3 Green en Singer aan de meetlat

advertisement
Klimaatverandering als opgave
voor ethische theorieen
13 Juni 2013
Auteur: Sophie Pieternel de Bruin
Studentnummer: 3483274
Begeleider: dr. Jos Philips
Tweede beoordelaar: dr. Annemarie Kalis
Faculteit Geesteswetenschappen
Departement Wijsbegeerte
Afdeling Ethiek
1
Inhoud
1 Inleiding ................................................................................................................................................ 3
1.1
Het probleem: huidige ethische theorieën zijn niet toereikend voor de morele problemen
die klimaatverandering met zich meebrengt ...................................................................................... 3
1.2
De te toetsen theorieën: Michael Green en Peter Singer ....................................................... 5
2. Drie criteria als meetlat ....................................................................................................................... 6
2.1 Informatief en praktisch ................................................................................................................ 7
2.2 Onzekerheid .................................................................................................................................. 8
2.3 Morele Corruptie ........................................................................................................................... 9
3 Green en Singer aan de meetlat......................................................................................................... 10
3.1 Green: Institutionele verantwoordelijkheid ................................................................................ 11
3.1.1 Criterium 1: Informatief en praktisch ................................................................................... 11
3.1.2 Criterium 2: Onzekerheden .................................................................................................. 12
3.1.3 Criterium 3: Morele Corruptie.............................................................................................. 13
3.2 Singer ........................................................................................................................................... 14
3.2.1 Criterium 1: Informatief en praktisch ................................................................................... 15
3.2.2 Criterium 2: Onzekerheid ..................................................................................................... 16
3.2.3 Criterium 3: Morele Corruptie.............................................................................................. 17
4 Conclusie ............................................................................................................................................ 18
5 Literatuur ............................................................................................................................................ 20
2
1 Inleiding
1.1 Het probleem: huidige ethische theorieën zijn niet toereikend voor de
morele problemen die klimaatverandering met zich meebrengt
Kunnen wij, de mensen die nu leven, de mensen die nu de veroorzakers zijn van de zeer
waarschijnlijk klimaatverandering, er nog voor zorgen dat de verantwoordelijkheid die we
hebben naar toekomstige generaties nagekomen wordt? De schade die vandaag de dag
wordt aangericht aan het milieu moet gezien worden als een van de meest urgente
problemen die er in de wereld zijn; de wetenschap wijst ons op het serieuze risico dat door
onze levensstijl een verandering in het klimaat teweeg wordt gebracht, die ons, maar ook
toekomstige generaties, ernstig schaadt. De noodzaak om een ethische theorie op te stellen
die werkbaar en juist is om als leidraad te dienen is groot wanneer we onze
verantwoordelijkheid naar toekomstige generaties en zij die nu al schade ondervinden
serieus nemen. Klimaatverandering is een probleem waar vele disciplines bij betrokken zijn,
en ethiek is hierin fundamenteel. Een ethische theorie is noodzakelijk om op een
systematische manier waarde toe te kennen aan onze handelingen en de bijbehorende
consequenties. Een theorie is nodig en geeft houvast bij het beoordelen van handelingen en
consequenties, maar is niet voldoende om het probleem van klimaatverandering op te
lossen.
Klimaatverandering is een probleem op wereldschaal omdat de oorzaken en effecten
mondiaal zijn; rijkere landen zijn in grote mate de veroorzakers van het probleem terwijl
armere landen de slachtoffers zijn, mede door dat zij minder mogelijkheden hebben dan
rijkere landen om te anticiperen op klimaatsverandering. Naast dat klimaatsverandering
een mondiaal probleem is, is het een intergenerationeel probleem. De effecten van
klimaatsverandering zullen zeer waarschijnlijk negatieve effecten hebben op een groot deel
van toekomstige generaties. Wat wij nu doen beïnvloedt de toekomst en daarmee hebben
wij een macht over toekomstige generaties die zij niet over ons hebben, om juist om te gaan
met deze verantwoordelijkheid is een sterk theoretisch framewerk nodig, al zal het
beschikken hierover niet voldoende zijn voor het oplossen van het probleem.
Bestaande theorieën die spreken over klimaatverandering voldoen niet, Mark
Stephen Gardiner stelt in A perfect Moral Storm: ‘In essence, the problem is that traditional
approaches seem largely “inept,” in the nonpejorative sense of being “unsuited” for, poorly
“adapted” to, “inappropriate” for, or lacking the necessary skills and basic competence to
3
complete, the task.’1 De taak om een oplossing te vinden voor de problemen die
klimaatverandering met zich meebrengen om zo te beantwoorden aan de morele
verantwoordelijkheden die wij hebben naar hen die schade ondervinden van ons handelen,
nu of in de toekomst. Traditionele theorieën zijn niet toereikend omdat ze niet, of slechts in
beperkte mate, notie hebben van de specifieke problemen die veroorzaakt worden door
klimaatverandering. Belangrijke problemen zijn het gebrek aan kennis en de onwetendheid
van individuen en instituties, de grote onzekerheid die er voor de toekomst is qua exacte
opwarming en de effecten die dit met zich mee zullen brengen. Meer algemeen is het
probleem dat individuen en instituties de neiging hebben om eigen belang voorop te stellen
en hiermee direct of, specifiek voor klimaatverandering, indirect schade te veroorzaken.
Klimaatverandering brengt indirect schade omdat veel consequenties duizenden kilometers
verder of op lange termijn duidelijk worden.
Om op een systematische manier deze beperkingen van ethische theorieën te
ontdekken en zo verder te komen in de constructie van een passende theorie, zijn er
stappen te maken door te kijken naar de criteria waar we ethische theorieën mee
beoordelen. Criteria zijn nodig om ethische theorieën te beoordelen en te vergelijken op hun
consistentie, juistheid en bruikbaarheid. Een klassiek voorbeeld van een traditioneel criteria
is het ‘Reflective Equilibrium’ geïntroduceerd door John Rawls.2 Dit principe test de
coherentie van de geldigheid van normatieve claims door te kijken of morele intuities
overeenkomen met de daadwerkelijke handelingen. Traditionele criteria zijn nodig om
toekomstige theorieën te beoordelen om zo onjuistheden en inconsistentie te ontdekken,
maar zijn niet toereikend om de specifieke problemen die klimaatverandering met zich mee
brengt structureel te ontdekken.
Aanvullende criteria zijn nodig om ethische theorieën die spreken over
klimaatverandering te beoordelen en tekortkomingen zichtbaar te maken, criteria die
aansluiten op de specifieke problemen van klimaatverandering. In dit stuk zal ik eerst drie
criteria introduceren die inspelen op enkele specifieke problemen en laten zien waarom
deze criteria nodig zijn. Hierna zullen twee sterke theorieën, de theorieën van Michael Green
en Peter Singer, die een voorstel doen als oplossing voor het probleem van
klimaatverandering aan deze criteria worden getoetst om tekortkomingen weer te geven.
1
Stephen Mark Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change (Oxford:
University Press, 2011), 214
2 Norman Daniels, Reflective Equilibrium, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (2003),
<http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/reflective-equilibrium/> (geraadpleegd 4 juni
2013)
4
Het doel van dit stuk is niet om de theorieën te verwerpen, maar om te laten zien welke
stappen er zeker nog gezet moeten worden; ‘In the absence of a grand integrative theory, in
the interim we must pursue more indirect strategies. These include searching for ethical
constraints by identifying intuitively clear cases of failure, trying to articulate those
constraints more fully, searching for levels of overlapping consensus across existing
theories, and defending such benchmarks against the forces of moral corruption.’3 In de lijn
van Gardiner, die in dit citaat een weergave geeft van de methode die ook ik zal hanteren, zal
ik in dit stuk aan de hand van de criteria bruikbare en niet bruikbare aspecten van de
ethische theorieën identificeren. Klimaatverandering is een praktisch probleem en daarom
is het nodig dat een theorie het probleem ook praktisch benadert en concrete stappen geeft
om richting te geven. Maar hoe klimaatverandering zal uitpakken in de toekomst en in welke
mate toekomstige generaties hier schade van zullen ondervinden is niet zeker. Een ethische
theorie moet zich hier bewust van zijn en iets zeggen over de consequenties van de
onzekerheid omtrent klimaatverandering. Als laatste moet een theorie waken voor de
neiging die individuen en instituties hebben om juiste theorieën te verdraaien en aan te
passen om zo handelingen te rechtvaardigen die niet bijdragen aan de oplossing van het
probleem of zelfs verergeren.
1.2 De te toetsen theorieën: Michael Green en Peter Singer
Om te illustreren waarom de criteria zinvol zijn en om de lessen die uit de criteria getrokken
kunnen worden te tonen, zullen twee serieuze voorstellen betreffende klimaatverandering
getoetst worden aan de criteria. Voor beide theorieën geldt dat de criteria die volgen uit de
specifieke problemen die klimaatverandering met zich mee brengen laten zien in hoe verre
de theorieën geschikt zijn om te gebruiken als oplossing voor het probleem. Als eerste zal
Michael Green zijn voorstel in Institutional Responsibility for Moral Problems worden
besproken. Green stelt vanuit een consequentialistische invalshoek dat institutionele
actoren verantwoordelijkheid beter kunnen dragen dan individuen, en om deze rede ook
deze verantwoordelijkheid moeten krijgen. Individuele actoren hebben slechts een beperkte
notie van verantwoordelijk omdat zij de consequenties van hun handelen op lange termijn
of op grote afstand niet of nauwelijks kunnen bevatten. Om deze reden kunnen zij de
verantwoordelijkheid voor consequenties van klimaatverandering niet dragen, wat wel het
geval is voor institutionele actoren. Green benadrukt het mondiale aspect van het probleem
door instituties naar voren te schuiven als morele actoren. Sommige plichten kunnen niet
aan individuen worden gegeven, omdat zij in mindere mate toegang hebben tot informatie
3
Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 400
5
en de mogelijkheid en macht hebben om maatregelen te nemen.4 Door dit voorstel te doen
laat Green zien dat zijn voorstel sterk en toegespitst is op het probleem omdat hij
klimaatverandering serieus neemt als mondiaal verschijnsel waarin instituties een grote rol
moeten spelen wanneer naar oplossingen gezocht wordt. Het is interessant om zijn voorstel
te toetsen aan de criteria omdat op deze manier nagegaan kan worden welke gevolgen zijn
voorstel hebben wanneer specifiek gekeken wordt naar de problemen die
klimaatverandering meebrengen wanneer de focus ligt op instituties. Op deze manier
kunnen de valkuilen en misinterpretaties gevonden worden die eventueel vereisen voor
instituties.
Als tweede zal Peter Singer zijn voorstel als oplossing voor het klimaatprobleem dat
hij bespreekt in One World worden getoetst aan de criteria. Singer representeert een brede
stroming van het debat met een utilistische benadering. Het belangrijkste doel voor Singer is
het verbeteren van de situatie van hen die het minstbedeeld zijn. In Singer zijn optiek is
klimaatverandering een probleem dat ons allen, zowel individuen als instituties, aangaat.
Zijn insteek is sterk en van belang omdat hij concreet spreekt over het probleem en
praktische principes voorstelt wat getuigt van een zo realistisch mogelijke benadering. Door
Singer zijn voorstel te toetsen aan de drie criteria kunnen de tekortkomingen of bruikbare
aspecten van zijn praktische principes worden opgemerkt.
Voor beide theorieën geldt dat de criteria die volgen uit de specifieke problemen die
klimaatverandering met zich mee brengen laten zien in hoe verre de theorieën geschikt zijn
om te gebruiken als oplossing voor het probleem.
2. Drie criteria als meetlat
Voordat de theorieën verder uitgewerkt zullen worden zal worden laten zien wat de criteria
inhouden en waarom ze van belang zijn. De criteria zijn noodzakelijk, maar wanneer een
theorie voldoet aan de criteria dan is zij niet gegarandeerd bruikbaar en juist. De drie
criteria zullen eerst ingeleid worden waarna alle drie in een zin samengevat zullen worden.
Tony Erskine spreekt in Assigning Responsibilities to Institutional Moral Agents: The Case of
States and Quasi States ook over de noodzaak van het geven van morele plichten en
verantwoordelijkheid aan instituties.
4
6
2.1 Informatief en praktisch
Omdat klimaatverandering een praktisch probleem is en zou een ideale theorie moeten
informeren over praktische stappen die een actor moet nemen om haar
verantwoordelijkheden na te komen. De theorie moet iets zeggen vanuit en over de realiteit,
haar argumenten moeten niet gebaseerd zijn op de stand van zaken in een theoretische
ideale wereld. Wanneer een theorie wel uitgaat van de omstandigheden in een ideale wereld
en deze worden toegepast in niet ideale omstandigheden, de niet ideale omstandigheden die
van toepassing zijn bij klimaatverandering, kan de implicatie hiervan zijn dat consequenties
grotendeels genegeerd worden. Dus: ‘..principles that are justified with no reference to that
injustice as a background assumption in their justification will not adequately respond to
that phenomenon when utilized in the world.’5. Dit citaat van John Christman verduidelijkt
dat wanneer theoretische principes worden toegepast op praktisch morele problemen als
klimaatverandering, de kans bestaat dat de principes niet de consequenties hebben die
gewenst zijn omdat het praktische probleem niet in ogenschouw is genomen. Hiernaast is
het gevaar van abstracte principes dat ze buigbaar zijn in allerlei richtingen en hierdoor
geen houvast bieden. Een principe dat stelt dat we dat moeten doen wat de beste
consequentie heeft voor toekomstige generaties voldoet niet aan dit criterium, omdat dit
principe op vele manieren ingevuld kan worden. Een principe als ´you broke it, you fix it´6 is
praktischer, wanneer bekend is wie de veroorzaker van het probleem is. Dit principe stelt,
dat wanneer jij schade hebt aangericht, dat jij dit moet oplossen of opruimen.
De essentie van dit eerste criterium is dat de theorie een informatief karakter moet
hebben, en dat niet allerlei handelingen gerechtvaardigd kunnen worden. Het is niet het
geval dat wanneer een theorie aan dit criterium voldoet, dat de praktische handeling die
gevraagd wordt dan ook juist is, vele praktische principes zijn niet rechtvaardig. Een theorie
moet praktische principes bevatten omdat ze anders niet de leidraad kan zijn, waarvan we
willen dat ze dit is.
Het informatieve karakter van een theorie moet ook weergeven dat bepaalde
overwegingen zwaarder wegen dan anderen; ‘..some considerations have a certain kind of
priority over others, and we might expect a political theory to wear such concerns on its
sleeve rather than discover them late in the game in response to a specific threat.7 Door aan
te geven waarom bepaalde overwegingen prioriteit hebben boven anderen wordt een
John Christman, Social and Political Philosophy: A Contemporary Introduction (London:
Routledge, 2002) 153
6 Peter Singer, One World: The Ethics of Globalization (Yale University Press, 2004) 41
7 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 234
5
7
zinnige reden gegeven voor de principes en kan op voorhand worden geanticipeerd op
specifieke aandachtspunten.
Het eerste criterium dat specifiek voor klimaatverandering van belang is benadrukt
het belang van een benadering die verankerd is in de realiteit: Een theorie moet informeren
over de stand van zaken en stappen geven die praktisch uitvoerbaar zijn. Dat dit criterium niet
vertelt wanneer een theorie hier geheel wel of niet aan voldoet is een zwakte en zou verder
moeten worden uitgewerkt om hier een sluitend antwoord op te geven. Dit gaat te ver voor
dit stuk, het doel is dat het belang van het criterium duidelijk wordt.
2.2 Onzekerheid
Het tweede criterium dat specifiek van belang is spreekt over de onzekerheid die er is qua
opwarming voor de toekomst. Wanneer we exact zouden weten hoe de toekomst eruit zal
gaan zien, zou het ook gemakkelijker zijn om hier op voorhand op te anticiperen en
principes op te stellen die de meest optimale uitkomsten als gevolg hebben. Een theorie zou
zich bewust moeten zijn van het gegeven dat er vele onzekerheden zijn voor de toekomst.
Wanneer we spreken over klimaatsverandering veroorzaakt door menselijk handelen dan is
de enige zekerheid die er is, het gegeven dat er een grote onzekerheid is in de mate van
opwarming. Het Intergovermental Panel on Global Climate Change (IPCC) stelt in het Fourth
Assessment Report dat de temperatuur mondiaal zal stijgen tussen de 1.1⁰ en 6.4⁰ Celsius. Dit
is een brede schatting, en de effecten die de opwarming met zich mee zullen brengen zijn
ook niet zeker. Er zijn tal van feedbacksystemen in het klimaatsysteem die maar deels
begrepen worden, en in combinatie met elkaar nog niet te voorspellen zijn. Een theorie die
spreekt over lange termijn problematiek moet noodzakelijkerwijs onzekerheid benoemen,
anders zal de theorie niet geloofwaardig zijn, omdat de toekomst onzeker is. 8 Wanneer we
spreken over onzekerheid betreffende de impact van klimaatverandering is het concept ‘the
Precautionary Principle’ van belang. Dit principe stelt dat in geval van onzekerheid over de
schade die veroorzaakt wordt door een handeling er bij voorbaat voorzorgsmaatregelen
moeten worden genomen om de mogelijke schade te voorkomen of minimaliseren.9 Voor
ethisch theorieën is het van belang om bewust te zijn van de onzekerheden die er zijn omdat
Gardiner spreekt in A Core Precautionary Principle (2006) over de argumenten die tegen het
‘Precautionary Principle’ te geven zijn omdat het mede ineffectief beleid zou veroorzaken. Voor
Gardiner is dit geen reden om het principe weg te zetten en beargumenteert waarom het principe
wel bruikbaar is.
9 Gardiner A Core Precautionary Principle (2006) 36
8
8
er anders voorbij wordt gegaan aan de stand van zaken in de wereld en er geen sprake is
van een volledige notie van verantwoordelijkheid. 10
Het tweede criterium vraagt van een theorie dat er bewustzijn is betreffende de
situatie in de toekomst: Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale
onzekerheid die er is voor de toekomst. Ook dit criterium formuleert geen absolute drempel
om aan te geven of een theorie wel of niet aan dit criterium voldoet, maar geeft slechts een
aanzet. 11
2.3 Morele Corruptie
Het derde criterium spreekt over de neiging van zowel individuen als instituties om eigen
belang voorop te stellen waardoor het gevaar bestaat dat juiste en werkbare theorieën
verdraaid en onbruikbaar worden. De handvatten die een ethische theorie geven worden
niet altijd juist toegepast, maar vervormd of verworpen om zo handelingen te
rechtvaardigen dat niet de logische consequentie van de gegeven handvatten is. Onbewust,
maar zeker ook bewust omdat dit in ons eigen voordeel werkt. Gardiner noemt dit gegeven
‘moral corruption’ en ziet hierin een groot gevaar: ‘.. even if the best theories were to hand, it
is not obvious that we could rely on ourselves simply to grasp and then correctly apply
them. The apparent temptations not to do so and the subtle mechanisms of moral
corruption are formidable obstacles.’12 Mensen hebben zijn kwetsbaar om gebaseerd op de
verkeerde argumenten een theorie te verwerpen, of deze naar eigen gelang aan te passen.
De verleidingen in het dagelijks leven geven ons de neiging om te zoeken naar argumenten
die deze verleidingen kunnen rechtvaardigen. Morele corruptie is niet het resultaat van
verkeerde argumenten, maar is het geval wanneer mensen handelingen willen
rechtvaardigen die binnen de theorie niet te rechtvaardigen zijn. Gardiner gebruikt Kant om
te verduidelijken hoe morele corruptie in zijn werk gaat: ‘.. moral corruption is: (a) a
tendency to rationalize, which (b) casts doubt on the validity and/or strictness of moral claims,
by (c) seeking to pervert their status and substance, and in doing so (d) aims to make those
claims better suited to our wishes and inclinations, and (e) destroys the characteristics in
10
Dennis Patrick O'Hara en Alan Abelsohn benadrukken in Ethical Response to Climate Change de
ethische dimensie die zit aan de wetenschappelijke onzekerheid en dat onzekerheid in het geval van
klimaatverandering zorgt voor een afwachtende houding, in tegenstelling tot wanneer er
bijvoorbeeld onzekerheid is betreffende het verloop van een ziekte.
11 In dit stuk zal expliciet gekeken worden naar onzekerheid. Verbonden aan het begrip
onzekerheid zijn onwetendheid en het wel of niet nemen van risico’s; dat een theorie ook
bewustzijn zou moeten hebben van deze aspecten is aannemelijk wanneer we kijken naar de
consequenties die onwetendheid en risico’s met zich meebrengen, maar deze aspecten zouden
verder uitgewerkt moeten worden en worden niet meegenomen in tweede criterium.
12 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 309
9
virtue of which we respect them.’13 Met deze stappen laat Gardiner duidelijk zien hoe morele
corruptie werkt. Morele corruptie zegt ons eigenlijk iets over ons eigen zijn: ondanks dat we
misschien goede intenties hebben en morele intuities die we binnen een theorie willen
onderbouwen, zijn we ook sterk gericht op eigen belang. En juist het enkel nastreven van
eigen belang heeft als consequentie, zeker in het geval van klimaatverandering, dat
toekomstige generaties geschaad worden.
Zij die profiteren van de huidige stand van zaken zullen eerder geneigd zijn om
inadequaat met een theorie om te gaan, wat resulteert in weinig tot geen verandering. Het is
niet alleen een gegeven dat we de mogelijkheid hebben om toekomstige generaties of de
armere mensen die nu leven te schaden, er zijn ook grote verleidingen om dit ook werkelijk
te doen.14
Het is noodzakelijk dat een theorie zich bewust is van de problemen die morele
corruptie met zich mee brengen, namelijk het ondermijnen van dat wat we eigenlijk moeten
doen, waardoor we verplichtingen naar toekomstige generaties niet na kunnen komen. Dit
bewustzijn zou zich moeten uiten in het benoemen van het gevaar van morele corruptie
voor de specifieke theorie, hoe mensen de principes die gegeven worden op een andere
manier zouden kunnen interpreteren. Een theorie zou idealiter ook aan moeten geven hoe
morele corruptie omzeild zou kunnen worden om zo misvattingen voor te zijn.
Het derde criterium vraagt van een theorie om bewust om te gaan met de neiging die
mensen hebben om juiste theorieën te verdraaien en hierdoor onbruikbaar te maken: Een
theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie met zich meebrengt. Het
laatste criterium vraagt echter niet van een theorie om morele corruptie volledig uit te
sluiten: maar door de mogelijkheden tot morele corruptie te benoemen wordt op voorhand
bewustzijn gecreëerd en kunnen misinterpretaties worden voorkomen.
3 Green en Singer aan de meetlat
Door Green en Singer te toetsen aan de zojuist voorgestelde criteria, zal duidelijker naar
voren komen wat het belang en de toegevoegde waarde is van de criteria. Het doel van deze
sectie is tweeledig; enerzijds benadrukken waarom de criteria waardevol zijn en anderzijds
het tonen van de tekortkomingen van de voorstellen en hier algemene conclusies uit
trekken. De intentie is niet om beide theorieën onderuit te halen, maar om de gevonden
13
14
Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 307
Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 301
10
tekortkomingen in een breder perspectief te plaatsen. Eerst zal een uiteenzetting van Green
worden gegeven en zal zijn theorie zal worden getoetst aan de criteria, waarna Singer zal
worden behandeld.
3.1 Green: Institutionele verantwoordelijkheid
Het voorstel dat Green doet in Institutional Responsibility for Moral Problems focust op de
mogelijkheid die elke actor heeft om verantwoordelijkheid te dragen. Green stelt dat: ‘.. our
understanding of moral responsibility is inadequate for regulating large-scale social and
especially global problems.’15 Omdat de notie van verantwoordelijkheid beperkt is kunnen
individuele actoren geen verantwoordelijkheid dragen voor mondiale en intergenerationele
problemen als klimaatverandering.16 Green pleit voor het geven van verantwoordelijkheid
aan institutionele actoren, die de mogelijkheden en macht hebben om regels op te stellen en
hiernaar te handelen. Dit omdat zij in mindere mate hinder ondervinden van de beperkte
perceptie van verantwoordelijkheid zoals dit het geval is bij individuen. ‘This is the key to
seeing how we might move towards a more adequate distribution of responsibility for
global problems.’17 Institutionele actoren zijn beter in het overzien van de consequenties die
nalatigheid kunnen hebben en daarnaast kunnen instituties beter informatie verzamelen en
verwerken. Ook zijn in dit licht institutionele actoren beter dan individuen in staat om
consequenties van handelingen te begrijpen en reguleren die op een afstand of op lange
termijn gebeuren. Green spreekt expliciet over klimaatverandering en problemen die hierbij
komen kijken, hij gaat specifiek in op kwesties die een rol spelen in het probleem door de rol
van instituties te benadrukken, wat noodzakelijk is wanneer we nadenken over ethische
theorieën die spreken over klimaatverandering.
3.1.1 Criterium 1: Informatief en praktisch
Het eerste criterium besproken luidde: Een theorie moet informeren en stappen geven die
praktisch uitvoerbaar zijn. Het belangrijkste principe dat Green voorstelt is het geven van
verantwoordelijkheid voor morele problemen als klimaatsverandering aan institutionele
actoren. Hij onderbouwt dit door te beargumenteren dat individuen niet in staat zijn om
deze verantwoordelijkheden te bevatten en deze daarom niet kunnen dragen, omdat het
Michael Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," Hoofdstuk 6, In Global
Responsibilities: Who must Meliver on Global Rights?, edited by Kuper, Andrew. (New York:
Routledge, Taylor & Francis Group, 2006) 117
16 Green baseert zijn idee van individuele verantwoordelijkheid op de notie van ‘the restrictive
conception of responsibility’ die Samuel Scheffler bespreekt in Individual Responsibility in a Global
Age. Scheffler stelt dat individuen in mindere mate verantwoordelijkheid kunnen dragen door drie
elementen: individualisme, het onderscheid tussen positieve en negatieve plichten en speciale
verplichtingen.
17 Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," 124
15
11
blikveld van individuele verantwoordelijkheid niet zo ver reikt. Institutionele actoren
kunnen dit wel, omdat institutionele actoren een grotere ‘verantwoordelijkheidsscope’
hebben doordat zij consequenties in ruimte en tijd beter kunnen overzien. De stappen die
gezet moeten worden om deze verantwoordelijkheden te ‘herverdelen’ blijven echter
onduidelijk. Nergens in het artikel spreekt hij uit hoe dit praktisch tot stand zou moeten
komen, welke stappen hiervoor gezet moeten worden. Dat de capaciteiten van huidige
instituties wellicht niet toereikend zijn om deze verantwoordelijkheid te dragen, bewijst de
effectiviteit van de huidige instituties. Dit onderkent Green niet; ‘If political institutions are
needed to deal with global problems and current government are inadequate, the conclusion
we may be compelled to reach is that we need different political institutions.’18. Het
construeren van nieuwe politieke instituties is echter een voorstel dat vele vragen oproept
over de invulling hiervan en Green zou, om zijn voorstel serieuzer voor te doen, hier
concreter over moeten uitweiden.
Een tweede belangrijke principe dat Green bespreekt, is het idee dat de individuele
of institutionele actor die de mogelijkheid heeft om specifieke problemen op te lossen meer
verantwoordelijkheid draagt de veroorzaker wanneer die deze mogelijkheid niet heeft. Dit
betekent dat zij die deze mogelijkheid heeft om schade te minimaliseren, tot handelen over
zou moeten gaan. Ook over dit voorstel blijft Green vrij abstract, hij neemt dit principe aan,
terwijl er meerdere redenen zijn om dit voorstel te verwerpen.19
Het voorstel dat Green doet is weinig praktisch. Hierdoor is het lastig om praktische
stappen te construeren die aan de hand van de theorie gezet zouden kunnen worden, er zijn
nog allerlei richtingen mogelijk. Wanneer we nadenken over de rol van instituties en hun
verantwoordelijkheden bij het zoeken naar een gepaste theorie zou deze rol praktischer
naar voren moeten komen om de theorie in een minimale mate te laten voldoen aan het
eerste criterium.
3.1.2 Criterium 2: Onzekerheden
Het tweede criterium: Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale
onzekerheid die er is voor de toekomst toont dat Green nauwelijks iets zegt over de grote
toekomstige onzekerheidsfactor. Hij stelt wel dat instituties beter met onzekerheden om
kunnen gaan dan individuen, omdat instituties beter informatie kunnen verzamelen en
Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," 131
De reden die Green geeft om te handelen volgens zijn principe is gebaseerd op de mogelijkheden
die een actor heeft: ‘Can implies Ought’. Deze aanname wordt problematisch wanneer je gaat
kijken naar hoe de stand van zaken in de wereld is: rijkere landen hebben al de mogelijkheid om
actie te ondernemen maar doen dit niet, wat twijfel laat rijzen over de onderbouwing van Green
zijn voorstel.
18
19
12
toepassen. Green gebruikt hiermee de notie van onzekerheid om te onderbouwen dat er
meer verantwoordelijkheid aan instituties gegeven zou moeten worden. Om zijn voorstel
vollediger te maken zou hij moeten aangeven wat de consequenties zijn van onzekerheden
voor zijn theorie zowel voor instituties als voor individuen. Doordat Green slechts eenmalig
over onzekerheid spreekt, laat hij hiermee een kans liggen om te laten zien dat zijn voorstel
geschikt is om het probleem te benaderen, omdat onzekerheid zo kenmerkend is voor
klimaatverandering.
Theorieën die de focus leggen op institutionele verantwoordelijkheid zouden aan
moeten geven hoe instituties met onzekerheid om kunnen gaan om sterker naar voren te
komen, door scherper te krijgen waarom instituties hier meer mogelijkheden hebben dan
individuen.
3.1.3 Criterium 3: Morele Corruptie
Het derde criterium, Een theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie
met zich meebrengt, laat zien dat Green zijn theorie kwetsbaar is voor verdraaiingen en
misvattingen. Institutionele actoren kunnen meer verantwoordelijkheden dragen, omdat de
scope van hun verantwoordelijkheid groter is. Mondiale lange termijn problemen als
klimaatverandering zijn individuen niet aan te rekenen stelt Green: ‘The contribution each
of us makes to climate change are so negligible that they do not amount to harming anyone;
the effect of my driving to work makes no difference to anyone, therefore, it is not a harm to
anyone.’20. Individuen kunnen de consequenties van klimaatsverandering niet koppelen aan
hun eigen dagelijkse handelingen, waardoor zij de verantwoordelijkheid hiervoor ook niet
dragen. Het gevaar is dat individuen hierdoor geen beperkingen voelen in hun dagelijkse
handelingen ten opzichte van klimaatsverandering, en dus geen problemen zien in een zeer
vervuilende levensstijl. De optelsom van deze ‘onverantwoordelijke’ individuen resulteert in
een scenario dat meer schade zal veroorzaken dan wanneer individuen hierin wel enig
gevoel van verantwoordelijkheid voor wordt aangerekend. Green stelt dat er geen
verwachtingen kunnen worden gesteld aan ongeorganiseerde groepen die gezamenlijk voor
een deel de oorzaak zijn van klimaatverandering. Maar door zo te argumenteren kan het
individu tot op grote hoogte zich vrijwaarden van allerhande verantwoordelijkheden en
vrijelijk handelen omdat ‘het toch geen verschil maakt'.
Green zal niet tot doel hebben gehad om individuen te degraderen tot irrationele
actoren, die een zeer beperkt gevoel van verantwoordelijkheid hebben en geen
verantwoordelijkheden kunnen dragen naar toekomstige generaties. Maar hij zou dit, om
20
Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," 121
13
deze interpretatie voor te zijn, duidelijker uit moeten leggen en de gevaren van deze
interpretatie benoemen om zo morele corruptie te voorkomen.
Voor elke theorie bestaat het gevaar van morele corruptie. Zeker wanneer een
voorstel een specifieke focus heeft, zoals het voorstel van Green dat focust op institutionele
verantwoordelijkheid. Wanneer de focus zo sterk op institutionele verantwoordelijkheid ligt
is het gevaar dat de individuele actor een onbeduidende rol krijgt in de oplossing van het
probleem, waardoor niet alleen de handelingsbekwaamheid van individuen in twijfel wordt
getrokken, maar waardoor het probleem van klimaatverandering voor individuen ook een
abstract probleem wordt dat slechts een zorg is van instituties, Wanneer niet wordt gekeken
naar de mogelijke interpretaties die een specifieke focus, in dit geval het geven van de
verantwoordelijkheid aan institutionele actoren, met meebrengen, dan is het gevaar voor
morele corruptie groot.
3.2 Singer
Als tweede wordt Peter Singer zijn voorstel beschreven in One World geëvalueerd aan de
hand van de criteria. Singer wordt behandeld omdat hij praktische problemen als
klimaatverandering benadert door met praktische oplossingen te komen. Singer zijn
utilistische insteek gaat uit van het idee dat we verantwoordelijkheid na te komen hebben
naar ieder die we schade aan kunnen doen. Singer stelt in het hoofdstuk “One Atmosphere”
dat zowel individuen als staten direct verantwoordelijkheid dragen voor de indirecte
consequenties die onze handelingen hebben. Dat onze manier van leven schadelijk is voor
sommige mensen die nu leven maar ook voor hen die na ons komen is wetenschappelijk te
onderbouwen en dit doet Singer ook veelvoudig om zijn voorstel kracht bij te zetten. Singer
bespreekt meerdere principes als praktische stappen naar een oplossing voor
klimaatsverandering. Als eerst het bekende ‘You broke it, you fix it’ principe. De vervuiler
betaalt. Iedereen heeft een gelijk recht op ‘de atmosfeer’, en zij die meer nemen moeten hier
hun verantwoordelijkheid voor nemen, zeker wanneer anderen hier nadelige consequenties
van ondervinden. Rijke landen moeten compenseren omdat zij profiteren van de manier hoe
zij met de aarde omgaan en omgingen. Hierna bespreekt Singer het ‘Time Slice Principle’. Dit
principe gaat uit van de huidige situatie, wat er in het verleden is gebeurd telt niet mee bij
het vinden van rechtvaardige oplossingen. De consequenties van handelingen als
klimaatverandering waren niet duidelijk. Als derde behandelt Singer het ‘Equal share for
everyone’ principe, wat inhoudt dat elke staat een gelijk recht op emissie heeft op basis van
de populatie. Het laatste principe is het ‘Aiding the Worst Off’ principe. Dit principe
rechtvaardigt enkel een verdeling van het recht op emissie wanneer deze verdeling de
14
situaties verbetert van zij die het slechtst af zijn. Ook al betekent dit dat sommige staten of
individuen meer krijgen dan anderen.
Singer zijn eigen uiteindelijke voorstel is een combinatie van de besproken principes.
Hij stelt voor dat elk land een gelijk recht op emissie zou moeten krijgen, afgeleid van een
vastgestelde populatie voorspelling tot 2050. Deze emissies kunnen verhandeld worden
zodat rijkere landen meer kunnen gebruiken wanneer dit nodig is, maar zonder dat dit
schadelijk mag zijn voor armere landen. Singer zijn project is afhankelijk van het idee dat
wij, individueel en institutioneel, morele verplichtingen hebben aan de hele mensheid, en
aan hen die zullen leven. We zijn verantwoordelijk voor de consequenties van ons handelen,
en zeker wanneer we de mogelijkheid hebben om schade te voorkomen. Rijkere landen
hebben de morele verplichting om armere landen te ondersteunen.
3.2.1 Criterium 1: Informatief en praktisch
Het eerste criterium besproken luidde: Een theorie moet informeren en stappen geven die
praktisch uitvoerbaar zijn. Singer hanteert in “One Atmosphere” in One World een praktische
insteek en onderbouwt zijn theorie regelmatig met wetenschappelijke feiten en informeert
de lezer hiermee; Singer haalt meerdere malen het Third Assesment Report van het IPCC aan
om aan te tonen hoe de situatie betreffende ‘de atmosfeer’ ervoor staat; de nog steeds
stijgende antropogene emissies en de effecten die hiermee gepaard gaan. Hierin is hij niet
altijd even objectief, wat een onwetende lezer niet altijd zal opmerken. One World is uit
2002, een periode waarin er nog meer onzekerheden ten opzichte van het klimaatsysteem
waren dan nu, anno 2013. Singer licht de extremen uit, wat zijn geloofwaardigheid laat
wankelen. Singer geeft geen onjuiste informatie en het is duidelijk dat hij de zekerheden en
extremen benadrukt om zijn punt te maken. Maar om objectief te zijn en betrouwbaar over
te komen betreffende de informatie die hij geeft, zou hij gaten in de kennis ook moeten
benoemen.
Singer bespreekt meerdere praktische principes en construeert hieruit de
onderbouwing van zijn voorstel om ieder land een gelijk recht op emissie te geven die
verhandeld kan worden. De eerste stap die we waarschijnlijk volgens Singer zouden moeten
zetten om dit te realiseren is het opzetten van een institutie, of een bestaande institutie deze
macht geven, om emissie rechten te gaan berekenen per land. Maar dit bespreekt hij niet
expliciet: een echte eerste stap die volgt uit Singer zijn voorstel is, ondanks zijn praktische
insteek, giswerk.
15
De introductie van dit eerste criterium zou door Singer zeer waarschijnlijk
onderbouwd worden. Echter, Singer zou de informatie die hij geeft eerlijker moeten
brengen. Het mag niet zo zijn dat actie wordt geïnitieerd door eenzijdige informatie.
Daarnaast gaat Singer uit van een ideale situatie waarin alle staten bereid zijn om mee te
werken aan een mondiale oplossing. Dat dit in realiteit niet het geval is, mag duidelijk zijn.
Ondanks dat Singer uitgaat van een ‘Worst Case Scenario’ en hij uit gaat van een
ideale samenwerking tussen staten om zijn voorstel van de grond te krijgen benadert Singer
het probleem praktischer en met een informatiever karakter dan Green wat zijn voorstel
dichter bij de realiteit brengt. Desondanks zou een praktische theorie als die van Singer nog
net een stapje verder kunnen kijken door weer te geven wat nodig is om de eerste stap te
zetten.
3.2.2 Criterium 2: Onzekerheid
Maatschappelijke en sociale onzekerheid, zoals besproken onder het tweede criterium; Een
theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale onzekerheid die er is voor de
toekomst komt meerdere malen aan bod bij Singer. Singer benoemt de onzekerheid expliciet
en stelt dat we beter te veel maatregelen zouden moeten treffen dan te weinig. Dat het
menselijk handelen de aarde beïnvloedt is wetenschappelijk te onderbouwen, net zozeer als
het wetenschappelijk te onderbouwen is dat de onzekerheid voor de toekomst groot is. Hij
benoemt de kans dat klimaatwetenschappers het verkeerd hebben betreffende de
klimaatscenario’s, maar, hij vindt dat we hier niet van uit moeten gaan, omdat de
consequenties onzeker en dus zeer riskant zouden zijn.21 Singer behandelt de onzekerheid,
met als consequentie dat hij stelt dat we beter te veel dan te weinig moeten doen om zo de
onzekerheden ‘voor’ te blijven, opdat we niet verast worden. We weten ook niet met
zekerheid of onze hulp wel de juiste effecten zal hebben, door de onzekerheid die er is. Ook
dit is voor Singer geen rede voor een passieve opstelling: ‘A comparatively inefficient way of
helping the poor may be better than not helping them at all.’22. Het idee dat we beter slechte
hulp kunnen bieden dan geen, geldt bij Singer zeker ook voor toekomstige generaties.
Doordat Singer bewust is van de toekomstige onzekerheid, laat hij zien dat zijn
voorstel werkelijk op het probleem is toegespitst en kennis heeft van de stand van zaken.
Het is niet zo dat een ideale theorie onzekerheid op dezelfde manier als Singer zou moeten
behandelen, maar wel met een gelijk bewustzijn.
21
22
Singer, One World: The Ethics of Globalization, 16
Singer, One World: The Ethics of Globalization, 24
16
3.2.3 Criterium 3: Morele Corruptie
Door te kijken naar het derde criterium; Een theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat
morele corruptie met zich meebrengt, wordt zichtbaar dat ook Singer zijn voorstel ten prooi
kan vallen aan morele corruptie. Het grootste gevaar dat zichtbaar wordt, is het gevaar van
‘emissie corruptie’. Emissie handel is niet nieuw en de afgelopen jaren heeft dit principe niet
gezorgd voor emissieverlaging, wat het gewenste effect is. Het wordt niet duidelijk in Singer
zijn stuk waarom zijn vorm van emissie handel wel eerlijk en werkbaar zou zijn. Voor Singer
is het gevaar dat armere landen een zwakkere positie hebben om hun emissie rechten te
verkopen, waardoor zij hiervoor minder geld krijgen dan aanvankelijk bedoeld. Rijkere
landen zouden als volgt kunnen beredeneren wanneer ze het voorstel van Singer zouden
accepteren: ‘Het is altijd nog beter om emissie rechten voor weinig geld over te kopen dan
de afspraak te breken en zonder deze rechten broeikasgassen te blijven uitstoten, omdat
beide partijen hier beter van worden.’. Maar wanneer rijke landen misbruik kunnen maken
van de zwakkere positie van armere landen is het maar de vraag in hoeverre de positie van
de zwakste verbeterd kan worden. Bij Singer hangt hier uiteraard het utilistische meta
principe boven, dat slechts dat rechtvaardig en dus juist is om te doen, wat hen helpt die het
slechts af zijn. Singer zou armere landen nooit in een minder bedeelde positie willen
plaatsen met zijn voorstel, maar toch nodigt de emissie handel uit voor corruptie: het is
altijd nog moreel beter om als rijk land Singer zijn principe te volgen maar de emissie
rechten voor extreem lage prijzen in te kopen, dan om dit principe te negeren. Maar dit
betekent nog niet dat dit het juiste is wat rijkere staten zouden moeten doen, Singer zou dit
niet ondersteunen, al valt wel uit zijn voorstel af te leiden. En omdat het uit zijn voorstel is af
te leiden bestaat het gevaar voor morele corruptie. Bij Singer, zoals we ook bij Green hebben
gezien, wordt er niet expliciet gesproken over de mogelijke interpretaties en verdraaiingen
van de theorie die hierdoor op kunnen treden.
Een theorie zou standvastiger zijn wanneer ze weergeeft hoe principes zoals het
principe van Singer door morele corruptie handelingen rechtvaardigt die niet de insteek van
de theorie zijn, om zo op voorhand aan te geven hoe de theorie niet geïnterpreteerd mag
worden.
17
4 Conclusie
In dit stuk zijn drie criteria geïntroduceerd die nodig zijn wanneer we theorieën willen
beoordelen die spreken over klimaatverandering. Om te beantwoorden aan de specifieke
problemen die klimaatverandering met zich meebrengt is een ethisch theorie nodig, omdat
een ethische theorie houvast geeft bij het beoordelen van handelingen en consequentie. Een
passende theorie is nodig, maar niet voldoende om het probleem op te lossen. Huidige
ethisch theorieën schieten tekort, omdat zij met aspecten die klimaatverandering een
‘ander’ ethisch probleem maken te weinig rekening houden. Huidige criteria om ethische
theorieën mee te beoordelen gaan niet in op de specifieke problemen van
klimaatverandering. Om een bijdrage te leveren aan dit debat zijn drie criteria
geïntroduceerd, zonder hiermee te zeggen dat dit de enige noodzakelijke criteria zijn. Een
zinnig voorstel betreffende klimaatverandering moet spreken over de stand van zaken in de
werkelijke wereld en de problemen hierin praktisch benaderen luidde het eerste criterium:
De theorie moet informeren over concrete stappen die gezet moeten worden en deze moeten
praktisch uitvoerbaar zijn, om actoren richting te geven. Hoe klimaatverandering er in de
toekomst uitgaat zien is onzeker en een theorie zou zich hier bewust van moeten zijn om
haar geloofwaardigheid te waarborgen en om deze reden is het tweede criterium
geïntroduceerd: Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale
onzekerheid die er is voor de toekomst. Het derde criterium dat besproken is vraagt van
theorieën om na te denken over mogelijke verdraaiingen en opzettelijke misvattingen,
waardoor handelingen gerechtvaardigd worden die enkel eigen belang behartigen: Een
theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie met zich meebrengt.
Vervolgens zijn de voorstellen van Michael Green en Peter Singer getoetst aan de
criteria. Green zijn voorstel focust zich op het geven van verantwoordelijkheid aan
institutionele actoren, omdat individuen slechts beperkt verantwoordelijkheid kunnen
dragen. Er is laten zien dat Green weinig praktisch wordt en hiermee in geen enkele mate
voldoet aan het eerste criterium. Ook het tweede criterium, betreffende de onzekerheid die
er voor de toekomst is, laat zien dat Green zijn voorstel te weinig notie heeft van de realiteit,
omdat hij onzekerheid niet naar voren laat komen als aspect van zijn theorie. Morele
corruptie is een groot gevaar voor Green, omdat het als individu gemakkelijk is om aan de
hand van Green handelingen te rechtvaardigen die indirect wel schaden.
Als tweede werd het voorstel van Singer getoetst. Zijn voorstel is praktischer dan dat
van Green, omdat hij concrete principes voorstelt en informatief is. De informatie die Singer
18
geeft is echter wel eenzijdig wat afdoet aan de integriteit van zijn voorstel. Bij het toetsen
van de theorie aan het tweede criterium, werd duidelijk dat Singer een sterke notie van deze
toekomstige onzekerheid heeft. Singer benadrukt dat onzekerheid geen rede is tot minder
maatregelen, we moeten doen wat mogelijk is, ook al is er een grote onzekerheidsmarge. Bij
het derde criterium bleek dat ook bij Singer morele corruptie een gevaar is. Hierbij is
gefocust op zijn voorstel betreffende emissie handel, wat rijkere landen de mogelijkheid
geeft emissierechten te kopen van andere landen, zodat zeker armere landen beter af zullen
zijn. Maar wanneer rijke landen zichzelf kunnen verrijken door tegen een zeer lage prijs
emissierechten te kopen, is het mogelijk dat armere landen hier uiteindelijk niet beter van
worden.
Het belangrijkste doel van dit stuk is niet geweest om de specifieke voorstellen van Green en
Singer te verwerpen. Wat ik voor ogen heb gehad bij het schrijven, is nadenken over de
mogelijke valkuilen voor ethisch theorieën die specifiek spreken over klimaatverandering
en hier algemene lessen uit te halen. Door valkuilen op te merken, en de oorzaak hiervan te
vinden, kan gezocht worden naar oplossingen hiervoor. Green zijn voorstel heeft vele
moeilijkheden waardoor zijn theorie niet geschikt lijkt om het probleem te lijf te gaan: bij
alle drie de criteria kwamen tekortkomingen aan het licht. Voor Singer was dit anders, zijn
werk is dan ook uitgebreider en toegespitster op het probleem. Het grootste probleem dat
naar voren is gekomen is morele corruptie, beide voorstellen zijn hier vatbaar voor. Dit
maakt duidelijk dat morele corruptie mogelijk een van de grootste struikelblokken zou
kunnen zijn bij het oplossen van de problemen veroorzaakt door klimaatverandering. Beide
theorieën zouden sterker worden wanneer ze duidelijk zouden maken welke mogelijke
vormen van morele corruptie de theorie zouden kunnen ontkrachten. Het gevaar van
morele corruptie bestaat voor zowel institutionele als individuele actoren, en om hier juist
mee om te gaan is het belangrijk om te kijken naar de actoren zelf, hoe werken zij, wat zijn
hun drijfveren en welke verleidingen zijn er.
Het vinden van een ideale theorie als leidraad voor de morele problemen van klimaat
in een niet ideale wereld is een opgave waar niet op gewacht kan worden. Wanneer we de
gevolgen van klimaatverandering willen aanpakken moeten we nu maatregelen nemen en
kijken naar de aspecten van bestaande theorieën die wel bruikbaar zijn om hiermee verder
te gaan. In dit stuk heb ik gekeken naar valkuilen die vermeden moeten worden, opdat deze
mogelijke fouten niet gemaakt opnieuw gemaakt zullen worden.
19
5 Literatuur
Christman, John. Social and Political Philosophy: A Contemporary Introduction John Christman.
London: Routledge, 2002.
Daniels, Norman. "Reflective Equilibrium." The Stanford Encyclopedia of Philosophy2003,
<http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/reflective-equilibrium/>.
Erskine, Toni. "Assigning Responsibilities to Institutional Moral Agents: The Case of States and
Quasi‐States." Ethics & International Affairs 15, no. 2 (2001): 67-85.
Gardiner, Stephen M. "A Core Precautionary Principle*." Journal of Political Philosophy 14, no. 1
(2006): 33-60.
———. A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change Oxford University Press,
USA, 2011.
Green, Michael. "Institutional Responsibility for Moral Problems." Chap. 6, In Global
Responsibilities: Who must Meliver on Global Rights?, edited by Kuper, Andrew. New York:
Routledge Taylor & Francis Group, 2006.
O'Hara, Dennis Patrick and Alan Abelsohn. "Ethical Response to Climate Change." Ethics & the
Environment 16, no. 1 (2011): 25-50.
Scheffler, Samuel. "Individual Responsibility in a Global Age." Social Philosophy and Policy 12, no.
1 (1995): 219-236.
Singer, Peter. One World: The Ethics of Globalization Yale University Press, 2004.
Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K. B. Averyt, M. Tignor, and H. L. Miller.
Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental
Panel on Climate Change. Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA.: Cambridge
University Press, 2007.
20
Download