Variabele beloning in ROC’s Wat levert dat op? Piety Runhaar Richard de Visser Tom Koot ’s-Hertogenbosch, KPC Groep, 2005 Eindredactie: Jan Simons Illustraties: Pieter Leenheer Bestelnummer: 5.100.09 Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. © 2005, KPC Groep, ’s-Hertogenbosch Inhoud Voorwoord 3 1 Inleiding 5 2 2.1 2.2 2.3 Variabele beloning, waarom zou je dat willen? Eerste associaties Wat willen we ermee? Beloning als sturingsinstrument 7 7 9 11 3 3.1 3.2 3.3 3.4 De vele betekenissen van ‘beloning’ Salaris Bonus Feedback-cultuur Blijken van waardering 12 12 14 17 20 4 4.1 4.2 4.3 4.4 Wat motiveert professionals? Motivatiemythen Intrinsieke motivatie van medewerkers Externe prikkels Motivatie en demotivatie 21 21 23 24 24 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 Variabele beloning: doen of laten? Intrinsieke motivatie en externe prikkels, een goede combi? Middel erger dan de kwaal? Teambeloning of individuele beloning? Verschillende doelen, verschillende middelen? Implementatie? Een alternatief? 25 25 26 26 27 29 30 Bijlagen 32 Literatuur 37 Inhoud 1 2 Voorwoord Voorwoord ROC’s zijn al enige tijd actief aan de slag met integraal personeelsbeleid (IPB). Competentieontwikkeling van medewerkers is daarbij een vaak gebruikt instrument om hun doelen te stroomlijnen met de doelen van de instelling. De vraag die zich opdringt is: op welke manier kan competentieontwikkeling worden beloond? Het voeren van IPB wil ook zeggen dat er aandacht is voor de manier waarop beloning in de instelling wordt vorm gegeven. ROC’s denken daarom na over vormen van variabel belonen. KPC Groep heeft - in samenwerking met de BVE-raad en twee ROC’s - in 2003 pilots uitgezet die tot doel hadden na te gaan hoe beloningsdifferentiatie kan worden ingezet om competentieontwikkeling van medewerkers te bevorderen. Deze publicatie is een weerslag van de resultaten van de pilots. Daarnaast is er literatuuronderzoek verricht. De informatie die dat opleverde is aangevuld met ervaringen en nieuwe ideeën die zijn gegenereerd in een syposium met een twintigtal ROC’s. Deze publicatie is een aanzet voor de discussie over de inzet van variabele beloning in ROC’s. Ze biedt achtergrondinformatie en concrete handreikingen voor ROC’s om in de eigen instelling de discussie over beloning een extra impuls te geven. Drs. Tom Koot MLD, projectleider Voorwoord 3 4 Voorwoord 1 Inleiding Competentieleren en competentieontwikkeling zijn begrippen die in het BVE-veld niet meer zijn weg te denken. Iedereen is er inmiddels vast van overtuigd dat de nieuwe vormen van leren - waarin de leerling en zijn leerproces centraal staan - beter aansluiten bij de vragen uit de beroepspraktijk dan de manier van leren tot nu toe. Deze omslag heeft consequenties voor de organisatie en voor de professionals die er werken: leraren, instructeurs, onderwijsassistenten en andere medewerkers die betrokken zijn bij het onderwijsleerproces. Zij krijgen een andere rol toebedeeld: meer die van coach dan die van kennisoverdrager. Ook de samenwerking tussen deze professionals verandert (veel ROC’s zijn bezig met de vorming van resultaatverantwoordelijke teams), evenals de rol van de leidinggevenden (we komen de term coachend en onderwijskundig leiderschap vaak tegen). Daarnaast krijgt het personeelsbeleid een explicietere functie binnen deze veranderingen. Goed en gedegen personeelsbeleid wordt gezien als middel om het leren en functioneren van professionals in goede banen te leiden. De implementatie van integraal personeelsbeleid heeft dan ook een grote vlucht genomen. Nu gestart is met de ontwikkeling en het gebruik van POP’s en functioneringsgesprekken in een regelmatiger frequentie worden gevoerd, komen ook beoordelingsgesprekken steeds meer in beeld. En daarmee rijst ook de vraag of ROC’s baat zouden kunnen hebben bij een vorm van variabele beloning: de mogelijkheid om een extra financiële beloning toe te kennen aan (groepen) mensen die uitzonderlijk hebben gepresteerd. In andere sectoren - met name de profit-sector - wordt met beloningsdifferentiatie geëxperimenteerd en gewerkt. Competentiebeloning, prestatiebeloning, variabele beloning en beloningsdifferentiatie zijn enkele van de vele termen die momenteel circuleren in de managementen personeelsliteratuur en wijzen op het feit dat men op zoek is naar manieren om verschillen tussen prestaties van mensen tot uiting te brengen door middel van verschillen in beloning. De achterliggende idee is dat mensen door een extra beloning sterker gemotiveerd raken en harder en meer in lijn met de organisatiestrategie gaan werken (Pol & Ykema, 2002). De vraag is of differentiatie in beloning ook zinnig is voor de publieke sector; de BVE in het bijzonder. Is het een geschikt middel om het gedrag van mensen te beïnvloeden en te sturen? Inleiding 5 In 2003 is de BVE-Raad met KPC Groep een project gestart om die vraag te onderzoeken. Samen met directies en P&O’ers van enkele ROC’s die competentiebeloning voor hun eigen organisatie overwogen, zijn we met deze vraag aan de slag gegaan. Met deze ‘pilot-ROC’s’ (ROC de Leijgraaf en ROC van Amsterdam, Werkmaatschappij Gooi en Vechtstreek) is literatuuronderzoek gedaan en zijn bij groepen medewerkers interviews afgenomen. Dat alles heeft geresulteerd in een aantal ideeën en aanbevelingen. Vanuit dit materiaal is een minisymposium georganiseerd met een twintigtal afgevaardigden van ROC’s en AOC’S om de opgedane ervaringen te delen en nieuwe ideeën te genereren. In deze publicatie geven we de neerslag van de opvattingen en ideeën weer die tijdens het project ontstonden bij de medewerkers van de ROC’s en onszelf. Ze reikt bovendien een aantal relevante zaken uit de literatuur aan; over beloningsvormen zijn immers boekenkasten volgeschreven. De rode draad die door het verhaal loopt, is de vraag welke relatie er bestaat tussen beloning en motivatie van mensen. Want zoals gezegd, is de vooronderstelling dat mensen door toediening van een extra financiële prikkel harder of meer in lijn met de organisatiedoelen gaan werken. De vraag is of dat zo is en of er misschien ook andere manieren zijn om dat doel binnen onderwijsinstellingen te bereiken. Na een inleidend hoofdstuk gaan we in het tweede hoofdstuk eerst in op de vraag waarom een BVE-instelling überhaupt aan variabele beloning zou willen beginnen. Vervolgens bespreken we in hoofdstuk drie de vele betekenissen die achter het begrip beloning schuil gaan. Daarna gaan we in op de motivatie van professionals en de relatie met beloning (hoofdstuk vier). In het laatste hoofdstuk vijf maken we de balans op: is het nu wel of geen goed idee om met variabele beloning te werken? We sluiten deze publicatie af met een voorbeeldregeling, een checklist en een literatuuropgave. 6 Inleiding 2 Variabele beloning, waarom zou je dat willen? Competentiebeloning, prestatiebeloning, resultaatbeloning: allemaal termen die te maken hebben met vormen van variabel belonen. Maar wat betekenen ze eigenlijk? De literatuur is er niet heel eenduidig over. Duidelijk is alleen dat het op de een of andere manier met een extra beloning voor een extra prestatie te maken heeft en dat dit dient te leiden tot verhoogde motivatie en prestatie van medewerkers. Verder blijft het zaak er zelf betekenis aan te geven. Een betekenis die zinnig is binnen de context van de eigen organisatie. Om daarachter te komen is het allereerst van belang te weten waarom je iets met variabele beloning zou willen: wat wil je er mee bereiken? Die vraag staat in dit hoofdstuk centraal. 2.1 Eerste associaties Zowel bij stafmedewerkers en leiding als bij onderwijsgevenden zijn op voorhand voornamelijk reacties van angst, zorg, onzekerheid en twijfel waar te nemen als het gaat om de vraag: ‘Wat te doen met variabele beloning?’ Enkele uitspraken ter illustratie: • • • • • • “We moeten dit nog even binnenskamers houden, anders zorgt het voor onrust.” “We moeten oppassen dat we geen scheve gezichten krijgen.” “Is daar wel budget voor?” “We moeten het niet hebben over beloning, maar over waardering: dat klinkt minder bedreigend en heeft een positievere lading.” “Hoe bepaal je nu wie er recht op heeft en wie niet?” “En wat nu als iemand er tegenin gaat?” Reacties als deze verwijzen naar eigenschappen van de organisatie en de organisatiecultuur waar medewerkers deel van uit maken. Zorg staat voorop, meer dan een bepaalde ambitie. Over het algemeen blijken zij er tegenop te zien om verschillen expliciet te maken, bang als ze zijn voor de reacties van anderen. Ook blijkt er behoefte aan harde maatstaven en bewijzen te bestaan om beslissingen te rechtvaardigen. Voor vragen als: ‘Waarom zouden we eigenlijk iets met competentiebeloning doen, wat willen we ermee bereiken?’ ontbreekt dan de tijd en de ruimte. 2 - Variabele beloning, waarom zou je dat willen? 7 8 2 - Variabele beloning, waarom zou je dat willen? 2.2 Wat willen we ermee? Om met een vorm van variabele beloning aan de slag te gaan, zijn verschillende redenen te bedenken. Afhankelijk van het doel kan een bepaalde vorm worden gekozen. In de literatuur komen we verschillende beweegredenen tegen. Bijvoorbeeld: het erkennen van verschillen tussen mensen door uitzonderlijke prestaties te belonen. Of het stimuleren van bepaald gedrag, bijvoorbeeld door een beloning voor het actief delen van kennis met collega’s. Ook het invoeren van een resultaatafhankelijke beloning kan voor medewerkers een extra stimulans zijn om ‘harder voor de organisatie te gaan’ (Thierry, 2002). Binnen de BVE-sector concentreren de gedachten zich rond het belonen van medewerkers om hen te stimuleren zich meer in de richting van de organisatiedoelstellingen te gaan gedragen. Concreet: collega’s die extra presteren ook extra belonen. Maar dan rijzen vervolgens wel vragen als: ‘Welk gedrag bedoelen we, wat is extra?’ Een korte rondgang door de BVEsector levert een flinke diversiteit aan dit ‘extra’ op: • • • • “Een conciërge die leerlingen aanspreekt op hun gedrag, terwijl dat niet alleen dwars op de cultuur van de jeugd, maar ook op die van de docenten staat: daarvoor is lef nodig en dat willen we stimuleren door middel van een bonus.” “Een leraar die veel experimenteert met nieuwe vormen van onderwijs en daarin erg ondernemend is, willen we stimuleren door een extra beloning.” “Iemand die ondanks barre omstandigheden (zoals onderbezetting, dislocatie) tóch zorgt dat de lessen door blijven draaien: daar willen we iets tegenover zetten.” “Vanwege ziekte van de teamleider heeft één van de teamleden gedurende een half jaar coördinerende taken op zich genomen om de voortgang te bewaken; daarvoor willen we hem graag belonen.” Vier verschillende voorbeelden van ‘extra’ dat voor beloning in aanmerking komt. Bij de eerste twee voorbeelden gaat om het belonen van een attitude of gedrag waaraan de organisatie waarde hecht. Een signaal dat iemand ‘het goed doet’ met de boodschap: ga zo door. Een signaal bovendien dat ook anderen kan stimuleren dergelijk gedrag wat meer te vertonen. De vraag is echter wel of dit signaal per se bekrachtigd dient te worden door middel van een financiële prikkel of dat een compliment of goede beoordeling ook volstaat. 2 - Variabele beloning, waarom zou je dat willen? 9 Het derde voorbeeld is duidelijk van een andere orde. Hier is sprake van een compensatie van slechte werkomstandigheden. De organisatie kan de persoon in kwestie belonen omdat deze heeft leren roeien met de riemen die hij heeft, maar het zou effectiever zijn ervoor te zorgen dat de werkomstandigheden in orde zijn. In het vierde voorbeeld lijkt het zuiverder om - wanneer iemand gedurende langere tijd een extra taak op zich genomen heeft - de regels voor overwerk of vervanging te hanteren dan het te zoeken in een ‘extraatje’. Naast de wens om buitengewone prestaties extra te kunnen belonen, komen we ook onvrede over het huidige systeem tegen als motivatie om aan competentiebeloning te doen: • • • 10 “Medewerkers vinden hun beloning niet billijk. Zij zien bijvoorbeeld dat anderen binnen (zoals zij-instromers) of buiten de organisatie (vrienden/kennissen in andere opleidingsinstellingen of bedrijven) meer verdienen voor even zwaar werk.” “Er ontstaan steeds meer ongelijkheden tussen medewerkers (door aantal dienstjaren, onderhandeling bij sollicitatie).” “Gelijkheid of rechtvaardigheid in beloningsbeleid is wel degelijk wenselijk. Dat iemand die elke vergadering achterover leunt en denkt: ‘Het zal mijn tijd wel duren’ méér verdient dan iemand die telkens nieuwe werkweken en zo organiseert, is niet eerlijk en werkt demotiverend.” 2 - Variabele beloning, waarom zou je dat willen? Ook in deze voorbeelden is sprake van verschillende insteken voor extra beloning. De eerste twee voorbeelden hebben te maken met kenmerken van het beloningssysteem als geheel en beslaan een breder terrein dan enkel de beloningsdifferentiatie. Het laatste voorbeeld heeft - nog breder te maken met de professionele cultuur. Tijd dus om de klokken gelijk te zetten: waarom zou een BVE-instelling aan competentiebeloning moeten beginnen? 2.3 Beloning als sturingsinstrument BVE-instellingen maken de laatste jaren nogal wat ontwikkelingen door. Het gehele primaire proces is aan verandering onderhevig: de omwenteling naar competentiegericht leren vindt in bijna elke instelling plaats. Deze verandering in leren brengt vervolgens veranderingen in de manier van organiseren met zich mee. We zien bijvoorbeeld de vorming van resultaatgerichte teams en nieuwe rollen voor leidinggevenden (naast sturend ook coachend). Al deze veranderingen staan uitgebreid beschreven in missie- en visieteksten, maar worden pas reëel wanneer mensen het bedoelde gedrag gaan vertonen. Vertaling van missies en visies naar concrete veranderingen op de werkvloer laat zien dat veel veranderingen te maken hebben met een verandering in denken en doen (Runhaar e.a., 2005). Als voorbeeld de docent van wie verwacht wordt dat hij zich meer als begeleider dan als kennisoverdrager dient op te stellen: hij zal zijn beeld van wat een docent behoort te doen, moeten bijstellen en zijn gedrag moeten veranderen. En dat moet hij écht willen: want vaak blijven mensen liever doen wat ze al deden. Recent onderzoek wijst uit dat organisaties een belangrijke taak hebben om ervoor te zorgen dat mensen bereid zijn hun denkcapaciteit ten volle te benutten voor de organisatiedoelen. Mensen moeten dat wíllen en de manier waarop zij beloond worden voor hun inspanningen, beïnvloedt die motivatie in grote mate (Bruining e.a., 2005). Het is dus terecht dat organisaties waarde hechten aan de kwaliteit van hun beloningsbeleid, omdat dit rechtsreeks invloed heeft op medewerkersgedrag. Beloning kan daarom als sturingsinstrument worden aangewend. De vraag is alleen op welke manier; want de term ‘beloning’ dekt verschillende ladingen. Daarom zullen we deze term in het volgende hoofdstuk uiteen rafelen en relateren aan het doel om het gedrag van medewerkers te sturen richting organisatiedoelstellingen. 2 - Variabele beloning, waarom zou je dat willen? 11 3 De vele betekenissen van ‘beloning’ Worden de voorbeelden uit paragraaf 2.2 wat nader bekenen, dan valt op dat deze nogal van elkaar verschillen. Om duidelijkheid te scheppen, kunnen we de verschillende beloningsvormen aan de hand van twee aspecten ordenen: • betreft het een materiële of immateriële vorm van belonen? • betreft het een structurele of incidentele beloning? Wanneer we deze twee aspecten tegen elkaar afzetten, dan komen we tot een volgende vierdeling (zie ook: Runhaar, 2003): Structureel Incidenteel Materieel Salaris Bonus Immaterieel Feedback-cultuur Blijken van waardering We zullen deze vier verschillende beloningsvormen bespreken in het licht van gedragssturing van medewerkers om te doen wat goed is voor de organisatie. 3.1 Salaris Met salaris bedoelen we de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden die zijn overeengekomen bij het aangaan van het arbeidscontract. Het contract is te zien als een eerlijke uitruil van geleverde tijd, energie, competenties of resultaten voor een maandelijks inkomen en andere voorzieningen, zoals pensioen of bedrijfsauto. In hoeverre kan deze structurele beloning gebruikt worden als motivator of als sturingsinstrument voor gedrag? De beloningspraktijk op scholen is dat er wordt beloond op basis van functiezwaarte. Vervolgens komen medewerkers in een bepaalde schaal terecht en krijgen ze er (twee)jaarlijks een periodiek bij, tot ze aan hun maximum zitten. Voor velen is deze vorm van zekerheid een belangrijke drijfveer om in het onderwijs te gaan werken. Maar eenmaal werkzaam in deze sector treedt een zekere gewenning op. Wanneer het gaat over sturen op gedrag tijdens de loopbaan, dan heeft dit automatisch groeien 12 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ geen effect. Wellicht geldt dat wél in het begin van het contract, maar naarmate medewerkers aan deze automatische groei gewend zijn, vervalt de motiverende werking ervan. Dit horen we niet alleen van medewerkers (“Ik zit al aan mijn top, dus mij kunnen ze niet meer met geld motiveren”); ook uit de literatuur blijkt dat beloning op vaste momenten niet extra motiverend werkt (Gleitman, 1991). Dit is ook logisch, want er is immers geen enkele relatie tussen vertoond gedrag (of: behaalde resultaten) en de beloning. Medewerkers zeggen dan ook wel eens: “Je kunt hier zo hard werken als je zelf wilt, voor je salaris hoef je het niet te doen, want dat krijg je toch wel.” In het licht van gedragssturing zouden BVE-instellingen kunnen stoppen met de automatische periodieke verhoging en slechts tot salarisverhoging besluiten op basis van een goede beoordeling. De CAO laat dit ten dele toe. Iemand kan een extra periodiek toegewezen krijgen, wanneer daar op basis van een goede beoordeling aanleiding toe is. Onthouding van een periodiek vanwege een slechte beoordeling blijft echter vooralsnog in beperkte mate mogelijk, namelijk pas na twee negatieve beoordelingen. Ondanks het feit dat deze mogelijkheden bestaan, wordt er door ROC’s en AOC’s nog weinig gebruik van gemaakt; terwijl het feitelijk zou zijn te zien als sluitstuk van integraal personeelsbeleid. Stel dat twee medewerkers in eenzelfde functie en met evenveel ervaring tóch verschillen in hun functioneren, dan is het logisch dat dit via functionerings- en beoordelingsgesprekken naar voren komt en dat daaraan consequenties verbonden worden. Op deze manier wordt het mogelijk dat de ene functionaris in salaris groeit en de andere (nog even) niet. Mocht zich een aanleiding voordoen, dan is een directe reactie op zijn plaats. De relatie tussen de geleverde prestatie en de beloning is dan immers duidelijk en kan een motiverend effect ten gevolge hebben. Het uitstellen van een goede beoordeling en een bijpassende beloning voor geleverde prestaties vanwege de gesprekkencyclus is daarom geen goede zaak. Een andere optie om de motivatie te beïnvloeden, is om de grondslag voor beloning te veranderen; daarin bestaan immers verschillen. De meeste organisaties kiezen ervoor om de beloning op te hangen aan de functiezwaarte. Toch komen we ook steeds meer organisaties tegen die kiezen voor een vorm van prestatiebeloning. Daarbij zien we vaak dat een gedeelte van het salaris vaststaat en dat een kleiner gedeelte afhangt van de prestaties van de individuele medewerker. Datzelfde principe wordt ook 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ 13 toegepast bij resultaat- en competentiebeloning. Het blijkt alleen niet voor alle functies even gemakkelijk om prestaties, resultaten of competenties in eenduidige termen meetbaar te maken. In het onderwijs is dat momenteel ook moeilijk. Ten eerste is de vraag wat een onderwijsgevende dient te presteren, zeker gezien het feit dat de meeste ROC’s en AOC’s zich midden in de wending naar competentiegericht leren bevinden. Ten tweede hebben onderwijsgevenden lang niet alle factoren die van invloed zijn op hun prestaties in de hand (denk aan selectiefouten, leerlingenpopulatie, gedragsproblemen). Hoewel (gedeeltelijke) prestatiebeloningen dus technisch wel mogelijk zijn, lijkt dit voor de onderwijspraktijk niet direct van toepassing (zie voor meer informatie: Wanders, 2003). 3.2 Bonus Onder bonussen verstaan we eenmalige ‘extra’ financiële beloningen die het gevolg zijn van een ‘extra’ prestatie. De organisatie wil daarmee laten zien dat zij een bepaalde prestatie (gedrag, handeling, resultaat) van een team of individu bijzonder waardeert. In de voorbeelden van het vorige hoofdstuk zagen we al, dat organisaties zich voornamelijk op deze extra beloning richten. Een ROC kan dan ook aan beloningsdifferentiatie doen, als daartoe maar beleid wordt geformuleerd. In dat beleid moet staan welke vormen worden gehanteerd, in welke gevallen en binnen welke grenzen deze worden toegekend. Bijvoorbeeld: de hoogte van de beloning is nooit meer dan 15% van het brutosalaris op jaarbasis. De onderwijsinstelling dient hierover met de PMR te overleggen. Toekenning van een extra beloning op basis van arbeidsmarktoverwegingen mag maar maximaal voor één jaar. Beoordeling is dan niet noodzakelijk. In Bijlage I is een Voorbeeldregeling Variabele Beloning opgenomen. Uit de literatuur valt op te maken dat de invoering van bonussystemen vaak tot problemen leiden: jaloezie, onbegrip, selectieve aandacht van medewerkers voor taken waarop een bonus op te verdienen valt (Van den Heuvel, 2002). De bedoelingen zijn veelal goed, maar de effecten hebben niet zelden een averechtse werking. Ook tijdens interviews en discussies in de BVE-sector stuitten we op nogal wat belemmeringen. Het belangrijkste remblok is de vraag hoe je kunt definiëren wat ‘extra’ is. Eigenlijk is dat vreemd. Die extra’s hebben immers te maken met de organisatiedoelstellingen, de speerpunten van de organisatie. Hoe kan het dan, dat dit niet kan worden geconcretiseerd? Waar heeft dat mee te maken? 14 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ Een belangrijke factor lijkt de angst te zijn dat de organisatie de beslissing niet hard kan maken en wordt geconfronteerd met verontwaardiging bij medewerkers. In het onderwijs is immers de kenmerkende cultuur dat een beloning voor de één gezien wordt als straf voor de ander. Leidinggevenden denken dat ze - als ze maar beschikten over keiharde maatstaven - deze hobbel wel kunnen nemen. Niets is echter minder waar. Want wanneer we de speerpunten van organisaties bekijken, gaat het veelal over gedrags- en houdingsaspecten die niet in getallen of andere meetbare eenheden zijn vast te leggen. Dat is hooguit mogelijk bij criteria die ontstaan uit gedeelde beelden die de organisatie - in elk geval de leiding - van die concepten heeft. Deze criteria zullen nooit voor de volle honderd procent eenduidig zijn. Daarom zit er niets anders op dan transparant zijn: duidelijk laten weten op basis van welke argumenten en criteria je tot de beslissing bent gekomen en dit kunnen én durven communiceren. Openheid is een belangrijke sleutel tot een eerlijker situatie waarin scheve ogen minder voorkomen (Lenderink, 2000). Een andere belemmering om te definiëren wat ‘iets extra’s’ nu precies inhoudt, kan zijn dat binnen de organisatie geen eenduidig beeld leeft van de organisatiedoelen en wat deze doelen op medewerkersniveau exact betekenen. Dat leidt bijvoorbeeld vaak tot verschillende interpretaties van begrippen als ondernemerschap of klantgerichtheid. Bovendien zijn er dikwijls verschillen waar te nemen tussen datgene wat men met de mond belijdt en wat daadwerkelijk in gedrag wordt omgezet. Een directeur die zijn medewerkers op het hart drukt met eigen initiatieven te komen, maar hen tegelijkertijd in een strak keurslijf probeert te passen, zal weinig succes oogsten. Het kost dus zeker enige moeite om samen tot een gedeelde betekenis van de speerpunten te komen. Dit vergt op de eerste plaats een intensieve communicatie tussen sleutelfiguren uit de organisatie. Competentiewoordenboeken of -catalogi helpen om binnen een organisatie tot eenzelfde ‘taal’ te komen. Daarmee bedoelen we overzichten van belangrijke competenties die worden verduidelijkt aan de hand van concrete gedragsvoorbeelden en die tot stand zijn gekomen door analyse van organisatiedoelen en gesprekken met medewerkers. Sommige ‘extra’s’ kunnen op die manier van tevoren in criteria worden vastgelegd. Dat geldt bijvoorbeeld voor bepaald gedrag dat de organisatie wil stimuleren. Bijvoorbeeld: leren van elkaar. Mogelijke criteria hiervoor 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ 15 zouden kunnen zijn: deelname aan intervisiegroepen, bij collega’s meekijken of collega’s mee laten kijken of werkmethodes uitwisselen. De organisatie formuleert speerpunten, concretiseert deze en kan vervolgens heel legitiem overgaan tot een vorm van bonus. Datzelfde geldt voor individuele doelstellingen of teamdoelstellingen die al dan niet overtroffen kunnen worden. Er zijn reeds vele BVE-instellingen die met teamcontracten werken en waarbij het dus mogelijk is om tot teambeloning over te gaan. Er is zelfs al een stappenplan beschreven waarmee organisaties tot een dergelijke beloningsvorm kunnen overgaan (Van Hienen, 2001). Voor veel extra’s geldt echter dat zij pas gedurende het werk aan het licht komen. Denk aan een medewerker die een hele serie werkvormen heeft ontwikkeld en doorgevoerd binnen een team. Of een medewerker die een groot contract binnensleept. Zo kunnen er allerhande, heel verschillende extra’s bij medewerkers te onderkennen zijn. Leidinggevenden zouden daarom over een bepaald budget moeten beschikken om op onvoorziene situaties te kunnen inspelen. Het werken met individuele bonussen of teambonussen dient zeer zorgvuldig te gebeuren. De grootste zorg is om na te gaan in hoeverre iemand 16 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ die een bonus krijgt deze ook daadwerkelijk ‘verdient’ en in hoeverre iemand terecht een bonus misloopt. De kans op dit type fouten kan men proberen te voorkomen door te onderzoeken in hoeverre medewerkers afhankelijk zijn van elkaar om de eigen taak te realiseren, de eigen doelen te behalen of voor een beloning in aanmerking te komen (Vijfeijken e.a., 2001). Denk aan een docent die zijn lesmateriaal niet optimaal kan verzorgen doordat de conciërge verzuimd heeft het kopieerapparaat te laten repareren. Te denken valt ook aan tegenstrijdige belangen waarmee medewerkers te maken krijgen (bijvoorbeeld het doel om de uitval van leerlingen te minimaliseren en het streven naar een optimaal leerrendement). En natuurlijk is niet aan de orde dat collega’s concurrenten van elkaar worden, omdat binnen een instelling als een ROC of AOC samenwerking juist voorop staat. Aan de invoering van een bonussysteem zitten dus nogal wat haken en ogen. De vraag is of mensen enkel worden geprikkeld door financiële beloningen of dat veel erkenning juist ook in de omgang met elkaar te vinden is? 3.3 Feedback-cultuur De manier waarop leidinggevenden hun waardering voor de bijdrage van medewerkers door middel van hun gedrag en communicatie laten blijken, noemen we voor het gemak de feedback-cultuur. Het gaat hier om immateriële erkenning van structurele aard: de kenmerkende manier van omgaan met elkaar binnen de organisatie. Uit gesprekken met medewerkers van ROC’s blijkt dat deze vorm van belonen zeer belangrijk is. Slechts een kleine minderheid brengt materiële beloning naar voren op de vraag wat de organisatie kan doen om hen nog meer te motiveren. Veel vaker geven zij aan dat immateriële blijken van waardering motiverend (zouden kunnen) werken. De volgende uitspraken zijn vast herkenbaar: • • • “We hebben nu een directeur die af en toe langskomt en daadwerkelijk interesse toont in waar we mee bezig zijn. Dat werkt motiverend.” “Beschouwd worden als gelijkwaardige gesprekspartner, daadwerkelijk mee mogen denken en zien dat er wat met je ideeën wordt gedaan: dat werkt motiverend.” “Het is prettig als je af en toe een schouderklopje krijgt wanneer je je uit de naad hebt gewerkt.” 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ 17 Uiteraard hoeft een organisatie niet alleen complimenten uit te delen. Sterker nog: het onthouden van negatieve feedback kan een heel demotiverende werking hebben op medewerkers. Een fictief, maar herkenbaar voorbeeld kan dat duidelijk maken. In een opleidingsteam is besloten het onderwijs totaal anders vorm te geven. Het team wil gaan werken met projectgestuurd onderwijs, hetgeen van de docenten nogal wat vraagt: zij dienen samen na te gaan denken over leerzame projecten, opdrachten en werkvormen. Tussen de medewerkers bestaan grote verschillen wat betreft de inzet en motivatie voor de verandering. Er is een kleine club enthousiastelingen die al veel samen hebben ontwikkeld, een iets grotere groep afwachtenden en een kleine club mensen die zich faliekant verzetten tegen de veranderingen. Deze laatste groep heeft veel invloed. Tijdens werkgroepbijeenkomsten doen zij openlijk niet mee, kraken elk idee af en houden zich niet aan afspraken. In plenaire vergaderingen hullen zij zich in stilzwijgen en laten hun weerstand alleen blijken door afkeurende blikken. De leidinggevende heeft als strategie gekozen deze groep te negeren, er geen energie aan te verspillen en zich te richten op de positievelingen. Deze groep raakt haar motivatie echter langzaam maar zeker kwijt. ”Het maakt dus kennelijk niet uit of je je nek uitsteekt of achterover blijft leunen en enkel kritiek levert,” zo is hun ervaring, ”en van de rest van de collega’s hoeven we ook al geen bijval te verwachten”. De grote afwachtende groep voelt zich inderdaad niet geroepen om het gedrag van hun collega’s te corrigeren. “Dat is toch immers de taak van de leidinggevende?” Het elkaar niet rechtstreeks durven aanspreken is uiteindelijk voor niemand positief. En toch is dat in scholen vaak het geval. Zeker op die plekken waar leidinggevenden ooit teamlid zijn geweest en zichzelf graag zien als ‘eerste onder de gelijken’. Het is niet zo dat de leidinggevende de enige is die feedback geeft; hij of zij maakt het echter wél legitiem dat dit binnen het team over en weer gebeurt. Met andere woorden: als de leidinggevende het niet doet, wordt het voor de medewerkers onderling ook lastiger. De veelgehoorde vraag: “Wie ben ik om er iets van te zeggen?” maakt duidelijk dat mensen een zekere legitimering nodig achten om elkaar te kunnen aanspreken. Hoe is het nu gesteld met de beoordelingspraktijk binnen BVE-instellingen? Want net zoals in de meeste andere organisaties zijn ook binnen ROC’s en AOC’s de nodige regelingen en procedures aanwezig die het 18 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ beoordelen van medewerkers in goede banen moeten leiden. Uit praktijkervaringen komt echter een ad hoc-beeld naar voren. De ervaring is dat beoordelingen veelal enkel om pragmatische redenen plaatsvinden. De meest genoemde redenen zijn wanneer iemand van functie verandert, een vaste aanstelling krijgt of onder de maat presteert. Zijn er geen bijzonderheden (in rechtspositionele zin), dan vindt ook geen beoordeling plaats. En dit, terwijl ROC’s aangeven juist ‘lerende organisaties’ te willen zijn waarin feedbackuitwisseling en leren van elkaar centraal staan. Beoordelingsgesprekken zouden hierbij een belangrijke rol moeten spelen. Hoewel personeelsbeleidsdocumenten vaak heel duidelijk zijn en regelingen en instrumenten voorhanden, lijkt de gemiddelde leidinggevende binnen een ROC niet gesteld op het voeren van beoordelingsgesprekken met alle medewerkers. Dit heeft merendeels te maken met de angst van leidinggevenden om medewerkers negatieve feedback te geven, bezorgd als zij zijn dat dit als persoonlijke kritiek wordt opgevat met bijbehorende boze reacties. Die angst is niet onterecht. Medewerkers willen immers aan de ene kant wel weten hoe zij ervoor staan, maar anderzijds liever niet worden geconfronteerd met negatieve informatie. Niet alleen omdat dat het gevoel van eigenwaarde kan aantasten, maar ook omdat beoordelingen samenhangen met beloningen en men dus uiteindelijk altijd een positieve beoordeling nastreeft (Roe & Daniëls, 1984). “De cultuur is er niet naar om elkaar rechtstreeks aan te spreken,” klinkt het dan nogal eens. Dat geldt overigens niet alleen voor leidinggevenden, maar ook voor medewerkers onderling. Een illustratief citaat van een medewerker: “Tot nu toe is het in het onderwijs altijd zo: als je niets hoort, dan is het goed en als je iets écht fout doet, dan hoor je het wel”. Hieruit vloeit logisch voort dat men al helemaal niet staat te springen om ‘openlijk’ verschil te maken in de beloning van mensen. In de woorden van een teamleider van een ROC: “Toen ik teamleider werd, vroeg de leiding me expliciet om níet te praten over de bijbehorende salarisverhoging. Dat zou tot ‘scheve ogen’ leiden.” De moeilijkheid lijkt ‘m vooral te zitten in het openlijk en expliciet onderscheid durven maken tussen het functioneren van mensen. Toch doen we dat volop: we observeren elkaar dagelijks, interpreteren elkaars handelingen en hangen daar ons oordeel aan op. Bovendien zijn we voortdurend op zoek naar signalen waaruit we het oordeel van anderen op onszelf kunnen opmaken. Er lijkt dus sprake te zijn van een paradox: enerzijds willen we graag weten waar we staan, anderzijds lopen we 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ 19 daarmee het risico geconfronteerd te worden met negatieve aspecten. Gevolg: alles ‘onder de pet’ houden en iemand anders niet openlijk ‘lastig vallen’ met negatieve feedback, zodat die ander ook mij ‘met rust’ laat. Dat deze oplossing op de lange duur niet de bevrediging brengt waar we op wachten, bleek al eerder uit de punten van onvrede over de huidige gang van zaken (zie: paragraaf 2.2). 3.4 Blijken van waardering Het laatste cluster van beloningen is de incidentele immateriële manier waarop de inzet van mensen kan worden gewaardeerd. De keuzes hangen sterk af van de cultuur van de organisatie. Zo komen we organisaties tegen die ervoor kiezen uitzonderlijk goed presterende mensen tot ‘medewerker van de maand’ of ‘manager van het jaar’ te bestempelen. Wat we ook tegenkomen, zijn leidinggevenden die iemand expliciet noemen tijdens een nieuwjaarstoespraak of een bloemetje geven wanneer een bijzonder goed resultaat bereikt is. Mensen vragen voor bepaalde projecten kan ook als een blijk van waardering worden opgevat. Het is duidelijk dat de vorm goed moet passen bij de heersende cultuur. Ook is het belangrijk dat deze activiteiten niet op zich zelf staan, maar samengaan met de reguliere feedbackuitwisseling. Wanneer iemand nooit feedback krijgt en wel ineens een bloemetje, dan zal dat min of meer uit de lucht komen vallen en zal de relatie tussen de prestatie en de beloning minder duidelijk zijn. *** De vier clusters van beloningsvormen hangen heel nauw met elkaar samen. Bij nader inzien gaat het bij alle vier vormen in wezen om de vraag waar een organisatie waarde aan hecht. En vervolgens, of zij die waarde wil uiten door middel van een financiële prikkel of door een compliment maakt niet zoveel uit. Als de organisatie maar onderscheid durft te maken, eerlijk en consequent is. Bovendien is het van belang dat de organisatie sowieso oog heeft voor de - onbedoelde - belonende dan wel bestraffende effecten van bepaalde maatregelen of beslissingen. Tot nu toe hebben we het begrip belonen nog voornamelijk bekeken vanuit het perspectief van de organisatie. Het is echter ook interessant eens te kijken vanuit het medewerkerperspectief. Daarom gaan we in het volgende hoofdstuk in op de motivatie van professionals - in het bijzonder in de BVE-sector - om zo de waarde van beloningen te bepalen. 20 3 - De vele betekenissen van ‘beloning’ 4 Wat motiveert professionals? In de vorige hoofdstukken hebben we de relatie tussen beloning en motivatie of sturing van gedrag de revue laten passeren. We keken daarbij vooral vanuit het perspectief van de organisatiedoelen. In de afgelopen jaren is veel geëxperimenteerd met verschillende beloningsvormen, maar deze hebben lang niet altijd datgene opgeleverd wat men ervan verwachtte. Sterker nog, de focus op sturen op prestaties en resultaten heeft wellicht meer stress en ‘onderduikgedrag’ opgeleverd dan gemotiveerde medewerkers (Bankert, 2003). Het lijkt daarom verstandig weer eens stil te staan bij de vraag wat mensen nu eigenlijk motiveert. Pas als we dat weten, kunnen we ons beloningssysteem (en andere elementen van het HRM-instrumentarium) daarop aanpassen. Zijn professionals in onderwijsland überhaupt te motiveren door wat voor vorm van belonen dan ook? 4.1 Motivatiemythen Over motivatie zijn boekenkasten vol geschreven. In de praktijk horen we leidinggevenden ook vaak praten over motivatie. Niet zelden echter komen we gedachten tegen over het motiveren van medewerkers die niet alleen onjuist zijn, maar ook leiden tot improductieve of zelfs contraproductieve maatregelen (Kolb e.a., 1991). Er zijn managers die stellen dat er ongemotiveerde medewerkers bestaan. Toch zijn mensen per definitie gemotiveerd, maar niet altijd voor datgene wat de leidinggevende van hem of haar verwacht. Een illustratie hiervan is een docent die zijn werk op een routinematige wijze afhandelt (niet te moeilijk doen, geen innovaties, gewoon de lesjes draaien als altijd, liefst meteen na de les weg, enzovoort), maar zich in zijn vrije tijd heel fanatiek bezighoudt met het bouwen van interactieve websites voor een bibliotheek of muziekschool en daar tot allerlei nieuwe toepassingen en inzichten komt. We zien dus een hoog gemotiveerde docent, die zijn energie echter niet richt op de doelstellingen van de organisatie. Voor een leidinggevende is het nu de kunst om ervoor te zorgen dat mensen hun energie wél stoppen in zaken die zowel voor de persoon als voor de organisatie van belang zijn. Andere managers stellen dat zíj degenen zijn die medewerkers motiveren. Het is echter onjuist te denken dat een leidinggevende de medewerker dient te motiveren. Motivatie is een interne drijfveer die mensen naar 4 - Wat motiveert professionals? 21 hun doel beweegt. Als leidinggevende kun je deze interne dynamiek niet direct beïnvloeden. Indirecte beïnvloeding is wél mogelijk: creëer als leidinggevende de verwachting dat een medewerker zijn doelen bereikt door relevante activiteiten voor de organisatie en beloon hem daarvoor op een adequate manier. Het kan zijn dat deze docent in zijn vrije tijd veel erkenning krijgt voor zijn innovatief gedrag en creativiteit, bijvoorbeeld in de vorm van complimenten, professionele autonomie of middelen waarover hij de beschikking heeft, en dat hij die erkenning in zijn werk niet ervaart. Zijn leidinggevende kan hem niet motiveren in zijn werk naar nieuwe manieren van lesgeven te zoeken, maar kan hem wél laten ervaren dat dergelijk gedrag ook op de werkvloer wordt beloond. Wanneer de beloningsvorm die zijn leidinggevende kiest aansluit op de behoefte van deze docent, dan zal dat motiverend werken. Conclusie: leidinggevenden moeten weten wat mensen drijft en waaraan ze behoefte hebben. Dat kan vervolgens leiden tot een evenwichtig psychologisch contract waarin verwachtingen over en weer op elkaar worden afgestemd. 4.2 Intrinsieke motivatie van medewerkers Vraag ROC-medewerkers van het primaire (docenten, instructeurs, trajectbegeleiders) en secundaire proces (PZ, financiën, MR) naar wat hen drijft in hun werk en de antwoorden blijken grotendeels te liggen op het vlak van “contact met leerlingen”, “hen iets bijbrengen, voor hen een toegevoegde waarde hebben”. De antwoorden van de stafleden gaan merendeels in de richting van “contact met de interne klant”, “dienstverlenend bezig kunnen zijn”. Voor beide groepen geldt dus, dat zij een hoge waardering toekennen aan autonomie en afwisseling in het werk. Een geringer aantal antwoorden - en dat geldt ook voor beide groepen - heeft te maken met arbeidsvoorwaarden, zoals vakantie en een goed salaris. Ook wordt de sfeer binnen de organisatie en contact met collega’s relatief vaak genoemd. Maar zoals ook op grond van de literatuur verwacht mag worden, blijken deze medewerkers voornamelijk intrinsiek gemotiveerd te zijn om hun werk goed te doen (Weggeman, 1997). 4 - Wat motiveert professionals? 23 4.3 Externe prikkels Ook op vragen over hoe de organisatie de motivatie van medewerkers kan verhogen, komen opvallend genoeg weinig tot geen antwoorden die wijzen in de richting van financiële beloningen of prikkels. Verreweg de meeste antwoorden hebben te maken met het verbeteren van de mogelijkheden om het werk goed uit te voeren. Denk aan ruimere lokalen, middelen en minder administratieve ‘rompslomp’. Daarnaast komen ook wensen naar voren op het terrein van betere professionaliseringsmogelijkheden, minder verplichte studiedagen, meer maatwerk. Maar ook: meer aandacht van en waardering door de leiding voor de persoonlijke inzet van iedereen en de wens om meer mee te mogen denken. Kortom: iedereen wil zijn werk op zijn eigen manier goed doen, daarbij verzekerd zijn van de noodzakelijke randvoorwaarden én gezien worden. Ook recent landelijk onderzoek naar kennisproductiviteit in organisaties (onderwijs, andere overheidsorganisaties, bedrijfsleven en industrie) laat zien hoe belangrijk mensen het vinden dat wordt gezien wat zij voor de organisatie doen (Bruining e.a., 2005). Ook willen ze graag dat de organisatie gebruik maakt van hun competenties en denkcapaciteit. Maar slechts zo’n 30% van medewerkers in het onderwijs ervaart dat daarvan voldoende gebruik wordt gemaakt. Een kleine 70% ervaart het ontbreken van beloning en erkenning voor denkwerk als de grootste belemmering om kennisactiviteiten te ondernemen. Gemiste kansen, want onderwijsorganisaties drijven juist op het denkwerk van medewerkers! 4.4 Motivatie en demotivatie Er bestaat een verschil tussen factoren die een motiverende werking hebben en factoren die - als ze afwezig zijn - een demotiverende werking hebben. Het is belangrijk dit goed voor ogen te houden. De ergernis over een lokaal dat niet goed is ingericht, de zoveelste verhuizing naar een andere werkplek of de voortdurende onduidelijkheid over een vaste aanstelling na twee jaarcontracten: allemaal zaken waarmee organisaties nog veel motivatie kunnen winnen. Medewerkers zijn over het algemeen niet zozeer uit op persoonlijk gewin, maar meer op prettig werken en ‘het goed doen’. Aan organisaties de taak ervoor te zorgen dat hun medewerkers zo weinig mogelijk belemmeringen ervaren in de uitvoering van het werk. 24 4 - Wat motiveert professionals? 5 Variabele beloning: doen of laten? In de voorafgaande hoofdstukken hebben we verschillende facetten van het concept competentiebeloning besproken. In dit laatste hoofdstuk maken we de balans op. We stippen vooral enkele zaken aan die organisaties kunnen helpen een eigen afweging te maken: zal het voor uw organisatie iets opleveren een vorm van variabele beloning in te voeren? 5.1 Intrinsieke motivatie en externe prikkels, een goede combi? Kenmerkend voor de ware professional is onder meer diens intrinsieke motivatie voor zijn werk. Deze intrinsieke motivatie via een variabele geldelijke beloning te willen beïnvloeden, is contradictoir. Geld is een prikkel die alleen tot extrinsieke motivatie aanzet; er is immers geen direct verband tussen de inhoud van het werk en deze variabele beloning. Als werknemers een extra inspanning leveren omwille van de mógelijkheid van een extra beloning, dan zou die beloning steeds opnieuw nodig zijn. En wanneer een werknemer een beloning telkens opnieuw ontvangt, treedt gewenning op en neemt de stuwende kracht van deze prikkel af. Om het gewenste werknemersgedrag in stand te houden, is het vervolgens nodig de prikkel te versterken en de beloning op te hogen, of gebruik te maken van een prikkel die wel rechtstreeks met de inhoud van het werk heeft te maken én zijn effectiviteit behoudt. Het ziet ernaar uit dat het inzetten van geld als externe prikkel - op zijn best - geen effect heeft op het gewenste werknemersgedrag. Deze prikkel richt de aandacht echter wél op een ophoging - puur ten eigen bate - van individuele productiviteit, waarbij niet kwaliteit maar veeleer snelheid telt. Bovendien richt deze prikkel de aandacht op het vermijden van risico’s die deze productiviteit kunnen verminderen, zoals: aanvaarding van complexe opdrachten met een hoog afbreukrisico, en het hanteren van nieuwe gedragswijzen en methodieken waarin men nog onvoldoende vaardig is en die dus minder routineus kunnen worden uitgevoerd. Een goed salaris en goede arbeidsvoorwaarden zijn zeker belangrijke condities voor een goede prestatie. Wanneer aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, heeft dat een negatief effect op de arbeidsprestatie. Hoe belangrijk ook, ze zijn niet voldoende omdat ze niet bepalend zijn voor een goede prestatie. 5 - Variabele beloning: doen of laten? 25 Dat de prikkel in het werk zelf te vinden moet zijn, blijkt ook uit gesprekken met ROC-medewerkers. Wat zij als belonend ervaren, is: onderlinge samenwerking en collegialiteit, de omgang met de deelnemers, de uitdaging die ze in het werk ervaren, de erkenning die ze ondervinden voor het werk dat ze leveren. 5.2 Middel erger dan de kwaal? Bij de invoering van variabele beloning kunnen veel ongewenste neveneffecten optreden. Belonen van individuele prestaties kan de neiging tot solitair werken bij werknemers stimuleren en teamwerken afremmen. De collega dingt immers mee naar de toekenning van zo’n extra beloning en is dus concurrent. Ook is men bang voor ‘scheve gezichten’ en oneerlijkheid bij de toekenning van een extra beloning. Wanneer aan een individu (of een groep) een extra beloning wordt toegekend, zullen anderen die niets hebben ontvangen, zich met hen vergelijken. Ze kunnen dan jaloers worden of zich miskend en tekort gedaan voelen. Eenduidige en objectief toepasbare beoordelingscriteria - zo die al zijn te formuleren - lossen dit niet op. Het zal altijd zo zijn dat niet iedereen een extra beloning ontvangt. Allereerst omdat het benodigde geld daarvoor niet beschikbaar is. Was dat overigens wel het geval, dan zou de extra beloning zijn prikkelende werking snel verliezen. Maar ook omdat niet iedereen aan de gestelde criteria voor toekenning van een extra beloning voldoet. En al menen leidinggevenden deze criteria op een eerlijke en transparante manier te hebben toegepast, dan nog kan iemand aan wie geen beloning is toegekend, zich gepasseerd voelen. 5.3 Teambeloning of individuele beloning? Teamvorming staat sterk in de belangstelling. De neiging bestaat om alles dan ook maar in teamverband te organiseren. Is dat handig? Daarover bestaat geen eenstemmigheid. Met het belonen van de teams wil het management tot uitdrukking brengen dat aan teamwork waarde wordt gehecht. Een risico hiervan is het optreden van ‘meeliftgedrag’: collectieve prestaties die slechts door een deel van het team zijn gerealiseerd, terwijl de beloning toch met iedereen moet worden gedeeld. Natuurlijk kan een team ervoor kiezen aan de leden die het meest aan het resultaat hebben bijgedragen een hogere beloning te geven, maar harde 26 5 - Variabele beloning: doen of laten? criteria hiervoor zijn lastig te bepalen en de grootte van de beloningsverschillen zal evengoed een discussiepunt blijven met alle negatieve effecten voor het teamverband van dien. Ook de individuele prestatiebeloning is niet zonder risico. Individuele extra beloning kan - zoals hiervoor aangetoond - ertoe leiden dat men zich meer inzet voor het ‘binnenhalen’ van de eigen beloning, wat vervolgens ten koste gaat van de inzet die men bij teamwerk toont. De derde optie - variabel belonen van zowel individuen als teams - neemt deze risico’s niet weg. 5.4 Verschillende doelen, verschillende middelen? De vraag: ‘Wát verdient te worden beloond?’ lokt verreweg de meeste reacties uit, zoals: belonen van bijzondere of buitengewone prestaties, leveren van kwaliteit, ontwikkeling van de eigen competenties en tonen van voorbeeldgedrag. Variabel belonen lijkt te worden gezien als een sleutel die op veel sloten past: een middel dat helpt uiteenlopende doelen te bereiken, de professionalisering van de werknemers, het verbeteren van de productkwaliteit en het verhogen van de verzuimdrempel. Wanneer variabel belonen niet met een duidelijk oogmerk wordt ingezet, is het wel heel lastig eenduidige criteria te formuleren die binnen de organisatie worden gedragen. Toewijzing van een beloning of het onthouden ervan is dan nauwelijks meer goed te motiveren. Er blijkt veel steun te zijn voor de stelling dat ‘standaard werk ook standaard moet worden beloond’, zodat een ‘maatschappelijk verantwoorde basisbeloning’ tot stand komt. Met die ‘basisbeloning’ is meestal het salaris bedoeld dat werknemers voor hun arbeid ontvangen: een vast bedrag gebaseerd op hierover vooraf gemaakte afspraken. Ook voor variabele beloningen wordt echter vaak bepleit de hoogte ervan vooraf vast te stellen en voor de toekenning tevoren duidelijke regelingen beschikbaar te hebben. Op die manier kan de toekenning van een extra beloning voor de werknemers transparant zijn en voor het management beheersbaar blijven. Neem bijvoorbeeld het verrichten van overwerk: het tijdelijk leveren van een extra inspanning binnen de bestaande functie. De beloning van deze extra inspanning is in de meeste organisaties al duidelijk geregeld. Dat is ook niet zo moeilijk, omdat het om een tijdelijke uitbreiding van de aanstellingsomvang gaat. Ook het op tijdelijke basis op zich nemen van werkzaamheden op een hoger functie- 5 - Variabele beloning: doen of laten? 27 niveau is in de meeste organisaties al op een heldere manier geregeld: gebeurt dit voor een periode van 3 maanden of langer, dan vindt uitbetaling plaats conform de schaal voor die hogere functie. Ook dan is de aard van de werkzaamheden vooraf duidelijk, evenals het extra salaris dat men ervoor ontvangt. Een regeling voor extra belonen ontwikkelen is voor dit soort - veel voorkomende - gevallen dan ook volkomen overbodig. 28 5 - Variabele beloning: doen of laten? Variabel belonen zien sommigen ook wel als een middel om werknemers die onder de maat presteren, aan te zetten tot een betere prestatie. Wat die ‘betere prestatie’ inhoudt, is duidelijk: deze staat immers aangegeven in de beschrijving van de functie die de betreffende werknemer vervult. Van een éxtra beloning is in dit geval - uiteraard - geen sprake; hiervoor is het voorhanden hebben van een regeling variabel belonen niet aan de orde. Werknemers corrigeren dient op een andere manier te gebeuren en daarmee is binnen organisaties ruimschoots ervaring aanwezig. 5.5 Implementatie? De vraag hoe een variabel beloningssysteem in te voeren kan duiden op een praktische oriëntatie van een organisatie, maar kan ook wijzen op een instrumentele en procedurele instelling. Dit laatste kan riskant zijn; hoe belangrijk procedures ook zijn en hoe praktisch een deugdelijk instrumentarium ook is, het gaat primair om wat een manager samen met zijn mensen wil bereiken. Voor invoering van een regeling variabel belonen is een aantal voorwaarden van belang: • een goede onderbouwing of 'maatstaf' in de vorm van SMARTgeformuleerde afspraken en heldere criteria; • het 'op orde hebben' van de cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken; • een sterk management dat competent is in het voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken, zijn mensen kent, weet wat er op de werkvloer leeft en de moed heeft beslissingen te nemen en knopen door te hakken. Het belang van heldere beoordelingscriteria is duidelijk: ze moeten meetbaar zijn, aanvaard door de betrokkenen en rechtvaardig worden toegepast. In bepaalde gevallen kan aan deze condities wellicht worden voldaan, zoals binnen de autobranche waar succesvolle verkopers meer provisie ontvangen, al spelen bij dit succes zeker ook omgevingsfactoren een rol. In de meeste beroepssituaties is het vaststellen van objectief meetbare criteria echter buitengewoon lastig, zo niet onmogelijk. De evaluaties door de deelnemers als criterium gebruiken, zal in de praktijk de nodige problemen opleveren: van objectiviteit is dan nauwelijks sprake meer en werknemers zullen dit criterium dan ook niet zonder meer aanvaarden. 5 - Variabele beloning: doen of laten? 29 Wanneer een organisatie er in slaagt meetbare en aanvaardbare criteria te formuleren, zullen werknemers zichzelf aan de hand van deze criteria beoordelen en - wanneer ze menen aan die criteria te voldoen - ook de toekenning claimen van de bijbehorende extra beloning. Wat is er dan bereikt? Wat is het effect van berekenend gedrag en een houding van afrekenen en ‘boter bij de vis’ willen? De extra beloning is dan een recht geworden en de situatie is weinig anders dan de automatische toekenning van een periodiek. 5.6 Een alternatief? Duidelijk is dat invoering van variabele beloning geen gemakkelijk proces is. Ook is duidelijk dat een organisatie goed moet nadenken over wat ze er precies mee denkt te realiseren en of variabele beloning wel het (meest) geschikte middel is om die doelen te bereiken. Er zijn nogal wat risico’s verbonden aan materiële beloningsdifferentiatie. Niet aan beginnen dus? Misschien wel, misschien niet. Voor een organisatie die voor het laatste kiest, zijn er goede alternatieven: • in plaats van prestaties te belonen die werknemers hebben geleverd (gericht op het verleden), in de verdere ontwikkeling van medewerkers investeren (toekomstgericht); • geleverde prestaties van werknemers beschouwen als indicaties van hun potenties die ze kunnen bewijzen in complexere en meer verantwoordelijke opdrachten die aan hen - individueel of in teamverband - worden toebedeeld; • niet belonen door een extra geldbedrag toe te kennen, maar waarderen door de creativiteit, de inzet, de extra bijdrage of de bijzondere competentie van medewerkers als waardevol op te merken en aan hen een meer verantwoordelijke (andere rol), meer uitdagende (andere inhoud) of meer deskundige (andere positie, namelijk die van expert) taak te geven waarin ze zich opnieuw kunnen bewijzen; • niet beheersen door objectieve criteria te ontwikkelen en SMARTgeformuleerde afspraken vooraf te maken, maar stimuleren door te beschrijven hoe de organisatie in het verleden is omgegaan met medewerkers die blijk gaven van deskundigheid, inventiviteit en loyaliteit; • niet streven tevoren zoveel mogelijk vast te leggen om problemen later te voorkomen, maar erkennen dat wat voor de organisatie waardevol is, vaak pas gaandeweg duidelijk wordt, waardoor het 30 5 - Variabele beloning: doen of laten? nodig is veel open te laten om flexibel te kunnen reageren (dit geldt zowel voor de aard van de investering als voor de opdrachten die aan individuen of groepen worden gegeven of de status die ze binnen de organisatie verwerven). Waardering in deze zin is voor iedere medewerker en elk team bereikbaar en niet slechts voor wie getalenteerd en ambitieus is. Natuurlijk zullen talentvolle mensen die zich gedreven tonen en hun werk met plezier doen, deze waardering (dienen te) ontvangen. Zij hebben immers de kwaliteiten die er ook voor de organisatie toe doen. De differentiatie in de functie van onderwijsgevende - de vroegere eendimensionaliteit van de leraar wordt multidimensioneel door de komst van de onderwijsassistent, instructeur, begeleider, trainer en ontwikkelaar - sluit hierbij perfect aan. Mensen die willen, kunnen zich ontwikkelen tot het eerstvolgende functieniveau. Maar ook loyaliteit, zorgvuldigheid, klantgerichtheid en verantwoordelijkheidsgevoel zijn voor een organisatie van wezenlijke betekenis. Managers dienen te weten op wie deze kwaliteiten van toepassing zijn en ook al ambiëren deze medewerkers niet altijd een andere functie en dragen zij niet bij aan de verdere innovatie van het bedrijf, ze zijn wel meebepalend voor het toekomstige succes van de organisatie en beschikken over een kunde of expertise die relatief zeldzaam is. Erkenning door hun leidinggevenden van die bijzondere expertise kan tot uitdrukking worden gebracht via versterking van hun rol en positie in de afdeling waarbinnen ze werken. Bijvoorbeeld door hen te vragen zich beschikbaar te stellen voor een interne projectgroep. voor een plek in de MR of als begeleider van een jongere collega. Of door hun bijdrage aan de organisatie op bijzondere momenten tot uitdrukking te brengen, door hen te fêteren, door hen te laten deelnemen aan een voor hun functie relevante in- of externe stage waardoor ze hun horizon verbreden of door hen in contact te brengen met voor henzelf én de organisatie interessante of belangrijke personen. 5 - Variabele beloning: doen of laten? 31 BIJLAGE I: Voorbeeldregeling Variabele Beloning Inleiding Een variabele beloning is een incidentele, extra beloning die een medewerker krijgt op basis van een extra geleverde prestatie buiten (of boven de norm van) zijn reguliere taakstelling. Het doel hiervan is het stimuleren van buitengewone prestaties die bijdragen aan het realiseren van nieuwe doelen en ontwikkelingsprioriteiten binnen de afdeling. ROC ... <naam> ... hanteert een mix van onderling samenhangende beloningsvormen: materieel en immaterieel, structureel en incidenteel. Waar het materiële beloningen betreft kan het gaan om financiële beloningen of beloningen in natura, zoals een studiereis, extra scholingsbudget, extra voorzieningen, geschenken. De financiële beloningen kunnen worden onderscheiden naar bonussen of extra toelagen voor een bepaalde periode. Bij het toekennen van prestatiebeloningen bestaat het gevaar dat medewerkers die geen prestatiebeloning krijgen hierdoor juist negatief gemotiveerd worden. Om dit zoveel mogelijk te ondervangen is besloten om extra prestaties alleen te belonen op basis van: • vooraf vrijwillig overeengekomen vormen van extra prestaties en bijhorende materiële beloningen buiten de reguliere taakstelling; • extra en aantoonbare bijdrage aan nieuwe doelen en ontwikkelingsprioriteiten van de afdeling; • objectieve en vooraf overeengekomen toekenningscriteria voor het vaststellen van de hoogte van de materiële beloning. Deze regeling geldt voor de volgende afdelingen: ... <namen afdelingen> ... Regeling 1 De regeling variabele beloning beperkt zich tot het toekennen van incidentele, materiële vormen van beloning, zoals bonussen, geschenken, uitstapjes, studiereis, scholingsbudget, extra voorzieningen dergelijke. De vorm van materiële beloning wordt in overleg met betrokkene vastgesteld. 32 BIJLAGE 1 - Voorbeeldregeling Variabele Beloning Variabele beloning mag niet samenvallen met andere beloningen, zoals overwerk, vervanging en dergelijke. 2 De afdelingsdirecteur wijst een extra beloning aan een medewerker toe na een positieve beoordeling van de (overeengekomen) geleverde extra prestatie. Een extra prestatie valt buiten de reguliere taak of stijgt boven de regulier gestelde norm uit, bijvoorbeeld: • het leveren van een overeengekomen extra bijdrage bij het realiseren van een nieuw doel, ontwikkelingsprioriteit of project; • het op eigen initiatief leveren van een overeengekomen extra prestatie die het effect en/of de efficiency van de dienstverlening binnen de afdeling aantoonbaar en structureel verbetert. 3 Het beoordelen van de extra prestatie en het vaststellen van de prestatiebeloning vindt plaats op basis van vooraf geformuleerde toekenningscriteria en normen. 4 Jaarlijks stelt het College van Bestuur aan de afdelingsdirecteur een budget beschikbaar voor het toekennen van prestatiebeloningen. De hoogte van de toegewezen prestatiebeloning is per persoon maximaal € ... <hoogte bedrag> ... 5 De afdelingsdirecteur beslist gemotiveerd over hoogte en tijdstip waarop de prestatiebeloning wordt toegekend binnen de kaders van het toegewezen budget van de afdeling en de vastgestelde maximale hoogte van de individuele prestatiebeloning. De hoogte van de beloning is afhankelijk van de mate waarin verwachte, afgesproken en/of gebudgetteerde prestaties zijn gerealiseerd. 6 De afdelingsdirecteur rapporteert het College van Bestuur jaarlijks over ervaringen, effecten en omvang van de toegekende prestatiebeloningen. 7 Er is geen bezwaar en beroep mogelijk tegen het toepassen van de regeling prestatiebeloning. BIJLAGE 1 - Voorbeeldregeling Variabele Beloning 33 BIJLAGE II: Checklist Variabele Beloning Inleiding Vele ROC’s zijn aan het nadenken over vormen van variabele beloning. De ervaring heeft geleerd dat dit een complex vraagstuk is en dat er over vele aspecten nagedacht dient te worden. Het onderwerp roept vele vragen en discussies op. Het doel van deze beslisboom is om het denken en praten enigszins gestructureerd te laten verlopen. Het bevat een aantal centrale vragen die achtereenvolgens aan de orde dienen te komen, wil men komen tot een weloverwogen besluit over het te voeren beloningsbeleid. Met variabele beloning bedoelen we een extra beloning (dus naast het basissalaris) voor een medewerker of groep medewerkers, die wordt toegekend op basis van een extra prestatie. Centrale vragen 1 2 3 4 5 6 Wat wil de organisatie met variabele beloning bereiken? Op welke doelgroep richten we ons? Wat willen we extra belonen? Wat stellen we er tegenover? Wie doet wat? Volgens welke procedures gaan we te werk? Toelichting 1 Wat wil de organisatie met variabele beloning bereiken? Het spreekt vanzelf dat als eerste duidelijk moet zijn welk doel de organisatie nastreeft. Variabele beloning is immers een middel en geen doel op zich. Keuzes in het ontwerpproces dienen dan ook telkens te worden afgezet tegen het doel. Wat we bij ROC’s vaak tegenkomen is het doel om te stimuleren. Hierbij valt te denken aan het stimuleren van samenwerking tussen docenten uit verschillende disciplines of het stimuleren van innovatie. Maar ook de erkenning van verschillen in prestaties in zijn algemeenheid kan een doel zijn. 34 BIJLAGE II: Checklist Variabele Beloning 2 Op welke doelgroep richten we ons? Afhankelijk van het gekozen doel, de gekozen ‘extra’s’ of speerpunten, kiest men de doelgroep uit. Is gedragsverandering binnen de organisatie als geheel het doel, dan behoort elk personeelslid tot de doelgroep. Gaat het om veranderingen binnen het primair proces, dan richt men zich (wellicht in eerste instantie) op onderwijsgevend personeel. Daarnaast kan worden gekozen voor beloning op teamniveau of individueel niveau. Bij een aantal ROC’s die bezig zijn met teamvorming zien we de keuze vallen op vormen van variabele teambeloning; dit om de teamontwikkeling een extra stimulans te geven. Andere ROC’s - met andere speerpunten - kunnen weer kiezen voor een individuele benadering. 3 Wat willen we extra belonen? Na het kiezen van een doel moet worden gedefinieerd welk type extra prestaties in aanmerking komen voor een extra beloning. Deze ‘extra prestaties’ zijn eigenlijk een vertaling van de doelen. De extra’s kunnen zowel vooraf als achteraf worden bepaald: Vooraf: Concrete afspraken tussen individu of team en leidinggevende die - als ze overtroffen worden - tot een beloning leiden: denk aan (team)doelen zoals het terugdringen van ziekteverzuim met 1%, het uitbreiden van contractactiviteiten met 10%, het verhogen van het aantal geslaagden met 5% enzovoort. Over het algemeen werkt het motiverend, als een beloning in het vooruitzicht staat. Het risico bestaat echter dat men zich louter richt op de activiteiten die leiden tot een beloning en andere activiteiten achterwege laat. Achteraf: Een ROC kan ervoor kiezen om niet alle vormen van extra presteren vooraf te bepalen, maar zich te laten verrassen door wat mensen spontaan doen. Mensen direct belonen voor geleverde prestaties werkt het meest motiverend. Te denken valt aan een team dat uitzonderlijk hard en op een creatieve manier gewerkt heeft aan imagoverbetering van de opleiding en daardoor een grotere instroom heeft bereikt, zonder dat dit doel expliciet van tevoren gesteld is. Door dit te signaleren en direct te belonen, zendt de organisatie een signaal uit dat de betrokkenheid van het team erkend en gewaardeerd wordt. BIJLAGE II: Checklist Variabele Beloning 35 4 Wat stellen we er tegenover? Er bestaan verschillende vormen van belonen. Niet alleen kunnen we materiële van immateriële vormen onderscheiden, maar ook structurele van incidentele vormen: Structureel Incidenteel Materieel Salaris (bijv. extra periodiek) Bonus (bijv. gratificatie) Immaterieel Feedback-cultuur (bijv. beoordelingsgesprekken, compliment, interesse tonen) Blijken van waardering (bijv. toekenning project, of vermelding in personeelsblad) De vraag is welke vorm(en), gezien het doel van het nieuwe beleid, in aanmerking komen. Van tevoren zal ook het beschikbare budget moeten worden bepaald. 5 Wie doet wat? Wanneer duidelijk is waarom, wat en hoe wordt beloond, zal de organisatie moeten nadenken over wie welke verantwoordelijkheid heeft. Is de leidinggevende de enige die mag beoordelen of iemand/een team een beloning verdient? Of werken we met een tweede beoordelaar ten behoeve van de objectiviteit? Kunnen mensen of teams worden voorgedragen? Hoe gaat dat dan in zijn werk? 6 Volgens welke procedures gaan we te werk? Tot slot wordt de regeling ontworpen waarin de antwoorden op voorgaande vragen verwerkt zijn. Deze regeling dient de leiding en de MR goed te keuren. 36 BIJLAGE II: Checklist Variabele Beloning Literatuur Bankert, J. (2003). Belonen en waarderen: consolideren en bijsturen. Den Haag: Elsevier (inleiding congres ‘Waarderen en belonen). Bruining, T. & Sanders, A. (2005). Haal meer kennis uit je school. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep. Gleitman, H. (1991). Psychology. New York: Norton & Company. Heuvel, M. van den (2002). De 9 valkuilen van variabele beloning. Management Team, 24(1), pp. 34-38. Hienen, H. van & Vermeulen, M. (2001). Modern beloningsmanagement in het onderwijs. ‘s-Hertogenbosch: Cinop. Kolb, D., Rubin, I. & Osland, J. (1991). Organizational Behaviour: an experiential approach. New Jersey: Prentice Hall. Lenderink, A. (2000). Scheve ogen. PW 24(8), pp. 26-28. Pol, E. & Ykema, P. (2002). De kleur van belonen. Gids voor Personeelsmanagement, 81(11), pp. 31-35. Roe, R. & Daniëls, M. (1984), Personeelsbeoordeling. Achtergrond en toepassing. Assen: Van Gorcum. Runhaar, P., Bolsius, R., Doelder, K. de & Visser, R. de (2005). ROC’s veranderen?! Dat vraagt om ondernemerschap! ’s-Hertogenbosch: KPC Groep. Runhaar, P. (2004). Hoe introduceer je nieuwe beloningsvormen in scholen? Handboek personeelsbeleid in de autonome school. Deventer: Kluwer. Thierry, H. (2002). Beter belonen in organisaties. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Literatuur 37 Vijfeijken, H., Tuijl, H. van, Kleingeld, P. & Algera, J. (2001). Goal-setting & feedback en beloning. Gedrag & Organisatie, 14(3), pp. 128-141. Wanders, E. (2003). Competentie- en Resultaatgericht Belonen; naar een actief beloningsbeleid. Amsterdam: CBE Consultants. Weggeman, M. (1997). Kennismanagement. Schiedam: Scriptum. 38 Literatuur