Niche: vervolg Er zijn twee soorten ecologische niches. Er kan

advertisement
Niche: vervolg
Er zijn twee soorten ecologische niches. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de
fundamentele niche van een organisme en zijn gerealiseerde niche.
Een fundamentele niche is een ecologische niche die een organisme (of populatie) theoretisch zou
kunnen innemen (theoretische niche) indien er geen competitie (afwezigheid van de concurrentie)
of predatie zou bestaan en alle hulpbronnen overvloedig aanwezig zouden zijn, alleen zijn er nog alle
mogelijke tolerantiegrenzen.
Een gerealiseerde niche is een ecologische niche die een organisme (of populatie) in werkelijkheid
inneemt en dit in natuurlijke omstandigheden. Het is zijn ‘realisatie’. Dit duidt erop dat slechts een
gedeelte van de hulpbronnen van het dynamische ecosysteem gebruikt wordt, er is namelijk nog
competitie en predatie.
Zoals reeds aangehaald kennen we zowel bij de dieren als bij de planten een ecologische niche.
Iedere diersoort heeft een niche in de gemeenschap. Het nichesysteem werkt dusdanig dat de
concurrentie tot een minimum beperkt wordt. Zelfs als verschillende leden van een gemeenschap
hetzelfde voedsel gebruiken, zijn er middelen om hen gescheiden te houden, nl. het microhabitat is
verschillend.
Insectenetende vogels bv. zijn
geneigd bij het zoeken naar
voedsel verschillende delen van
een milieu te gebruiken, zelfs
verschillende delen van dezelfde
boom. Soms worden twee
soorten die hetzelfde voedsel
nuttigen, gescheiden omdat de
een overdag en de andere ’s
nachts actief is. De nachtelijke
tegenhanger van de Sperwer
(Accipiter nisus) is de Bosuil
(Strix aluco).
In vele gemeenschappen
voeden verschillende insecten
zich met stuifmeel. De
concurrentie tussen hen wordt
beperkt door het feit dat ze in
verschillende tijden van het jaar
volwassen worden, als de planten waarvan ze afhankelijk zijn in bloei staan.
Als we bv. de ecologische niche van een bepaald dier willen beschrijven dan moeten we weten wat zijn
tolerantiegrenzen zijn voor de abiotische en biotische factoren zoals: wat is de max. en min.
temperatuur, luchtvochtigheid e.d. die het kan verdragen, wat eet het dier, waardoor wordt het
gegeten, waar slaapt/verbergt het zich, waar nestelt het?
Zo nemen 2 soorten die in
hetzelfde gebied leven maar
ander voedsel eten of op
andere plaatsen nestelen een
verschillende niche in.
Dieren die eenzelfde soort voedsel nodig hebben, maar dit bekomen in een andere omgeving vullen
niet dezelfde niches in. Ze zijn geen concurrenten van elkaar want ze komen in een andere
levensgemeenschap voor.
Bv.: de Ransuil (Asio otus) en de Bosuil (Strix aluco).
Beide dieren hebben dezelfde voedselvoorkeur, namelijk kleine zoogdieren, maar aangezien de
Ransuil jaagt op de overgang van veld naar bos en de Bosuil in het bos, zijn beide dieren ondanks hun
overeenkomende niche niet steeds uitsluitende concurrenten. In wat meer gedegradeerde
landschappen waar de soorten elkaar minder kunnen ontlopen, haalt dan de ene soort het van de
andere, in dit geval de Bosuil.
Ook kunnen er verschillen in tijd en plaats zijn waarin dieren voedsel zoeken. Deze gemeenschappen
kunnen wel aan elkaar grenzen bv. waar in de bosgemeenschappen de muizenetersniche ingenomen
wordt door de Bosuil (Strix aluco) terwijl in de aangrenzende velden een andere muizenetersniche
door de Torenvalk (Falco tinnunculus) ingenomen wordt.
In de algemeenste betekenis kunnen we het dier onderbrengen in een van de drie niches van
planteneters, vleeseters of aaseters. Maar de ecoloog gaat verder. Ieder van deze niches, de tweede
wellicht in het bijzonder, kan onderverdeeld worden naar gelang de meer of minder gespecialiseerde
eetgewoonten. In het bos bv. wordt de niche van de bladluiseters ingenomen door bepaalde kevers
en de larven van sommige zweefvliegen. Dit is in ieder bos een zeer belangrijke niche.
In zee is er een overeenkomstige belangrijke niche, die wordt ingenomen door kleine kreeftachtigen
namelijk Copepoden, die zich direct voeden met diatomeeën (kiezelwieren). Dit doende en dankzij
hun enorme aantallen en grote verspreidinggebied vormen zijzelf het voedsel voor vele soorten vis.
De Copepoden nemen een zo nuttige niche in de zoutwatergemeenschap in, dat de veelzeggende
term ‘basisindustrie’ voor hen en voor anderen die doen als zij, gebruikt werd door de ecoloog dr.
Charles Elton.
Er zijn nog vele andere niches. Carnivoren bv. kunnen verdeeld worden in een groep die leeft van
kleine zoogdieren zoals muizen en spitsmuizen enerzijds, en een groep die leeft van insecten
anderzijds. Het is bovendien mogelijk insecteneters verder te verdelen in groepen die zich
specialiseren op een dieet van bepaalde soorten.
Aan de andere kant vindt men in verschillende biotopen, in zeer verschillende
dierengemeenschappen, die ver van elkaar liggen, overeenkomstige niches, die of door dezelfde of
door verschillende soorten bezet worden. Bv. de Spreeuw (Sturnus vulgaris), die insecten zoekt in de
vacht van een schaap, bezet een overeenkomstige niche als de Buffelpikker op de ruggen van
antilopen en buffels in tropisch Afrika.
Soms omvat de niche zowel broedgewoonten als voedsel. Bij ons nestelt de Oeverzwaluw (Riparia
riparia) bv. in steile zandwanden en jaagt boven het oppervlak van plassen op insecten. De Bijeneter
(Merops apiaster) uit het Nijldal leeft grotendeels op dezelfde manier.
Ook voor planten gebruikt men het begrip niche. Zo zijn Klimop (Hedera helix) en Kleine
maagdenpalm (Vinca minor) op het eerste zicht bewoners van dezelfde niche in het EikenBeukenbos.
Als twee verschillende plantensoorten ogenschijnlijk dezelfde niche bewonen, zoals Struikhei
(Calluna vulgaris) en de Gewone dophei (Erica tetralix), dan blijken er meestal toch kleine verschillen
in hun milieu voor te komen: Gewone dophei groeit op wat vochtiger grond dan Struikhei, alhoewel
er in dit laatste geval een zekere overlap aanwezig is.
Brede waterpest (Elodea canadensis) is
een uit N.-Amerika afkomstige waterplant
van ondiepe, voedselrijke, eventueel
vervuilde, stilstaande wateren. Zij is in
1842 voor het eerst in Europa, verwilderd
in Schotland, ontdekt en in 1859 in
Nederland, naar men zegt doordat een
Utrechtse hoogleraar in de plantkunde een
takje in een gracht wierp om te zien, wat
er zou gebeuren. De soort heeft zich in
korte tijd enorm uitgebreid, vulde vaarten en sloten op, belemmerde het verkeer te water en dankt
daaraan zijn Nederlandse naam. Deze uitbreiding is echter geleidelijk tot staan gekomen; de plant kan
nu niet meer als een plaag worden beschouwd. Deze explosie is des te opmerkelijker omdat zij zich in
onze omgeving niet generatief kan voortplanten. Er komen nl. uitsluitend vrouwelijke bloemen voor.
De vegetatieve voortplanting wordt echter ook hier begunstigd doordat afgebroken stengelstukjes
weer kunnen wortelen en verder groeien. De Brede waterpest heeft in onze wateren een niche bezet
die tot dusverre nagenoeg ‘leeg’ was, doch niet in de ruimte, maar in de tijd. De ’s winters
groenblijvende plant vormt nl. al in de herfst een groot aantal spruiten met dicht opeenliggende
bladen, die in het voorjaar zeer snel uitlopen, op een tijdstip waarop de inheemse waterplanten nog
niet zover zijn. Hij is de concurrent te vlug af.
Kalmoes (Acorus calamus) is afkomstig uit Azië en sedert het begin van de zeventiende eeuw in Westen Midden-Europa genaturaliseerd. Het is bekend, dat de eerste levende Kalmoes in 1557 door de
keizerlijke gezant van het hof van Constantinopel naar Praag werd gezonden; de snelle verbreiding over
Europa dateert evenwel van de planten, die Clusius omstreeks 1576 uit Constantinopel liet komen en in
zijn tuin in Wenen plantte. Kalmoes komt nu zeer algemeen langs allerlei voedselrijke stilstaande
wateren voor, en heeft zich stellig een plaats veroverd in de inheemse moerasvegetatie. Bezien we
deze vegetaties echter eens nauwkeuriger, dan blijkt Kalmoes, samen met Gele lis vooral te groeien
langs de oevers van kanalen en plassen waar het oevergedeelte onder water plotseling steil afloopt,
een niche waarin geen inheemse soort haar optimum vindt. Weliswaar komt Kalmoes ook in andere
moerassige milieus voor, bv. in drassige weiden, maar daarin bezet zij weer een andere special niche: zij
is daar nl. de enige soort die door het vee wordt gemeden en wel dank zij een hoog gehalte aan
aromatische olie. Het succes van de Kalmoes als neofyt is des te opmerkelijker, omdat de soort in onze
streken niet eens in staat is zich generatief voort te planten: de vruchten, rode bessen, worden hier
niet rijp. De plant kan zich dus slechts vegetatief verspreiden en wel door middel van afgebroken
stukjes wortelstok.
DIRKX JAN
Download