2. Grondwet en de grondrechten Iedereen heeft recht op eerbiediging van zijn of haar persoonlijke levenssfeer. Dat staat letterlijk in de grondwet, de belangrijkste wet die we hebben. Toch weten maar weinig mensen wat er precies in staat. De grondwet wordt ook wel ‘constitutie’ genoemd, wat letterlijk betekent: het ‘bottenstelsel’. Vrijheid, gelijkheid en burgerschap zijn waarden die in de grondwet zijn vastgelegd: wie niet gelijk wordt behandeld kan een beroep doen op de grondwet. Deelvraag: * Waartoe dient de grondwet en op welke manier staan onderdelen van de grondwet ter discussie? §2.1 Doel en ontstaan van de grondwet - In Nederland kan de grondwet een bindend middel vormen in een pluriforme samenleving die uit steeds meer verschillende culturen bestaat en uiteenlopende waarden en normen kent. - De grondwet biedt dan het fundament waar iedereen het (bijna) helemaal mee eens kan zijn. - De grondwet heeft als doel om: de beperking van de macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden van burgers te garanderen; fundamentele rechten van burgers vast te leggen; de eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat de burgers, ondanks alle verschillen, toch één willen zijn en één willen blijven; aan te geven hoe de belangrijkste organen van de staat (koning(in), ministers, parlement, rechterlijke macht en andere organen) in grote lijnen zijn georganiseerd. - Bijna alle staten hebben tegenwoordig een grondwet. - Door de Franse Revolutie kreeg Nederland de Staatsregeling van de Bataafse Republiek, waardoor Nederland een gecentraliseerde staat werd (nadat het eeuwenlang een statenbond van min of meer onafhankelijke staten was geweest). - De Staatsregeling was een voorloper van de eerste grondwet. - In 1814 kwam de eerste echte grondwet, nadat Nederland in 1806 een constitutionele monarchie (=Aan het hoofd van het land staat een monarch, koning of koningin, die zich heeft te houden aan de constitutie, oftewel de Grondwet) was geworden. Hierna is de grondwet nog vele malen gewijzigd. - Later kwam het idee van “De koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk”. Hiermee gaf de koning de feitelijke politieke macht uit handen en werd er vanaf dat moment geregeerd met een ‘ministeriële verantwoordelijkheid’. De ministers waren dus voortaan voor het beleid verantwoordelijk en niet meer de koning. - Toen werd ook in de grondwet opgenomen dat er rechtstreekse verkiezingen kwamen voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraad, waarbij aanvankelijk alleen mannen mocht stemmen. Daartegenover moeten ze directe belastingen betalen. Dit werd ook wel censuskiesrecht genoemd. - Censuskiesrecht = kiesrecht waarbij alleen mensen mogen stemmen die een bepaald bedrag aan directe belasting betalen. 1 - volgorde van tijd kwam: algemeen mannenkiesrecht, vrouwen kiesrecht, sociale grondrechten. §2.2 Inhoud van de grondwet - De grondwet is eigenlijk heel logisch opgebouwd. - Hoofdstuk 1 van de grondwet is het belangrijkst: hierin staan de grondrechten en burgerlijke vrijheden. - Het begint met de klassieke grondrechten (zoals het gelijkheids- en vrijheidsbeginsel). - Basiskenmerk is dat deze grondrechten een beperking van de bevoegdheden van de overheid tegenover de burgers inhouden. De overheid moet zich op deze punten dus passief opstellen en de mensen hun gang laten gaan (behalve bij het kiesrecht, want de overheid moet wel verkiezingen organiseren). - Wanneer een burger vindt dat zijn grondrecht geschonden is, kan hij naar de rechter stappen. (alleen artikel 1 hoef je te weten) - In de artikelen 19 t/m 23 staan de sociale grondrechten beschreven. Ze bepalen dat de overheid een zorgplicht heeft tegenover de burgers op het gebied van: werkgelegenheid en vrije arbeid, bestaanszekerheid en welvaart, leefbaarheid en milieu, volksgezondheid, en onderwijs. - Het grote verschil met de klassieke grondrechten is dat de overheid actief moet optreden om de sociale grondrechten waar te maken, maar burgers kunnen ze niet bij de rechter afdwingen. (!) - In de hoofdstukken 2 t/m 7 worden per hoofdstuk alle belangrijkste organen en bestuurlijke functies geregeld: koningschap, regering, Staten-Generaal, wetgeving en bestuur, rechtspraak, etc. Ook wordt in dit gedeelte de trias politica geregeld. - In het slothoofdstuk 8 wordt de wijziging van de grondwet geregeld. Omdat de grondwet het fundament van de staat vormt, wil men dat deze niet zomaar kan worden gewijzigd. Daarom moeten wijzigingen van de grondwet twee keer het parlement (1e + 2e kamer) passeren en ze moeten met tweederde meerderheid worden aangenomen. Tussen de twee behandelingen in moeten er bovendien verkiezingen plaatsvinden. In deze zware eisen voor wijzig zit het verschil tussen de grondwet en ‘gewone’ wetten. §2.3 De grondwet in discussie - Grondrechten hebben een horizontale werking als het gaat om de verhoudingen tussen burgers onderling. Bij de verticale werking draait het om de verhouding tussen burgers en overheid: de staat moet de vrijheden en rechten van burgers respecteren, anders dan in een dictatuur het geval is. - Vooral binnen de horizontale werking is er sprake van botsende grondrechten. Dit is het geval wanneer de grondrechterlijke belangen van burgers botsen ten opzichte van elkaar. (vb.: mag een politieke partij racistisch zijn op grond van de vrijheid van meningsuiting? Of moet zo’n partij verboden worden omdat mensen hierdoor gediscrimineerd worden?) - Een botsing van grondrechten zou te voorkomen zijn als er een rangorde of hiërarchie wordt aangebracht tussen grondrechten, waarbij het ene boven het andere komt te staan. In de huidige grondwet bestaat geen rangorde, omdat die onvoldoende recht doen aan de bijzonderheid van afzonderlijke gevallen. Bovendien heeft de geschiedenis vaak wisselende voorkeuren van burgers laten zien. De objectieve criteria voor zo’n rangorde ontbreken echter. 2 - Om beide redenen laat men de toetsing van de grondrechten onderling over aan de rechter, die in dit soort gevallen een aantal criteria hanteert. - Een ander voorstel is om sommige botsingen van grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst en meningsuiting in Europees verband te laten beoordelen. Tot nu toe oordeelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens echter dat moraal en godsdienst verschillen van tijd tot tijd en van plaats tot plaats. Vanuit die gedachte laat het Europese Hof de beoordeling over aan de nationale rechter. - Discussies -> bewijs dat rechtsstaat goed bewaard en bewaakt wordt. - Laat zien dat de grondwet, hoe fundamenteel ook, te maken heeft met de dominante cultuur met normen en waarden in verschillende tijden. Tijdlijn Geschiedenis Grondwet (de belangrijkste punten): 1848 - Invoering ministeriële verantwoordelijkheid, geboorte parlementair stelsel; - Uitbreiding klassieke grondrechten met vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging, briefgeheim en vrijheid van onderwijs; 1917 - Invoering algemeen mannenkiesrecht; - Invoering kiesstelsel evenredige vertegenwoordiging i.p.v. districtenstelsel; - Gelijke financiering van openbaar en bijzonder onderwijs; 1919/ - Invoering van algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht; 1922 1948 - Regeling soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië aan de Republiek Indonesië; 1983 - Invoering sociale grondrechten, zoals het recht op werk en bestaanszekerheid; Het verschil tussen politieke/klassieke rechten en sociale rechten Een belangrijk onderdeel van rechtstatelijke vereisten zijn de grondrechten. Daarbij kan worden onderscheiden tussen klassieke en sociale grondrechten. Tot de eerste behoren onder andere de vrijheid van meningsuiting en van vergadering. Het gaat dan om onthoudingsnormen voor de overheid en zijn voor de rechter door de burger rechtstreeks afdwingbaar. Sociale grondrechten, zoals het recht op bijstand van overheidswege of op gezondheidszorg, worden daarentegen opgevat als normen die de overheid een plicht tot actief optreden opleggen, corresponderend met een aanspraak van burgers op dit optreden. Het gaat dan om instructienormen die niet juridisch rechtsreeks afdwingbaar zijn. Het onderscheid tussen klassieke en sociale grondrechten is echter niet altijd zo scherp; zij kunnen vaak ook niet zonder elkaar. De grondrechten zijn vastgelegd in hoofdstuk I van de Grondwet. Dus: Bij klassieke grondrechten is de overheid verplicht om de rechten te waarborgen. Voorbeelden van klassieke grondrechten zijn: rechtop gelijke behandeling, kiesrecht, vrijheid van onderwijs etc. Bij sociale grondrechten moet de overheid naar vermogen voorzien. Voorbeelden hiervan zijn: recht op rechtsbijstand, werkgelegenheid, volksgezondheid. 3