Snelheid en beloning Een eerste inzicht in snelheidsgedrag, de werking van belonen en de mogelijkheden om snelheidsgedrag te sturen door beloning RA-2003-09 Lara Vesentini, Rob Cuyvers Onderzoekslijn gedrag DIEPENBEEK, 2012. STEUNPUNT VERKEERSVEILIGHEID BIJ STIJGENDE MOBILITEIT. Documentbeschrijving Rapportnummer: RA-2003-09 Titel: Snelheid en beloning Ondertitel: Een eerste inzicht in snelheidsgedrag, de werking van belonen en de mogelijkheden om snelheidsgedrag te sturen door beloning Auteur(s): Lara Vesentini, Rob Cuyvers Promotor: Rob Cuyvers Onderzoekslijn: gedrag Partner: Limburgs Universitair Centrum Aantal pagina’s: 24 Trefwoorden: verkeersveiligheid, steunpunt, belonen, snelheid Projectnummer Steunpunt: 4.1 Projectinhoud: effect van verkeersmaatregelen op het gedrag van de weggebruiker Uitgave: Steunpunt Verkeersveiligheid bij Stijgende Mobiliteit, februari 2003. Steunpunt Verkeersveiligheid bij Stijgende Mobiliteit Universitaire Campus Gebouw D B 3590 Diepenbeek T 011 26 81 90 F 011 26 87 11 E [email protected] I www.steunpuntverkeersveiligheid.be Samenvatting Snelheid is een belangrijk element dat bijdraagt tot de verkeersonveiligheid. Om inzicht te krijgen in het snelheidsgedrag worden verschillende theorieën van snelheidsgedrag bestudeerd. Het utiliteitsmodel is, in het kader van beloning, de meest relevante theorie. In deze theorie wordt benadrukt dat een evenwicht gezocht wordt tussen het risico dat men loopt en de opbrengsten die men kan krijgen. Een hogere snelheid kan leiden tot extra voordelen (meer rijplezier en tijdswinst), maar tegelijkertijd tot een groter nadeel (meer risico en kosten). Naast het verkrijgen van inzicht is het ook van belang inzicht te hebben in de werking van beloning. Daarom wordt de theorie van operante conditionering uitgelegd, waarbij de term bekrachtiging centraal staan. Een voorbeeld van positieve bekrachtiging is het geven van geld. Een voorbeeld van negatieve bekrachtiging is het geven van een korting op de wegenbelasting. Voortvloeiend uit operante conditionering en andere theorieën zijn er een aantal factoren waarbij men rekening moet houden indien men wil belonen. De beloning mag bijvoorbeeld niet te groot zijn, maar ook niet te klein. Het is beter een uitkomst (vb verkeersveilig gedrag) te belonen dan afzonderlijke specifieke gedragingen. Ten onrechte belonen heeft geen negatieve gevolgen. Het beloonde gedrag moet éénduidig en specifiek zijn. Hagenzieker (1999) geeft een lijst van voorwaarden waaraan moet worden voldaan. In verscheidene transportbedrijven wordt reeds gewerkt met beloningsprogramma’s. Beloning wordt gegeven in de vorm van punten of vouchers die voor goederen kunnen worden ingewisseld. De resultaten zijn positief. Ook blijkt uit buitenlandse studies dat verzekeringsgerelateerde beloningen uitreiken aan niet overtreders effectief is. De effectiviteit van het geven van feedback is ook onderzocht. Er zijn verschillende manieren waarop feedback gegeven kan worden. Het weergeven van de snelheid per individu via dynamische displays lijkt het meeste effect te hebben. Toch bestaan er verschillende knelpunten indien men het snelheidsgedrag wil sturen via het instrument beloning. Een specifiek gedrag belonen is niet aan te bevelen omdat er dan een situatie kan ontstaan waarbij men bijvoorbeeld beloond wordt voor het snelheidsgedrag en gestraft wordt voor parkeergedrag. In een dergelijke situatie wordt een tegenstrijdige boodschap gegeven, en dat is te vermijden. Een ander nadeel van snelheidsgedrag belonen is dat snelheidsgedrag niet éénduidig en specifiek is, terwijl dit wel een voorwaarde is. De snelheidskeuze kan op een traject namelijk moeilijk als goed of slecht worden beoordeeld omdat een persoon continu een snelheidskeuze maakt. Tot slot is het van belang dat het snelheidsgedrag regelmatig gecontroleerd wordt. Geconcludeerd kan worden dat belonen van het snelheidsgedrag om het aantal snelheidsovertredingen te verminderen niet aangewezen lijkt, vanwege de hierboven beschreven knelpunten. Uit buitenlandse literatuur blijkt dat belonen van ‘het niet hebben van verkeersovertredingen’ wel effectief kan zijn. Deze vorm van belonen kampt niet met dezelfde knelpunten als het belonen van het snelheidsgedrag. Enkel het vaststellen van de overtredingen zelf geeft gelijkaardige problemen als de knelpunten die worden ervaren bij het belonen van het snelheidsgedrag. Het rijgedrag moet regelmatig gecontroleerd worden en de kans blijft bestaan dat een momentopname geen realistische weergave is van bijvoorbeeld de snelheid over de hele rit. Het is wenselijk om in Vlaanderen een beloningsprogramma uit te werken – toegespitst op het niet hebben van verkeersovertredingen – waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden van Hagenzieker (1999). Tevens is het interessant om onderzoek te doen naar groepsgerichte beloningsprogramma’s. Steunpunt Verkeersveiligheid 3 RA-2003-09 Inhoudsopgave 1. 2. INLEIDING ................................................................................ 5 SNELHEIDSGEDRAG ..................................................................... 6 2.1 Inleiding 6 2.2 Theorieën van snelheidsgedrag (Tenkink, 1988) 6 2.2.1 Mentale belastingsmodellen ............................................................. 6 2.2.2 Informatietheorie model.................................................................. 6 2.2.3 Regelmodellen ............................................................................... 6 2.2.4 Snelheidsperceptie-model ............................................................... 6 2.2.5 Utiliteitsmodellen ........................................................................... 7 2.3 Motieven van te snel rijden 7 2.4 Factoren die een invloed hebben op het snelheidsgedrag 8 3. BELONING ................................................................................ 9 3.1 Inleiding 3.2 Operante conditionering 3.3 9 10 3.2.1 Bekrachtiging ...............................................................................10 3.2.2 Straf ............................................................................................11 3.2.3 Samenvattend ..............................................................................12 Factoren die van belang zijn bij belonen 13 3.3.1 Welke beloning geven? ..................................................................13 3.3.2 Welk gedrag belonen?....................................................................13 3.3.3 Belonen om bestaand gedrag te stimuleren ......................................13 3.3.4 Ten (on)rechte belonen is niet schadelijk .........................................14 3.3.5 Wanneer is belonen effectief? .........................................................14 3.3.6 Voorwaarden voor beloning (Hagenzieker, 1999) ..............................15 3.3.7 Morele bezwaren tegen het beloningssyteem ....................................15 3.3.8 Hoe een beloningsprogramma organiseren? .....................................15 4. BELONINGSMAATREGELEN ............................................................ 16 4.1 Beloningspuntenstelsel 4.2 5. 6. 7. 16 4.1.1 Beloning vrachtwagenchauffeurs .....................................................16 4.1.2 Beloning (particuliere) bestuurders via bonusmalus systeem ..............16 Feedbacksystemen 17 4.2.1 Matrixborden ‘uw snelheid is gecontroleerd’ ......................................17 4.2.2 Weergeven aandeel (niet)overtreders ..............................................17 4.2.3 Weergave individuele snelheid ........................................................17 KNELPUNTEN BELONING EN SNELHEID............................................... 19 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ..................................................... 20 REFERENTIES........................................................................... 21 Steunpunt Verkeersveiligheid 4 RA-2003-09 1. INLEIDING Het Steunpunt Verkeersveiligheid bij Stijgende Mobiliteit, onderzoekslijn gedrag, bestudeert het effect van verkeersmaatregelen op de weggebruiker. Binnen dit kader is onderzocht wat de mogelijkheden zijn om snelheidsgedrag te sturen door beloning. Eerst wordt inzicht verworven in snelheidsgedrag. Daarna wordt aangegeven hoe het mechanisme van beloning werkt en welke voorwaarden hier uit voortvloeien. Vervolgens worden een aantal beloningssystemen besproken. Tot slot worden de knelpunten opgenoemd van snelheidsgedrag gestuurd door beloning. Het rapport wordt afgesloten door de conclusie en aanbevelingen voor verder onderzoek. Steunpunt Verkeersveiligheid 5 RA-2003-09 2. SNELHEIDSGEDRAG 2.1 Inleiding Een kleine vermindering van de snelheid kan een groot potentieel hebben om het aantal ongelukken en gewonden te reduceren. Het risico dat men loopt om bij een ongeluk betrokken te raken is twee keer zo groot bij 65 km/u en viermaal zo groot bij 70 km/u in vergelijking met een snelheid van 60 km/u (Kloeden et al., 1997). Bij een verhoging van de snelheid, daalt de kans dat men adequaat kan reageren op een onvoorziene omstandigheid. De waarneming wordt beïnvloed door snelheid. Bij een hogere snelheid wordt het steeds moeilijker om de snelheid van anderen in te schatten, en de naderende snelheid ten opzichte van vaststaande objecten (Zaal, 1994). Bovendien versmalt het gezichtsveld bij hoge snelheid, waardoor men minder goed ziet wat er zich naast de weg afspeelt. Tevens wordt de stopafstand (= afstand tijdens de reactie + remafstand) groter, naarmate de snelheid hoger ligt. Bij een snelheid van 120km/u is er stopafstand van 105m. Bij een snelheid van 140km/u is er een stopafstand van 137m (BIVV, 2003). Snelheid is dan ook een belangrijk element dat bijdraagt tot de verkeersonveiligheid. Om meer inzicht te krijgen worden theorieën van snelheidsgedrag beschreven, motieven van snelheidsgedrag en andere factoren die van invloed zijn op de snelheid. 2.2 2.2.1 Theorieën van snelheidsgedrag (Tenkink, 1988) Mentale belastingsmodellen Bij mentale belastingsmodellen gaat men er vanuit dat bestuurder tracht een constante belasting te handhaven. Indien naast de rijtaak nog een andere taak wordt uitgevoerd (vb. telefoneren), dan vermindert de prestatie van de rijtaak (vb. snelheid daalt). De prestatie is dus afhankelijk van de belasting of met andere woorden het arousal niveau. Deze afhankelijkheid verhoudt zich in een U-vorm. Een te hoge belasting is niet goed, maar een te lage belasting is ook niet goed. 2.2.2 Informatietheorie model Binnen de informatietheorie staat de gedachte centraal dat snelheid door personen zo wordt geregeld dat de onzekerheid over het koersverloop en dergelijke een bepaald niveau niet overschrijd. Bij een variërend informatieaanbod past men of de snelheid of de interne informatieverwerkingssnelheid aan. 2.2.3 Regelmodellen Gedrag wordt hierbij omschreven als ’een set overwegend lineaire operaties, die meestal laterale positiefout en koershoek als input en stuurcorrecties als output hebben’. Meer concreet betekent dit dat bij een afname van de wegbreedte, de snelheid lineair afneemt omdat anders de kritische veiligheidsmarge onacceptabel klein wordt. 2.2.4 Snelheidsperceptie-model Het snelheidsperceptie-model gaat er vanuit dat de subjectieve snelheid over een bepaald wegdeel constant wordt gehouden. Verstoring van de snelheidswaarneming leidt dan tot een complementaire snelheidsaanpassing. Steunpunt Verkeersveiligheid 6 RA-2003-09 Vb. Door aanpassing aan de hogere snelheid op een autosnelweg, gaat men in de daaropvolgende situatie een te hoge snelheid aannemen. De snelheidswaarneming kan beïnvloed worden, door een snelheidsillusie te creëren. Men kan bijvoorbeeld dwarsstrepen, waarvan de onderlinge afstand afneemt, op de weg schilderen waardoor men, bij een constante snelheid, het gevoel krijgt sneller te rijden. Als gevolg hierop zal men trager gaan rijden. 2.2.5 Utiliteitsmodellen Bij deze theorie gaat men er vanuit dat snelheidskeuze een afweging is van diverse motieven. Veelal zijn dit niet-economische motieven, zoals rijplezier. Bij elke snelheid wordt het totale (subjectieve) nut berekend door een afweging te maken van de voor- en nadelen. De optimale snelheid maximaliseert het nut. Een hogere snelheid leidt tot extra voordelen (meer rijplezier en tijdswinst), maar tegelijkertijd tot een groter nadeel (meer risico en kosten). 2.3 Motieven van te snel rijden Rijplezier, en met name op autosnelwegen (Goldenbeld, 1999; Levelt, 1998; Utzelmann, 1976 - geciteerd uit Tenkink, 1988; Vogel & Rothengatter, 1985 – geciteerd uit Tenkink, 1988). Tijdsdruk (Levelt, 1998; Brown, 2002) en reistijd (Vogel & Rothengatter, 1985 geciteerd uit Tenkink, 1988; Fuller, 1990 – geciteerd uit Zaal, 1994). Invloed van anderen. Dit kan om directe peergroup pressure gaan, en met name bij jongeren is dit zo (Parker et al., 1992), maar ook de andere bestuurders op de snelweg die de snelheidslimiet overtreden geven aan dat te snel rijden ‘goed’ is (Brown, 2002; Levelt, 1998). Passagiers hebben ook een invloed op snelheid van wagen. De incidentie van ongelukken bij 16 en 17 jarigen stijgt met het aantal passagiers. Bij oudere bestuurders daalt het risico op een ongeval met het aantal passagiers (Chen et al., 2000; Levelt, 1998). De capaciteit van de auto maakt het moeilijk niet gebruik te maken van deze capaciteit (Parker et al, 1992; Utzelmann, 1976 - geciteerd uit Tenkink, 1988). Demonstratie van autonomie (Utzelmann, 1976 - geciteerd uit Tenkink, 1988) Demonstratie van vaardigheden en moed (Fuller, 1990 - geciteerd uit Zaal, 1994). Risico en kosten ook van invloed op keuze snelheid (Tenkink, 1988). Steunpunt Verkeersveiligheid 7 RA-2003-09 2.4 Factoren die een invloed hebben op het snelheidsgedrag Snelheidsgedrag is een reflectie van de samenleving van vandaag. In de Westerse Maatschappij wordt snelheid positief gewaardeerd. Het wordt geassocieerd met een actieve, dynamische, snelle levensstijl. Passiviteit, traagheid en stilstaan zijn negatieve aspecten van de huidige samenleving. Wil men de snelheid op de weg naar beneden halen dan is dit eigenlijk in tegenstrijd met de waarden van deze samenleving (geciteerd uit Zaal, 1994). Ook in de auto-industrie wordt snelheid en het hieraan verbonden rijplezier benadrukt. In de Westers samenleving krijgen snelheidsovertreders ook een relatief kleine straf. Zware straffen als opsluiting worden zelden gegeven. Dit reflecteert de attitude die men heeft tegenover snelheidsovertreders in de Westerse samenleving (Hillman & Plowden, 1986 - geciteerd uit Zaal, 1994). Naast de invloed van de maatschappij waarin wordt geleefd zijn ook de eigen ervaringen van invloed op de keuze van de snelheid. Vele ervaringen kunnen namelijk worden opgedaan waarbij men ondanks hogere snelheden niet in een onveilige situatie geraakt. Omdat men niet betrokken raakt in een ongeluk wordt het rijden tegen hogere snelheden bekrachtigd. De relatie tussen snelheid en de het gebeuren van een ongeluk vervaagt (Eliott, 1992- geciteerd uit Zaal, 1994). Tot slot zijn er factoren die ervoor zorgen dat het moeilijk is snelheidsgedrag te veranderen. Deze factoren zijn: Men ervaart geen controle te hebben over eigen gedrag (Levelt,1998; Parker et al., 1992). De politiehandhaving kan niet het optimale effect bereiken omdat personen blijven denken dat de politie van mening is dat snel rijden eigenlijk helemaal niet zo erg is (Levelt, 1998). Te snel rijden wordt niet als overtreding beschouwd (Parker et al., 1992; Levelt, 1998). Personen hebben territorium gevoel en houden er niet van dat men komt zeggen wat er in de buurt moet gebeuren en negeren dan ook de gestelde regels (Levelt, 1998). Sommigen hebben wel de intentie om langzamer te rijden, maar doen dit niet. Dit kan over controle gaan. En ook over emotie op moment zelf. Jongeren die kwaad zijn, gaan vaak harder rijden (Parker et al., 1992, Levelt, 1998). Snel rijden wordt als plezierig ervaren. Deze plezierige emotie kan niet of moeilijk worden beïnvloed, en al helemaal niet door middel van argumenten (Levelt, 1998). Steunpunt Verkeersveiligheid 8 RA-2003-09 3. BELONING 3.1 Inleiding In het kader van gedragsverandering kan men het antecedent-behaviour-consequence (ABC) model gebruiken. Condities voorafgaand aan het gedrag noemt men antecedenten. Een omgeving wordt gecreëerd waarbij het gewenste gedrag wordt gestimuleerd. Men zet personen aan zich te engageren voor het gewenste gedrag en zich dit gewenste gedrag ten doel te stellen. Condities die onmiddellijk volgen na het gestelde (gewenste) gedrag zijn de consequenties. Voorbeelden hiervan zijn feedback, beloningen, straf (Geller, 1989 – geciteerd uit Hagenzieker, 1999). Veiligheid kan worden verhoogd door middel van beloning. Beloning vermindert het niveau van risico dat men accepteert vanwege de verwachte opbrengsten/beloningen. Men noemt ‘target level of risk’. Dit mechanisme, waarbij men streeft naar een optimalisatie van de mate van blootstelling aan risico, wordt ook omschreven als het utiliteitsmodel, wat reeds ter sprake is gekomen. Kiest men bijvoorbeeld voor een nulrisico en komt men niet meer naar buiten dan heeft men ook geen opbrengsten. Dit is niet realistisch. Er wordt een evenwicht gezocht tussen het risico dat men loopt en de opbrengsten die men kan krijgen (Vogel & Rothengatter, 1985 - geciteerd uit Tenkink, 1988; Barton et al., 1998). Een hogere snelheid kan bijvoorbeeld leiden tot extra voordelen (meer rijplezier en tijdswinst), maar tegelijkertijd tot een groter nadeel (meer risico en kosten). In het verleden zijn reeds studies uitgevoerd die het effect van beloningsprogramma’s hebben bestudeerd. In deze studies wordt aangegeven dat een reductie van 80% mogelijk is van het aantal bedrijfsongevallen (Barton et al., 1998; Hale & Glendon, 1987 – geciteerd uit Hagenzieker, 1999). Bij verkeersongevallen is een vermindering van 50% mogelijk. Helaas zijn deze resultaten moeilijk terug te vinden omdat deze niet in wetenschappelijke publicaties zijn gepubliceerd (Hagenzieker, 1999). Ook Cairney & Townsend (1991 - geciteerd uit Zaal, 1994) geloven in de mogelijkheden van beloning. Zij stellen dat positieve bekrachtiging heel effectief kan zijn in het veranderen en behouden van gewenst snelheidsgedrag. Om inzicht te krijgen in wat beloning exact is wordt eerst de theorie van operante conditionering toegelicht. In deze theorie worden de basisbeginselen van beloning bloot gelegd. Vervolgens worden factoren die van belang zijn bij belonen in het verkeerssysteem beschreven. Steunpunt Verkeersveiligheid 9 RA-2003-09 3.2 Operante conditionering Skinner, 1938, 1953 (geciteerd uit Bernstein et al. ,1994) Bij operante conditionering wordt gedrag gevormd door de consequenties van dit gedrag. Leidt het stellen van het gedrag tot aangename gevolgen, dan is de kans dat het gedrag nogmaals wordt uitgevoerd groot. De ‘acties’ die ondernomen worden om het gedrag te laten toenemen wordt bekrachtiging genoemd. Hier wordt dieper op ingegaan. Ook het element straf wordt zijdelings aangehaald. 3.2.1 Bekrachtiging Bekrachtiging is alles waardoor de bereidheid om gedrag te herhalen toeneemt. In het kader van verkeersveiligheid is het gedrag ‘zich aan de snelheidslimiet houden’ het gewenste gedrag dat herhaald zou moeten worden. Positieve bekrachtiging (beloning) Het geven van een aangename prikkel nadat het gewenste gedrag (operante respons) gesteld is om dit gedrag te laten toenemen. Een voorbeeld hiervan is het geven van geld nadat men zich aan de snelheidslimiet heeft gehouden. Negatieve bekrachtiging Een onaangename prikkel wordt weggehaald nadat het gewenste gedrag zich gesteld heeft, om dit gedrag te laten toenemen. Een voorbeeld hiervan is het geven van een vermindering van wegenbelasting of een lagere verzekeringspremie omdat men gedurende een bepaalde periode geen snelheidsovertredingen heeft gedaan. Escape conditioning en avoidance conditioning zijn het resultaat van negatieve bekrachtiging. Escape conditioning: Gebeurt wanneer men een gedrag (respons) stelt om een einde te maken aan een onaangename prikkel. Avoidance conditioning: Gebeurt wanneer men een gedrag (respons) stelt om een onaangename prikkel te vermijden. Gedrag geleerd door avoidance conditioning is erg resistent tegen extinctie (uitdoving). Omdat avoidance conditioning vaak ontstaat uit angst voor het krijgen van iets onaangenaams. Hierdoor zal men niet snel het gedrag niet stellen (want dan verwacht men de onaangename prikkel te krijgen). Het kan zijn dat ondertussen de regel/situatie veranderd is (en geen onaangename prikkel meer toegediend wordt), maar toch blijft men het gedrag stellen om de verwachte – maar niet bestaande - onaangename prikkel te vermijden. Het aanleren via operante conditionering gaat beter indien het geven van de bekrachtiging snel op het gedrag volgt, en wanneer de bekrachtiging groot is. Steunpunt Verkeersveiligheid 10 RA-2003-09 Schalen van bekrachtiging Bekrachtiging kan continu of partieel plaatsvinden. Bij continue bekrachtiging volgt er steeds een bekrachtiging na het stellen van het gedrag. Bij partiele bekrachtiging zijn er vier mogelijkheden, namelijk: Fixed ratio: na een vast aantal keer dat het gedrag gesteld wordt, volgt er een bekrachtiging. Vb. Nadat men zich 10 keer aan de snelheidslimiet heeft gehouden krijgt men een beloning van 10 €. Variabel ratio: na een onbepaald aantal keer volgt er een bekrachtiging. Vb. Nadat men zich een onbepaald aantal keer aan de snelheidslimiet heeft gehouden krijgt men een beloning van 10 €. Fixed interval: na een bepaalde tijdsduur wordt een bekrachtiging gegeven. Vb. Elke maand krijgt men een beloning van 10€ indien men zich gedurende deze maand aan de snelheidslimiet heeft gehouden. Variabel interval: na een onbepaalde tijdsduur wordt een bekrachtiging gegeven. Vb. Na een onbepaalde tijd krijgt men een beloning van 10€ indien men zich aan de snelheidslimiet houdt. Bekrachtiging op basis van een ratio (zowel fixed als variabel) leidt tot een hoog aantal responses (gedrag wordt veel gesteld). Bekrachtiging op basis van een fixed interval leidt tot een daling van het gedrag na de bekrachtiging en een stijging van het gedrag vlak vóór de bekrachtiging. Bekrachtiging op basis van een variabel interval leidt tot langzame maar standvaste responsen! Gedrag geleerd onder partiele bekrachtiging zijn moeilijker uit te doven dan gedrag gebaseerd op continue bekrachtiging. 3.2.2 Straf Straf is alles waardoor de bereidheid dat gedrag te stellen afneemt. Er kan een onderscheid gemaakt worden in positieve straf en negatieve straf. Positieve straf Het geven van een onaangename prikkel om het gedrag te laten afnemen. Vb. Het geven van een boete. Negatieve straf Het weghalen van een aangename prikkel om het gedrag te laten afnemen. Vb. Het intrekken van het rijbewijs, inbeslagneming van de auto. Steunpunt Verkeersveiligheid 11 RA-2003-09 3.2.3 Samenvattend AANGENAME BEKRACHTIGING STRAF KRIJGEN WEGNEMEN Vb. geld * Vb. rijbewijs WEGNEMEN KRIJGEN Vb. korting wegenbelasting* Vb. boete PRIKKEL ONAANGENAME PRIKKEL *Bekrachtigen volgens een continue of partiele bekrachtiging. Steunpunt Verkeersveiligheid 12 RA-2003-09 3.3 3.3.1 Factoren die van belang zijn bij belonen Welke beloning geven? De ‘cognitieve dissonantie theorie’ stelt dat een onaangenaam gevoel ontstaat indien een persoon twee ‘cognities’ heeft die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Om dit onaangename gevoel te reduceren worden één of meerdere cognities bijgesteld, op basis van bijkomende elementen. Een externe beloning kan cognitieve dissonantie reduceren indien een persoon niet intrinsiek gemotiveerd is bepaald gedrag uit te voeren (Festinger, 1957, 1964). Externe beloningen zullen niet altijd werken, indien de beloning hen een gevoel van beperking of verplichting geeft. Personen kunnen ervoor opteren een weg te kiezen die meer vrijheid geeft (Brehm, 1966 - geciteerd uit Hagenzieker, 1994). Een beloning moet groot genoeg zijn om gedragsverandering te kunnen verwezenlijken, maar mag ook niet te groot zijn. Is de beloning te groot dan zal de gedragsaanpassing geheel toe te schrijven zijn aan de beloning. Op het moment dat de beloning niet meer wordt uitgedeeld, verdwijnt ook het gewenste gedrag (Festinger, 1957, 1964). Een ander nadeel is dat bij een te grote beloning een ‘gepaste’ beloning achteraf, te klein lijkt (Hagenzieker, 1999). Indien een externe beloning wordt gegeven voor een taak die met plezier wordt uitgevoerd, dan wordt de taak als overgewaardeerd beschouwd. Een beloning is niet nodig. De intrinsieke motivatie wordt ondermijnd door de beloning (Lepper et al., 1973 geciteerd uit Hagenzieker, 1994). Aan de andere kant is het mogelijk dat iemand in eerste instantie zijn gedrag veranderd vanwege de externe beloning die hieraan verbonden is, maar later dit gedrag stelt vanuit persoonlijke overtuiging (Ryan & Deci, 1996 - geciteerd uit Hagenzieker, 1994). Samenvattend kan men stellen dat de perfecte beloning uitnodigt tot bewustwording en tijdelijke aanpassing van het gedrag, maar tegelijkertijd de indruk wekt dat de gedragsaanpassing uit eigen keuze tot stand komt (Berkhout, 2002). 3.3.2 Welk gedrag belonen? Barton et al., 1998 geeft in dit kader aan dat het van belang is dat men bij beloning de uitkomst beloond en niet de verschillende specifieke gedragingen die tot veiligheid moeten leiden. Men kan bijvoorbeeld beter veiligheid belonen (uitkomst) dan een beloning voor gordeldracht, een beloning voor niet te snel rijden, et cetera. Het is onmogelijk om al de mogelijke ongewenste gedragingen van alle personen op elk ogenblik te monitoren. Ook Berkhout (2002) geeft aan dat vermeden moet worden dat iemand die een overtreding heeft begaan niet moet worden beloond voor iets anders dat hij (toevallig) wel goed heeft gedaan. 3.3.3 Belonen om bestaand gedrag te stimuleren Uit verschillende theorieën blijkt dat belonen er op gericht is om het bestaande gedrag te laten toenemen. Zoals reeds besproken in de theorie van operante conditionering wordt gedrag bekrachtigd, met als doel dit gedrag te laten toenemen. In de leerpsychologie gaat men er van uit dat personen anderen observeren, zien hoe zij zich gedragen en zien welk gedrag belonend is. Het waarnemen van gedrag dat leidt tot beloning stimuleert imitatie (Bandura, 1986 – geciteerd uit Damoiseaux et al., 1993). Indien de sociale omgeving haar waardering en goedkeuring over deze imitatie uitspreekt werkt dit belonend en zal deze imitatie vaker worden vertoond (De Vries, 1993). Schimdt (1989 geciteerd uit Hagenzieker, 1994) geeft aan dat beloning van bestaand gedrag leidt tot gewoontegedrag. De imitatie die gesteld wordt kan bij blijvende beloning tot gewoontegedrag worden omgevormd. Steunpunt Verkeersveiligheid 13 RA-2003-09 3.3.4 Ten (on)rechte belonen is niet schadelijk Beloning kan trots creëren indien de beloning met rede wordt ontvangen (Levelt, 1998). Indien de beloning ten onrechte wordt ontvangen kan beloning een gevoel van schuld creëren. Het heeft een moment van bewustwording tot gevolg (Levelt, 1998; Berkhout, 2002). Ten onrechte belonen kan zelfs leiden tot het stellen van het gewenste gedrag. Dit kan verklaard worden door het verschijnsel van ‘self fulfilling prophecy’. Self fulfilling prophecy geeft aan dat het stigmatiseren van personen op basis van bepaalde karakteristieken stimulerend werkt om zich te gedragen volgens deze karakteristieken (Merton, 1948 – geciteerd uit Bernstein et al., 1994). Een mens gaat bijvoorbeeld sneller rijden indien men getypeerd wordt als snelheidsduivel, ook al is men dat in eerste instantie niet (Barton et al, 1998). Omgekeerd geldt dat een persoon minder snel gaat rijden indien hij getypeerd wordt als voorbeeldige weggebruiker. 3.3.5 Wanneer is belonen effectief? Beloningsprogramma’s blijken vooral effectief in het bereiken van korte termijn effecten. Wat de beloningsprogramma’s op lange termijn voor effect hebben is tot op heden niet bestudeerd. Ook is niet bekend dat de effecten zijn indien men op een continue basis blijft belonen. De vraag is hoe lang het effect van belonen blijft werken (Hagenzieker, 1999). Beloningsprogramma’s blijken succesvol te zijn in kleinschalige settings, zoals ziekenhuizen, scholen, bedrijven, locale gemeenschappen. Er bestaan weinig studies over beloningsprogramma’s in grootschalige settings. Uit de resultaten van deze weinige studies over beloningsprogramma’s in grootschalige settings blijkt dat deze beloningsprogramma’s minder effectief zijn dan de beloningsprogramma’s uitgevoerd in kleinschalige settings (Hagenzieker, 1999). Zowel individueel als groepsgerichte beloningsprogramma’s zijn succesvol. Sommigen benadrukken dat groepen de sociale motivatie verhogen en daardoor tot betere resultaten leiden (Hagenzieker, 1999). In vergelijking met het strafsysteem is een beloningssysteem ook kosteneffectief. Een beloningssysteem kost minder dan een strafsysteem. Dit vereist minder mankracht en administratie, voornamelijk omdat het op een kleinschalig niveau wordt uitgevoerd. Ook beloningsprogramma’s in bedrijven blijken kosteneffectief te zijn (Hagenzieker, 1999). Steunpunt Verkeersveiligheid 14 RA-2003-09 3.3.6 3.3.7 Voorwaarden voor beloning (Hagenzieker, 1999) Men moet het gevoel hebben dat de beloning afhankelijk is van het eigen gestelde gedrag. De beloning moet snel volgen na het gestelde gedrag. De beloning hoeft niet steeds gegeven te worden. De beloning hoeft niet groot te zijn, pakkans is belangrijker. De beloning past goed naast handhaving van de politie. Een specifiek en duidelijk doel moet gesteld worden wanneer en hoe men een beloning kan krijgen. Het gewenste gedrag moet specifiek en goed meetbaar zijn. Het gewenste gedrag moet haalbaar zijn. Indien men bij een eerste poging geen beloning krijgt, moet toch de motivatie blijven bestaan om bij de tweede poging een beloning te vergaren Het beloningssysteem moet progressief zijn, indien men meer continu successen behaald dan krijgt men een grotere beloning. Informatie over het beloningsprogramma moet niet enkel duiden op de beloning, maar ook op de persoonlijke relevantie voor de persoon, zoals zijn eigen veiligheid. Het is belangrijk dat men ziet dat anderen beloond worden. Het gedrag moet regelmatig gecontroleerd worden. Het beloningsprogramma heeft herhaling nodig. De kans op een beloning moet voor iedereen gelijk zijn (of als gelijk worden beschouwd). Degenen die geen beloning krijgen moeten dit niet oneerlijk vinden, en degene die het wel krijgen moeten vinden dat zij dit rechtmatig verkregen hebben. Morele bezwaren tegen het beloningssyteem Er bestaan morele bezwaren tegen het beloningssysteem. Moeten personen worden beloond voor gedrag waartoe men wettelijk verplicht is en wat men al wordt geacht te doen (Hagenzieker, 1999)? Volgens Barton et al. (1998) wordt in elke maatschappij gebruik gemaakt van ‘externe motivators’ zoals straf en beloning. Gevangenen worden bijvoorbeeld beloond bij goed gedrag, studenten worden beloond indien zij hard gestudeerd hebben et cetera. Wilde (1990 - geciteerd uit Zaal, 1994) geeft, als antwoord op dit bezwaar, aan dat wanneer het aandeel overtreders groter is dan het aandeel niet-overtreders het beter is deze kleine groep niet-overtreders te belonen dan de grote meerderheid te straffen. Berkhout (2002) geeft aan dat beloning dient om correct gedrag te behouden. Het is een erkenning en bevestiging van dat gedrag. 3.3.8 Hoe een beloningsprogramma organiseren? De organisatie van een beloningsprogramma dient uit te volgende stappen te bestaan (Kazdin, 1984 – geciteerd uit Hagenzieker, 1994): 1. 2. 3. 4. Identificeren en specificeren van het gewenste gedrag Tellen en noteren van de frequentie van het gewenste gedrag Onmiddellijk het gewenste gedrag belonen Evalueren van de resultaten De vraag stelt zich welke instelling de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van een beloningsprogramma. Een mogelijkheid is om privé-organisaties te gebruiken. Steunpunt Verkeersveiligheid 15 RA-2003-09 4. BELONINGSMAATREGELEN 4.1 Beloningspuntenstelsel Binnen het beloningspuntenstelsel wordt gewenst gedrag beloond met punten. Deze punten kunnen, gedurende een bepaalde periode, worden verzameld. Deze kunnen later worden ingewisseld voor gewenste goederen of activiteiten (Kazdin, 1984 - geciteerd uit Hagenzieker, 1994). In sommige transport bedrijven wordt dit systeem reeds toegepast. De voor en nadelen worden aangehaald. Ook in het bonusmalus systeem kan met deze methodiek gewerkt worden. 4.1.1 Beloning vrachtwagenchauffeurs Meerdere transportbedrijven maken reeds gebruik van een beloningsschema betreffende veiligheid. Een beloning wordt dan gegeven in de vorm van punten of vouchers die voor goederen kunnen worden ingewisseld (Hagenzieker, 1999). Over het algemeen kwamen in deze studies naar voren dat beloning of feedback een succesvolle manier is om veiligheidscondities te verbeteren en ongelukken te verminderen. De moraal en de productiviteit wordt verhoogd. Deze beloningsprogramma’s blijken dan ook kosteneffectief te zijn (Wilde, 1985, 1994 geciteerd uit Hagenzieker, 1994; Barton et al., 1998). Een ander voordeel is dat niet iedereen hoeft te reageren op het beloningsprogramma opdat het programma toch een succes zou zijn. Men kan ook aan de hand van beloning bepalen wie er bijscholing nodig heeft. Sommige personen reageren niet op het programma omdat zij de vaardigheden niet hebben om te kunnen reageren (Barton et al., 1998). Een nadeel van beloningsprogramma’s in bedrijven is dat waarschijnlijk veel relatief kleine ongelukken niet worden gerapporteerd om op die manier geen beloning mis te lopen (Peters, 1991 - geciteerd uit Hagenzieker, 1994; Barton et al., 1998). Tevens moet vermeden worden dat de beloning gezien wordt als een deel van het loon (Barton et al., 1998). 4.1.2 Beloning (particuliere) bestuurders via bonusmalus systeem Wilde & Murdoch (1982 - geciteerd uit Zaal, 1994) hebben onderzocht of het financieel belonen van veilig rijgedrag leidt tot een vermindering van het aantal ongelukken. Onder verschillende condities werd een experimentele groep chauffeurs vergeleken met een ‘matched’ controle groep. Het geven van een financiële beloning leidde tot een vermindering van het aantal overtredingen (tussen de 20% en 50%). De potentiële voordelen en het gebruik van verzekeringsgerelateerde beloningen voor veilig rijden is reeds aangetoond door een aantal onderzoekers, namelijk Wilde & Murdoch (1982), OECD (1990) en Vaaje (1990), geciteerd uit Zaal (1994). Elliott (1992- geciteerd uit Zaal, 1994) geeft ook aan gebruik te maken van financiële beloningen en benadrukt hierbij bestuurders te belonen die voor een langere tijd geen overtredingen hebben begaan. Hij geeft hierbij als voorbeeld een persoon korting te geven op de verzekeringspremie indien deze persoon 10 jaar lang geen boetes heeft ontvangen. Steunpunt Verkeersveiligheid 16 RA-2003-09 4.2 Feedbacksystemen Het geven van positieve feedback kan beschouwd worden als beloning. Toch kan niet elke vorm van feedback als beloning worden beschouwd. Om een volledig beeld te kunnen presenteren van de invloed van feedback wordt in dit rapport wel ingegaan op de verschillende feedbacksystemen. 4.2.1 Matrixborden ‘uw snelheid is gecontroleerd’ Tenkink (1988) is nagegaan wat het effect is van matrixborden die feedback geven over de snelheid. Over het algemeen wordt melding gemaakt van een reductie in snelheid als gevolg van deze feedback. Eenvoudige mededelingen als ‘slow down’ of ‘uw snelheid is gecontroleerd’ werken niet of blijken op langere termijn niet te voldoen. Vermelding van het percentage niet-hardrijders werkt beter. Nadeel is dat de reductie in snelheid enkel geldig is op het betreffende wegdeel. Tenkink (1988) geeft ook aan dat Van Houten en Nau (1983) geconcludeerd hebben dat een soepele criteriumsnelheid tot een betere aanpassing leidt dan een strikt criterium. Een laatste en erg belangrijk punt wat naar voren wordt gebracht is de massale invoering van feedbackborden. Simmonds (1981 – geciteerd uit Tenkink, 1988) constateert dat de toepassing van feedbackborden wel werkzaam is in één wijk, maar niet meer na invoering op grote schaal. 4.2.2 Weergeven aandeel (niet)overtreders Naast het geven van feedback over de snelheid kan er ook feedback gegeven worden over het percentage bestuurders dat de snelheidslimiet overschrijdt of zich aan deze snelheidslimiet houdt. Op deze manier wordt aangegeven wat de huidige ‘compliance’ is van de groep, er wordt een referentiepunt aangeboden, een standaard gezet. Dit kan belonend werken voor chauffeurs die zich aan de snelheidslimiet houden. Zij kunnen opmerken dat zij bijdragen aan het welzijn van de groep (Bower, 1990 - geciteerd uit Zaal, 1994). Rogerson (1991 - geciteerd uit Zaal, 1994) heeft onderzoek in Australië gedaan op een weg waarbij 90% van de bestuurders de snelheidslimiet van 60km/u overtraden. Er was een daling van 1% waar te nemen van het aantal personen dat de snelheidslimiet met 15 km/u of minder overschreden, bij het aanbieden van het percentage niet overtreders. Het aantal personen dat 30km/u of minder te snel reed daalde met 5%. Het aantal personen dat 30km/u of meer te snel reed daalde met 26%. Dit effect verdween bij het niet meer aanbieden van de feedback. Een interessant resultaat is afkomstig uit het onderzoek van Maroney & Dewar (1987 geciteerd uit Zaal, 1994). Uit dit onderzoek bleek dat hoe hoger het aandeel nietovertreders dat vermeld stond op de display, hoe lager het aandeel bestuurders was dat de snelheidslimiet overtrad. Dit betekent dat chauffeurs effectief hun snelheidsgedrag aanpassen naar aanleiding van de feedback die zij krijgen via een display. Fildes & Lee (1993 - geciteerd uit Zaal, 1994) geven aan dat de meerderheid zichzelf niet ziet als ‘gemiddeld’, waardoor informatie over een populatie (vb. aandeel nietovertreders) weinig effect heeft. 4.2.3 Weergave individuele snelheid Fildes & Lee (1993 - geciteerd uit Zaal, 1994) suggereren dat het weergeven van dynamische displays waarbij per individu aangeven wordt in welke mate men te snel rijdt meer effect ressorteert dan het weergeven van het aandeel (niet)overtreders. Het doel Steunpunt Verkeersveiligheid 17 RA-2003-09 van deze benadering is het focussen van de aandacht op het onaangepaste gedrag op individueel niveau. In Nederland (provincie Noord-Brabant) is een praktijkproef gehouden met dynamische snelheidsinformatie (DSI) (www.pasopuwsnelheid.nl). In de eerste week was er een snelheidsreductie van 16% waar te nemen. In de daaropvolgende weken bleef een snelheidsreductie van 5 tot 10% over. Na het verwijderen van DSI werd dezelfde snelheid als voordien gemeten. Er werd geen handhaving gekoppeld aan dit systeem. De automobilisten en bewoners zijn positief over dit systeem. De helft van de bewoners is van mening dat handhaving wel gekoppeld dient te worden aan het DSI-systeem. Een aantal automobilisten en bromfietsers gaven aan het systeem wel eens uit te testen (vb hoe snel kan mijn bromfiets). Steunpunt Verkeersveiligheid 18 RA-2003-09 5. KNELPUNTEN BELONING EN SNELHEID Snelheid is één van de belangrijkste oorzaken van verkeersonveiligheid. De vraag is of beloning een effectieve maatregel is om snelheidsovertredingen te verminderen. De volgende drie knelpunten zijn waar te nemen: Snelheid is een specifiek gedrag en geen uitkomst In de literatuur wordt aangehaald dat geen specifieke gedragingen maar een uitkomst beloond dient te worden. Dit betekent dat het niet krijgen van overtredingen beloond kan worden, maar dat het te vermijden is om enkel te belonen voor het niet overtreden van de snelheidslimiet. Er kan een situatie ontstaan waarbij men beloond wordt voor het snelheidsgedrag en gestraft wordt voor het parkeergedrag. Dergelijke situaties dienen vermeden te worden omdat een tegenstrijdige boodschap gegeven wordt. Het is wel zinvol om beloningen uit te reiken op basis van een uitkomst, bijvoorbeeld voor verkeersveilig rijgedrag. Het bonusmalus systeem, voorgesteld door Steve Stevaert, voormalig Minister van Mobiliteit, Openbare werken en Energie, speelt hier op in. Het verwerven van een beloning is gebaseerd op het niet krijgen van overtredingen. De werkzaamheid van een dergelijk systeem is in het verleden aangetoond. Bij het invoeren van een dergelijk systeem dient men zich er wel van bewust te zijn dat beloningsprogramma’s in grootschalige settings waarschijnlijk minder effectief zijn. Snelheid is niet eenduidig en specifiek Gedrag dat beloond wordt moet ook eenduidig en specifiek zijn. Snelheidsgedrag voldoet in mindere mate aan deze kenmerken. De snelheidskeuze kan op een traject moeilijk als goed of slecht worden beoordeeld omdat een persoon continu een snelheidskeuze maakt. Het snelheidsgedrag moet regelmatig gecontroleerd worden Voor een goede werking van beloning dient het gedrag regelmatig gecontroleerd worden. Er dient vermeden te worden dat het krijgen van een beloning als ‘geluk hebben’ wordt geïnterpreteerd. Daarbij is het onmogelijk om bij iedereen continu de snelheid te meten. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarbij een persoon een snelheidsovertreding begaat, die echter niet wordt opgemerkt, waardoor deze persoon wel een beloning ontvangt. Toch blijkt uit de literatuur dat ten onrechte belonen niet erg is en zelfs zijn voordelen kan hebben. Steunpunt Verkeersveiligheid 19 RA-2003-09 6. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN Belonen van het snelheidsgedrag kent een aantal knelpunten, waardoor beloning als instrument om het aantal snelheidsovertredingen te verminderen niet aangewezen lijkt. Uit buitenlandse literatuur blijkt dat belonen van ‘het niet hebben van verkeersovertredingen’ wel effectief kan zijn. Deze vorm van belonen kampt niet met dezelfde knelpunten als het belonen van het snelheidsgedrag. Het niet hebben van overtredingen is duidelijk een uitkomst die beloond wordt. Het niet hebben van verkeersovertredingen is ook éénduidig en specifiek. Je hebt een overtreding gemaakt of je hebt geen overtreding gemaakt. Het controleren van het aantal overtredingen is ook eenvoudig. Het vaststellen van de overtredingen zelf geeft, mijn inziens, wel problemen en deze zijn gelijkaardig met de knelpunten die worden ervaren als men het snelheidsgedrag wil belonen. Het rijgedrag moet regelmatig gecontroleerd worden en de kans blijft bestaan dat een momentopname geen realistische weergave is van bijvoorbeeld de snelheid over de hele rit. Omdat uit het buitenland blijkt dat het uitreiken van beloningen aan niet-overtreders effectief is, is het wenselijk om in Vlaanderen hier meer onderzoek naar te doen. Een beloningsprogramma - toegespitst op het niet hebben van verkeersovertredingen – dient uitgewerkt te worden, waarbij zoveel mogelijk aan de voorwaarden van Hagenzieker (1999) wordt voldaan. Tevens is het interessant om onderzoek te doen naar welke groepsgerichte beloningsprogramma’s mogelijk zijn in Vlaanderen, omdat uit de literatuur blijkt dat groepsgerichte beloningsprogramma’s de sociale motivatie verhogen en daardoor tot betere resultaten leiden. Steunpunt Verkeersveiligheid 20 RA-2003-09 7. REFERENTIES Arnold, H.J. (1989). Sanctions and Rewards: An organisational perspective. In M.L. Frieland (Ed.) Sanctions and rewards in the legal system: A multidisciplinary approach (pp 137-155). Toronto: University of Toronto Press. Bandura, A. (1986). Social Foundations of thought and action: a social cognitive theory. New York, PrenticeHall. Barton, R., Tardif, LP, Wilde, G., Bergeron, J. (1998). Incentive programs for enhancing truck safety and productivity. A Canadian perspective. Canada Safety Council. Berkhout, R. (2002). Beloning als handhavingsinstrument. Verkeersknooppunt, 32 (14-15). Bernstein, D.A., Clarke-Stewart, A., Roy, E.J., Srull, T.K. & Wickens, C.D. (1994). Psychology. Boston: Houghton Mifflin Company. Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid, BIVV (2003). Toon de zwaarvoet http://www.bivv.be/dispatch.wcs-uri=647692349&action=view&language=nl&type=.pdf hoe het moet. Bower, G.H. (1990). Incentive programs for promoting safer driving. In Enforcement and rewarding: Strategies and effects: proceedings of the International Road Safety Symposium in Copenhagen, Denmark, September 1921, 1990, 8-16. Brehm, J. (1996). A theorie of psychological reactance. New York, NY: Academic Press. Brown, S.L. (2002). The relative effectiveness of self-reported detterents to speeding. Road & Transport Research, 11 (1), 43-51. Cairney, P. & Townsend, M. (1991). Alternatives to enforcement for speeding management. Vermouth South, Vic. Australian Road Research Board ARRB, 6. Chen, L.H., Baker, S.P., Braver, E.R. & Li, G. (2000). Carrying passengers as a risk factor for crashes fatal to 16 and 17 year old drivers. Journal of the American Medical Association, 283 (12), 1578-1582. Damoiseaux, V., Van der Molen, H.T. & Kok, G.J. (1993). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Assen, Van Gorcum. De Vries, H. (1993). Determinanten van gedrag. In V. Damoiseaux, H.T. Van der Molen & G.J. Kok (Eds.), Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering (pp. 109-132). Assen, Van Gorcum. Elliott, B. (1992). Achieving high levels of compliance with road safety laws: a review of road user behaviour modification. Festinger, L. (1957). A theorie of cognitive dissonance. Stanford, CA: Standford Univeristy Press. Festinger, L. (1964). Conflict, decision, and dissonance. Standford, CA: Standford University Press. Fildes, B. N., Lee, S. J. 1993, The Speed Review: Road Environment, Behaviour, Speed Limits, Enforcement and Crashes. Federal Office of Road Safety; Road Safety Bureau, Roads and Traffic Authority, Report Nos. CR 127 (FORS), CR 3/93 (RSB), Sydney/Canberra. Fuller, R. (1990). The modification of individual road user behaviour. In Enforcement and rewarding: Strategies and effects: proceedings of the International Road Safety Symposium in Copenhagen, Denmark, September 1921, 1990, 33-40. Geller, E.S. (1989). A delayed reward strategy for large-scale motivation of safety belt use: a test of long-term impact. Accident Analysis and Prevention, 16, 457-463. Goldenbeld, Ch. (1999). Self-reported behaviours and attitudes of young European drivers. Leidschendam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Hagenzieker, M.P. (1999). Rewars and road user behaviour. An investigation of the effects of reward programs on safety belt use. Leidschendam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Hale, A.R. & Glendon, A.I. (1987). Individual behaviour in the control of danger. Amstredam: Elsevier. Hillmann, M. & Plowden, S. (1986). The politics of speed control. In Road Safety: proceedings of Seminar P P284) held at the 14th PTRC Summer Annual Meeting, University of Sussex, England from 14-17 july 1986, 127136. Kazdin, A.E. (1984). Behavior modification in applied settings. 3rd edn. Homewood, IL: Dorsey. Kloeden, C.N., McLean, A.J., Moore, V.M. & Ponte, G. (1997). Travelling speed and the risk of crash involvement. Volume 1-Findings. University of Adelaide: NHMRC Road Accident Research Unit. Lepper, M.R., Greene, D. & Nisbett, R.E. (1973). Undermining children’s intrinsic interest with extrinsic reward: a test of the ‘overjustification’ hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, 28, 129-137. Steunpunt Verkeersveiligheid 21 RA-2003-09 Levelt, P.B.M. (1998). Verkeersveiligheid. Speed and motivation. Leidschendam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Maroney, S. & Dewar, R. (1987). Alternatives to enforcement on modifying the speeding behaviour of drivers. Transportation Research Record, 1111, 121-126. Merton, R. (1948). The self-fulfilling prophecy. Antioch Review, 8, 193-210. Organisation for Economic Co-operation and Development, OECD. (1990). Research on The Insurance System and Road Accident Prevention. Road Research Programme, Scientific Expert Group S10. Parker, D., Manstead, A.S.R., Stradling, S.G. & Reason, J.T. (1992). Intention to commit driving violations: an application of the theory of planned behaviour. Journal of Applied Psychology, 77 (1), 94-101. Peters, R.H. (1991). Strategies for encouraging self-protective employee behaviour. Journal of Safety Research, 22, 53-70. Rogerson, P. (1991). Trial of a speed information sign. Hawthorn, Vicoria, research and Investigations Road Safety VIC Roads, 1991, V+ 56p., General Report, GR 91-19. Ryan, R.M. & Deci, E.L. (1996). When paradigms clash: comments on Cameron and Pierce’s claim that rewards do not undermine intrinsic motivation. Review of Educational Research, 66, 33-38. Schmidt, T. (1989). Straf en beloning als instrumenten om de modal split te beïnvloeden; kilometerreductiecontracten bieden mogelijk praktische aanknopingspunten. Verkeerskunde, 40, 332-335. Simmonds, A.G. (1981). The effects on vehicle speeds of roadside safety posters, phase III. Traffic Engineering and control, 22 (9), 480-485. Skinner, B.F. (1938). The behaviour of organisms. New York, NY: Appleton-Century-Croft. Skinner, B.F. (1953). Science and human behavior. New York, NY: Macmillan. Tenkink, E. (1988). Determinanten van rijsnelheid. Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO); in opdracht van Directie Verkeersveiligheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Utzelmann, H.D. (1976). Tempowahl und –motive. Faktor Mensch im Verkehr, heft 24, Tetzlaff-Verlag Darmstadt. Vaaje, T. (1990). Rewarding in insurance: return of part of premium after a claim-free period. In Enforcement and rewarding: Strategies and effects: proceedings of the International Road Safety Symposium in Copenhagen, Denmark, September 19-21, 1990, 154-156. Van Houten, R. & Nau, P.A. (1983). Feedback interventions and driving speed: a parametric and comparative analysis. Journal of Applied Behavioral Analysis, 16, 253-281. Vogel, R. & Rothengatter, J.A. (1985). Motieven van snelheidsgedrag op autosnelwegen, een attitude onderzoek. VSC, rapport VK-84-09 Rijksuniversiteit Groningen. Wilde, G.J.S. & Murdoch, P.A. (1982). Incentive systems for accident-free driving in the general population. Ergonomics, 25, 879-890. Wilde, G.J.S. (1990). Issues that remain: commentary on session 3. In Enforcement and rewarding: Strategies and effects: proceedings of the International Road Safety Symposium in Copenhagen, Denmark, September 1921, 1990, 157-163. Wilde, G.J.S. (1985). The use of incentives for the promotion of accident-free driving. Journal of Studies on Alcohol, 10, 161-167. Wilde, G.J.S. (1994). Target risk. PDE publications. Zaal, D. (1994). Traffic law enforcement: a review of the literature. Leidschendam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Steunpunt Verkeersveiligheid 22 RA-2003-09