1 Armoede - Provincie Noord

advertisement
Provincie Noord-Brabant
Armoede in Brabant
1
Dilemma’s voor een provinciaal armoedebeleid: achtergronden
Auteur
B.C.Bröcking en
J.F.C Odijk
Datum
12 mei 2005
2
3
Inhoud
1
Armoede: een toelichting
1.1
Definitie
1.2
Feiten
1.2.1
1.2.2
1.2.3
1.2.4
1.3
6
6
7
Inkomen
Werkloosheid
Armoede verkleurt
Armoede en gezinnen
Gevolgen van het leven in armoede
1.3.1 Sociale uitsluiting
1.3.2 Geldgebrek
1.3.3 Gezondheidstoestand
1.3.4 Wie behoren tot de risicogroepen?
7
11
12
12
14
14
15
16
16
2
Overheden en armoedebeleid
17
2.1
Europese Unie
17
2.2
Rijk
2.2.1
2.2.2
17
17
18
2.3
2.4
Beleid
Wet- en regelgeving
Gemeente
2.3.1 De Wet Werk en Bijstand
2.3.2 Schuldhulpverlening
2.3.3 Autonoom beleid
2.3.4 Ervaringen met het gemeentelijk armoedebeleid
Provincie
2.4.1 Het IPO
2.4.2 Provincie Noord-Brabant
2.4.3 Mogelijkheden voor provinciaal beleid op het terrein
van armoede
20
20
20
20
20
23
23
24
28
3
Bijlagen
47
3.1
Definities inkomen
3.1.1 Lage inkomensgrens
3.1.2 Sociaal minimum
47
47
4
47
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
5
Armoede in Brabant in cijfers
3.2.1 Overzicht per gemeente van huishoudens met lage
inkomens in relatieve aantallen
3.2.2 Overzicht per gemeente van huishoudens met lage
inkomens in absolute aantallen
49
49
51
Europees beleid: communautair programma ter aanmoediging
van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van
sociale uitsluiting (2002-2006)
3.3.1 Maatregel
3.3.2 Samenvatting
3.3.3 Doelstellingen en middelen
3.3.4 Acties van de EU
3.3.5 Samenhang en complementariteit
3.3.6 Context
86
Korte beschrijving van gemeentelijke verordeningen
3.4.1 Verordening toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm
3.4.2 Verordening reïntegratiebeleid
3.4.3 Verordening verlaging uitkering (sancties)
3.4.4 Verordening bestrijding misbruik en fraude
3.4.5 Verordening cliëntenparticipatie
88
88
Verslagen werkconferenties Armoede
3.5.1 Verslag 25 januari 2005 werkconferentie Armoede
zelforganisaties
3.5.2 Verslag 27 januari 2005 werkconferentie Armoede
maatschappelijke organisaties
3.5.3 Verslag 3 februari 2005 werkconferentie Armoede
gemeenten
3.5.4 Verslag 24 februari 2005 werkconferentie Armoede
allochtone organisaties
Geraadpleegde literatuur
86
86
86
86
87
87
88
89
89
89
91
92
98
103
109
116
1
Armoede: een toelichting
1.1
Definitie
Armoede = een blijvend gebrek aan de eerste levensbehoeften
(Van Dale Woordenboek)
Levensbehoeften worden, volgens de bekende indeling van de Amerikaanse psycholoog Maslow,
onderscheiden in:
 Fysieke levensbehoeften: datgene dat nodig is om fysiek te overleven (eten, drinken, zuurstof,
e.d.).
 Veiligheid: bescherming tegen datgene dat het bestaan bedreigt (door wetten, structuur,
beveiliging, e.d.).
 Sociale behoeften: het gevoel deel uit te maken van een groep, geaccepteerd te worden,
vrienden te hebben.
 Zelfimago: eigendunk, reputatie, onafhankelijkheid.
 Zelfverwerkelijking: jezelf kunnen ontplooien.
Maslow geeft in zijn theorie aan dat basisbehoeften moeten zijn vervuld, voordat de motivatie
gevonden kan worden om aan volgende behoeften te gaan werken. Daarom heeft hij zijn theorie
ondergebracht in een piramidemodel.
Opvallend in deze omschrijvingen is dat geld niet genoemd wordt. In de huidige definities van
armoede wordt steeds verwezen naar de financiële situatie van betrokkenen.
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in absolute en relatieve armoede. Absolute armoede heeft
betrekking op de fysieke levensbehoeften, zoals door Maslow als eerste behoefteniveau genoemd.
Betrokkene beschikt dan over onvoldoende geld om te zorgen voor onderdak, kleding en eten.
Hedendaagse armoede wordt beschreven als een relatief begrip: mensen blijven achter bij het
gemiddelde welvaartspeil van de samenleving. Kenmerkend voor de hedendaagse benaderingen van
het armoedevraagstuk is, dat er ook andere dan uitsluitend financiële elementen in de definities
worden betrokken. Voordeel van een brede definitie bij het formuleren van armoedebeleid is, dat er
naar aanknopingspunten kan worden gezocht voor meerdere aspecten van armoede. Bij het
verbreden van de definitie, is echter ook het risico aanwezig dat oorzaken en gevolgen met elkaar
vermengd raken.
Armoede = huishoudens waarvan de financiële middelen zo beperkt zijn, dat zij materieel, cultureel en
sociaal uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare levenspatronen in Nederland dan wel Brabant.
(gebaseerd op de definitie van de Europese Unie)
Opmerkingen bij de geformuleerde definitie:
6




Gekozen is voor de situatie van huishoudens, zodat niet alleen de persoonlijke (financiële)
situatie wordt benoemd, maar ook de aanwezigheid van andere gezinsleden erbij wordt
betrokken.
Uitgangspunt voor armoedebeleid is de financiële situatie van betrokkenen.
Het is een brede definitie die uitgaat van een samenhang tussen financieel/materieel en
sociaal/cultureel; vanuit provinciaal oogpunt is juist die samenhang van belang.
De formulering ‘minimaal aanvaardbare levenspatronen’ geeft de mogelijkheid voor discussie
over wat daaronder in Brabant moet worden verstaan.
Armoede= een allesopeisende toestand, waar je 24 uur per dag mee bezig bent.
(Bron: thema-avond armoede Boxtel)
1.2
Feiten
1.2.1
Inkomen
Om de omvang van de armoede vast te stellen, werken overheidsinstanties en instanties op het
gebied van sociale zekerheid met twee inkomensgrenzen: de ‘lage-inkomensgrens’
(afgeleid van het besteedbare inkomen) en het ‘sociaal minimum’ (105 % van de bijstandsnorm).
Omdat een beschrijving van de stand van zaken op basis van beide grenzen een goed totaalbeeld
geeft, gaan wij hier in op de inkomenssituatie in Brabant voor beide armoedegrenzen1. Voor een
omschrijving van wat onder beide inkomensgrenzen exact wordt verstaan, verwijzen we naar bijlage
3.1.
Lage-inkomensgrens
In Brabant hadden in 2000 ruim 102.000 huishoudens een laag inkomen; dat is 11% van alle
huishoudens (zie tabel 1).
1
Bij het schrijven van de tekst van hoofdstuk 2 hebben we gebruik gemaakt van de gegevens in hoofdstuk 9 van het
Sociaal Rapport Brabant 2004.
7
Tabel 1: Percentage huishoudens met laag inkomen en percentage huishoudens met langdurig
(langer dan 4 jaar) laag inkomen in 2000 per provincie (bron: CBS, Statline).
Totaal
huishoudens met
laag inkomen
Eenpersoonshuishoudens
Meerpersoons
huishoudens
zonder
minderjarige
kinderen
Meerpersoons
huishoudens met
minderjarige
kinderen
Totaal
huishoudens met
langdurig (>4
jaar) laag inkomen
Groningen
16,5
27,0
6,9
17,6
7,8
Friesland
14,8
16,0
6,9
12,1
25,7
21,8
6,3
Drenthe
5,1
13,9
5,2
Overijssel
12,7
23,1
5,4
13,3
5,6
Flevoland
12,8
21,8
5,4
14,1
4,9
Gelderland
11,4
21,1
4,6
11,6
4,9
Utrecht
10,2
17,6
3,5
10,8
4,1
Zuid-Holland
13,7
22,1
4,9
15,4
6,5
Noord-Holland
13,8
21,3
5,0
15,1
6,3
Zeeland
11,8
21,5
4,8
12,5
4,9
Noord-Brabant
11,01
12,9
20,82
24,0
4,73
5,5
11,24
13,5
4,85
5,6
Limburg
1
102.718 huishoudens
2
52.915 huishoudens
3
19.176 huishoudens
4
30.408 huishoudens
5
44.822 huishoudens
Vergeleken met andere provincies is dat een laag percentage. Alleen in de provincie Utrecht is dat
percentage nog lager, namelijk 10,2 %.
Het percentage huishoudens dat langdurig van een laag inkomen moet rondkomen is in NoordBrabant eveneens relatief laag. In totaal ging het in 2000 in Brabant om bijna 45.000 huishoudens.
Binnen de provincie Noord-Brabant zijn procentueel de meeste huishoudens met een langdurig laag
inkomen te vinden in Midden- en Zuidoost-Brabant (respectievelijk 6% en 5,6%). Iets lager liggen
deze percentages in West-Brabant (4,6%) en in Noordoost- Brabant (eveneens 4,6%).
In bijlage 3.2 staan de meest recente gegevens over armoede in Brabant per gemeente.
Net als in andere provincies zien we dat er in Brabant grote verschillen bestaan in armoede tussen
typen huishoudens.
De meeste lage inkomens zijn te vinden onder eenpersoonshuishoudens. Tot deze huishoudens
behoren o.a. studenten, alleenstaanden, weduwen/weduwnaars, etc. Van alle
eenpersoonshuishoudens in Brabant had in 2000 bijna 21% een laag inkomen.
Onder meerpersoonshuishoudens zonder minderjarige kinderen (echtparen en samenwonende
partners) komt een laag inkomen relatief het minst voor ( 4,7%).
Van de meerpersoonshuishoudens met minderjarige kinderen leeft 11,2 % van een laag inkomen.
8
Uit de Armoedemonitor 2003 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat in Nederland
het percentage huishoudens met een laag inkomen tussen 1995 en 2001 is afgenomen van meer dan
15% tot iets onder de 10%. Dat is een afname van meer dan vijf procentpunten ofwel 33% van de
totale groep huishoudens met een laag inkomen.
In dezelfde periode is het percentage huishoudens met een langdurig laag inkomen in Nederland ook
afgenomen: van 7% naar 5%, een afname van 2 procentpunten ofwel 28%2. De langdurige armoede
nam in dezelfde periode dus minder af.
Het sociaal minimum
In bijlage 3.1 staan de definitie en andere gegevens over het sociaal minimum.
Ook wanneer we uitgaan van het sociaal minimum, ligt het percentage arme huishoudens in Brabant
iets lager dan in andere provincies, zij het dat de verschillen minder groot zijn (zie tabel 2).
2
9
Vrooman, C., e.a., Armoedemonitor 2003, SCP, Den Haag 2003, p. 11-13.
Tabel 2: Percentage huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum in 2000
per provincie (bron: CBS, Statline)
Percentage huishoudens rond het
sociaal minimum
Percentage huishoudens met langdurig
(langer dan 4 jaar) sociaal minimum
Groningen
10,9
4,7
Friesland
9,5
2,9
Drenthe
7,9
3,0
Overijssel
8,5
3,2
Flevoland
7,9
2,1
Gelderland
8,6
3,3
Utrecht
6,4
1,9
Zuid-Holland
10,9
4,6
Noord-Holland
9,8
3,7
Zeeland
8,1
3,2
Noord-Brabant
Limburg
8,01
10,1
2,62
3,8
1
74.704 huishoudens
2
24.279 huishoudens
In totaal leefden in Noord-Brabant in 2000 bijna 75.000 huishoudens op of rond het sociaal
minimum; dat is 8% van het totale aantal huishoudens. Het percentage huishoudens dat langdurig
(langer dan 4 jaar) moet rondkomen van een inkomen op of onder het sociaal minimum is in NoordBrabant 2,6%. Dat zijn ruim 24.000 huishoudens.
Verhoudingsgewijs zijn er veel huishoudens rond het sociaal minimum in Midden- Brabant (9%) en
Zuidoost-Brabant (8,7%). In West- en Noordoost-Brabant liggen deze percentages op respectievelijk
7,7% en 7,4%.
Tussen 1990 en 2000 nam in Brabant het percentage huishoudens met een inkomen rond het sociaal
minimum af: van 10% in 1990 tot 8% in 2000. Dit komt overeen met het landelijke beeld. Er zijn
verschillende signalen dat de armoede in Nederland en ook in Noord-Brabant de laatste jaren, i.c.
sinds 2003, na een jarenlange daling weer toeneemt. Naar schatting van het SCP3 bedraagt het
percentage arme huishoudens in Nederland in 2003 ongeveer 11%. Ook andere signalen uit de
praktijk, zoals het stijgend beroep op voedselbanken, het toenemend aantal schuldsaneringen en het
stijgend beroep op schuldhulpverlening, wijzen in de richting van een toename van de problematiek.
3
10
Vrooman, C. e.a., a.w.
Uit landelijk onderzoek4 blijkt dat de bestedingen aan vaste lasten, zoals huur, energie en
verzekeringen, een groot beslag leggen op het budget van mensen met een laag inkomen. In 2002
ging 45% van hun budget hieraan op, terwijl dit percentage bij mensen met een inkomen boven de
lage-inkomensgrens op 34% lag.
1.2.2
Werkloosheid
De economische recessie geeft een sterke stijging van de werkloosheid te zien (zie figuur 1).
Grafiek 1: Werkloosheidspercentages Noord-Brabant 1996-2003 (bron: CBS, Statline)
8
7
Percenta ge
6
5
4
3
2
1
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Ja a r
Hoewel er in Noord-Brabant minder werkloosheid is dan in andere provincies, is Brabant wel
koploper in de toename van de werkloosheid. Tussen 2002 en 2003 nam de werkloosheid in Brabant
toe met 48% (van 3,3% naar 4,9%), terwijl deze stijging gemiddeld in Nederland op 30% lag. Ook
volgens recente gegevens is de werkloosheid in Brabant verder gestegen van ca. 76.000 in 2003 tot
ca. 96.000 werkzoekenden in 2004 5.
De werkgelegenheid blijkt in 2003 0,3 % gekrompen te zijn. Dit was minder dan het jaar ervoor.
Het lijkt erop dat de combinatie van verminderde krimp en een voorzichtig aantrekkende economie
in 2005 zal leiden tot een daling in de werkloosheid6.
4
Vrooman, C. e.a., a.w.
5
Statistisch Zakboek 2004, p. 21.
6
Oomen, H., Economie heeft last van bleek voorjaarszonnetje, Brabant Magazine (2005)1, p.10-11.
11
1.2.3
Armoede verkleurt
“In Cuijk wonen vrij veel allochtonen waarvan een aanzienlijk deel cliënt is bij de sociale dienst. Veel van hen hebben
schulden, zijn radeloos en zakken door de drempel heen. De ouderenbonden geven aan dat 20-30% van de ouderen op het
minimum leeft. De ouderen zelf vragen hier echter geen aandacht voor. Hier is dus sprake van stille armoede. De bureaucratie
en de bereikbaarheid van voorzieningen worden als een groot probleem ervaren”.
(Bron: werkconferentie Armoede)
(Bron: werkconferentie Armoede)
Hoewel als gevolg van de economische hoogconjunctuur in de tweede helft van de jaren ‘90 de
werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is gedaald, is het percentage armen onder allochtonen
(33%) 3 keer zo hoog als onder autochtonen (11%). Dat komt o.m. doordat allochtonen vaak
werken in laagbetaalde banen (wat kan doorwerken in de hoogte van eventuele uitkeringen), er
weinig tweeverdieners onder niet-westerse allochtonen zijn en gepensioneerde allochtonen niet altijd
een volledige AOW hebben opgebouwd.
Van de Turkse ouderen heeft 67%, van de Marokkaanse 86%, van de Surinaams 31% en van de
Antilliaanse ouderen 42% een laag inkomen. Bij de autochtone ouderen is dit 11% 7.
1.2.4
Armoede en gezinnen
De Denktank Armoedebestrijding beschrijft een aantal typen gezinnen, aan de hand waarvan de
effecten van armoede geïllustreerd kunnen worden8.
o
De ‘harde kern’: intergenerationele overdracht van armoede
“Priscilla verzuimt veel, ze is 14, maar moet voor haar papa zorgen die er alleen voorstaat en nogal een ‘innemende’ persoon is. Ze sjouwt
met kratten af en aan. Als ik vraag waar ze op vakantie geweest is, hangt ze een heel verhaal op, waarvan ik weet dat ze het verzint, ze
hebben namelijk geen geld en haar kinderbijslag gaat op aan de drank van pa. Ze heeft geen probleem zegt ze, ze wil ook geen hulp, want
verder zorgt hij wel voor me, maar ja geen geld.”
(Bron: Nederlands Tijdschrift voor Jeugdzorg)
In Nederland wonen gezinnen die al gedurende meerdere generaties in armoede leven. Deze groep
omvat ‘autochtone generatiearmen’, maar in toenemende mate ook allochtone
gezinnen. Vaak doet zich hier een combinatie van factoren voor: lage opleiding, slechte gezondheid
(zowel lichamelijk als geestelijk), continue schuldenproblematiek, enz.
Ouders hebben een lange geschiedenis van afhankelijkheid van instanties en het toekomstperspectief
voor kinderen die in deze gezinnen opgroeien is negatief.
7
Schellingerhout, R., Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen, SCP, Den Haag, 2004.
8
Denktank Armoedebestrijding, Doen en meedoen, 2004, p.7-8.
12
o Aan de zijlijn: langdurige uitkeringsafhankelijkheid
Deze groep omvat vooral eenoudergezinnen en/of tienermoeders met een uitkering WWB
(zogeheten bijstandsmoeders) en gezinnen die langere tijd van een minimale WAO-uitkering moeten
rondkomen. In beide groepen treffen we veel allochtone gezinnen aan.
deze situatie langer dan drie jaar duurt, wordt de binding met de maatschappij in tal van opzichten
problematisch. Er is sprake van een aantal factoren dat elkaar versterkt, er ontstaat een negatieve
spiraal: geen arbeidsparticipatie en weinig geld om op een andere manier ‘mee te doen’ in termen
van sociale contacten, opleiding, vrijetijdsbesteding, enz.
Huishoudboekje van een alleenstaande moeder met een kind van 7 jaar
Inkomsten per maand
Uitgaven per maand
Uitkering
€ 926,-
Huur
€ 258,-
Kinderbijslag
€ 66,-
Energie
€ 175,-
Vakantiegeld
€ 43,-
Telefoon
€ 60,-
Zorgverzekering
€ 58,-
Verzekering
€ 170,-
Afbetaling lening
€ 80,-
Totaal
€ 1.035
€ 801,-
Beschikbaar per maand € 234,-
o De ‘sappelaars’: hard werken voor weinig geld
Meer dan de helft van de alleenstaande ouders heeft wel betaald werk, maar dit is niet voldoende om
van rond te komen. Hetzelfde geldt voor een deel van de alleenverdienende ouders.
Tot de groep van de ‘stille armen’ behoren ook grote aantallen agrarische gezinnen en kleine
middenstanders: zelfs als hun inkomen feitelijk onder de armoedegrens ligt, doen zij vaak geen
beroep op voorliggende voorzieningen vanwege het taboe op armoede.
“Agrariërs vormen een groep die moeilijk in beeld te krijgen is, omdat die moeilijk bereikbaar is. Hiervoor zijn verschillende redenen zoals
schaamte en concurrentie. De ZLTO probeert het probleem van de stille armoede onder agrariërs in kaart te brengen. Dat vereist een
persoonlijke, individuele benadering. Veel agrariërs kennen de ondersteuningsmogelijkheden niet en maken er dus geen gebruik van. Ook
komen zij door de vermogenstoets vaak niet in aanmerking voor ondersteunende maatregelen, terwijl hun inkomen heel erg beperkt is.”
(Bron: interview ZLTO)
o De nieuwe armen: plotseling veel minder
Een groep gezinnen krijgt te maken met een plotseling sterk veranderde financiële situatie,
bijvoorbeeld door werkloosheid, faillissement of echtscheiding. Deze gezinnen hebben vaak
problemen met budgettering en slagen er niet in om hun uitgavenpatroon aan te passen aan de
gewijzigde omstandigheden. Daardoor ontstaan schulden en kan de armoede structureel worden. In
deze categorie treffen we ook jongeren aan die, bijvoorbeeld na te hebben samengewoond en
hiervoor hoge kosten hebben gemaakt, weer alleen komen te staan.
13
o Frictiearmen: tijdelijke armoede
Frictiearmoede doet zich voor als er sprake is van herhaalde situaties van armoede (seizoenwerk,
tijdelijk werk, e.d.) of tijdelijke armoede. Veelal kunnen gezinnen hier wel mee omgaan, als dit
tenminste niet te lang duurt en ze voldoende financiële reserves hebben. Het gevaar bestaat echter
dat er een negatieve spiraal ontstaat en deze tijdelijke armoede overgaat in langdurige armoede.
1.3
Gevolgen van het leven in armoede
1.3.1
Sociale uitsluiting
Armoede kan leiden tot sociale uitsluiting, tot het ‘niet kunnen deelnemen aan minimaal
aanvaardbare levenspatronen’. Armoede is overigens niet de enige oorzaak van sociale uitsluiting.
Ook de gezondheid, het beheersen van de Nederlandse taal en ICT-vaardigheden zijn hierop van
“Alleen mensen die geld genoeg hebben zeggen dat een pas die korting geeft op vervoer, musea, theaters en cursussen stigmatiserend
werkt. Het kan mij niets schelen als mensen zien dat ik arm ben.”
(Bron: werkconferentie Armoede)
invloed9.
In de Armoedemonitor 2003 doet het SCP een poging het concept sociale uitsluiting nader te
omschrijven en te onderzoeken in hoeverre armoede inderdaad leidt tot sociale uitsluiting. Het
begrip sociale uitsluiting legt het SCP uiteen in vier dimensies10:
o onvoldoende sociale participatie:
Onvoldoende deelname in formele en informele sociale netwerken; onvoldoende sociale
ondersteuning; sociaal isolement.
o onvoldoende culturele/normatieve integratie:
Onvoldoende naleving van centrale waarden en normen behorend bij actief sociaal burgerschap:
gering arbeidsethos; geringe opleidingsbereidheid; misbruik sociale zekerheid; delinquent gedrag;
afwijkende pedagogische opvattingen; afwijkende opvattingen over rechten en plichten van vrouwen
en mannen.
o materiële deprivatie:
Tekorten aan elementaire levensbehoeften (huisvesting, energie, eten) en materiële goederen
(meubilair, kranten, internet, e.d.) ; ‘life style’ deprivatie (lidmaatschap sportvereniging, bezoek
culturele activiteiten); problematische schulden en betalingsachterstanden (vooral woonlasten). Van
9
Zie o.a.: SCP, Sociale uitsluiting, Den Haag 2004, p. 155 e.v.
Verslagen werkconferenties Armoede.
10
14
SCP, Armoedemonitor 2003, Den Haag 2003, p. 120 e.v.
de mensen met een inkomen op of onder het sociaal minimum heeft 9 – 19 % te maken met dit soort
problemen11.
o onvoldoende toegang tot ‘social rights’ waar iedere burger recht op heeft
De toegang tot (semi-)overheidsvoorzieningen, zoals het te maken hebben met wachtlijsten en/of
(financiële) drempels voor gezondheidszorg; toegang of gebruik van onderwijs (vooral kinderen);
huisvesting; rechtsbijstand; maatschappelijke dienstverlening; schuldhulpverlening;
arbeidsbemiddeling; sociale zekerheid; maar ook zakelijke dienstverlening zoals banken en
verzekeringsinstellingen.
Als het gaat om regelingen op het gebied van zorgverzekeringen en studietoelagen, blijkt dat deze
regels werken op de manier waarop zij bedoeld zijn. Dankzij studietoelagen kunnen kinderen
studeren ongeacht het inkomen van hun ouders en dankzij de zorgverzekeringen kunnen mensen
medische zorg krijgen ongeacht hun inkomen.
Het SCP constateert dat bij een beperkt deel (5 - 10%) van de mensen op of onder het sociaal
minimum sprake is van echte sociale uitsluiting in de zin dat men in sterke mate sociaal geïsoleerd is,
zich in een zeer problematische financiële situatie bevindt of zich niet houdt aan wetgeving.
1.3.2
Geldgebrek
Er zijn arme gezinnen, die door geldgebrek niet in de problemen komen. Dit zijn gezinnen, die een
actieve probleemaanpak hebben, waardoor zij erin slagen uit de financiële problemen te blijven.
Kinderen nemen deze probleemaanpak vaak van hun ouder(s) over. Daardoor slaagt een flink aantal
kinderen en jongeren uit deze gezinnen erin eigen inkomsten te verwerven door te sparen,
karweitjes te doen, of een baantje erbij te nemen en daardoor hun kansen te vergroten. “Voor deze
ouders en kinderen mag iedereen zijn petje afnemen, want het kost vaak heel veel kracht, inspanning
en opoffering om het hoofd op zo’n fiere wijze boven water te houden”12.
In 2001 had 30% van de Nederlandse huishoudens met een laag inkomen schulden. Daarbij gaat het
om niet-hypothecaire schulden zoals consumptieve kredieten, financierings- of afbetalingskredieten,
studie- en belastingschulden, renteloze leningen en negatieve banktegoeden. Als gevolg hiervan
kunnen sneloplopende betalingsachterstanden ontstaan. Oorzaken blijken vooral gelegen te zijn in
lastenstijgingen enerzijds en inkomensachteruitgang anderzijds13.
“€ 30.000 voor slechts € 48 per maand. Profiteer nu en vraag de offerte aan”
(reclame voor Frisia financieringen)
1.3.3
Gezondheidstoestand
Voor de laagste inkomens is het gezondheidsprofiel ongunstiger dan voor mensen met een hoger
inkomen. Dat geldt zowel voor de subjectief ervaren gezondheid als voor het werkelijk hebben van
11
SCP, a.w. 2003, p. 127-128.
Bosch, A.& P. van Daal, Met elkaar. Sociale participatie in Noord Brabant, Tilburg 2004, p. 42.
12
Denktank Armoedebestrijding, a.w. p. 9.
13
Vrooman, C., e.a. a.w., p. 41 – 53.
15
chronische aandoeningen. Ook perioden van langdurige armoede gaan relatief vaak gepaard met een
verhoudingsgewijs minder goed ervaren gezondheid.
Armoede kan ook doorwerken in de gezondheid van kinderen. Uit onderzoek blijkt dat bij 6,2 % van
de basisschoolkinderen sprake is van gezondheidsrisico’s door geldgebrek14. Hierbij worden genoemd
het zonder ontbijt naar school gaan, gebrek aan geschikte kleding (bijvoorbeeld warme kleding in de
winter), niet kunnen deelnemen aan sportclubs, zwemlessen, schooluitstapjes, enz15. Het gaat hier
om activiteiten, die bijdragen aan de motorische ontwikkeling en/of de maatschappelijke participatie
van kinderen. Armoede kan deze ontwikkelingen bedreigen.
1.3.4
Wie behoren tot de risicogroepen?
Als we naar kansen op armoede kijken dan lopen de volgende groepen een verhoogd risico:
o Eenoudergezinnen en alleenverdieners met een laag inkomen met minderjarige kinderen.
o Uitkeringsgerechtigden.
o Chronisch zieken en mensen (psychiatrische patiënten en andere bewoners) in (AWBZgefinancierde) woonvoorzieningen die alleen zakgeld ontvangen.
o (Zorgbehoevende) ouderen met een laag inkomen.
o Niet-westerse allochtonen.
o Kleine zelfstandigen met een laag inkomen.
14
Rots-de Vries, M.C. & H.T. Kroesbergen, Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede: beleid en
interventie, TSG, 80(2002)6, p.1.
15
Kroesbergen, H.T. e.a., Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede: prevalentie en risicogroepen,
TSG, 80(2002)6, p. 370.
16
2
2.1
Overheden en armoedebeleid
Europese Unie
De Europese Unie (EU) wil een stimulans geven aan de bestrijding van sociale uitsluiting en
armoede. De EU heeft zich ertoe verbonden het aantal personen dat aan een risico van armoede
blootstaat vóór 2010 aanzienlijk te verminderen. Om die doelstelling te bereiken heeft de Europese
Raad van Lissabon in maart 2000 een open coördinatiemethode goedgekeurd die op het niveau van
de EU doelen stelt en actieplannen lanceert die aan de nationale situatie zijn aangepast. In het kader
van die methode hebben het Europees Parlement en de Europese Raad een actieprogramma (EAP)
voor de periode 2002-2006 goedgekeurd, waardoor de EU en de lidstaten de doelmatigheid van hun
beleid ter zake kunnen opvoeren. Per 1 juli 2005 wordt Groot-Brittannië voorzitter van de EU. Zij
zal in het najaar van 2005 een rondetafelconferentie organiseren over het thema ‘sociale insluiting’
(zie bijlage 3.3).
2.2
Rijk
2.2.1
Beleid
Het rijk heeft het besluit dat de Europese Raad heeft genomen nader uitgewerkt in het Nationaal
Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP). Het NAP 2003 is het tweede
nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, dat sinds 2001 is verschenen.
In het NAP 2003 zijn hoofddoelstellingen geformuleerd, die passen binnen de doelstellingen zoals
geformuleerd door de Europese Raad. Deze zijn:
o Verhogen van maatschappelijke participatie in de vorm van betaald werk of maatschappelijk
zinvolle onbetaalde activiteiten.
o Waarborgen van een minimuminkomen.
o Bevorderen van toegankelijkheid van voorzieningen.
o Verbeteren van de positie van de meest kwetsbaren.
o Mobilisatie van alle actoren bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.
Op basis van de hoofddoelstellingen zijn streefdoelen en indicatoren geformuleerd. De streefdoelen
hebben betrekking op de terreinen van VWS, OCW, SZW, Financiën, Justitie en VROM. Een
interdepartementale werkgroep is ingesteld voor het monitoren van de voortgang van de
streefdoelen.
De streefdoelen richten zich enerzijds op preventie en het versterken van de capaciteit van burgers
om niet in armoede te vervallen. Streefdoelen die hiervoor zijn geformuleerd zijn bijvoorbeeld het
wegwerken van leerachterstanden, het tegengaan van analfabetisme, het in kaart brengen van de
schuldenproblematiek en het verstevigen van de combinatie van reïntegratie en zorg. Anderzijds
wordt in streefdoelen aandacht besteed aan het verbeteren van de capaciteit van de maatschappelijke
opvang en het toekennen van een langdurigheidstoeslag.
De reactie van de Europese Commissie op het Nederlandse NAP is positief: Nederland heeft in
vergelijking met andere lidstaten de streefdoelen duidelijk en resultaatgericht geformuleerd.
17
2.2.2
Wet- en regelgeving
Het rijk kent allerlei wetten op het terrein van armoedebestrijding. Wetten en regels, die worden
uitgevoerd door eigen diensten (Belastingdienst), Zelfstandig Bestuursorganen (ZBO’s zoals UWV,
CWI, College voor Zorgverzekeringen, etc.), dan wel de gemeenten.
De volgende wetten en regels van de landelijke overheid hebben betrekking op het inkomensbeleid:
o Wet Werk en Bijstand
o Wet Bijzondere Bijstand
o Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten
o Werkloosheidswet
o Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
o Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
o Algemene Ouderdomswet
o Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen
o Regelgeving m.b.t. huursubsidie
o Wet op de Ziektekostenverzekering
o Inkomstenbelasting. Bij partners met één inkomen kan de partner die geen inkomen heeft recht
hebben op uitbetaling van een of meer heffingskortingen. Deze worden door de Belastingdienst
uitbetaald.
Andere ontwikkelingen op rijksniveau zijn o.a. de Wet financiële dienstverlening (WFD), een
herziening van de Wet op het consumentenkrediet. Deze nieuwe wet heeft onder meer tot doel om
het ontstaan van problematische schulden te voorkomen. De WFD wordt nog nader uitgewerkt in
het Besluit financiële dienstverlening.
Verder ligt in de Eerste Kamer het Wetsvoorstel algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
“Mijn kind van achttien wil studeren en om dat te kunnen betalen gaat hij werken. Vervolgens zegt de bijstand tegen mij: U hebt
een werkend kind in huis en wordt met 20% op uw bijstand gekort. Ook de huursubsidie komt in gevaar. Het resultaat is dat
mijn kind al het geld dat hij verdient moet afgeven en dus niet kan studeren”.
(Bron: werkconferentie Armoede)
(AWIR) voor. Doel van de AWIR is om de toegankelijkheid van inkomensondersteunende
maatregelen te vergroten door de bureaucratie te verminderen, ondermeer doordat mensen slechts
eenmalig gegevens hoeven te verstrekken om in aanmerking te kunnen komen voor verschillende
inkomensafhankelijke regelingen (zoals huursubsidie, tegemoetkoming kinderopvang en zorgtoeslag).
Daardoor wordt het op termijn mogelijk om subsidies en andere regelingen te verstrekken aan
rechthebbenden, zonder dat een aanvraag hoeft te worden ingediend.
De Belastingdienst werkt momenteel aan de koppeling van bestanden om armoede te traceren. Het
dient een standaardproduct te worden dat op eenvoudige wijze aan alle 480 gemeenten moet kunnen
worden geleverd. Uiteraard moeten de privacyregels in acht genomen worden. Dat vergt de nodige
voorbereiding. Er moet een eenduidige aanvraag over geautomatiseerde uitwisseling geformuleerd
worden namens alle gemeenten. En er dient een convenant te worden opgesteld over zaken als
18
geheimhouding, geformuleerde doelen, accountantsverklaringen, enz. Het zal nog enige tijd (circa
één jaar) duren eer zo’n bestand kan worden aangeleverd.
Bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zijn gegevens van burgers bekend die voor gemeenten
interessant zijn om een actief risicogroepgericht armoedebeleid te voeren. I.v.m. de Wet op de
Privacy kan de SVB deze gegevens alleen verstrekken aan gemeenten die daartoe een verzoek
indienen.
19
2.3
Gemeente
Gemeenten beschikken voor de aanpak van armoede in principe over twee beleidsinstrumenten:
uitvoering van wettelijke regelingen en autonoom beleid in de vorm van o.a. subsidieregelingen.
2.3.1
De Wet Werk en Bijstand
Deze wet legt een voorname taak bij de gemeenten. Doel van de WWB is het stimuleren van de
toeleiding naar de arbeidsmarkt van mensen zonder werk. De bijstandsuitkering wordt beschouwd
als een tijdelijk vangnet. De gemeenteraad stelt regels over:
o Reïntegratie.
o Toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm.
o Sancties.
o Misbruik.
o Fraude.
o Cliëntenparticipatie.
In bijlage 3.4 staat een korte beschrijving van de inhoud van deze verordeningen.
2.3.2
Schuldhulpverlening
Gemeenten hebben de wettelijke plicht schuldhulpverlening te bieden aan personen, die schulden
hebben. In de praktijk zijn dit vaak personen met een laag inkomen.
2.3.3
Autonoom beleid
Gemeenten kunnen daarnaast op twee manieren beleid ontwikkelen gericht op armoedebestrijding.
In de eerste plaats kunnen zij, o.a. in het kader van de Bijzondere Bijstand, aan mensen met een laag
inkomen een individuele bijdrage verstrekken, bijvoorbeeld in de vorm van een bijdrage in de kosten
van deelname aan sportclubs, bibliotheeklidmaatschap, kranten, bezoeken aan pretparken,
telefoonkosten, school- en studiekosten, aanvullende ziektenkostenverzekeringen, enz. Daarnaast
kunnen zij bijvoorbeeld kwijtscheldingsregelingen treffen.
In de tweede plaats zijn gemeenten door de Welzijnswet verantwoordelijk voor een breed aanbod
aan welzijnsvoorzieningen dat erop is gericht sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden. Met
het oog hierop organiseren zij ouderen-, jongeren- en buurtwerk, maatschappelijk werk,
maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg, preventief jeugdbeleid, gezondheidsbeleid,
enz. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Voorzieningen
Gehandicapten (WVG). Volgens planning per 1 juli 2006 moeten de gemeenten uitvoering geven aan
de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
2.3.4
Ervaringen met het gemeentelijke armoedebeleid.
Gemeenten hebben ruimte om binnen rijksregels zelf nader invulling te geven aan het beleid.
Gemeenten vullen dit verschillend in. Er zijn voorbeelden van gemeenten, die heel actief vorm geven
aan het weer aan het werk helpen van mensen in de bijstand, die bijzondere aandacht schenken aan de
‘stille armen’, die de GGD speciale programma’s laten ontwikkelen gericht op de gezondheid van de
20
jeugd16. Van de gemeenten is 40 % op dit moment bezig om beleid te ontwikkelen om het bereik van
de Bijzondere Bijstand te vergroten17.
Er is geen totaaloverzicht van de manier waarop Brabantse gemeenten hun armoedebeleid vorm
geven. Het PON heeft onderzoek gedaan bij een aantal Brabantse gemeenten naar ervaringen met
regelingen rond het armoedebeleid18. Daaruit blijkt dat gemeenten vaak geen duidelijk inzicht
hebben in het gebruik of niet-gebruik van armoederegelingen. Van de onderzochte gemeenten weet
80 – 90 % niet hoeveel mensen, die daar recht op hebben, gebruik maken van de Bijzondere
Bijstand19. Ook is het moeilijk om goed zicht te krijgen op alle maatregelen, die een gemeente
getroffen heeft.
Het ontbreken van gegevens maakt het lastig om een gefundeerd oordeel te geven over de
gemeentelijke uitvoering van het armoedebeleid in Brabant.
“De gemeente Tilburg vindt nieuw armoedebeleid nodig door bezuinigingen van het rijk en de beperkingen op het gebied van
inkomensondersteuning door de nieuwe WWB. De accenten van dit armoedebeleid liggen op maatwerk en opsporing van
probleemgevallen. Voor de opsporing van mensen die echt in de financiële problemen zitten wordt gebruik gemaakt van het
klantenbestand van de WVG en dat van de kwijtschelding. Verder worden afspraken gemaakt met intermediairs en instellingen die
deze doelgroepen vertegenwoordigen.
Maatwerk en gerichte ondersteuning zijn volgens de gemeente de beste manier om ook het relatief beperkte gemeentelijke budget in
te zetten.
Er is extra aandacht voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.
Nieuw is de invoering van een aanvullende collectieve ziektekostenverzekering. Die wordt aangeboden aan mensen met een uitkering
op basis van de WWB of de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars en aan mensen met een ander inkomen tot 110% van het sociaal
minimum. (De aanvullende verzekering wordt aangeboden voor € 15 per maand. De gemeente legt daar per volwassene € 7.50 per
maand bij)”.
(Bron: Interview wethouderTilburg: Gon Mevis in ‘Oudfit’ van Ouderenwerk van de Twern)
16
Rots- de Vries, M.C. & H.T. Kroesbergen. a.w.
17
Bereik Bijzondere Bijstand onbekend, Binnenlands Bestuur (2004)49, p.17.
18
Dorrestein, A. & M. Verhoef, Hoe rijk is armoedebeleid? Onderzoek naar het armoedebeleid van tien Brabantse
gemeenten, Tilburg 2001, p.74 e.v.
19
Zie bijv. NIBUD Gulden regels onderzoek naar gemeentelijke inkomensondersteuning aan 65-plussers, Utrecht 2004;
Bereik Bijzondere Bijstand onbekend. a.w.
21
Veel mensen met een laag inkomen weten niet dat er regelingen zijn die hun financiële lasten kunnen
verminderen door bijvoorbeeld een subsidie of kwijtschelding van de heffing. Geschat wordt dat ca.
40 % van de mensen, die recht hebben op een tegemoetkoming, van deze mogelijkheden niet op de
hoogte zijn20.
“De gemeente Breda voert een actief armoedebeleid. De gemeente maakt gebruik van bestandsuitwisseling met o.a. de Belastingdienst
om armoede te bestrijden. In Breda vindt gegevensuitwisseling plaats met betrekking tot:

Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
Gegevens voor de ziektekostenverzekering worden uitgewisseld met verzekeraar. Het betreffen de gegevens
(naam/adres/woonplaats en sofi-nummer) van cliënten van Sociale Zaken die gebruik willen maken van de regeling. De
procedure is zeer klantvriendelijk: gemeente en verzekeraar wikkelen onderling alles af. Inmiddels maakt 70% van het
cliëntenbestand gebruik van de regeling.

Automatische kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen
Cliënten uit het bestand van Sociale Zaken die voldoen aan criteria van de afdeling Belastingen, ontvangen geen aanslag. Op
grond van de criteria en door koppeling van verschillende bestanden maakt Sociale Zaken een overzicht van het feitelijke
vermogen van cliënt. Dit overzicht wordt uitgewisseld met de afdeling Belastingen die vervolgens alleen de cliënten die boven de
vastgestelde vermogensgrens uitkomen, een aanslag stuurt. Op deze wijze worden cliënten niet onnodig belast met administratieve
rompslomp en is gegarandeerd dat de kwijtschelding waar ze recht op hebben daadwerkelijk benut wordt. Dit alles onder de
nadrukkelijke afspraak dat de gegevens alleen gehanteerd mogen worden voor een actief kwijtscheldingsbeleid.

Aanschrijven van degenen die voorkomen in het AOW bestand
De afdeling Belastingen ontvangt jaarlijks van de Belastingdienst een overzicht van personen met uitsluitend een AOW-inkomen.
Iedereen die op deze lijst voorkomt, krijgt zonder controle door de gemeente kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Verder ontvangen deze mensen een brief van de afdeling Belastingen waarin ze gewezen worden op landelijke en gemeentelijke
inkomensondersteunende regelingen. Via een antwoordformulier en een geadresseerde antwoordenveloppe kunnen de aangeschreven
personen een aanvrage bij de afdeling Sociale Zaken indienen. Door deze werkwijze wordt voldaan aan de privacywetgeving en
aan de afspraken met de Belastingdienst. Tevens wordt een belangrijk deel van de cliënten bereikt”.
(Bron:Verslag bijeenkomst over de financiële positie van ouderen op 10 september 2004 in het provinciehuis)
20
Zie bijv. Denktank Armoedebestrijding a.w.; Dorrestein, A. e.a. a.w.;
Bereik Bijzondere Bijstand onbekend a.w.
22
2.4
Provincie
2.4.1
Het IPO
Het IPO-rapport ‘Nieuwe perspectieven voor provinciaal sociaal beleid’ geeft suggesties voor een
mogelijke provinciale rol op het terrein van armoede.
Volgens het IPO is de positie van de provincie op het terrein van het sociale domein formeel
bescheiden. Maar de positie van een democratisch gelegitimeerd regionaal bestuur biedt genoeg
kansen om een effectieve bijdrage aan de versterking van de sociale infrastructuur te leveren. Zeker
met de mogelijkheden die een open huishouding meebrengt in combinatie met de forse
verantwoordelijkheden binnen het fysieke domein. Door de open huishouding zijn provincies vrij om
te bepalen welke vraagstukken zij willen aanpakken en welke oplossingen zij daarvoor willen kiezen.
Dit biedt ruimte om voor specifieke problemen maatwerk te ontwikkelen dat is afgestemd op de
specifieke regionale situatie.
De provincie kan een actieve rol spelen bij de aanpak van maatschappelijke problemen, samen met
andere partners via een gebiedsgerichte aanpak. Als middenbestuur is de provincie bij uitstek in de
positie om als voortrekker op te treden bij de integrale gebiedsgerichte wijze van werken.
De provincie is volgens de Welzijnswet verantwoordelijk voor de inzet van steunfuncties die een
ondersteunende rol richting gemeenten, instellingen en zelforganisaties vervullen. Dit doen zij ook
op het terrein van armoede.
23
2.4.2
Provincie Noord-Brabant
Provincies hebben geen wettelijke taken op het terrein van armoede en sociale uitsluiting. NoordBrabant heeft wel enige historie op dit terrein.
Een stukje Brabantse historie
“Tussen de jaren 1945 en 1960 was industrialisatie de smeerolie van de Nederlandse wederopbouwplannen. In die
tijd heeft commissaris J. de Quay de provincie hiermee aardig vooruit geholpen. In 1947 presenteerde hij het
zogeheten ‘Welvaartsplan’ waarbij hij stelde:“zo min mogelijk beweeglijkheid van de bevolking: een zo geleidelijk
mogelijke overgang van het ene beroep naar het andere en van de ene woonplaats naar de andere. Met andere
woorden, men late de mensen zoveel mogelijk in hun eigen sociaal en plaatselijk milieu”.
Hiermee heeft De Quay de trend van de zorgzame en sociaal-actieve provinciale overheid gezet. De provincie voelde
zich verantwoordelijk voor de sociaal economische ontwikkeling.
Het gepresenteerde Welvaartsplan betrof een werkplan dat de bedoeling had alle verantwoordelijk geachte instanties
in Noord-Brabant een richtlijn te geven voor het welvaartsstreven in deze provincie. De provincie Noord-Brabant
was de rijksoverheid hiermee voor, de eerste echte industrialisatienota van de regering verscheen pas in 1949.
In de loop van de daaropvolgende jaren heeft de provincie diverse welvaartsplannen uitgebracht”.
(Bron:Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 3 Auteur: H.J.F. van den Eerenbeemt
Uitgegeven: 1996, Boom Amsterdam)
In het afgelopen decennium heeft de provincie Noord-Brabant een beleid gevoerd om de
maatschappelijke en arbeidsparticipatie van de Brabantse burgers te bevorderen.
Beleidsakkoord 1995 - 1999
In het Beleidsakkoord van 1995 – 1999 hebben Provinciale Staten aangegeven dat stimulering van
economische en werkgelegenheidsontwikkeling een belangrijk instrument is om een dreigende
tweedeling in de maatschappij te voorkomen. De Staten waren van mening dat naast de
structuurversterking van de Brabantse economie meer aandacht moest komen binnen het provinciale
beleid voor verhoging van de maatschappelijke en arbeidsparticipatie van de Brabantse bevolking.
Binnen het beleid heeft de arbeidsparticipatie van langdurige baanlozen een nadrukkelijk accent
gekregen. Het actieprogramma was toegespitst op de toeleiding naar werk van langdurig
arbeidslozen, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Bestuursakkoord 1999 - 2003
In het Bestuursakkoord 1999 – 2003 is gekozen voor een duurzame ontwikkeling van NoordBrabant. Dat betekent dat de provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen de pijlers: de
economische, de ecologisch/fysieke en de sociale/culturele pijler. De intentie is om samen met
andere overheden, maatschappelijke organisaties en burgers een Brabant te maken waar mensen zich
zonder uitzondering kunnen ontwikkelen, waarin ze hun leven vorm kunnen geven op een manier
die zij wensen en waarin een ieder uitgedaagd is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.
Bestuursakkoord 2003 – 2007
24
‘Samen werken aan uitvoering’ is het uitgangspunt voor het werken aan Wonen, Werken en Welzijn
voor een nóg beter Brabant. De provincie moet daarbij voor de burger zichtbaar en herkenbaar zijn.
Kwaliteit, uitvoering en meetbare resultaten staan hierbij voorop. Daarbij wordt gestreefd naar
evenwicht tussen de ecologische/fysieke, economische en sociale/culturele pijler.
Voor een uitvoerige beschrijving van het Bestuursakkoord 2003 – 2007 wordt verwezen naar het
schema in paragraaf 2.4.3 ‘Mogelijkheden voor provinciaal beleid op het terrein van armoede’.
Bestuursagenda 2004 – 2005
In de Bestuursagenda 2004 – 2005 van Provinciale Staten is onder meer het thema
‘armoedebestrijding’ opgenomen. Er is gesteld dat het van belang is eerst de politieke relevantie van
het onderwerp goed te bezien door:

het maatschappelijke probleem in beeld te brengen, onder meer door feitelijke gegevens
met betrekking tot de situatie in Noord-Brabant

de rollen en het beleid van de provincie en van andere overheden te verkennen.
Daarnaast is onderzoek naar de mogelijkheden (alternatieven) voor het voeren van een provinciaal
beleid van belang.
Subsidies
De provincie ondersteunt op dit moment de volgende activiteiten die een relatie hebben met
armoede:
o De Stichting Leergeld heeft voor de jaren 2001 t/m 2003 een subsidie ontvangen voor de
vorming van een dekkend netwerk van lokale Leergelden. Om dit netwerk verder uit te werken
en de witte vlekken op te vullen heeft Leergeld in 2004 subsidie ontvangen en hebben GS de
intentie uitgesproken om Leergeld in 2005 en 2006 voor eenzelfde bedrag te subsidiëren. Dit
betreft een eenmalige subsidie. Leergeld heeft aangegeven geen aanspraak te zullen maken op
een structurele subsidie omdat zij kansen zien hun activiteiten te financieren uit andere kanalen.
Daartoe onderhouden zij contacten met het bedrijfsleven en loterijen.
o De projecten van Vitaal Grijs staan in het teken van participatie en zelfstandigheid. Een van de
projecten is: ‘Armoede van ouderen en onbenutte rechten’. Ca. 30 % van de ouderen heeft een
laag inkomen. Vaak weten ouderen echter niet dat zij recht hebben op Bijzondere Bijstand,
huursubsidie of kwijtschelding van bepaalde kosten. In dit project krijgen ouderen informatie
over genoemde regelingen zodat zij weten waarop zij recht hebben.
o In het kader van het sociaal beleid subsidieert de provincie projecten en activiteiten die
betrekking hebben op het bevorderen van participatie, stimuleren van sociale cohesie en
voorkomen van sociale uitsluiting. De thema’s waarbinnen de projecten gesubsidieerd worden
zijn sport, multi-culturele samenleving, leefbaarheid, vrijwilligers en opvoedingsondersteuning.
Inzet steunfuncties
Diverse provinciale steunfuncties hebben volgens eigen opgave bij hun werkzaamheden aandacht
voor de bestrijding van armoede.
o Brabants Uitkeringsgerechtigden Samen (BUS)
Belangenvereniging BUS heeft in zijn werkplan twee thema’s centraal staan: armoede en reïntegratie.
De activiteiten van BUS zijn erop gericht om genoemde thema’s onder de aandacht van gemeenten in
25
Brabant te brengen. BUS stelt de thema’s aan de orde bij de aangesloten ledenorganisaties en in
samenwerkingsverbanden met andere organisaties. BUS verleent ondersteuning aan lokale
cliëntenraden en lokale spreekuurhouderorganisaties en aan lokale minimaplatforms. Samen met het
Bisdom Breda en met de Katholieke Vrouwenorganisatie en de Katholieke Vrouwenbeweging wordt
gewerkt aan netwerkvorming.
o K2
De instelling besteedt in het kader van het integrale jeugdbeleid aandacht aan armoede.
o BOZ
Het BOZ heeft onder meer in het kader van Vitaal Grijs en ‘Onbenutte rechten’ aanbevelingen
gedaan. Verder heeft het BOZ ’10 gulden regels’ opgesteld. Het BOZ heeft ook projecten
ontwikkeld die raakvlakken hebben met armoede, b.v. het project ‘Allochtone medewerkers in de
zorgvoorziening’.
o POG
Het POG neemt deel aan het Brabants Anti Armoede Beraad (BAAB) en ontwikkelt cursussen
rondom de WWB en de WMO. Ook ondersteunt het POG gemeenten bij de ontwikkeling van
lokaal beleid voor mensen met een functiebeperking. Hierbij wordt vaak aandacht besteed aan het
inkomen. Verder richt het POG zich nu op het schrijven van een handleiding rondom reïntegratie.
o Palet
Palet is betrokken bij activiteiten gericht op armoede. Hierbij gaat het vaak over het bereik en de
toegankelijkheid van voorzieningen en regelingen voor allochtonen en hun organisaties. Daar waar
nodig en gevraagd speelt Palet in op het thema.
o Prisma Brabant
Bij Prisma Brabant staat het thema ‘Armoede’ centraal. Prisma Brabant stelt bij contacten met
gemeenten, woningbouwcorporaties en welzijnsinstellingen het armoedevraagstuk aan de orde.
Verder verleent Prisma Brabant ondersteuning aan diverse organisaties, waaronder de BUS en het
BAAB en voert zij diverse projecten uit op het gebied van armoede en sociale uitsluiting.
o PON
Het PON heeft diverse onderzoeken naar armoede verricht, zoals de evaluatie van het gemeentelijke
armoedebeleid en het onderzoek ‘Stille armoede in Tilburg’. Verder heeft het PON ook projecten in
het kader van ‘Vrouwen in de Bijstand’ ontwikkeld.
Onlangs heeft het PON de tweede monitor sociale participatie in Noord-Brabant uitgevoerd. Uit
deze monitor blijkt onder meer dat er groepen zijn, zoals eenoudergezinnen en mensen met een laag
inkomen, die niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zoals ze dat zelf zouden willen.
In het Sociaal Rapport Brabant 2004 heeft het PON een hoofdstuk over armoede geschreven.
26
Sociaal op maat prijs
Onder de noemer ‘sociaal op maat’ zijn in de jaren 2000 t/m 2002 de provincies vergeleken op hun
bijdrage aan het bestrijden van de gevolgen van armoede en sociale uitsluiting en op de ondersteuning
die zij geven aan uitkeringsgerechtigdenorganisaties en de anti-armoedebeweging. De vergelijking is
uitgevoerd door het anti-armoedeproject ‘Aanpak 2000’.
Uit de verzamelde gegevens bleek dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de provincies. In de
eerste ‘sociaal op maat’-vergelijking kwam de provincie Noord-Brabant als beste uit de bus, vanwege
de bijdrage die geleverd werd aan projecten en belangenbehartiging door en voor
uitkeringsgerechtigden en vanwege de positieve houding die deze provincie heeft ten aanzien van
mensen met een minimum inkomen en hun belangenorganisaties.
In de onderzoeken over de jaren 2001 en 2002 bevond Noord-Brabant zich ook in de groep van de
provincies die het goed doen.
Na 2002 heeft er geen vergelijkend onderzoek meer plaatsgevonden.
Sociale Alliantie
De ‘Alliantie voor Sociale Rechtvaardigheid’ (Sociale Alliantie) is een samenwerkingsverband van
onder meer CNV, FNV, Humanistisch Verbond, Humanitas, Raad van Kerken in Nederland,
Sjakuus, de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland (CG-Raad),
Samenwerkingsverbanden van het Landelijk Overleg Minderheden en de Vrouwen Alliantie. De
Sociale Alliantie vraagt om politieke aandacht voor het armoedevraagstuk.
De Sociale Alliantie heeft een tot twee keer per jaar een bestuurlijk overleg met overheden: het
ministerie van VWS en SZW, VNG en IPO. Gedeputeerde Luijendijk neemt als vertegenwoordiger
van het IPO deel aan dit overleg.
In het verleden richtte dit overleg zich op het armoedebeleid in enge zin: het inkomensbeleid.
Tegenwoordig is het overleg verbreed naar cliëntenparticipatie en ‘Sociaal op maat’-activiteiten.
27
2.4.3
Mogelijkheden voor provinciaal beleid op het terrein van armoede.
In onderstaand overzicht noemen we de provinciale beleidsterreinen, die een relatie hebben met het
thema armoede. Daarbij baseren we ons op de productenraming van de Provinciale Begroting 2005
(kolom 1).
In het Bestuursakkoord 2003-2007 hebben de coalitiepartijen aangegeven op welke
beleidsterreinen/onderdelen in de huidige periode een extra accent moet worden gelegd. Voorzover
deze betrekking hebben op het thema armoede zijn deze opgenomen in de tweede kolom.
Op basis van de Bestuursagenda 2004-2005 van Provinciale Staten is de opdracht aan de rapporteurs
geformuleerd om te onderzoeken welke rol de provincie kan vervullen met betrekking tot het
armoedebeleid. In de derde kolom zijn hiervoor suggesties opgenomen. Deze suggesties zijn
afkomstig uit het provinciaal Sociaal Debat (d.d. 29 november 2004), het overleg met de provinciale
steunfuncties (d.d. 22 november 2004), de werkconferenties Armoede (dd. 25 en 27 januari 2005, 3
en 24 februari 2005) en de gesprekken van de rapporteurs met de statenfracties.
28
Productenraming 2005
Bestuursakkoord 2003 - 2007
Mogelijkheden aanvullend provinciaal beleid
(suggesties uit de werkconferenties, Sociaal
Debat en steunfuncties)
Begrotingsgroep
Verkeer en Vervoer
Omschrijving
GS hebben besloten de uitvoeringskracht van het
Het gebruik van het openbaar vervoer wordt
mobiliteitsbeleid te vergroten door de beschikbare
gestimuleerd om de leefbaarheid van zowel het platteland
02.90
gedecentraliseerde middelen in hoofdlijnen te
als het stedelijke gebied te verhogen. De bevoegdheden
Mobiliteitsbeleid
bestemmen voor concrete regionale uitvoeringsprojecten
van de provincie worden ingezet om het openbaar
en programma’s. Daarmee worden vooral projecten
vervoer zo laagdrempelig mogelijk te maken. Een goede
uitgevoerd die de bereikbaarheid van stedelijke gebieden
prijs-kwaliteitverhouding is daarbij van groot belang.

laag inkomen voordelig gebruik kunnen maken van
o.a. het openbaar vervoer.


Kwaliteitseisen stellen aan openbaar vervoer v.w.b.
de toegankelijkheid en betaalbaarheid.

Verder gaan met projecten betreffende collectief
Regionale Uitvoeringsprogramma’s Gebiedsgerichte
vraagafhankelijk vervoer. Ook in kader van
Aanpak: projecten en programma’s op het gebied van
leefbaarheid kleine kernen.
infrastructuur, verkeersveiligheid, fiets, infrastructuur
voor openbaar vervoer
02.05
De provincie richt zich op de verbetering van de
Prov. wegen
bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid op en
langs wegen in Noord-Brabant. Het begrotingsproduct
richt zich op de aanleg van omleggingen, fietspaden en
reconstructies maar ook op de realisatie van
faunavoorzieningen en doorstromingsmaatregelen voor
het openbaar vervoer.
29
Zorgdragen voor een goed georganiseerd regionaal
openbaar vervoer
verbeteren en de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in
het landelijke gebied dienen.
Invoeren Brabantpas, waarmee mensen met een

Zorgen voor voldoende en goed ontsloten

Zorgen voor een zodanige (kleinschalige) inrichting
Sociaal Econo-
Voorwaarden scheppen om de arbeidsmarkt in Brabant
Versterken economische positie van Brabant en
mische Zaken
zich zo gunstig mogelijk te laten ontwikkelen.
verbeteren werkgelegenheid
Enerzijds proberen oplossingen te bedenken om
Gezien het huidige economische klimaat heeft dit de
06.03
structureel moeilijk vervulbare vacatures ingevuld te
hoogste prioriteit bij het provinciale bestuur. De
van bedrijventerreinen dat de mogelijkheden voor
Arbeidsmarktbeleid
krijgen anderzijds werken aan het tegengaan van
provincie zet hierbij onder meer in op:
(allochtoon) ondernemerschap en voor innovatieve
langdurige baanwerkloosheid en het bevorderen van

beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt, als
provinciale bijdrage uit zich in het initiëren en stimuleren
afstemming tussen het hoger
van innovatieve projecten via het verlenen van subsidies,
beroepsonderwijs/universitair onderwijs en de
het stimuleren van netwerkvorming en uitwisseling van
arbeidsmarkt.
pleitbezorger bij de nationale overheid, in IPO-verband

projecten worden vergroot.
afstemming tussen zowel het lager
arbeidsparticipatie van andere niet-werkenden. De
informatie en in het optreden als ‘mindsetter’ en als
bedrijventerreinen
innovatie en stimulering van een kenniseconomie in

Stimuleren samenwerking tussen gemeenten op

Investeren in economische structuurversterking,

Ondersteuning van projecten gericht op
economisch terrein.
BOM e.d.
opleidingen, reïntegratietrajecten en
brede zin.
werkervaringsplaatsen
en in overleg situaties met gemeenten.

In het economisch beleid meer rekening houden

Erken discriminatie op de arbeidsmarkt en pak het
met de beschikbaarheid van laaggeschoolde arbeid
aan. Provincie kan bedrijven bij elkaar roepen en
het probleem van de uitsluiting aan de orde stellen.

De provincie kan zelf stage- en
werkervaringsplekken creëren.

De provincie kan het goede voorbeeld geven door
zelf allochtonen in dienst te nemen, niet alleen in
lage functies.
30

Faciliteren van bedrijven bij het aannemen van

Stimuleren ondernemerschap onder allochtonen.

Jaarlijkse organisatie van ontmoetingen tussen
allochtonen.
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

Statenleden kunnen organisaties die zich op een of
andere wijze met armoedebeleid bezighouden
adopteren.

Vervullen van ambassadeursfunctie door
Statenleden t.b.v. verkrijgen van leerwerkplaatsen,
financiering van opleidingen en andere vormen van
maatschappelijk ondernemen.

Vergroten van de mogelijkheden voor verbreding
van het inkomen van agrariërs.
Sociaal beleid, zorg
Dit product richt zich enerzijds op leefbaarheid in dorpen
Zorg
en cultuur
en wijken en anderzijds op versterking van de keten
In onze maatschappij leven oud en jong soms in
wonen-zorg-welzijn.
“gescheiden werelden”. Door aan de relatie tussen jong
07.01
31
en oud extra aandacht te geven kunnen impulsen worden

Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen
speciaal aandacht besteden aan de bouw van
betaalbare woningen voor starters en ouderen.

Ondersteuning cliëntenparticipatie, ondersteuning
Woonzorgvoorzieningen
gegeven aan het onderlinge begrip en solidariteit in de
van organisaties en platforms ten behoeve van een
De vergrijzing (en de daarmee gepaard gaande grotere
samenleving. Voor een vitale samenleving is deze
sociaal netwerk.
hulpvraag) en de vermaatschappelijking van de zorg
onderlinge samenhang en solidariteit, zeker in het licht
vragen om een grotere hoeveelheid
van de demografische ontwikkelingen ontgroening en
elkaar in contact brengen van diverse
woonzorgvoorzieningen dan beschikbaar is. De
vergrijzing, van bijzonder belang.
maatschappelijke en politieke organisaties.

Uitwisseling van kennis en ervaringen, het met

totstandkoming van woningen in het algemeen stagneert.
De realisatie van woonzorgvoorzieningen wordt nog eens
Bij het onderdeel ‘Vitaliteit steden’ wordt ingezet op het
extra belemmerd omdat deze vorm van woningbouw
opstellen en uitvoeren van (re)vitaliseringplannen voor
hogere kosten met zich meebrengt. De provincie speelt
de grote steden in Brabant, waarin knelpunten op het
de rol van intermediair in het proces waardoor projecten
gebied van infrastructuur, woningbouw, voorzieningen,
waar mogelijk versneld worden. Verder verstrekt de
sociale veiligheid, aanpak van achterstandswijken etc.
provincie subsidies ter stimulering van projecten en
worden aangepakt. Voor deze integrale aanpak wordt
ondersteunt ze gemeenten bij het opstellen van
door de provincie cofinanciering beschikbaar gesteld.
Zorgdragen voor een goede onderlinge
communicatie tussen de gemeenten.

Zorgdragen voor een uniforme uitvoering van de
WWB door de Brabantse gemeenten.

Zicht houden op ontwikkelingen van de armoede in
Brabant.

Aandacht houden voor de gevolgen van
veranderingen in het zorgstelsel op de armoede.
Dorpsontwikkelingsplannen. In deze plannen zijn de
Bijvoorbeeld de gevolgen van de vermaatschap-
knelpunten in leefbaarheid geïnventariseerd van het
pelijking van de zorg voor armoede.
betreffende dorp.

Benchmarken van gemeentelijke regelingen op het
terrein van het armoedebeleid.

Ondersteunen particuliere
initiatieven/zelforganisaties.

Voorkomen van problemen d.m.v. preventief
beleid.


Instandhouden voorzieningen kleine kernen.
Integreren stimuleringsregelingen en armoede als
thema toevoegen.


Zorg voor een visie op het sociale terrein.
Het provinciale beleid moet eenvoudig zijn en
direct werken om niet-gebruik te voorkomen.

Als subsidievoorwaarde opnemen dat instellingen
begrijpelijke brieven schrijven naar burgers.
32

T.b.v. succesvol armoedebeleid vanuit een breder
samenhangend maatschappelijk kader projecten
gecoördineerd laten plaatsvinden. Groepen die het
aangaat laten mede bepalen welke activiteiten op
welke wijze worden uitgevoerd.

Instellen provinciale meld- en coördinatiekamer
waar mensen signalen over armoede kwijt kunnen.
Aansluiten bij SOS Telefonische Hulpdiensten en
bestaande netwerken.

Instelling provinciaal nood/calamiteitenfonds als
laatste vangnet.

Zorgen voor meer bekendheid van bestaande
ondersteuningsmogelijkheden zoals de Wet
Schuldsanering Natuurlijke Personen.
33
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Ondersteuning van kleine gemeenten bij het op een
De WMO treedt naar verwachting in 2006 in werking.
goede wijze vorm en uitvoering geven aan de
Dit betekent een stelselherziening waardoor meer
WMO.
verantwoordelijkheid en taken bij de gemeenten komen
te liggen op het terrein van welzijn. De provincie gaat de
gemeenten ondersteuning bieden bij de anticipatie op de
WMO.
34

07.02
Informele zorg
Volksgezondheid
Ongeveer driekwart van de zorg in Nederland wordt
geleverd door mantelzorgers. Nederland vergrijst in
hoog tempo waardoor de zorgbehoefte groter wordt. De
arbeidsparticipatie door vrouwen wordt groter waardoor
het aantal mantelzorgers afneemt. Tenslotte legt de in
ontwikkeling zijnde WMO een grotere eigen
verantwoordelijkheid bij de burger en het sociale
netwerk m.b.t. zorg en welzijn. Dit tezamen betekent
een grote druk op de mantelzorg. Om de mantelzorg in
staat te stellen om de zorg te kunnen blijven leveren is
het belangrijk dat hij ondersteund en ontlast wordt door
respijtzorg. De provincie wil hierin faciliteren.
De middelen zijn bestemd voor een informatiecampagne,
een stimuleringsregeling respijtvoorzieningen en een
stimuleringsregeling informele zorg
35

Suggesties m.b.t. advies en (crisis)opvang
voor mantelzorgers.
Zorgvragersbeleid
De positie van de zorgvrager is kwetsbaar. Hoewel de
afgelopen jaren hier al veel in verbeterd is, blijft het een
belangrijk aandachtspunt. Ter uitwerking van het advies
van de PRVMZ over de positie van de Brabantse
zorgvrager heeft een onafhankelijk bureau advies
uitgebracht over de organisatie van de RPCP en het
PPCP alsmede de onderlinge relaties daartussen. In 2005
zal de verdere implementatie plaats vinden.
07.03
Brabants Kenniscentrum voor Ouderen en Ouderenproof
Ouderen
Het Brabants Kenniscentrum voor Ouderen zal op basis
van door hen verzamelde informatie een strategisch

Activiteiten met betrekking tot ‘Onbenutte
rechten’ voortzetten dan wel uitbreiden.

Stimuleren van voorlichtingsbijeenkomsten, het
advies uitbrengen betreffende het integraal
inzetten van adviseurs die ouderen thuis voorlichten
ouderenbeleid. Ook de knelpunten in het ouderenbeleid
en het actief aanschrijven van burgers die recht
worden zichtbaar gemaakt. Voor de speerpunten en
hebben op bepaalde regelingen.
knelpunten wordt een subsidieregeling opgesteld. De

Samen met gemeenten acties richting rijk c.q.
middelen worden ingezet voor zowel intensivering van
Belastingdienst ondernemen voor het verschaffen
beleid als nieuw beleid.
van informatie over inkomens van ouderen en het
uitwisselen van onderzoekservaringen, best
practices en slimme oplossingen.
36

Stimuleren maatregelen ter voorkoming dat
ouderen zich gaan terugtrekken uit de
maatschappij.

Zorgen voor een goede vakantieregeling voor
oudere allochtonen met een bijstandsuitkering.

Inzetten op goede methodieken om ouderen te
bereiken.

Stimuleren dat de ouderenzorg wordt aangepast aan
de behoeften/vraag van allochtone ouderen.
07.04
Jeugdzorgbeleid vormt een belangrijk onderdeel van het
Jeugd
provinciale zorgbeleid. Enerzijds wordt het jeugdbeleid
gefinancierd met rijksmiddelen anderzijds met autonome

In het Beleidskader Jeugd een hoofdstuk wijden aan
de relaties tussen armoede en jeugd.

Activiteiten met betrekking tot voorkoming van
provinciale middelen. Subsidiëring vindt plaats op basis
schooluitval ondersteunen via preventief beleid
van prestatie afspraken waarmee het recht op jeugdzorg
zoals inzet van schoolmaatschappelijk werk en
gestalte wordt gegeven en wachtlijsten worden
teruggedrongen.
actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven.

Voorkomen dat kinderen niet mee kunnen doen
De provincie draagt zorg voor een heldere en
aan middelbaar onderwijs via organiseren van
toegankelijke jeugdzorg waarbij jeugdigen die hulp nodig
onderlinge solidariteit op het niveau van scholen,
hebben binnen een termijn van twee weken deze hulp
een tegemoetkoming in de schoolkosten en
kunnen krijgen.
organiseren van uitstapjes die betaalbaar zijn.

Stel een provinciaal fonds in om briljante scholieren
financieel te ondersteunen.

37
Vergroot kennis over bestaande landelijke fondsen,
regelingen en wetten bij de doelgroep.

Stimuleren dat op alle Brabantse scholen het project
‘grip op de knip’ (Tilburgs project) wordt
uitgevoerd.

Ondersteuning opstarten van initiatieven (landelijk)
Jeugdsportfonds op lokaal niveau.
Pleegzorg
De inzet op het versterken van de pleegzorg wordt
voortgezet. Dit betekent werving en begeleiding van
pleegouders en versterken van extra vergoedingen aan
pleegouders voor gespecialiseerde pleegzorg.
Voogdij, gezinsvoogdij en Jeugdreclassering
Vanaf 2005 behoren voogdij, gezinsvoogdij en
jeugdreclassering tot de taken van het Bureau Jeugdzorg.
De provincie is subsidiënt van het Bureau Jeugdzorg en
maakt prestatieafspraken om te komen tot een kwalitatief
goede hulpverlening.
Overige bestedingsdoelen
38
Naast subsidiëring van jeugdhulpverleningsinstellingen
zijn bestedingsdoelen geformuleerd als schoolmaatschappelijk werk, opvoedingsondersteuning,
jeugdparticipatie, hulp aan thuisloze jongeren en
bevordering van brandveiligheid jeugdzorginstellingen.

07.05
Educatie
Educatie en welzijn
Bij de uitwerking van het Bestuursakkoord is aangegeven
schooluitval ondersteunen via preventief beleid
dat de extra middelen zullen worden ingezet op de
zoals inzet van schoolmaatschappelijk werk en
risicoleerlingen (voorkomen van schooluitval), de
actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven.
flexibilisering van het totale stelsel en de versterking van

de relatie met de arbeidsmarkt.
Activiteiten met betrekking tot voorkoming van
Voorkomen dat kinderen niet mee kunnen doen
aan middelbaar onderwijs via organiseren van
onderlinge solidariteit op het niveau van scholen,
een tegemoetkoming in de schoolkosten en
organiseren van uitstapjes die betaalbaar zijn.

Stel een provinciaal fonds in om briljante scholieren
financieel te ondersteunen.

Vergroot kennis over bestaande landelijke fondsen,
regelingen en wetten bij de doelgroep.

Stimuleren dat op alle Brabantse scholen het project
‘grip op de knip’ wordt uitgevoerd

Ondersteuning opstarten van initiatieven (landelijk)
Jeugdsportfonds op lokaal niveau.
39
Welzijn

Stimuleren realisatie automatische kwijtschelding
van gemeentelijke belastingen en waterschapslasten
en sociaal beleid bij schulden van Essent.

Stimuleren van de bestandkoppeling met de
Belastingdienst.

Projectsubsidies verstrekken onder de voorwaarde
dat het project bij gebleken succes wordt
gecontinueerd.

Te subsidiëren projecten moeten uitvoeringsgericht
zijn, er moet duidelijk worden aangegeven welke
concrete resultaten er beoogd worden.

Daar waar nodig als subsidievoorwaarde opnemen
dat er begrijpelijke brieven worden geschreven aan
de burgers.

Organiseer een Deltaplan taal zodat wachtlijsten
voor taalcursussen worden opgelost.

Plaats emancipatie van allochtone vrouwen en
mannen op de agenda.

Betrek allochtonen bij de discussie over armoede.

Ondersteuning opstarten van initiatieven (landelijk)
In de notitie naar een sociaal duurzaam Brabant uit 2001
is het provinciaal sociale beleidskader vastgesteld, waarbij
het doel is meer samenhang te brengen in alle inspanningen die de provincie binnen het sociale domein vanuit
diverse sectoren verricht. Binnen dit begrotingsproduct
zijn hierbij de volgende thema’s aan de orde:
vrijwilligers, sport, multiculturele samenleving en
armoede, waarbij het accent op de eerste drie thema’s
ligt.
In 2004 zijn een aantal nieuwe accenten toegevoegd.
Binnen dit begrotingsproduct betreft het de veiligheid,
armoedebestrijding en professionalisering van de
welzijnssector.
Ten aanzien van de sport is ingezet op een breed en
Sport
toegankelijk en bereikbaar sportaanbod en een goed
De stimulering van (mogelijkheden tot) sportdeelname is
georganiseerde en professionele sportsector.
een belangrijke pijler van het provinciale beleid.
Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk inwoners van
40
Met de ondersteuning van de steunfuncties op het gebied
Brabant aan sport kunnen deelnemen. De inzet van de
van welzijn Palet (multiculturele samenleving), PRISMA
provincie is gericht op een duurzame versterking van de
(welzijn en vrijwilligers) Sportservice (sport) en BUS
ondersteuning van de lokale sportinfrastructuur op het
(armoede) wordt via de jaarlijkse opdrachtverlening
gebied van de breedtesport.
Jeugdsportfonds op lokaal niveau
vorm gegeven aan het provinciale beleid. Hierbij zal de
accentuering liggen op de professionalisering van de
Uit het oogpunt van interculturalisatie wil de provincie,
welzijnssector.
door de onderlinge afstemming van het beleid van de
steunfuncties, bevorderen dat autochtone en allochtone
Met behulp van een aantal rijksbijdrageregelingen en de
groeperingen elkaar op sportief en cultureel gebied
Stimuleringsregeling Sociaal Beleid kunnen diverse
ontmoeten.
projecten binnen genoemde thema’s ondersteund
worden.
In 2005 zullen voor de thema’s sport, multiculturele
samenleving en vrijwilligers en het nieuwe thema
veiligheid, uitvoeringsprogramma’s worden opgesteld.
Het thema armoedebestrijding is nog niet nader
uitgewerkt in afwachting van de uitwerking van dit thema
in het werkplan van PS.
Vergroting cultuurbereik & cultuureducatie
Invoeren van een Brabantpas waarmee mensen met
Bij het ministerie van OC&W is de aanvraag rijksbijdrage
een laag inkomen voordelig gebruik kunnen maken
Actieplan Cultuurbereik 2005 – 2008 ingediend. De
van o.a. culturele evenementen
bestaande beleidsregel actieplan cultuurbereik zal, aan de
hand van de evaluatie van het actieplan 2001 – 2004 en
aan de hand van het provinciale cultuurbeleid, in 2005
worden aangepast. In 2004 is een start gemaakt met de
ontwikkeling van lokale of regionaal werkende
41

marktplaatsen voor cultuureducatie, scholing van
educatoren, productontwikkeling en wordt de nadruk
gelegd op erfgoededucatie.
07.06
Media
Cultuur
Cultuur, Kunsten &
Eind 2000 heeft de provincie het voortouw genomen het
De provincie heeft een regierol bij de herindeling van het
Media
Brabantse stelsel van openbare bibliotheken te
openbaar bibliotheekwerk. Ondanks de gewenste
herstructureren. Doel daarvan is te komen tot een
schaalvergroting, blijven bibliotheken als breed
samenhangend stelsel dat het mogelijk maakt om de
georiënteerde, laagdrempelige voorzieningen voor velen
komende decennia hoogwaardige, toekomstbestendige
een betrouwbare toegang tot de informatiemarkt.
bibliotheekvoorzieningen te hebben. De andere stap
betreft de vormgeving van een bibliotheeknetwerk
gevormd door de basisbibliotheken en de PBC nieuwe
stijl, met als doel het verhogen van de kwaliteit, het
verbeteren van de service aan de gebruiker en het
beperken van de kosten.

Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen
Ruimtelijke
Deze begrotingsproductgroep bevat alle activiteiten
Ruimtelijke ordening en wonen
Ordening
binnen de provinciale organisatie die verband houden
Hierbij wordt aandacht gegeven aan de zorg voor de
speciaal aandacht besteden aan de bouw van
met ruimtelijke planvorming waarvoor het initiatief dan
positie van ouderen en starters op de woningmarkt in de
betaalbare woningen.
42

Provincie zou de lokale situatie en de achter-
08.90
wel de regierol bij de provincie ligt. Ook de strategische
kleine kernen van het landelijke gebied, vooral voor
Planontwikkeling
beleidsontwikkeling. Het betreft de volgende
degenen met een laag inkomen. De gemeenten worden
gronden daarvan meer als uitgangspunt kunnen
activiteiten: geactualiseerd Streekplan,
gestimuleerd om voor deze groepen maatwerk te
nemen en meer ruimte moeten bieden aan
streekplanuitwerkingsplannen, inspanningen t.b.v. nota
leveren. De provincie nodigt hen uit met een
Ruimte van het ministerie van VROM, fundamentele
onderbouwd plan te komen dat aangeeft hoeveel
herziening van de Wet Ruimtelijke Ordening en het
woningen, voor welke doelgroepen, in welke prijsklasse,
opstellen van beleidsnota’s.
op welke locatie moeten worden gebouwd.
Revitalisering
Deze productgroep richt zich op de vitaliteit van de
Revitalisering landelijk gebied/Reconstructie
landelijk gebied
economie en beoogt bij te dragen aan een transitieproces
Buitengebied
in de Brabantse landbouw. De verbreding heeft
In dit kader geeft de provincie, gelet op de prioriteiten
09.02
betrekking op het verschaffen van een breder economisch
van het Rijk, voorrang aan onder meer de economische
Verbreding en
draagvlak voor de landbouwbedrijven dan alleen primaire
ontwikkeling en behoud van de leefbaarheid in het
Verduurzaming
agrarische productie. Te denken valt aan o.m. agro-
landelijke gebied.
innovaties.

Aandacht voor de lange procedures. Bezien of
procedures gelijktijdig kunnen lopen.

Creëren van mogelijkheden voor het
verbreden van het inkomen van agrariërs
toerisme, agrarisch natuurbeheer, zorglandbouw en de
productie en verkoop van streekproducten. De
verduurzaming heeft betrekking op het duurzamer
(milieuvriendelijker) maken van de primaire productie.
Wonen
Dit product bestaat uit subsidies en projecten ter
Ruimtelijke ordening en wonen

Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen
uitvoering van het woonbeleid en ter bevordering van de
Hierbij wordt aandacht gegeven aan de zorg voor de
speciaal aandacht besteden aan de bouw van
10.02
stedelijke vernieuwing. Het betreft onder meer
positie van ouderen en starters op de woningmarkt in de
betaalbare woningen voor starters en ouderen.
Subsidies en projecten
stimulering van het bouwen van woningen in het
kleine kernen van het landelijke gebied, vooral voor
algemeen of voor specifieke categorieën van burgers
degenen met een laag inkomen. De gemeenten worden
43
(zoals ouderen, jongeren, statushouders).
gestimuleerd om voor deze groepen maatwerk te
leveren. De provincie nodigt hen uit met een
onderbouwd plan te komen dat aangeeft hoeveel
woningen, voor welke doelgroepen, in welke prijsklasse,
op welke locatie moeten worden gebouwd.
Overige

Zorgen dat armoedeproblematiek op de politieke
agenda komt en blijft.
categorieën

Bij het rijk aandringen op erkenning van
armoedeproblematiek en de gevolgen ervan.

De onbedoelde gevolgen van het rijksbeleid bij het
rijk signaleren.

Bij gemeenten aandringen op erkenning van de
problematiek en op een adequate aanpak er van.

T.b.v. een lokale inkleuring van de
armoedeproblematiek periodiek een Brabantbreed
onderzoek laten uitvoeren.

Volgen armoedebeleid Brabantse gemeenten d.m.v.
benchmark.

Voorbeelden succesvol gebleken projecten
uitdragen.

Gemeenten stimuleren een automatisch
kwijtscheldingsbeleid te voeren (Waterschappen,
Essent).
44

Meer budget vrijmaken voor ondersteuning van
zelforganisaties via BUS.

Acties gericht op het doorbreken van het taboe op
armoede

Inzet van steunfuncties t.b.v. armoede op basis van
concrete opdrachten van de provincie
45
3
Bijlagen
3.1
Definities inkomen
3.1.1
Lage inkomensgrens
Een veelgebruikte maat om een inschatting te verkrijgen van de armoede in Nederland,
is de door het CBS gehanteerde lage-inkomensgrens. Het begrip ‘laag inkomen’ is
afgeleid van het besteedbaar inkomen, verminderd met eventueel te ontvangen
huursubsidie. Het is een maat die vooral geschikt is voor vergelijkingen in de tijd en
tussen bevolkingsgroepen. In de omschrijving van deze maat gaat het om koopkracht (=
beschikbaar inkomen – huursubsidie). Door deze omschrijving is de grens voor alle jaren
en alle huishoudens gelijk. De hoogte van de grens is vastgesteld op grond van het
bijstandsniveau van een huishouden in 1979. In dat jaar lag de koopkracht van de bijstand
namelijk op het hoogste punt. Door te indexeren kan, rekening houdend met de inflatie,
nagegaan worden of de armoede in Nederland toe- of afneemt en welke verschillen
bestaan tussen bevolkingsgroepen.
In 2001 lag de grens voor lage inkomens op € 9.600,- voor alleenstaanden.
De lage-inkomensgrens21
Bedragen in 2001:
Alleenstaand:
€ 9.600 per jaar (€ 800 euro per maand)
Echtpaar zonder kinderen: € 13.300 per jaar (€ 1.108 per maand)
Echtpaar met 1 kind:
€ 16.100 per jaar (€ 1.342 per maand)
Echtpaar met 2 kinderen: € 18.100 per jaar (€ 1.508 per maand)
Eenoudergezin 1 kind
€ 12.600 per jaar (€ 1.050 per maand)
Eenoudergezin 2 kinderen € 14.500 per jaar (€ 1.208 per maand)
3.1.2
Sociaal minimum
Een andere grens om de omvang van armoede vast te stellen is het vastgesteld sociaal
minimuminkomen, ook wel de beleidsmatige grens van het inkomen genoemd. Het
sociaal minimum is het wettelijk bestaansminimum dat in de politieke besluitvorming is
vastgelegd. De beleidsmatige grens is bepaald op 105% van de bijstandsuitkering, zodat
ook huishoudens met een minimumuitkering en aanvullende geringe inkomsten uit
arbeid of vermogen tot de minima worden gerekend. In 2001 lag voor een alleenstaande
de grens op € 8.800 per jaar .
De beleidsmatige grens ligt lager dan de lage-inkomensgrens, omdat de ontwikkeling
van de bijstandsuitkering meestal achterblijft bij de inflatie. Omdat deze grens niet
wordt gecorrigeerd voor de inflatie zegt het weinig over de koopkrachtontwikkeling.
Het nadeel van het sociaal minimum als maat is dus dat het minder zegt over de
koopkracht van burgers dan het lage inkomen dat doet.
21
46
SCP, Armoedemonitor 2003 a.w.
Het sociaal minimum is bepaald op 105% van het sociaal minimum.
Bedragen in 2001:
Alleenstaand:
€ 8.800 per jaar (€ 733 euro per maand)
Echtpaar zonder kinderen: € 12.400 per jaar (€ 1.033 per maand)
Echtpaar met 1 kind:
€ 13.500 per jaar (€ 1.125 per maand)
Echtpaar met 2 kinderen: € 14.400 per jaar (€ 1.200 per maand)
Eenoudergezin 1 kind
€ 12.300 per jaar (€ 1.025 per maand)
Eenoudergezin 2 kinderen € 13.300 per jaar (€ 1.108 per maand)
47
3.2
3.2.1
Armoede in Brabant in cijfers
Overzicht per gemeente van huishoudens met lage inkomens in relatieve
aantallen
Onderstaande gegevens zijn door het PON berekend.
% Huishoudens met
% Huishoudens met
% Huishoudens met
laag inkomen
inkomen tot 105%
langdurig (>= 4 jaar)
van het sociaal
een inkomen tot
minimum
105% van het sociaal
minimum
Aalburg
9,8
7,2
2,3
Alphen-Chaam
6,8
5,2
1,6
Asten
9,9
7,1
2,4
Baarle-Nassau
13,4
9,9
3,1
Bergeijk
10,4
7,6
2,7
Bergen op Zoom
11,2
8,1
3,1
Bernheze
9,2
6,7
2,1
Best
9,2
6,7
2,4
Bladel
8,6
6,1
2,1
Boekel
10
7,4
3
Boxmeer
9,2
6,6
2,3
Boxtel
10,1
7,1
2,5
Breda
11,4
8,4
3,2
Cranendonck
9,6
6,8
2,5
Cuijk
11,1
8,1
2,9
Deurne
9,1
6,5
2,4
Dongen
8,7
6,2
2,4
Drimmelen
6,6
5
1,8
Eersel
8,1
5,7
1,7
Eindhoven
12,4
9
3,3
Etten-Leur
9,9
7,1
2,7
Geertruidenberg
8,2
5,8
2,2
Geldrop
9,3
6,8
2,5
Gemert-Bakel
11,6
8,4
3
Gilze en Rijen
8,5
6,1
2,2
Goirle
8,5
6,1
2,2
Grave
8,3
5,9
2
Haaren
8,2
6,1
2,1
Halderberge
8
6
2,3
Heeze-Leende
7,2
5,2
2
Helmond
14,5
10,5
4
Hertogenbosch 's
11,5
8,3
3,1
Heusden
9
6,6
2,6
Hilvarenbeek
8,1
6,1
2,2
Laarbeek
8,8
6,4
2,4
Landerd
10,8
7,9
2,9
48
Lith
10,2
7,4
2,2
Loon op Zand
9,9
6,9
2,6
Maasdonk
8,2
6,1
2
Mierlo
9,9
7,2
2,9
Mill en Sint Hubert
10,3
7,4
2,8
Moerdijk
8
5,8
2
Noord-Brabant totaal
10,4
7,5
2,8
Nuenen c.a.
7,2
5,3
1,9
Oirschot
7,8
5,7
1,7
Oisterwijk
11,4
8,2
3,3
Oosterhout
9,2
6,6
2,6
Oss
10,5
7,6
2,8
Reusel-De Mierden
9,1
6,6
2,3
Roosendaal
11,8
8,6
3,2
Rucphen
10,2
7,7
3
Schijndel
8,9
6,4
2,4
Sint Anthonis
9,1
6,6
2,3
Sint-Michielsgestel
8,3
6
2,1
Sint-Oedenrode
9,9
7,1
2,2
Someren
9,6
6,9
2,4
Son en Breugel
6,6
4,7
1,5
Steenbergen
8,6
6,4
2,1
Tilburg
13,4
9,6
3,7
Uden
9,1
6,4
2,3
Valkenswaard
9,4
6,9
2,8
Veghel
7,6
5,4
1,9
Veldhoven
8,5
6,1
2,2
Vught
7,8
5,5
1,9
Waalre
8
5,9
2,3
Waalwijk
10,9
7,8
3,2
Werkendam
7,4
5,4
2
Woensdrecht
8,2
6,1
2,2
Woudrichem
9,2
6,5
2,3
Zundert
8,7
6,5
2,5
49
3.2.2
Overzicht per gemeente van huishoudens met lage inkomens in absolute
aantallen
Onderstaande gegevens zijn door het PON berekend met behulp van de COELOwebsite.
Bergen op Zoom
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
301
249
280
314
35
Werknemers
602
318
484
693
29
Bijstand/Werkloos
785
686
790
851
298
Arbeidsongeschikt
338
196
323
400
69
Pensioenontvanger
992
749
1439
2035
447
Niet ingedeeld
123
82
98
106
8
Totaal
3141
2280
3413
4399
885
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Breda
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
778
642
723
812
89
Werknemers
1616
853
1299
1861
78
Bijstand/Werkloos
2583
2258
2599
2801
980
Arbeidsongeschikt
871
505
832
1031
178
Pensioenontvanger
2300
1736
3337
4717
1035
Niet ingedeeld
347
232
276
298
22
Totaal
8495
6227
9066
11521
2383
* langdurig betekent vier jaar of langer.
50
Tilburg
Huishoudens Huishoudens met
met 'laag
inkomen tot .. % van
inkomen'
het sociaal minimum
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
105% 115% 125% soc.min.
2002
Zelfstandigen
740
611
687
772
85
Werknemers
2575
1359
2070
2966
124
Bijstand/Werkloos
3548
3102
3570
3848
1346
Arbeidsongeschikt
1411
819
1348
1669
289
Pensioenontvanger
3077
2323
4464
6311
1385
Niet ingedeeld
672
449
535
578
43
Totaal
12023
8663
12674 16144 3272
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Hertogenbosch
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
515
425
478
537
59
Werknemers
1405
742
1129
1618
67
Bijstand/Werkloos
2057
1798
2070
2231
780
Arbeidsongeschikt
771
447
737
912
158
Pensioenontvanger
1677
1266
2433
3439
755
Niet ingedeeld
357
239
284
307
23
Totaal
6782
4917
7131
9045
1842
* langdurig betekent vier jaar of langer.
51
Eindhoven
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
877
724
815
915
101
Werknemers
2490
1314
2002
2868
119
Bijstand/Werkloos
3900
3409
3924
4230
1480
Arbeidsongeschikt
1463
849
1398
1731
300
Pensioenontvanger
2735
2065
3968
5609
1231
Niet ingedeeld
772
516
615
664
49
Totaal
12237
8878
12721
16017
3280
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Helmond
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
373
308
346
389
43
Werknemers
1000
528
804
1152
48
Bijstand/Werkloos
1524
1332
1533
1653
578
Arbeidsongeschikt
567
329
542
671
116
Pensioenontvanger
1383
1044
2006
2836
623
Niet ingedeeld
251
168
200
216
16
Totaal
5098
3709
5432
6917
1424
* langdurig betekent vier jaar of langer.
52
Etten-Leur
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
193
159
179
201
22
Werknemers
275
145
221
317
13
Bijstand/Werkloos
348
304
350
377
132
Arbeidsongeschikt
229
133
219
271
47
Pensioenontvanger
439
331
637
900
198
Niet ingedeeld
43
29
34
37
3
Totaal
1527
1102
1640
2104
415
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Oosterhout
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
181
149
168
189
21
Werknemers
423
223
340
487
20
Bijstand/Werkloos
463
405
466
502
176
Arbeidsongeschikt
233
135
223
276
48
Pensioenontvanger
685
517
994
1405
308
Niet ingedeeld
40
27
32
34
3
Totaal
2025
1457
2222
2893
575
* langdurig betekent vier jaar of langer.
53
Roosendaal
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
377
311
350
393
43
Werknemers
817
431
657
941
39
Bijstand/Werkloos
1050
918
1056
1139
398
Arbeidsongeschikt
357
207
341
422
73
Pensioenontvanger
1051
793
1525
2156
473
Niet ingedeeld
175
117
139
150
11
Totaal
3827
2778
4069
5202
1038
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Dongen
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
110
91
102
115
13
Werknemers
190
100
153
219
9
Bijstand/Werkloos
110
96
111
119
42
Arbeidsongeschikt
71
41
68
84
15
Pensioenontvanger
357
269
518
732
161
Niet ingedeeld
21
14
17
18
1
Totaal
859
612
968
1287
240
* langdurig betekent vier jaar of langer.
54
Goirle
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
80
66
74
83
9
Werknemers
170
90
137
196
8
Bijstand/Werkloos
142
124
143
154
54
Arbeidsongeschikt
61
35
58
72
12
Pensioenontvanger
235
177
341
482
106
Niet ingedeeld
42
28
33
36
3
Totaal
730
521
786
1024
192
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Waalwijk
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
159
131
148
166
18
Werknemers
329
174
264
379
16
Bijstand/Werkloos
388
339
390
421
147
Arbeidsongeschikt
275
160
263
325
56
Pensioenontvanger
777
587
1127
1594
350
Niet ingedeeld
66
44
53
57
4
Totaal
1994
1434
2245
2941
592
* langdurig betekent vier jaar of langer.
55
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125% soc.min.
Zelfstandigen
274
226
255
286
31
Werknemers
650
343
522
749
31
Bijstand/Werkloos
804
703
809
872
305
Arbeidsongeschikt
358
208
342
424
73
Pensioenontvanger
741
559
1075
1520
334
Niet ingedeeld
119
80
95
102
8
Totaal
2946
2119
3098
3952
782
Oss
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Uden
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
110
91
102
115
13
Werknemers
413
218
332
476
20
Bijstand/Werkloos
322
282
324
349
122
Arbeidsongeschikt
165
96
158
195
34
Pensioenontvanger
402
303
583
824
181
Niet ingedeeld
57
38
45
49
4
Totaal
1469
1028
1544
2008
373
* langdurig betekent vier jaar of langer.
56
Vught
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
120
99
111
125
14
Werknemers
211
111
170
243
10
Bijstand/Werkloos
131
115
132
142
50
Arbeidsongeschikt
90
52
86
106
18
Pensioenontvanger
233
176
338
478
105
Niet ingedeeld
26
17
21
22
2
Totaal
811
570
858
1117
199
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Best
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
113
93
105
118
13
Werknemers
217
115
174
250
10
Bijstand/Werkloos
254
222
256
275
96
Arbeidsongeschikt
63
37
60
75
13
Pensioenontvanger
274
207
397
562
123
Niet ingedeeld
69
46
55
59
4
Totaal
990
719
1048
1339
260
* langdurig betekent vier jaar of langer.
57
Geldrop
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
111
92
103
116
13
Werknemers
233
123
187
268
11
Bijstand/Werkloos
296
259
298
321
112
Arbeidsongeschikt
113
66
108
134
23
Pensioenontvanger
324
245
470
665
146
Niet ingedeeld
57
38
45
49
4
Totaal
1134
822
1212
1552
309
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Mierlo
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
40
33
37
42
5
Werknemers
50
26
40
58
2
Bijstand/Werkloos
86
75
87
93
33
Arbeidsongeschikt
83
48
79
98
17
Pensioenontvanger
135
102
196
277
61
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
Totaal
394
285
439
568
117
* langdurig betekent vier jaar of langer.
58
Ravenstein
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
40
33
37
42
5
Werknemers
80
42
64
92
4
Bijstand/Werkloos
44
38
44
48
17
Arbeidsongeschikt
19
11
18
22
4
Pensioenontvanger
112
85
162
230
50
Niet ingedeeld
14
9
11
12
1
Totaal
309
219
338
446
80
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Valkenswaard
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
119
98
111
124
14
Werknemers
189
100
152
218
9
Bijstand/Werkloos
268
234
270
291
102
Arbeidsongeschikt
144
84
138
170
29
Pensioenontvanger
475
359
689
974
214
Niet ingedeeld
38
25
30
33
2
Totaal
1233
900
1389
1810
370
* langdurig betekent vier jaar of langer.
59
Veldhoven
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
182
150
169
190
21
Werknemers
293
155
236
337
14
Bijstand/Werkloos
350
306
352
380
133
Arbeidsongeschikt
236
137
226
279
48
Pensioenontvanger
338
255
490
693
152
Niet ingedeeld
65
43
52
56
4
Totaal
1464
1046
1524
1935
372
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Alphen-Chaam
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
110
91
102
115
13
Werknemers
20
11
16
23
1
Bijstand/Werkloos
19
17
19
21
7
Arbeidsongeschikt
8
5
8
9
2
Pensioenontvanger
71
54
103
146
32
Niet ingedeeld
11
7
9
9
1
Totaal
239
184
257
323
55
* langdurig betekent vier jaar of langer.
60
Baarle-Nassau
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
122
101
113
127
14
Werknemers
61
32
49
70
3
Bijstand/Werkloos
47
41
47
51
18
Arbeidsongeschikt
19
11
18
22
4
Pensioenontvanger
94
71
136
193
42
Niet ingedeeld
11
7
9
9
1
Totaal
354
263
373
473
82
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Drimmelen
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
169
140
157
176
19
Werknemers
89
47
72
103
4
Bijstand/Werkloos
130
114
131
141
49
Arbeidsongeschikt
60
35
57
71
12
Pensioenontvanger
225
170
326
461
101
Niet ingedeeld
4
3
3
3
0
Totaal
677
508
746
956
187
* langdurig betekent vier jaar of langer.
61
Geertruidenberg
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
89
73
83
93
10
Werknemers
119
63
96
137
6
Bijstand/Werkloos
125
109
126
136
47
Arbeidsongeschikt
141
82
135
167
29
Pensioenontvanger
191
144
277
392
86
Niet ingedeeld
18
12
14
15
1
Totaal
683
484
730
940
179
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Halderberge
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
179
148
166
187
21
Werknemers
119
63
96
137
6
Bijstand/Werkloos
239
209
240
259
91
Arbeidsongeschikt
69
40
66
82
14
Pensioenontvanger
292
220
424
599
131
Niet ingedeeld
36
24
29
31
2
Totaal
934
704
1021
1295
265
* langdurig betekent vier jaar of langer.
62
Moerdijk
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
210
173
195
219
24
Werknemers
240
127
193
276
12
Bijstand/Werkloos
222
194
223
241
84
Arbeidsongeschikt
105
61
100
124
22
Pensioenontvanger
315
238
457
646
142
Niet ingedeeld
69
46
55
59
4
Totaal
1161
839
1224
1566
288
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Rucphen
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
150
124
139
157
17
Werknemers
90
48
72
104
4
Bijstand/Werkloos
225
197
226
244
85
Arbeidsongeschikt
101
59
97
119
21
Pensioenontvanger
309
233
448
634
139
Niet ingedeeld
36
24
29
31
2
Totaal
911
684
1012
1288
269
* langdurig betekent vier jaar of langer.
63
Steenbergen
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
230
190
214
240
26
Werknemers
130
69
104
150
6
Bijstand/Werkloos
135
118
136
146
51
Arbeidsongeschikt
71
41
68
84
15
Pensioenontvanger
221
167
321
453
99
Niet ingedeeld
21
14
17
18
1
Totaal
808
599
859
1091
199
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Werkendam
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
150
124
139
157
17
Werknemers
110
58
88
127
5
Bijstand/Werkloos
114
100
115
124
43
Arbeidsongeschikt
82
48
78
97
17
Pensioenontvanger
236
178
342
484
106
Niet ingedeeld
19
13
15
16
1
Totaal
711
520
778
1004
190
* langdurig betekent vier jaar of langer.
64
Woensdrecht
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
183
151
170
191
21
Werknemers
102
54
82
117
5
Bijstand/Werkloos
114
100
115
124
43
Arbeidsongeschikt
62
36
59
73
13
Pensioenontvanger
255
192
370
523
115
Niet ingedeeld
17
11
14
15
1
Totaal
733
544
809
1043
198
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Woudrichem
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
91
75
85
95
10
Werknemers
101
53
81
116
5
Bijstand/Werkloos
39
34
39
42
15
Arbeidsongeschikt
60
35
57
71
12
Pensioenontvanger
172
130
250
353
77
Niet ingedeeld
21
14
17
18
1
Totaal
484
341
529
695
121
* langdurig betekent vier jaar of langer.
65
Zundert
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
170
140
158
177
19
Werknemers
60
32
48
69
3
Bijstand/Werkloos
95
83
96
103
36
Arbeidsongeschikt
79
46
75
93
16
Pensioenontvanger
257
194
373
527
116
Niet ingedeeld
20
13
16
17
1
Totaal
681
508
766
987
192
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Aalburg
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
121
100
112
126
14
Werknemers
60
32
48
69
3
Bijstand/Werkloos
39
34
39
42
15
Arbeidsongeschikt
16
9
15
19
3
Pensioenontvanger
131
99
190
269
59
Niet ingedeeld
35
23
28
30
2
Totaal
402
297
433
555
96
* langdurig betekent vier jaar of langer.
66
Gilze en Rijen
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
141
116
131
147
16
Werknemers
192
101
154
221
9
Bijstand/Werkloos
123
108
124
133
47
Arbeidsongeschikt
60
35
57
71
12
Pensioenontvanger
280
211
406
574
126
Niet ingedeeld
21
14
17
18
1
Totaal
817
586
889
1165
212
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Hilvarenbeek
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
131
108
122
137
15
Werknemers
50
26
40
58
2
Bijstand/Werkloos
50
44
50
54
19
Arbeidsongeschikt
30
17
29
35
6
Pensioenontvanger
164
124
238
336
74
Niet ingedeeld
18
12
14
15
1
Totaal
443
332
493
636
118
* langdurig betekent vier jaar of langer.
67
Loon op Zand
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
130
107
121
136
15
Werknemers
190
100
153
219
9
Bijstand/Werkloos
69
60
69
75
26
Arbeidsongeschikt
110
64
105
130
23
Pensioenontvanger
333
251
483
683
150
Niet ingedeeld
38
25
30
33
2
Totaal
870
609
961
1275
225
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Oisterwijk
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
149
123
138
155
17
Werknemers
199
105
160
229
10
Bijstand/Werkloos
114
100
115
124
43
Arbeidsongeschikt
118
68
113
140
24
Pensioenontvanger
510
385
740
1046
230
Niet ingedeeld
44
29
35
38
3
Totaal
1134
811
1301
1732
326
* langdurig betekent vier jaar of langer.
68
Bernheze
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
240
198
223
250
28
Werknemers
210
111
169
242
10
Bijstand/Werkloos
152
133
153
165
58
Arbeidsongeschikt
81
47
77
96
17
Pensioenontvanger
227
171
329
466
102
Niet ingedeeld
39
26
31
34
2
Totaal
949
686
982
1252
217
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Boekel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
70
58
65
73
8
Werknemers
50
26
40
58
2
Bijstand/Werkloos
37
32
37
40
14
Arbeidsongeschikt
12
7
11
14
2
Pensioenontvanger
153
115
222
314
69
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
Totaal
322
239
376
499
96
* langdurig betekent vier jaar of langer.
69
Boxmeer
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
161
133
150
168
18
Werknemers
201
106
162
232
10
Bijstand/Werkloos
129
113
130
140
49
Arbeidsongeschikt
52
30
50
62
11
Pensioenontvanger
439
331
637
900
198
Niet ingedeeld
45
30
36
39
3
Totaal
1027
743
1163
1540
288
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Cuijk
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
152
126
141
159
17
Werknemers
202
107
162
233
10
Bijstand/Werkloos
270
236
272
293
102
Arbeidsongeschikt
104
60
99
123
21
Pensioenontvanger
293
221
425
601
132
Niet ingedeeld
61
41
49
52
4
Totaal
1082
791
1148
1461
287
* langdurig betekent vier jaar of langer.
70
Grave
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
70
58
65
73
8
Werknemers
70
37
56
81
3
Bijstand/Werkloos
81
71
82
88
31
Arbeidsongeschikt
70
41
67
83
14
Pensioenontvanger
92
69
133
189
41
Niet ingedeeld
26
17
21
22
2
Totaal
409
293
424
535
100
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Haaren
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
120
99
111
125
14
Werknemers
70
37
56
81
3
Bijstand/Werkloos
56
49
56
61
21
Arbeidsongeschikt
21
12
20
25
4
Pensioenontvanger
136
103
197
279
61
Niet ingedeeld
7
5
6
6
0
Totaal
410
305
447
576
104
* langdurig betekent vier jaar of langer.
71
Heusden
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
210
173
195
219
24
Werknemers
270
143
217
311
13
Bijstand/Werkloos
271
237
273
294
103
Arbeidsongeschikt
151
88
144
179
31
Pensioenontvanger
546
412
792
1120
246
Niet ingedeeld
23
15
18
20
1
Totaal
1471
1068
1639
2142
418
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Landerd
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
140
116
130
146
16
Werknemers
80
42
64
92
4
Bijstand/Werkloos
34
30
34
37
13
Arbeidsongeschikt
50
29
48
59
10
Pensioenontvanger
233
176
338
478
105
Niet ingedeeld
23
15
18
20
1
Totaal
560
408
633
832
149
* langdurig betekent vier jaar of langer.
72
Lith
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
80
66
74
83
9
Werknemers
50
26
40
58
2
Bijstand/Werkloos
26
23
26
28
10
Arbeidsongeschikt
11
6
11
13
2
Pensioenontvanger
61
46
88
125
27
Niet ingedeeld
11
7
9
9
1
Totaal
239
175
248
317
52
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Maasdonk
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
89
73
83
93
10
Werknemers
49
26
39
56
2
Bijstand/Werkloos
34
30
34
37
13
Arbeidsongeschikt
16
9
15
19
3
Pensioenontvanger
112
85
162
230
50
Niet ingedeeld
26
17
21
22
2
Totaal
326
240
355
457
81
* langdurig betekent vier jaar of langer.
73
Mill en Sint Hubert
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
89
73
83
93
10
Werknemers
79
42
64
91
4
Bijstand/Werkloos
25
22
25
27
9
Arbeidsongeschikt
50
29
48
59
10
Pensioenontvanger
185
140
268
379
83
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
Totaal
428
306
487
650
117
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Schijndel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
101
83
94
105
12
Werknemers
162
86
130
187
8
Bijstand/Werkloos
167
146
168
181
63
Arbeidsongeschikt
102
59
97
121
21
Pensioenontvanger
236
178
342
484
106
Niet ingedeeld
30
20
24
26
2
Totaal
798
572
856
1104
212
* langdurig betekent vier jaar of langer
74
Sint Anthonis
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
101
83
94
105
12
Werknemers
91
48
73
105
4
Bijstand/Werkloos
29
25
29
31
11
Arbeidsongeschikt
11
6
11
13
2
Pensioenontvanger
145
109
210
297
65
Niet ingedeeld
6
4
5
5
0
Totaal
383
277
422
557
95
* langdurig betekent vier jaar of langer
Sint-Michielsgestel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
191
158
177
199
22
Werknemers
191
101
154
220
9
Bijstand/Werkloos
124
108
125
134
47
Arbeidsongeschikt
60
35
57
71
12
Pensioenontvanger
297
224
431
609
134
Niet ingedeeld
9
6
7
8
1
Totaal
872
632
951
1242
225
* langdurig betekent vier jaar of langer.
75
Sint-Oedenrode
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
191
158
177
199
22
Werknemers
130
69
104
150
6
Bijstand/Werkloos
61
53
61
66
23
Arbeidsongeschikt
81
47
77
96
17
Pensioenontvanger
166
125
241
340
75
Niet ingedeeld
1
1
1
1
0
Totaal
630
453
662
852
143
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Veghel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
191
158
177
199
22
Werknemers
241
127
194
278
12
Bijstand/Werkloos
139
122
140
151
53
Arbeidsongeschikt
101
59
97
119
21
Pensioenontvanger
328
248
476
673
148
Niet ingedeeld
34
23
27
29
2
Totaal
1034
735
1110
1449
257
* langdurig betekent vier jaar of langer.
76
Asten
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
120
99
111
125
14
Werknemers
120
63
96
138
6
Bijstand/Werkloos
79
69
79
86
30
Arbeidsongeschikt
61
35
58
72
12
Pensioenontvanger
177
134
257
363
80
Niet ingedeeld
31
21
25
27
2
Totaal
588
421
627
811
144
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Bergeijk
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
150
124
139
157
17
Werknemers
130
69
104
150
6
Bijstand/Werkloos
95
83
96
103
36
Arbeidsongeschikt
51
30
49
60
10
Pensioenontvanger
236
178
342
484
106
Niet ingedeeld
38
25
30
33
2
Totaal
700
509
761
986
179
* langdurig betekent vier jaar of langer.
77
Bladel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
119
98
111
124
14
Werknemers
149
79
120
172
7
Bijstand/Werkloos
68
59
68
74
26
Arbeidsongeschikt
61
35
58
72
12
Pensioenontvanger
204
154
296
418
92
Niet ingedeeld
4
3
3
3
0
Totaal
605
428
656
864
151
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Cranendonck
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
120
99
111
125
14
Werknemers
170
90
137
196
8
Bijstand/Werkloos
141
123
142
153
53
Arbeidsongeschikt
104
60
99
123
21
Pensioenontvanger
226
171
328
464
102
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
Totaal
761
543
817
1061
198
* langdurig betekent vier jaar of langer.
78
Deurne
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
160
132
149
167
18
Werknemers
240
127
193
276
12
Bijstand/Werkloos
199
174
200
216
75
Arbeidsongeschikt
110
64
105
130
23
Pensioenontvanger
343
259
498
703
154
Niet ingedeeld
37
25
29
32
2
Totaal
1089
780
1174
1525
285
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Eersel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
120
99
111
125
14
Werknemers
150
79
121
173
7
Bijstand/Werkloos
97
85
98
105
37
Arbeidsongeschikt
51
30
49
60
10
Pensioenontvanger
94
71
136
193
42
Niet ingedeeld
36
24
29
31
2
Totaal
548
388
543
687
113
* langdurig betekent vier jaar of langer.
79
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125% soc.min.
Zelfstandigen
221
182
205
231
25
Werknemers
231
122
186
266
11
Bijstand/Werkloos
223
195
224
242
85
Arbeidsongeschikt
142
82
136
168
29
Pensioenontvanger
348
263
505
714
157
Niet ingedeeld
30
20
24
26
2
Totaal
1195
865
1280
1646
309
Gemert-Bakel
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Laarbeek
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125%
soc.min.
Zelfstandigen
130
107
121
136
15
Werknemers
80
42
64
92
4
Bijstand/Werkloos
111
97
112
120
42
Arbeidsongeschikt
142
82
136
168
29
Pensioenontvanger
228
172
331
468
103
Niet ingedeeld
17
11
14
15
1
Totaal
708
512
777
998
194
* langdurig betekent vier jaar of langer.
80
Heeze-Leende
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
79
65
73
82
9
Werknemers
49
26
39
56
2
Bijstand/Werkloos
35
31
35
38
13
Arbeidsongeschikt
49
28
47
58
10
Pensioenontvanger
176
133
255
361
79
Niet ingedeeld
27
18
21
23
2
Totaal
415
301
472
619
116
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Nuenen c.a.
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125%
soc.min.
Zelfstandigen
129
107
120
135
15
Werknemers
129
68
104
149
6
Bijstand/Werkloos
132
115
133
143
50
Arbeidsongeschikt
52
30
50
62
11
Pensioenontvanger
198
149
287
406
89
Niet ingedeeld
15
10
12
13
1
Totaal
655
480
705
907
172
* langdurig betekent vier jaar of langer.
81
Oirschot
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
160
132
149
167
18
Werknemers
100
53
80
115
5
Bijstand/Werkloos
87
76
88
94
33
Arbeidsongeschikt
51
30
49
60
10
Pensioenontvanger
101
76
147
207
45
Niet ingedeeld
9
6
7
8
1
Totaal
508
373
519
652
113
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Reusel-De Mierden
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125%
soc.min.
Zelfstandigen
100
83
93
104
11
Werknemers
90
48
72
104
4
Bijstand/Werkloos
55
48
55
60
21
Arbeidsongeschikt
21
12
20
25
4
Pensioenontvanger
135
102
196
277
61
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
Totaal
401
292
436
569
102
* langdurig betekent vier jaar of langer.
82
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125% soc.min.
Zelfstandigen
111
92
103
116
13
Werknemers
131
69
105
151
6
Bijstand/Werkloos
96
84
97
104
36
Arbeidsongeschikt
58
34
55
69
12
Pensioenontvanger
205
155
297
420
92
Niet ingedeeld
44
29
35
38
3
Totaal
401
292
436
569
102
Someren
* langdurig betekent vier jaar of langer.
Son en Breugel
2002
Huishoudens Huishoudens met
Inkomen
met 'laag
inkomen tot .. % van het langdurig*
inkomen'
sociaal minimum
tot 105%
van
105% 115% 125%
soc.min.
Zelfstandigen
50
41
46
52
6
Werknemers
110
58
88
127
5
Bijstand/Werkloos
103
90
104
112
39
Arbeidsongeschikt
30
17
29
35
6
Pensioenontvanger
73
55
106
150
33
Niet ingedeeld
24
16
19
21
2
Totaal
390
278
392
496
91
* langdurig betekent vier jaar of langer.
83
Waalre
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
70
58
65
73
8
Werknemers
110
58
88
127
5
Bijstand/Werkloos
136
119
137
147
52
Arbeidsongeschikt
30
17
29
35
6
Pensioenontvanger
176
133
255
361
79
Niet ingedeeld
17
11
14
15
1
Totaal
539
396
588
758
151
*langdurig betekent vier jaar of langer.
Boxtel
Huishoudens Huishoudens met inkomen
met 'laag
tot .. % van het sociaal
inkomen'
minimum
2002
105%
115%
125%
Inkomen
langdurig*
tot 105%
van
soc.min.
Zelfstandigen
150
124
139
157
17
Werknemers
280
148
225
322
13
Bijstand/Werkloos
181
158
182
196
69
Arbeidsongeschikt
193
112
184
228
40
Pensioenontvanger
324
245
470
665
146
Niet ingedeeld
50
33
40
43
3
Totaal
1178
820
1241
1611
288
* langdurig betekent vier jaar of langer.
84
3.3
Europees beleid: Communautair programma ter aanmoediging van
samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale
uitsluiting (2002-2006)
3.3.1
Maatregel
Besluit nr. 50/2002/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 7
december 2001 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter
aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting
(2002-2006).
3.3.2
Samenvatting
Dit besluit stelt voor de periode 2002-2006 een communautair actieprogramma vast ter
aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale
uitsluiting.
3.3.3
Doelstellingen en middelen
Dit programma past in het kader van de open coördinatiemethode en steunt de
inspanningen voor samenwerking waardoor de EU en de lidstaten de doelmatigheid en
de efficiëntie van hun beleid ter bestrijding van sociale uitsluiting kunnen opvoeren.
De doelstellingen van deze samenwerking zijn een beter inzicht in het verschijnsel
sociale uitsluiting en armoede, gedachtewisselingen over het gevoerde beleid, en
ontwikkeling van het vermogen van de actoren om deze thema's effectief aan te pakken
en op een innovatieve manier te benaderen.
3.3.4
Acties van de EU
Om deze doelstellingen te bereiken, kunnen bepaalde acties van de EU in een
transnationaal kader worden uitgevoerd. De analyse en uitwisseling van indicatoren
inzake sociale uitsluiting en armoede en de bevordering van de dialoog tussen de
verschillende actoren zijn voorbeelden van acties die in dit kader kunnen plaatsvinden.
De Europese Commissie draagt zorg voor de uitvoering van de onder het programma
vallende acties van de EU. Zij wisselt regelmatig informatie en standpunten uit met nietgouvernementele organisaties en sociale partners en bevordert een actieve dialoog tussen
alle programmapartners. De Commissie neemt in samenwerking met de lidstaten ook de
nodige stappen om te zorgen voor het succes en de follow-up van de acties van de EU.
Het programma beschikt over een budget van € 85,04 miljoen, technische en
administratieve bijstand inbegrepen.
Wat de maatregelen voor de uitvoering van dit besluit betreft, wordt de Commissie
bijgestaan door een comité. Zo nodig werkt dat comité samen met andere betrokken
comités zoals het Comité voor sociale bescherming.
3.3.5
Samenhang en complementariteit
In samenwerking met de lidstaten zorgt de Commissie voor samenhang en
complementariteit van dit programma met andere communautaire, nationale, regionale
of lokale beleidsmaatregelen. De activiteiten ter bestrijding van sociale uitsluiting
moeten complementair blijven met de activiteiten op het gebied van de werkgelegenheid
85
en de actie van de EU in het kader van de Structuurfondsen en vooral het initiatief
EQUAL .
Na de uitbreiding is het programma ter bestrijding van sociale uitsluiting opengesteld
voor de deelname van de 25 lidstaten van de EU, de EVA/EER-landen (de landen van de
Europese Vrijhandelsassociatie/de Europese Economische Ruimte), de geassocieerde
landen van Midden- en Oost-Europa (Bulgarije en Roemenië) en Turkije.
In haar jaarlijks samenvattend verslag aan de Europese Raad brengt de Commissie verslag
uit over de algemene coherentie van het beleid ten aanzien van de sociale samenhang.
Het programma wordt vóór het einde van het derde jaar en aan het einde van het
programma geëvalueerd door de Commissie, die wordt bijgestaan door onafhankelijke
deskundigen. Tot slot legt de Commissie uiterlijk op 31 december 2006 een eindverslag
over de uitvoering van dit programma voor aan het Europees Parlement, de Europese
Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
3.3.6
Context
In zijn aanbevelingen 92/441/EEG en 92/442/EEG beval de Europese Raad de
lidstaten al aan het fundamentele recht van personen te erkennen en te garanderen op
inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden.
Op 1 maart 2000 stelde de Commissie in haar mededeling ‘Bouwen aan een solidair
Europa’ voor, om een nieuwe impuls te geven aan de samenwerking binnen de EU op
het gebied van de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede. De Europese Raad van
Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft sociale insluiting geïntegreerd in de algemene
strategie van de EU voor de komende tien jaar en kwam overeen dat het beleid op dit
gebied gebaseerd zal zijn op een open coördinatiemethode.
86
3.4
Korte beschrijving van gemeentelijke verordeningen
3.4.2
Verordening toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm
In de wet worden landelijke bijstandsnormen22 vastgelegd voor bepaalde groepen:
o jongeren;
o personen van 21-65 jaar;
o personen van 65 jaar en ouder;
o personen die in een inrichting verblijven.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en
gehuwden. Voor deze verschillende categorieën worden verschillende basisnormen
vastgelegd.
Voor de groep 21-65 jarigen is dat resp. 50%, 70% en 100% van het wettelijke
minimumloon (WML). Deze landelijke basisnormen kunnen voor alleenstaanden en
alleenstaande ouders worden verhoogd met een toeslag van maximaal 20% van het
WML. In de WWB is bepaald dat de landelijke normen door de gemeente kunnen
worden verlaagd en de toeslag kan ook lager worden vastgesteld dan het maximum. Dat
wordt geregeld in de verordening op het toeslagen- en verlagingenbeleid.
3.4.3
Verordening reïntegratiebeleid
Nieuw is de verplichting om een verordening over reïntegratie op te stellen. In deze
verordening worden enkele algemene rechten nader omschreven, zoals het recht op:
o een goede diagnose
o een passend aanbod
o goede begeleiding
o goede informatie over reïntegratie
o eigen keuze
o eigen initiatief
o een duurzame baan
o persoonlijke integriteit.
Het recht op bezwaar en beroep is wettelijk geregeld op grond van de Algemene wet
bestuursrecht.
In de verordening kan ook worden vastgelegd welke personen onder welke
omstandigheden recht hebben op ontheffing van de sollicitatieplicht. Voorgesteld wordt
zo’n ontheffing te geven aan personen met intensieve zorgtaken, aan personen die al zeer
vaak zijn afgewezen, aan personen die bezig zijn met een opleiding of zijn aangewezen op
sociale activering, aan personen voor wie het opleggen van sollicitatiedruk
onverantwoord is vanwege persoonlijke en sociale omstandigheden.
De verordening moet ook regels vastleggen betreffende het traject richting arbeid.
Daarbij kan gedacht worden aan zaken als de vrijlating van inkomsten uit arbeid, het
toekennen van een onbelaste premie van maximaal € 1.944 per jaar, het omschrijven van
algemeen geaccepteerde en duurzame arbeid, sociale activering, het stellen van regels
over gesubsidieerde arbeid en over werken met behoud van uitkering.
22
87
Kaderbrief Cliëntenraad & Sociale Alliantie, website VNG.
In deze verordening moet worden vastgelegd dat bijstandsgerechtigden die behoren tot
speciale doelgroepen verhoudingsgewijs in gelijke mate gebruik kunnen maken van het
reïntegratieaanbod. Dit geldt voor niet-bijstandsgerechtigden en mensen met een ANWuitkering.
3.4.4
Verordening verlaging uitkeringen (sancties)
De Wet Boeten- en Maatregelen wordt ingetrokken. Gemeenten krijgen de
bevoegdheid regels vast te stellen welke sancties wanneer worden opgelegd. Dat moet
op basis van een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. De sanctie wordt
opgelegd door het college van B&W.
Het College van B&W moet (individueel) de bijstand of de langdurigheidstoeslag
verlagen wanneer wordt geconstateerd dat een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de
verplichtingen houdt of onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont. Daarbij
wordt gedacht aan zaken als:
o door eigen schuld een baan verliezen;
o door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening (WW) verliezen;
o te weinig solliciteren;
o een gepast aanbod op werk afslaan;
o geen (juiste) of onvolledige informatie verstrekken die van belang is voor het
vaststellen van het recht op een uitkering.
3.4.5
Verordening bestrijding misbruik en fraude
De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor
de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand evenals van misbruik en
oneigenlijk gebruik van de wet. Hierbij moet de vraag worden gesteld wanneer iets valt
onder de verordening op de fraude en wanneer het eerder valt onder de verordening op
de sancties. Het gaat dan om evidente fraude, misbruik en bewust oneigenlijk gebruik
dat bestreden moet worden met de inhouding van de uitkering en de terugvordering van
wat te veel of ten onrechte betaald is.
Zowel het beleid op het gebied van de bestrijding van fraude en misbruik, als het
sanctiebeleid moeten voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.4.6
Verordening cliëntenparticipatie
De Kamer heeft per amendement in de WWB vastgelegd op welke wijze cliënten
inspraak krijgen over de uitvoering van de WWB. Cliëntenparticipatie is onmisbaar in
een uitvoeringsstructuur waarin de cliënt centraal staat.
De gemeente is verplicht per verordening nadere regels te stellen over
cliëntenparticipatie. Dit moet een uitwerking worden van wat de WWB voorschrijft
over periodiek overleg, inbreng bij agenda en adequate informatie. Punten die ook
moeten worden vastgelegd zijn:
de rechten en plichten van de belangenvertegenwoordiging van cliënten,
het beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten om een dergelijke vertegenwoordiging
op te zetten en in stand te houden,
88
het mogelijk maken van samenwerkingsverbanden met belangenvertegenwoordiging bij
andere uitvoeringsorganisaties.
89
3.5
Verslagen werkconferenties Armoede
In het kader van het armoedeonderzoek hebben de rapporteurs een aantal
werkconferenties georganiseerd. Doel van deze werkconferenties was tweeledig:
enerzijds het inkleuren van de tijdens het armoedeonderzoek verzamelde feiten (de
beleving van armoede) en anderzijds het formuleren van suggesties m.b.t. een mogelijke
rol van de provincie die kan rekenen op een draagvlak bij andere betrokkenen zoals
zelforganisaties, maatschappelijke organisaties, gemeenten en allochtone organisaties
(interactieve beleidsontwikkeling).
Voor de werkconferenties zijn tal van organisaties uitgenodigd met een zeer
uiteenlopende achtergrond. Hierbij is rekening gehouden met spreiding over de
provincie, organisaties die vanuit verschillende invalshoeken betrokken zijn bij armoede,
kerkelijke en niet-kerkelijke organisaties, professionele en vrijwilligersorganisaties, grote
en kleine gemeenten, enz. Aanvankelijk was het de bedoeling om drie werkconferenties
te organiseren. Toen bleek dat m.n. allochtone vertegenwoordigers afwezig waren bij de
eerste drie werkconferenties, is er voor hen apart een vierde werkconferentie
georganiseerd. De fracties van de staten hebben een uitnodiging gekregen om als
toehoorder aanwezig te zijn bij de werkconferenties.
Aan de deelnemers van de werkconferenties is een concept-versie van het
armoederapport toegezonden. Mede op basis van de uitkomsten van de
werkconferenties is het armoederapport aangepast en heeft het uiteindelijk de vorm
gekregen die u voor u hebt.
De opkomst is per werkconferentie nogal verschillend geweest. Steeds is er echter
sprake geweest van een levendige discussie. De weerslag van deze discussie treft u in het
navolgende aan.
90
3.5.2
Verslag 25 januari 2005 werkconferentie Armoede zelforganisaties
Aanwezig:
Instantie
Voedselbank Z.O. Brabant
Smalle beurs; vrouwen in de bijstand
Stichting WAO/WSW Advies Den
Bosch
Platform MOG Vught
Rapporteurs
Namens Provinciale Staten
Namens Provincie
Gespreksleider
Vertegenwoordigers
Jos Dijkers, Els Lemmen, José Witvliet en Kees
van Hasselt
Ephelyn ThongAyong en Silvia van Dam
Rens Reede
Elise Adriaanse, Maria Merkx
Brigite van Haaften, Joop van Hezik
Truus Houtepen, Willem Pas, Marije de Groot
en Franny van Opstal
Bert Bröcking, Jacqueline Odijk, Daniëlle
Gorgels en Paulien Feimann
Kees Bakker, Door De Wind Advies
Voorstelrondje:
Smalle beurs werkt voor vrouwen met een uitkering, zij geven voorlichting over wet- en
regelgeving aan een vaste cliëntenkring van circa 30 vrouwen. Op voorlichtingsavonden
komen meer mensen.
De Voedselbank Z.O. Brabant geeft hulp in de vorm van voedsel en andere praktisch
zaken (bv. kapper, kleding) aan gezinnen onder een bepaald minimum. Voor een gezin
met twee kinderen ligt dit minimum op minder dan
€ 300 vrij besteedbaar inkomen. Zij geeft aan circa 550 gezinnen in Oost-Brabant
wekelijks hulp.
De Stichting WAO/WSW Advies geeft advies over wet en regelgeving aan circa 1800
uitkerings-gerechtigden vooral gericht op het voorkomen van armoede door hulp te
geven bij het zoeken naar werk
Het Platform MOG Vught geeft hulp aan minima, ouderen en gehandicapten in de vele
instellingen van Vught.
Toelichting op het doel van de ochtend:
De rapporteurs geven een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale
Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op
het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een
verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk
probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die
de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale
Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de Provincie
een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke
wijze?
91
Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs drie
werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties en gemeenten.
Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en de
gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als basis
dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden ook
de deelnemers aan deze werkconferentie uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport
van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan
hen worden toegezonden en het Brabant Magazine van februari waarin een impressie van
deze werkconferentie zal staan. De deelnemers hebben er geen bezwaar tegen dat foto’s
die gemaakt worden tijdens de werkconferentie in Brabant Magazine worden
gepubliceerd. Ook hebben zij er geen bezwaar tegen wanneer zij anoniem worden
geciteerd in Brabant Magazine of het rapport van de rapporteurs.
Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie:
Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het
conceptrapport?
Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de
bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk
en gemeente?
Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport:
 Een aanzienlijk deel van de Nederlanders heeft een inkomen onder de
armoedegrens! Het gaat hierbij niet alleen om mensen met een uitkering, maar
ook om mensen met een laag inkomen.
 Er kunnen drie groepen arme mensen onderscheiden worden: mensen die arm
zijn van huis uit (tot deze groep horen veel laaggeschoolden en allochtonen),
mensen die door hun eigen schuld arm worden omdat ze te duur leven
(bijvoorbeeld door een verslaving) of hun bestedingspatroon niet aanpassen
wanneer hun inkomen afneemt en tenslotte mensen die door stomme pech in
de problemen komen.
 Leven met een minimuminkomen levert veel stress op, altijd puzzelen en
creatief zijn met geld. Deelnemen aan de samenleving in de vorm van sport,
uitgaan, e.d. is moeilijk. Hierdoor kunnen mensen passief worden en in een
isolement terecht komen. Speciale aandacht verdienen in dit verband de
kinderen. Zij kunnen niet altijd meedoen bijvoorbeeld met schoolreisjes en
kunnen geen mooie verhalen vertellen over vakanties enz. Zij voelen zich niet
bijzonder en hebben niets bijzonders te vertellen. Soms komen ze zelfs op
school zonder ontbijt. De kinderen voelen zich verantwoordelijk voor de
armoede in hun gezin en daardoor gaan ze hun ouders ontzien. In het
vervolgonderwijs worden de problemen groter. Kinderen worden vaak
belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden en kiezen daardoor vaak een
schoolsoort onder hun niveau. In het vervolgonderwijs zijn PC’s noodzakelijk
en niet alle gezinnen beschikken daarover. Ook de andere kosten die zijn
verbonden met het volgen van voortgezet onderwijs zijn hoog en niet alle
scholen beschikken bijvoorbeeld over een goed boekenfonds. Wat
92






93
thuiswonende kinderen verdienen (of aan studiefinanciering krijgen) wordt
gekort op de inkomsten van het gezin (18+regeling). Dit kan hen belemmeren
om een bijbaantje te nemen en op deze wijze werkervaring op te doen. Door
dit alles kunnen problemen ontstaan met het gevoel van eigenwaarde
(sociale/mentale problemen) en de gezondheid. Eigenwaarde is noodzakelijk
om een zelfstandige toekomst op te kunnen bouwen zonder (financieel)
afhankelijk te zijn van instanties, partner, etc.
Veel mensen zien opleidingen en (vrijwilligers)werk als middelen om hun
situatie te verbeteren. Maar regelgeving bemoeilijkt het volgen van een
opleiding langer dan een paar maanden en de financiering van deze opleidingen
ligt ook lastig. Jongere hoogopgeleide mensen krijgen meer mogelijkheden om
opleidingen te volgen dan mensen met beperkingen. Vrijwilligerswerk lijkt een
uitkomst om iets te leren, echter de werkervaring opgedaan als vrijwilliger telt
niet altijd mee voor werkgevers. Reïntegratiebureau’s doen vaak onvoldoende
om mensen weer aan het werk te helpen, in het bijzonder voor gehandicapten
of gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Hierdoor komen mensen terecht in fase 3
of 4, waardoor ze als moeilijk bemiddelbaar beschouwd worden. Veel sociale
diensten doen onvoldoende voor moeilijk bemiddelbaren. Ook doen zij weinig
aan nazorg, terwijl werk houden ook een probleem is. Van een ID-banen
overstappen naar regulier werk blijkt nauwelijks mogelijk.
Het is moeilijk voor mensen met een bepaalde levensstandaard bij terugvallend
inkomen hun bestedingen hieraan aan te passen. Even in de bijstand of een paar
maanden van wat minder rondkomen lukt meestal nog wel. Problemen
ontstaan wanneer mensen jarenlang met een laag inkomen moeten zien rond te
komen.
Regelingen sluiten vaak onvoldoende op elkaar aan of werken elkaar soms zelfs
tegen. Veel goedbedoelde regelingen werken niet. Een aantal regelingen
bijvoorbeeld in het kader van de Bijzondere Bijstand gaat ervan uit dat mensen
bedragen kunnen voorschieten en dat kunnen mensen met een laag inkomen
vaak niet. Niet iedereen die een beroep kan doen op regelingen weet dat. Ook
zijn aanvraagprocedures vaak ingewikkeld. Hulp bij het invullen van
formulieren is veelal wegbezuinigd.
Het is te gemakkelijk om aan leningen te komen van banken,
postorderbedrijven, etc. Ook mobieltjes brengen veel mensen in de financiële
problemen.
Het openbaar vervoer wordt steeds slechter en steeds duurder. Dit draagt bij
aan het isolement waarin mensen verkeren.
De houding van de politiek werkt negatief door de nadruk op eigen
verantwoordelijkheid en de veronderstelling dat mensen graag misbruik maken
van regelingen. Meer in het algemeen is er sprake van negatieve beeldvorming
(bijvoorbeeld voedselbank = schooiersbank) en tegelijkertijd van onbekendheid
met het armoedeprobleem en vooral de oorzaken en gevolgen daarvan.




Omdat het om een taboe gaat praten mensen niet graag over hun financiële
situatie, waardoor professionele organisaties vaak geen adequate hulp kunnen
bieden.
Instanties zoals het CWI (Centrum voor Wanhoop en Irritatie) helpen mensen
niet, maar zijn vooral bureaucratisch bezig. Nog steeds moeten mensen bij
verschillende instanties dezelfde gegevens invullen. Er is nog steeds geen sprake
van effectieve koppelingen.
Veel geld wordt niet effectief besteed.
Speciale aandachtsgroepen: alleenstaande oudere vrouwen (geen pensioen
opgebouwd), asielzoekers, zwerfjongeren.
Suggesties (rol provincie):
 Geef concrete hulp en geen geld want sommige mensen kunnen daar moeilijk
mee omgaan.
 Vergroot de mogelijkheden om uit een armoedesituatie te komen via
opleidingen, reïntegratie, werk, schuldhulpverlening, herwaardering
vrijwilligerswerk, vergroten doorstroommogelijkheden vanuit gesubsidieerde
banen, enz. Ook een persoonsgebonden opleiding op latere leeftijd is zinvol.
Maak dit dan ook mogelijk. Houdt gesubsidieerde banen in stand.
 Er zou een mentaliteitsomslag moeten plaatsvinden in de maatschappij m.b.t.
de minima. Geef als politici eerst maar eens toe dat er armoede is, wellicht dat
de maatschappij dan ook leert haar houding te veranderen tegenover minima.
 Sociale netwerken zijn erg belangrijk in armoedesituaties. Er moeten voldoende
activiteiten georganiseerd worden zodat mensen niet vereenzamen.
 Steungroepen/zelforganisaties krijgen steeds minder vaak subsidie van
rijk/gemeenten, terwijl zij juist een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen
bij het nemen van de eigen verantwoordelijkheid. Als zij al subsidie krijgen, is
het vaak tijdelijk.
 Vrijwilligerswerk moet meer gewaardeerd worden, vooral door het
bedrijfsleven.
 Regelingen moeten beter op elkaar afgestemd worden, zodat zij elkaar niet
tegenwerken. Aanvraagprocedures moeten eenvoudiger en er moet hulp zijn
bij het invullen van formulieren. Er moet beter gekeken worden naar de
effecten van regelingen en naar de werkelijkheid achter cijfers.
 Jaarlijks zouden ontmoetingen georganiseerd moeten worden tussen
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en betrokkenen. Bedrijven zouden
in het kader van het maatschappelijk ondernemen personeel kunnen inzetten
zodat ze de risicogroepen leren kennen en begrip krijgen voor hen. Bedrijven
kunnen ook opleidingen financieren voor werklozen.
 De armoedeval werkt belemmerend voor de participatie op de arbeidsmarkt.
Die moet opgelost worden.
 De regeling voor kwijtscheldingen van het Waterschap zouden versoepeld
moeten worden.
94










Geaccepteerd moet worden dat sommige mensen niet meer aan het werk
komen. Voor hen moeten andere maatregelen getroffen worden.
Er moet juiste voorlichting worden gegeven over armoede, oorzaken en
gevolgen ervan. Positieve beeldvorming moet gestimuleerd worden. Dat
betekent dat termen als zijlijn, onderkant e.d., vervelende aanduidingen die
ook niet kloppen, niet meer gebruikt worden.
Er zijn grote verschillen tussen gemeenten wat betreft gevoerd beleid. De
provincie zou daar als toezichthouder wat aan moeten doen. De
toezichthoudende rol wordt nu zeer beperkt (vooral technisch en niet
beleidsinhoudelijk) ingevuld, ook in het kader van de deregulering. De
provincie zou gemeenten kunnen vergelijken en de resultaten van deze
vergelijking openbaar kunnen maken. Interessant aandachtspunt in dat verband:
wat zijn de uitvoeringskosten van armoedebeleid en wat komt er uiteindelijk bij
de mensen terecht?
Openbaar vervoer moet beter en goedkoper. Er rijden steeds minder bussen,
er zijn steeds minder bushaltes en het openbaar vervoer is slecht toegankelijk
voor mensen met beperkingen zoals ouderen en mensen met een handicap.
Provincie moet kwaliteitseisen stellen aan het openbaar vervoer.
Speciale maatregelen zijn nodig om te voorkomen dat ouderen zich gaan
terugtrekken uit de maatschappij.
Culturele activiteiten zijn onbetaalbaar voor minima door toegangsprijzen en
vervoerskosten. Een oplossing zou gevonden kunnen worden in de vorm van
een ‘Brabantpas’, die kortingen geeft op allerlei voorzieningen en dus niet
alleen op sport!
Middelbaar onderwijs is te duur a.g.v. de (‘vrijwillige’) ouderbijdrage, boeken,
uitstapjes. Voorkomen moet worden dat kinderen niet mee kunnen doen via
het organiseren van bijvoorbeeld onderlinge solidariteit op het niveau van
scholen, een tegemoetkoming in de schoolkosten en het organiseren van
uitstapjes die voor iedereen betaalbaar zijn.
Het uitvoeren van een project op alle Brabantse scholen over het leren omgaan
met geld.
Den Haag moet een oplossing zoeken voor het probleem van de 18+ regeling.
Maatschappelijke opvanginstellingen moeten meer tijd krijgen voor
reïntegratietrajecten, zodat dak- en thuislozen weer leren zelfstandig te
functioneren in de maatschappij.
Conclusies rapporteurs:
De rapporteurs danken de deelnemers voor de vele praktische tips die zij hebben
gehoord. Op basis hiervan zullen zij het rapport aanvullen. Wat de mogelijke rol van de
provincie betreft maken zij een driedeling:
 Problemen en mogelijke oplossingen daarvoor die door de provincie bij het rijk
kunnen worden aangekaart, bijvoorbeeld over regelingen die niet werken of
elkaar tegen werken.
95


96
Benchmarking van het gemeentelijk armoede- en werkgelegenheidsbeleid,
zodat verschillen tussen gemeenten duidelijk worden en gemeenten ook tips
krijgen over hoe het anders/beter kan.
Mogelijke eigen activiteiten van de provincie in de vorm van voorlichting, het
bij elkaar brengen van partijen, bijdragen aan het voorkomen van sociale
uitsluiting en bijdragen aan de verbetering van het openbaar vervoer.
3.5.3
Verslag 27 januari 2005 werkconferentie Armoede
maatschappelijke organisaties
Aanwezig:
Instantie
Stichting Maatschappelijke
Dienstverlening ’s-Hertogenbosch
VBOB/BKO
VBOB
GGD-West Brabant
Prisma Brabant/BUS/BAAB
SOS Telefonische Hulpdienst
Gerechtsdeurwaarder
GGZ ‘s-Hertogenbosch
Rapporteurs
Namens Provinciale Staten
Namens Provincie
Gespreksleider
Vertegenwoordigers
Anneke van Leeuwen
Luce Paulussen
Mieke Nijssen
Mw. J. Kroesbergen
Jeanne van Leijsen
Ina Tilma
Gerard van Etten
Jacques Timmermans
Joke Zwanikken-Leenders
Brigite van Haaften, Joop van Hezik
Truus Houtepen, Willem Pas, Marije de
Groot, Bert van der Stoel, Angela Weterings
Ellen Wöltgens, Jacqueline Odijk, Daniëlle
Gorgels
Jan-Bart Wilschut, Door De Wind Advies
Toelichting op het doel van de ochtend:
De rapporteurs geven een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale
Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op
het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een
verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk
probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die
de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale
Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de provincie
een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke
wijze?
Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs drie
werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties en gemeenten.
Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en de
gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als basis
dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden ook
de deelnemers aan deze werkconferentie uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport
van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan
hen worden toegezonden. Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie:
Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het
conceptrapport?
97
-
Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de
bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk
en gemeente?
Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport:
Het probleem van de armoede is groot en neemt toe. Bijvoorbeeld: werd
eerst 6% van de kinderen in West-Brabant geconfronteerd met armoede,
nu is dat percentage al opgelopen tot 8-9%.
Het probleem moet genuanceerd bekeken worden zowel wat betreft
oorzaken, gevolgen als mogelijke oplossingen.
De psychische gevolgen van armoede zijn onderbelicht in het rapport.
Mensen voelen zich erg eenzaam in deze problematiek. Armoede kan
leiden tot sociale uitsluiting, gebrek aan participatie, vervuiling, e.d.
Mensen hebben moeite met het leggen en instandhouden van contacten.
Een deel van hen wordt afhankelijk van hulpverlening, terwijl voor een
ander deel de drempel naar de hulpverlening juist te hoog is. Sociale
uitsluiting begint al op jonge leeftijd, bijvoorbeeld kinderen die niet naar
verjaarspartijtjes kunnen omdat zij geen cadeautje kunnen kopen of
kinderen die niet mee kunnen op schoolreisjes. Kinderen gaan zich
verantwoordelijk voelen voor de armoedesituatie in hun gezin. Voor
allochtonen komt daar nog bij dat instandhouding van gezin en familie
belangrijker worden geacht dan maatschappelijk meedoen. Niet mee
kunnen doen heeft een levenslange doorwerking.
Armoede is een taboe, zeker voor bijvoorbeeld ouderen. De taboesfeer
speelt echter ook bij ouders van kinderen. Desondanks blijkt het
onderwerp bespreekbaar, wanneer professionals er actief naar vragen. Dan
blijkt dat mensen blij zijn dat zij erover kunnen praten. Overigens geldt het
taboe ook voor professionals: zij vinden het vaak moeilijk om armoede
bespreekbaar te maken.
Het gebrek aan een overkoepelende, samenhangende aanpak belemmert
het oplossen van het probleem.
Ook kleine belemmeringen kunnen grote gevolgen hebben. Zo nam het
aantal bellers naar de SOS Telefonische Hulpdienst af toen was
overschakelt naar een 0900 telefoonnummer dat iets duurder was. De SOS
Telefonische Hulpdienst Noord-Brabant kreeg in 2004 29.523 telefoontjes.
Er wordt te weinig gebruik gemaakt van bestaande rechten. Hier zijn
verschillende redenen voor: onbekendheid met regelingen en
ondersteuningsmogelijkheden, taalproblemen (10% van de Nederlandse
bevolking is analfabeet, allochtonen die de Nederlandse taal onvoldoende
beheersen), de hand niet op willen houden omdat men zijn eigen boontjes
wil doppen, het taboe op armoede, de complexiteit van de formulieren en
de aanvraagprocedures (mensen hebben bijvoorbeeld moeite met het
ordenen van hun papieren, waardoor zij formulieren niet in kunnen
vullen). Het probleem van de bureaucratie (ingewikkelde formulieren en
98
-
-
-
-
-
-
-
complexe procedures) geldt niet alleen voor de overheid, maar ook voor
andere organisaties en bedrijven.
Ouderen vinden het vaak heel gewoon dat zij arm of depressief zijn. Zij
moeten leren dat dit niet gewoon is (emanciperen).
GGZ, maar ook andere hulpverlenende instellingen, laten mensen vaak te
vroeg los, zouden in het kader van de vermaatschappelijking meer aan
nazorg moeten doen.
Mensen worden vaak op een negatieve manier bejegend (men krijgt op zijn
kop).
Veel mensen komen in de problemen doordat leningen en kredieten veel te
gemakkelijk worden verstrekt. Tegelijkertijd stellen opdrachtgevers steeds
meer eisen aan afbetalingsregelingen.
Als professionals signalen over armoede opvangen, dan kunnen zij deze
nergens kwijt. Er is behoefte aan een contactpersoon, meldpunt of
platform dat acties kan organiseren.
De nadruk op eigen verantwoordelijkheid en vraagsturing stelt hoge eisen
aan mensen. Mensen moeten leren hun vragen te formuleren en te stellen.
Instellingen kunnen daarbij helpen door outreachend te werken.
Veel projecten die erop zijn gericht om mensen weer bij de samenleving te
betrekken (bijvoorbeeld sociale activerings- en huisbezoekprojecten)
worden gefinancierd met tijdelijke middelen (projectmatige aanpak). Ook
als ze succesvol zijn, worden ze stopgezet. Mensen vallen hierdoor weer
terug.
Gevreesd wordt dat de invoering van de WMO tot nog meer sociale
uitsluiting zal leiden, omdat de inzet gericht op het stimuleren van
participatie zal afnemen.
Speciale aandacht verdienen ouderen, jongeren, mensen die van generatie
op generatie arm zijn, allochtonen, illegalen, asielzoekers en zigeuners.
Het rapport kan aansprekender gemaakt worden door meer in te gaan op
de Brabantse situatie en door praktijkvoorbeelden toe te voegen.
Suggesties (rol provincie):
De provincie heeft van nature geen taak op het terrein van de armoede. Zij
moet haar eigen rol dan ook niet overschatten en vooral zoeken naar
oplossingen op terreinen waarop zij taken heeft. Hierbij kan gedacht
worden aan het realiseren van betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer,
voldoende woningen voor alle doelgroepen (dus ook voldoende goedkope
woningen), voldoende en goed ontsloten bedrijventerreinen, enzovoorts.
De provincie kan ervoor zorgen dat het armoedeprobleem op de politieke
agenda komt en blijft staan. De provincie kan richting rijk aandringen op
erkenning van de armoedeproblematiek en de gevolgen ervan en signalen
afgeven over vaak onbedoelde gevolgen van gevoerd rijksbeleid. Richting
gemeenten kan de provincie eveneens aandringen op erkenning van de
problematiek en op een adequate aanpak ervan.
99
-
-
-
-
-
-
100
De provincie kan zorgen voor een lokale inkleuring van de
armoedeproblematiek door periodiek, Brabantbreed, een onderzoek te
laten uitvoeren, bijvoorbeeld in combinatie met het gezondheidsonderzoek
van de GGD’s. Hierdoor zullen lokale politici zich eerder aangesproken
voelen. Overigens is er al veel materiaal aanwezig over de verschillende
aspecten van armoede in Brabant bij de Universiteit van Tilburg. Dit
materiaal kan worden aangevuld met de resultaten van diepte-interviews.
De provincie kan het armoedebeleid van de Brabantse gemeenten volgen
en d.m.v. een benchmark onderling vergelijken. Hierbij zou zij kunnen
werken met een ‘armoedetoets’. Voorbeelden van succesvol gebleken
projecten met goede resultaten kan de provincie uitdragen, zodat andere
gemeenten er hun voordeel mee kunnen doen. Ook op andere manieren
kan de provincie kennis ontsluiten t.b.v. gemeenten, bijvoorbeeld d.m.v.
onderzoek naar de mogelijkheden om bestanden te koppelen.
De provincie kan gemeenten stimuleren een automatisch
kwijtscheldingsbeleid te voeren. Hierop kan zij ook aandringen bij de
Waterschappen. Bij Essent kan zij als aandeelhouder aandringen op sociaal
beleid in geval van schulden (vroegtijdige melding en goede
afbetalingsregelingen).
Statenleden kunnen gedurende een bepaalde periode d.m.v. een
persoonlijke benadering een ambassadeursfunctie vervullen door
vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven te verleiden tot het leveren van
bijdragen aan structurele oplossingen voor het armoedevraagstuk via
leerwerkplaatsen, het financieren van opleidingen, en andere vormen van
maatschappelijk ondernemen. Statenleden kunnen ook organisaties
adopteren die vanuit een andere invalshoeken bijdragen aan de bestrijding
van armoede.
Aan projectsubsidies kan de provincie de eis stellen dat projecten bij
gebleken succes gecontinueerd moeten worden. Overigens is de vraag
relevant hoe deze eis zich verhoudt tot het streven naar openbare
aanbesteding bij het uitzetten van opdrachten. Andere eisen die de
provincie kan stellen aan te financieren projecten is dat zij
uitvoeringsgericht zijn (doen), dat duidelijk wordt aangegeven welke
concrete resultaten ermee worden beoogd en dat er bij de uitvoering
wordt samengewerkt door alle betrokken uitvoerende instellingen.
De provincie kan (kleine) gemeenten ondersteunen bij het op een goede
wijze vorm en uitvoering geven aan de WMO, WWB, enzovoorts.
De provincie kan als subsidievoorwaarde opnemen dat instellingen
begrijpelijke brieven schrijven naar burgers.
Voor zover mogelijk kan de provincie bij de media aandacht vragen voor de
gevolgen van hun berichtgeving voor de beeldvorming over arme mensen.
Aan bestaande ondersteuningsmogelijkheden, zoals de Wet Schuldsanering
Natuurlijke Personen, moet meer bekendheid gegeven worden.
-
-
101
Er moet iets georganiseerd worden waar mensen die signalen tegenkomen
over armoede, deze signalen kwijt kunnen en waar n.a.v. de signalen ook
acties georganiseerd worden, bijvoorbeeld een provinciale meld- en
coördinatiekamer. De provincie faciliteert dan de signalering en het maken
van afspraken m.b.t. gerichte vervolgacties. Bij de uitvoering kan worden
aangesloten op bestaande structuren zoals de SOS Telefonische Hulpdienst
en bestaande lokale netwerken.
Gedacht kan worden aan de instelling van een provinciaal
nood/calamiteitenfonds als laatste vangnet.
I.v.m. de provinciale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg zou de
provincie zich in het kader van haar armoedebeleid kunnen richten op het
voorkomen van sociale uitsluiting onder de jeugd. Dit biedt ook een goed
aanknopingspunt voor samenwerking met de gemeenten
3.5.3
Verslag 3 februari 2005 werkconferentie Armoede gemeenten
Aanwezig:
Instantie
Gemeente Valkenswaard
Gemeente Cuijk
Gemeente Mill
Gemeente Werkendam
Gemeente Boxtel
Gemeente Eindhoven
Gemeente Helmond
Gemeente Boxmeer
Gemeente Waalwijk
Rapporteurs
Namens Provinciale Staten
Namens Provincie
Gespreksleider
Vertegenwoordigers
Aart van Acquoij
Dick Blokland
Arnold Peeters
Herman Wijdeven
Jan Luteijn
Anton van Aert
Jan Ariës
Wim Claassen
Avelien Meinardi
Beppe Vermeent
Jan van Baardwijk
Brigite van Haaften, Joop van Hezik
Truus Houtepen, Willem Pas, Marije de Groot,
Sietzke Schokker, John Leunisse, Harm
Wolters, Miek van de Boogaard
Jacqueline Odijk, Daniëlle Gorgels, Bert
Bröcking, Ineke Bremer
Jan-Bart Wilschut, Door De Wind Advies
Toelichting op het doel van de ochtend:
De rapporteurs geven een korte toelichting op het doel van de ochtend. Provinciale
Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan en moet vervullen op
het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair een
verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk
probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die
de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale
Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de provincie
een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke
wijze?
Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs vier
werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties, gemeenten en
allochtonen. Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale Staten en
de gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid dat als
basis dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat worden
ook de deelnemers aan de werkconferenties uitgenodigd. Zij krijgen dan ook het rapport
van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze werkconferentie aan
hen worden toegezonden. Vragen die centraal staan tijdens deze werkconferentie:
Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het
conceptrapport?
102
-
Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de
bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk
en gemeente?
Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport:
Armoede is in Mill geen speerpunt van beleid en ook geen probleem dat
leeft onder de bevolking. De gemeente voert een goed sociaal beleid.
In Cuijk wonen vrij veel allochtonen, waarvan een aanzienlijk deel cliënt is
bij de sociale dienst. Veel van hen hebben schulden, zijn radeloos en zakken
door de drempel heen. De ouderenbonden geven aan dat 20-30% van de
ouderen leeft op het minimum. De ouderen zelf vragen hier echter geen
aandacht voor. Hier is dus sprake van stille armoede. De raad in Cuijk is
tevreden over het gevoerde sociale beleid. Armoede vormt hierin geen
thema, sociale uitsluiting wel. De bureaucratie en de bereikbaarheid van
voorzieningen worden als een groot probleem ervaren. Ook is er een
werkgroep stille armoede waarin o.a. de corporaties, het pastoraal werk en
het maatschappelijk werk participeren.
Valkenswaard is geen voorloper op het terrein van het sociaal beleid. Men
beperkt zich tot de uitvoering van de wettelijke taken. Het niet-gebruik is
hoog en daar wordt niets aan gedaan. Er is geen sprake van een een-op-een
benadering. In de regio Kempen heeft Valkenswaard het laagste
gemiddelde inkomen. Een specifieke probleemgroep vormen alleenstaande
vrouwen met kinderen.
Eindhoven kent de typische grotestedenproblematiek: veel dak- en
thuislozen, allochtonen en minima. De problematiek neemt toe. Dat blijkt
o.a. uit het toenemende beroep dat wordt gedaan op de
schuldhulpverlening. Vooral mensen die net buiten alle regelingen vallen,
net niet in aanmerking komen voor regelingen en echt geen geld hebben,
hebben het moeilijk. Pastoraal werk doet veel voor deze groep, maar die
kunnen nauwelijks ondersteund worden door de gemeente. De gevolgen
van armoede zijn zowel materieel als immaterieel. Armoede leidt tot
uitsluiting, tot niet meer meedoen. Dat speelt heel duidelijk in Eindhoven
waar mensen elkaar en hun problematiek niet meer kennen. In Eindhoven
wonen 75 nationaliteiten. Ook dat leidt tot uitsluiting en tot stapeling van
problemen. Deze groep is moeilijk te vinden en te helpen.
Boxtel wordt geconfronteerd met een armoedeprobleem dat toeneemt.
Tijdens het wethoudersspreekuur komen veel mensen met financiële
problemen. Het gaat dan om mensen met een bijstandsuitkering, WAO of
een minimum inkomen. De stapeling van regelingen van rijk en gemeenten
leidt ertoe dat het armoedeprobleem zowel kwalitatief als kwantitatief
toeneemt. Mensen kennen de regels niet meer en raken het spoor bijster.
Het aantal aanvragen voor de schuldhulpverlening stijgt.
Werkendam is net zo groot als Boxtel, maar heeft nog niet eenderde van
het aantal mensen in de bijstand. Wel is er sprake van een toenemende
103
-
-
-
problematiek en van een stijging van het beroep dat wordt gedaan op
voorzieningen waaronder de schuldhulpverlening. Toch blijft men
terughoudend hiermee. Wellicht heeft dat te maken met de sterke sociale
structuur in de kleine kernen. Desondanks is armoede een permanent
aandachtspunt voor de gemeenteraad.
Tot vorig jaar bestond in Helmond het idee dat de sociale dienst haar werk
goed deed. Er was sprake van een constante groep uitkeringsgerechtigden.
Wel was het niet-gebruik vrij hoog. Sinds vorig jaar neemt het aantal
hulpvragen aan bureau sociale raadslieden toe. Mensen vragen vooral hulp
bij het invullen van formulieren. Ook komen er klachten: over procedures
die lang duren en complex zijn, over het feit dat de drempel naar de
schuldhulpverlening hoog is en over de casemanagers. Cliëntenorganisaties
zijn het niet eens met de manier waarop de gemeente de middelen
verdeeld. In Helmond is men geschrokken van het grote aantal cliënten van
de Voedselbank. Particulier initiatief en gemeente werken nog te weinig
samen.
Boxmeer kent een redelijk grote groep inwoners met een inkomen rond de
armoedegrens. Er is veel sprake van stille armoede, vooral onder ouderen
en agrariërs. De gemeenteraad is echter nog niet doordrongen van de ernst
van het probleem. Het thema wordt wel steeds vaker op de agenda gezet
door organisaties.
Agrariërs vormen een groep die moeilijk in beeld te krijgen is, omdat die
moeilijk bereikbaar is. Hiervoor zijn verschillende redenen, zoals schaamte
en concurrentie. De ZLTO probeert het probleem van de stille armoede
onder agrariërs in kaart te brengen. Dat vereist een persoonlijke,
individuele benadering. Veel agrariërs kennen de
ondersteuningsmogelijkheden niet en maken er dus geen gebruik van. Ook
komen zij door de vermogenstoets vaak niet in aanmerking voor
ondersteunende maatregelen, terwijl hun inkomen heel erg beperkt is.
ZLTO heeft een fonds om agrariërs die door omstandigheden in financiële
nood komen te helpen. Probleem is dat veel bedrijven te klein zijn om
economisch rendabel te kunnen zijn. Banken gaan ook vaak te lang door
met het verstrekken van leningen. Dezelfde problemen gelden overigens
voor andere kleine zelfstandigen.
Samenvattend:
Het armoedeprobleem neemt kwalitatief en kwantitatief toe.
Armoede leidt tot sociale uitsluiting.
Stille armoede komt ook voor, b.v. onder ouderen en agrariërs.
Speciale aandacht verdienen allochtonen, ouderen, alleenstaande vrouwen
met kinderen, mensen die in zorginstellingen verblijven (moeten allerlei
eigen bijdragen betalen van hun beperkte zakgeld), de groep die net tussen
wal en schip valt zoals kleine zelfstandigen en mensen met een laag
104
-
inkomen (the working poor), ouderen met kleine pensioenen en ouderen
met zorgbehoeften.
Sommige gemeenteraden zijn actief bezig met het onderwerp, andere niet.
Een van de problemen vormt de bureaucratie en daardoor de
toegankelijkheid van voorzieningen.
Suggesties (rol provincie):
Positief is dat de provincie de dialoog op gang tracht te brengen. Dat zij
aandacht schenkt aan dit thema vloeit logisch voort uit de aanpak in het
kader van de Telosdriehoek.
De provincie moet zich bescheiden opstellen. Ze moet doen waar ze goed
in is en waar ze een toegevoegde waarde heeft en de rest aan de andere
overheden overlaten. M.a.w. zij moet haar eigen rol/taken als
uitgangspunt nemen. Van daaruit kan worden nagegaan wat de
toegevoegde waarde van de provincie is op dit terrein.
De provincie kan een signalerende rol vervullen en ervoor zorgen dat het
probleem van de armoede op de (politieke) agenda komt en blijft. Nog niet
alle gemeenten erkennen armoede als probleem.
De provincie moet niet gaan doen aan materiële armoedebestrijding en
geen lokale initiatieven ondersteunen. Dan wordt de verwarring bij de
burgers alleen maar groter.
Een goede rol van de provincie is het stimuleren van het uitwisselen van
informatie en ervaringen tussen gemeenten (best practices) en het
stimuleren van de onderlinge samenwerking. Een verbindende,
faciliterende rol dus. In dat verband kan zij ook pilots ondersteunen.
Overigens doen gemeenten dit zelf ook al onderling en via de VNG.
De provincie kan onderzoek doen naar de oorzaken van armoede, kennis
op dit terrein bundelen en verspreiden en op pro-actieve wijze
handreikingen ontwikkelen voor gemeentelijk armoedebestrijdingsbeleid.
Onderzoek naar de effecten van beleid is ook relevant. Hier hebben
gemeenten weinig zicht op.
Op dit moment zijn er grote verschillen tussen gemeenten wat betreft
gevoerd beleid. Dat is niet uit te leggen aan mensen. De provincie kan in
het kader van haar toezichthoudende rol deze verschillen signaleren en
gemeenten er op wijzen. Overigens is het de verantwoordelijkheid van de
gemeenteraden om iets met deze signalen te doen of niet.
De provincie kan gemeenten ondersteunen bij de invoering van de WMO.
Overigens zitten de gemeenten niet te wachten op de door de
steunfuncties voorgestelde ondersteuningsstructuur t.b.v. de WMO. Het
moet gaan om praktische ondersteuning: informatieverzameling, uitwisseling en samenwerking stimuleren. Over de vraag of de provincie
een rol zou kunnen spelen bij het tegengaan van niet-gebruik wordt
verschillend gedacht door verschillende gemeenten.
105
-
-
-
-
-
-
-
-
In het kader van haar flankerend beleid kan de provincie zelforganisaties en
andere organisaties die contacten onderhouden met de risicogroepen
faciliteren.
Daar waar het om typisch Brabantse problemen gaat kan de provincie
optreden als gemeenschappelijke belangenbehartiger namens de Brabantse
gemeenten richting Den Haag.
De provincie moet meer ruimte geven voor innovaties. Zo heeft Boxmeer
een plan ingediend voor een nieuw concept, te weten een zorg-leerboulevard. Het betreft een samenwerkingsproject van onderwijs en
bedrijfsleven. In het kader van de rol van de provincie op het terrein van de
RO doet ze hier moeilijk over, terwijl ze dit soort innovaties juist zou
moeten stimuleren door bijvoorbeeld een andere inrichting van
bedrijventerreinen toe te staan.
De tegenwerking vanuit de provincie is deels een gevolg van de
verkokering, ook op bestuurlijk niveau.
RO is vaak leidend en te weinig vernieuwend, zou de lokale situatie en de
achtergronden daarvan meer als uitgangspunt moeten nemen. Ook duren
procedures vaak erg lang. Kunnen procedures niet vaker gelijktijdig i.p.v.
volgtijdelijk doorlopen worden? Dat spaart tijd. Aandachtspunten in het
kader van het RO-beleid van de provincie: het realiseren van voldoende
goedkope woningen en de instandhouding van voorzieningen in kleine
kernen. Gemeenten willen graag worden uitgenodigd voor een hoorzitting
over het provinciale RO-beleid.
In het kader van haar werkgelegenheidsbeleid zou de provincie meer
rekening moeten houden met de beschikbaarheid van laaggeschoolde
arbeid. Zij zou dit thema bijvoorbeeld op provinciaal niveau bespreekbaar
kunnen maken. Meer in het algemeen kan de provincie structureel
bijdragen aan de oplossing van het armoedevraagstuk d.m.v. investeringen
in economische structuurversterking, de BOM, e.d.
Voor agrariërs is belangrijk dat zij hun inkomen kunnen verbreden. De
provincie kan daarbij een rol spelen door veranderingen op het platteland
mogelijk te maken en door subsidieregelingen in stand te houden en niet
steeds te veranderen
In het kader van haar cultuurbeleid kan de provincie de toegankelijkheid
van culturele activiteiten en voorzieningen voor bepaalde groepen
stimuleren d.m.v. prijsdifferentiatie, bijvoorbeeld d.m.v. een Brabantpas.
De provincie kan bijdragen aan toegankelijk en betaalbaar openbaar
vervoer.
Milieuwetgeving kan beperkend werken en heeft vaak onbedoelde
gevolgen.
Samenvattend kan de provincie volgens de aanwezigen:
Bijdragen aan de erkenning en agendering van het probleem.
106
-
Kennis verzamelen (best practices) en een platform organiseren voor de
uitwisseling daarvan.
Gemeenten ondersteunen bij de invoering van de WMO overigens zonder
zware ondersteuningsstructuur op te tuigen.
Integraler werken, zowel bestuurlijk als ambtelijk.
Zorgen voor deregulering en het voorkomen van strijdige regelgeving.
Conclusies rapporteurs:
het grote dilemma van deze ochtend is de vraag of er een rol voor de
provincie is op dit terrein en zo ja, hoe die rol er dan uitziet.
het armoedeproject betreft een experiment dat in ieder geval
mogelijkheden biedt voor een integralere aanpak. Na de eerste bespreking
in Provinciale Staten op 27 mei, zal het rapport van de rapporteurs immers
worden besproken in alle commissies, waarna een slotdebat volgt in PS op
1 juli.
107
3.5.4
Verslag 24 februari 2005 werkconferentie Armoede allochtone
organisaties
Aanwezig:
Instantie
Stichting Palet
El Amal/Diwane
Prisma Brabant
BIR
Stichting Divers
Stichting Madi
Almohsinin Moskee
SomZob
De Twern
Migrantenraad Breda
Vereniging Elkhaïr
Rapporteurs
Namens Provinciale Staten
Namens Provincie
Gespreksleider
Vertegenwoordigers
Mw. Sherida Karamat Ali
Dhr. Mustapha Soussi
Dhr. Mohammed Khalil
Dhr. Mohamed Ajouaou
Dhr. Bekir Akdeniz
Mw. Bouchra El Alaoui
Mw. Najat Aoulad Hadj
Dhr. Mohammed Cherabi
Dhr. Chahid Solaiman
Dhr. Farimos Maalim
Mw. Syfanur Yozgat
Dhr. Driss Siraji
Dhr. Farouq Benaïssa
Brigite van Haaften
Willem Pas, Marije de Groot, Bert van der
Stoel, Erdinc Saçan
Jacqueline Odijk, Daniëlle Gorgels
Jan-Bart Wilschut, Door De Wind Advies
Toelichting op het doel van de ochtend:
Namens de rapporteurs geeft mw. Van Haaften een korte toelichting op het doel van de
ochtend. Provinciale Staten hebben besloten te onderzoeken of de provincie een rol kan
en moet vervullen op het terrein van de armoedebestrijding. Armoedebeleid is primair
een verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten. Omdat het een groot maatschappelijk
probleem is, hebben Provinciale Staten besloten om twee rapporteurs aan te wijzen die
de armoedeproblematiek in Noord-Brabant in beeld brengen en een debat in Provinciale
Staten voorbereiden dat een antwoord moet geven op twee vragen 1) kan de provincie
een zinvolle bijdrage leveren op het terrein van het armoedebeleid? en zo ja 2) op welke
wijze?
Om het debat in Provinciale Staten voor te bereiden organiseren de rapporteurs vier
werkconferenties met ervaringsdeskundigen, maatschappelijke instanties, gemeenten en
allochtone organisaties. Daarnaast overleggen zij met de politieke fracties in Provinciale
Staten en de gedeputeerden. Op basis van alle informatie wordt een rapport voorbereid
dat als basis dient voor het debat in Provinciale Staten op 27 mei 2005. Voor dit debat
worden ook de deelnemers aan deze werkconferentie uitgenodigd. Zij krijgen dan ook
het rapport van de rapporteurs toegestuurd. Daarnaast zal het verslag van deze
werkconferentie aan hen worden toegezonden. Vragen die centraal staan tijdens deze
werkconferentie:
108
-
Heeft u aanvullingen of wijzigingen op het feitenmateriaal in het conceptrapport?
Heeft u suggesties m.b.t. de rol die de provincie zou kunnen spelen bij de
bestrijding van de armoede, hierbij rekening houdende met de rol van rijk
en gemeente?
Aanvullingen/wijzigingen conceptrapport:
Kijk naar het verslag van de werkconferentie die in 1998 is georganiseerd
over armoedeproblematiek onder migranten en doe iets met de resultaten
daarvan. Die zijn nl. nog steeds actueel. Kijk ook naar voorbeeldprojecten
die al lopen, ook in Brabant, en leer ervan.
Belangrijk is te erkennen dat migranten zich in een achterstandssituatie
bevinden en met armoede geconfronteerd worden en dat de oorzaken van
armoede zijn gerelateerd aan de status van migrant en niet aan andere
kenmerken. Armoedebestrijders hebben onvoldoende oog voor de
specifieke oorzaken van armoede bij migranten. Deze oorzaken zijn wel
bekend, maar er wordt niets aan gedaan. Het geven van brood is geen
oplossing voor deze vorm van armoede.
Bij armoede kan gedacht worden aan geld en aan sociale uitsluiting. Voor
ouderen spelen de financiële gevolgen van armoede een grote rol en voor
jongeren de gevolgen van sociale uitsluiting.
Gebrek aan geld leidt tot nadruk op overleven en de boel bij elkaar
houden. Dat kost veel energie. Armoede neemt toe. Zo zijn er mensen die
hun huis niet meer kunnen betalen. In Oosterhout e.o. is onlangs een
Voedselbank geopend. Dat dat nodig is in Nederland! Hetzelfde geldt voor
Stichting Leergeld die kleding, sportabonnementen, geld voor boeken e.d.
verstrekt. Gebrek aan geld stimuleert ook het zoeken naar creatieve
oplossingen: wachten op het laatste uur van de markt voordat
boodschappen worden gehaald, aflopen van aanbiedingen en het kopen van
tweedehandskleding en spullen.
Het taboe op armoede is groot. Men durft er niet over te praten. Dat leidt
ertoe dat veel armoede verborgen is. Aan de buitenkant van huizen is niets
te zien, maar binnen blijkt de armoede.
Discriminatie wordt door allochtonen vaak beschouwd als de oorzaak van
achterstelling en armoede. Belangrijk is dat voorkomen wordt dat er een
tweedeling ontstaat. Buitensluiting leidt nl. tot verharding. Mensen zijn
niet gelukkig met hun situatie, zoeken elkaar op en zetten zich af tegen de
Nederlandse samenleving. Dit kan zich ook vertalen in een religieuze
kloof. Andere gevolgen van armoede kunnen criminaliteit (bv. diefstal,
drugs) en prostitutie zijn.
Problematiek onder allochtone ouderen: de pensioenopbouw van oudere
mannen is vaak onvolledig, terwijl vrouwen vaak helemaal geen pensioen
hebben opgebouwd. Doordat zij beperkte pensioenen hebben, kunnen
ouderen veel dingen niet meer doen, bijvoorbeeld samen op vakantie naar
109
-
-
-
110
het thuisland. Dan gaat de man alleen en blijft de vrouw thuis. Ook zijn
mensen bang om geld uit te geven. Zij denken lang na voordat zij over gaan
tot de aanschaf van zaken. Ook kan het ertoe leiden dat zij hun
woonsituatie moeten aanpassen aan het beschikbare budget. Ouderen
worden afhankelijk van hun kinderen. Migranten zijn in het verleden
gevlucht voor de armoede en komen als ze ouder worden in Nederland
weer terecht in een armoedesituatie. De psychische gevolgen daarvan zijn
groot. Mensen hebben jarenlang het zwaarste werk gedaan en voelen zich
nu afgedankt. Ze voelen zich verbitterd en onheus bejegend. De
maatschappij laat hen links liggen. Remigratie is vaak een droom om deze
situatie te overleven, maar is niet te realiseren. Gastarbeid was voor hen
een vlucht en nu dromen ze erover om opnieuw te vluchten uit de
armoede. Vooral voor ouderen speelt schaamte in relatie tot armoede,
bijstand en uitkering. Ouderen met AOW en een jongere partner (dat
komt vaak voor) zijn vaak gedwongen om aanvullende bijstand aan te
vragen. Hierdoor worden hen vaak beperkingen (bijvoorbeeld m.b.t. de
lengte van hun vakantie) opgelegd, waardoor zij niet vrij zijn. Ondanks het
feit dat de mensen gepensioneerd zijn, kunnen zij dan nog hun eigen tijd
niet invullen. Dit kan leiden tot relationele problemen, ook omdat de man
bijvoorbeeld wel terug wil naar het thuisland, terwijl de vrouw dat niet wil
of niet mag van de uitkeringsinstantie. Ook aan oudere vrouwen worden
eisen gesteld als zij een bijstandsuitkering ofzo ontvangen (sollicitatieplicht
e.d.). Hierbij wordt geen rekening gehouden met de activiteiten die deze
vrouwen ondernemen zoals hulp aan kinderen en kleinkinderen. Deze
belangrijke rol wordt onvoldoende gewaardeerd. In de bijstand gaat het om
zeer complexe regelingen die versoepeld zouden moeten worden voor
WAO-ers en AOW-ers. Ze leiden nl. tot niet-gebruik.
De tweede generatie heeft problemen met management van tijd en geld.
Als ze keuzes moeten maken dan kiezen ze wel voor een mobiel, maar niet
voor sport. Maar keuzes maken in armoedesituaties is niet eenvoudig.
Wat sociale uitsluiting betreft geldt voor veel allochtonen het probleem dat
zij geen passende functie kunnen krijgen. Er is sprake van discriminatie op
de arbeidsmarkt. Als vrouwen solliciteren blijkt dat zij zelfs voor
eenvoudig schoonmaakwerk een diploma nodig hebben. Als zij dat niet
hebben, kunnen ze zelfs dat werk niet doen. Aan mensen in een
afhankelijke situatie worden veel eisen gesteld. Ook duurt het vaak lang
voordat uitkeringen worden uitbetaald, waardoor mensen in de problemen
komen. Allochtonen krijgen van hun ouders geen startkapitaal mee, omdat
er niets te erven valt. Het idee bestaat dat wat samen verdiend wordt in
Nederland, oneerlijk wordt verdeeld.
Allochtone ouders kunnen geen kleding, spelletjes, fatsoenlijke fiets e.d.
kopen voor hun kinderen. De kinderen horen er daardoor niet bij en
worden gepest. Andere effecten van armoede op kinderen: ze kunnen niet
deelnemen aan culturele of sportieve activiteiten, e.d. Schoolreisjes op
-
middelbare scholen en sportverenigingen zijn duur. Omdat mensen niet
durven te zeggen dat zij dat niet kunnen betalen, verzinnen zij een excuus,
bijvoorbeeld dat kinderen niet meemogen i.v.m. de religie. Dit versterkt
weer de religieuze kloof. De ontwikkeling van allochtone kinderen van
ongeschoolde ouders is niet optimaal, omdat zij geen kans krijgen om de
taal te leren. Mensen met een laag inkomen en begaafde kinderen hebben
geen geld om hun opleiding te betalen. Op die manier blijft de
achterstandssituatie in stand. Er zijn genoeg voorbeelden te vinden van
kinderen die afglijden a.g.v. het gebrek aan participatiemogelijkheden.
Armoede begint al bij asielzoekers die € 30 zakgeld krijgen per week voor
kleren, ontbijt en lunch, buskaart, sport, enz. Het gaat veelal om mensen
die in hun thuisland tot de middenklasse behoren en dus beter gewend zijn.
Zij gaan hun familieleden en vrienden om bijdragen vragen. Deze mensen
hebben zelf vaak een bijstandsuitkering en moeten ook vaak familie in
herkomstlanden of vluchtelingenkampen onderhouden. Kinderen krijgen
minimale ontwikkelingsmogelijkheden. Vaak neemt men zijn toevlucht tot
leningen. Armoede onder vluchtelingen is anders dan armoede onder
migranten. De overeenkomst is echter de culturele armoede: het feit dat
men buitengesloten wordt van de Nederlandse cultuur. Daardoor worden
veel kansen om deel te nemen niet benut. Bijvoorbeeld een groep
Somaliërs die wil voetballen, lukt het niet om aansluiting te vinden bij een
vereniging. Dit leidt tot frustraties en erger. Door culturele armoede
blijven mensen hangen.
Suggesties (rol provincie):
Erken dat allochtonen integraal onderdeel uitmaken van de Nederlandse
samenleving. Accepteer allochtonen als volwaardige burgers.
Op de arbeidsmarkt is duidelijk sprake van discriminatie. Dit wordt echter
hardnekkig ontkend. Erken discriminatie en pak het aan. De provincie kan
bedrijven bij elkaar roepen en het probleem van de uitsluiting aan de orde
stellen. Bedrijven zouden een afspiegeling moeten zijn van de Nederlandse
samenleving.
Een goede beheersing van de Nederlandse taal vormt de basis. Zorg ervoor
dat de wachtlijsten worden opgelost en dat er geen belemmeringen zijn om
de taal te leren. Organiseer een Deltaplan taal.
Doe iets aan de oorzaken i.p.v. aan de gevolgen. De provincie moet
projecten evalueren en goede projecten ondersteunen. Als de provincie
maatregelen treft, moet ze dat structureel doen en niet ad hoc. Kijk wat
werkt en wat niet. Pas maatregelen die niet werken aan, maar stop er niet
mee.
Werk is belangrijk. Beide partners moeten werken om uit de armoede te
komen.
De emancipatie van allochtone vrouwen moet op de politieke agenda
geplaatst worden (als je een vrouw onderwijst, dan onderwijs je de hele
111
-
-
-
-
-
112
bevolking). Veel vrouwen hebben veel capaciteiten. Zij moeten in staat
gesteld worden om die te ontwikkelen. Vrouwen willen graag
participeren. Overigens moeten niet alleen vrouwen emanciperen, maar
ook mannen.
Ondersteun het particulier initiatief. Kijk wat kerkelijke instellingen in dit
verband kunnen betekenen. Geef geen geld, maar biedt voorzieningen
en/of activiteiten aan. Zorg dat accommodaties voor iedereen toegankelijk
en beschikbaar zijn, door rekening te houden met de gewoonten van
allochtone bevolkingsgroepen. Ter bestrijding van culturele armoede kan
de provincie zelforganisaties van migranten op cultureel terrein erkennen
en ondersteunen. Creëer faciliteiten voor eigen oplossingen van mensen,
maak bijvoorbeeld kinderopvang in eigen beheer mogelijk.
Een deel van de allochtonen is uit de armoedesituatie gestapt. Arme
gezinnen hebben overlevingsstrategieën ontwikkeld, bijvoorbeeld de eerste
generatie helpt de tweede generatie. Met deze strategieën moet meer
rekening gehouden worden door uitkeringsinstanties.
De provincie moet vooral inzetten op kinderen: hen leren omgaan met
geld, doelstellingen, tijd, de culturele participatie stimuleren, school,
sport, huiswerkbegeleiding, enzovoorts.
De ouderenzorg is onvoldoende gericht op allochtone ouderen, ook qua
activiteitenaanbod (kienen). Voor ouderen moet iets gedaan worden aan de
bureaucratie in het kader van de Bijzondere Bijstand. Oudere vrouwen met
een (aanvullende) uitkering moeten niet verplicht worden tot betaald
werk. Alternatieve werkzaamheden die zij uitvoeren moeten ook positief
gewaardeerd worden. Ouderen zijn kwetsbaar en moeilijk bereikbaar. Met
de goede methodieken zijn zij echter wel te bereiken, daarop moet dan ook
worden ingezet.
Veel allochtone studenten kunnen hun studie niet afmaken door gebrek aan
stageplaatsen. Soms zijn zij gedwongen stage in hun land van herkomst te
lopen. Dit vormt een bedreiging voor hun integratie. Werkervarings- en
stageplaatsen zijn erg belangrijk als voorbereiding op werk. De provincie
kan het goede voorbeeld geven door zelf stage- en werkervaringsplaatsen te
creëren en door bedrijven te stimuleren hetzelfde te doen. Verder kan de
provincie het goede voorbeeld geven door allochtonen in dienst te nemen
en niet alleen in de lagere functies. De provincie kan bedrijven faciliteren
bij het aannemen van allochtonen. In dienst nemen is een, binnenhouden is
twee en het creëren van doorstroommogelijkheden is drie. Mensen moeten
beter begeleid worden in hun werkproces. Interculturalisatieprojecten
kunnen hier ook aan bijdragen. Aan bedrijven waaraan de provincie
opdrachten of subsidies geeft, zou zij eisen kunnen stellen m.b.t. de
samenstelling van het personeel. Ook zou de provincie een deel van haar
budget beschikbaar kunnen stellen voor projecten of bedrijven van
allochtonen.
-
-
-
Stel een provinciaal fonds in om briljante scholieren financieel te
ondersteunen en vergroot de kennis over bestaande landelijke fondsen,
regelingen en wetten bij de doelgroep. Draag bij aan het opheffen van de
informatiearmoede onder allochtonen.
Stimuleer het ondernemerschap onder allochtonen.
Zorg voor een zodanige inrichting van bedrijventerreinen (kleinschalig) dat
de mogelijkheden voor allochtoon ondernemerschap worden vergroot.
De vorige kabinetten hebben geprobeerd banen te creëren, bv Melkert-,
ID- en OALT-banen. Daardoor hebben veel allochtonen werk gevonden.
Door bezuinigingen daarop zijn zij echter weer werkloos geworden. Kan
daar niets aan gedaan worden?
Kunnen succesverhalen bijdragen aan het gevoel van eigen waarde? Hier
wordt verschillend over gedacht. Succesverhalen kunnen ook een negatief
effect hebben. Zo kan het lijken alsof de rest niet succesvol is. Bovendien
hebben allochtonen wel last van negatieve verhalen, maar ervaren zij
weinig voordeel van positieve voorbeelden.
Namens de rapporteurs concludeert mw. Van Haaften dat:
Veel problemen hetzelfde zijn bij autochtone en allochtone armen.
Verschillen hebben betrekking op de positie van vrouwen en ouderen en de
rol van religie. Ook is er sprake van een groot verschil in het aandeel van
de bevolkingsgroep die achtergesteld is of zich achtergesteld voelt.
Veel problemen een gevolg zijn van landelijk en gemeentelijk beleid.
De uitdaging voor de provincie erin ligt de tussenfunctie op te pakken.
Er al veel wordt gedaan, maar dat dat vaak of niet, of niet goed of maar
even wordt toegepast. Er wordt dus gepleit voor een structurele in plaats
van een ad hoc aanpak.
Er is vooral aandacht gevraagd voor de situatie op de arbeidsmarkt, stages,
e.d. Interessante vraag is hoe we dit als provincie kunnen oppakken.
113
3.6





























114
Geraadpleegde literatuur
Beleidsakkoord 1995-1999.
Bereik Bijzondere Bijstand onbekend, Binnenlands Bestuur (2004)49.
Bestuursagenda Provinciale Staten 2004-2005.
Bestuursakkoord 1999-2003.
Bestuursakkoord 2003-2007.
Bosch, A.& P. van Daal, Met elkaar. Sociale participatie in Noord Brabant, Tilburg
2004.
Brief van de Vereniging ‘Brabantse Uitkeringsgerechtigden Samen’ aan
Gedeputeerde Staten, 2004.
CBS, Statline.
Denktank Armoedebestrijding, Doen en meedoen, 2004.
Dorrestein, A. & M. Verhoef, Hoe rijk is armoedebeleid? Onderzoek naar het
armoedebeleid van tien Brabantse gemeenten, Tilburg 2001.
Eerenbeemt, H.J.F., van de, Geschiedenis van Noord-Brabant deel 3, Boom
Amsterdam 1996.
IPO, Nieuwe perspectieven voor provinciaal sociaal beleid. Advies van de ad hoc
IPO adviescommissie-Simons over het sociaal beleid van provincies, Den Haag
2002.
Kaderbrief Cliëntenraad & Sociale Alliantie, Website VNG.
Kroesbergen, H.T. e.a., Bedreiging van de gezondheid van kinderen door armoede:
prevalentie en risicogroepen, TSG, 80(2002)6.
NIBUD, Gulden regels onderzoek naar gemeentelijke inkomensondersteuning aan
65-plussers, Utrecht 2004.
Oomen, H., Economie heeft last van bleek voorjaarszonnetje, Brabant Magazine
(2005)1.
Oudfit, ouderenwerk de Twern, Tilburg.
Provinciale begroting 2005.
Rijswijk, D., (On)bekende aspecten van armoede?, Executief, (2004)2.
Rots-de Vries, M.C. & H.T. Kroesbergen, Bedreiging van de gezondheid van
kinderen door armoede: beleid en interventie, TSG, 80(2002)6.
Schellingerhout, R., Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen, SCP, Den
Haag 2004.
SCP, Armoedemonitor 2003, Den Haag 2003.
SCP, Sociale uitsluiting, Den Haag 2004.
Sociaal Rapport Brabant 2004.
Statistisch Zakboek 2004.
Verslag bijeenkomst over de financiële positie van ouderen, 10 september 2004.
Verslag Sociaal Debat, 29 november 2004
Verslagen Werkconferenties Armoede, 25 en 27 januari, 3 en 24 februari 2005.
Vrooman, C., H. Dirven, S. Hoff & G. Linden, Armoedemonitor 2003, SCP, Den
Haag 2003.
Download