het niet om aansluiting te vinden bij een vereniging. Dit leidt tot frustraties en erger. Door culturele armoede blijven mensen hangen. Suggesties (rol provincie): Erken dat allochtonen integraal onderdeel uitmaken van de Nederlandse samenleving. Accepteer allochtonen als volwaardige burgers. Op de arbeidsmarkt is duidelijk sprake van discriminatie. Dit wordt echter hardnekkig ontkend. Erken discriminatie en pak het aan. De provincie kan bedrijven bij elkaar roepen en het probleem van de uitsluiting aan de orde stellen. Bedrijven zouden een afspiegeling moeten zijn van de Nederlandse samenleving. Een goede beheersing van de Nederlandse taal vormt de basis. Zorg ervoor dat de wachtlijsten worden opgelost en dat er geen belemmeringen zijn om de taal te leren. Organiseer een Deltaplan taal. Doe iets aan de oorzaken i.p.v. aan de gevolgen. De provincie moet projecten evalueren en goede projecten ondersteunen. Als de provincie maatregelen treft, moet ze dat structureel doen en niet ad hoc. Kijk wat werkt en wat niet. Pas maatregelen die niet werken aan, maar stop er niet mee. Werk is belangrijk. Beide partners moeten werken om uit de armoede te komen. De emancipatie van allochtone vrouwen moet op de politieke agenda geplaatst worden (als je een vrouw onderwijst, dan onderwijs je de hele 111 - - - - - 112 bevolking). Veel vrouwen hebben veel capaciteiten. Zij moeten in staat gesteld worden om die te ontwikkelen. Vrouwen willen graag participeren. Overigens moeten niet alleen vrouwen emanciperen, maar ook mannen. Ondersteun het particulier initiatief. Kijk wat kerkelijke instellingen in dit verband kunnen betekenen. Geef geen geld, maar biedt voorzieningen en/of activiteiten aan. Zorg dat accommodaties voor iedereen toegankelijk en beschikbaar zijn, door rekening te houden met de gewoonten van allochtone bevolkingsgroepen. Ter bestrijding van culturele armoede kan de provincie zelforganisaties van migranten op cultureel terrein erkennen en ondersteunen. Creëer faciliteiten voor eigen oplossingen van mensen, maak bijvoorbeeld kinderopvang in eigen beheer mogelijk. Een deel van de allochtonen is uit de armoedesituatie gestapt. Arme gezinnen hebben overlevingsstrategieën ontwikkeld, bijvoorbeeld de eerste generatie helpt de tweede generatie. Met deze strategieën moet meer rekening gehouden worden door uitkeringsinstanties. De provincie moet vooral inzetten op kinderen: hen leren omgaan met geld, doelstellingen, tijd, de culturele participatie stimuleren, school, sport, huiswerkbegeleiding, enzovoorts. De ouderenzorg is onvoldoende gericht op allochtone ouderen, ook qua activiteitenaanbod (kienen). Voor ouderen moet iets gedaan worden aan de bureaucratie in het kader van de Bijzondere Bijstand. Oudere vrouwen met een (aanvullende) uitkering moeten niet verplicht worden tot betaald werk. Alternatieve werkzaamheden die zij uitvoeren moeten ook positief gewaardeerd worden. Ouderen zijn kwetsbaar en moeilijk bereikbaar. Met de goede methodieken zijn zij echter wel te bereiken, daarop moet dan ook worden ingezet. Veel allochtone studenten kunnen hun studie niet afmaken door gebrek aan stageplaatsen. Soms zijn zij gedwongen stage in hun land van herkomst te lopen. Dit vormt een bedreiging voor hun integratie. Werkervarings- en stageplaatsen zijn erg belangrijk als voorbereiding op werk. De provincie kan het goede voorbeeld geven door zelf stage- en werkervaringsplaatsen te creëren en door bedrijven te stimuleren hetzelfde te doen. Verder kan de provincie het goede voorbeeld geven door allochtonen in dienst te nemen en niet alleen in de lagere functies. De provincie kan bedrijven faciliteren bij het aannemen van allochtonen. In dienst nemen is een, binnenhouden is twee en het creëren van doorstroommogelijkheden is drie. Mensen moeten beter begeleid worden in hun werkproces. Interculturalisatieprojecten kunnen hier ook aan bijdragen. Aan bedrijven waaraan de provincie opdrachten of subsidies geeft, zou zij eisen kunnen stellen m.b.t. de samenstelling van het personeel. Ook zou de provincie een deel van haar budget beschikbaar kunnen stellen voor projecten of bedrijven van allochtonen. - - - Stel een provinciaal fonds in om briljante scholieren financieel te ondersteunen en vergroot de kennis over bestaande landelijke fondsen, regelingen en wetten bij de doelgroep. Draag bij aan het opheffen van de informatiearmoede onder allochtonen. Stimuleer het ondernemerschap onder allochtonen. Zorg voor een zodanige inrichting van bedrijventerreinen (kleinschalig) dat de mogelijkheden voor allochtoon ondernemerschap worden vergroot. De vorige kabinetten hebben geprobeerd banen te creëren, bv Melkert-, ID- en OALT-banen. Daardoor hebben veel allochtonen werk gevonden. Door bezuinigingen daarop zijn zij echter weer werkloos geworden. Kan daar niets aan gedaan worden? Kunnen succesverhalen bijdragen aan het gevoel van eigen waarde? Hier wordt verschillend over gedacht. Succesverhalen kunnen ook een negatief effect hebben. Zo kan het lijken alsof de rest niet succesvol is. Bovendien hebben allochtonen wel last van negatieve verhalen, maar ervaren zij weinig voordeel van positieve voorbeelden. Namens de rapporteurs concludeert mw. Van Haaften dat: Veel problemen hetzelfde zijn bij autochtone en allochtone armen. Verschillen hebben betrekking op de positie van vrouwen en ouderen en de rol van religie. Ook is er sprake van een groot verschil in het aandeel van de bevolkingsgroep die achtergesteld is of zich achtergesteld voelt. Veel problemen een gevolg zijn van landelijk en gemeentelijk beleid. De uitdaging voor de provincie erin ligt de tussenfunctie op te pakken. Er al veel wordt gedaan, maar dat dat vaak of niet, of niet goed of maar even wordt toegepast. Er wordt dus gepleit voor een structurele in plaats van een ad hoc aanpak. Er is vooral aandacht gevraagd voor de situatie op de arbeidsmarkt, stages, e.d. Interessante vraag is hoe we dit als provincie kunnen oppakken. 113 3.6 114 Geraadpleegde literatuur Beleidsakkoord 1995-1999. Bereik Bijzondere Bijstand onbekend, Binnenlands Bestuur (2004)49. Bestuursagenda Provinciale Staten 2004-2005. Bestuursakkoord 1999-2003. Bestuursakkoord 2003-2007. Bosch, A.& P. van Daal, Met elkaar. Sociale participatie in Noord Brabant, Tilburg 2004. Brief van de Vereniging ‘Brabantse Uitkeringsgerechtigden Samen’ aan Gedeputeerde Staten, 2004. CBS, Statline. Denktank Armoedebestrijding, Doen en meedoen, 2004. Dorrestein, A. & M. Verhoef, Hoe rijk is armoedebeleid? Onderzoek naar het armoedebeleid van tien Brabantse gemeenten, Tilburg 2001. Eerenbeemt, H.J.F., van de, Geschiedenis van Noord-Brabant deel 3, Boom Amsterdam 1996. IPO, Nieuwe perspectieven voor provinciaal sociaal beleid. Advies van de ad hoc IPO adviescommissie-Simons over het sociaal beleid van provincies, Den Haag 2002. Kaderbrief Cliëntenraad & Sociale Alliantie, Website VNG. Kroesbergen, H.T. e.a., Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede: prevalentie en risicogroepen, TSG, 80(2002)6. NIBUD, Gulden regels onderzoek naar gemeentelijke inkomensondersteuning aan 65-plussers, Utrecht 2004. Oomen, H., Economie heeft last van bleek voorjaarszonnetje, Brabant Magazine (2005)1. Oudfit, ouderenwerk de Twern, Tilburg. Provinciale begroting 2005. Rijswijk, D., (On)bekende aspecten van armoede?, Executief, (2004)2. Rots-de Vries, M.C. & H.T. Kroesbergen, Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede: beleid en interventie, TSG, 80(2002)6. Schellingerhout, R., Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen, SCP, Den Haag 2004. SCP, Armoedemonitor 2003, Den Haag 2003. SCP, Sociale uitsluiting, Den Haag 2004. Sociaal Rapport Brabant 2004. Statistisch Zakboek 2004. Verslag bijeenkomst over de financiële positie van ouderen, 10 september 2004. Verslag Sociaal Debat, 29 november 2004 Verslagen Werkconferenties Armoede, 25 en 27 januari, 3 en 24 februari 2005. Vrooman, C., H. Dirven, S. Hoff & G. Linden, Armoedemonitor 2003, SCP, Den Haag 2003.