Klimaatverandering als opgave voor ethische theorieen 13 Juni 2013 Auteur: Sophie Pieternel de Bruin Studentnummer: 3483274 Begeleider: dr. Jos Philips Tweede beoordelaar: dr. Annemarie Kalis Faculteit Geesteswetenschappen Departement Wijsbegeerte Afdeling Ethiek 1 Inhoud 1 Inleiding ................................................................................................................................................ 3 1.1 Het probleem: huidige ethische theorieën zijn niet toereikend voor de morele problemen die klimaatverandering met zich meebrengt ...................................................................................... 3 1.2 De te toetsen theorieën: Michael Green en Peter Singer ....................................................... 5 2. Drie criteria als meetlat ....................................................................................................................... 6 2.1 Informatief en praktisch ................................................................................................................ 7 2.2 Onzekerheid .................................................................................................................................. 8 2.3 Morele Corruptie ........................................................................................................................... 9 3 Green en Singer aan de meetlat......................................................................................................... 10 3.1 Green: Institutionele verantwoordelijkheid ................................................................................ 11 3.1.1 Criterium 1: Informatief en praktisch ................................................................................... 11 3.1.2 Criterium 2: Onzekerheden .................................................................................................. 12 3.1.3 Criterium 3: Morele Corruptie.............................................................................................. 13 3.2 Singer ........................................................................................................................................... 14 3.2.1 Criterium 1: Informatief en praktisch ................................................................................... 15 3.2.2 Criterium 2: Onzekerheid ..................................................................................................... 16 3.2.3 Criterium 3: Morele Corruptie.............................................................................................. 17 4 Conclusie ............................................................................................................................................ 18 5 Literatuur ............................................................................................................................................ 20 2 1 Inleiding 1.1 Het probleem: huidige ethische theorieën zijn niet toereikend voor de morele problemen die klimaatverandering met zich meebrengt Kunnen wij, de mensen die nu leven, de mensen die nu de veroorzakers zijn van de zeer waarschijnlijk klimaatverandering, er nog voor zorgen dat de verantwoordelijkheid die we hebben naar toekomstige generaties nagekomen wordt? De schade die vandaag de dag wordt aangericht aan het milieu moet gezien worden als een van de meest urgente problemen die er in de wereld zijn; de wetenschap wijst ons op het serieuze risico dat door onze levensstijl een verandering in het klimaat teweeg wordt gebracht, die ons, maar ook toekomstige generaties, ernstig schaadt. De noodzaak om een ethische theorie op te stellen die werkbaar en juist is om als leidraad te dienen is groot wanneer we onze verantwoordelijkheid naar toekomstige generaties en zij die nu al schade ondervinden serieus nemen. Klimaatverandering is een probleem waar vele disciplines bij betrokken zijn, en ethiek is hierin fundamenteel. Een ethische theorie is noodzakelijk om op een systematische manier waarde toe te kennen aan onze handelingen en de bijbehorende consequenties. Een theorie is nodig en geeft houvast bij het beoordelen van handelingen en consequenties, maar is niet voldoende om het probleem van klimaatverandering op te lossen. Klimaatverandering is een probleem op wereldschaal omdat de oorzaken en effecten mondiaal zijn; rijkere landen zijn in grote mate de veroorzakers van het probleem terwijl armere landen de slachtoffers zijn, mede door dat zij minder mogelijkheden hebben dan rijkere landen om te anticiperen op klimaatsverandering. Naast dat klimaatsverandering een mondiaal probleem is, is het een intergenerationeel probleem. De effecten van klimaatsverandering zullen zeer waarschijnlijk negatieve effecten hebben op een groot deel van toekomstige generaties. Wat wij nu doen beïnvloedt de toekomst en daarmee hebben wij een macht over toekomstige generaties die zij niet over ons hebben, om juist om te gaan met deze verantwoordelijkheid is een sterk theoretisch framewerk nodig, al zal het beschikken hierover niet voldoende zijn voor het oplossen van het probleem. Bestaande theorieën die spreken over klimaatverandering voldoen niet, Mark Stephen Gardiner stelt in A perfect Moral Storm: ‘In essence, the problem is that traditional approaches seem largely “inept,” in the nonpejorative sense of being “unsuited” for, poorly “adapted” to, “inappropriate” for, or lacking the necessary skills and basic competence to 3 complete, the task.’1 De taak om een oplossing te vinden voor de problemen die klimaatverandering met zich meebrengen om zo te beantwoorden aan de morele verantwoordelijkheden die wij hebben naar hen die schade ondervinden van ons handelen, nu of in de toekomst. Traditionele theorieën zijn niet toereikend omdat ze niet, of slechts in beperkte mate, notie hebben van de specifieke problemen die veroorzaakt worden door klimaatverandering. Belangrijke problemen zijn het gebrek aan kennis en de onwetendheid van individuen en instituties, de grote onzekerheid die er voor de toekomst is qua exacte opwarming en de effecten die dit met zich mee zullen brengen. Meer algemeen is het probleem dat individuen en instituties de neiging hebben om eigen belang voorop te stellen en hiermee direct of, specifiek voor klimaatverandering, indirect schade te veroorzaken. Klimaatverandering brengt indirect schade omdat veel consequenties duizenden kilometers verder of op lange termijn duidelijk worden. Om op een systematische manier deze beperkingen van ethische theorieën te ontdekken en zo verder te komen in de constructie van een passende theorie, zijn er stappen te maken door te kijken naar de criteria waar we ethische theorieën mee beoordelen. Criteria zijn nodig om ethische theorieën te beoordelen en te vergelijken op hun consistentie, juistheid en bruikbaarheid. Een klassiek voorbeeld van een traditioneel criteria is het ‘Reflective Equilibrium’ geïntroduceerd door John Rawls.2 Dit principe test de coherentie van de geldigheid van normatieve claims door te kijken of morele intuities overeenkomen met de daadwerkelijke handelingen. Traditionele criteria zijn nodig om toekomstige theorieën te beoordelen om zo onjuistheden en inconsistentie te ontdekken, maar zijn niet toereikend om de specifieke problemen die klimaatverandering met zich mee brengt structureel te ontdekken. Aanvullende criteria zijn nodig om ethische theorieën die spreken over klimaatverandering te beoordelen en tekortkomingen zichtbaar te maken, criteria die aansluiten op de specifieke problemen van klimaatverandering. In dit stuk zal ik eerst drie criteria introduceren die inspelen op enkele specifieke problemen en laten zien waarom deze criteria nodig zijn. Hierna zullen twee sterke theorieën, de theorieën van Michael Green en Peter Singer, die een voorstel doen als oplossing voor het probleem van klimaatverandering aan deze criteria worden getoetst om tekortkomingen weer te geven. 1 Stephen Mark Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change (Oxford: University Press, 2011), 214 2 Norman Daniels, Reflective Equilibrium, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (2003), <http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/reflective-equilibrium/> (geraadpleegd 4 juni 2013) 4 Het doel van dit stuk is niet om de theorieën te verwerpen, maar om te laten zien welke stappen er zeker nog gezet moeten worden; ‘In the absence of a grand integrative theory, in the interim we must pursue more indirect strategies. These include searching for ethical constraints by identifying intuitively clear cases of failure, trying to articulate those constraints more fully, searching for levels of overlapping consensus across existing theories, and defending such benchmarks against the forces of moral corruption.’3 In de lijn van Gardiner, die in dit citaat een weergave geeft van de methode die ook ik zal hanteren, zal ik in dit stuk aan de hand van de criteria bruikbare en niet bruikbare aspecten van de ethische theorieën identificeren. Klimaatverandering is een praktisch probleem en daarom is het nodig dat een theorie het probleem ook praktisch benadert en concrete stappen geeft om richting te geven. Maar hoe klimaatverandering zal uitpakken in de toekomst en in welke mate toekomstige generaties hier schade van zullen ondervinden is niet zeker. Een ethische theorie moet zich hier bewust van zijn en iets zeggen over de consequenties van de onzekerheid omtrent klimaatverandering. Als laatste moet een theorie waken voor de neiging die individuen en instituties hebben om juiste theorieën te verdraaien en aan te passen om zo handelingen te rechtvaardigen die niet bijdragen aan de oplossing van het probleem of zelfs verergeren. 1.2 De te toetsen theorieën: Michael Green en Peter Singer Om te illustreren waarom de criteria zinvol zijn en om de lessen die uit de criteria getrokken kunnen worden te tonen, zullen twee serieuze voorstellen betreffende klimaatverandering getoetst worden aan de criteria. Voor beide theorieën geldt dat de criteria die volgen uit de specifieke problemen die klimaatverandering met zich mee brengen laten zien in hoe verre de theorieën geschikt zijn om te gebruiken als oplossing voor het probleem. Als eerste zal Michael Green zijn voorstel in Institutional Responsibility for Moral Problems worden besproken. Green stelt vanuit een consequentialistische invalshoek dat institutionele actoren verantwoordelijkheid beter kunnen dragen dan individuen, en om deze rede ook deze verantwoordelijkheid moeten krijgen. Individuele actoren hebben slechts een beperkte notie van verantwoordelijk omdat zij de consequenties van hun handelen op lange termijn of op grote afstand niet of nauwelijks kunnen bevatten. Om deze reden kunnen zij de verantwoordelijkheid voor consequenties van klimaatverandering niet dragen, wat wel het geval is voor institutionele actoren. Green benadrukt het mondiale aspect van het probleem door instituties naar voren te schuiven als morele actoren. Sommige plichten kunnen niet aan individuen worden gegeven, omdat zij in mindere mate toegang hebben tot informatie 3 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 400 5 en de mogelijkheid en macht hebben om maatregelen te nemen.4 Door dit voorstel te doen laat Green zien dat zijn voorstel sterk en toegespitst is op het probleem omdat hij klimaatverandering serieus neemt als mondiaal verschijnsel waarin instituties een grote rol moeten spelen wanneer naar oplossingen gezocht wordt. Het is interessant om zijn voorstel te toetsen aan de criteria omdat op deze manier nagegaan kan worden welke gevolgen zijn voorstel hebben wanneer specifiek gekeken wordt naar de problemen die klimaatverandering meebrengen wanneer de focus ligt op instituties. Op deze manier kunnen de valkuilen en misinterpretaties gevonden worden die eventueel vereisen voor instituties. Als tweede zal Peter Singer zijn voorstel als oplossing voor het klimaatprobleem dat hij bespreekt in One World worden getoetst aan de criteria. Singer representeert een brede stroming van het debat met een utilistische benadering. Het belangrijkste doel voor Singer is het verbeteren van de situatie van hen die het minstbedeeld zijn. In Singer zijn optiek is klimaatverandering een probleem dat ons allen, zowel individuen als instituties, aangaat. Zijn insteek is sterk en van belang omdat hij concreet spreekt over het probleem en praktische principes voorstelt wat getuigt van een zo realistisch mogelijke benadering. Door Singer zijn voorstel te toetsen aan de drie criteria kunnen de tekortkomingen of bruikbare aspecten van zijn praktische principes worden opgemerkt. Voor beide theorieën geldt dat de criteria die volgen uit de specifieke problemen die klimaatverandering met zich mee brengen laten zien in hoe verre de theorieën geschikt zijn om te gebruiken als oplossing voor het probleem. 2. Drie criteria als meetlat Voordat de theorieën verder uitgewerkt zullen worden zal worden laten zien wat de criteria inhouden en waarom ze van belang zijn. De criteria zijn noodzakelijk, maar wanneer een theorie voldoet aan de criteria dan is zij niet gegarandeerd bruikbaar en juist. De drie criteria zullen eerst ingeleid worden waarna alle drie in een zin samengevat zullen worden. Tony Erskine spreekt in Assigning Responsibilities to Institutional Moral Agents: The Case of States and Quasi States ook over de noodzaak van het geven van morele plichten en verantwoordelijkheid aan instituties. 4 6 2.1 Informatief en praktisch Omdat klimaatverandering een praktisch probleem is en zou een ideale theorie moeten informeren over praktische stappen die een actor moet nemen om haar verantwoordelijkheden na te komen. De theorie moet iets zeggen vanuit en over de realiteit, haar argumenten moeten niet gebaseerd zijn op de stand van zaken in een theoretische ideale wereld. Wanneer een theorie wel uitgaat van de omstandigheden in een ideale wereld en deze worden toegepast in niet ideale omstandigheden, de niet ideale omstandigheden die van toepassing zijn bij klimaatverandering, kan de implicatie hiervan zijn dat consequenties grotendeels genegeerd worden. Dus: ‘..principles that are justified with no reference to that injustice as a background assumption in their justification will not adequately respond to that phenomenon when utilized in the world.’5. Dit citaat van John Christman verduidelijkt dat wanneer theoretische principes worden toegepast op praktisch morele problemen als klimaatverandering, de kans bestaat dat de principes niet de consequenties hebben die gewenst zijn omdat het praktische probleem niet in ogenschouw is genomen. Hiernaast is het gevaar van abstracte principes dat ze buigbaar zijn in allerlei richtingen en hierdoor geen houvast bieden. Een principe dat stelt dat we dat moeten doen wat de beste consequentie heeft voor toekomstige generaties voldoet niet aan dit criterium, omdat dit principe op vele manieren ingevuld kan worden. Een principe als ´you broke it, you fix it´6 is praktischer, wanneer bekend is wie de veroorzaker van het probleem is. Dit principe stelt, dat wanneer jij schade hebt aangericht, dat jij dit moet oplossen of opruimen. De essentie van dit eerste criterium is dat de theorie een informatief karakter moet hebben, en dat niet allerlei handelingen gerechtvaardigd kunnen worden. Het is niet het geval dat wanneer een theorie aan dit criterium voldoet, dat de praktische handeling die gevraagd wordt dan ook juist is, vele praktische principes zijn niet rechtvaardig. Een theorie moet praktische principes bevatten omdat ze anders niet de leidraad kan zijn, waarvan we willen dat ze dit is. Het informatieve karakter van een theorie moet ook weergeven dat bepaalde overwegingen zwaarder wegen dan anderen; ‘..some considerations have a certain kind of priority over others, and we might expect a political theory to wear such concerns on its sleeve rather than discover them late in the game in response to a specific threat.7 Door aan te geven waarom bepaalde overwegingen prioriteit hebben boven anderen wordt een John Christman, Social and Political Philosophy: A Contemporary Introduction (London: Routledge, 2002) 153 6 Peter Singer, One World: The Ethics of Globalization (Yale University Press, 2004) 41 7 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 234 5 7 zinnige reden gegeven voor de principes en kan op voorhand worden geanticipeerd op specifieke aandachtspunten. Het eerste criterium dat specifiek voor klimaatverandering van belang is benadrukt het belang van een benadering die verankerd is in de realiteit: Een theorie moet informeren over de stand van zaken en stappen geven die praktisch uitvoerbaar zijn. Dat dit criterium niet vertelt wanneer een theorie hier geheel wel of niet aan voldoet is een zwakte en zou verder moeten worden uitgewerkt om hier een sluitend antwoord op te geven. Dit gaat te ver voor dit stuk, het doel is dat het belang van het criterium duidelijk wordt. 2.2 Onzekerheid Het tweede criterium dat specifiek van belang is spreekt over de onzekerheid die er is qua opwarming voor de toekomst. Wanneer we exact zouden weten hoe de toekomst eruit zal gaan zien, zou het ook gemakkelijker zijn om hier op voorhand op te anticiperen en principes op te stellen die de meest optimale uitkomsten als gevolg hebben. Een theorie zou zich bewust moeten zijn van het gegeven dat er vele onzekerheden zijn voor de toekomst. Wanneer we spreken over klimaatsverandering veroorzaakt door menselijk handelen dan is de enige zekerheid die er is, het gegeven dat er een grote onzekerheid is in de mate van opwarming. Het Intergovermental Panel on Global Climate Change (IPCC) stelt in het Fourth Assessment Report dat de temperatuur mondiaal zal stijgen tussen de 1.1⁰ en 6.4⁰ Celsius. Dit is een brede schatting, en de effecten die de opwarming met zich mee zullen brengen zijn ook niet zeker. Er zijn tal van feedbacksystemen in het klimaatsysteem die maar deels begrepen worden, en in combinatie met elkaar nog niet te voorspellen zijn. Een theorie die spreekt over lange termijn problematiek moet noodzakelijkerwijs onzekerheid benoemen, anders zal de theorie niet geloofwaardig zijn, omdat de toekomst onzeker is. 8 Wanneer we spreken over onzekerheid betreffende de impact van klimaatverandering is het concept ‘the Precautionary Principle’ van belang. Dit principe stelt dat in geval van onzekerheid over de schade die veroorzaakt wordt door een handeling er bij voorbaat voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om de mogelijke schade te voorkomen of minimaliseren.9 Voor ethisch theorieën is het van belang om bewust te zijn van de onzekerheden die er zijn omdat Gardiner spreekt in A Core Precautionary Principle (2006) over de argumenten die tegen het ‘Precautionary Principle’ te geven zijn omdat het mede ineffectief beleid zou veroorzaken. Voor Gardiner is dit geen reden om het principe weg te zetten en beargumenteert waarom het principe wel bruikbaar is. 9 Gardiner A Core Precautionary Principle (2006) 36 8 8 er anders voorbij wordt gegaan aan de stand van zaken in de wereld en er geen sprake is van een volledige notie van verantwoordelijkheid. 10 Het tweede criterium vraagt van een theorie dat er bewustzijn is betreffende de situatie in de toekomst: Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale onzekerheid die er is voor de toekomst. Ook dit criterium formuleert geen absolute drempel om aan te geven of een theorie wel of niet aan dit criterium voldoet, maar geeft slechts een aanzet. 11 2.3 Morele Corruptie Het derde criterium spreekt over de neiging van zowel individuen als instituties om eigen belang voorop te stellen waardoor het gevaar bestaat dat juiste en werkbare theorieën verdraaid en onbruikbaar worden. De handvatten die een ethische theorie geven worden niet altijd juist toegepast, maar vervormd of verworpen om zo handelingen te rechtvaardigen dat niet de logische consequentie van de gegeven handvatten is. Onbewust, maar zeker ook bewust omdat dit in ons eigen voordeel werkt. Gardiner noemt dit gegeven ‘moral corruption’ en ziet hierin een groot gevaar: ‘.. even if the best theories were to hand, it is not obvious that we could rely on ourselves simply to grasp and then correctly apply them. The apparent temptations not to do so and the subtle mechanisms of moral corruption are formidable obstacles.’12 Mensen hebben zijn kwetsbaar om gebaseerd op de verkeerde argumenten een theorie te verwerpen, of deze naar eigen gelang aan te passen. De verleidingen in het dagelijks leven geven ons de neiging om te zoeken naar argumenten die deze verleidingen kunnen rechtvaardigen. Morele corruptie is niet het resultaat van verkeerde argumenten, maar is het geval wanneer mensen handelingen willen rechtvaardigen die binnen de theorie niet te rechtvaardigen zijn. Gardiner gebruikt Kant om te verduidelijken hoe morele corruptie in zijn werk gaat: ‘.. moral corruption is: (a) a tendency to rationalize, which (b) casts doubt on the validity and/or strictness of moral claims, by (c) seeking to pervert their status and substance, and in doing so (d) aims to make those claims better suited to our wishes and inclinations, and (e) destroys the characteristics in 10 Dennis Patrick O'Hara en Alan Abelsohn benadrukken in Ethical Response to Climate Change de ethische dimensie die zit aan de wetenschappelijke onzekerheid en dat onzekerheid in het geval van klimaatverandering zorgt voor een afwachtende houding, in tegenstelling tot wanneer er bijvoorbeeld onzekerheid is betreffende het verloop van een ziekte. 11 In dit stuk zal expliciet gekeken worden naar onzekerheid. Verbonden aan het begrip onzekerheid zijn onwetendheid en het wel of niet nemen van risico’s; dat een theorie ook bewustzijn zou moeten hebben van deze aspecten is aannemelijk wanneer we kijken naar de consequenties die onwetendheid en risico’s met zich meebrengen, maar deze aspecten zouden verder uitgewerkt moeten worden en worden niet meegenomen in tweede criterium. 12 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 309 9 virtue of which we respect them.’13 Met deze stappen laat Gardiner duidelijk zien hoe morele corruptie werkt. Morele corruptie zegt ons eigenlijk iets over ons eigen zijn: ondanks dat we misschien goede intenties hebben en morele intuities die we binnen een theorie willen onderbouwen, zijn we ook sterk gericht op eigen belang. En juist het enkel nastreven van eigen belang heeft als consequentie, zeker in het geval van klimaatverandering, dat toekomstige generaties geschaad worden. Zij die profiteren van de huidige stand van zaken zullen eerder geneigd zijn om inadequaat met een theorie om te gaan, wat resulteert in weinig tot geen verandering. Het is niet alleen een gegeven dat we de mogelijkheid hebben om toekomstige generaties of de armere mensen die nu leven te schaden, er zijn ook grote verleidingen om dit ook werkelijk te doen.14 Het is noodzakelijk dat een theorie zich bewust is van de problemen die morele corruptie met zich mee brengen, namelijk het ondermijnen van dat wat we eigenlijk moeten doen, waardoor we verplichtingen naar toekomstige generaties niet na kunnen komen. Dit bewustzijn zou zich moeten uiten in het benoemen van het gevaar van morele corruptie voor de specifieke theorie, hoe mensen de principes die gegeven worden op een andere manier zouden kunnen interpreteren. Een theorie zou idealiter ook aan moeten geven hoe morele corruptie omzeild zou kunnen worden om zo misvattingen voor te zijn. Het derde criterium vraagt van een theorie om bewust om te gaan met de neiging die mensen hebben om juiste theorieën te verdraaien en hierdoor onbruikbaar te maken: Een theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie met zich meebrengt. Het laatste criterium vraagt echter niet van een theorie om morele corruptie volledig uit te sluiten: maar door de mogelijkheden tot morele corruptie te benoemen wordt op voorhand bewustzijn gecreëerd en kunnen misinterpretaties worden voorkomen. 3 Green en Singer aan de meetlat Door Green en Singer te toetsen aan de zojuist voorgestelde criteria, zal duidelijker naar voren komen wat het belang en de toegevoegde waarde is van de criteria. Het doel van deze sectie is tweeledig; enerzijds benadrukken waarom de criteria waardevol zijn en anderzijds het tonen van de tekortkomingen van de voorstellen en hier algemene conclusies uit trekken. De intentie is niet om beide theorieën onderuit te halen, maar om de gevonden 13 14 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 307 Gardiner, A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change, 301 10 tekortkomingen in een breder perspectief te plaatsen. Eerst zal een uiteenzetting van Green worden gegeven en zal zijn theorie zal worden getoetst aan de criteria, waarna Singer zal worden behandeld. 3.1 Green: Institutionele verantwoordelijkheid Het voorstel dat Green doet in Institutional Responsibility for Moral Problems focust op de mogelijkheid die elke actor heeft om verantwoordelijkheid te dragen. Green stelt dat: ‘.. our understanding of moral responsibility is inadequate for regulating large-scale social and especially global problems.’15 Omdat de notie van verantwoordelijkheid beperkt is kunnen individuele actoren geen verantwoordelijkheid dragen voor mondiale en intergenerationele problemen als klimaatverandering.16 Green pleit voor het geven van verantwoordelijkheid aan institutionele actoren, die de mogelijkheden en macht hebben om regels op te stellen en hiernaar te handelen. Dit omdat zij in mindere mate hinder ondervinden van de beperkte perceptie van verantwoordelijkheid zoals dit het geval is bij individuen. ‘This is the key to seeing how we might move towards a more adequate distribution of responsibility for global problems.’17 Institutionele actoren zijn beter in het overzien van de consequenties die nalatigheid kunnen hebben en daarnaast kunnen instituties beter informatie verzamelen en verwerken. Ook zijn in dit licht institutionele actoren beter dan individuen in staat om consequenties van handelingen te begrijpen en reguleren die op een afstand of op lange termijn gebeuren. Green spreekt expliciet over klimaatverandering en problemen die hierbij komen kijken, hij gaat specifiek in op kwesties die een rol spelen in het probleem door de rol van instituties te benadrukken, wat noodzakelijk is wanneer we nadenken over ethische theorieën die spreken over klimaatverandering. 3.1.1 Criterium 1: Informatief en praktisch Het eerste criterium besproken luidde: Een theorie moet informeren en stappen geven die praktisch uitvoerbaar zijn. Het belangrijkste principe dat Green voorstelt is het geven van verantwoordelijkheid voor morele problemen als klimaatsverandering aan institutionele actoren. Hij onderbouwt dit door te beargumenteren dat individuen niet in staat zijn om deze verantwoordelijkheden te bevatten en deze daarom niet kunnen dragen, omdat het Michael Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," Hoofdstuk 6, In Global Responsibilities: Who must Meliver on Global Rights?, edited by Kuper, Andrew. (New York: Routledge, Taylor & Francis Group, 2006) 117 16 Green baseert zijn idee van individuele verantwoordelijkheid op de notie van ‘the restrictive conception of responsibility’ die Samuel Scheffler bespreekt in Individual Responsibility in a Global Age. Scheffler stelt dat individuen in mindere mate verantwoordelijkheid kunnen dragen door drie elementen: individualisme, het onderscheid tussen positieve en negatieve plichten en speciale verplichtingen. 17 Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," 124 15 11 blikveld van individuele verantwoordelijkheid niet zo ver reikt. Institutionele actoren kunnen dit wel, omdat institutionele actoren een grotere ‘verantwoordelijkheidsscope’ hebben doordat zij consequenties in ruimte en tijd beter kunnen overzien. De stappen die gezet moeten worden om deze verantwoordelijkheden te ‘herverdelen’ blijven echter onduidelijk. Nergens in het artikel spreekt hij uit hoe dit praktisch tot stand zou moeten komen, welke stappen hiervoor gezet moeten worden. Dat de capaciteiten van huidige instituties wellicht niet toereikend zijn om deze verantwoordelijkheid te dragen, bewijst de effectiviteit van de huidige instituties. Dit onderkent Green niet; ‘If political institutions are needed to deal with global problems and current government are inadequate, the conclusion we may be compelled to reach is that we need different political institutions.’18. Het construeren van nieuwe politieke instituties is echter een voorstel dat vele vragen oproept over de invulling hiervan en Green zou, om zijn voorstel serieuzer voor te doen, hier concreter over moeten uitweiden. Een tweede belangrijke principe dat Green bespreekt, is het idee dat de individuele of institutionele actor die de mogelijkheid heeft om specifieke problemen op te lossen meer verantwoordelijkheid draagt de veroorzaker wanneer die deze mogelijkheid niet heeft. Dit betekent dat zij die deze mogelijkheid heeft om schade te minimaliseren, tot handelen over zou moeten gaan. Ook over dit voorstel blijft Green vrij abstract, hij neemt dit principe aan, terwijl er meerdere redenen zijn om dit voorstel te verwerpen.19 Het voorstel dat Green doet is weinig praktisch. Hierdoor is het lastig om praktische stappen te construeren die aan de hand van de theorie gezet zouden kunnen worden, er zijn nog allerlei richtingen mogelijk. Wanneer we nadenken over de rol van instituties en hun verantwoordelijkheden bij het zoeken naar een gepaste theorie zou deze rol praktischer naar voren moeten komen om de theorie in een minimale mate te laten voldoen aan het eerste criterium. 3.1.2 Criterium 2: Onzekerheden Het tweede criterium: Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale onzekerheid die er is voor de toekomst toont dat Green nauwelijks iets zegt over de grote toekomstige onzekerheidsfactor. Hij stelt wel dat instituties beter met onzekerheden om kunnen gaan dan individuen, omdat instituties beter informatie kunnen verzamelen en Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," 131 De reden die Green geeft om te handelen volgens zijn principe is gebaseerd op de mogelijkheden die een actor heeft: ‘Can implies Ought’. Deze aanname wordt problematisch wanneer je gaat kijken naar hoe de stand van zaken in de wereld is: rijkere landen hebben al de mogelijkheid om actie te ondernemen maar doen dit niet, wat twijfel laat rijzen over de onderbouwing van Green zijn voorstel. 18 19 12 toepassen. Green gebruikt hiermee de notie van onzekerheid om te onderbouwen dat er meer verantwoordelijkheid aan instituties gegeven zou moeten worden. Om zijn voorstel vollediger te maken zou hij moeten aangeven wat de consequenties zijn van onzekerheden voor zijn theorie zowel voor instituties als voor individuen. Doordat Green slechts eenmalig over onzekerheid spreekt, laat hij hiermee een kans liggen om te laten zien dat zijn voorstel geschikt is om het probleem te benaderen, omdat onzekerheid zo kenmerkend is voor klimaatverandering. Theorieën die de focus leggen op institutionele verantwoordelijkheid zouden aan moeten geven hoe instituties met onzekerheid om kunnen gaan om sterker naar voren te komen, door scherper te krijgen waarom instituties hier meer mogelijkheden hebben dan individuen. 3.1.3 Criterium 3: Morele Corruptie Het derde criterium, Een theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie met zich meebrengt, laat zien dat Green zijn theorie kwetsbaar is voor verdraaiingen en misvattingen. Institutionele actoren kunnen meer verantwoordelijkheden dragen, omdat de scope van hun verantwoordelijkheid groter is. Mondiale lange termijn problemen als klimaatverandering zijn individuen niet aan te rekenen stelt Green: ‘The contribution each of us makes to climate change are so negligible that they do not amount to harming anyone; the effect of my driving to work makes no difference to anyone, therefore, it is not a harm to anyone.’20. Individuen kunnen de consequenties van klimaatsverandering niet koppelen aan hun eigen dagelijkse handelingen, waardoor zij de verantwoordelijkheid hiervoor ook niet dragen. Het gevaar is dat individuen hierdoor geen beperkingen voelen in hun dagelijkse handelingen ten opzichte van klimaatsverandering, en dus geen problemen zien in een zeer vervuilende levensstijl. De optelsom van deze ‘onverantwoordelijke’ individuen resulteert in een scenario dat meer schade zal veroorzaken dan wanneer individuen hierin wel enig gevoel van verantwoordelijkheid voor wordt aangerekend. Green stelt dat er geen verwachtingen kunnen worden gesteld aan ongeorganiseerde groepen die gezamenlijk voor een deel de oorzaak zijn van klimaatverandering. Maar door zo te argumenteren kan het individu tot op grote hoogte zich vrijwaarden van allerhande verantwoordelijkheden en vrijelijk handelen omdat ‘het toch geen verschil maakt'. Green zal niet tot doel hebben gehad om individuen te degraderen tot irrationele actoren, die een zeer beperkt gevoel van verantwoordelijkheid hebben en geen verantwoordelijkheden kunnen dragen naar toekomstige generaties. Maar hij zou dit, om 20 Green, "Institutional Responsibility for Moral Problems," 121 13 deze interpretatie voor te zijn, duidelijker uit moeten leggen en de gevaren van deze interpretatie benoemen om zo morele corruptie te voorkomen. Voor elke theorie bestaat het gevaar van morele corruptie. Zeker wanneer een voorstel een specifieke focus heeft, zoals het voorstel van Green dat focust op institutionele verantwoordelijkheid. Wanneer de focus zo sterk op institutionele verantwoordelijkheid ligt is het gevaar dat de individuele actor een onbeduidende rol krijgt in de oplossing van het probleem, waardoor niet alleen de handelingsbekwaamheid van individuen in twijfel wordt getrokken, maar waardoor het probleem van klimaatverandering voor individuen ook een abstract probleem wordt dat slechts een zorg is van instituties, Wanneer niet wordt gekeken naar de mogelijke interpretaties die een specifieke focus, in dit geval het geven van de verantwoordelijkheid aan institutionele actoren, met meebrengen, dan is het gevaar voor morele corruptie groot. 3.2 Singer Als tweede wordt Peter Singer zijn voorstel beschreven in One World geëvalueerd aan de hand van de criteria. Singer wordt behandeld omdat hij praktische problemen als klimaatverandering benadert door met praktische oplossingen te komen. Singer zijn utilistische insteek gaat uit van het idee dat we verantwoordelijkheid na te komen hebben naar ieder die we schade aan kunnen doen. Singer stelt in het hoofdstuk “One Atmosphere” dat zowel individuen als staten direct verantwoordelijkheid dragen voor de indirecte consequenties die onze handelingen hebben. Dat onze manier van leven schadelijk is voor sommige mensen die nu leven maar ook voor hen die na ons komen is wetenschappelijk te onderbouwen en dit doet Singer ook veelvoudig om zijn voorstel kracht bij te zetten. Singer bespreekt meerdere principes als praktische stappen naar een oplossing voor klimaatsverandering. Als eerst het bekende ‘You broke it, you fix it’ principe. De vervuiler betaalt. Iedereen heeft een gelijk recht op ‘de atmosfeer’, en zij die meer nemen moeten hier hun verantwoordelijkheid voor nemen, zeker wanneer anderen hier nadelige consequenties van ondervinden. Rijke landen moeten compenseren omdat zij profiteren van de manier hoe zij met de aarde omgaan en omgingen. Hierna bespreekt Singer het ‘Time Slice Principle’. Dit principe gaat uit van de huidige situatie, wat er in het verleden is gebeurd telt niet mee bij het vinden van rechtvaardige oplossingen. De consequenties van handelingen als klimaatverandering waren niet duidelijk. Als derde behandelt Singer het ‘Equal share for everyone’ principe, wat inhoudt dat elke staat een gelijk recht op emissie heeft op basis van de populatie. Het laatste principe is het ‘Aiding the Worst Off’ principe. Dit principe rechtvaardigt enkel een verdeling van het recht op emissie wanneer deze verdeling de 14 situaties verbetert van zij die het slechtst af zijn. Ook al betekent dit dat sommige staten of individuen meer krijgen dan anderen. Singer zijn eigen uiteindelijke voorstel is een combinatie van de besproken principes. Hij stelt voor dat elk land een gelijk recht op emissie zou moeten krijgen, afgeleid van een vastgestelde populatie voorspelling tot 2050. Deze emissies kunnen verhandeld worden zodat rijkere landen meer kunnen gebruiken wanneer dit nodig is, maar zonder dat dit schadelijk mag zijn voor armere landen. Singer zijn project is afhankelijk van het idee dat wij, individueel en institutioneel, morele verplichtingen hebben aan de hele mensheid, en aan hen die zullen leven. We zijn verantwoordelijk voor de consequenties van ons handelen, en zeker wanneer we de mogelijkheid hebben om schade te voorkomen. Rijkere landen hebben de morele verplichting om armere landen te ondersteunen. 3.2.1 Criterium 1: Informatief en praktisch Het eerste criterium besproken luidde: Een theorie moet informeren en stappen geven die praktisch uitvoerbaar zijn. Singer hanteert in “One Atmosphere” in One World een praktische insteek en onderbouwt zijn theorie regelmatig met wetenschappelijke feiten en informeert de lezer hiermee; Singer haalt meerdere malen het Third Assesment Report van het IPCC aan om aan te tonen hoe de situatie betreffende ‘de atmosfeer’ ervoor staat; de nog steeds stijgende antropogene emissies en de effecten die hiermee gepaard gaan. Hierin is hij niet altijd even objectief, wat een onwetende lezer niet altijd zal opmerken. One World is uit 2002, een periode waarin er nog meer onzekerheden ten opzichte van het klimaatsysteem waren dan nu, anno 2013. Singer licht de extremen uit, wat zijn geloofwaardigheid laat wankelen. Singer geeft geen onjuiste informatie en het is duidelijk dat hij de zekerheden en extremen benadrukt om zijn punt te maken. Maar om objectief te zijn en betrouwbaar over te komen betreffende de informatie die hij geeft, zou hij gaten in de kennis ook moeten benoemen. Singer bespreekt meerdere praktische principes en construeert hieruit de onderbouwing van zijn voorstel om ieder land een gelijk recht op emissie te geven die verhandeld kan worden. De eerste stap die we waarschijnlijk volgens Singer zouden moeten zetten om dit te realiseren is het opzetten van een institutie, of een bestaande institutie deze macht geven, om emissie rechten te gaan berekenen per land. Maar dit bespreekt hij niet expliciet: een echte eerste stap die volgt uit Singer zijn voorstel is, ondanks zijn praktische insteek, giswerk. 15 De introductie van dit eerste criterium zou door Singer zeer waarschijnlijk onderbouwd worden. Echter, Singer zou de informatie die hij geeft eerlijker moeten brengen. Het mag niet zo zijn dat actie wordt geïnitieerd door eenzijdige informatie. Daarnaast gaat Singer uit van een ideale situatie waarin alle staten bereid zijn om mee te werken aan een mondiale oplossing. Dat dit in realiteit niet het geval is, mag duidelijk zijn. Ondanks dat Singer uitgaat van een ‘Worst Case Scenario’ en hij uit gaat van een ideale samenwerking tussen staten om zijn voorstel van de grond te krijgen benadert Singer het probleem praktischer en met een informatiever karakter dan Green wat zijn voorstel dichter bij de realiteit brengt. Desondanks zou een praktische theorie als die van Singer nog net een stapje verder kunnen kijken door weer te geven wat nodig is om de eerste stap te zetten. 3.2.2 Criterium 2: Onzekerheid Maatschappelijke en sociale onzekerheid, zoals besproken onder het tweede criterium; Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale onzekerheid die er is voor de toekomst komt meerdere malen aan bod bij Singer. Singer benoemt de onzekerheid expliciet en stelt dat we beter te veel maatregelen zouden moeten treffen dan te weinig. Dat het menselijk handelen de aarde beïnvloedt is wetenschappelijk te onderbouwen, net zozeer als het wetenschappelijk te onderbouwen is dat de onzekerheid voor de toekomst groot is. Hij benoemt de kans dat klimaatwetenschappers het verkeerd hebben betreffende de klimaatscenario’s, maar, hij vindt dat we hier niet van uit moeten gaan, omdat de consequenties onzeker en dus zeer riskant zouden zijn.21 Singer behandelt de onzekerheid, met als consequentie dat hij stelt dat we beter te veel dan te weinig moeten doen om zo de onzekerheden ‘voor’ te blijven, opdat we niet verast worden. We weten ook niet met zekerheid of onze hulp wel de juiste effecten zal hebben, door de onzekerheid die er is. Ook dit is voor Singer geen rede voor een passieve opstelling: ‘A comparatively inefficient way of helping the poor may be better than not helping them at all.’22. Het idee dat we beter slechte hulp kunnen bieden dan geen, geldt bij Singer zeker ook voor toekomstige generaties. Doordat Singer bewust is van de toekomstige onzekerheid, laat hij zien dat zijn voorstel werkelijk op het probleem is toegespitst en kennis heeft van de stand van zaken. Het is niet zo dat een ideale theorie onzekerheid op dezelfde manier als Singer zou moeten behandelen, maar wel met een gelijk bewustzijn. 21 22 Singer, One World: The Ethics of Globalization, 16 Singer, One World: The Ethics of Globalization, 24 16 3.2.3 Criterium 3: Morele Corruptie Door te kijken naar het derde criterium; Een theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie met zich meebrengt, wordt zichtbaar dat ook Singer zijn voorstel ten prooi kan vallen aan morele corruptie. Het grootste gevaar dat zichtbaar wordt, is het gevaar van ‘emissie corruptie’. Emissie handel is niet nieuw en de afgelopen jaren heeft dit principe niet gezorgd voor emissieverlaging, wat het gewenste effect is. Het wordt niet duidelijk in Singer zijn stuk waarom zijn vorm van emissie handel wel eerlijk en werkbaar zou zijn. Voor Singer is het gevaar dat armere landen een zwakkere positie hebben om hun emissie rechten te verkopen, waardoor zij hiervoor minder geld krijgen dan aanvankelijk bedoeld. Rijkere landen zouden als volgt kunnen beredeneren wanneer ze het voorstel van Singer zouden accepteren: ‘Het is altijd nog beter om emissie rechten voor weinig geld over te kopen dan de afspraak te breken en zonder deze rechten broeikasgassen te blijven uitstoten, omdat beide partijen hier beter van worden.’. Maar wanneer rijke landen misbruik kunnen maken van de zwakkere positie van armere landen is het maar de vraag in hoeverre de positie van de zwakste verbeterd kan worden. Bij Singer hangt hier uiteraard het utilistische meta principe boven, dat slechts dat rechtvaardig en dus juist is om te doen, wat hen helpt die het slechts af zijn. Singer zou armere landen nooit in een minder bedeelde positie willen plaatsen met zijn voorstel, maar toch nodigt de emissie handel uit voor corruptie: het is altijd nog moreel beter om als rijk land Singer zijn principe te volgen maar de emissie rechten voor extreem lage prijzen in te kopen, dan om dit principe te negeren. Maar dit betekent nog niet dat dit het juiste is wat rijkere staten zouden moeten doen, Singer zou dit niet ondersteunen, al valt wel uit zijn voorstel af te leiden. En omdat het uit zijn voorstel is af te leiden bestaat het gevaar voor morele corruptie. Bij Singer, zoals we ook bij Green hebben gezien, wordt er niet expliciet gesproken over de mogelijke interpretaties en verdraaiingen van de theorie die hierdoor op kunnen treden. Een theorie zou standvastiger zijn wanneer ze weergeeft hoe principes zoals het principe van Singer door morele corruptie handelingen rechtvaardigt die niet de insteek van de theorie zijn, om zo op voorhand aan te geven hoe de theorie niet geïnterpreteerd mag worden. 17 4 Conclusie In dit stuk zijn drie criteria geïntroduceerd die nodig zijn wanneer we theorieën willen beoordelen die spreken over klimaatverandering. Om te beantwoorden aan de specifieke problemen die klimaatverandering met zich meebrengt is een ethisch theorie nodig, omdat een ethische theorie houvast geeft bij het beoordelen van handelingen en consequentie. Een passende theorie is nodig, maar niet voldoende om het probleem op te lossen. Huidige ethisch theorieën schieten tekort, omdat zij met aspecten die klimaatverandering een ‘ander’ ethisch probleem maken te weinig rekening houden. Huidige criteria om ethische theorieën mee te beoordelen gaan niet in op de specifieke problemen van klimaatverandering. Om een bijdrage te leveren aan dit debat zijn drie criteria geïntroduceerd, zonder hiermee te zeggen dat dit de enige noodzakelijke criteria zijn. Een zinnig voorstel betreffende klimaatverandering moet spreken over de stand van zaken in de werkelijke wereld en de problemen hierin praktisch benaderen luidde het eerste criterium: De theorie moet informeren over concrete stappen die gezet moeten worden en deze moeten praktisch uitvoerbaar zijn, om actoren richting te geven. Hoe klimaatverandering er in de toekomst uitgaat zien is onzeker en een theorie zou zich hier bewust van moeten zijn om haar geloofwaardigheid te waarborgen en om deze reden is het tweede criterium geïntroduceerd: Een theorie moet zich bewust zijn van de wetenschappelijke en sociale onzekerheid die er is voor de toekomst. Het derde criterium dat besproken is vraagt van theorieën om na te denken over mogelijke verdraaiingen en opzettelijke misvattingen, waardoor handelingen gerechtvaardigd worden die enkel eigen belang behartigen: Een theorie moet zich bewust zijn van het gevaar dat morele corruptie met zich meebrengt. Vervolgens zijn de voorstellen van Michael Green en Peter Singer getoetst aan de criteria. Green zijn voorstel focust zich op het geven van verantwoordelijkheid aan institutionele actoren, omdat individuen slechts beperkt verantwoordelijkheid kunnen dragen. Er is laten zien dat Green weinig praktisch wordt en hiermee in geen enkele mate voldoet aan het eerste criterium. Ook het tweede criterium, betreffende de onzekerheid die er voor de toekomst is, laat zien dat Green zijn voorstel te weinig notie heeft van de realiteit, omdat hij onzekerheid niet naar voren laat komen als aspect van zijn theorie. Morele corruptie is een groot gevaar voor Green, omdat het als individu gemakkelijk is om aan de hand van Green handelingen te rechtvaardigen die indirect wel schaden. Als tweede werd het voorstel van Singer getoetst. Zijn voorstel is praktischer dan dat van Green, omdat hij concrete principes voorstelt en informatief is. De informatie die Singer 18 geeft is echter wel eenzijdig wat afdoet aan de integriteit van zijn voorstel. Bij het toetsen van de theorie aan het tweede criterium, werd duidelijk dat Singer een sterke notie van deze toekomstige onzekerheid heeft. Singer benadrukt dat onzekerheid geen rede is tot minder maatregelen, we moeten doen wat mogelijk is, ook al is er een grote onzekerheidsmarge. Bij het derde criterium bleek dat ook bij Singer morele corruptie een gevaar is. Hierbij is gefocust op zijn voorstel betreffende emissie handel, wat rijkere landen de mogelijkheid geeft emissierechten te kopen van andere landen, zodat zeker armere landen beter af zullen zijn. Maar wanneer rijke landen zichzelf kunnen verrijken door tegen een zeer lage prijs emissierechten te kopen, is het mogelijk dat armere landen hier uiteindelijk niet beter van worden. Het belangrijkste doel van dit stuk is niet geweest om de specifieke voorstellen van Green en Singer te verwerpen. Wat ik voor ogen heb gehad bij het schrijven, is nadenken over de mogelijke valkuilen voor ethisch theorieën die specifiek spreken over klimaatverandering en hier algemene lessen uit te halen. Door valkuilen op te merken, en de oorzaak hiervan te vinden, kan gezocht worden naar oplossingen hiervoor. Green zijn voorstel heeft vele moeilijkheden waardoor zijn theorie niet geschikt lijkt om het probleem te lijf te gaan: bij alle drie de criteria kwamen tekortkomingen aan het licht. Voor Singer was dit anders, zijn werk is dan ook uitgebreider en toegespitster op het probleem. Het grootste probleem dat naar voren is gekomen is morele corruptie, beide voorstellen zijn hier vatbaar voor. Dit maakt duidelijk dat morele corruptie mogelijk een van de grootste struikelblokken zou kunnen zijn bij het oplossen van de problemen veroorzaakt door klimaatverandering. Beide theorieën zouden sterker worden wanneer ze duidelijk zouden maken welke mogelijke vormen van morele corruptie de theorie zouden kunnen ontkrachten. Het gevaar van morele corruptie bestaat voor zowel institutionele als individuele actoren, en om hier juist mee om te gaan is het belangrijk om te kijken naar de actoren zelf, hoe werken zij, wat zijn hun drijfveren en welke verleidingen zijn er. Het vinden van een ideale theorie als leidraad voor de morele problemen van klimaat in een niet ideale wereld is een opgave waar niet op gewacht kan worden. Wanneer we de gevolgen van klimaatverandering willen aanpakken moeten we nu maatregelen nemen en kijken naar de aspecten van bestaande theorieën die wel bruikbaar zijn om hiermee verder te gaan. In dit stuk heb ik gekeken naar valkuilen die vermeden moeten worden, opdat deze mogelijke fouten niet gemaakt opnieuw gemaakt zullen worden. 19 5 Literatuur Christman, John. Social and Political Philosophy: A Contemporary Introduction John Christman. London: Routledge, 2002. Daniels, Norman. "Reflective Equilibrium." The Stanford Encyclopedia of Philosophy2003, <http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/reflective-equilibrium/>. Erskine, Toni. "Assigning Responsibilities to Institutional Moral Agents: The Case of States and Quasi‐States." Ethics & International Affairs 15, no. 2 (2001): 67-85. Gardiner, Stephen M. "A Core Precautionary Principle*." Journal of Political Philosophy 14, no. 1 (2006): 33-60. ———. A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change Oxford University Press, USA, 2011. Green, Michael. "Institutional Responsibility for Moral Problems." Chap. 6, In Global Responsibilities: Who must Meliver on Global Rights?, edited by Kuper, Andrew. New York: Routledge Taylor & Francis Group, 2006. O'Hara, Dennis Patrick and Alan Abelsohn. "Ethical Response to Climate Change." Ethics & the Environment 16, no. 1 (2011): 25-50. Scheffler, Samuel. "Individual Responsibility in a Global Age." Social Philosophy and Policy 12, no. 1 (1995): 219-236. Singer, Peter. One World: The Ethics of Globalization Yale University Press, 2004. Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K. B. Averyt, M. Tignor, and H. L. Miller. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA.: Cambridge University Press, 2007. 20