Tentamen Mechanica voor Scheikunde studenten 26-10-2007 docent: H.J. Bulten Achter iedere opgave staat een indicatie van de tijdsbesteding aangegeven. De aangegeven tijd correspondeert ook met het aantal te behalen punten. Gebruik van rekenmachine en BINAS is toegestaan. Er zijn in totaal 5 opgaven. Opgave 1 (6+6) We kennen enkele fundamentele constanten in de natuurkunde. Gegeven zijn de lichtsnelheid c 3.00 108 ms-1 , de constante van Planck 1.05 1034 Js = 1.05 1034 kgm2s-1 en de constante van Boltzmann k B 1.38 1023 JK -1 1.38 1023 kgm 2s -2 K -1 . a) De rustmassa van een elektron is me 9.111031 kg. Construeer uit , c, kB en me een grootheid met dimensie van temperatuur. Bereken deze temperatuur in K. me c 2 (9.111031 kg )(3.00 108 m / s)2 T 5.94 109 K . Als je dit antwoord niet 23 2 2 1 kB 1.38 10 kgm s K direct ziet, kun je het oplossen als bij b) hieronder. b) De kosmische microgolf achtergrondstraling in het heelal komt overeen met de straling van een zwart lichaam met een temperatuur van 2.73 K. Construeer met behulp van de bovenstaande constanten en deze temperatuur T 2.73 K een lengte en bereken de waarde in m. Als je de combinatie niet direct ziet, kun je het altijd oplossen door de volgende vergelijking voor de dimensies op te lossen: de dimensie van kgm2 s 1 , dus een factor a geeft dimensie kg a m2a s a . De combinatie a c b kbd T e geeft dan als dimensie kg a d m2a b 2d s a b2d K ed . De factor boven de meter moet 1 zijn, de andere factoren 0. Dit geeft: kg a d kg 0 a d s a b 2 d s 0 b a 2d a K ed K 0 e d a m 2 a b 2 d m1 2a b 2d 2a a 2a a 1 Deze factoren invullen geeft dus voor de gevraagde combinatie: c (1.05 1034 kgm2 s 1 )(3 108 ms 1 ) L 8.36 104 m kbT (1.38 1023 kgm2 s 2 K 1 )(2.73K ) . Opgave 2 (10+5+15) Een voorwerp dat zich door de dampkring beweegt ondervindt wrijvingskracht van de lucht 1 volgens de formule Fwr v 2 ACd vˆ , waarin de dichtheid van het medium is, v de snelheid 2 v representeert ( vˆ is de eenheidsvector, lengte 1, in de richting van de snelheid v ). A v representeert de oppervlakte van het voorwerp en Cd is een dimensieloze constante die van de vorm van het voorwerp in rekening brengt. We nemen aan, dat het voorwerp een massa m 1.00 kg heeft, dat de valversnelling g 9.81 ms-2 bedraagt, dat de dichtheid van lucht een constante waarde van 1.3 kgm-3 heeft en dat het produkt van Cd A gelijk is aan Cd A 0.01 m 2 . a) Wat is de eindsnelheid (terminal velocity) die het voorwerp bereikt? Geef de grootte en de richting. Als de terminal velocity bereikt is is de snelheid constant, dus heffen alle externe krachten elkaar op. De wrijvingskracht is dan precies tegengesteld aan de zwaartekracht. We hebben dus: Fwr Fzw mg 9.81Nyˆ , een kracht van 9.81 N omhoog (ik kies de y-as omhoog). De 1 snelheid is dan gegeven door Fwr v 2 ACd vˆ , dus de richting van de snelheid is parallel 2 aan de richting van de valversnelling g (dus ŷ ), de grootte van v is 9.81N 1 2 9.81N m v ACd , v 2 38.8 3 2 2 1.3kgm 0.01m s v 38.8 m yˆ s Als het voorwerp de eindsnelheid bereikt heeft, valt het nog 100 m door de dampkring omlaag. b) Bepaal de arbeid die de zwaartekracht verricht gedurende die 100 m. Bepaal ook het vermogen. De arbeid is gegeven door het inproduct van de kracht maal de afgelegde weg: W F s mg s 9.81N *100m 981Nm Het vermogen is gegeven door P F v 9.81N 38.8m / s 380W . c) Het voorwerp heeft op tijdstip t0 en hoogte h0 een snelheid van 100 m/s in horizontale richting. Neem aan, dat de eindsnelheid is bereikt op een hoogte h1 h0 1000m . Hoeveel arbeid heeft de wrijvingskracht op het voorwerp verricht? Er zijn 2 externe krachten werkzaam; de wrijvingskracht en de zwaartekracht. De zwaartekracht is conservatief, de zwaartekracht verricht een hoeveelheid arbeid van mg s mg (h0 h1 ) 9.81kJ (Het voorwerp is in de richting van de valversnelling verplaatst. De wrijvingskracht is altijd tegenovergesteld aan de snelheid en verricht dus negatieve arbeid. Uit energiebehoud volgt: E E1 E0 K1 K 0 Wg Wwr , de verandering van de kinetische energie van het voorwerp is gelijk aan de geleverde arbeid. Invullen van de snelheden levert: 1 2 1 1 1 Wwr mveind mv02 Wgr (38.8) 2 J (100) 2 J 9.81kJ 14.1kJ 2 2 2 2 Opgave 3 (5+10+10+15+5) Een bal met massa m hangt aan een ideaal touw (dat is massaloos, rekt niet, en ondervindt geen wrijvingskrachten). Het touw heeft lengte L en is bevestigd in het ophangpunt op hoogte 2L boven de grond. De bal beweegt in een circel op constante hoogte, zodat de hoek een vaste grootte heeft (zie figuur). We nemen aan, dat er geen wrijvingskrachten optreden. h=2L L r m v h=0 a) Teken een vrije lichaams diagram waarin de krachten die op de bal werken zijn aangegeven. Fspan Fzw b) Druk de grootte van de snelheid van de bal uit in termen van m, L, en de valversnelling g. De bal draait op vaste hoogte; dus de bal beweegt in een circelbaan met straal r L sin . De v2 grootte van de hoekversnelling van de bal is gegeven door a en de netto kracht op de bal r die deze hoekversnelling levert is F Fzw Fspan mar . Neem de x-as horizontaal naar rechts, de y-as vertikaal omhoog, en de z-as horizontaal uit het vlak van het papier naar je toe. In dat geval is Fspan sin Fspan xˆ cos Fspan yˆ , en Fzw mgyˆ . De bal blijft op gelijke hoogte, dus geldt mg . De versnelling wordt gegeven door de resulterende cos kracht in de x-richting, deze bedraagt Fext , x Fspan, x sin Fspan mg tan . We hebben dus Fext , y Fspan cos mg 0, Fspan v2 mg tan r v 2 rg tan Lg sin tan mar m Lg sin 2 cos (De massa valt uit de vergelijking). v Op een zeker tijdstip breekt het touw, zonder een kracht op de bal uit te oefenen. Vanaf dat moment begint de bal omlaag te vallen. c) Hoe lang duurt het, in termen van van m, L, en g, totdat de bal de grond bereikt? Neem aan, dat de massa van de bal 1 kg bedraagt, de lengte L gelijk is aan 1m, de hoek 30 en de valversnelling g 9.81 m/s 2 . De snelheid in de y-richting is onafhankelijk van de snelheid in de x-richting. Op het moment dat het touw breekt is de snelheid in de y-richting 0 en is de enige kracht op de bal de zwaartekracht. De hoogte in y wordt dus beschreven door de formule 1 1 y (t ) y0 v y ,0t gt 2 (2 L L cos ) gt 2 . 2 2 1 2 L(2 cos ) 0.481s Invullen dat y(t)=0 meter geeft : 0 (2 L L cos ) gt 2 t 2 g d) Wat is de afstand tussen het punt waar de bal de grond raakt en het ophangpunt (2m boven de grond) ? We kiezen de assen zoals in c) aangegven, de oorsprong op de grond recht onder het ophangpunt. De bal bevindt zich dan op het moment dat het touw knapt op het punt met coordinaten x L sin , y L(2 cos ), z 0 en heeft een snelheid in de negatieve z-richting van v Lg sin 2 zˆ . Het duurt 0.481 s totdat de bal de grond raakt; de z-coordinaat van de bal is cos Lg sin 2 2 L(2 cos ) L 2sin 2 (2 cos ) 0.752 L cos g De afstand wordt gegven mbv. Pythagoras: dus z (t ) z0 vz t 0 a x 2 y 2 z 2 (0.5)2 22 0.7522 2.19m e) Wat is de snelheid die de bal heeft op het tijdstip van botsing met de grond? Lg sin 2 m De snelheid in x verandert niet, op tijdstip 0 hebben we v0 zˆ 1.68 zˆ . cos s De snelheid op het moment van botsing met de vloer wordt gegeven door m m v (t ) v0 gt 1.68 zˆ 4.71 yˆ . (N.B. De grootte van de snelheid is 5.0 m/s. Je kunt de s s snelheid ook uitrekenen mbv. behoud van energie). Opgave 4 (10+10+10) Een skiër met een massa van 80 kg glijdt met constante snelheid van een flauwe helling. a) Als gegeven is dat de waarde van de kinetische wrijvingsconstante W 0.03 is voor de skis en de sneeuw, hoe groot is dan de hoek die de helling met het horizontale vlak maakt? Op de skier werken de zwaartekracht, de normaalkracht en de wrijvingskracht, zie figuur hieronder. Fn Fwr Fzw Je kunt de x-as langs de helling omhoog kiezen in de richting van de wrijvingskracht, en de y-as loodrecht op de helling in de richting van de normaalkracht. De skier skiet met constante snelheid, de netto externe kracht is dus nul. We hebben dan: Fzw Fn Fwr 0 Fzw, y Fn mg cos Fzw, x Fwr mg sin De grootte van de wrijvingskracht wordt gegeven door Fwr kin Fn , dus volgt: Fwr mg sin kin Fn kin mg cos , kin tan . Dit geeft voor de hoek theta: arctan 0.03 0.03 rad ( 1.72 ) Nu skiet de skiër omlaag langs een helling die een hoek van 15 maakt t.o.v. het horizontale vlak. De kinetische wrijvingsconstante is W 0.03 . De skiër begint met snelheid 0 bovenop de helling. b) Wat is zijn snelheid als hij 100 meter lager is? (Dus de hoogte neemt met 100 meter af, de afgelegde afstand langs de helling gemeten is groter). De resulterende kracht langs de helling is nu niet gelijk aan 0. We hebben: Fn mg cos en Fext Fzw, x Fwr mg sin 0.03mg cos . Dus de versnelling langs m . Om 100 meter omlaag te skieen moet je s2 langs de helling 100m / sin afleggen. Je kunt dit expliciet oplossen: de helling is a g ( sin 0.03cos ) 2.255 1 2 200m 1s 2 at t 2x / a 18.5s 2 sin 2.255m v(t ) at 41.7m / s 1 1 x at 2 (veind ) 2 2 2a Ook mogelijk is : veind 2ax 41.7m / s Tenslotte kun je de snelheid ook berekenen met behoud van mechanische energie. De totale arbeid verricht op de skier is 0.03 100m W Wzw Wwr Fzw x Fwr x mg ( sin 0.03cos ) ). mg (100m)(1 tan sin K K eind Kbegin W De kinetische energie aan het begin is 0, dus hebben we 1 2 0.03 mveind mg (100m)(1 ), veind (200m)(9.81m / s 2 )(0.888) 41.7 m / s 2 tan x c) Hoe lang duurt het om vanuit stilstand naar een punt 100 meter lager te skiën? Dit is bij b) al expliciet berekend, maar als je de eindsnelheid uit energiebehoud hebt afgeleid dan kun je gebruiken dat de gemiddelde snelheid de helft van de eindsnelheid is en de benodigde x 100m tijd is dan t 18.5s vgem sin (41.7m / s) / 2 Zowel bij b) als bij c) kun je ook expliciet de kracht en de versnelling in de richting omlaag berekenen. Je krijgt dan a g Fn gˆ Fwr gˆ gˆ ( g Fn cos Fn sin k ) g (1 cos2 k cos sin ) 0.059g De tijd en eindsnelheid die je dan krijgt na 100m in de richting van de valversnelling te zijn verplaatst zijn dan t 2x / 0.0595 g 18.5s v(t ) vgˆ sin agˆ t sin 0.0595(9.81m / s 2 )(18.5s) 41.7m / s sin15 Opgave 5 (5+10+5) Twee schijven met gelijke massa’s m bevinden zich op een horizontaal luchtkussen waarover ze wrijvingsloos kunnen bewegen. Vlak voor de botsing heeft schijf 1 een initiële snelheid v0 in de x-richting, schijf 2 is in rust. De botsing verloopt elastisch. a) bereken de snelheid van het zwaartepunt. De impuls van het zwaartepunt is de som van de impulsen van schijf 1 en 2. De massa van het zwaartepuntssysteem is de som van de massa’s van schijf 1 en 2. We krijgen dus pCM p1 p2 mv0 xˆ vcm pCM 1 v0 xˆ 2m 2 Na de botsing maakt schijf 1 een hoek met de x-as. b) Leidt af, dat de grootte van de snelheid van schijf 1 na de botsing gelijk is aan v f v0 cos , met 90 . De botsing is elastisch; kinetische energie is behouden. Ook geldt impulsbehoud: pCM p1 p2 . Na de botsing geldt dus voor schijf 1: p1, f mv f (cos xˆ sin yˆ ) en voor schijf 2: p2, f pCM p1, f m(v0 v f cos ) xˆ mv f sin yˆ ) Behoud van kinetische energie geeft: 1 K i mv02 2 2 1 1 1 1 K f mv 2f m v0 v f cos v 2f sin 2 mv 2f m v02 v 2f 2v0v f cos 2 2 2 2 Uitschrijven van de tweede term hierboven geeft: v 1 K f mv02 m v 2f v0v f cos K i mv 2f 1 0 cos 2 v f v K f Ki geeft 1 0 cos 0, v f v0 cos vf Je kunt dit ook nog eenvoudiger afleiden als je je realiseert dat de kinetische energie gelijk is aan 2 p1,2i pcm 2 . Na de botsing moet gelden p12f p22 f 2mKi pcm en ook pCM p1 p2 . 2m 2m Voor een willekeurige driehoek geldt ( p1 p2 ) 2 p12 p22 2 p1 p2 cos 12 , dus de hoek tussen p1 en p2 is 90 graden. Dan volgt direc p1 cos pCM en p2 sin pCM en dus ook p1 f p cos v1, f cm v0 cos . m m c) Geef de snelheid van schijf 2 na de botsing (zowel de x- als de y-component) . We hebben p2, f pCM p1, f . De impuls voor schijf 1 na de botsing is gegeven; de hoek is theta en de snelheid v0 cos . Dan volgt: p p1 v2 cm v0 (1 cos 2 ) xˆ sin cos yˆ v0 sin sin xˆ cos yˆ m (De absolute grootte van de snelheid is v0 sin , dit volgt uit behoud van kinetische energie, zie b), of uit expliciete berekening door de x en y componenten van de berekende snelheid te kwadrateren: v2, f v0 sin sin 2 cos2 v0 sin )) y v x f v0 1 v0 2