Het grote Johannes Evangelie

advertisement
Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob Lorber
Deel 8
UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by
print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission
from the publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes, indien bekend, de datum
waarop het geschreven werd. Cursief worden de plaatsen van handeling
gegeven.
De Heer en Zijn tegenstanders
Ev. Johannes. hfdst. 9
(vervolg)
1 Er komen verklede priesters bij Lazarus
2 Het verzoek van de Farizeeën om een veilig geleide
3 De geloofsopvattingen van de Farizeeën
4 Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde
5 De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood van kinderen en
over de Messias (10.10.1860)
6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer
7 Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën
8 De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer
9 Lazarus' getuigenis over de Heer
10 Rafaël maakt zich bekend
11 De Heer prijst Lazarus
12 Over de materie en het gevaar ervan
13 De opvattingen van Agricola over de toekomst van de leer van de Heer.
14 De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer
15 De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde.
De gebreken van de ouderdom
16 Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860)
17 De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zijde
18 De poort van de hemel en het rijk van God
19 De machteloosheid van de mens
20 Over de wetten van de Heer
21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd
22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860)
23 Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom
24 De drie-eenheid in God en mens.
25 De activiteiten van de drie lichamen van de mens
26 Het wezen van God
27 De Heer als Zoon (10.11.1860)
28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid
29 De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie
30 Over het kennen van de toekomst
31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër
32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid
33 De plaats van de geestenwereld (19.11.1860)
34 Het wezen van satan
35 Over de persoonlijkheid van satan
36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden
37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping
38 Over het bidden voor de overledenen
39 Over ruïnes waar geesten spoken (30.11.1860)
40 De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën
41 Veelwijverij
42 De juiste boetedoening
43 Vergeving van zonden
44 De natuurgeesten van de lucht
45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala
46 Het gericht van het heidendom (8.12.1860)
47 De toekomst van Rome en van de antichrist
48 Over het duizendjarige rijk
49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde
De bestaansduur van de aarde
50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala
51 De komende gerichten
52 Maria van Magdala en de Heer
53 De reis naar Bethanië
54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer
Over het geloof met de praktische werken der liefde
Over schadevergoeding
55 Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)
56 De bijzondere plaats van de aarde
57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos
De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde
58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer
59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden
60 De betekenis van onze aarde
61 De belangrijkste taak van de mens (25.12.1860)
62 De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer
63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef
64 Het beklag van de schriftgeleerden.
65 De huichelarij van de schriftgeleerden
66 Vergeving van zonden
67 De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861 )
68 Het opvoeden van kinderen
69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde
70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes.
De ouderdom van de aarde
71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde
72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten
73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde
74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten (16.1.1861)
75 Het drinken van wijn
De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam
76 Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam
77 Gelijkenissen van het rijk Gods
78 Het belang van een voorbeeld
79 Spreken en handelen is beter dan schrijven
Over de echte en valse evangeliën
80 De zalving in Bethanië (22.1.1861)
81 De dood van de mens
82 De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat
83 Waarom lijken langzaam ontbinden
84 Het verbranden en balsemen van lijken
85 De Heer en de pas bekeerde priesters (30.1.1861)
86 Het getuigenis van Marcus over de Heer
87 De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer
88 Cultus en priesterdom
89 Sabbat en priesterstand
90 De juiste heiliging van de sabbat
91 Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes
92 Over het invoeren van de sabbat (8.2.1861)
93 De lievelingsspijs van de Heer (13.2.1861)
94 Een beschouwing van de sterrenhemel
95 Over de kracht van het kleine
96 Het ontstaan van de wind
97 Over het materialistische onderzoek van de natuur
98 De waakzaamheid van de ziel
99 Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen
100 De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God
Zeden en gewoonten. (18.2.1861)
101 De vlucht kraanvogels
102 De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek
103 De Romeinen komen bij de Heer aan
104 De gelijkenis van de hongerige reiziger.
105 Wat 'het hemelrijk geweld aan doen' betekent
106 Over het leven aan gene zijde (24.2.1861)
107 Het doel van de bergen
108 De betekenis van de leer van de Heer
109 De Heer verlaat Bethanië
110 De Heer bevrijdt gevangen kinderen uit de handen van Romeinse soldaten
111 De aankomst in de herberg (5.3.1861)
112 De genezingen van de zieken in de herberg
113 De waard doet verslag over de Farizeeën
114 De klachten over Herodes
115 De goddelijke leiding van het j oodse volk
116 De hoofdman en de waard herkennen de Heer
117 De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer
118 De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861)
119 Over weldaden
120 Over de naastenliefde
121 De bezichtiging van het oude koningshuis
122 De Heer verklaart psalm 93
123 Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861)
124 De opwinding van de leerlingen van Johannes
125 Het verzoek van de leerlingen van Johannes
126 De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe
127 De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen
128 De verhouding tussen God en de mensen
129 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel
130 De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3
131 De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël
132 Over het bezweren van geesten
133 Het verslag van de hoofdman over wat hij helderziend waargenomen had
134 De droom van de hoofdman
135 Raphaël spreekt over het wezen van de droom
136 De hogere graden van helder bewustzijn
137 Raphaël maakt zich als geest bekend
138 Over het wezen van de Heer
139 De storm en het doel ervan
140 Over het doel van de schepping
141 Een onweersbui
142 Oorzaak en gevolg van de onweersbui
143 Het wezen van de elektriciteit
144 Weersverschijnselen en hun oorzaak
145 Elektrische verschijnselen
146 De vraag naar het wezen van Raphaël.
147 Sneeuw en ijs
148 Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek
149 De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend
De weg tot eenwording met de Geest en tot
150 wedergeboorte (27.4.1861)
151 Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding
152 Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg
153 De Heer onderwijst de Romeinen
154 Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen
155 De Essenen klagen hun nood bij de Heer (3.5.1861)
156 Het advies van de Heer aan de Essenen
157 De handelskaravaan uit Damascus
158 Het afscheid van het huis van Lazarus
159 Onderweg naar de herberg
160 Over godsdienst en zinvol bidden (15.5.1861)
161 De gelijkenis van de rechter en de weduwe (Luc. 18: 1-8)
162 De ordening in Gods huishouding
163 Over de wederkomst van de Heer
164 Voor de herberg van een tollenaar
De geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18: 9-14)
165 Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar
Jezus laat de kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17)
166 De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861)
167 Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30)
168 Aankondiging van het lijden.
De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43)
169 De Heer in de herberg ter Jericho
170 De waard vraagt naar de Heer
171 De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon
172 De aankomst van Kado, de zoon van de waard (30.5.1861)
173 De wensen van koning Abgarus van Edessa
174 De maaltijd bij de waard
175 Doel en betekenis van de ceremoniën
176 Het wezen van de waarheid
177 Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos (7.6.1861)
178 Het wolkje verschijnt een tweede keer
179 De droom van de dorpspriester
180 Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer
181 Natuurfilosofische opvattingen (12.6.1861)
182 Over komende dingen
183 De verlossing van de materie
184 Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht
185 De eerste twee soorten louteringsvuur
186 Het derde en vierde louteringsvuur
187 De voorwaarden voor de wederkomst van de Heer
188 De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth (26.6.1861)
189 Over de plaats van de oude stad Jericho
190 Het doel van de natuurlijke orde
191 De vliegproef van de Griek
192 In de herberg in Essea (3.7.1861)
193 Over de ernst van de Heer
194 De juiste vergeving van zonden
195 Het verlangen van de Arabier
196 Gods openbaringen bij de volkeren
197 Over het houden van feestdagen
Vragen en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen.
(12.7.1861)
198 De Heer en de Arabische rovers
199 Over het doel en het nut van reizen
200 Het onderwijzen van leraren
201 De genezing van de zieken van de overste der Essenen
202 De genezing van de armen
203 De poging van de rijken (21.7.1861)
204 Roclus verwijst de rijken naar de Heer
205 De ware verering van de Heer
206 Wat de Heer van de Zijnen verlangt
207 De twee hoogmoedige Farizeeën uit Jeruzalem in Essea
208 Roclus en de twee tempeldienaren (27. 7.1861 )
209 Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeeën
210 Roclus geneest de zieken
211 Roclus en de rovers
212 Het etenswonder van de Heer
213 De vrouw van de waard
214 Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord (8.8.1861)
215 De Heer en de bijgelovige waard
216 De armenherberg van de Essenen
217 De wonderdaden in de herberg voor de poort
218 Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden
219 Bij de pleegkinderen van de Essenen
220 De Heer neemt afscheid van de Essenen (16.8.1861)
De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.
Voorzover Jakob Lorber zijn verslagen van data voorzien heeft, zijn deze in de
inhoudsopgave vermeld.
De Heer en Zijn tegenstanders
Ev. Joh. hfdst. 9
(vervolg)
1 Er komen verklede priesters bij Lazarus
[1] Toen Ik de laatste woorden nog maar nauwelijks had uitgesproken, kwam er
al een dienaar van Lazarus de eetzaal binnen, waar wij nog welgemoed bij
elkaar zaten, en zei tegen hem dat er verscheidene vreemdelingen waren
aangekomen, die met de eigenaar van de herberg wensten te spreken.
[2] Lazarus vroeg Mij dadelijk wat hij nu moest doen.
[3] Ik zei: 'Jij blijft net als wij voorlopig hier! Alleen Rafaël en de zeven
Egyptenaren zullen naar buiten gaan en met de geslepen Farizeeën en
schriftgeleerden een kort onderhoud hebben. Wat ze moeten doen en zeggen, dat
weten ze!’
[4] Rafaël en de zeven Egyptenaren begaven zich direct naar buiten, en Rafaël
vroeg hun streng wat ze hier zochten.
[5] Hierop antwoordde een zeer huichelachtige Farizeeër: 'Jongeman, ben jij, die
van goede afkomst schijnt te zijn, door Lazarus die wij kennen en die wij
persoonlijk willen spreken naar ons toe gestuurd? Het is hier wel een
zonderlinge gewoonte geworden dat wanneer men de heer des huizes wil
spreken, deze in zijn plaats een baardeloze knaap stuurt! Ga dus maar naar
Lazarus en zeg hem dat wij, die hem willen spreken, zeker in Jeruzalem en in
alle landen der joden een veel hogere rang bekleden dan hij.'
[6] Rafaël zei: 'Als jullie zulke grote heren zijn, verbaast het mij werkelijk dat
jullie je hier 's avonds, nu het reeds tamelijk donker is, verkleed naar boven
hebben begeven op deze berg, naar de plaats waar jullie zelf een banvloek over
hebben uitgesproken! Luidt jullie vervloeking dan niet zo: 'Wie van de joden
deze berg betreedt bij dag of bij nacht, die zij vervloekt naar lichaam en ziel! '?
Wanneer dat echter zo is, hoezo konden jullie dan zelf hier naar boven komen,
om met de ketter Lazarus te spreken?'
[7] De Farizeeër zei: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, daarvan? Als wij de
macht van God hebben om op goede gronden een streek in de ban te doen, dan
hebben wij ook de macht om die tenminste voor onszelf op te heffen wanneer
wij willen; want wij staan niet onder de wet, maar erboven, als wij zijn wat jij
denkt. Heb je dat begrepen?'
[8] Rafaël zei: 'Luister! Wanneer jullie van mening zijn dat jullie boven Gods
wet staan, dan zijn jullie klaarblijkelijk meer dan God Zelf! Want God Zelf
voegt Zich altijd naar de eeuwige wetten van Zijn orde en handelt nooit in strijd
daarmee en heft daarom ook eeuwig nooit een wet op bijvoorbeeld om tijdelijk
Zelf, als Hij daar zin in zou hebben, tegen de wet in te handelen.
[9] Als jullie echter geloven dat jullie daarvoor machtig genoeg zijn, dan staan
jullie wel ver boven God; want God Zelf, als de Oerwet, bestaat en handelt
steeds binnen Zijn wet en staat derhalve binnen en onder Zijn wet. Wanneer God
Zelf dat echter eeuwig ten strengste in acht neemt, wie gaf dan aan jullie het
recht om je boven de wet te stellen, je te verkleden, opdat men jullie niet zou
herkennen en niet zou zien, hoe en wanneer jullie zelf je eigen wet overtreden?
Als jullie heer over de wet zijn, waarom dan die angst door het volk herkend te
worden, als jullie in strijd met jullie eigen wetten handelen?'
[10] Zeer wrevelig zei de Farizeeër: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, van deze
hogere dingen, waarover alleen de priesters van de tempel namens God het recht
hebben te oordelen?'
[11] Rafaël zei: 'Zo - waarom had Samuël dan als knaap reeds het recht met God
te spreken en over goddelijke dingen te oordelen?'
[12] De Farizeeër zei: 'Hoe wil jij je verstouten, jezelf met Samuël te
vergelijken?'
[13] Rafaël zei: 'Hoe verstouten jullie jezelf dan, om je boven God en Zijn
wetten te plaatsen? Wie gaf jullie daartoe het recht? Waarlijk, ik heb een
duizendmaal groter recht om mij met Samuël te vergelijken, dan jullie om je
boven God en Zijn wetten te plaatsen!
[14] Maar nu heb ik genoeg van jullie domheid! Geef mij antwoord op mijn
eerste vraag, waarom jullie hier naar boven zijn gekomen, en wat jullie hier
willen, anders zullen jullie mij gauw beter leren kennen en daaruit opmaken wat
mij het recht geeft om mij op zeer goede en ware gronden met Samuël te
vergelijken!’
[15] De Farizeeër zei: 'Dat is een geheim dat wij aan niemand anders dan alleen
aan Lazarus kunnen toevertrouwen; haal dus Lazarus voor ons naar buiten,
anders zijn wij genoodzaakt met geweld het huis binnen te dringen! Jou gaat ons
verzoek aan Lazarus helemaal niets aan, al was je zelfs een tienvoudige Samuël!'
.
[16] Rafaël zegt: 'Wat? Jullie hebben een geheim? Hoe kan dat een geheim zijn,
wat de mussen reeds van de daken aan iedereen verkondigen! Ik zal jullie je
geheim hier meedelen, opdat jullie daaraan kunnen zien, dat jullie vermeende
geheim allang geen geheim meer is.
[17] Omdat degenen die gisteren door jullie werden uitgezonden, jullie niet
hebben kunnen inlichten over de verblijfplaats van de door jullie zozeer gehate
profeet uit Galilea, en wel om de zeer eenvoudige reden dat ze niet meer
teruggekeerd zijn, hebben jullie in de Raad besloten om op sluwe wijze te
informeren of Lazarus hier wellicht aanwezig is en zou weten, waar de profeet
zich ophoudt; als Lazarus niet meer hier zou zijn, wilden jullie de waard of een
andere dienaar omkopen om jullie mogelijkerwijs de gewenste inlichting te
geven! In dat geval zouden jullie onmiddellijk alle trouw gebleven
gerechtsdienaren uitsturen om de gehate profeet gevangen te nemen en ook
direct te laten doden.
[18] Kijk, dat is jullie zeer prijzenswaardige geheim, dat aan ons, en in het
bijzonder aan mij, een grote vriend van de zeer verheven profeet, allang maar al
te goed bekend is! En zeg nu waar en oprecht, of de kwestie ook maar enigszins
anders ligt!’
[19] Hierop keek de Farizeeër Rafaël verbaasd aan en zei na een poosje: 'Wie
geeft jou, baardeloze jongen, het recht om ons zo verdacht te maken ? Ten eerste
weet jij niet, of wij werkelijk bij de tempel horen, en of wij joden zijn, en ten
tweede zeggen wij, dat wij van jouw grote profeet nauwelijks iets weten! Wij
hebben er op onze reis hierheen weliswaar hier en daar iets van gehoord, dat in
het land van de joden een grote magiër van zich doet spreken door zijn kunsten
en toverijen; of hij echter een vriend of een vijand van de jodenpriesters is, of
dat deze hem vervolgen, dat laat ons werkelijk totaalonverschillig! Wij zijn
handelaars en bekommeren ons nooit om dergelijke kleinigheden! Wanneer dat
echter zo is, hoe kun jij ons dan dingen voorhouden die ons nog nooit iets
hebben kunnen schelen?'
[20] Rafaël zei: 'Zo, omdat het water jullie nu tot aan de lippen staat, willen
jullie zelfs jullie stand ontkennen; maar tegenover mij en mijn zeven
metgezellen hier lukt het jullie volstrekt niet te ontkennen wie en wat jullie zijn!
Opdat jullie echter inzien en nog beter begrijpen, dat jullie je tegenover ons
onmogelijk kunnen vermommen, zal ik mij nu enige vrijheid veroorloven en
jullie van je Griekse opperkleden beroven, zodat jullie dan in je tempelkleren
voor ons staan; dan zullen jullie stellig niet meer in staat zijn te ontkennen, dat
jullie inderdaad de hoedanigheid bezitten, waarmee ik jullie heb aangeduid!’
[21] Toen grepen de Farizeeën naar hun opperkleden en hielden die vast - maar
dat hielp hun niets; want Rafaël beval het in zijn wil, en de tempeldienaren
stonden onmiddellijk in hun maar al te bekende priesterkleren en maakten
aanstalten, op de vlucht te slaan. Maar de zeven Egyptenaren waren snel bij de
hand, versperden hun de weg en beduidden hun dat ze moesten blijven staan en
geen stap mochten verzetten om te proberen te vluchten; wanneer ze niet aan die
wens zouden gehoorzamen, zou het hun slecht vergaan.
[22] Om deze opdracht meer kracht bij te zetten, wezen ze de nu zeer bang
geworden Farizeeën op drie grote leeuwen, die iets verder beneden aan de weg
lagen en zich grimmig gedroegen. Dit middel werkte, en de Farizeeën -tien in
getal -begonnen Rafaël om vergeving te smeken, en bekenden nu direct alles,
waarom ze op de Olijfberg gekomen waren, en zeiden ook dat hij de waarheid
had gesproken.
[23] Toen ze daar nu in grote angst zo stonden, zei Rafaël tegen hen: 'Zeg mij
nu: wie van alle mensen kan er wel slechter zijn dan jullie? Jullie willen
dienaren van God zijn, maar zijn dienaren van de hel! Welke duivel heeft jullie
dan wel verwekt? De grote Meester uit Nazareth heeft jullie door middel van
woorden en daden meer dan zonneklaar bewezen, dat Hij de beloofde Messias is
en als zodanig ook de enige Heer van hemel en aarde -zoals dat van Hem ook
voorspeld is door de mond van de profeten -en niet alleen geloven jullie daar
niet in, maar jullie vervolgen bovendien met woede en gretigheid de Heer van
hemel en aarde! O jullie machteloze dwazen! Wat willen jullie eigenlijk
uitrichten tegen de macht van de Almachtige, die jullie met de minste gedachte
kan vernietigen of jullie slechte zielen in de hel kan werpen, die jullie allang
verdiend hebben? Wat willen jullie ellendigen nu doen?'
[24] Een andere Farizeeër zei: 'Luister, jonge wijze redenaar, wij vragen je nu
alleen nog maar, ons weer ongedeerd naar de stad te laten gaan, en wij geven je
de volledige verzekering, dat wij, die nu hier zijn, nooit meer aan de vervolging
van de wonderbare profeet uit Galilea ook maar in het minst deel zullen nemen!
Ja, wij zullen dat de anderen zelfs zoveel mogelijk afraden! Of wij echter onze
ambtgenoten welwillender zullen kunnen stemmen ten opzichte van de
wonderdoener, daarvoor kunnen wij natuurlijk niet instaan; maar dat wij onze
uiterste best zullen doen, om de vervolgingswoede van onze collega 's te
temperen, daar staan we borg voor! Want wij hebben nu ondervonden en onszelf
ervan overtuigd, dat ons blinde vervolgen van de Galileeër een van de grootste
dwaasheden is, die tot niets anders dan alleen maar onze ondergang leidt. En dus
willen en zullen we ook doen, wat wij hier beloofd hebben; maar laat ons nu,
zoals we je al gevraagd hebben, ongedeerd de stad weer bereiken!'
[25] Daarop zei Rafaël 'Goed dan! Jullie kunnen weer vertrekken, en er zal jullie
geen kwaad overkomen; maar wee diegene van jullie, die zijn hier aan mij
gegeven woord zal breken! Want denk eraan, dat Gods macht, wijsheid,
alwetendheid en ernst oneindig zijn en de zwakke sterfelijke mens tegen God en
Zijn wegen eeuwig niets kan en zal uitrichten!
[26] Jullie zien en begrijpen ook wel dat de werken, die de Gezalfde van God
voor de mensen verricht, steeds van dien aard zijn dat alleen God die tot stand
kan brengen. En jullie zullen ook wel inzien, dat God Zelf zeer innig verenigd
met de door jullie zo gehate profeet uit Galilea te werk gaat, en dat het meer dan
dwaas is om zich te verzetten tegen de beschikkingen van God!
[27] Zeg dat ook tegen jullie slechte en blinde collega's! Zij kunnen hun woede
tegen Hem ook zo hoog laten oplopen, dat ze - doordat Hij het toelaat de hand
aan Hem slaan en Hem doden; ze zullen daarmee dan evenwel niets anders
bereiken dan de bespoediging van het gericht over henzelf en heel Jeruzalem.
Hij zal echter niet gedood kunnen worden, omdat Hij het Leven Zelf is, maar Hij
zal voortleven en alle geslachten van de aarde richten. Heil degene die in Hem
gelooft en alleen Zijn welbehagen en Zijn vriendschap zoekt!
[28] Nu weten jullie watje te doen staat, en jullie kunnen nu vertrekken, als jullie
willen; willen jullie echter nu eerst nog een wijs woord met Lazarus spreken,
dan zal jullie dat nu ook toegestaan worden.’
[29] Een Farizeeër zei: 'Als hij hier is, zou ik graag met hem spreken, maar over
heel iets anders, dan wat wij hem eigenlijk hadden willen vragen. Want
waarvoor wij hier naar toe gekomen zijn, heb jij ons maar al te duidelijk
voorgehouden; daar zal nu bij ons geen sprake meer van zijn, maar van iets heel
anders! Wanneer wij dan nu met Lazarus een woord zouden kunnen spreken,
zou ons dat wel heel aangenaam zijn!’
[30] Hierop zei Ik tegen Lazarus in de zaal: 'Nu pas kun je naar buiten gaan en
enige goede woorden wisselen met de zeer bang geworden Farizeeën; maar zeg
niets over Mijn verblijfplaats!'
2 Het verzoek van de Farizeeën om een veilig geleide
[1] Hierop ging Lazarus naar buiten, begroette volgens de gewoonte de
tempeldienaren en vroeg hun vervolgens, wat hun verzoek aan hem was.
[2] De ene Farizeeër zei: 'Aanvankelijk had een boze geest ons hierheen
gevoerd, en was dus ook datgene wat wij jou eigenlijk hadden willen vragen,
volstrekt niets goeds. De woorden van deze meer dan verstandige en wijze
jongeling en de uitzonderlijke macht van deze zeven mannen, die nog om ons
heen staan, hebben ons van gedachte doen veranderen en wij hebben al gauw
ingezien, hoe ijdel en dwaas onze boosaardige opzet was, en omdat zij
ongegrond was hebben we die dan ook laten varen.
[3] Nu vragen wij je echter als vrienden ons toe te staan je weer in Bethanië te
mogen bezoeken, waar we graag over heel veel dingen onder vier ogen met je
willen spreken. Vervolgens vragen wij je nu echter ook om ons een veilig
geleide te geven over de berg tot in de stad; want daar, iets verder beneden op de
weg liggen drie leeuwen, die zeker aan de zeven mannen toebehoren, omdat ze
op hun roep onmiddellijk zijn verschenen. Deze boosaardige dieren zullen -wat
al vaker het geval geweest schijnt te zijn waarschijnlijk goed getemd zijn en in
plaats van honden de zeven mannen dienen tot bescherming op hun reizen, maar
ondanks hun tamheid zijn ze niet te vertrouwen! Zelfs de kwaadaardigste hond
kent ook 's nachts zijn huisheer; maar een vreemde grijpt hij en verscheurt hem,
en dat zou van die drie leeuwen des te meer te verwachten zijn! Daarom vragen
wij jou, of je de zeven mannen ervoor wilt laten zorgen dat die drie beesten daar
weer weggaan.
[4] Hierop zei Lazarus 'Wanneer jullie innerlijke bedoeling hetzelfde is als jullie
woorden, en wanneer jullie de schade die jullie aan heel veel armen, weduwen
en wezen toegebracht hebben, zoveel mogelijk weer goed willen maken, dan
kunnen jullie heel kalm langs deze leeuwen gaan, en er zal er niet één naar jullie
omkijken; maar als jullie inje hart een andere mening zijn toegedaan dan in
jullie woorden klonk, dan zou het niet erg veilig voor jullie zijn om de leeuwen
te naderen! Onderzoek daarom jullie hart, en zeg openlijk en eerlijk hoe het
daarmee gesteld is!
[5] Ook tot Bethanië, en mijn woonhuis, zullen jullie wel geen toegang krijgen,
zolang jullie in je hart andere gevoelens zijn toegedaan dan uit jullie woorden
blijkt; want dergelijke wachters, zoals die drie daar beneden, bewaken ook mijn
huis. Wie met oprechte bedoelingen bij mij komt, heeft niets te vrezen; wie
echter met onoprechte en kwade bedoelingen mijn huis nadert, die vergaat het
slecht!’
[6] De woordvoerende Farizeeër zei: 'Je kunt mij geloven, dat wij nu allemaal zo
denken, zoals ik spreek, en ook zullen wij, wanneer wij iemand op enigerlei
wijze schade hebben berokkend, ons uiterste best doen het kwaad zoveel als
maar enigszins mogelijk is goed te maken; maar wij durven niet alleen langs die
drie beesten te gaan! Geef ons daarom toch een veilig geleide!’
[7] Lazarus zei: 'De zeven mannen zullen jullie het veiligste geleide geven, als
jullie bedoelingen oprecht zijn. Maar nu nog een vraag aan jullie! Zeg mij, om
welke reden geloven jullie niet dat Jezus van Nazareth alleen ten volle de ware
Messias is? Jullie hebben toch de Schrift gelezen, en hebben ook Zijn leer
gehoord en de tekenen gezien, die Hij doet! Hoe is het mogelijk dat jullie over
dat alles nog steeds zo'n verstokte mening hebben? Duizenden joden en
heidenen geloven in Hem, en vele heidenen komen van alle uiteinden van de
aarde, buigen voor Hem, nemen Zijn Woord aan en geloven dat Hij de Heer is;
alleen jullie, die voor het hele volk een voorbeeld zouden moeten zijn, verzetten
je daar nog erger tegen dan harde bergen tegen de stormen.
[8] De Heer kwam in het vlees als mens op deze aarde, zoals Hij het Zelf door
de mond van de profeten geopenbaard heeft, en doet nu ook de werken, die de
zieners al eeuwen geleden bezongen hebben - wat jullie als schriftgeleerden als
eersten zouden moeten onderkennen -en toch geloven jullie, zoals gezegd, niet
in Hem! Wat is daar dan wel de reden van?'
[9] De Farizeeër zei: 'Dat, beste vriend, willen wij binnenkort bij jou in Bethanië
eens heel duidelijk bespreken; hier kan ik je nu echter al wel zeggen, dat het nu
in de tempel een zeer moeilijke zaak is om mens te zijn. Men is weliswaar
priester, maar daarom nog geen mens. Iedereen is een vijand van de ander en
tracht hem schade toe te brengen, om daaruit voor zichzelf voordeel te halen, en
dus is men daar waar men als mens liever zou huilen, gedwongen met de wolven
mee te huilen, opdat men niet door hen verscheurd zal worden. Maar laat dat
nog maar een korte tijd zijn zoals het is, dan zal dit doen en laten van de tempel
een drastische verandering ondergaan; want op den duur kan men daar niet meer
blijven.
[10] Nu weet je ook hoe wij er eigenlijk over denken; heb daarom de goedheid
om die zeven mannen te zeggen, dat ze ons behouden en wel van deze berg naar
de stad begeleiden!’
[11] Pas hierop zei Rafaël nu weer tegen de Farizeeën: 'Waarom hebben jullie
eigenlijk zo'n haast om weer naar de stad te komen? Wanneer jullie waarachtig
goede en eerlijke bedoelingen hebben en ook al zeggen dat jullie in de Messias
willen geloven, dan zijn jullie hier bij ons veiliger dan in de stad! Jullie zijn toch
hier naartoe gekomen met de bedoeling, om als vijanden van de Messias, hier te
weten te komen waar Hij Zich ergens ophoudt? Als jullie echter ten opzichte
van Hem van mening zijn veranderd, waarom willen jullie dan nu als Zijn
vrienden niet naar Hem informeren waar Hij verblijft, opdat jullie Hem
opzoeken en je aan Hem tonen als mensen, die in Hem geloven?'
[12] De Farizeeër zei: 'Beste wijze jongeman, als wij dat zouden doen, dan zou
ons dat ongunstig aangerekend kunnen worden en misschien zo worden
uitgelegd, dat wij ons mooier voordoen dan we zijn om nu toch van jullie te
weten te komen, waar de Messias verblijft. Er is ons nu waarlijk niets meer aan
gelegen om te weten waar hij zich ophoudt! Want zijn vijanden zijn wij waarlijk
niet meer; maar om ons nu als bekeerde vrienden aan hem voor te stellen,
daarvoor voelen wij ons nog veel te slecht en hem niet waardig, en dan is het
toch wel begrijpelijk dat wij nu helemaal niet nader kunnen en willen
informeren naar zijn eventuele verblijfplaats en daarom in onze huizen willen
zijn, om ons nader te beraden, wat wij in het vervolg moeten doen om ons
volkomen bij hem aan te sluiten. Bovendien moeten wij vóór alles ook de
mislukking van onze onderneming aan de tempel meedelen, opdat men daar
niet, voordat men een bericht van ons ontvangt, reeds andere spionnen uitstuurt
en zo onrust veroorzaakt in de hele stad en de hele omgeving. Wij denken dat
we jullie nu al onze beweegredenen voldoende uiteengezet hebben, die ons verplichten om zo spoedig mogelijk weer naar de tempel en onze huizen terug te
keren, sta ons daarom een veilige aftocht toe!’
[13] Nu zegt Rafaël: 'Ik kan jullie echter verzekeren, dat men in de tempel tot
morgen op jullie berichtgeving zal wachten, en daarom geen nieuwe spionnen
zal uitsturen. En Lazarus heeft hier ook genoeg vertrekken ter beschikking,
waarin jullie je kunnen beraden, en hij heeft voedsel en de beste wijn in
overvloed, opdat jullie je kunnen sterken. Omdat jullie nu eenmaal hier zijn, zou
ik jullie willen raden om minstens tot middernacht hier te blijven en je dan pas
onder een veilig geleide naar de stad te begeven. Maar als jullie nu al beslist weg
willen, dan zullen jullie door ons ook niet langer opgehouden worden! De
leeuwen -zoals jullie goed kunnen zien - zijn al weg, en daar in de
dichtstbijzijnde tent liggen jullie Griekse mantels! Doe nu, wat jullie willen!'
3 De geloofsopvattingen van de Farizeeën
[1] Na deze woorden van Rafaël wisten de Farizeeën niet zo goed, wat ze nu
moesten doen.
[2] Maar één van hen zei na een poosje: 'Weet je wat we doen? De jongen zal
juist en waar gesproken hebben, en daarom ben ik van mening dat wij tot
middernacht hier moeten blijven, wanneer Lazarus ons een kamer kan toewijzen
waarin wij ongestoord alleen kunnen zijn, om onder elkaar de kwestie van de
Messias nauwkeurig en goed te bespreken en ook nog enkele andere dingen met
onze vriend Lazarus.’
[3] Daar waren allen het mee eens, en Lazarus leidde hen via een andere deur
het huis binnen, wees hun daar een ruime kamer aan en liet daar direct de tafel
dekken en brood, wijn en andere spijzen in grote hoeveelheid opdienen en ook
goede lampen neerzetten. Dat alles deed de Farizeeën zozeer genoegen, dat één
van hen de opmerking maakte: 'Ja, als dat zo gaat, dan kunnen wij het hier ook
tot morgen uithouden en laten we onze ambtgenoten in de tempel voor wat ze
zijn! Die moeten maar fijn tot de morgen op een bericht van ons wachten!’
[4] Daar waren allen het mee eens, en een oudste, die zoveel als een overste was
en zeer erváren in allerlei wereldse wijsheid, zei, toen de wijn zijn tong had
losgemaakt: 'Waar het de mens goed gaat, daar moet hij ook blijven, en zo
blijven wij ook tot de ochtend hier, en ik zou graag met jullie, mijn beste
ambtgenoten, een paar openhartige woorden spreken! Want in de tempel gaat
dat niet; maar hier, waar we helemaal ongestoord bij elkaar zitten en door
niemand afgeluisterd worden die ons zou kunnen schaden, kan men ook wel een
openhartig woord spreken!
[5] Het is toch eigenaardig gesteld met de mens! Wat is eigenlijk de mens, de
sterfelijke God van deze aarde, die de grond bebouwt en met zijn verstand en
met de kracht van zijn handen grote werken tot een harmonisch bestaan brengt?
Ik zeg jullie: de mens is niets anders dan een zeer erbarmelijk dier; want hij weet
dat hij moet en zal sterven, terwijl geen dier daar enig vermoeden van schijnt te
hebben, vandaar dat het tot aan het moment van zijn dood met een heel rustig
gemoed verder kan leven, zonder ooit één gedachte te hebben eenmaal te
moeten sterven. De mens doet er daarom goed aan, zijn erbarmelijke leven af en
toe een beetje op te vrolijken en de donkere gedachten aan de dood enkele
ogenblikken te verjagen.
[6] De macht, die de mens in het leven riep, kan naar mijn mening nooit wijs en
goed geweest zijn, zoals ook nooit een mens wijs en goed genoemd kan worden,
die de meest kunstige werken schept, om ze vervolgens, wanneer ze door zijn
zorg en bemoeienis hun hoogste voltooiing bereikt hebben, weer te vernielen en
de verfoeilijke brokstukken en resten geheel en al hun bestaan te ontnemen en
direct daarop hetzelfde werkstuk weer opnieuw voor hetzelfde doel te maken.
[7] Welbeschouwd kan men zich onder God, als de alles scheppende macht,
onmogelijk iets wijs en goeds voorstellen. Want als die macht goed en wijs zou
zijn, dan zou ze toch ook voor het voortbestaan van haar meest kunstige werken,
zoals wij mensen dat zijn, gezorgd moeten hebben! Maar daar is geen sprake
van! Wanneer een mens pas op hoge leeftijd een grotere volmaaktheid in kennis,
denken en handelen bereikt heeft, dan begint hij ook al te sterven; hij wordt
zwakker en zwakker, zijn levenskrachten worden van dag tot dag minder, en dat
gaat net zo lang door, tot hij zijn laatste adem uitgeblazen heeft. Wat er daarna
met hem gebeurt weten jullie allemaal, en het is niet nodig dat nader te
beschrijven.
[8] Weliswaar hebben wij in onze leer over God de verzekering, dat er in de
materiële mens nog een geestelijke mens leeft, die na het afvallen van het
lichaam blijft bestaan - maar wat heeft de mens aan een leer en het daaruit
voortvloeiend geloof, als aan niemand een onomstotelijk bewijs daarvan
gegeven is?
[9] Hoeveel verheven vaderen, wijzen en profeten hebben er niet vóór ons
geleefd naar de beste en meest wijze wetten; ze geloofden ongetwijfeld in een
God, baden tot Hem en beminden en vereerden Hem bovenmate en geloofden
ook vast aan een eeuwig leven na de dood van het lichaam! Maar uiteindelijk
moesten deze grote en wijze geloofshelden toch sterven, en is er van hen niets
anders overgebleven dan hun naam en hun in de Schrift beschreven daden en
leringen! Maar waar zijn hun zielen heengegaan?
[10] Wie van ons allen heeft eigenlijk ooit werkelijk en naar volle waarheid een
na de dood ergens voortlevende ziel gezien en gesproken? Hoogstens in een
droom of in een kwaadaardige koortshitte! Er zijn wel mensen die beweren dat
ze met de zielen van gestorven mensen gesproken hebben; maar dat zijn meestal
mensen bij wie het totaal ontbreekt aan kennis en beoordelingsvermogen, en zij
scheppen er dikwijls behagen in om aan andere mensen bovennatuurlijke dingen
te vertellen uit hun levendige fantasie en verbeelding, om zichzelf daardoor een
bepaald mystiek aanzien te verschaffen, waaraan hun vaak meer gelegen is dan
een magiër aan zijn pure winst.
[11] Men moet ook erkennen, dat er van tijd tot tijd mensen zijn, die om hun
uitspraken en leringen kracht bij te zetten wonderbare daden verrichten en
daarmee op hun leringen een stempel van waarheid willen drukken, zoals wij dat
nu bij die werkelijk opmerkelijke profeet uit Nazareth meemaken. Hij
onderwijst daarbij het volk heel goed en belooft aan allen, die in Hem geloven,
het eeuwige leven van de ziel.
[12] Ja, dat is allemaal heel mooi en zelfs goed, omdat dat veel mensen een
bepaalde geruststelling geeft en hun de angst voor de dood ontneemt; maar dat
hebben ook de oude profeten gedaan, en duizenden mensen hebben vast geloofd
en hebben hun geloof zelfs met de marteldood bezegeld. De tijd heeft die grote
profeten echter samen met hun gelovigen weggerukt, en er is ons niets anders
van hen overgebleven dan hun namen en daden die in de Schriften beschreven
zijn en die wij ook zonder enig verder overtuigend bewijs enkel moeten
geloven!
[13] Waarom komt er dan niet eens een ergens aan gene zijde voortlevende ziel
naar ons toe, die bijvoorbeeld tegen ons zegt: ik ben de aan gene zijde zeer
gelukkig voortlevende Elia, Daniël, David of Jesaja? Ik zeg jullie: zoals de oude
profeten en ook Mozes vergaan zijn, zullen ook wij vergaan samen met die nu
zo beroemde profeet, die zelfs doden op schijnt te wekken, en de latere
nakomelingen zullen van ons en van hem precies datgene erven wat wij van de
oude profeten geërfd hebben. Al zal het geloof ook misschien vele eeuwen
blijven bestaan met vele toevoegingen en vervalsingen, dan zal de levende ware
overtuiging toch exact dezelfde zijn als die wij nu hebben over het voortleven
van de ziel na de dood van het lichaam.
[14] Een dergelijk voortleven van de ziel na de lichamelijke dood zou weliswaar
iets onschatbaar verhevens zijn, en een mens zou beslist alles doen om zich
volledig van een dergelijk leven te verzekeren, wanneer hij daarvoor op
enigerlei wijze steekhoudende bewijzen zou hebben; maar daaraan heeft het
altijd ontbroken, en daarom is het niet verwonderlijk, dat het ooit bij de Ouden
zo rotsvaste geloof bij ons verkoeld is,
[15] Wie van het meer ontwikkelde en ervaren deel van de mensen bezoekt
tegenwoordig eigenlijk nog ten volle gelovend de tempel? De hooggeplaatsten
en wijzen gaan alleen vanwege het gewone volk de tempel binnen en doen alsof
hun geloof rotsvast is, opdat het volk dan bij zichzelf denkt en zegt: 'Er moet
toch wel iets van waar zijn, omdat de hooggeplaatsten, geleerden en wijzen, die
alles kunnen weten, er zoveel waarde aan hechten!’
[16] Daarom ben ik werkelijk geen vijand van die beroemde Galileeër, omdat hij
de arme mensen opnieuw geestdriftig maakt voor een leven van de ziel na de
dood van het lichaam en hun een goede troost geeft; maar ik vind het niet juist,
dat hij ons bij iedere gelegenheid als de grootste bedriegers van het volk
aanwijst en als een man die voor wijs wil doorgaan niet bedenkt, dat hij in de
grond van de zaak hetzelfde met het volk doet als waarvan hij ons beschuldigt.
Als hij het volk alleen maar, zoals ik nu, de waarheid zou zeggen, namelijk zoals
de oude ervaring die leert, dan zou hij waarschijnlijk niet zoveel aanhangers
hebben als hij nu heeft.
[17] Dat is zo mijn ware geloof en mijn oprechte bekentenis voor jullie, mijn
ambtgenoten, die ik echter alleen onder ons heb uitgesproken, omdat ik wel weet
dat jullie bij jezelf allemaal precies zo denken als ik; in de tempel, in het bijzijn
van het volk en onze vele en zeer blinde ambtgenoten is het echter nodig anders
te spreken! Wat denken jullie van deze opvatting?'
4 Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde
[1] Een andere schriftgeleerde zei: 'Ik kan je geen ongelijk geven en deel in veel
opzichten .jouw mening; maar als een volledig uitgemaakte waarheld kan Ik Je
mening toch eigenlijk niet aannemen! Want ik kan niet geloven, dat God als de
meest wijze Schepper van hemel en aarde, die toch de zon, de maan, de sterren
en deze aarde voortdurend in stand houdt, ons als volmaakte werken van Zijn
wijsheid en macht alleen geschapen heeft om te dienen als Zijn vergankelijke
speelpoppen!
[2] Dat de mens maar een kort leven op deze aarde heeft, daarvan schijnt de
reden meer daarin gelegen te zijn, dat zijn ziel zich in het lichaam op een
bepaalde manier moet ontwikkelen en een bepaalde en duurzame degelijkheid
moet verkrijgen, opdat ze daarna kan voortbestaan in een andere, met haar
wezen overeenstemmende wereld, die onbegrensd moet zijn.
[3] Want wanne,er de mens met lichaam en ziel alleen bestemd zou zijn voor
deze materiële wereld die, al is zij nog zo groot, toch haar grenzen heeft, dan
zou als gevolg van de dagelijkse toename van het aantal mensen
als die ook dat hun lichaam betreft onsterfelijk zouden zijn, deze aarde ai gauw
te klem en te beperkt worden voor de mensen, temeer daar ze uit veel meer
water dan vaste, bewoonbare grond bestaat; God zou na een bepaalde tijd de
mensen onvruchtbaar moeten maken en ze ook niet meer ouder moeten laten
worden, zodat ze dan in een bepaalde normale kracht en sterkte eeuwig konden
voortleven en de aardbodem bewerken voor hun levensonderhoud.
[4] Dat de mensen echter na verloop van tijd ook genoeg zouden krijgen van
zo'n noodzakelijkerwijs eentonig leven, kunnen we met zekerheid aannemen;
want de dagelijkse ervaring leert ons immers, dat iedereen in een en dezelfde
steeds gelijke levensomstandigheid zich erg begint te vervelen en snakt naar
verandering, en omdat zelfs de meest vindingrijke mens na vele duizenden jaren
toch aan het eind is gekomen met al zijn geliefde veranderingen, zou hij
tenslotte in de grootste verveling terecht komen, die hij. nergens meer mee zou
kunnen verjagen.
[5] Uit deze diepgaande beschouwingen blijkt wel, dat Gods wijsheid de mensen
voor een ander, hoger en vrijer leven heeft geschapen en niet voor een in alles
zeer beperkte wereld, die weliswaar goed genoeg is om de mens tot een eerste
ontwikkelingstrap te dienen, maar nooit bestemd kan zijn om hem een zalig
eeuwig bestaan te geven.
[6] Om deze en nog vele andere redenen geloof ik in de onsterfelijkheid van
onze zielen, want als die sterfelijk zouden zijn, zouden wij ons God wiens
macht,en hoogste wijsheid uit al Zijn werken duidelijk blijkt, evenals Zijn
goedheid en Zijn gerechtigheid -als machteloos moeten voorstellen of als onwijs
of zelfs als helemaal niet bestaand.
[7] Geen enkel enigszins helder denkend mens kan toch beweren, dat de een of
andere blinde en stomme kracht werkstukken, zoals wij mensen dat zijn, tot een
geordend bestaan zou kunnen roepen. Want wat men zelf niet heeft, daarvan kan
men ook onmogelijk iemand anders iets geven. Of geef eens iemand die zeer
dom is en nauwelijks zijn moedertaal kan brabbelen, een taak als leraar in een
vreemde taal aan een school! Wat zal die tot stand brengen? Niet meer dan een
standbeeld! Daarom moet er wel een zeer wijze en almachtige God bestaan, en
iedereen die helder denkt, zal dat als waar moeten erkennen.
[8] Als de almachtige God echter zeer wijs is, dan is Hij ook zeer goed en
rechtvaardig en heeft Hij met ons mensen zeker ware en goede bedoelingen en
heeft Hij door de mond van de profeten en andere wijze mensen ook aan alle
andere mensen meegedeeld, wat voor bedoelingen Hij met ons mensen heeft, en
wat de mensen moeten doen om reeds hier op aarde een goed en zalig voorleven
te genieten en zich door middel van dit voorleven zo bekwaam en ontvankelijk
mogelijk te maken voor het daaropvolgende eeuwige leven.
[9] Een God echter, die dat gedaan heeft en nog voortdurend doet, heeft niet
eens een mug, en zeker niet ons mensen als een beklagenswaardig speelgoed
voor Zijn grillen geschapen! Of kan men zich een wijs en derhalve ook goed
mens voorstellen, die er behagen in zou scheppen om te zien hoe zijn arme
medemensen voortdurend op de afschuwelijkste manier gekweld worden?
Voorzover ik de mensen in alle opzichten heb bekeken, heb ik ook steeds
gemerkt, dat God de mens volstrekt geen kwaad berokkent; dat doen de mensen
elkaar en maar al te vaak en het meest zichzelf aan. Want ten eerste drijft hun
nooit te bevredigen .zelfzucht en hebzucht de mensen ertoe, elkaar zoveel
mogelijk te achtervolgen en elkaar daardoor allerlei kwaad aan te doen; en
omdat ze daarbij geen acht meer slaan op de geopenbaarde wil van God, krijgen
ze door de meest ongeregelde leefwijzen ook allerlei lichamelijke ziekten, die
hun dit voorleven ten zeerste vergallen.
[10] Vraag: zijn Gods wijsheid en goedheid daar ook maar enigszins schuldig
aan? Als dat het geval zou zijn, dan zouden de hoog te eren mensen die steeds
naar de wetten van God hebben geleefd, vóór hun verscheiden van deze wereld
ook door zulke kwaadaardige ziekten gekweld worden als degenen die vanaf
hun jeugd al een goddeloos leven geleid hebben en daardoor de natuur van hun
wezen in de grootste wanorde gebracht hebben. O nee, ik heb mij er zelf al heel
vaak van overtuigd, dat de mens die volgens Gods orde leeft, meestal een hoge
leeftijd bereikt en aan het einde een opvallend zachte dood sterft.
[11] Er bestaan hier en daar ook wel voorbeelden van vrome en rechtvaardige
mensen, die uiteindelijk ook door een niet bepaald zachte dood van deze wereld
scheiden; maar daarbij kunnen wij altijd twee gevallen veronderstellen, namelijk
dat God het geduld van zo iemand zwaarder op de proef stelt, opdat zijn ziel
voor het leven aan gene zijde een des te grotere gedegenheid verkrijgt. Waarom?
Dat zal God zeker heel goed weten!
[12] In het tweede geval echter kan de op bedaagde leeftijd vroom en
rechtvaardig geworden mens door vele jeugdzonden de natuurlijke orde van zijn
lichaam verstoord hebben, en dat kan dan aan het einde van zijn leven evenzo
vele bittere gevolgen hebben, die zijn laatste uren niet bepaald tot de
aangenaamste voor hem kunnen maken. Maar wij kunnen als volledig zeker en
gewis aannemen, dat mensen die van het begin af aan volgens Gods orde leven,
steeds zeer zacht overlijden.
[13] Dat is nu zo mijn ware getuigenis, waar ik voor mijzelf tot aan het einde
van mijn aardse leven trouw aan zal blijven; ieder van jullie gelove en doe wat
hij wil!’
5 De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood
van kinderen en over de Messias
[1] Hierop zei de eerste spreker: 'Ja, daar kan ik waarlijk niets anders tegenin
brengen, dan dat jij ons bij al je buitengewoon goede opvattingen niet ook
opheldering hebt gegeven over hoe de vroegtijdige dood van kinderen te
verenigen valt met de wijsheid, goedheid en gerechtigheid van God.
[2] De mens is er volgens jouw opvatting door God toe geroepen, om zich door
middel van een goed. geordend voorleven op deze aarde een ware en met de
bedoeling van God overeenkomende soliditeit van zijn ziel te verschaffen - want
dat dat in de bedoeling van God ligt, blijkt immers duidelijk uit alle
openbaringen die door de mond van de aartsvaders en de profeten tot ons zijn
gekomen. Maar wat gebeurt er aan gene zijde met de kinderen, bij wie vanwege
hun vroege dood eigenlijk noch van een ongeordend en nog minder van een
geordend voorafgaand proefleven sprake is geweest? Wanneer de ziel van de
mens alleen door een goed geordend voorafgaand proefleven het gedegen, ware,
eeuwige leven kan bereiken, waardoor bereikt de ziel van een kind dat dan? Of
sterft de kinderziel samen met het lichaam?'
[3] Daarop zei de tweede, goede spreker: 'Uit de oertijd van de mensen is niet
bekend of er toen ook kinderen gestorven zijn; de vroegtijdige dood van
kinderen is alleen door de zonden van de ouders veroorzaakt, en daarom zijn zij
bewust of onbewust de schuld van de vroegtijdige dood van hun kinderen. Maar
God zal in Zijn hoogste wijsheid ook voor de onschuldige zielen van kinderen
weten te zorgen; zij zullen zeker in de grote wereld aan gene zijde in kunnen
halen wat ze hier buiten hun schuld verzuimd hebben!
[4] Is deze aarde dan soms de enige wereld? Laten we kijken naar de
sterrenhemel! Grote wijzen uit de oudheid en zelfs Mozes in zijn bij-boe ken,
die wij nog wel hebben maar waaraan wij geen geloof schenken, hebben erop
gewezen dat de zon, de maan en alle sterren werelden zijn, en dikwijls heel veel
grotere dan die van ons; als dat echter zo is, dan zal het voor Gods wijsheid en
macht ook wel niet zo moeilijk zijn om voor de zielen van de kinderen een
andere en wellicht ook in veelopzichten betere leefwereld aan te wijzen, waarop
zij dan hun levensvoltooiing zullen bereiken.
[5] Dat God in de eeuwig grote scheppingsruimte nog andere scholingswerelden
voor mensen zal hebben, daaraan valt werkelijk niet te twijfelen -wij kleine en
zwakke mensen hebben immers ook voor onze kinderen meer dan één enkel
schoolgebouw! Wat bij ons machteloze mensen mogelijk is, waarom zou dat
voor de almachtige en zeer wijze God iets onmogelijks zijn? .
[6] De aartsvaders, die zeker meer dan wij nu met Gods hemel in verbinding
stonden, wisten heel goed, dat het zo is; wij hebben echter door onze materiële
wereldse instelling alles wat van de geest is verloren en weten daar nauwelijks
nog iets van. Ik ben weliswaar ook maar een materieel mens, maar ik heb veel
geleerd en ondervonden en spreek daarom nu zoals ik spreek. Natuurlijk kan ik
in de tempel in het bijzijn van allen niet zo spreken!’
[7] De eerste spreker zei: 'Nu kan ik er niets meer tegenin brengen en ben echt
blij, dat jij mij van mening hebt doen veranderen. Maar het is nu ook tijd om op
ons hoofdthema, namelijk op de wonderlijke profeet uit Galilea terug te komen.
Ik heb daarover direct aan het begin opgemerkt dat er op aarde altijd bepaalde
bijzondere mensen bestaan, uit wier woorden en daden gemakkelijk en
onbetwistbaar een hogere, aan God gelijke begaafdheid te herkennen valt, zoals
dat nu bij onze Galileeër het geval schijnt te zijn.
[8] Maar ook bij andere mensen ontbreekt het niet aan soortgelijke gaven. Neem
nu alleen vandaag al het plotselinge verdwijnen van onze mantels en het
tevoorschijn toveren van de drie leeuwen! Dat is een regelrecht wonder, dat een
gewoon mens niet kan begrijpen. Nu zouden deze mensen ook kunnen zeggen:
'Ik of hij daar is jullie Messias, omdat hij in staat is wonderen te doen! ' - wat wij
natuurlijk niet kunnen aannemen! Want als we dat zouden doen, dan zou het al
gauw wemelen van louter messiassen! De Essenen doen ook wonderen, maar
daarom zijn ze nog lang geen messiassen. De Galileeër echter presenteert
zichzelf aan ons als zodanig. Wat moeten we daarvan zeggen?'
[9] De tweede, goede spreker zei: 'Mijn mening, die ik echter om begrijpelijke
redenen niet heb kunnen uitspreken, IS als volgt: Zijn leringen en daden zijn mij
welbekend. Hij is wat zijn leven en handelwijze betreft de zuiverste jood, geheel
in de zin van Mozes. Hoe het er echter bij ons in de tempel met de beste Mozes
uitziet, dat weten wij allemaal maar al te goed, en ook hij schijnt het heel perfect
te weten, anders zou hij ons vanmorgen niet zulke harde woorden toegevoegd
hebben. Bovendien heeft hij bij de blindgeborene enkel door zijn wil een waar
godswonder gedaan, wat voorheen niemand mogelijk was, en dus ben ik van
mening dat wij als scherpe waarnemers de kwestie moeten laten rusten. Komt
tijd, komt raad. Is hij uiteindelijk toch degene voor wie hij zichzelf openlijk bij
alle mensen uitgeeft, dan zullen wij tegen hem eeuwig niets uitrichten; is hij dat
uiteindelijk toch niet, dan zal hij ook tegen ons niets uitrichten ondanks al zijn
wonderen!
[10] Het is het beste om in het geheim al zijn leringen en daden te onderzoeken.
Als wij vaststellen dat die helemaal zuiver zijn en zijn daden helemaal van
goddelijke aard, dan zullen ook wij in hem geloven; als hij echter in onze ogen
niet aan deze voorwaarde voldoet, dan blijven wij wat wij zijn, en laten al het
andere aan God over!’
[11] Daarmee waren allen het eens en aten en dronken daarna weer.
[12] Na deze toespraak ging Lazarus op Mijn bevel weer naar hen toe. Hij wist
wat ze allemaal gezegd hadden, want Ik had dat aan iedereen verteld.
6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer
[1] Toen de nu goed verzadigde Farizeeën Lazarus in het oog kregen, drukten ze
allemaal hun vreugde uit over het feit dat hij nu ongeroepen bij hen was
gekomen.
[2] Hij begroette hen ook, zeggend (Lazarus): 'Het doet mij veel genoegen, dat
jullie je op deze plaats, die jullie vervloekt hebben, toch zo goed voelen! En
aangezien mij, tot grote vreugde van mijn hart, alles bekend is wat jullie hier in
besloten kring besproken hebben, denk ik dat jullie, die werkelijk wijze mannen
zijn, nu geen gebruik zullen maken van jullie banvloek over mijn bezitting?'
[3] De eerste spreker zei: 'Dat zeker niet; maar hoe -bij Mozes! -heb jij bij
gesloten deuren en ramen kunnen horen, wat wij zo zacht mogelijk onder elkaar
gesproken hebben? Vertel ons de inhoud van onze gesprekken, anders moeten
wij geloven, dat jij hier de draak met ons wilt steken!’
[4] Hier bezwoer Lazarus hun, dat hij zoiets nooit zou doen, en hij herhaalde
daarop woord voor woord alles wat ze tevoren met elkaar besproken hadden.
[5] Toen de Farizeeën dat hoorden, zei de eerste weer: 'Maar hoe -bij alle sterren
van de hemel! -ben jij daar achter gekomen?'
[6] Lazarus zei: 'Je hebt toch zelf met je eigen woorden gezegd, dat er in de
wereld mensen bestaan, die zeldzame vermogens bezitten! Waarom zou God
bijvoorbeeld ook mij niet enkele zeldzame gaven geschonken hebben? Maar ik
kan jullie nog iets veel belangrijkers zeggen, en dat is dat Jullie als gevolg van
jullie inzicht en spreken heel dicht bij het rijk Gods zouden zijn, als de slechte
lucht van de tempel jullie daarin niet hinderde. In het bijzonder echter duid ik
daarmee op jouw tegenpleiter, met wie jij uiteindelijk zelf op alle punten
instemde, evenals ook alle anderen, vandaar dat jullie allemaal nu tot mijn
werkelijk zeer grote vreugde met deze wel heel achtenswaardige tegenpleiter op
één en hetzelfde punt staan; want mannen van jullie soort zullen er in de tempel
nu niet veel meer zijn. Daarom zeg ik jullie, als jullie oude en ware vriend, dat
jullie nu dichter bij het rijk Gods staan dan jullie vermoeden!’
[7] Nu zei de tweede spreker: 'Beste vriend, verklaar je nader! Wat wil je ons
daarmee zeggen? Hoe zouden en kunnen wij nu dichter bij het rijk Gods zijn dan
wij kunnen vermoeden? Moeten wij hier soms sterven? Heb jij soms –vergif in
onze wijn gedaan?'
[8] Lazarus zei: 'Hoe kunnen jullie als werkelijk verstandige mensen zoiets ook
maar denken! Ik wil direct uit jullie bekers drinken om te bewijzen hoe onjuist
die gedachte is; jullie zullen nog lang genoeg op deze aarde moeten leven!
Alleen met jullie kennis zijn jullie dicht bij het rijk Gods gekomen en met jullie
geheim gehouden geloof, maar niet met jullie aardse leven!'
[9] De eerste Farizeeër zei: 'Wat versta jij dan onder het rijk Gods?'
[10] Lazarus zei: 'Niets anders dan dat jullie in je gemoed de juiste kennis van
God bezitten! Als jullie Hem, die jullie tot nu toe vervolgd hebben, bovendien
ook nog zouden aannemen als degene die Hij in waarheid is, dan zouden jullie al
volledig in het rijk Gods zijn, dat vollicht is! Begrijpen jullie nu wat ik heb
willen zeggen met: jullie zijn dichter bij het rijk Gods gekomen dan jullie
kunnen vermoeden?'
[11] Daarop zegt de eerste spreker weer: 'Nu, het is goed dat je dit onderwerp
aansnijdt! Dat jij veel met de wonderbare Galileeër op hebt, weten wij al een
hele tijd, en wij hebben je dat, juist of onjuist, ook wel te kennen gegeven. Dat is
voor ons niets nieuws. Maar aangezien jij die man zeker beter kent dan wij en
wij nu hopelijk weer goede vrienden zijn geworden, omdat jij doorjouw gave,
die ons voorheen onbekend was, je ervan overtuigd hebt hoe wij er eigenlijk
over denken, is het nu misschien het beste moment, dat jij ons die man nader
laat leren kennen. Je hoeft ons daarvoor helemaal niet te zeggen waar hij zich op
dit moment ophoudt, omdat wij van het belachelijke besluit van de tempel toch
nooit meer gebruik willen en zullen maken; en ook hoeven wij de Galileeër niet
nader te leren kennen vanwege de geslepen tempelpriesters, maar alleen ter wille
van onszelf; daarom kun je nu wel heel openlijk met ons over Hem spreken!’
[12] Daarop zegt Lazarus: 'Hoe en waar Hij geboren is, en wat er bij Zijn
geboorte allemaal is voorgevallen toen de oude, boosaardige Herodes dertig jaar
geleden in Bethlehem zo veel onschuldige jongetjes van één tot twee jaar oud
heeft laten vennoorden, omdat de drie wijzen uit het verre morgenland, door een
ster hierheen geleid, hem gezegd hadden dat er in Bethlehem onder de joden een
nieuwe koning geboren was, dat weten jullie allemaal even goed als ik; maar
jullie weten niet, dat die nieuwgeboren koning der joden door goddelijke
voorzienigheid en beschikking niet in handen van de wrede Herodes is gevallen,
maar door Gods hulp en door bemiddeling van de toen nog jonge Romeinse
hoofdman Cornelius veilig en wel naar Egypte en -naar ik meen -de oude stad
Ostracine is ontsnapt, en pas toen de oude Herodes drie jaar later, opgevreten
door de luizen, gestorven was, behouden en wel in de omgeving van Nazareth is
teruggekeerd en daar in stille afzondering zonder enig noemenswaardig onderricht is opgegroeid en een volwassen man is geworden.
[13] Toen hij twaalf jaar oud was, kwam Hij met Zijn aardse ouders voor het
voorgeschreven knapenexamen naar Jeruzalem, bleef drie volle dagen in de
tempel en bracht door Zijn antwoorden en vragen alle oudsten, schriftgeleerden
en Farizeeën in opperste verbazing, wat mijn vader, die zelfs vanwege de
armoede van Zijn ouders het tamelijk hoge examengeld voor Hem betaald had,
mij verteld heeft.
[14] Ook dat zullen de ouderen onder jullie zich nog zeker herinneren, alhoewel
niet het feit dat Hij aan de woede van Herodes ontsnapt is en na drie jaar weer
uit Egypte naar Nazareth is teruggekeerd.
[15] En kijk, de man die nu zulke grote werken doet, enkel door de zuiver
goddelijke macht van Zijn wil en Zijn woord, is precies dezelfde als de dertig
jaar geleden in Bethlehem geboren koning der joden en precies dezelfde als de
wijze jongeman, die twintig jaar geleden de hele tempel in opperste verbazing
gebracht heeft!
[16] Nu weten jullie met Wie jullie in de persoon van de zo buitengewone
Galileeër van doen hebben en dat is zeker ook nodig, om een gunstig oordeel
over Hem te kunnen vellen.
[17] Wat Hij echter nu doet, weten jullie voor een deel, maar jullie houden het
meeste van wat jullie over Hem, Zijn onderricht en daden verteld werd, voor
meer dan de helft voor fabels en overdrijvingen van het volk, dat aan Hem hangt
en aan Hem gelooft - en daar vergissen jullie je heel erg in!
[18] Ik ben er waarlijk, zoals jullie mij ook wel kennen, de man niet naar om een
kat in de zak te kopen! Ik heb mijzelf er daarom ook heel nauwkeurig gedurende
lange tijd en op verschillende plaatsen van overtuigd, wat voor iemand deze man
nu eigenlijk was. En zie, hoewel ik toch ook goed thuis ben in de Schrift, vond
ik nooit iets verdachts aan Hem, terwijl dat met de schreeuwerige magiërs zo
vaak wel het geval was.
[19] Zijn leringen zijn geheel en al die van Mozes en de profeten, en Zijn
wonderen doet Hij alleen waar het nodig is, en Hij laat zich daar nooit iets voor
betalen. Kortom, Zijn krachtige woord is het zuiverste godswoord, Zijn wijsheid
Gods wijsheid, en Zijn daden zijn eveneens puur Gods daden, omdat geen mens
in staat is die te doen.
[20] Toen ik meer dan een halfjaar geleden met Hem en Zijn destijds vele
leerlingen naar Bethlehem trok, troffen wij daar voor de poorten van de oude
stad van David een groot aantal bedelaars aan, omdat er een feest werd
gehouden. Deze armen van beiderlei geslacht smeekten ons onder luid
gejammer om een aalmoes. Het allerhardst riepen geheel mismaakte mensen,
zonder handen en sommigen ook zonder voeten, en ik wilde hen dan ook naar
mijn vermogen bedenken.
[21] Hij gaf mij echter te verstaan dat daar nog tijd genoeg voor was, en vroeg
vervolgens aan de armen of zij, als ze volledig gezond zouden zijn en hun
ledematen weer zouden hebben, niet liever met het werk van hun handen het
noodzakelijke brood zouden willen verdienen. Allen betuigden dat zij, als dat
mogelijk zou zijn, liever dag en nacht zouden werken dan ook maar één
ogenblik langer om aalmoezen te vragen. Daarop zei Hij: 'Sta op en wandel en
zoek werk!' Op dit woord waren allen ogenblikkelijk van hun uiteenlopende
kwalen genezen. De blinden konden zien, de doven en stommen hoorden en
spraken, de verlamden sprongen op als jonge herten, en de mismaakten zonder
handen en voeten kregen - nota bene - duidelijk nieuwe ledematen, en dat alles
was het werk van één enkel ogenblik! Ik nam vervolgens al die wonderbaarlijk
genezen mensen bij mij in dienst, gaf hun dadelijk wat geld en gaf hun
aanwijzingen, waar ze heen moesten gaan.
[22] Wanneer men zelf getuige is geweest van zo'n daad en van nog honderd
andere, waarvan men niet eens meer kan zeggen: 'Kijk deze waren groter en
gedenkwaardiger dan de andere!', wanneer men gezien heeft, dat ook alle dieren,
alle elementen, de hele natuur, zelfs de zon, de maan en de sterren en de zeeën
van de aarde evenals de bergen aan Zijn wil gehoorzamen, en Hijzelf zegt: 'Ik en
de Vader in de hemel zijn één! Wie Mij ziet, ziet ook de Vader .Wie in Mij
gelooft, zal het eeuwige leven hebben, want Ikzelf ben de waarheid, de weg en
het leven!', dan kan men er met zijn gezonde zintuigen en zijn gezonde verstand
toch niet meer aan twijfelen dat het is zoals Hij leert, en zoals sinds Adam alle
vaderen, patriarchen en profeten van Hem hebben voorspeld en onderwezen.
[23] Ik geloof nu volkomen en onwankelbaar in Hem en durf dat ook tegenover
de hele wereld hardop te bekennen, omdat ik daar mijn onomstotelijke redenen
voor heb; een ander kan echter doen wat hij wil! Nu weten jullie in het kort en in
volle waarheid het belangrijkste wat de grote Galileeër betreft. Oordelen jullie
nu zelf wat jullie van Hem moeten denken en geloven!’
7 Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën
[1] De tweede, goede spreker zei: 'Ja, vriend Lazarus, daar kan ik je beslist geen
ongelijk in geven; want in jouw plaats zou ik ook doen, wat jij doet! Maar die
dingen kan ik beter geheim houden, evenals iedere andere betere overtuiging,
omdat ik in mijn positie niet openlijk tegen de slechte stroom van de wereld in
kan zwemmen. Jij bent echter een zeer rijke en door je Romeinse burgerrecht
geheel vrije man en kunt net zoveel goeds doen als je maar wilt. Niemand kan
jou dwarsbomen! Hoe wij tempeldienaren er echter voorstaan, dat weet je wel!
Daarom kunnen wij alleen in stilte de waarheid toegedaan zijn: in het openbaar
zijn wij echter genoodzaakt leugens te vertellen. Dat het nu in deze
leugenachtige tijd zo is gesteld met ons, die nog uit de oudere en beter tijd
stammen en de waarheid voor ons zelf wel begrijpen, dat weet jij net zo goed als
wij .
[2] Ik geloof nu wat jij gelooft en het is zo en zal nooit anders worden,
aangezien te sterke en onloochenbare bewijzen van allerlei aard er maar al te
zeer voor spreken en getuigen; wij kunnen openlijk evenwel nog niets voor deze
zaak doen, behalve dat wij in de raad noch voor, noch tegen zijn, ons
categorisch van iedere stemming onthouden en bij een goede gelegenheid
duidelijk maken, dat in deze situatie iedere poging tot vervolging helemaal
tevergeefs is. En ik geloof dat wij daardoor, alhoewel niet direct een
bevorderlijke, toch geen belemmerende invloed op de goede zaak hebben, en dat
kan tenslotte ook niet als geheel en al slecht worden beschouwd! Wat is jouw
mening daarover, vriend Lazarus?'
[3] Lazarus zei: 'Vriend eerlijk gezegd, wanneer men in zichzelf volledig
overtuigd is van zo 'n grote en al het zonlicht overtreffende waarheid, maar het
niet aandurft om zich voor het oog van de wereld openlijk ten gunste van die
waarheid uit te spreken -ongeacht de positie die men in deze wereld inneemt dan is men daarin te vergelijken met een mens, die niet koud en ook niet warm
is. Als ik nu bedenk en volgens de sterkste en meest onweerlegbare bewijzen
gelovig moet bekennen: 'Dat is de Heer Zelf, door Wiens liefde, genade en wil
ik leef]' -zoals alle profeten over Hem hebben voorspeld -dan betekent Hij alleen
alles voor mij en de hele wereld en de hele tempel niets meer! Hij heeft nu
vervuld wat Hij heeft beloofd; Hij, die op Sinaï aan Mozes en aan onze vaderen
de geboden heeft gegeven, is nu lijfelijk onder ons en toont ons door woorden en
daden, dat Hij het is, de eeuwig getrouwe, waarachtige Jehova. Hoe is het voor
een mens nog mogelijk om zich bij zo'n belangrijke levenskwestie lauw te
gedragen?
[4] Ik zou in jullie plaats, aangezien jullie inzien dat de tempel, zoals het daar nu
mee gesteld is, het niet lang meer zal uithouden, mijn vermogen nemen en
trachten een ware levensleerling van de Heer te worden. Van nu af aan kunnen
jullie in de tempel niet veel meer winnen voor jullie aardse leven, omdat de
offers om begrijpelijke redenen die jullie bekend zijn, van jaar tot jaar kariger
worden. Bovendien zijn jullie langzamerhand aan het einde van jullie aardse
levensjaren en moeten jullie tegen jezelf zeggen: met ons zal het op deze wereld
waarschijnlijk niet al te lang meer duren! En wat dan?
[5] Over het leven aan gene zijde hebben jullie naar mijn beste weten wel
vermoedens, maar nog lang geen zekerheid. De Heer, die nu onbegrijpelijkerwijs Zelf als mens onder ons verkeert, zou jullie het leven aan gene zijde
kunnen tonen en jullie verzekeren van het toekomstige leven, en dat zou voor
jullie toch zeker de grootste levenswinst zijn! Wat denken jullie daarvan?'
[6] De eerste spreker zei: 'Ja, ja vriend, je hebt heel goed gesproken, en met de
Galileeër zal het ook wel zo gesteld zijn; maar men moet er ook over nadenken
hoe men zich op een goede manier van de tempel kan vrijmaken, zonder dat het
de overige ambtgenoten opvalt. Als we niet de oudsten van de tempel waren,
konden we onder een of ander voorwendsel de tempel verlaten, bijvoorbeeld om
als jodenapostelen heidenen tot het jodendom te bekeren; maar wij zijn daarvoor
al te oud en bekleden de voornaamste posities in de tempel, en daarom is dat een
moeilijke kwestie.
[7] Wij zouden ons wel met pensioen kunnen laten sturen tegen betaling van een
tiende deel van ons vermogen, maar daardoor zouden wij de goede zaak van de
verheven Galileeër meer schaden dan goeddoen; want als wij onze posten in de
tempel verlaten, worden die weldra bezet door anderen, die daar beslist al op
loeren. Die plaatsvervangers zouden als nieuwe bezems de goede zaak van de
Galileeër zeker nog vele malen woedender tegemoet treden dan wij, die nu via
jou weten, wat wij tenminste voor onszelf van Hem moeten denken.
[8] Wij kunnen nu in de Hoge Raad matigend werken voor de Galileeër en zó
menige belemmering bij zijn verheven leraarschap voor hem uit de weg ruimen,
omdat wij als oudsten van de tempel toch wel een grote invloed hebben op de
hogepriester, die voor zijn omgeving een ware tiran is. Bij een goede
gelegenheid kunnen wij hem ook veel buitengewone dingen vertellen en hem
laten zien, wie de door hem zo gehate Galileeër is, en dat het waanzin is om zich
als zwak mens op te stellen tegenover iemand, wiens wil in staat is een hele
wereld en één ogenblik te vernietigen.
[9] Wanneer wij dat de hogepriester duidelijk voor ogen houden, zal hij in zijn
woeste ijver zeker bekoelen en niet dikwijls dag en nacht beraadslagen, hoe de
Galileeër met zijn hele aanhang gegrepen en te gronde gericht kan worden. Wij
zullen dan voor ons zelf wel een gelegenheid vinden om voortaan als ware
vrienden en aanhangers van de Galileeër op de een of andere manier persoonlijk
met hem samen te komen en ons door hem te laten onderwijzen. Ik denk, dat
deze opvatting van mij ook de moeite waard is!’
[10] Lazarus zei: 'O, beslist; maar voor jullie zelf is daarbij eerlijk gezegd nog
weinig heil te verwachten! Wat jullie ten gunste van Zijn taak van nu af aan in
de tempel willen doen, heeft een goede menselijke bedoeling; maar als jullie
bedenken dat Hij, die jullie nog steeds de beroemde Galileeër noemen, waarlijk
de Heer zelf is, aan wie alle macht en wijsheid ten dienste staan, moet het jullie
toch duidelijk zijn hoe onnozel en zinloos de gedachte is en hoe dom de
inbeelding van de mens, om in zijn sterfelijke zwakheld en blindheid door
middel van een advies of daad God te willen helpen. Hij heeft onze hulp eeuwig
niet nodig, maar wij alleen die van Hem!
[11] Wanneer Hij ons mensen in Zijn naam goede dingen laat doen.,. dan
gebeurt dat alleen vanwege ons eigen heil; want daardoor oefenen WIJ ons in de
ware en levende liefde tot God en van daaruit tot de naaste. Hoe meer iemand
echter in zijn hart in de liefde tot God en de naaste is gegroeid, des te meer
vermogens zal hij van God ontvangen om Hem en de naaste steeds meer en
meer te kunnen liefhebben!
[12] Maar daar heeft God onze werkzaamheid niet voor nodig, zoals wij mensen
bijvoorbeeld de werkzaamheid van onze knechten en dienstmaagden nodig
hebben; maar als wij volgens Zijn raad en volgens Zijn leer werkzaam zijn, zijn
wij dat alleen maar tot ons eigen heil, echter eeuwig nooit tot heil van de Heer,
die Zelf het eeuwige heil van alle schepselen is.
[13] Dat het met deze kwestie zo en niet anders gesteld is, zullen jullie zelf nu
wel inzien, dat wil zeggen als jullie in je beroemde Galileeër datgene zien en
erkennen wat ik allang gezien en erkend heb, namelijk dat Hij de Heer Zelf is.
[14] Houden jullie Hem echter nog steeds alleen maar voor een buitengewoon
mens, die bij al zijn wonderbaarlijke vermogens niettemin ook nog af en toe de
hulp van mensen nodig heeft, dan is datgene wat jullie voor Hem willen doen,
beslist prijzenswaardig; want de naastenliefde gebied ons, dat wij mensen elkaar
over en weer met raad en daad bijstaan.'
8 De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer
[1] De eerste spreker zei nu weer: 'Beste vriend Lazarus, jij hebt heel juist
geoordeeld, als het er met de wonderbare Galileeër in volle ernst zo voorstaat als
jij ons vanuit je goed gefundeerde overtuiging meegedeeld en getrouw
beschreven hebt; ook wij zijn overwegend de mening toegedaan, dat het met
deze kwestie ook werkelijk zo gesteld is. Maarbij zo'n oneindig belangrijke zaak
is het van onze kant als joden -het volk van God -zeer noodzakelijk om een
nauwkeurig onderzoek in te stellen en eerst over veel dingen goed na te denken
en te overwegen of er heimelijk op de achtergrond toch niet sprake is van iets,
waardoor we uiteindelijk anders naar deze dingen moeten kijken dan iemand die
zo totaal onder de indruk is van die wonderen, dat zijn gemoed en verstand er
niet meer nuchter tegenover staan.
[2] Kijk, zo is het mij, evenals ons allemaal, buiten al opgevallen hoe eerst die
welbespraakte jongeman onze mantels enkel door zijn woord en wil zo
bliksemsnel van ons afnam, dat het gebeurd was voor we er erg in hadden en
ook niet wisten waar onze mantels gebleven waren. Verder kwamen toen die
zeven mannen, naar hun uiterlijk te oordelen Egyptenaren of Arabieren; ze
hoefden maar te wenken, of tot onze ontzetting stonden daar drie grimmige
leeuwen! Kijk, dat zijn door mensen voortgebrachte won deren, wat niet te
ontkennen valt. Wanneer nu die jongeman, die het ook niet aan wijsheid
ontbreekt, van zichzelf zou beweren: 'Ik ben Christus; mijn wonderdaad bewijst
jullie dat!', zou jij hem dan direct aannemen als wat hij beweert te zijn? Of als
één van die zeven mannen hetzelfde over zichzelf zou beweren, zou jij hem dan
soms geloof schenken? Hebben Mozes en de nadere profeten na hem, zoals wij
in de Schrift lezen, niet ook grote wonderen gedaan hoewel zij toch geen
Christus waren?
[3] Nu doet de wonderbare Galileeër ook grote en voor iedereen hoogst
opvallende wonderen, spreekt bovendien ook werkelijk zeer wijze woorden en
zegt dat hij Christus is! Welnu, dat hij van zichzelf beweert, wat geen enkele
andere wonderdoener van zichzelf beweerd heeft, bewijst nog niet voldoende
dat hij ook werkelijk is waarvoor hij zich tegenover de mensen uitgeeft. Wij
nemen het nu op grond van jouw getuigenis wel aan en geloven dat dat
inderdaad het geval is; maar dat neemt niet weg, dat wij de kwestie toch nog
altijd in alle opzichten moeten onderzoeken. Vinden wij daarbij nergens een ook
maar een schijnbare tegenstrijdigheid, dan zullen wij ook onmiddellijk doen wat
jij ons werkelijk zeer wijs en vriendelijk hebt aangeraden.
[4] Kijk, jij kunt nog heel andere en uitzonderlijke bewijzen hebben, die wij nu
nog niet kennen en die jou tot een diepere innerlijk overtuiging hebben gebracht.
Welnu, aan zoiets ontbreekt het ons om begrijpelijke redenen; want wijzelf
hebben hem, de beroemde Galileeër, slechts enkele keren persoonlijk in de
tempel gezien en gehoord, en over zijn wonderdaden hebben wij alleen veel uit
de mond van andere mensen gehoord; zelf waren wij slechts van heel weinig
ooggetuigen, alleen maar van de genezing van een lamme en onlangs van die
van een blindgeborene. En dat, vriend, is nu werkelijk niet meer voldoende,
temeer daar wij vanavond die jongeman, die ook een Galileeër schijnt te zijn, en
die zeven andere mannen ook wonderen hebben zien doen, waardoor het ons
duidelijk is geworden, dat andere mensen ook in staat zijn wonderen te
verrichten.
[5] Wat zijn wijze woorden betreft, ook die jongeman sprak zeer wijs, als een
heuse profeet, en onze mantels konden ons niet beschermen tegen zijn scherpe
blik; en zo kunnen wij tot nu toe nog altijd zeggen: wonderdaden noch wijze
woorden en leringen zijn voor ons afdoende bewijzen, dat de Galileeër naar
volle ernst en waarheid de beloofde Messias is, van wie geschreven staat dat hij
Jehova, de Heer Zelf is.
[6] Ook jijzelf gaf ons daarnet het opmerkelijke bewijs dat iemand door sterk
gewekte scherpzinnigheid zelfs de meest innerlijke gedachten en geheime
gesprekken woord voor woord kan weten en misschien nog veel meer, wat hij
alleen onder vier ogen tegen een vriend zou zeggen, om iemand anders geen
aanstoot te geven. Aangezien echter jijzelf al, terwijl je toch een mens bent zoals
wij, een dergelijk wonderbaarlijk vermogen bezit, waarom zou de Galileeër dan
niet ook zulke bijzondere vermogens bezitten, die ieder ander mens als een
wonder moeten voorkomen, omdat hem de wegen om tot zo'n vermogen te
komen totaalonbekend zijn en de mensen die zulke vermogens hebben, iemand
anders daarin zelfs helemaal geen onderricht willen geven.
[7] Ooit bestonden er profetenscholen, waar alleen mensen werden opgenomen,
en wel als jongeling, die reeds vanaf hun geboorte door bepaalde bijzondere
eigenschappen van zich hadden doen spreken; vooral zou daar een uiterst
zedelijk en, wat de vleselijke natuur van de mens betreft, ook een uiterst kuis
karakter voor nodig geweest zijn.
[8] Welnu, wij zien wel in dat zich in een zedelijk geheelonbedorven mens heel
andere vermogens kunnen ontwikkelen dan in de zieke natuur van een heel
gewoon, zinnelijk onzedelijk mens; maar zo'n met buitengewone vermogens
begiftigd mens kan daarom toch nog lang niet en eigenlijk helemaal nooit
zeggen dat hij, vergeleken met andere, van nature zwakke mensen, een God is.
[9] Ikzelf heb in mijn jeugd eens een heel eenvoudige herder gezien, die door
zijn metgezellen hun koning genoemd werd. Deze man was zeer zedelijk en
vroom. Hij had geen herdersstaf en hoefde alleen maar te willen, en dan
gehoorzaamde zijn kudde zijn wenken, zijn woorden en zijn wil. Of hij ook nog
in staat was om andere dingen te doen, weet ik niet; maar waarom kon hij die
bijzondere eigenschap niet ook voor de andere herders tot gemeengoed maken?
[10] Daarom blijft het voor mij voorlopig een vaste stelling, dat er op de wereld
altijd enkele bijzonder begaafde mensen kunnen bestaan; maar men moet
daarom zeer op zijn hoede zijn, om een dergelijk mens als een uit de hemel
gekomen God te beschouwen en te erkennen.
[11] Onder de oude profeten waren er immers ook grote en kleine, maar noch
Mozes, noch Elia was God. Ik heb je nu mijn mening heel duidelijk gezegd en
jij kunt daarover oordelen naar eigen goeddunken, net als je maar wilt en kunt!’
[12] Lazarus zei nu op heel vriendelijke toon: 'Naar aards menselijk verstand
heb je heel waar en juist gesproken en kon je ook met recht en reden niet anders
oordelen en spreken omdat jou, zoals ook je ambtgenoten, nog heel veel
ontbreekt, om de zeer verheven Galileeër ten volle te erkennen als wat Hij
ondanks jouw twijfels en zeer verstandig lijkende bedenkingen en
tegenwerpingen niettemin is.
[13] Neem van mij aan, dat ik mij ook niet door een zeker enthousiasme over de
wonderen heb laten meeslepen om de verheven Galileeër als de Messias te
erkennen! O, heel andere dingen hebben mij daartoe gebracht!
[14] Jullie bewonderen nu weliswaar de jongeman, de zeven Egyptenaren en mij
nu zelfs ook; maar ik zeg jullie, dat jullie noch de jongeman kennen, noch de
zeven Egyptenaren, die nog heel eenvoudige en onbedorven mensen zijn, zoals
eens de aartsvaders op aarde dat waren; en daarom weten jullie ook niet hoe het
voor mij mogelijk was om tot op een haar nauwkeurig te weten, wat jullie achter
gesloten deuren hebben gezegd!’
[15] De eerste spreker zei: 'Welnu, verklaar ons dat dan nader, dan zullen we
zien of we jou volledig in je geloof kunnen volgen!'
9 Lazarus' getuigenis over de Heer
[1] Lazarus zei: 'Heb je dan niet in de Schrift gelezen: wanneer de Heer als een
mensenzoon op deze aarde zal komen, zullen de weinige rechtvaardigen de
engelen uit de hemelen zien neerdalen en Hem dienen? Wat zullen jullie echter
zeggen, wanneer ik jullie vertel dat ik en velen die bij mij waren, dat hebben
gezien, en het was geen droom en nog minder een of andere illusie, maar een
volle, tastbare waarheid! En de jongeman hier is een engel, en nog een
aartsengel bovendien!
[2] Aan de zeven mannen uit het verre Achter-Egypte heeft de innerlijke geest
getoond, dat bij ons joden de grote belofte volledig in vervulling is gegaan, en
zij begaven zich op weg en kwamen, door de geest geleid, bij ons, om zelf de
Heer van alle heerlijkheid als mens met de mensen te zien omgaan en Hem te
zien onderwijzen. En wij zijn zo blind dat wij nog niet willen inzien, wat die ver
hier vandaan wonende mensen al in het helderste licht zien.
[3] Wat echter mijn vermogen aangaat, waardoor ik kon weten wat jullie achter
gesloten deuren gezegd hebben, dat heb ik nooit eerder gehad, maar de grote,
zeerverheven Galileeër, de Heer, heeft het mij gegeven als gevolg van mijn
geloof in Hem en de liefde die ik voor Hem had en vanwege Hem voor mijn
vele arme medemensen.
[4] Wat ik jullie hier gezegd heb, is een heilige waarheid; maar ik kan jullie die
niet anders verzekeren dan door jullie voor eens en altijd te zeggen: zo is het en
niet anders, en daarom geloof ik dat de zeer verheven Galileeër in alle levende
waarheid de beloofde Messias, Jehova Zebaoth is. Wie in Hem gelooft en Hem
boven alles liefheeft en zijn naasten als zichzelf, die zal het ware, eeuwige leven
in zich hebben!
[5] Maar jullie kunnen daarom doen wat jullie willen. Want dit is ook een
heilige uitspraak van de Heer: zelfs de wil van de duivel moet vrij gelaten
worden; want anders zou de mens geen mens en evenbeeld van God zijn. Hij
zou een dier zijn, waarvan de ziel geen vrijheid heeft en daarom alleen zo kan
handelen als het door Gods almacht gedreven wordt.
[6] Alles wat jullie op aarde en aan het firmament zien, is gericht en staat onder
de onveranderlijke wet van het 'moeten'. De mens moet zich deze starre en
onwrikbare wet voor een korte tijd alleen ten aanzien van zijn lichaam laten
welgevallen; alleen het lichaam van de mens wordt, wat betreft zijn vorm, groei
en zeer kunstige organische inrichting, alsook wat de normale duur van het
lichamelijke leven betreft, door Gods almacht geleid en daarom kan God ook
ogenblikkelijk ieder ziek lichaam genezen door middel van de kracht van Zijn
goddelijke wil. Maar met de vrije ziel van de mens heeft de almacht van God
niets van doen! Daarom zijn ook de gedragsregels die God voor de zielen van de
mensen aan de mens heeft gegeven, niet onder 'moeten', maar onder 'gij zult'
gegeven.
[7] Wij hebben de wetten derhalve zonder 'moeten' van God gekregen en kunnen
ze in acht nemen, als wij dat willen; daarom wordt ook nu niemand door de Heer
gedwongen om zich gelovig tot Hem te wenden, maar ieder moet dat vrij uit
zichzelf willen. Men zou moeten nadenken over de gevolgen die dat voor de ziel
heeft aan gene zijde, waar zij net zo vrij zal blijven als ze nu is, alleen met het
verschil dat ze daar alles wat ze voor haar eeuwige levensonderhoud nodig zal
hebben, uit zichzelf moet putten. Maar hoe zal het haar daar vergaan, als ze de
raadgevingen van God niet heeft opgevolgd en hier geen geestelijke schatten en
hulpmiddelen in zichzelf heeft verzameld?
[8] Zoals God Zich hier met Zijn almacht terughoudt vanwege de volste
levensvrijheid van de ziel, zo zal Hij Zich krachtens Zijn eeuwige orde ook
eeuwig terughouden. Hier op deze aarde heeft ieder mens echter voor zijn ziel
het voordeel, dat Gods almacht hem allerlei schatten heeft gegeven om te
gebruiken; en wanneer hij die volgens Gods raadgevingen juist gebruikt, kan hij
daarmee voor eeuwig zeer grote geestelijke schatten voor zijn ziel verwerven.
Aan gene zijde echter valt een door God geschapen wereld vol schatten en
voedsel helemaal weg; daar zal iedere ziel, als evenbeeld van God, voor zichzelf
alles uit zichzelf moeten scheppen, dat wil zeggen: uit haar eigen wijsheid en uit
haar eigen geheel vrije wil. Hoe zal het haar dan vergaan, wanneer zij nog nooit
in verbinding heeft gestaan met Gods wil of met Zijn wijsheid en liefde?
[9] Wat zal een blinde, duistere en derhalve totaal machteloze ziel, bij wie het
ontbreekt aan alle innerlijke, geestelijke schatten aan gene zijde dan beginnen en
doen? Wanneer jullie daar ook maar enigszins over nadenken, moeten jullie toch
inzien hoe ontzettend dom het is om nu geen deel te willen hebben aan deze
grote tijd van Gods genade, die zich hier en nu voordoet, terwijl men misschien
nooit meer in zo'n hoge mate zo'n schitterende gelegenheid daartoe zal hebben!
[10] Ik heb jullie nu alles gezegd, wat een waarheidlievende vriend jullie zeggen
kan, en ik zeg jullie nu nog één keer, wat ik jullie al verscheidene keren heb
gezegd: jullie zijn wat mij betreft totaal niet gebonden en kunnen doen wat jullie
willen; want jullie zielen zijn net zo volkomen vrij als de mijne.
[11] Toen de Farizeeën Lazarus zo hoorden spreken, zei de tweede spreker die,
zoals bekend, een bekwaam schriftgeleerde was: 'Dat vriend Lazarus, die als
privé-persoon zeker bijna zo vermogend is als nauwelijks een tweede in het
land, er beslist geen belang bij kan hebben dat wij zijn raad opvolgen, is zo
helder als glas! Want wat zou hem gelegen zijn aan ons goud en zilver, onze
parels en edelstenen? Hij heeft daar zoveel van, dat hij er gemakkelijk een
koninkrijk mee zou kunnen kopen! Hij overreedt ons dus niet om in de Galileeër
te geloven, zodat wij uit de tempel treden en vervolgens onze schatten tegen
rente zouden inleggen op zijn wisselbank; het zij verre van ons zoiets van hem te
geloven, aangezien hij een paar jaar geleden zijn wisselbank immers voor altijd
gesloten heeft! Maar hij, die bekend staat als een bekwaam beoordelaar van alle
mogelijke gebeurtenissen in deze wereld, heeft de kwestie van de grote Galileeër
geenszins eenzijdig beschouwd en heeft met zijn bekende scherpzinnige geest de
juiste kern in deze uitzonderlijke zaak gevonden; daarom zou het werkelijk het
beste zijn, als wij zonder meer doen wat hij ons als vriend heeft aangeraden!
[12] In onze tempel valt nu werkelijk weinig meer te halen! De materiële winst
is voor het grootste deel zo goed als verdwenen, voor onze zielen echter zijn er
in de tempel alleen maar steeds grotere verliezen, maar nooit meer winst;
daarom zouden wij er heel verstandig aan doen, als wij ons op onze hoge leeftijd
eens eindelijk ervan op de hoogte zouden stellen, hoe het er na onze lichamelijke
dood, die bij ons zeker niet al te lang op zich zal laten wachten, met onze zielen
zal uitzien. Ik zou me nu direct volledig vrij maken van de tempel, als jullie het
ook allemaal zouden doen!
[13] Maar één ding zou ik van tevoren nog als een gemakkelijk te vervullen
voorwaarde willen stellen, en dat is het volgende: ik zou nu graag nog een keer
met de jongeman willen spreken, die vriend Lazarus ons zojuist als een
aartsengel heeft aangeduid. Zeg mij, vriend Lazarus, zou dat misschien mogelijk
zijn?'
[14] Lazarus zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat! Ik hoef hem maar te roepen,
dan zal hij zich op hetzelfde moment hier bevinden.”
[15] De tweede spreker zei: 'Alsjeblieft, vriend, doe dat; want ik brand van
verlangen om deze aartsengel mens te zien en te spreken.’
10 Rafaël maakt zich bekend
[1] Meteen daarna riep Lazarus, volgens de instructie die Ik hem al in de grote
eetzaal had gegeven, Rafaël, en op hetzelfde ogenblik was deze reeds in de
kleine eetzaal, waar de Farizeeën zich met Lazarus bevonden.
[2] Toen Rafaël zo plotseling voor de Farizeeën stond, verbaasden ze zich
erover, hoe hij er op de oproep van Lazarus zo snel had kunnen zijn.
[3] Toen Rafaël tot grote verbazing van allen daar nu voor de Farizeeën stond en
zij hem met zeer betekenisvolle blikken onderzoekend bekeken, zei de tweede
spreker, huiverend van een heimelijk diep ontzag: 'Zeg ons, geheimzinnige
jongeman: is het inderdaad zoals onze vriend Lazarus ons daarstraks gezegd
heeft?'
[4] Rafaël zei: 'Waarom twijfelen jullie daaraan? Hebben jullie zojuist dan niet
zelf ondervonden, dat een mens van mijn leeftijd onmogelijk mijn vermogens
kan bezitten? Ja, ik zeg jullie: zoals Lazarus het jullie nu iets te vroeg heeft
onthuld, precies zo is het ook! Ik ben niet zoals jullie een aards mens, maar ik
ben werkelijk een bode van de Heer! Mijn naam is Henoch; nu heet ik echter
Rafaël omdat ik op deze wereld, toen ik in de oertijd als aards mens het vlees
droeg, niet de dood van het lichaam heb ervaren, evenmin als de profeet Elia.
Want God de Heer heeft mij in één ogenblik veranderd. Maar die genade heeft
de Heer niet alleen aan mij bewezen, maar ook aan anderen, die Hem boven
alles liefhadden.
[5] Maar jullie zijn steeds vol ongeloof geweest en zijn dat ook nu des te meer!
Maar een dergelijke twijfelzucht strekt jullie niet tot eer! Wanneer jullie niet vrij
geloven, zal ook geen uiterlijke of innerlijke macht jullie daartoe dwingen; want
jullie wil moet volledig vrij zijn, omdat zonder de vrije wil, zoals vriend Lazarus
dat al uitgelegd heeft, jullie geen mensen maar puur stompzinnige dieren zouden
zijn, lijkend op de apen in de wouden van Afrika
[6] Ik zeg jullie nu: wie de vergankelijkheid van deze wereld en haar
nietszeggende slechte ambten met hun beklagenswaardige aanzien nu nog meer
kan waarderen en liefhebben dan de Heer, die nu lichamelijk onder de mensen
verblijft en wij, Zijn hemeldienaren, met Hem, die is met al zijn wereldse
verstand een grote dwaas en is de Heer niet waard, en Zijn hulp zal hem niet ten
deel vallen. Wie de Heer herkend heeft en Hem niet zoekt, die zal ook door de
Heer niet gezocht worden met Zijn genade!'
[7] De tweede spreker, die zich aan de mooie gestalte van Rafaël niet genoeg
kon verlustigen, zei: 'Ja, ja, jij bent werkelijk een aartsengel! Ik geloof nu alles
en nu is het grote verlangen in mij opgekomen om met de zeer verheven
Galileeër samen te komen, voor Hem neer te knielen en Hem om vergeving te
vragen voor alle grote zonden, die ik op deze wereld al begaan heb!'
[8] Dat zeiden daarop ook de andere negen Farizeeën en schriftgeleerden.
[9] En Rafaël zei: 'Nu goed dan, dan kunnen jullie je in de ochtend weer naar de
tempel begeven! Als jullie ambtsgenoten, die nu bijna zonder uitzondering
boosaardige en duistere lieden zijn, vragen wat jullie te weten zijn gekomen, dan
antwoorden jullie: 'Wij hebben ijverig gezocht en hebben nuttige dingen
vernomen. Maar wij vinden het nodig om het onderzoek voor ons heil nog
verder voort te zetten om alles wat nodig is, te weten te komen en zo goed
mogelijk mee te delen. Daarom zullen wij ook vandaag het onderzoek
voortzetten en pas weer in de raad verschijnen, wanneer wij alles vernomen
hebben!’
[10] Wanneer jullie dat zeggen zal men je graag laten gaan. Vervolgens komen
jullie naar Bethanië en maken jullie je nergens meer zorgen om! Want voor al
het andere zal door mij volgens de almachtige wil van de Heer wel gezorgd
worden. Zeg echter niets over al het andere dat jullie hier gehoord hebben! Doe,
zoals ik het jullie nu gezegd heb!'
[11] Daarop verdween Rafaël, en ook Lazarus nam afscheid van de
tempeldienaren.
[12] De tempeldienaren spraken nu nog tot na middernacht met elkaar over wat
ze beleefd en gehoord hadden, en sliepen daarbij in op de goede ruststoelen.
11 De Heer prijst Lazarus
[1] Ik zei echter tegen Lazarus, die nu weer bij ons teruggekeerd was: 'Mijn
zoon, Mijn vriend en Mijn broeder! Jij hebt je huidige taak tot Mijn volste
tevredenheid volbracht; want nu zijn de laatsten van de nog helder denkende
tempeldienaren gewonnen, en dat is goed voor Mijn zaak. Want de Hoge Raad
berustte hoofdzakelijk op dezen, die nu gewonnen zijn; zij hebben namelijk
kennis en ervaring en kunnen goed spreken. Wat er nu nog in de tempel huist en
regeert, ook al is het in een groot aantal, is volslagen blind, dom en slecht.
[2] Maar dezen, die nu gewonnen zijn moeten niettemin bij de tempel blijven,
evenals onze Nikodemus en Jozef van Arimatea. Want als zij de tempel
helemaal zouden verlaten, zouden de anderen vol bitter misnoegen zo beginnen
te razen en te tieren, dat de Romeinen nog voortijdig naar de wapens moeten
grijpen en volk en land te gronde zouden richten. Als deze oudsten echter
blijven, dan kunnen ze ten gunste van ons nog veel verhinderen en matigend
inwerken op de grimmigheid van de anderen. Maar toch is het goed dat ze
morgen onder een slim voorwendsel naar Bethanië komen en dat ook hun
aanzienlijke aardse schatten in de kluis van Lazarus gaan; want daardoor zijn de
tien mannen niet meer aan de tempel gebonden en zijn vrij om te gaan wanneer
ze willen en zo lang weg te blijven als ze willen, terwijl zij toch leden van de
tempel blijven en hun plaatsen niet door slechte huichelaars bezet worden.
[3] De reden die ze zullen aangeven, waarom ze voor langere tijd van de Raad
en de tempel weg zullen blijven, is heel goed; want de tempeldienaren die al hun
kwade vertrouwen in deze tien stellen, denken dat ze erop uit gaan om Mij
ergens gevangen te nemen. Maar daarin zullen ze zich erg vergissen! De tien
zullen er weliswaar op uit gaan om een nader onderzoek naar Mij in te stellen,
echter niet ten gunste van de tempel, maar ten gunste van hun zielen.
[4] Daarom is dit vandaag een laatste en goede vangst uit de tempel; want de
tien waren nog de laatste groene twijgen aan de oude, reeds geheel verdorde en
morsdode boom van de tempel. Wanneer ze als nog bruikbare enten op een
jonge en verse stam gezet worden, kunnen ze binnenkort nog heel veel goede
vruchten tevoorschijn brengen.
[5] Eén ding wil Ik vandaag nog voor hen doen, en dat bestaat daaruit dat alle
tien een voor hen zeer gedenkwaardige droom zullen hebben. Die zal hun
morgen en nog lang daarna veel gespreksstof geven en hen tot nadenken
stemmen. Waaruit die droom zal bestaan, zullen ze jullie morgen in Bethanië
met al hun welsprekendheid wel vertellen.
[6] Nu zullen we echter aan ons avondmaal beginnen; want Ik.moest jullie
immers eerst alles woord voor woord meedelen, wat er buiten met de
tempeldienaren gebeurd en besproken is. En dus, Mijn vriend Lazarus, kun je nu
de welbereide vissen, goed brood en nog meer goede wijn op tafel laten zetten!
Want gedurende deze nacht, die voor jullie allemaal een zeer gedenkwaardige
zal zijn, zullen wij ons niet aan de slaap wijden, maar wakker blijven en daarbij
nog heel veel meemaken. Doe daarom nu, vriend, wat Ik je gezegd heb!'
[7] Daarop ging Lazarus direct met Rafaël naar buiten, en in enkele ogenblikken
was er voor alles uitstekend gezorgd. Wij aten en dronken nu heel welgemoed
en bespraken daarbij veel, wat tot nut van de mensen dient, en ook wat de
Farizeeën onder elkaar hadden besproken en wat zij overeengekomen waren.
[8] In het bijzonder beleefden de Romeinen, Nikodemus en Jozef van Arimatea
er grote vreugde aan, dat de tien ergste Farizeeën, die in de Hoge Raad steeds
onbuigzaam tegen Mij ten strijde getrokken waren, zich nu toch tot andere
gedachten hadden laten brengen.
[9] Ik zei: 'Daardoor is weliswaar een grote overwinning voor de goede zaak van
het leven bevochten, maar de hel is daarom nog voortdurend uitermate
werkzaam, en de vorst van leugen en duisternis is nu actiever dan voorheen om
het zaaisel van het nieuwe leven uit Mij te gronde te richten, en voordat er van
nu af een jaar verlopen zal zijn, zullen jullie de kwade vruchten van zijn
activiteiten al heel goed waarnemen!'
12 Over de materie en het gevaar ervan
[1] Nu zei Agricola enigszins opgewonden: 'Maar, Heer en Meester, U bent toch
oneindig wijs en bent vervuld van een almachtige wil; en ook staan U talloze
legioenen van de machtigste engelen, zoals Rafaël er een is, ter beschikking; ook
wij Romeinen willen in werelds opzicht voor het welslagen van de goede zaak
ten strijde trekken tegen de macht van alle duivels en wij willen in hart en mond
de leuze voeren: 'Eerder zal de hele aarde in loze brokstukken uiteenvallen, dan
dat er ook maar één haaltje vernietigd zou worden van de waarheid en
gerechtigheid van wat Uw leer ons verkondigd heeft!’
[2] U alleen bent echter meer dan almachtig genoeg en hebt de hulp van Uw
talloos vele engelen niet nodig en nog minder die van onze Romeinse legers;
dan is het voor U toch heel gemakkelijk om de heimelijk tegen U werkende
vorst van leugen en duisternis voor eeuwig zijn boosaardige praktijken af te
leren! Wat doen wij mensen namelijk met een totaal onverbeterlijke misdadiger?
Als terechte straf werpen wij hem in een zogenaamde eeuwig gevangenis, of wij
brengen hem volgens de wet ter dood! Want een mens, die eenmaal een
volmaakte duivel is geworden, kan veel beter van de aarde verdwijnen, dan dat
hij voortleeft tot groot onheil van andere, betere medemensen. Doet U, o Heer
en Meester, ook zo met de vorst van de leugen en de kwade levensduisternis,
dan zal er rust en orde en waarheid, liefde en gerechtigheid op aarde heersen
onder de mensen!'
[3] Ik zei: 'Dat kun jij gemakkelijk zeggen, omdat je nu nog niet begrijpt en
inziet, wat eigenlijk onder de hel en de vorst van de leugen en de duisternis
verstaan moet worden.
[4] Je hebt gelijk, als je zegt dat Ik zeker de macht heb om de hel en haar vorst
met al zijn duivels te vernietigen; maar als Ik dat doe, dan heb jij geen aarde
meer onder je voeten, geen zon, geen maan en ook geen sterren meer! Want de
hele materiële schepping is immers een voortdurend gericht volgens de
onwrikbare orde van Mijn wil en Mijn wijsheid. Dit moet er zijn en bestaan,
opdat de zielen van de mensen op de harde bodem van het gericht de vrijheid en
de volle zelfstandigheid van het eeuwige, onverwoestbare leven kunnen
verwerven.
[5] Als Ik jouw raad zou opvolgen en de hele materiële schepping zou oplossen,
zou Ik immers tegelijkertijd ook de lichamen van alle mensen moeten verdelgen.
Het lichaam is evenwel een noodzakelijk instrument van de ziel, en alleen met
behulp van dit instrument kan de ziel, volgens Mijn hoogste wijsheid en diepste
inzicht, het eeuwige leven bevechten en verwerven.
[6] Hoewel echter het lichaam absoluut noodzakelijk is voor de ziel om het
eeuwige leven te verkrijgen, kan het echter ook gemakkelijk het grootste onheil
voor de ziel zijn; want wanneer zij zich door de noodzakelijke prikkels van haar
vlees laat verblinden, daaraan toegeeft en zich met al haar liefde en met haar
hele denken en willen daar helemaal aan overgeeft, dan is zij onder het gericht
van haar eigen vorst van leugen en duisternis gekomen, waaruit zij heel moeilijk
te verlossen zal zijn.
[7] En kijk: wat jouw lichaam voor je ziel is, dat is de aarde voor het hele
menselijke geslacht! Wie zich al te zeer door de glans van haar schatten laat
verblinden en gevangennemen, die komt ook uit eigen vrije wil in het gericht en
de materiële dood daarvan, waaruit hij zich nog veel moeilijker zal bevrijden.
[8] Omdat de mensen nu echter in staat zijn steeds meer en meer kostbare
schatten aan de aarde te ontlokken, om daarmee hun vlees de grootst mogelijke
welvaart, behaaglijkheid en wellust te verschaffen, ligt daarin nu juist de sterk
verhoogde activiteit van de vorst van de hel, welke op zichzelf het eeuwige
gericht is en zodoende de dood van de materie en de daarmee gepaard gaande
dood van die zielen, die zich om de eerder genoemde redenen door haar hebben
laten vangen.
[9] Met wat voor almacht en wijsheid wil je daartegen strijden, wil het voor
eeuwig doeltreffend zijn? Ik zeg jou en jullie allemaal: met geen andere dan met
de waarheid, die Ik jullie geleerd heb, en met de macht van de uiterste
zelfverloochening en de ware en volle deemoed van het hart!
[10] Wil alleen maar datgene wat jij als waar erkent, en handel daar ook naar
overeenkomstig de waarheid en niet om de een of andere wereldse reden voor de
schijn, zoals de tempeldienaren doen en ook veel heidenen, dan heb je daardoor
de hele hel en haar vorst in jezelf overwonnen! Alle boze geesten, die in alle
materie aanwezig zijn, zullen je niet meer kunnen deren, en al zouden ze ook in
een eindeloos groot aantal uit de materie van de gehele grote scheppingsmens op
je af komen, dan zouden ze niettemin voor jou moeten vluchten als los kaf en als
woestijnzand voor de machtige stormwind.
[11] Maar wanneer de schatten van de aarde je gevangen houden, zodat je om ze
in bezit te krijgen, ook de onderkende waarheid zou verloochenen, dan ben je in
je ziel al overwonnen door de macht van de hel en haar vorst, die de naam
draagt van leugen en duisternis, gericht, vernietiging en dood.
[12] Kijk naar onze zeven Egyptenaren! Zij kennen alle grote schatten die in het
inwendige van de aarde verborgen zijn, en zouden zich die ook in grote
hoeveelheden ten nutte kunnen maken; maar dat verachten zij, en leven liever
heel eenvoudig en zoeken alleen de schatten van de geest. Daardoor hebben zij
ook nog de ware, oermenselijke eigenschappen behouden, waardoor zij ware
heersers en gebieders over de hele natuur zijn, wat zeker niet het geval zou zijn,
wanneer zij zich ooit op de een of andere manier door de verlokkingen van de
natuur hadden laten vangen.
[13] Wanneer een huisvader en heer des huizes de juiste en goede orde in zijn
huis wil bewaren, moet hij niet gemeenzaam worden met zijn personeel en
steeds toegeven aan hun velerlei zwakheden. Want als hij dat doet, wordt hij een
gevangene van zijn onbetrouwbare huispersoneel, en wanneer hij dan tegen de
een of tegen de ander zegt: 'Doe dit! ' of 'Doe dat! ' -zullen dan zijn dienaren, die
macht over hem hebben gekregen, nog wel gehoorzamen? O nee, ze zullen hem
alleen maar bespotten en uitlachen!
[14] Datzelfde zou het geval zijn met een veldheer, die zich ondergeschikt zou
maken aan zijn soldaten, die hun kracht en hun moed alleen aan de veldheer te
danken hebben. Als de vijand zou komen en hij zou de soldaten bevelen om de
machtig dreigende vijand aan te vallen en te verslaan, zouden de soldaten de
zwak geworden veldheer dan wel gehoorzamen? O nee, ze zouden
tegenstribbelen en zeggen: 'Hoe wil jij, zwakkeling, ons bevelen? Je hebt
immers nooit de moed en de wil gehad om ons serieus in het gebruik van de
wapens te laten oefenen, en je hebt alleen maar met ons omgebeuzeld als een
speelkameraad. Hoe kun jij ons nu tegen de vijand aanvoeren? Jij bent nooit
onze meester geweest, maar wij die van jou! Hoe kun je nu ineens proberen om
ons, die vanouds meester over jou zijn, de baas te worden?'
[15] Kijk, zo vergaat het ook ieder mens, die niet vanaf het allereerste begin
door zijn ouders en leraren streng aangemaand wordt om zichzelf te
verloochenen in alle mogelijke vleselijke verlangens, opdat deze niet heer en
meester over zijn ziel worden! Want als die eenmaal de ziel boven het hoofd
gegroeid zijn, dan heeft deze er vervolgens een zware dobber aan om over al die
begeerten en verleidingen van haar vlees te gebieden, omdat ze immers in haar
vlees zwak en toegeeflijk en onvast is geworden.
[16] Wordt een ziel echter reeds vanaf de jeugd volgens de waarheid van het
heldere verstand zodanig geleid en geoefend, dat zij haar vlees steeds meer
onder controle heeft en het dan ook niet méér toestaat dan wat het van nature
volgens Mijn ordening toekomt, dan wordt zo'n ziel vanzelfsprekend ook
onverschillig voor de hele wereld met al haar schatten en haar andere
bekoringen. En daardoor is de ziel die op die wijze zuiver in de geest sterk is
geworden dan ook niet alleen maar heer over de verlangens van haar lichaam,
maar ook heer over de hele natuur van de wereld en derhalve ook heer over de
hele hel en haar vorst van leugen en duisternis.
[17] Nu weten jullie, wie en wat de hel en de vorst van de leugen en de
duisternis eigenlijk is, en hoe hij bestreden en zeker overwonnen kan worden.
Handel dan ook zo, dan zullen jullie, mensen op deze aarde, zijn rijk spoedig en
gemakkelijk volledig vernietigd hebben, en zullen jullie ware heren over de hele
aarde en haar natuur en ook over jullie eigen natuur zijn!’
13 De opvattingen van Agricola over de toekomst
van de leer van de Heer
[1] Hierop zei Agricola: 'Heer en Meester, U hebt mij weer een nieuwe en
buitengewoon belangrijke waarheid onthuld, en ik zie duidelijk in dat het zo
moet zijn. Maar hoe is het bijna overal gesteld met de opvoeding van de mens
van kindsbeen af? Men weet immers niet eens, hoe en waar men bij het
opvoeden van kinderen moet beginnen en eindigen!
[2] Zo krijgen bijvoorbeeld rijke ouders een kind. Ze hebben er een ware
apenliefde voor en staan het alles toe wat ze maar in, zijn ogen lezen en
vertroetelen het dikwijls op een onuitstaanbare mallier. Zelf durven zij zo'n kind
voor zijn vele ondeugden niet te bestraffen, al is het maar met een paar ernstige
woorden, en als later een leraar dat misschien doet, dan heeft hij het kind en de
ouders tot zijn vijanden en vervolgers gemaakt; reeds de oude Romeinen zeiden:
'Wie door de goden wordt gehaat, wordt door hen tot onderwijzer gemaakt!'
Welnu, de ouders zijn blinde dwazen, en de onderwijzer moet dwaas zijn, als hij
wil leven. Hoe moeten zulke kinderen dan een juiste opvoeding krijgen?
[3] Bij een opvoeding zoals die nu in de wereld van de grote heren algemeen in
zwang is, moet ieder mens en de hele mensheld wel zo krachteloos worden, dat
men op geen enkele wijze te weten kan komen hoe de eigenlijke, ware mens
eruit moet zien en hoe hij moet zijn! En ik moet hier openlijk verklaren, dat er
op deze aarde nog heel veel stormen over de velden en zeeën zullen razen,
voordat de mensheid weer terug zal komen in de grootse en ware positie,
vanwaar ze in het oerbegin is uitgegaan.
[4] Er zouden goede scholen opgericht moeten worden, niet alleen voor kinderen
maar ook voor de blinde ouders, waarin ze allemaal de grote waarheden zouden
moeten leren die iedereen moet weten om er naar te kunnen handelen en zo een
waar mens te kunnen worden.
[5] Maar waar moet men voor zo talloos vele mensen de juiste leraren vandaan
halen? U, Heer en Meester, hebt weliswaar al een grote groep leerlingen
gevormd, die weten wat er voor nodig is om een waar mens volgens Uw orde te
worden; maar wat is hun aantal, vergeleken bij het nagenoeg eindeloos grote
aantal mensen op de hele aarde? En daar komt nog bij de grote ruwheid en
algehele verwildering van mensen en volkeren op aarde en de starheid waarmee
ze geworteld zijn in hun zeden en gewoonten, en ook hun verschillende talen!
[6] Hoe kan een mens nu tegen al deze kolossale belemmeringen strijden en hoe
kan hij ze overwinnen? U bent toch de Heer Zelf en alles gehoorzaamt aan Uw
wil, en niettemin stoot U Zelf hier in deze landen met beschaving op
onoverkomelijke hindernissen. Op welke hindernissen zullen de weinige
leerlingen dan wel niet stoten?
[7] Ja, het zou goed zijn als men Uw goddelijke leer in één nacht in het hart van
alle mensen zou kunnen leggen, samen met de ijver om ernaar te handelen!
Maar dat is Uw bedoeling niet, omdat ieder mens zich dat allemaal alleen door
onderricht van buitenaf eigen moet maken en vervolgens de ernstige wil moet
opvatten om ernaar te handelen. Maar op die manier zal het met de mensheid
zeker maar heel langzaam voorwaarts gaan, en het is totaal niet te overzien hoe
lang het zal duren eer alle mensen op aarde Uw leer hebben leren kennen, en zo
zal het zuivere levenslicht van Uw leer altijd het eigendom van maar weinig
mensen zijn, en je kunt je zelfs afvragen hoe lang het helemaal zuiver zal
blijven!
[8] Want zolang de mensen niet volledig doordrongen zijn van de waarheid van
Uw leer, zullen ze daarnaast toch steeds aan hun wereldse genoegens blijven
vasthouden, hetzij meer, hetzij minder, wat uiteindelijk hetzelfde is. Van Uw
leer zullen zij door middel van vele toevoegingen weldra een aardse bron van
inkomsten maken, en dan zal het er met Uw latere leerlingen in geen
enkelopzicht beter voorstaan dan nu met de vele joden en heidenen, en de ware
zegen en de levende vrucht van Uw leer zal ver van de mensen afstaan. Ik ben
weliswaar geen profeet; maar dit zegt mij mijn tamelijk heldere vermogen om te
oordelen, dat ik verkregen heb door mijn vele ervaringen, en ik geloof dat ik in
deze aangelegenheid een heel waar oordeel heb uitgesproken.’
14 De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer
[1] Daarop zei Ik: 'Dat heb je zeker wel, en Ik weet ook dat het grotendeels zo
zal gaan, maar het maakt niettemin in het geheel niets uit, want in Mijn
schepping is er voor de zielen nog een groot aantal schoolgebouwen. Wie het in
Jeruzalem niet leert, zal elders onderwezen worden!
[2] Ja, Ik weet en zie, hoe na Mij een groot aantal valse leraren zal opstaan en tot
de mensen zal zeggen: 'Zie, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!' Maar Ik zeg jullie
nu, en zeggen jullie het tegen jullie naasten en kinderen, dat men zulke valse
leraren niet moet geloven, want ze zullen gemakkelijk te herkennen zijn aan hun
werken!
[3] Hoedanig echter een echte leerling van Mij volgens Mijn woord moet zijn,
heb je gisteren in Emmaüs op de berg van Nikodemus gehoord, toen Ik de
zeventig leerlingen uitzond om Mijn leer te verbreiden.
[4] Wanneer je dus leraren zult aantreffen, die op die wijze volgens Mijn wil de
leer van de komst van het rijk Gods onder de mensen zullen verbreiden, kun jij
en iedereen hen als echte en volledig waarachtige leraren beschouwen; waar
echter leraren, weliswaar in Mijn naam, uit Mijn leer munt willen slaan, en het
hun te doen is om geld en andere schatten, houd hen dan voor valse en nooit
door Mij geroepen verbreiders van Mijn leer! Want Mijn ware leerlingen en
verbreiders van Mijn zuivere leer zullen in aards opzicht steeds arm zijn, net als
Ik, maar daarom in geestelijk opzicht meer dan rijk; want zij zullen het niet
nodig hebben om zich Mijn leer en Mijn woorden door tijdrovend leren van een
voorganger eigen te maken, maar Ik zal Mijn leer en Mijn wil in hun hart en in
hun mond leggen.
[5] Maar de valse leerlingen zullen door het langdurig bestuderen van hun
eveneens valse leerstellingen, zich allerlei teksten, woorden en spreuken eigen
moeten maken en worden pas wanneer ze alles moeizaam geleerd hebben, door
hun opgeblazen en praalzieke leraren en leiders onder allerlei loze en blinde
ceremoniën tot leerlingen gewijd, zoals dat nu ook in de tempel gebeurt bij de
Farizeeën, schriftgeleerden en oudsten en ook bij jullie, heidenen, waar de
priesterstand een heuse kaste vormt die van vader op zoon overgaat, en waarin
iemand uit het volk alleen maar opgenomen wordt, wanneer de een of andere
priester geen kinderen heeft, en zelfs dan alleen maar als een kind, dat daarna
pas tot priester wordt opgevoed.
[6] Hoe derhalve een ware door Mij geroepen leraar en verbreider van Mijn
zuivere leer te onderscheiden zal zijn van een valse, dat heb Ik jullie allemaal nu
helder uiteengezet, en iedereen zal zich dus gemakkelijk voor de valse leraren en
profeten kunnen hoeden; wie hen echter zal aanhangen en hun geloof zal
schenken, hen zal eren en hun ook nog in alles behulpzaam zal zijn, die zal het
alleen aan zichzelf te wijten hebben als hij vervolgens door hen verslonden
wordt.
[7] Ja, het zal zelfs gebeuren dat de valse profeten zich op gouden tronen zullen
verheffen en de ware door Mij uitverkorenen en geroepenen in allerijl zullen
vervolgen. Wanneer dat echter zal plaatsvinden, dan zal ook hun gericht en hun
einde over hen komen, en Mijn leer zal desondanks voortbestaan onder de
mensen op aarde; maar zij zal steeds alleen als een vrij bezit onder de mensen in
stilte glanzen, stralen en troosten, nooit echter als een heerseres op een
heerserstroon met kroon, staf en scepter over hele volkeren gebieden.
[8] Waar dat in Mijn naam het geval zal zijn, ben Ikzelf ver te zoeken, en in
plaats van Mijn liefde zullen hebzucht, gierigheid, afgunst en vervolging van
allerlei aard onder de mensen huishouden, en het ene bedrog zal het andere de
hand reiken. Wanneer jullie zulke vruchten onder de mensen zullen zien, zullen
jullie wel gewaarworden wat voor mentaliteit die profeten hebben die op de
tronen heersen en van wie hun valse leren afkomstig zijn!
[9] Als je echter altijd het juiste en ware zult kunnen hebben, wanneer je er maar
een verlangen naar hebt, zul je je hart toch niet naar het valse toekeren? En zo
weten jullie nu, dat ondanks alle valse profeten en leraren die later opstaan, Mijn
zuivere leer in stilte en zonder pralend vertoon tot aan het einde der tijden onder
de mensen zal voortbestaan.
[10] Dat deze leer van Mij echter pas langzaamaan onder alle volkeren van de
aarde verbreid wordt, daarvan heb Ik jullie de redenen al meer dan eens
duidelijk laten zien; want Ik weet immers het beste, wanneer een volk rijp is om
Mijn leer aan te nemen!
[11] Wat er echter voor een snelle verbreiding van Mijn leer op alle ook maar
enigszins rijpe plaatsen op aarde kon gebeuren, dat is ook gebeurd en er zal
weldra nog veel meer gebeuren; en daarom kunnen wij dit onderwerp nu ook
zonder verdere opmerkingen laten rusten, aangezien wij nog veel belangrijkere
dingen te bespreken hebben.'
[12] Nu zei Agricola weer: 'Dat zal ongetwijfeld zo zijn, want U alleen weet het
beste wat er op deze ellendige aarde nog allemaal moet gebeuren; maar iemand
als wij, die geen blik in de toekomst kan werpen en niet kan zien hoe de dingen
zich zullen ontwikkelen, aan wie U alleen maar vergund heeft om zijn aardse
leven ter beproeving van de vrije wil volgens Uw leer zo goed mogelijk te
doorstaan, en die daarbij nog heel veel hindernissen op de weg van het licht
geplaatst ziet, die wordt ondanks alles zo zeer met zorg vervuld dat hij zich
afvraagt: 'Wat zal er mettertijd van dat alles worden?'
[13] Zal Uw nu zo heilig zuivere leer tot alle mensen komen, en wanneer? Of zal
ze steeds alleen maar een exclusief bezit van weinig uitverkorenen blijven?
Volgens de nu door U gesproken woorden schijnt het laatste het geval te zijn!
Nu ja, ook goed; want wat voor U, o Heer en Meester, juist is dat moet ook voor
ons mensen juist zijn, aangezien wij het zonder U met kunnen veranderen; maar
omdat het U behaagd heeft om ons mensen, Uw schepselen, behalve de vrije wil
ook een even vrij verstand te geven, hebt u ons daardoor ook een vrij oordeel
verleend, en zodoende heb ik dan ook gesproken, zoals ik gesproken heb!
[14] Maar ik heb uit Uw weerwoord begrepen dat U toch wel heel buitengewone
plannen en bedoelingen met de mensen hebt, anders zou U niet toelaten, dat er
behalve de zuivere leer die U nu heeft gegeven en behalve Uw goed onderwezen
leerlingen nog andere, valse opstaan en de mensen weer opnieuw misleid
worden en in goddeloze duisternis geraken; zo kan ik evenwel niet meer verder
spreken en zal ik mij nu weer helemaal op het luisteren toeleggen.’
[15] Ik zei: 'Vriend, daar zul je goed aan doen! Het is beter te luisteren dan te
prediken, zolang men de juiste reden daarvoor nog veel te weinig kent.
[16] Geloof Mij: werelden scheppen is gemakkelijk; maar vrije mensen tot leven
te roepen en hen zichzelf te laten vervolmaken, waarbij de goddelijke almacht
krachtens de orde van haar liefde en wijsheid moet zwijgen en toezien, dat blijft
uiteindelijk ook voor Mij een zaak, die niet gemakkelijk is! Daarbij helpt Mij
alleen Mijn onbegrensde geduld en overgrote zachtmoedigheid.
[17] Daarom moeten de mensen door hun hoogsteigen geloof en daden in
allerlei goede en slechte situaties geplaatst worden, zodat ze dan door de
gevolgen van hun geloof en hun handelen verstandig worden en tenslotte uit
eigen wil het juiste licht gaan te zoeken.
[18] Zoals alle schepselen op deze aarde zich materieel ontwikkelen tussen dag
en nacht en tussen zomer en winter, zo doet de mens dat ook geestelijk.
[19] Toen de oermensen van deze aarde geestelijk in het heldere daglicht
wandelden, was het licht hun tenslotte gewoonweg tot een last geworden; toen
echter daarna de geestelijke nacht bij hen zijn intrede deed, begonnen ze pas de
waarde van de geestelijke dag te begrijpen en naar waarde te schatten, en de
beteren zochten angstvallig het verloren paradijs.
[20] Vervolgens werd het weer weinigen gegeven de geestelijke dag te vinden,
en velen renden naar de gelukkigen die de geestelijke dag hadden
teruggevonden en lieten zich naar het licht leiden. Maar ook velen, verblind door
de wereld, begrepen niet meer wat een geestelijke dag is en bleven in hun nacht,
daartoe genoodzaakt door hun eigen traagheid. Dezen genoten dan ook niets van
het geluk van een geestelijke dag en bevonden zich in grote nood; die nood was
evenwel een goede bewaker voor de gelukkigen, omdat ze wel zagen welke
vruchten de mens plukt van zijn geestelijke nacht.
[21] Kijk, zo gebeurt het dan, dat zich naast de verlichten ook steeds niet
verlichten zullen bevinden en zullen voortplanten! Maar daarom zal het aan
waarlijk verlichte mensen op deze aarde nooit ontbreken, en hun zal steeds de
gelegenheid geboden worden om de niet verlichten te verlichten met hun ware
levenslicht; en het loon van de verlichten, die dat in Mijn naam zullen doen, zal
later groot zijn in Mijn rijk!
[22] Zelf verlicht zijn door Mijn genade is een groots en onschatbaar geluk voor
de mens; maar nog duizendmaal waardevoller is het om met zijn levenslicht ook
anderen te verlichten die in de duisternis wandelen, dat wil zeggen, wanneer ze
het licht willen aannemen. Maar dat zij jullie ook steeds weer opnieuw gezegd:
dat jullie de parels van Mijn leer niet voor zwijnen van mensen moeten werpen!
Want de mens die eenmaal een echt zwijn is geworden, die blijft ook een zwijn!
Want ook al luistert zo'n mens op een goed moment met welgevallen naar een
waar en goed woord en neemt hij het ook op, dan gaat hij toch bij de
eerstvolgende gelegenheid naar zijn oude poel terug en springt er met
welbehagen in, en blijft nog steeds een zwijn. Aan zulke mensen valt dus geen
evangelie te verkondigen, en voor dergelijke mensen heb Ik een ander evangelie,
dat hun eigen natuur hun zal verkondigen onder veel pijn, gehuil en
tandengeknars!
[23] En nu hebben wij weer een belangrijk punt besproken en kunnen we
getroost op iets heel anders overgaan. Wie van jullie nog twijfelt over het een of
ander, laat die opstaan en spreken; want Ik wil dat jullie morgen goed verlicht
deze Olijfberg met Mij zullen verlaten! Daarom staat het nu ieder van jullie vrij
om te spreken, zoals zijn verstand hem ingeeft.’
[24] Daarop zeiden de meesten: 'Heer, wij twijfelen helemaal niet meer en zijn
daar heel gelukkig mee!'
15 De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde
De gebreken van de ouderdom
[1] Maar één van de Indische magiërs, die ook nog bij ons waren, zei: 'Grote
Heer en Meester, ik heb nog veel dingen, waarbij een helderder licht mij niet
zou schaden! Wanneer ik U dus iets zou vragen, zou U mij dan wel een
antwoord waardig achten?'
[2] Ik zei: 'Jij bent evenzeer een mens als ieder ander, en dat is genoeg! Vraag
maar, watje wilt, dan zal Ik je antwoord geven!'
[3] Hierop dacht de magiër er even over na of de vraag wellicht niet te onnozel
en gewoon was; maar hij vermande zich spoedig en zei: 'Heer, er is iets wat ik
volgens de ervaringen die ik op deze aarde heb opgedaan eigenlijk niet goed
vind voor het voortbestaan van de mensen! Wanneer U dat niet verandert en op
een of andere manier verbetert, zal dat met het voortbestaan van de mensen in de
loop van de tijd beslist moeilijkheden geven.
[4] Kijk, mensen en dieren vermenigvuldigen zich van dag tot dag en hebben
ook steeds meer voedsel nodig; maar de bodem van de aarde wordt nergens
uitgebreid of vergroot! Wanneer dat nog een paar duizend jaar zo doorgaat, zal
het met het voortbestaan van de mensen beslist problemen opleveren. Wat zegt
U, o Heer, over deze mening van mij?'
[5] Ik zei: 'Mijn dierbare vriend, deze zorg had je je om diverse redenen geheel
en al kunnen besparen; want hoeveel mensen het nu bewoonbare deel van de
aarde kan bevatten, is al sinds eeuwige tijden heel goed door Mij berekend.
Wanneer de aarde -wat daarvan tot op heden is drooggelegd om de mensen te
herbergen -zo nog tienduizend jaar voortbestaat en het menselijk geslacht zich
ieder jaar zal verdubbelen of verdrievoudigen, zullen op deze aarde nog tienmaal
zoveel mensen als nu, heel goed kunnen voortbestaan. En als er dan mettertijd
inderdaad zoveel mensen zouden komen, dat de huidige grote, drooggelegde
bodem van de aarde ze niet meer zou kunnen voeden, welnu, dan hebben we nog
een heleboel middelen achter de hand om in één ogenblik voor nog
honderdduizend maal zoveel mensen als er nu op aarde wonen, hele werelddelen
uit de zee omhoog te laten komen! Over dit voor jou zo zorgelijke punt, kun je
dus helemaal gerust zijn!
[6] Er woont nu op aarde zo'n groot aantal mensen, datje geen getal kent, dat
groot genoeg is om dat aantal aan te duiden, en toch zijn er op aarde nog zulke
grote stukken volledig onbewoonde grond, dat duizend jaar nauwelijks
voldoende zou zijn om er doorheen te reizen en ze te bekijken. En toch bezitten
bepaalde rijke mensen grote stukken land voor zichzelf, die werkelijk meer dan
honderdmaal groter zijn dan wat zij voor hun voedsel nodig hebben. Als je
aanneemt dat de aardbodem mettertijd enigszins gelijker verdeeld zal zijn, dan
zullen alle mensen -al waren het er wel honderd keer zoveel als nu -nog genoeg
voedsel en een onderkomen voor hun lichaam vinden, en zeker wanneer ze
volgens Mijn leer zullen leven! Ben je met deze uitleg tevreden?'
[7] De magiër zei: 'Heer en Meester, geheel en al, en het is me nu een stuk
lichter om het hart! Maar ik heb nog iets, waarover ik van U nog een klein beetje
meer licht zou willen hebben dan ik mij tot nu toe in Uw zeer verheven
gezelschap eigen heb kunnen maken. Er is weliswaar al over gesproken en uit
Uw mond zijn ook verklaringen gekomen, die mij veel licht gegeven hebben;
maar iets is mij daarbij nog duister gebleven. Nu ik eenmaal met mijn
metgezellen bij de bron van het licht sta, zou ik ook in alles wat mij nog duister
is, een beetje meer verlicht willen worden.
[8] Kijk, Heer en Meester, het bestaan en leven van een mens is werkelijk groots
en overheerlijk! Hij wordt verwekt, geboren en van dat moment af door zijn
ouders opgevoed tot een mens, die kan denken, spreken en handelen volgens de
denkbeelden die hem door de opvoeding zijn bijgebracht en die hij als denkend
mens zelfheeft ontdekt door middel van zijn denkvermogen en door zijn langs
de weg van ervaring gevormde verstand.
[9] Wanneer dan een mens van goede wil zijn geestelijke krachten onder grote
inspanningen en dikwijls bittere ervaringen op een voor hem zo hoog mogelijk
niveau gebracht heeft, dan beginnen zijn lichamelijke en ook zijn geestelijke
krachten af te nemen, het lichaam wordt moeizaam, oud en gebrekkig, wordt
ziek en sterft dan ook onder meestal grote pijnen en in grote angst en vrees voor
de dood.
[10] Nu weet ik wel uit Uw mond, dat de dood voor de mensen niets
afschrikwekkends zou hebben en ook volledig pijnloos zou zijn, wanneer ze in
de aan hen geopenbaarde orde gebleven waren en volgens deze geleefd en
gehandeld hadden; nu is het echter voor de mensen zeer betreurenswaardig dat
er zo velen buiten hun schuld onmogelijk iets kunnen weten van de in de
oertijden geopenbaarde orde voor het menselijke leven, en daarom genoodzaakt
zijn in een geheel daaraan tegengestelde orde te leven, die buiten hun schuld
ontstaan is; desondanks moeten ze de erge gevolgen ervan net zo goed dragen,
alsof zij die door hun schuld verdiend zouden hebben. Welnu, dat beschouw ik
eerlijk gezegd als een van Uw kant merkwaardige inrichting in het mechanisme
van het menselijke lichaam!
[11] Het is een heel goede wet dat hij die een mens doodt, ook met de dood
bestraft moet worden, als waarschuwend voorbeeld voor anderen die misschien
ook in hun kwade lusten door iemand gehinderd worden. Maar een wet,
waardoor bijvoorbeeld iemand die van het dak is gevallen en door zijn val een
ander mens van het leven heeft beroofd, eveneens met de dood bestraft moet
worden, zou toch wel het meest onrechtvaardige zijn wat er op de wereld
bestaat! En kijk, precies zo komt mij ook de zojuist aangehaalde goddelijke
beschikking voor met betrekking tot de ziekten en de zeer pijnlijke lichamelijke
dood van de meeste mensen; ze ondergaan daardoor een straf, die ze in feite
nooit door schuld verdiend hebben! Dat zou U in het vervolg toch wel iets
anders kunnen inrichten!
[12] Weliswaar zijn het juist de Indiërs, die dikwijls vele jaren lang de ergste
pijnen met grote standvastigheid verdragen, omdat onze geloofsleer hun vertelt,
dat God Zijn grootste behagen schept in hen, die langdurig de ergste pijnen met
het grootste geduld, standvastig verdragen. Maar bij de aanblik van zulk dikwijls
zeer gruwelijk lijden en zulke pijn verzet zich het gemoed van een mensenvriend
die innerlijk onbevangen en vrij van vooroordelen is, en vraagt aan de Schepper
van aarde en mensen: 'Almachtige en wijze God! Kunt U eigenlijk wel behagen
scheppen in de onnoembare kwellingen en pijnen van Uw schepselen? Als de
mensen verdwaasd zijn in hun denken en verstand, hebt U immers toch
middelen genoeg om hen steeds opnieuw te verlichten, zoals U de
eerstgeschapen mensen van deze aarde verlicht hebt!
[13] Waarom laat U toe dat duizenden geslachten eerst duizenden jaren onder de
bitterste kwellingen moeten leven, voordat er maar een vonkje van Uw licht
onder hen wordt uitgestrooid?
[14] Kijk, Heer, dat is een heel belangrijke vraag van ons, zeer geplaagde
mensen, aan U, de Heer en Schepper van aarde en mensen! Geef ons daarover
een waar licht!’
16 Over het incarneren van bewoners van de sterren
[1] Ik zei: 'Vriend, daarover heb Ik jullie een paar dagen geleden een helder licht
gegeven. Wanneer jij dat niet volledig begrepen hebt, kan Ik dat echt niet
helpen! Kijk omhoog naar de sterren! Ik zeg je, dat dat allemaal grote werelden
zijn, waarop ook mensen wonen zoals hier.
[2] Veel van de talloze mensen op die sterren weten door hun engelen dat een
ziel alleen hier op deze aarde het ware kindschap van God kan bereiken, maar
alleen door een zwaar en moeilijk leven in het vlees. Wanneer ze dat willen,
wordt het toegelaten dat hun zielen ook op deze aarde in het vlees verwekt
worden. Zijn ze er echter eenmaal, dan moeten ze ook accepteren dat ze het voor
een korte tijd moeten doormaken, omdat ze daardoor voor eeuwig de triomf van
de volle gelijkenis met God bereiken; en daarvoor kunnen ze zich ook wel iets
laten welgevallen, aangezien Ik uit liefde voor Mijn kinderen Mijzelf vrijwillig
ook heel veel laat welgevallen, en Mij nog iets heel groots en bitters zal moeten
laten welgevallen, tot heil van Mijn kinderen.
[3] Gods rijk kan alleen maar met kracht en grote offers verworven worden!
Bedenk dat wel, en ook datgene wat Ik daar al over gezegd heb! Heb je dat goed
begrepen?'
[4] Daarop zei de magiër: 'Ja, Heer en Meester, ik heb dat nu goed begrepen en
ik herinner me ook weer wat U een paar dagen geleden over dat onderwerp hebt
gezegd. Ik dank U voor alles wat wij nu aan Uw heilige zijde gewonnen hebben
tot eeuwig heil van onze ziel. Wanneer lijden en pijn ons lichaam zullen
teisteren, zullen wij dat ook met alle geduld dragen, uit liefde tot U; want ook
wij kunnen nu niet weten, waartoe wij anders op deze aarde in het vlees zijn
geplaatst, dan dat wij God moeten, willen en ook zullen zoeken en erkennen en
Hem vervolgens boven alles liefhebben, al zijn de omstandigheden nog zo
bitter’
[5] Want het schijnt mij toe dat U juist degenen die U het meest na aan het hart
liggen, altijd meer op de proef stelt dan degenen die door hun doen en laten
verder van Uw hart verwijderd zijn. Want op onze reizen door alle streken. van
de aarde heb ik dikwijls mensen ontmoet, die aan geen enkele god leken te
geloven en hun medemensen vaak slechter behandelden dan wilde dieren,
terwijl ze zelf een onverwoestbare lichamelijke gezondheid bezaten en zwolgen
in een leven van genot. En bovendien stierven ze tenslotte ook nog een pijnloze,
bliksemsnelle dood!
[6] Daarentegen trof ik elders zeer vrome, aan God toegewijde en goede mensen
dikwijls in de grootste ellende aan, die zij geduldig verdroegen, wat mij de
liefderijke zorg van een goede en buitengewoon wijze God en zelfs Diens
bestaan in een zeer twijfelachtig daglicht plaatste.
[7] Nu zijn zulke twijfels bij ons wel geheel en al verdwenen, en wij weten en
beseffen nu waar we aan toe zijn, en in welke verschillende omstandigheden de
mensen op deze aarde hun leven ter beproeving van de vrije wil moeten
doormaken; maar gevoelsmatig moet ik daarbij toch bekennen, dat dit
proefleven van vrijheid een zware opgave is voor de mensen, ook al bereiken ze
door het volbrengen ervan de grootste en eeuwige levenswinst.
[8] Wij mensen konden vóór ons bestaan nooit gewild hebben dat wij zouden
bestaan, maar alleen U kon dat willen, en wij zijn dus Uw werken; en U zorgt,
dat ze volledig datgene kunnen worden waartoe U ze geschapen en bestemd
hebt.
[9] Omdat dat nu eenmaal zo, en niet anders, is en U ons nu Zelf duidelijk de
wegen getoond hebt die wij moeten bewandelen, willen wij dan ook getrouwen
dankbaar afgaan op het doel dat U ons gesteld hebt, en, standvastig en met het
grootst mogelijke geduld en met overgave aan Uw wil, over de doornen gaan die
ons hier en daar in de weg staan. Dat is nu het vaste en ernstige besluit van mij
en ook van mijn metgezellen. U echter , die wij nu erkennen als onze Heer van
het leven, vragen wij om niet te zware proeven en beproevingen over ons te
laten komen op het moment dat wij van deze wereld scheiden, en ook om
genadig en barmhartig te zijn voor alle andere mensen, al naargelang de
verdienste van hun leven!'
[10] Ik zei: 'Waar jullie de Vader om zullen vragen in Mijn naam, zal jullie ook
gegeven worden. Want alleen de Vader is goed en schept geen behagen in het
lijden van de mensen; maar Hij verhindert ook niet dat zulke dingen over de
mensen komen, als ze uit louter liefde voor de wereld de Vader vergeten, geen
geloof hebben en zichzelf begeven in datgene wat hun alle mogelijke
tegenspoed moet bezorgen!
[11] Wandel voortdurend op de wegen die Ik jullie nu getrouw getoond heb, dan
zullen jullie weinig te lijden hebben en zal jullie vertrek van deze wereld
gemakkelijk zijn!
[12] Alleen degenen die uit allerlei gehechtheden aan de wereld hun ziel teveel
in het vlees hebben begraven moeten uiteindelijk meestal bitter lijden; want een
dergelijke ziel moet, om niet volledig te gronde te gaan in haar vlees, met groot
geweld daarvan gescheiden worden, en dit moet in het lichaam dan ook hevige
pijnen teweegbrengen. En dat is ook nog goed voor de ziel, omdat ze door de
pijnen en het lijden gereinigd wordt van haar vleselijke lusten en daardoor aan
gene zijde gemakkelijker zal vorderen en zekerder voorwaarts zal gaan op de
weg van het geestelijke leven. .
[13] Mensen echter die sterk aan de wereld gehecht zijn, die in geen God
geloven, daarbij toch tot op hoge ouderdom een gezond leven genieten en
tenslotte ook een snelle en pijnloze dood sterven, hebben het loon van hun leven
al op deze wereld ontvangen en zullen aan gene zijde nog amper enig loon te
verwachten hebben. Onder zulke mensen zal de uiterste duisternis heersen en er
zal onder hen veel gejammer en tandengeknars zijn.
[14] De magiër zei: 'Heer en Meester, wanneer zulke mensen, die meestal
heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit iets van een ware God
hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven, dan is een zeer
afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch een te zware
straf! Ja, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in Hem moeten
geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen van het
leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade
zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu
door U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat
ze bijna meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als
ontoerekeningsvatbaar willen beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun
hier bedreven slechte daden lijkt me niet in overeenstemming te zijn met de
goddelijke orde en de aan de liefde van God ontspringende gerechtigheid. Want
wanneer iemand op deze aarde geen God en derhalve ook Zijn wil niet kent en
geen andere wet heeft dan alleen maar wat zijn natuur en zijn hartstochten hem
voorschrijven, kan hij ten opzichte van Gods wil, die hij niet kent, ook geen
zonde begaan en daarvoor gestraft worden. Heer en Meester, kijk, ook dat is nog
een duistere hoek in mijn ziel, die U misschien nog allergenadigst een beetje
meer zou willen verlichten!’
17 De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zij de
[1] Ik zei: 'Ook over dit punt is hier al het juiste en geheel passende gezegd, en
jullie hebben dat voor een deel ook van Mijn leerlingen wel gehoord; maar het
onthouden gaat jullie niet zo goed af en daarom is het in sommige hoeken van
jullie leven weer een beetje donker geworden. Maar als jullie volgens Mijn
woord leven, zullen jullie de doop met de Geest ontvangen, wat de ware,
innerlijke wedergeboorte van de Geest in jullie ziel is. Deze levende Geest van
al het licht en alle waarheid zal jullie vervolgens in alle waarheid binnenleiden,
en dan zal in jullie ook alles helder worden wat nu donker en duister is.
[2] Gods liefde en wijsheid ziet ook wel, en zeker nog veel duidelijker, wat jouw
meer verlichte verstand je al zegt, namelijk dat men niet iemand kan straffen,
aan wie men geen wet heeft gegeven die hij moet gehoorzamen; en het zou
zeker onrechtvaardig en onbillijk zijn, wanneer dat door God zo bepaald was.
[3] Maar er bestaat nu nergens op aarde een volk dat helemaal zonder enige wet
is. Want God heeft onder alle volkeren al naargelang hun behoeften wijze
mannen opgewekt en deze hebben hun wetten gegeven en hun ook gezegd en
laten zien dat er een God bestaat, die alles heeft geschapen en ook alles in stand
houdt, leidt en regeert. Zo leerden die wijze mannen de mensen ook dat God
degenen die aan de wetten gehoorzamen, hier en aan gene zijde zal belonen,
maar de degenen die in strijd met de wet leven zal tuchtigen en onverbiddelijk
streng straffen, hier al en zeker aan gene zijde, omdat de ziel van de mens na de
dood van het lichaam in een andere wereld van geesten verder leeft en
overeenkomstig haar handelen gericht wordt.
[4] Kijk, zo'n leer heeft ieder volk ontvangen, en wanneer het die begint te
vergeten, wordt het er direct weer aan herinnerd, voor een deel door opnieuw
gewekte wijze mannen en voor een deel steeds door het eigen geweten, en zo
kan niemand die verstand en gezonde geestvermogens heeft, zich helemaal
verontschuldigen, als hij in strijd met de hem bekende wetten handelt. En
wanneer iemand aan gene zijde in de toestand van zijn liefde en zijn vrije wil
komt, zal hij tegenover God ook niet kunnen zeggen dat Hij deze of gene
onrechtvaardig behandeld heeft; want aan degene die zelf wil geschiedt geen
onrecht.
[5] Aan iedere ziel zal daarginds ten deel vallen wat zij zelf wenst. Is het iets
slechts, dan wordt haar van tevoren duidelijk gemaakt welke gevolgen daaraan
verbonden zijn. Als ze daar gehoor aan geeft, kan haar gemakkelijk hulp worden
geboden; stoort ze zich er echter niet aan, dan zal ongehinderd toegelaten
worden dat ze alles zodanig heeft en geniet als ze het vanuit haar liefde wil.
[6] De liefde echter, hetzij van goede of van slechte aard, is het eigenlijke leven
van de ziel van iedere mens, engel en duivel; als we aan de ziel de liefde
ontnemen, dan ontnemen we haar tevens het leven en het bestaan. Dat kan in
Gods zuivere orde echter nooit voorkomen; want als ook maar het kleinste
atoom in de schepping vernietigd zou kunnen worden en het bestaan geheel en
al voor eeuwig verliezen, dan zou God Zelf daardoor een atoom van Zijn
bestaan verliezen, wat echter onmogelijk is.
[7] En zo kan de menselijke ziel haar bestaan al helemaal nooit volledig
verliezen; maar ze kan door haar eigen wil erg ongelukkig en onzalig worden en
ze kan, als ze het maar serieus wil, ook weer door haar eigen vrije wil gelukkig
en volledig zalig worden.
[8] Hoe kunnen de levensomstandigheden en situaties voor de ziel nu anders en
beter en rechtvaardiger geordend zijn dan op die manier? Begrijp je dat nu, en is
de nog donkere hoek in je nu al een beetje lichter?'
[9] De magiër zei: 'Heer en Meester van alle leven, het is in mij nu al een heel
stuk helderder geworden! Ja, omdat het zo in elkaar zit en ook zo in elkaar moet
zitten, kan er door ons mensen tegenover U zelfs niet de allerkleinste
tegenwerping meer gemaakt worden; en ik ben klaar met vragen stellen.’
[10] Ik zei: 'Daar zul je voorlopig heel goed aan doen! Maar het zal wel weer
gebeuren, datje nog heel veel zult vragen. Maar nu is het tijd om op iets anders
over te gaan. Wie van jullie nog het een of ander wil weten, kan nu naar voren
komen en spreken en vragen; want vandaag staat de poort van de hemel voor
jullie allemaal wijd open!’
18 De poort van de hemel en het rijk van God
[1] Toen Ik dit gezegd had, kwam er snel één van de. gewonnen Farizeeën naar
voren en zei: 'Heer en Meester, aangezien U nu gezegd hebt dat de poort van de
hemel voor ons allemaal wijd open staat - zou het dan niet kunnen, dat wij de
geopende poort van de hemel nu allemaal met onze ogen konden zien om ons
enigszins een voorstelling te kunnen maken hoe de hemel er vanbinnen uitziet?
Want door de geopende poort zal men er zeker een klein deel van kunnen
waarnemen.’
[2] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog bij jullie moeten zijn en jullie materiële instelling
verdragen?! Want wie is de poort naar het ware hemelrijk? Ik ben de poort, de
weg en de hemel Zelf! Wie naar Mij luistert, in Mij gelooft en de Vader in Mij
boven alles lief heeft, wandelt door de juiste poort van alle leven de lichte weg
naar het rijk der hemelen, dat vanuit Mijn pure liefde geestelijk geschapen is in
de lichtste en - meest levende vorm vanuit Mijn wijsheid.
[3] Kijk niet omhoog of omlaag met jullie vleselijke ogen als jullie het ware
aanzicht en het wezen van de hemel, dat het rijk van God is, willen
doorgronden, maar richt de ogen van je gemoed op je innerlijke bewustzijn van
liefde; daar zullen jullie de hemel aanschouwen, en weloveral, op welke plaats
in Mijn scheppingen jullie je ook bevinden, hetzij op deze aarde of op een
andere, dat is om het even; want het aanzicht van de hemel zal zich vormen uit
de grondslag van jullie leven, zoals die volgens Mijn woord en door jullie goede
werken gevormd is. Pas via jullie eigen hemel zullen jullie in Mijn eeuwige en
oneindig grote hemel komen.
[4] Onthoudt allemaal goed: Gods rijk spreidt geen enkele uiterlijke pracht ten
toon en komt ook niet in een uiterlijke afbeelding en vorm tot jullie, maar het is
in jullie diepste innerlijk en bestaat in de geest van zuivere liefde tot God en tot
de naaste en in de waarheid van het daaruit voortvloeiende leven van de ziel;
want wie geen liefde tot God of de naaste in zich heeft en gewaar wordt, heeft
ook geen leven in zich en geen opstanding, die de hemel in de mens is, en
derhalve ook geen leven daarin, maar alleen het gericht en de daaruit
voortvloeiende eeuwige dood, in plaats van het enig ware en volmaakte leven in
de hemel.
[5] Op een bepaalde manier leven de zielen van de kwaden ook verder na de
dood; maar dat is slechts een schijnleven net als dat van alle materie en net als
het leven dat bepaalde dieren hebben, die de hele lange winter slapen in een
onderaards hol en volkomen passief zijn.
[6] Als jullie dat nu een beetje diepgaander beschouwen, zullen jullie toch
hopelijk niet meer tegen Mij zeggen: 'Heer, toon ons de poort van de hemel en
daardoor ook een beetje van de hemel zelf, of toon ons ook de hel, opdat wij,
gewaarschuwd door de aanblik ervan, ons des te gemakkelijker onthouden van
alle zonden!' Wie dat zou vragen, zou Ik een dwaas moeten noemen; ieder mens
heeft ofwel de hemel ofwel in het ergste geval de hel volkomen in zich en kan
alles in zichzelf gadeslaan.
[7] Wie echter de hel in zich draagt, is doof en blind in zijn gemoed; alleen zo
nu en dan herinnert zijn geweten hem eraan, anders zou hij de hel in zichzelf
niet gewaar kunnen worden -want een hels geworden ziel is al zo goed als
geheel in de dood door het gericht van al haar materie.
[8] Maar een ziel, die door haar goede werken volgens Mijn wil de hemel in zich
draagt, kan in zichzelf de hemel ook op klaarlichte dag bespeuren en van tijd tot
tijd 's nachts in heldere droomgezichten. Want droomgezichten zijn aan de mens
gegeven, om zo gedurende zijn aardse leven zekere omgang te kunnen hebben
met de wereld van de geesten, zowel met lagere als met hogere, al naargelang de
ziel door haar goede werken volgens Gods wil meer of minder van de ware
hemel in zichzelf heeft opgebouwd en eigenlijk heeft geschapen.
[9] Wandel dus volgens Mijn geboden, dan zullen jullie gemakkelijk en spoedig
het aanzicht en het wezen van de hemel in jezelf gewaar worden. - Hebben jullie
dat nu ook goed begrepen?'
[10] De joden, Romeinen, Egyptenaren en Indiërs zeiden: 'Ja, Heer en Meester,
en wij danken U van ganser harte voor Uw onderricht aan ons, die nog altijd
zeer blind en doof zijn, ondanks al het vele en grote licht dat U ons heeft
gegeven! Daarom vragen wij U dan ook om geduld te hebben met onze nog
altijd grote zwakheden; maar wij zullen voortaan welons best doen, zodat Uw
heilige aan ons geschonken licht steeds helderder in ons gaat stralen.’
19 De machteloosheid van de mens
[1] Ik zei: 'Wat jullie ook doen, doe dat steeds in Mijn naam; want zonder Mij
zijn jullie niet bij machte ook maar iets tot heil van jullie zielen te doen! En
wanneer jullie tenslotte alles gedaan hebben, wat jullie geboden en aangeraden
is om het ware, eeuwige leven te bereiken, zeg en beken dan in jezelf en ook
tegenover de wereld, dat jullie luie en onnutte knechten zijn geweest! Want
alleen God is alles in alles en volbrengt in de mens al het goede.
[2] Wanneer een mens Gods wil onderkent en opvolgt, handelt hij niet volgens
zijn eigen wil, maar volgens de wil van God; wat Gods wil in de mens of in een
zuivere engel doet, is beslist geen werk puur van de mens of van de engel, maar
het werk van degene volgens wiens wil een werk werd volbracht.
[3] Het werk van de mens is daarbij alleen maar, dat hij uit liefde tot en waar
ontzag voor God met zijn vrije wil de erkende wil van God volledig tot de zijne
heeft gemaakt en er vervolgens naar handelt voor zijn eigen heil. Maar vanaf
dat moment bewerkstelligt niet meer de wil van de mens, maar de wil van God
al het goede in de mens, en zo is het goede in de mens dan ook alleen Gods
werk, wat de echte en ware mens in zijn terechte deemoed dient te erkennen.
Schrijft een mens een goed werk echter aan zichzelf toe als zijn eigen
verdienste, dan laat hij alleen daardoor al zien, dat hij zichzelf niet en God al
helemaal nooit naar waarheid heeft gekend, en daarom is hij nog ver van het rijk
van God verwijderd.
[4] Geef daarom altijd in alles aan God de eer, en handel steeds in Zijn naam,
dan zullen jullie Gods liefde in je hebben! En wie Gods liefde in zich heeft,
heeft voor eeuwig en altijd alles in zich.
[5] Bedenk nu echter ook nog het volgende: wanneer de mens tegen de wil van
God kwaad doet, is die daad niet een werk van God, maar geheel en al een daad
van de mens zelf; want in dat geval heeft de mens zijn eigen wil niet
ondergeschikt gemaakt aan Gods wil, die hij kent, maar deze enkel voortdurend
tegengewerkt, en van hem kan met recht gezegd worden dat zijn slechte daden
volledig zijn eigen daden zijn. Maar juist daardoor heeft de mens, door het grove
misbruik van zijn vrije wil, zichzelf gericht en zichzelf daardoor in zijn
blindheid ongelukkig gemaakt.
[6] Kijk, het is met deze geestelijke dingen ongeveer zoals met een wijze
veldheer en diens ondergeschikte soldaten! De soldaten moeten weliswaar met
vele duizenden de hete en bloedige strijd in; maar geen van hen mag anders
vechten dan alleen volgens het plan en de wil van de veldheer. Wie dat doet,
voert een voorspoedige strijd; wie van de vele soldaten echter bij zichzelf denkt:
'Ha, ik heb zelfmoed, kracht en ook het juiste inzicht; ik ga me op eigen houtje
in de strijd begeven en een kroon voor mijn eigen hoofd verwerven!', en uit de
slagorde van zijn in de oorlog bedreven veldheer zou treden, zou al zo goed als
verloren zijn; want hij wordt weldra door de vijand gevangen genomen en
ernstig toegetakeld. En wiens schuld is dat? Van niemand anders dan van hem
zelf! Waarom heeft hij de wil van zijn wijze veldheer niet voor altijd tot de zijne
gemaakt? Dan zou hij gemakkelijk met de anderen de vijand overwonnen
hebben. Aangezien hij tegelijkertijd veldheer en soldaat wilde zijn, werd hij
gemakkelijk een prooi van de vijanden.
[7] Ik ben echter ook, en wel enig en alleen, een veldheer over het leven tegen
alles wat het leven vijandig gezind is. Wie onder Mijn geboden en volgens Mijn
plannen strijdt, zal ook gemakkelijk kunnen strijden tegen de vele vijanden van
het leven en ze ook gemakkelijk overwinnen; wie echter zonder Mij en afgaande
op zijn eigen verstand en wil aan de strijd tegen de vele vijanden van het leven
begint, zal gevangen genomen en vervolgens ernstig toegetakeld worden. Als hij
zich echter eenmaal in harde gevangenschap bevindt, wie zal hem daar dan uit
verlossen, aangezien hij zijn ergste vijanden van het leven alleen in zichzelf
dient te zoeken en te bestrijden?!
[8] Als iemand aan Mijn zijde echter gemakkelijk de overwinning over heel veel
vijanden behaalt, dan is de zege immers alleen Mijn werk; want hij kon die zege
niet anders behalen dan door Mijn wil, plan en raad precies op te volgen. Als de
behaalde overwinning echter Mijn werk is, dan is ook de roem en de verdienste
van Mij!
[9] Jullie zullen nu hopelijk voldoende inzien, hoe en waarom jullie zonder Mij
niets verdienstelijks kunnen doen voor het eeuwige heil van jullie ziel, en
waarom jullie ook dan nog, als jullie alles, wat als het meest wijze werd
opgedragen, gedaan hebben, openlijk voor Mij dienen te erkennen dat jullie luie
en onnutte knechten aan Mijn zijde waren.
[10] Wanneer een boer zijn akker bebouwt, dan bemest hij die, ploegt
vervolgens de aarde om met de ploeg, strooit de tarwekorrels in de voren en egt
ze daarna onder, en dan hoeft hij tot de oogst niets meer te doen. Is de oogst nu
puur de verdienste en het werk van de boer, of is die niet veeleer in alle
opzichten Mijn werk en verdienste? Wie schiep voor hem de beide sterke ossen
voor zijn ploeg? Wie gaf hem hout en ijzer, en wie het zaaigraan met de levende
kiem? Wie heeft daar al ontelbaar veel nieuwe kiemen en korrels in gelegd? Van
wie was het alles verwarmende en alles tot leven wekkende licht van de zon?
Wie zond de vruchtbare dauwen regen? Wie gaf de opgroeiende en rijpende
halmen de voorspoedige groei en wie, tenslotte, gaf de boer zelf het leven, de
kracht, de zintuigen, het oordeelsvermogen en het verstand?
[11] Wanneer jullie nu een beetje dieper nadenken over dit beeld, zal jullie toch
duidelijk worden, hoe uiterst weinig er bij het bebouwen van de akker als
verdienste aan de boer valt toe te rekenen? Welbeschouwd eigenlijk helemaal
niets - en toch zou hij willen zeggen: 'Kijk, dat heb ik allemaal aan mijn
inspanning te danken! ' Maar hij denkt er nauwelijks aan, wie de enige
voornaamste bewerker van het tarweveld was! Zou hij niet veeleer in zijn hart
moeten bekennen: 'Heer, grote, goede en heilige Vader in de hemel, ik dank U
voor Uw grote zorgzaamheid! Want dat alles was en is alleen Uw werk en zal
dat altijd zijn; ik was daarbij een luie en totaal onnutte knecht!'?
[12] Wanneer dat bij materiële arbeid al gezegd zou moeten worden hoeveel te
meer dient een mens dat wel niet te zeggen, die Ik hielp zijn geestelijke
levensakker met van alles en nog wat te bewerken, waarbij hij eigenlijk niets
anders hoeft te doen dan in Mij te geloven en vervolgens Mijn goddelijke wil,
als een puur geschenk van Mij, zich zo eigen te maken alsof die helemaal van
hem is, alhoewel die eigenlijk alleen van Mij is! Wanneer zo'n mens in het
volledige bezit van Mijn wil dan tot alles in staat is en grote dingen en werken
kan doen, wiens verdienste is dat dan voornamelijk?'
20 Over de wetten van de Heer
[1] Nu zeiden allen weer: 'Heer en Meester! Alles, alles is sinds eeuwigheid
alleen Uw werk en Uw verdienste! Wij mensen zijn immers in alle opzichten
niets vergeleken bij U! Alleen Uw liefde en genade heeft ons het bestaan
gegeven en U wilt ons zelfs nog verheffen tot kinderen die aan U gelijk zijn;
daarom zijn wij in alles Uw werk, en onze voortreffelijkheid is alleen Uw
verdienste! O Heer en Meester, verlaat ons toch nooit; want zonder U zijn wij in
het geheel niets! Wat zouden wij uit onszelf weten van al de geestelijke dingen,
van U en van Uw almachtige wil? En zoals wij alles alleen aan U te danken
hebben, zal ook ons verre nageslacht alles aan U te danken hebben, als zij nog
ons inzicht en ons zuivere geloof zullen bezitten. Maar U, o Heer en Meester,
zult er wel voor zorgen dat ze niet te ver verwijderd zullen raken van het licht,
dat voor ons nu zo helder schijnt!’
[2] Ik zei: 'Evenals tot nu toe, zal dat ook in de toekomst aan de arbeiders op
Mijn akkers en in Mijn wijngaarden worden overgelaten; het zal er dan erg op
aankomen, hoe zij Mijn wil, die zij goed kennen, hanteren, hetzij juist, hetzij
verkeerd. Zorg er daarom voor, dat er na Mijn lichamelijk scheiden van jullie
geen ruzies en onenigheden ontstaan; want die zouden werkelijk de moeder van
de antichrist op deze aarde worden! Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie
dat voorkomen. Weliswaar zullen jullie het wel voorkomen – of jullie leerlingen
dat echter ook zullen doen, is nog een andere vraag, want ook hun vrije wil moet
evenals als die van jullie gerespecteerd worden.
[3] Mijn leer geeft jullie de hoogste vrijheid en kan daarom niet worden
verkondigd met het zwaard en met de ketenen van de duistere slavernij; want
wat de mens de hoogste levensvrijheid kan en zal verschaffen, moet hij ook in
alle vrijheid leren kennen en aannemen. Zoals Ik dit allemaal om niet aan jullie
heb gegeven, moeten ook jullie het om niet geven aan degenen die het van jullie
willen hebben!
[4] Ook heb Ik aan niemand van jullie enige dwang opgelegd, maar in volle
vrijheid heb Ik jullie toegeroepen: 'Wie wil, die kome, luister, zie en volg Mij
na!' En jullie deden dat vanuit jullie vrije wil. Handel dan voortaan ook zo in
Mijn naam, dan zullen jullie de goede weg bewandelen!
[5] Wie daar echter een 'moeten' van zal maken, zal Mijn leerling niet zijn, en op
zijn weg zal hij rotsen, klippen en doornen tegenkomen. Nemen jullie allemaal
aan Mij een goed en waar voorbeeld! Wat zou het Mij kosten om nu in één
ogenblik alle mensen op de hele aarde door Mijn almacht te dwingen Mijn leer
aan te nemen en Mijn wil volledig op te volgen, zoals het Mij ook mogelijk is
om in één ogenblik voor alle andere schepselen met 'moeten' de weg uit te
stippelen, die ze strikt volgens Mijn wil hebben te gaan? Maar geeft hen dat een
onafhankelijke zedelijke levensvrijheid die hen gelukkig maakt? Ik zeg jullie:
nee, geen enkele!
[6] Want een doffe, zeer beperkte intelligentie met een vonkje van Mijn
nadrukkelijke wil, volgens welke ze actief moet zijn, is immers iets heel anders
dan een in alle opzichten geheelonbegrensd innerlijk bewust worden, verbonden
met een lichtend denkvermogen, een helder verstand en bovendien met de
volkomen onbegrensde vrije wil, waaraan Ik nooit Mijn geboden en Mijn
vaderlijke raad heb gegeven met een 'gij moet', maar altijd met het vrije 'gij
zult'! Want alle geboden die Ik de mensen heb gegeven, waren in feite nooit
wetten, maar slechts adviezen, die Mijn eeuwige liefde en wijsheid aan de vrije
mensen gaf Van deze adviezen hebben dan de mensen, in de overtuiging Mij
daardoor een des te grotere eer te bewijzen, strikt op te volgen wetten gemaakt
en het niet houden daarvan gesanctioneerd met tijdelijke en eeuwige straffen.
[7] Mozes zelfheeft er vele aan toegevoegd om de joden een des te dieper ontzag
voor Gods geopenbaarde wil in te boezemen, en anderen deden hetzelfde. En de
huidige Farizeeën hebben nu het hoogste punt bereikt, niet alleen van de
domheid, maar ook van de noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeiende slechtheid.
Dat het er met het jodendom nu zo onbeschrijfelijk slecht voorstaat, is een
onvermijdelijk gevolg van het feit dat de mensen van Mijn in alle vrijheid
gegeven adviezen dwingende wetten hebben gemaakt. Hoe is echter een
dwingende wet te verenigen met de vrije wil en met het even vrije en door niets
begrensde verstand van de mensen?
[8] De vrije wil van de mens zal het helder verlichten van zijn verstand graag en
steeds met de grootste dank aannemen als een genade van boven; maar een
strenge dwingende wet zal hij in zijn wil en gemoed vervloeken Daarom is ieder
mens, die onder een wet van het 'moeten' staat, zo goed als voortdurend gericht
en derhalve als het ware vervloekt.
[9] Wie dus de mensen in Mijn naam dwingende wetten geeft, zal hun in plaats
van Mijn zegen enkel het harde juk en de zware last van de vloek geven en hen
tot nieuwe slaven van de zonde en het gericht maken.
[10] Daarom moet jullie zorg bij het verder verbreiden van Mijn geboden er
vooral op gericht zijn, dat jullie daarmee geen nieuw en zwaar te dragen juk op
de schouders van de mensen leggen, maar dat jullie hen van het oude juk
bevrijden!
[11] Wanneer de mens met een vrij gemoed de lichte waarheid van Mijn leer en
Mijn beste vaderlijke wil zal erkennen en inzien, zal hij er met zijn vrije wil zelf
wel een vrij 'moeten' van maken en er vrij naar handelen, en dat alleen zal hem
tot het ware welzijn van zijn ziel strekken. Maar een aan hem opgelegde
dwingende wet zal dat vrijwel nooit of helemaal nooit doen, omdat ten eerste
een dwingende wet voor de vrije wil van een mens helemaal in strijd is met Mijn
goddelijke orde en zo'n wet de mens alleen maar verduistert en nooit verlicht, en
in de tweede plaats omdat zij die de dwingende wetten opleggen zich dadelijk
een hogere, alleen aan hen toekomende macht aanmatigen, en weldra trots,
hoogmoedig en heerszuchtig worden; aan de als zuiver goddelijk verklaarde
bepalingen voegen zij vanuit hun aangematigde goddelijke machtspositie,
waarvoor de gelovigen vaak meer moeten sidderen en beven dan voor God Zelf,
eigen bepalingen toe als zijnde een goddelijke en aan hen nieuw geopenbaarde
wil, en hechten aan het in acht nemen daarvan steeds veel meer belang dan aan
het in acht nemen van de zuiver goddelijke geboden.
[12] Daar komen dan duister bijgeloof, afgoderij, haat tegen anders gelovenden,
vervolging, moord en de meest rampzalige oorlogen uit voort. De mensen
baseren zich daarbij op allerlei duistere onzin, zodat ze tenslotte denken en
geloven God een aangename dienst te bewijzen, wanneer ze ten opzichte van
hun anders gelovende medemensen de grootste vergrijpen en misdaden begaan.
En dat is alleen de schuld van degenen die dwingende wetten opleggen!
[13] Daarom zullen zij dan ook aan gene zijde in de hel, waarvan ze hier ijverige
dienaren waren, zeker de voornaamste plaatsen innemen onder de meest
onverbiddelijke dwingende wetten; want in Mijn hemelen heerst alleen de
hoogste vrijheid, maar daardoor ook de hoogste eendracht, bewerkstelligd door
de zuivere liefde en de grootste wijsheid.
[14] Ik heb jullie dat nu getrouwen openlijk uiteengezet en duidelijk verklaard,
en jullie weten nu dan ook in vrijheid en zonder ook maar enige innerlijke
dwang, waar jullie als verbreiders van Mijn evangelie rekening mee moeten
houden. Maar als er iemand van jullie of van jullie leerlingen anders zal willen
handelen, dan wordt hij weliswaar gewaarschuwd, maar er zal hem door Mij
daarom geen innerlijke dwang worden opgelegd. Maar aan de rotte en slechte
vruchten zullen de betere mensen al spoedig merken, wat voor mentaliteit zo'n
latere leerling heeft.
[15] Maar omdat Ik jullie dit nu meedeel, moeten jullie niet denken dat ik
daarmee de door Mozes gegeven wet ophef; want het is immers geheel en al
dezelfde, die Ik jullie in zijn oorspronkelijke zuiverheid teruggeef. Alleen het
oude, verroeste 'moeten' hef Ik op en Ik geef jullie de oude volledige vrijheid
terug; en het werk o m jullie zielen te verlossen van het harde juk van het gericht
en van de eigenlijke satan, de jullie reeds bekende vorst van de nacht en de
duisternis, houdt hoofdzakelijk in, dat jullie van nu af aan niet meer onder enige
dwingende wet uit Mijn naam zullen staan.
[16] Zoals Ik nu aan jullie allen de volle vrijheid vanuit Mijzelf terug geef,
moeten jullie datzelfde in Mijn naam ook aan jullie broeders doen! Doop hen in
naam van Mijn eeuwige liefde, die de Vader is; in naam van het woord, dat de
vleesgeworden Zoon van de Vader is, en in naam van Zijn Geest van waarheid,
en wis daardoor in hen het oude erfelijke kwaad uit, dat bestaat uit het jullie nu
welbekende en verwenste 'moeten' van de wet! -En nu vraag Ik jullie, of jullie
allen dat begrepen hebben.’
21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd
[1] Nagenoeg allen bevestigen dat; maar Agricola kwam naar Mij toe en zegt: 'O
Heer en Meester, ikzelf begrijp en erken nu volkomen de zuivere goddelijke
waarheid van deze duidelijke uitspraak van U en zie ook in, dat het
verwerpelijke 'moeten' van de wet, een werk is van menselijke blind}{eid en de
mens onvermijdelijk berooft van al het hogere licht, omdat het alle bronnen
verstopt waardoor het zuiver geestelijke licht uit de hemelen in hem zou kunnen
binnenstromen, en daardoor ook zijn ziel met ijzeren geweld in de duistere
materie trekt en dooddrukt. Maar dit grote kwaad is in onze tijd tot een zodanige
macht en omvang uitgegroeid, dat het waarschijnlijk nooit volledig van de
materiële aardbodem te verbannen zal zijn.
[2] Als we alleen al uitgaan van de overmaat aan Romeinse wetten, voor de
strikte handhaving waarvan er tenminste 800.000 blinde en ruwe soldaten en een
niet kleiner aantal allerduisterste heidense priesters met hun onbeperkte
volmachten als trouwe wachters optreden. Deze afschuwwekkende dam te
doorbreken en te vernietigen is voor menselijke krachten, ook met de beste wil
en de grootste en meest wilskrachtige wijsheid, zo goed als onmogelijk.
[3] Ik spreek hier alleen over onze staat, waarin zoals bekend tot nu toe nog de
meeste beschaving te vinden is, en wil niet spreken over andere rijken op aarde,
waar de mensheid zich nauwelijks onderscheidt van de wilde dieren. Maar
wanneer ik bij ons Romeinen al op moeilijkheden stuit, die voorlopig niet te
overwinnen zijn -hoe zal dit dan bij de geheel wilde volkeren van deze aarde
mogelijk zijn?
[4] Ja, enkelen zoals ik en zeker nog wel verscheidene anderen, zullen dat
allemaal met de grootste vreugde aannemen; maar zodra zich in het zuivere licht
van de Geest groepen en gemeenschappen gaan vormen, zullen de priesters bij
de keizer aankloppen en net zolang druk op hem uitoefenen, tot hij zelfs het
zwaard zal moeten trekken tegen zulke gemeenschappen. Dan zal de oude
dwingende wet pas echt met ijzeren klemmen en ketenen om de arme volkeren
geslagen worden. Wee degene die het dan nog zal wagen om deze leer van U
onder de mensen te verbreiden!
[5] En nu moet ik nog een punt vermelden, dat mij eveneens van groot belang
schijnt te zijn, en dat is de opvoeding van de jeugd van jongs af aan. Vele
duizenden kinderen zijn ofwel door de apenliefde van hun ouders of door hun
tirannieke strengheid en andere blindheid dikwijls totaal verkeerd opgevoed.
Daarbij komen voor het zogenaamde betere deel van de mensen in de steden nog
de scholen, die allemaal onder de heerschappij van de priesters staan, waar de
kinderen weliswaar leren lezen, schrijven en rekenen, maar over iets zuiver
geestelijks nooit iets anders horen dan allerlei duister bijgeloof
[6] Vraag: hoe zal men dan te werk moeten gaan, om ten eerste de ouders te
laten zien en duidelijk te maken, hoe zij hun kinderen van huis uit op moeten
voeden? En als het mogelijk zou zijn dat men wat dit betreft een gunstig
resultaat bereikt heeft -hoe moet men daarna te werk gaan om de openbare
volksscholen zodanig in te richten, dat er voor de mensen een waar zieleheil
volgens Uw leer uit zal groeien? Heer en Meester, hoe onbeschrijfelijk goed en
waar Uw raadgevingen op zichzelf ook zijn en door de levende en wellicht
algemene toepassing nog meer zouden zijn, zo onmogelijk lijkt het bijna dat de
mensen langs geheel natuurlijke weg zich overal daartoe zouden bekeren. Daar
zal Uw almacht toch wel voor een groot deel heel duidelijk aan mee moeten
werken, anders zal er met de mensheid, zoals het daar nu mee gesteld is, tot aan
het einde der tijden niet veel te beginnen zijn.
[7] Ik ben wel geen profeet, maar als tamelijk oude staatsman heb ik veel
ervaring opgedaan, ken ik het staatsapparaat en de volkeren, en kan derhalve
ook min of meer voorspellen, hoe deze zaak langs de natuurlijk menselijke weg
van mondelinge uitwisseling opgenomen zal worden en welk uitwerking dat zal
hebben.
[8] Toont U ons daarom ook, behalve de zuivere, goddelijk ware leer, waar ik nu
wat mijzelf betreft vol van ben en voortaan zeker ook mijn hele huis, de
betrouwbare wegen en geef ons aan hoe wij, zwakke mensen, die aan onze vele
medemensen doeltreffend kunnen meedelen! Want anders zullen de mensen,
enkele uitzonderingen daargelaten, tot aan het einde der tijden van deze aarde
blijven wat ze nu zijn: niets anders dan dieren, begiftigd met enig denkvermogen
en een beetje materieel verstand, gepaard aan een zinnelijk vrije en kwade wil.'
22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling
[1] Ik zei: 'Je hebt nu als eerlijk staatsman echt wijs gesproken, en het is met de
dingen inderdaad zo gesteld als jij Mij helder en zonder enig voorbehoud hebt
beschreven; en Ik zeg je, dat wij die nu op dit moment ook niet willen
veranderen, hoewel wij daar zeker wel toe in staat zouden zijn.
[2] Want zoals zelfs de aardse dag niet in één keer aanbreekt, maar
langzamerhand, van het eerste, nauwelijks merkbare ochtendgloren tot aan de
volle zonsopgang, via talrijke fasen van toenemend licht, zo gaat het ook met het
aanbreken van de geestelijke dag bij de mensen op deze aarde. Want als Ik het
voor alle mensen in één keer plotseling volledig geestelijk dag liet worden, dan
zouden zij, zolang ze hun zware lichaam nog moeten dragen, traag worden en
zich niet veel meer bezighouden met zoeken en onderzoeken. Zij zouden zich
wel aan de geboden houden en volgens de helder in hen stralende waarheid
handelen, maar meer op een mechanische dan op een volledig levende manier;
wanneer de mensen van niveau naar niveau, door hun eigen zoeken,
onderzoeken en handelen de geestelijke dag in zichzelf zien ontstaan en, omdat
zij daar grote vreugde aan hebben, ook hun broeders die nog in hun eigen nacht
leven, onderrichten en hen aansporen en aanmoedigen om de eigen innerlijke
geestelijke dag te zoeken -dan is dat zeker beter, dan wanneer ieder mens zonder
eigen toedoen en handt en door Mijn almacht direct in de volheid van de
innerlijke geestelijke dag geplaatst zou worden.
[3] Met name in deze zeer duistere tijd zullen de leerlingen, die deze leer van
Mij verbreiden, ook toegerust zijn met alles wat nu alleen in Mijn macht ligt en
zij zullen in staat zijn om in Mijn naam grote tekenen te doen, waar en wanneer
dat nodig zal zijn voor het ware welzijn van de mensen; maar desondanks zal het
steeds van veel grotere waarde zijn, wanneer de mensen tot geloof in Mij
bekeerd worden en volgens Mijn leer zullen gaan handelen.
[4] Want door het zuivere woord ondergaat de ziel geen dwang, maar blijft
volledig vrij in haar erkennen en handelen, terwijl tekenen die voorafgaan aan
de leer, de zielonmiskenbaar een geloofsdwang opleggen en derhalve niets beter
zijn dan het 'moeten' van de wet.
[5] Wat jullie uiterlijke staatswetten echter betreft: die moeten bestaan voor het
vlees van de mensen; want zolang de mens niet volledig in de Geest is
wedergeboren, zijn uiterlijke staatswetten voor hem noodzakelijk omdat ze hem
oefenen in deemoed en geduld, die voor het bereiken van de volledige
wedergeboorte uiterst noodzakelijk zijn; anderzijds houden zij de duistere en
slechte mens ervan af om zijn medemens in sterke mate kwaad te berokkenen,
omdat deze wetten door scherp getrokken grenzen ieder het zijne toewijzen en
degene die moedwillig in strijd daarmee handelt, tuchtigen.
[6] Ik zeg jullie daarom ook, dat jullie moeten blijven gehoorzamen aan de
wereldlijke macht, of jullie die nu minder goed of zelfs heel slecht vinden; want
haar macht is haar van boven verleend. Wie echter eenmaal in de Geest is
wedergeboren, zal zich evenmin als Ikzelf door een wereldse wet nog van de
wijs laten brengen.
[7] Kinderen moeten echter met ware en ernstige liefde behandeld en opgevoed
worden. Elke verwennerij en toegeeflijkheid van de kant van de ouders is een
grote schade voor de ziel van de kinderen, die de ouders als schuld zal worden
aangerekend.
[8] Wijze ouders zullen ook met wijze kinderen gezegend worden.
[9] Bij het opvoeden van kinderen is een 'moeten' zolang noodzakelijk, tot het
goede van de wetten tot een vrijwillige en blijmoedige gehoorzaamheid is
geworden. Als dat eenmaal het geval is, dan heeft het kind het 'moeten' van de
wet in zichzelf opgeheven en is een vrij mens geworden.
[10] Doe dus, wat jullie nu gehoord hebben, dan zal alles goed en juist worden! Wie nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal Ik hem licht geven, opdat
hij in helder daglicht zal wandelen en handelen!'
23 Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom
[1] Nu kwam de in Emmaüs wonende Romein Agrippa met zijn metgezel Laius
naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! U hebt ons nu werkelijk grote en heerlijke
dingen meegedeeld, en het is alsof ons daarmee een zware steen van het hart is
gevallen; maar één ding, dat onze vriend Agricola ook vermeld heeft als een
grote hindernis bij het verbreiden van Uw leer, heeft U nog niet speciaal
aangeroerd, en dat is het overwinnen van het uitermate hardnekkige heidense
priesterdom, dat erg moeilijk zal zijn.
[2] Met de joodse priesters hier, die toch een idee hebben van de ene, ware God,
gaat het al moeilijk; hoeveel moeilijker zal dat dan wel gaan met de heidense
priesters met hun verstarde materiële denkbeelden, die geen enkel notie hebben
van één ware God en die hun afgoden, die ze ten aanschouwe van het volk
aanbidden en waaraan het volk moet offeren, dikwijls uit de grofste materie,
zoals steen, brons en hout door beeldhouwers laten vervaardigen. Het zou dus
wel goed zijn, als U ons ook daarover iets zou zeggen.’
[3] Ik zei: 'Ook daarover moeten jullie je geen nodeloze zorgen maken! Want
ten eerste zeg Ik jullie dat jullie eerder honderd heidense priesters voor Mijn leer
zullen winnen dan één Farizeeër, want de heidense priesters hebben door de
Griekse en ook de naar hun voorbeeld gevormde Romeinse wijsgeren
ongelooflijk veel van hun oude aanzien verloren; en ten tweede is door de vele
rondtrekkende magiërs, die uit alle windstreken naar Rome kwamen, ook het
doen van wonderen sterk in diskrediet geraakt bij het volk. Vanwege een
bepaald fatsoen en aanzien doet het volk nog aan veel dingen mee en kijkt bij
wijze van tijdverdrijf naar hun vertoningen; maar het hecht er geen speciaal
geloof meer aan. En het zal dan ook gebeuren, dat er bij het volk weldra
helemaal geen heidense priesters meer bestaan, terwijl het Farizeeërdom van de
joden zich nog gedurende lange tijd zal handhaven. Wat echter nog erger zal zijn
dan het oude Farizeeërdom, is dat zich onder Mijn naam helaas een nieuw
Farizeeërdom zal ontwikkelen, dat veel slechter zal zijn dan het huidige!
[4] Toen Ik jullie de twee hoofdstukken van de profeet Jesaja uitlegde, heb Ik
jullie ook het nieuwe Farizeeërdom laten zien, Ik hoef het jullie nu dus niet nog
eens te laten zien en te onthullen.
[5] Wat echter de heidense priesters betreft: hun eigen duisternis begint reeds
erg op hen te drukken, en velen verlangen naar een mogelijk beter en
waarachtiger licht. Velen trekken daarom van tijd tot tijd naar Egypte, om daar
van de een of andere wijze meer licht te krijgen over de bestemming van de
mens. Daarom staat het er eigenlijk niet zo slecht voor met het heidense
priesterdom als jullie je voorstellen, en vanwege deze omstandigheid heb Ik hen
niet speciaal vermeld; omdat jullie je daar echter onoverkomelijke
moeilijkheden bij hebben voorgesteld, was het dan ook nodig om jullie
gedachten daarover te corrigeren.
[6] Wel zeg Ik tegen jullie allen met nadruk en leg jullie op het hart om onder
geen enkele voorwaarde voor de mensen een dwingende wet te maken van Mijn
leer, opdat deze tenminste onder enkelen in haar vrije zuiverheid blijft bestaan
tot aan het einde der tijden van deze aarde, en Ik daardoor in de geest ook steeds
zo onder jullie werkzaam zal blijven.
[7] Mettertijd zal er vast en zeker een groot aantal gedeeltelijk of helemaal valse
profeten opstaan, zogenaamd in Mijn naam, en de één zal dit en de ander dat
beweren; de zienden in de zuivere leer zullen hen echter zeker met alle
zachtmoedigheid en geduld tegenwerken en uiteindelijk de overwinning aan hun
kant hebben.
[8] Maar het aantal geheel zuiveren zal ten opzichte van het aantal onzuiveren
steeds maar klein zijn; en zie, dat kan Ik niet voorkomen tenzij Ik door Mijn
machtswoord alle vrije mensen tot dierlijke machines maak -en jullie zullen dat
over het algemeen nog veel minder kunnen!
[9] Als Ik dat bij de mensen door Mijn almachtige wil had willen voorkomen,
was het voor Mij niet nodig geweest om Mij ooit in het vlees van deze aarde te
begeven; want alle andere schepselen had Ik ook eeuwig vanuit Mijn hemelen
door Mijn almachtige wil kunnen leiden en regeren, zoals Ik dat ook nu doe en
jullie om die reden bij alle schepselen beslist geen verandering, hoe gering ook,
kunnen bespeuren. Want het is waarlijk niet omwille van de stenen, de planten
en de dieren dat Ik nu Zelf als lichamelijk mens op deze aarde ben gekomen,
maar alleen omwille van de mens, die in zijn wil en inzicht volledig vrij is! En
dan kan Ikzelf hem geen goddelijk 'moeten', maar alleen de volledige goddelijke
vrijheid geven als een waar evangelie uit de hemelen, en de mens daar vrij naar
laten kiezen en handelen.
[10] Dat er echter ook voor gezorgd is dat volgens Mijn orde het niet in acht
nemen van Mijn leer ook steeds de oude kwalijke gevolgen met zich mee zal
brengen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn, en dat is voldoende om
die mensen aan banden te leggen, aan wie Mijn zuivere leer duidelijk
verkondigd werd, maar die zich vervolgens toch weer naar de wereld keerden.
[ 11] Op een zeker moment zal Ik echter, wanneer de ellende te groot wordt, de
aarde weten te reinigen van het oude vuil! Ik heb jullie al laten zIen wat voor de
ziel lichamelijk en moreel de kwade gevolgen van de zonde zijn: het lichaam zal
vervallen in allerlei vreselijke ziekten en de ziel in allerlei twijfels, door
ongeloof of verkeerd geloof en de daaruit voortvloeiende domme en slechte
handelingen.
[12] Aan dat alles zal iemand die in het zuivere licht van het leven staat
gemakkelijk onderkennen in wat voor geestelijk licht de fysiek en moreel
gekwelde mensen zich bevinden. Wanneer jullie zulke mensen zien, ga er dan
heen en zeg: 'De vrede zij met jullie! Jullie bevinden je op dwaalwegen, en wij
zijn tot jullie gekomen, geleid door de Geest van de Heer, om jullie het ware
evangelie te verkondigen, de wegen naar het licht des levens, dat het ware heil
van de ziel in God is! ,
[13] Als men jullie zal opnemen, blijf daar dan, leer hun de waarheid inzien en
handelen volgens de gemakkelijk te begrijpen principes ervan! Als ze die
blijmoedig hebben aangenomen en weldra ook bereidwillig begonnen zijn er
naar te handelen, spreek dan een gebed over hen uit en leg de zieken jullie
handen op, opdat ze genezen worden van hun kwalen, en doop hen dan op de
waarachtige wijze, die Ik jullie al eerder heb aangegeven; dan zullen jullie
daardoor volgens Mijn wil een Mij welgevallig werk hebben verricht, en jullie
loon in de hemel zal daardoor sterk vermeerderd worden.
[14] Waar en wanneer jullie zo'n gemeente hebben bekeerd en gedoopt en in
Mijn naam hebben bevestigd, stel daar dan de best onderrichte en meest trouwe
medeburger uit haar midden aan als een welwillende hoeder en opzichter over
de gemeente. Schenk hem in het bijzonder de gaven van de Heilige Geest, opdat
hij een ware weldoener voor de hem toevertrouwde gemeente kan zijn. Maar leg
ook hem geen dwingende wet op -iets waar ook hij tegenover de leden van de
gemeente voor moet waken, met uitzondering van de kinderen, waarvoor Ik
jullie al een aanwijzing heb gegeven.
[15] Maar hoewel een dergelijke hoeder door jullie in Mijn naam aangesteld
wordt, moet hij daarom toch geen aards aanzien genieten, maar hij moet net als
jullie een deemoedige en zeer eenvoudige dienaar zijn van de aan hem
toevertrouwde broeders en zusters, en moet zich door hen niet laten eren of zich
zelfs voor zijn diensten laten belonen; want wat hij om niet ontvangen heeft,
moet hij in alle liefde om niet terug geven aan zijn broeders en zusters, die in
een of ander opzicht minder begaafd zijn.
[16] Wat de liefde van zijn gemeente hem echter in vrijheid zal bieden, kan hij
ook aannemen op dezelfde manier als Ik dat ook aan jullie heb toegestaan; want
wie aan iemand die door Mij gezonden is iets goeds doet, zal ook het loon van
een gezondene ontvangen. En daarmee weten jullie nu alles wat vooral nodig
was om te weten; veel andere dingen zullen jullie op de daarvoor juiste tijd te
weten komen.’
24 De drie-eenheid in God en mens
[1] Er kwam nu een Farizeeër naar Mij toe en die zei: 'Heer en Meester! In Uw
betoog hebt U tegen ons gezegd dat Uw leerlingen die Uw ware levensleer
zullen verbreiden, door het opleggen van hun handen degenen zullen dopen die
Uw leer daadwerkelijk hebben aangenomen, dat wil zeggen hen sterken in de
naam van de Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon
ofwel de wijsheid van de Vader is, en in de naam van de Heilige Geest, die de
alles vermogende wil van de Vader en van de Zoon is.
[2] Ik denk echter dat hierdoor gemakkelijk veel geschilpunten ontstaan, die
voorkomen kunnen worden als Uw leerlingen allen die gelovig zijn geworden
alleen in Uw naam of alleen in de naam van de Vader zouden dopen; want met
die drie, ofschoon hoogste en heiligste benamingen kunnen in de toekomst
mensen die minder goed van begrip zijn allicht in drie afzonderlijke goden gaan
geloven, als drie goddelijke persoonlijkheden. Zo zijn in de loop der tijd ook bij
de oude Egyptenaren uit het oeroude, zuivere geloof in slechts één ware God een
groot aantal goden gemaakt uit de vele eigenschappen van Jehova. Vervolgens
heeft de blinde fantasie van de mensen die veranderd in allerlei op zichzelf
bestaande en specifiek werkzame goddelijke wezens, men heeft tempels voor
hen gebouwd en ze vervolgens ook speciaal vereerd, maar is daarbij dermate
diep weggezakt in zo'n ongehoord materialisme, dat men aan de goddelijke
persoonlijkheden, die men zich op deze manier voorstelde, dikwijls de meest
triviale menselijke zwakheden en verdorven hartstochten toeschreef
[3] Dat zou mettertijd, misschien na enkele eeuwen, ook weer het geval kunnen
zijn, wanneer dommere en meer verblinde mensen zich drie goden zouden gaan
voorstellen enkel op grond van de bij de doop gehoorde benamingen voor de
allerhoogste begrippen. Het zou dan ook zeker niet lang meer duren, voordat
men die drie aldus voorgestelde goden bijzonder zou gaan vereren in speciaal
voor hen gebouwde tempels. Als dat echter gebeurt, zal het niet lang meer duren
voordat de mensen ook Uw leerlingen, die zij van naam hebben leren kennen, en
ook hun opvolgers op dezelfde wijze zullen gaan vereren en in voor hen
gebouwde tempels gaan aanbidden. Naar mijn mening zou dat het gemakkelijkst
en blijvend voorkomen kunnen worden, wanneer men God slechts onder één
naam aan de mensen bekend zou maken. -Wat zegt U daarvan?'
[4] Ik zei: 'Dat heb je heel goed en juist gezegd; maar toch kan Ik niet nalaten
jullie op het hart te drukken het wél te doen; want met die drie benamingen is
het wezen van God als geheel verklaard en de mensen duidelijk voor ogen
gesteld.
[5] Het is waar dat daarbij in zekere zin voor iemand die minder goed van begrip
is een soort drieledige goddelijke persoonlijkheid naar voren komt; maar om de
diepste en meest innerlijke waarheid in alle opzichten volledig getrouw weer te
geven, kan men het niet anders vertellen dan het nu eenmaal is.
[6] Kijk, de mens is helemaal naar Gods evenbeeld geschapen, en wie zichzelf
volkomen wil kennen moet zich realiseren dat hij als een en dezelfde mens in
feite ook uit drie persoonlijkheden bestaat! Je hebt ten eerste een lichaam,
voorzien van alle noodzakelijke zintuigen en andere lichaamsdelen, van zeer
groot tot nauwelijks voorstelbaar klein, die voor een vrij en zelfstandig leven
nodig zijn. Dit lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de geestelijke
ziel een heel eigen natuurlijk leven in zich, dat zich van het geestelijke
zieleleven in alle opzichten onderscheidt. Het lichaam leeft van materiële
voeding, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende
onderdelen van het lichaam gevormd worden.
[7] Het hart heeft een speciaal voor zichzelf levend mechanisme in zich,
waardoor het voortdurend moet uitzetten en dan weer samentrekken, daardoor
wordt het bloed, dat het lichaam doet leven, met de andere daaruit ontstane
sappen naar alle lichaamsdelen gepompt. En door de samentrekkende beweging
neemt het hart het bloed ook weer in zich op, om het met nieuwe
voedingsstoffen te verzadigen en het vervolgens opnieuw naar buiten te
pompen, om er de meest uiteenlopende lichaamsdelen mee te voeden. In deze
ontelbaar vele en meest uiteenlopende onderdelen van het lichaam wonen even
zovele verschillende natuurgeesten die de stoffen, die aan hen beantwoorden en
die nodig zijn voor de voeding en instandhouding van het door een dergelijke
geest beheerste lichaamsdeel, uit het bloed halen en ze vervolgens opnemen in
de lichaamsdelen die door hen, dat wil zeggen door de geesten zelfbeheerst
worden; zo maken ze het hele lichaam krachtiger en sterker, en zonder deze
voortdurende eigen activiteit van het hart zou de mens wat zijn lichaam aangaat
geen uur lang leven.
[8] Kijk, met deze levensactiviteit heeft de ziel helemaal niets te maken; want
die werkzaamheid houdt geen verband met de vrije wil van de ziel, evenmin als
met de eigen werkzaamheid van de longen, de lever, de milt, de maag, de
darmen, de nieren en zo nog ontelbaar veel andere delen van haar lichaam; de
ziel kent deze helemaal niet en ze kan daar dan ook geen zorg voor dragen.
Desondanks is het lichaam als geheel aparte persoonlijkheid een en dezelfde
mens, en doet en handelt alsof beide geheel dezelfde persoonlijkheid zijn! Maar
wie van jullie kan dan zeggen dat lichaam en ziel één enkel ding zijn!
[9] Beschouwen we nu echter de ziel zelf, dan zullen we zien dat ook zij op
zichzelf een geheel volkomen mens is, die substantieel geestelijk eveneens in
zichzelf en ten behoeve van zichzelf precies dezelfde onderdelen heeft als het
lichaam en deze in hoger, geestelijk opzicht ook net zo gebruikt als het lichaam
zijn materiële onderdelen.
[10] Alhoewel nu het lichaam enerzijds en de ziel anderzijds twee heel
verschillende mensen of personen voorstellen, van wie elk van beide op zichzelf
zijn volkomen individuele werkzaamheid bezit, kunnen ze zich uiteindelijk over
het hoe en waarom van die werkzaamheid niet eens rekenschap geven en zijn ze
in het licht van het eigenlijke doel van het leven niettemin slechts één mens;
zodoende kan niemand van zichzelf noch van iemand anders beweren, dat hij
niet een individu, maar een tweeledig mens is. Want het lichaam moet de ziel
dienen, en deze met haar verstand en wil weer het lichaam, en zodoende is de
ziel even verantwoordelijk voor de handelingen, waarvoor ze het lichaam
gebruikt heeft, als voor haar hoogs,t eigen handelingen, die bestaan uit allerlei
gedachten, wensen, verlangens en begeerten
[11] Wanneer wij echter het leven van de ziel als zodanig nog nader
beschouwen, zullen we al gauw ontdekken dat zij ook een substantieel
lichamelijk wezen is, dat op zichzelf niet veel hoger staat dan in het gunstigste
geval de ziel van bijvoorbeeld een aap. Ze bezit weliswaar een instinctmatig
denkvermogen van een wat hoger niveau dan een gewoon dier, maar van een
verstand en een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun onderlinge
verband zou echter nooit sprake kunnen zijn.
[12] Dit hogere vermogen in de ziel, dat eigenlijk het hoogste is, en aan God
gelijk, komt voort uit een zuiver essentiële, geestelijke, derde mens, die in de
ziel woont. Door hem kan zij het ware van het valse en goed van kwaad
onderscheiden, en kan ze vrijuit in alle voorstelbare richtingen denken en
volkomen vrij willen; al naar gelang ze zich met haar vrije wil, ondersteund door
de geest, op het zuiver ware en goede richt, maakt ze zichzelf langzamerhand
volkomen gelijk aan de geest die in haar Woont, dus sterk, machtig en wijs, en is
dan als in de geest wedergeboren identiek daarmee.
[13] Als dat het geval is, is de ziel zo goed als één wezen met haar geest, zoals
ook de edeler lichaamsdelen van een volmaakte ziel -die eigenlijk bestaan uit de
zeer verschillende natuurgeesten in het lichaam -helemaal overgaan in het
geestelijk substantiële lichaam, watje het vlees van de ziel kunt noemen, en gaat
uiteindelijk ook over in het essentiële lichaam van de geest; waaronder de ware
opstanding van het vlees verstaan moet worden op de jongste, meest ware
levensdag van de ziel, die aanbreekt wanneer een mens volkomen in de geest
wordt wedergeboren, hetzij reeds hier in dit leven of, wat iets meer moeite en
tijd kost, aan gene zijde.
[14] Hoewel echter een volledig in de geest wedergeboren mens maar één
volmaakt mens is, bestaat zijn wezen niettemin eeuwig uit een in zichzelf goed
te onderscheiden drie-eenheid.
[15] Hoe dat kan, zal Ik jullie heel helder uiteenzetten, luister dus goed!'
25 De activiteiten van de drie lichamen van de mens
[1] (De Heer:) ‘Als jullie maar een beetje opletten, merken jullie aan ieder
tastbaar en bestaand ding een te onderscheiden drievuldigheid op, Het eerste wat
in het oog springt is natuurlijk de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen
tastbaar ding denkbaar zijn. En als het eerste eenmaal bestaat, is het tweede
natuurlijk de inhoud van de bestaande dingen; want zonder inhoud zouden ze
ook helemaal niet bestaan en zouden ze ook geen vorm of uiterlijke gestalte
hebben. Wat is nu het derde, dat bij een tastbaar en bestaand ding net zo
noodzakelijk is als het eerste en het tweede? Kijk, dat is een inwendige kracht in
ieder ding, die de inhoud van de tastbare en bestaande dingen op een bepaalde
manier bijeenhoudt en het eigenlijke wezen ervan uitmaakt. En omdat deze
kracht de inhoud en derhalve ook de uiterlijke vorm van de tastbare en
bestaande dingen uitmaakt, is zij ook het oorspronkelijke wezen van alle
bestaan, van welke aard dat ook is, en zonder die kracht zou er evenmin een
wezen of een tastbaar ding denkbaar zijn als zonder een inhoud of zonder een
uiterlijke vorm.
[2] Jullie zien nu dat de genoemde drie delen op zichzelf goed te onderscheiden
zijn, omdat de uiterlijke vorm niet zijn inhoud en de inhoud niet de hem
bepalende kracht zelf is. En toch zijn de drie genoemde delen volledig één; want
als er geen kracht zou zijn, was er ook geen inhoud en zeker ook geen vorm.
[3] Laten we nu weer teruggaan naar onze ziel! De ziel moet nu eenmaal,
vanwege een zeker en bepaald bestaan, een uiterlijke vorm hebben, namelijk die
van een mens. De uiterlijke vorm is zodoende datgene wat wij het lichaam of
ook het vlees noemen, hetzij nog materieel of vergeestelijkt substantieel, dat is
hierbij om het even.
[4] Wanneer de ziel nu wat haar vorm betreft als mens bestaat, zal ze ook een
met de vorm overeenkomende inhoud hebben. Deze inhoud ofwel het inwendige
lichaam is het wezen dat haar leven geeft, dus de ziel zelf.
[5] En als dat er allemaal is, dan is ook de kracht er, die de hele ziel bepaalt, en
dat is de geest die uiteindelijk alles in alles is, aangezien er zonder deze geest
onmogelijk een solide substantie en zonder deze ook geen lichaam en derhalve
ook geen uiterlijke vorm zou zijn.
[6] Hoewel de drie te onderscheiden persoonlijkheden als geheel slechts één
wezen zijn, moeten ze toch ieder apart benoemd en onderscheiden worden.
[7] In de geest ofwel de eeuwige essentie woont de liefde, als de alles tot stand
brengende kracht, de hoogste intelligentie en levende vaste wil; dat alles bij
elkaar brengt de substantie van de ziel voort en geeft haar de vorm ofwel het
wezen van het lichaam.
[8] Als de ziel of de mens er dus eenmaal is, overeenkomstig de wil en de
intelligentie van de geest, trekt de geest zich diep in het centrum terug en geeft
de nu bestaande ziel volgens zijn diepste innerlijke wil en intelligentie aan een
als van hem gescheiden vrije wil en een vrije als het ware zelfstandige
intelligentie; en de ziel kan dan deels door uiterlijke waarnemingszintuigen en
deels door een innerlijk opnemingsvermogen zich deze zo toeëigenen en
vervolmaken als zou deze volkomen vrije intelligentie haar eigen werk zijn.
[9] Ten gevolge van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin ze
zich als het ware gescheiden voelt van haar geest, is de ziel in staat om zowel
een uiterlijke als een innerlijke openbaring te ontvangen. Als ze die ontvan~,
aanneemt en ernaar handelt, begint ze daardoor ook één te worden met haar
geest en gaat daardoor dan ook steeds meer in de onbeperkte vrijheid van de
geest over, zowel ten aanzien van de intelligentie en de wilsvrijheid
overeenkomstig die lichtende intelligentie, alsook in de kracht en de macht om
alles te kunnen bewerkstelligen wat ze erkent en wil.
[10] Daaraan kunnen jullie weer zien, dat de ziel als de in levende substantie
veranderde gedachte van de geest, die eigenlijk de geest zelf is, toch in zekere
zin kan worden beschouwd als iets dat als tweede uit de geest is voortgekomen,
zonder daarom iets anders te zijn dan de geest zelf
[11] Dat de ziel tenslotte als een individu zichtbaar wordt, bekleed met een
uiterlijk lichaam dat in zekere zin als de derde persoonlijkheid verschijnt, laat de
dagelijkse ervaring jullie zien. Het lichaam is voor de ziel een uiterlijke
openbaring van haar diep innerlijke geest en heeft tot doel de intelligentie en de
vrije wil van de ziel naar buiten te keren, te beperken, om dan pas de innerlijke
onbeperktheid van de intelligentie, van de wil en de ware kracht daarvan te
zoeken en deze te vinden, en daardoor als een oneindig verheerlijkt en volkomen
zelfstandig individu één te worden met de innerlijke geest, die het enige is wat
echt bestaat en werkzaam is in de mens.
[12] Omdat jullie nu door deze verklaring van Mij hopelijk duidelijk inzien hoe
een mens op zichzelf beschouwd, evenals op een lager niveau ook ieder ander
ding, uit een zekere te onderscheiden drie geleding bestaat, zullen we tot besluit
van deze hoogst belangrijke toelichting overgaan naar het drieënige wezen van
God zelf, opdat jullie helder en duidelijk inzien, waarom Ik jullie vanwege de
hogere en innerlijke levende waarheid met klem heb moeten aanraden om de
mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen, in de
naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest te dopen, dat wil zeggen: te
sterken.
[13] Luister dus weer goed naar wat jullie nu uit Mijn mond zullen vernemen,
om het geheel volkomen waarheidsgetrouw volledig te maken!
[14] Kijk, zoals jullie allemaal heel goed weten, zegt en verklaart het boek der
profeten dat Ik, Jezus, Christus - ook Mensenzoon genoemd -de ware God ben,
hoewel Hij met verschillende namen, namelijk als Vader , Zoon en Heilige
Geest, wordt aangeduid en benoemd! En toch is God maar één persoonlijke
majesteit in de hoogst volmaakte vorm van een mens.
[15] Zoals jullie nu goed weten, zijn de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar diep
innerlijke geest zodanig verenigd dat ze slechts één wezen of uiteindelijk één
individuele substantie uitmaken, maar ze vormen toch ten opzichte van elkaar
een goed te onderscheiden drieledigheid; zo zijn ook Vader , Zoon en Geest zo
verenigd, als de geschriften van de oude vaderen en profeten, die Ik zojuist
genoemd heb, dat leren.
[16] David heeft eens de wens uitgesproken dat zijn ziel, zijn lichaam en zijn
geest in de ogen van God onberispelijk bevonden mochten worden. Wanneer de
woorden van de oude, wijze koning echter zo luidden, zou men dan ook niet
kunnen vragen: wat? Bestaat de mens dan uit drie personen of uit drie mensen?
Als dat echter bij de mens al niet kan opgaan, bij wie de splitsing van de drie
vanwege zijn ontwikkeling en ware levensvoleinding noodzakelijkerwijs toch
duidelijk voelbaar bestaat - hoe zou dan God, die in Zichzelf eeuwig geheel en
al volmaakt slechts Eén is, in drie verschillende personen of zelfs in drie goden
verdeeld kunnen worden?'
26 Het wezen van God
[1] (De Heer:)'Luister! Wanneer God als Schepper van alle wezens, maar
niettemin onderscheiden van alle andere door Hem geschapen wezens, zeker
eeuwig was, is en zal zijn, is het dan voor Hem een onwrikbare
noodzakelijkheid om in dat bepaalde oercentrum te blijven? Wanneer het aan de
mens al gegeven is om zich zelfs met zijn lichaam vrij naar alle richtingen te
bewegen en nog veel meer met zijn geest, hoezo zou God in Zijn onbeperkte
vrijheid Zich dan moeten beperken in datgene waarin Hij zelfs Zijn schepselen
de volste vrijheid gaf? Ik zeg jullie: de goddelijke Oneindigheid heeft in alles de
macht om Zich eveneens eindeloos vrij te bewegen! Haar komt dus zeker ook
het recht toe om Haar heerlijkheid met een stoffelijk lichaam te omhullen om
voor de door Haar geschapen mensen Zelf ook als een eeuwig geheel en al
volmaakt mens zichtbaar en begrijpelijk aanwezig te zijn.
[2] Maar de eindeloze Heerlijkheid van God heeft niet de macht, en kan die ook
onmogelijk hebben, om buiten Zichzelf andere, volledig aan Haar gelijke
godheden te scheppen; want als Zij dat zou kunnen, zou Zij buiten de ene
oneindige ruimte ook nog andere even oneindige ruimten kunnen scheppen,
waarvan ieder ook maar enigszins helder denkend mens reeds van een afstand
ziet, dat het je reinste onzin is. Want wanneer de ene ruimte in alle denkbare
richtingen oneindig is, waar zou dan een tweede even oneindige ruimte moeten
beginnen?
[3] Een tweede volmaakte God met de volste oneindige Heerlijkheid is
zodoende evenmin denkbaar als een tweede oneindige ruimte, en zo kunnen
jullie nu dus duidelijk zien dat Ik, die nu net als jullie ook als een mensenzoon in
het vlees leef, geen tweede, maar slechts één en dezelfde God ben, die Ik vóór
alle schepselen van eeuwigheid was en ook in alle eeuwigheid zal blijven. Ik kan
dus niets in strijd met Mijn eeuwige Heerlijkheid doen, maar ten behoeve
daarvan alles.
[4] Als Ik buiten Mij nog twee Goden zou scheppen, zoals bijvoorbeeld de Zoon
en de Heilige Geest, zodat beide individueel van Mij onderscheiden zouden zijn,
dan zouden die onvermijdelijk aanspraak moeten maken op al Mijn onbeperkte
macht, zonder welke geen God denkbaar is, evenmin als men zich een tweede of
zelfs derde oneindige ruimte kan voorstellen die op een bepaalde manier is
opgedeeld en waarvan de delen onderling beperkt zijn. Als dat echter wel
denkbaar zou zijn, hoe zou het dan gesteld zijn met Gods soevereiniteit, waarvan
er toch maar één kan zijn?
[5] Er kan echter maar één zo'n eindeloos goddelijk hoogste gezag bestaan!
Want zouden er drie van bestaan, dan zou Gods eindeloze eenheidsrijk
versplinterd zijn, en het bestaan ervan zou even ondenkbaar en onmogelijk zijn
als het bestaan van drie oneindige ruimten naast elkaar.
[6] Het eenheidsrijk van de éne God kan eeuwig bestaan, omdat slechts Hij
alleen daar de enige Koning en Heer van is, zoals dat wel geschreven staat in de
boeken der profeten, die uit de mond van God geprofeteerd hebben: 'God zal
Zijn heerlijkheid aan niemand anders geven' (Jes. 42:8). Want alleen Ik,
Christus, ben de enige God! Mensen, engelen, heerschappijen en machten, ja
alle dingen in de hemel en op alle aarden hebben altijd voor Mij gebogen en
zullen ook in eeuwigheid alleen voor Mij buigen en nooit voor iemand anders,
zoals ook alle in jullie ogen zo eindeloos lijkende kosmische scheppingsruimten
door de éne oneindige scheppingsruimte verslonden worden en daarmee
vergeleken totaal te verwaarlozen zijn.
[7] Wanneer onder de naam Vader , Zoon en Heilige Geest niet één op Zichzelf
staande God, het éne oerwezen, verstaan zou moeten worden, en men in plaats
daarvan een van de Vader onderscheiden Zoon en evenzo een onderscheiden
Heilige Geest zou moeten aannemen -wat voor God zou de Vader dan moeten
zijn?
[8] Wanneer volgens de boeken van de profeten, die de mensen door hun grove,
door henzelf veroorzaakte onverstand niet begrijpen, de Vader de Zoon met alle
macht en heerschappij in de hemel en op alle aarden en werelden bekleedt en
Hem de Heilige Geest als medewerker heeft gegeven om de nieuwe leer uit de
hemelen, die jullie nu gegeven is, te heiligen en te bewaken, waarover alleen de
Zoon, die Ik ben, de leiding heeft, zoals over alle andere dingen, dan vraag Ik
jullie: wat voor God denken jullie dan dat de Vader is? Kunnen jullie eigenlijk
nog wel een God in Hem zien?
[9] En zouden jullie er in je materieel menselijke blindheid nog een kunnen
voorstellen, dan zouden jullie je Hem ontegenzeglijk als overbodig en passief
moeten voorstellen, aangezien jullie toch duidelijk moeten inzien dat Hij onder
dergelijke omstandigheden niets meer tot stand zal kunnen brengen en ook over
niets meer zou kunnen regeren. Jullie zouden je op de duistere menselijke
manier wel moeten voorstellen, dat God de Vader wellicht vanwege Zijn hoge
leeftijd, net als de oude koning Farao in Egypte, die de regering aan Jozef
overdroeg, nu evenzo vanwege Zijn zwakheid en vermoeidheid Zijn regering
voor eeuwig aan de Zoon had overgedragen, om zo geheel werkeloos van Zijn
rust te kunnen genieten!
[10] Kunnen jullie je wel voorstellen, dat de Vader oud geworden is, en dat Hij
Zijn werk nu wil neerleggen, omdat Hij nu behalve Zichzelf een Zoon, in alle
opzichten even almachtig als Hij, en verder nog een even almachtige Heilige
Geest heeft die Hij uit Zichzelf en Zijn Zoon heeft laten ontstaan, en dat Hij nu
aan beiden de hele regering wil overdragen, terwijl Hijzelf aftreedt?
[11] O, hoe buitengewoon heidens dom, onnozel en blind zou het menselijke
verstand moeten zijn, om tot een dergelijke waanzin te vervallen!
[12] Als er een Zoon en een Heilige Geest bestaan die onderscheiden zijn van de
Vader en buiten Hem bestaan, zoals dat bij engelen en mensen het geval is, dan
kunnen ze niets anders zijn dan Zijn schepselen, omdat ze hun wezen, al is het
nog zo volmaakt, niet uit zichzelf ten gevolge van hun hoogst eigen en eeuwige
machtsvolkomenheid gekregen hebben, maar alleen van de ene Schepper .
[13] Hoe kan er echter een volledige, goddelijke verwantschap of een wezenlijke
eenheid bestaan tussen een geest zónder lichaam en vorm, en een geest mét
lichaam en vorm? Kan van de Zoon, die een lijfelijk persoon is en, zoals jullie
zien, een lichaam heeft gezegd worden dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader
geen lichaam, geen gestalte en geen vorm heeft? Of kan de lichaams -, gestalte
en vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn?
[14] Bovendien: wanneer de Heilige Geest een van de Vader en de Zoon
uitgaande, derde, op zichzelf staande persoon is, hoe kan die persoon dan
dezelfde eigenschappen als die beide hebben en even eeuwig zijn? Of kan
datgene wat zijn bestaan van een ander ontvangt, gelijk zijn aan datgene wat zijn
bestaan eeuwig uit zichzelf heeft? Kan de eeuwigheid ooit gelijk zijn aan de
altijd vluchtige tijd, of een beperkte ruimte aan de oneindigheid?
[15] Ook al kan men aannemen dat alle tijden der tijden in de eeuwigheid vervat
zijn, bewegen en veranderen, dan kan men echter onmogelijk denken en
beweren dat de tijd, hoe lang die ook duurt, de eeuwigheid omvat; zoals men
ook wel kan denken en beweren dat de eindeloze oerruimte alle ruimten, die,
hoe groot ook, tenslotte toch begrensd zijn, zeker wel kan bevatten, maar deze
laatste onmogelijk de oerruimte kunnen bevatten.
[16] Wanneer dus de Heilige Geest werkelijk zoals een ander schepsel als een
op zichzelf staand wezen uit zou gaan van de Vader en de Zoon, dan zou hij
klaarblijkelijk een God van de tijd en niet van de eeuwigheid zijn! Een
dergelijke God zou dan evenwel, zoals al het tijdelijke, mettertijd kunnen
ophouden te bestaan! Maar als dat zo zou zijn, wie zou dan aan alle mensen en
engelen een eeuwig bestaan kunnen geven en dat in stand houden?!
[17] Opdat deze hoogst belangrijke kwestie echter nog helderder en duidelijker
voor jullie wordt, gaan wij nog verder op dit onderwerp in en jullie luisteren
naar Mij!’
27 De Heer als Zoon
[1] (De Heer:) ‘Als de Zoon er sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan verwekt
worden? En wanneer de Heilige Geest er ook sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij
dan van de Vader en de Zoon uitgaan en daar Zijn oorsprong in hebben?
Wanneer de door jullie aangevochten drie goddelijke personen, waarvan de
latere mensen gemakkelijk drie goden zouden kunnen maken, volgens jullie alle
drie eeuwig, dat wil zeggen zonder begin zijn, dan kon de één dus niet aan de
ander het begin van zijn bestaan geven!
[2] Ik ben, zoals Ik nu bij jullie ben als een mens in het vlees, de Zoon en ben
nooit door iemand anders dan alleen door Mijzelf verwekt en ben derhalve Mijn
hoogst eigen Vader van eeuwigheid. Waar zou de Vader anders kunnen zijn dan
in de Zoon, en waar de Zoon anders dan in de Vader, dus slechts één God en
Vader in één persoon?
[3] Dit lichaam van Mij is daarom de verheerlijkte gestalte van de Vader ten
behoeve van de mensen en engelen, opdat Ik een begrijpelijke en zichtbare God
voor hen ben, en jullie kunnen Mij nu zien, naar Mij luisteren en met Mij
spreken en daarbij toch in leven blijven! Want voorheen was het zo, dat niemand
God kon zien en in leven kon blijven. Ik ben nu in alle opzichten God. In Mij is
de Vader , en de kracht die overeenkomstig Mijn liefde, wijsheid en almachtige
wil van Mij uitgaat en de eeuwig eindeloze ruimte allerwegen vervult en ook
overal werkzaam is, is de Heilige Geest.
[4] Zoals jullie Mij nu als Godmens bij jullie zien, ben Ik met Mijn hele
oercentraal wezen beslist volkomen en ongedeeld in jullie midden, hier in deze
eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij dus als hoogst ware God en Mens tegelijk
nergens anders, niet op deze aarde en nog minder op een andere; maar door de
van Mij uitgaande kracht, die de Heilige Geest is, vervul Ik toch alle hemelen en
de aards materiële en eindeloze ruimte met Mijn werkzaamheid. Ik zie daarin
alles, van het grootste tot het kleinste, ken alles, weet alles, bepaal alles en
schep, leid en regeer alles.
[5] Als jullie dat nu duidelijk uit Mijn mond weten, zullen jullie ook begrijpen
om welke reden jullie de mensen, die in Mij geloven en ook volgens Mijn leer
zullen handelen nadat die aan hen bekend is gemaakt, In de naam van de Vader ,
de Zoon en de Heilige Geest moeten sterken door hun de handen op te leggen.
[6] Als jullie nu de reden begrijpen, zullen jullie ook inzien dat de mensen, als
ze waarachtig en juist door jullie onderricht worden, niet gemakkelijk op het
idee zullen komen om drie persoonlijk op zichzelf staande goden aan te nemen,
omdat jullie die drie eigenschappen hebben genoemd. Maar Ik druk jullie dan
ook ten zeerste op het hart dat jullie de mensen overal een echt en
waarheidsgetrouw licht geven; want waar het daaraan zal ontbreken, zullen de
mensen gemakkelijk en snel verkommeren en overgaan tot allerlei dwaalleren,
en dan zal het moeilijk zijn hen op de weg van de volle waarheid te brengen.
[7] Dat er echter ondanks al jullie trouw toch valse leraren en profeten zullen
opstaan die heel veel mensen zullen misleiden, zullen jullie wel niet kunnen
verhinderen en dat zal jullie ook niet als schuld aangerekend worden, evenmin
als het een boer, die zuivere tarwe op zijn akker zaaide, waartussen zijn vijand 's
nachts onkruid strooide, tot zonde gerekend kan worden als op zijn akker tussen
de tarwe het onkruid woekert en het goede graan verzwakt.
[8] Het is weliswaar de wens van Mijn liefde dat alle mensen van deze aarde de
lichte weg van de waarheid zullen betreden en zo het eeuwige leven tegemoet
zullen gaan; maar omdat Ik, om redenen die Ik jullie al genoemd heb, Mijn
almacht volledig moet terugtrekken, is ieder mens volkomen vrij en kan hij
uiteindelijk geloven en doen wat hij zelf wil.
[9] Wanneer jullie Mijn leer verder verspreiden, kunnen jullie het beste het
verstand en daarmee het gemoed van de mensen bewerken. Want waar eenmaal
het verstand en het gemoed doordrongen zijn, daar wordt door de goede wil het
geloof levend en met succes werkzaam; zonder de juiste verlichting van
verstand en gemoed bestaat het geloof slechts uit een stom en blind aannemen
van hetgeen de mens van een of andere autoriteit gehoord heeft. Een dergelijk
geloof is echter zo goed als geen geloof; het wekt het gemoed niet op tot
vrijwillige en het hart gelukkig makende werkzaamheid en is dan ook dood,
omdat het zonder vrije, vreugde verwekkende werken is.
[10] Werken die de mens verricht onder van buitenaf opgelegde dwang hebben
voor de ziel geen waarde, aangezien die de ziel niet opwekken maar
terneerdrukken, omdat ze niet vrijwillig met vreugde uit innerlijke overtuiging
volbracht worden, maar alleen uit angst voor de straf waanneer gedreigd wordt,
terwijl men heimelijk ergernis, gramschap en woede voelt.
[11] Wanneer Ik al tegen jullie zeg, dat jullie even volmaakt in inzicht en
zuivere liefde moeten zijn als de Vader in de hemel, dan moeten Jullie leerlingen
dat ook zijn! Daarom zeg Ik jullie ook nog het volgende: 'Onderzoek alles goed
van tevoren, en behoud dan het goede en ware!'
[12] Wat Ik jullie nu aanraad om voor jezelf in acht te nemen, moeten jullie ook
jullie toekomstige leerlingen aanraden! Ik zou nu heel goed van jullie kunnen
verlangen dat je zonder verdere verklaringen. van Mij gelooft wat Ik jullie zeg
en aanraad te doen, want de tekenen die Ik voor jullie ogen heb gedaan hebben
Mij toch zeker het gezag verleend dat jullie dwingt Mij te geloven; maar zo'n
afgedwongen geloof is nog lang geen innerlijk licht van de ziel en wekt haar niet
blijmoedig op tot daden.
[13] Dat het inderdaad zo is, bewijzen jullie door jullie voortdurende vragen, en
daardoor erkennen jullie openlijk dat geloof alleen op grond van gezag de ziel
veel te weinig licht biedt, en het gebrek daaraan wordt in jullie pas door Mijn
verklaringen opgeheven. Zoals jullie nu naast alle tekenen en leringen die Ik
gegeven heb nog steeds duidelijke verklaringen verlangen die ook heilzaam voor
jullie zijn, zo zullen jullie leerlingen dat ook van jullie verlangen, en jullie
moeten daar niet zuinig mee zijn als jullie het optreden van de valse profeten
optimaal willen tegengaan!
[14] Jullie zullen ook tekenen doen, en de valsen zullen met behulp van allerlei
bedrog hetzelfde doen, en daarom zullen de door jullie verrichte tekenen steeds
een mager bewijs vormen voor de echtheid van de door jullie aan het volk
verkondigde leer; maar wat jullie door middel van lichtende woorden in het
verstand en het gemoed van de mensen zullen inprenten, zal een eeuwig
onuitwisbaar, levend bewijs van de waarheid van de leer uit Mijn hemelen
blijven. Zo'n helder begrepen waarheid zal jullie en je leerlingen dan pas
volkomen vrij maken. -En nu heb Ik weer veel onthuld en jullie veellicht
gegeven, en daarom vraag Ik je nogmaals of je dat ook goed begrepen hebt.'
[15] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij nu heel goed begrepen;
want nu hebt U weer eens heel vrij en open gesproken!’
[16] Hierop zei Ik: 'We hebben nog tijd; als iemand verder nog iets wil weten,
laat hij het dan vragen!’
28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid
[1] Op deze uitnodiging van Mij stond één van de joodse Grieken, die we al
kennen, op en zei: 'Heer en Meester, uit Uw mond, en met Uw instemming ook
uit de mond van Rafaël, hebben wij al zo veellichtende waarheden gehoord, dat
ik nu werkelijk niets meer kan bedenken wat mij onbekend is, en het zal dus
voor ieder van ons moeilijk worden om U nog Iets te vragen, waarover U ons
nog geen verklaring hebt gegeven. En wat U ons verklaard hebt, is ook zodanig
uitgelegd dat zelfs een zeer eenvoudig verstand het heel duidelijk moet
begrijpen; daarom blijven er nu vrijwel geen vragen meer over die wij U zouden
kunnen stellen om er een nog helderder licht over te krijgen.’
[2] Ik zei: 'Heil jouw ziel, als die nu al zoveel levenslicht opgezogen heeft!
Wanneer jij echter geen onverlichte hoeken meer in jezelf kunt vinden, dan zal
er vast iemand anders zijn die nog menige duistere plek in zichzelf bespeurt, en
mettertijd ook jijzelf misschien weer!'
[3] Toen de joodse Griek dat van Mij gehoord had, boog hij voor Mij en ging
weer zitten.
[4] Daarop zei Lazarus: 'Heer en Meester, ik heb nog wel een paar van die
donkere hoeken in mij; als U zo genadig wilt zijn om die te verlichten, zou dat
een grote lafenis voor mijn ziel zijn!’
[5] Ik zei: 'Ik weet al waar jij naar dorst, en Ik zou daarover ook een lichtend
antwoord in je hart kunnen leggen; maar omdat het hier gaat om het verlichten
van allen die hier aanwezig zijn, zodat menigeen onder jullie ook ge waar zal
worden of het in hemzelf al wel volkomen licht is, moet jij je vraag maar
openlijk stellen, dan zal Ik je ook voor ieder hoorbaar en duidelijk antwoord
geven!'
[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt
over de grote sferen en hemellichamen, over de hulsgloben en over de Grote
Scheppingsmens, is het wat de huiveringwekkend eindeloze grootheid van de
eeuwig onbegrensde ruimte betreft heel licht in mij geworden; maar al gauw
daarna heb ik een heel grote duistere kloof ontdekt, waar zelfs mijn
stoutmoedigste gedachte niet overheen durft te vliegen!
[7] Kijk, dat de scheppingsruimte oneindig is en dus in geen enkele richting een
einde kan hebben, is mij en zeker ook ieder ander duidelijk! Maar hoe zit het
met het eeuwige bestaan ervan? Wie heeft die ruimte zo eindeloos ver
uitgestrekt, en hoe en wanneer? Wat is nu eigenlijk de eeuwigheid, en hoe is, in
tijd en ruimte, God Zelf eeuwig en in alles oneindig? Kijk, Heer en Meester, dat
is voor een sterfelijk mens tegenover U vast en zeker een zeer ongepaste vraag;
maar wat kan een ziel, die ook in deze sfeer behoefte heeft aan licht, eraan doen
dat dergelijke gedachten in haar opkomen?'
[8] Ik zei: 'Jij noemde dat een zeer ongepaste vraag ten aanzien van Mij; Ik
noem dat echter een heel goede en zeer passende vraag, en wil jullie allen daar
een zo helder mogelijk antwoord op geven!'
[9] Kijk! God, ruimte en eeuwigheid zijn weer gelijk aan de begrippen Vader,
Zoon en Geest. De Vader is geheel en al liefde en zodoende een eeuwig streven
naar het meest volmaakte 'zijn' door de kracht van de eeuwige wil in die liefde.
De ruimte ofwel de Zoon is het uit dat eeuwige streven van de liefde eveneens
eeuwig voortvloeiende 'zijn'. De eeuwigheid ofwel de Geest, als de eindeloze
oerkracht in de Vader en de Zoon, is het in het werk stellen en het
verwezenlijken van de strevingen van de liefde in de Zoon.
[10] Als de ruimte ooit zou zijn begonnen zich als het ware vanuit één punt in
alle richtingen uit te breiden tot in het oneindige, dan was hij in de eerste plaats
tot op dit moment evenmin oneindig als de Grote Scheppingsmens dat is. In de
tweede plaats rijst vanzelf de vraag, wat dan datgene was wat ongetwijfeld
eindeloos ver in alle denkbare richtingen dat punt omgeven heeft, van waaruit
zich daarna de oneindige scheppingsruimte heeft uitgebreid. Was dat de
lichtloze ether, of was het de heidense chaos, of was het een volkomen vaste
massa, of was het lucht of water of vuur?
[11] Wanneer het één van deze genoemde dingen was, hoe heeft dat punt in de
ruimte in zichzelf de kracht kunnen hebben om zulke eindeloos grote massa's
vanuit zichzelf het oneindig maal oneindige in te drijven, en waar zijn die massa
's dan terechtgekomen, als uit dat oorspronkelijke punt de eeuwig oneindige
ruimte is voortgekomen? Dan kan het niet anders dan dat dit zich buiten de
oneindige ruimte moeten bevinden, zoals ze zich oorspronkelijk ook buiten het
punt bevonden hebben waaruit de eindeloze ruimte voortgekomen zou zijn.
Wanneer dat echter ook maar enigszins voorstelbaar zou zijn, dan zou de
scheppingsruimte toch weer begrensd zijn en al zou hij zich eeuwigdurend
steeds maar verder en verder uitbreiden, dan zou hij toch nooit oneindig worden.
[12] Daaraan zien jullie, dat de scheppingsruimte noodzakelijkerwijs eeuwig in
alle richtingen oneindig was en nooit een begin gehad kan hebben; en omdat
God, ruimte en eeuwigheid identiek zijn, zoals Ik jullie al heb verteld, is God,
die al deze begrippen in Zich verenigt, ook zonder begin, omdat een begin van
God even onvoorstelbaar is als het begin in het ontstaan van de oneindige ruimte
en met deze van de eeuwige tijd. Ik geloof dat dat nu duidelijk genoeg
uiteengezet is, zodat iedereen dat volledig kan begrijpen.
[13] Maar Ik zie toch nog een bepaalde donkere klip in jullie, en jullie zijn nog
niet in staat daar overheen te komen. Kijk, deze klip bestaat uit het feit dat jullie
je de eindeloze en eeuwige ruimte voorstellen als op zichzelf dood en zonder
enige levensintelligentie, en daarom ook niet kunnen begrijpen hoe God als het
enige levensbeginsel Zichzelf in die eeuwige en eindeloze dood in zekere zin
gevonden heeft en Zichzelf als het meest volmaakte Leven heeft herkend en
begrepen.
[14] Ja, wanneer men zo'n voorstelling heeft van de eindeloze en eeuwige
scheppingsruimte, kan men inderdaad ook moeilijk of helemaal niet begrijpen
hoe de oneindige Geest - God -in de eeuwig oneindige dood als volmaakt Leven
ook in de. eeuwigheid Zijn weg heeft kunnen vinden!
[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig
oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet één enkel puntje levenloos en
zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen
levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil
gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een
hemellichaam of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!
[16] Wanneer echter alle hemellichamen met hun meest veelsoortige
bestanddelen niets anders zijn en ook niet kunnen zijn dan de door Gods
almachtige wil gefixeerde ideeën en gedachten van Hemzelf, hoe kunnen ze dan
door de mensen beschouwd worden als dood en zonder enige intelligentie ?
[17] Wanneer God, die identiek is met de eindeloze ruimte en diens eeuwige
tijd, in Zichzelf geheel en al het hoogste en meest volmaakte Leven is, hoe kan
dan datgene wat alleen uit Hem voortkomt, dood, levenloos en zonder
intelligentie zijn?!
[18] Wat derhalve bestaat en in jullie ogen dood lijkt te zijn, is alleen maar zo
door God gericht en kan weer in het volledig vrije leven terugkeren zodra God
bij een dergelijk gericht ding de vaste banden van Zijn wil losmaakt.
[19] Iets dergelijks hebben jullie door Mij en met Mijn instemming ook door
Rafaël zien doen, toen stenen plotseling in hun oorspronkelijke ether veranderd
werden, of deze ether tot een vaste steen werd, waarvan de zuil langs de weg
naar Emmaüs jullie een zeer tastbaar voorbeeld geeft.
[20] Omdat het met dat alles zo is en onmogelijk anders kan zijn, moeten jullie,
om tot werkelijk ware voorstellingen van God te komen, alles wat met dood te
maken heeft volledig uit de eindeloze ruimte verbannen en je niets dan leven en
nog eens leven en niets anders dan intelligentie en nog eens intelligentie
voorstellen, omdat er in het oneindige Wezen van Gods intelligentie en macht
eeuwig geen dood kan bestaan.’
29 De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie
[1] (De Heer:) 'De mens, die met een eigen levensbewustzijn is begiftigd, houdt
echter de eindeloze scheppingsruimte en het ongekend vele dat zich daarin
bevindt voor stom, dood en zonder intelligentie. Dat dat voor de mens zo lijkt te
zijn, heeft een wijze reden die ligt in het feit dat zijn levensbewustzijn de volle
godgelijke levenszelfstandigheid moet kunnen verwerven. Daartoe is de mens,
door Mijn wil, volledig afgezonderd van het algemene levensbewustzijn met
zijn eindeloze en hoogste intelligentie, opdat het levensbewustzijn van de mens
zich in zichzelf zal vinden en zich daardoor langs de als het ware van buitenaf
geopenbaarde weg ook zelf zal ontwikkelen en bevestigen voor het eeuwige
zelfstandige voort levert.
[2] Zolang een mens echter met zichzelf bezig is om zijn levenszelfstandigheid
te verwerven, heeft hij er nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter
leven en de hoogste levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam
betreft daarmee doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan.
Wanneer hij echter volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf,
doordat zijn innerlijke geest hem helemaal doordrongen heeft, dan treedt de hele
mens ook in een vrije verbinding met het hoogste leven en de lichtende
intelligentie daarvan in de algemene oneindigheid van God, zonder daarbij zijn
individualiteit en persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen
ook geen dode en stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt
alles voor hem leven en lichte, van zichzelf bewuste intelligentie .
[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie
dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles
kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel
persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder
verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt
dat ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats
te verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en
wat daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.
[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun
bericht dat Ik hier ben? Door die grote en algemene intelligentie werden ze zich
daar in zichzelf van bewust, evenals van de weg die hen hierheen bracht. Als de
ruimte tussen hier en Opper-Egypte levenloos en zonder intelligentie zou zijn,
dan zouden ze ook onmogelijk te weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.
[5] De ziel van de mens is in haar lichaam slechts gescheiden door een heel
dunne wand, die in geen enkele verbinding staat met de algemene
levensintelligentie, en dat is voldoende om ervoor te zorgen dat ze in haar
natuurlijke toestand meestal geen enkel vermoeden heeft van wat er dikwijls
heel dichtbij, als het ware achter haar rug, is en gebeurt, en ze begrijpt zelfs niet
een duizendmaal duizendste deel van wat er voor haar ogen is en gebeurt. Dat
komt allemaal door de uiterst dunne, eerder genoemde scheidingswand tussen
haar bijzondere en het algemene eindeloze ruimteleven. Wanneer die
scheidingswand heel ondoordringbaar en uitgestrekt zou zijn, wat zou zo'n
enorm geïsoleerde ziel dan nog weten van wat haar aan alle kanten omgeeft?!
[6] Dat een ziel echter af en toe om Mij alleen bekende redenen door een
sterkere en dichtere scheidingswand van het algemene allerintelligentste
goddelijk leven gescheiden is, kunnen jullie heel goed zien bij zwakzinnigen,
stommen en zogenaamde onnozelen; een dergelijke ziel is dus ook alleen maar
tot een zeer povere en soms ook helemaal geen ontwikkeling rn staat.
[7] Waarom ook dat toegelaten wordt, weet Ik heel goed, en sommige van Mijn
oude leerlingen weten het voor een deel ook; jullie anderen zullen alles daarover
echter nog wel te weten komen.
[8] Zielen van dieren en planten zijn echter niet streng gescheiden van het
algemene goddelijke leven in de ruimte en zijn daarom door hun innerlijke
gewaarwording zonder enig onderricht in staat datgene te doen waarvoor ze
volgens hun hoedanigheid en inrichting bestemd zijn. Ieder dier kent het voedsel
dat goed voor hem is en weet dat te vinden; het heeft zijn wapens en weet die
zonder enige oefening te gebruiken.
[9] Zo kent ook de geest van de planten heel precies die stof in het water, in de
lucht en in de aarde, die bevorderlijk is voor zijn specifieke individualiteit. De
geest of de natuurziel van de eik zal nooit ofte nimmer de stof naar zich
toetrekken, die de ceder voor zijn bestaan en wezen nodig heeft. Wie brengt een
plant immers bij om steeds alleen de voor haar bestemde stof naar zich toe te
trekken? Kijk, dat is allemaal de werking van de hoogste en algemene
levensintelligentie van de ruimte; hieruit put iedere planten en dierenziel de voor
haar speciaal noodzakelijke intelligentie en is vervolgens volgens de aanwijzing
daarvan werkzaam.
[10] Als dat echter zo is, wat ieder mens uit ervaring altijd goed kan inzien, dan
is het toch duidelijk, dat de eindeloze ruimte en alles wat daarin aanwezig is één
leven is en één allerhoogste intelligentie; de menselijke ziel ziet dat alleen maar
niet bewust, omdat ze door haar afgezonderde intelligentie, die uiterst
omvangrijk is, haar duurzame levenszelfstandigheid kan scheppen. Dat is iets
waartoe geen dieren of plantenziel in staat is en daarom heeft die op zich geen
afzonderlijk bestaan, maar alleen een mengbaar en bijgevolg tot aan de
menselijke ziel een ontelbare malen veranderend bestaan, waaraan zij ook geen
herinnering overhoudt, omdat zij na iedere menging en verandering van wezen
ook overgaat naar een andere intelligentiesfeer .
[11] Zelfs de ziel van de mens, als de hoogst gepotentieerde vermenging van
mineralen-, planten en dierenzielen, heeft geen herinnering aan haar vorige
bestaansvormen, omdat de specifieke zielsdelen in de eerder genoemde drie
rijken geen eigen en strikt afgezonderde intelligentie bezaten, maar ten behoeve
van hun soort alleen een soort intelligentie, die aan het algemene goddelijke
leven in de ruimte ontleend was. Weliswaar zijn in een mensenziel al die talloze
specifieke voor-intelligenties met elkaar verenigd, en dat leidt ertoe dat de
menselijke ziel uit zichzelf alle dingen zeker kan herkennen en verstandig kan
beoordelen, maar een specifieke herinnering aan de vroegere niveaus van
bestaan is niet denkbaar of mogelijk, omdat in de menselijke ziel maar één mens
ontstaan is uit de eindeloos vele afzonderlijke zielen.
[12] Wanneer de mens echter volkomen doordrongen is van de geest van alle
leven en licht, zal hij een dergelijke orde in zichzelf waarnemen zoals Ik die
eeuwig en altijd in Mijzelf waarneem, namelijk dat alles uit Mij bestaat en Ik
alles in alles ben. -En zeg Mij nu, vriend Lazarus, of jij dat nu allemaal ook goed
begrepen hebt! En het staat ook een ieder van jullie vrij om zijn gedachten
daarover te kennen te geven.”
30 Over het kennen van de toekomst
[1] Nu zei Lazarus: 'Heer en Meester! Deze uitleg van U overtreft alles wat wij
tot nu toe van U gehoord en gezien hebben, en het wordt mij nu pas volkomen
duidelijk waarom U, als Zelf een mens, bij ons bent gekomen om ons te
onderwijzen over God en over onszelf omdat wij door U bestemd zijn om
eeuwig voort te leven in de hoogst mogelijke zelfstandigheid, wat wij echter
eerst door onze zelfwerkzaamheid volgens Uw leer uit vrije wil moeten, willen
en met Uw hulp ook zullen verwerven.
[2] Nu pas hebben wij een volledig juiste voorstelling van U en ook van onszelf
en weten ook waarom het noodzakelijk is dit of dat te doen; want anders zou het
voor geen mens mogelijk zijn het ware, eeuwige leven te verwerven. Nu kennen
wij Gods wezen echt en kennen daarbij ook onszelf Nu is het dan ook
gemakkelijk om langs de goed verlichte weg naar het Leven voort te gaan. Maar
hoeveel duizendmaal duizenden mensen hebben geen idee van dat alles en zijn
genoodzaakt op de weg van het verderf voort te gaan! Wanneer ze daar
mogelijkerwijs uit verlost kunnen worden, zoals wij nu, dat weet U alleen; ons
rest slechts de wens dat de zielen van die mensen zo spoedig mogelijk uit de te
grote kwelling bevrijd mogen worden. Want hoe lichter en vrijer wij nu door
Uw genade worden, des te meer en dieper voelen wij ook het ongeluk van al
degenen aan wie deze genade niet ten deel valt.
[3] Maar wat is daar aan doen? Wanneer U dat Zelf zo toelaat om redenen die
aan U bekend en zeker zeer wijs zijn, dan moet dat voor ons ook goed zijn. Maar
hoe lang zal het nog duren, voordat alle mensen op de hele aarde één in geloof
en één van licht worden en elkaar als ware broeders beschouwen?'
[4] Daarop zei ook Agricola: 'Ja, dat is ook voortdurend mijn zorg! Ook mij
begint het steeds helderder wordende licht in mijn hart erg te benauwen, omdat
ik daarbij maar al te duidelijk zie hoever de anderen, ja bijna de hele mensheid,
daarvan afstaat. Heer en Meester, de toekomst is voor U even bekend als onze
gedachten en verlangens, daarom zou U ons wel een bepaalde tijd kunnen
aangeven, waarin toch zeker het grootste deel van de mensen zich kan
verheugen in een hoger en waar levenslicht!'
[5] Ik zei: 'Zolang de mens op deze aarde verblijft en nog niet volledig is
wedergeboren in de geest, is het helemaal niet goed voor hem om te veel van te
voren te weten, en als de toekomst te duidelijk voor hem onthuld is, zou dat zijn
nog niet zo sterke gemoed temeer drukken en gemakkelijk tot vertwijfeling
brengen.
[6] Denk je alleen maar eens in hoe het de mensen te moede zou zijn als ze
precies tijd en uur van hun sterven zouden weten. Ze vinden het al niet
aangenaam om te weten, dat ze zeker moeten sterven; hoeveel onplezieriger
zouden ze het vinden om ook het jaar, de dag en het uur te weten, waarop ze de
dood van hun lichaam konden verwachten!
[7] O ja, heel anders is het gesteld met de mens die hier reeds volledig in de
geest van alle leven is wedergeboren, en zijn toekomstige leven al in alle
helderheid in zich heeft en dat waarachtig en levendig voelt! Zo iemand kan het
doel en het einde van zijn lichaam wel heel precies van tevoren weten; want het
tijdstip waarop zijn zware last van hem afgenomen wordt zal hem niet met
droefheid, maar enkel met de grootste vreugde vervullen. Maar een gewoon
mens zou door zo'n vaststaand vooruitzicht zeker heel droevig gestemd worden.
[8] Daarom moeten jullie niet al te ijverig zoeken naar hoe de toekomst eruit
ziet, maar wees tevreden met wat jullie voor het heil van je ziel moeten weten,
en neem dan ook genoegen met het feit dat Ik in Mijn liefde en wijsheid dat
weet, en beslist alles zal laten geschieden op de manier zoals het te allen tijde
voor de goede of wellicht ontaarde mensheid zeker het beste zal zijn, dan zullen
jullie ook iedere slechte en goede toekomst kunnen verdragen!
[9] Wanneer jullie echter zelf in de geest van het leven wedergeboren zijn,
zullen jullie ook in staat zijn om in de toekomst te kijken en daar niet bedroefd
en zwak door worden.
[10] Hoe het zich echter in de verre toekomst zal ontwikkelen, heb Ik ten eerste
met de nachtelijke verschijning al tamelijk helder laten zien en nog duidelijker
in de uitleg van de twee hoofdstukken van de profeet Jesaja, en Ik zal jullie nog
meer laten zien over het einde van de in feite slechte mensenwereld, waarmee
jullie ook wel niet erg tevreden zullen zijn. Maar in dit middernachtelijk uur
laten we dat onderwerp nog met rust; want wij hebben nog veel noodzakelijker
dingen met elkaar te bespreken. Wie van jullie dus nog iets te vragen heeft, moet
dat doen, dan zal Ik hem licht geven’
31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër
[1] Hierop zei Agrippa: 'Heer en Meester, nu U in deze nacht zo vrijgevig bent
met het geven van licht, zou ik bij deze gelegenheid graag een juiste opheldering
van U krijgen over een buitengewoon verschijnsel dat in het leven van de
mensen voorkomt!
[2] Kijk, ik ben net als vriend Agricola iemand die heel veel weet en ook in vele
zeldzame dingen zeer ervaren is, en kan daarom ook over veel dingen spreken,
wat zeker niet ieder mens mogelijk is. Een aantal jaren geleden moest ik in
verband met hoge ambtsbezigheden naar Illyrië* (* Klein staatje op het Balkanschiereiland aan de Adriatische Zee; later Istrië genoemd.) in Europa. Dit Illyrië
is een zeer bergachtig land en voor het grootste deel ook woest en hard, en de
bewoners ervan zijn daarom ook weinig ontwikkeld en hebben
veelovereenkomsten met het door hen bewoonde land. Ze zijn hard, weinig
vruchtbaar in de geest, maar daarentegen sterk in allerlei sagen en speciaal in
allerlei bijgeloof, en evenals hun land zeer vruchtbaar voor allerlei onkruid.
[3] Welnu, in een dorpje, waar wij Romeinen al geruime tijd een stevige burcht
hebben, trof ik een groep mensen aan, waaronder zich ook een paar priesters
bevonden. Dezen waren bezig met een man van ongeveer dertig jaar oud, van
wie ze mij vertelden dat hij al jarenlang door een boze geest bezeten was, en dat
zij nu pogingen deden om hem daarvan te bevrijden. Men vertelde mij dat de
man de zoon was van een in die streek vooraanstaande familie, en dat het hele
huis, ja soms het hele dorp door deze man een werkelijk helse kwelling
onderging, en toch kon de man er niets aan doen, aangezien hij zelf degene was
die bij dat alles het meest gekweld werd.
[4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze mensen en ook voor
een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en
bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde razernij het naar
wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te doen geloven.
Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van overtuigde, dat de
razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo
enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken
zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de
aanwezigheid van een boze geest in die man.
[5] De twee priesters, die op grond van eerder opgetreden symptomen wel heel
goed wisten wat er bij de ongelukkige man gaande was, zeiden tegen de
anderen, louter sterke mannen: 'Het moment van razen en tieren zal weldra
aanbreken; boei en knevel hem daarom nu onmiddellijk met de sterkste touwen
en kettingen! ' Want de boze geest zou de man alleen maar verlaten, als hij zijn
misschien wel gewijde touwen en kettingen niet zou kunnen verbreken.
[6] Daarop werd de man dermate stevig met touwen en kettingen vastgebonden,
dat honderd Herculessen zich niet meer hadden kunnen verroeren. Vervolgens
gingen de priesters en ook de andere mensen minstens honderd passen van de
geknevelde af staan en vroegen mij om hetzelfde te doen. Ik deed ook wat ze mij
aanraadden.
[7] Wij bevonden ons nog geen twintig tellen op de genoemde afstand, of de
man stond onder afschuwelijk verward geschreeuw pijlsnel op, rukte in één
ogenblik touwen en kettingen aan flarden, sprong toen aan één stuk door
afgrijselijk schreeuwend vanaf de grond ongelooflijk hoog in de lucht, pakte
daarbij ook nog meer dan honderd pond zware stenen en die hij als lichte bonen
in het rond slingerde. Toen dit razen en tieren ongeveer een uur lang geduurd
had, zeeg de man totaal bewusteloos op de grond neer en konden wij weer bij
hem komen.
[8] De beide priesters vroegen hem hun te zeggen hoe het hem vergaan was. Hij
wist echter niets van zijn razernij, maar vertelde alleen van een visioen, volgens
welk hij zich in een heel mooie omgeving had bevonden. Bij dit kortdurende
verhaal was de klank van zijn stem heel zacht, als van een geduldig lijdende
moeder; maar weldra veranderden de klank en de taal. Als door een magische
kracht werd zijn mond wijd opengesperd en een vreemde, donderende stem in
het Grieks trof uit de wijd opengesperde mond onze oren met ongeveer de
volgende uitdrukkingen:
[9] 'O armzalige muggen van mensenlarven, willen jullie mij uit dit gehuurde
huis verdrijven?! Alle Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er nog
maar een steen gereed lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was ik
de beroemde koning Cyaxares* (Koning van Medië (624 584 v.Chr.).) de eerste
met die naam, ik heb de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydië. Mijn
tweede dochter Mandane werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder
van de beroemde Cyrus, wiens vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet
te weten!
[10] Dit huis van vlees echter, dat ik nu naar eigen goeddunken bewoon en waar
ik mij niet uit laat verdrijven, stamt af van mijn bloed, en ik bezit het daarom
met recht! Daarom is al jullie inspanning om mij daaruit te verdrijven
tevergeefs; ik kan mij in dit huis van mij gedragen zoals ik wil!'
[11] Na dit merkwaardige gesprek stootte hij nog een paar afschuwelijke
verwensingen en bedreigingen uit tegen de beide priesters, rukte de man een
paar maal heen en weer, waarop deze tot zichzelf kwam, zich uiterst zwak
voelde en iets te eten wilde hebben. Toen hij, na het voedsel tot zich genomen te
hebben, wat sterker werd, werd hem weer gevraagd of hij iets wist van wat hij
daarvoor gezegd had. Hij ontkende dat met zijn natuurlijke, zachte stem, maar
hij herinnerde zich wel dat hij geslapen had en zich in zijn droom temidden van
in het wit geklede jongemannen had bevonden.
[12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk met de priesters en de nog levende ouders
van de man en adviseerde hun dat men zo iemand op een goede manier om het
leven moest brengen, dan zou de boze geest zijn huis wel moeten verlaten. Maar
toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed als onmogelijk was en dat degene die
zo iets zou ondernemen zichzelf in het grootste levensgevaar zou begeven.
Iemand had dat al geprobeerd, maar was er erg toegetakeld van teruggekomen.
Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp vertrokken en heb deze naar
waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik heb die ook al vaak aan wijze
mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar van een ook maar enigszins
afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake geweest.
[13] Men heeft mij ook veel verteld over mensen, die door duivels of boze
geesten bezeten zijn, en dat het heel moeilijk was om mensen die daaraan lijden
te genezen; maar niemand wist mij te zeggen, wie zulke duivels of boze geesten
nu eigenlijk zijn, en hoe ze zich in een arm en zwak mens nestelen en hem wat
zijn natuurlijke leven betreft totaal willen en kunnen beheersen. Dikwijls zou
men al kinderen aantreffen, die erbarmelijk gekweld worden door boze geesten.
[14] Heer en Meester, wat zit daar nu achter? Bedrog van de kant van zo'n
ongelukkig mens is vast niet mogelijk; want wat ik met de Illyriër heb
meegemaakt, was zeker even ver verwijderd van bedrog als het ene eind van de
wereld van het andere.'
32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid
[1] Ik zei: Jouw ervaring is juist, en Ik heb Zelf hier in het land van de joden en
ook bij de Grieken verscheidene mensen van dergelijke kwalen bevrijd. Er
bestaan dus werkelijk zulke mensen, die een bepaalde tijd door boze geesten in
bezit genomen worden, echter alleen maar wat hun lichaam betreft, zonder dat
de ziel van zo'n bezetene daardoor ook maar in het minst geschaad kan worden.
[2] De slechte geesten die het vlees van een mens in bezit nemen zijn in
werkelijkheid zielen van gestorven mensen, die ooit op de wereld een verdorven
leven hebben geleid, en dat terwijl ze heel goed wisten dat het slecht was waar
ze mee bezig waren.
[3] Bezetenheid komt echter alleen voor bij mensen wier geloof in een God en in
de onsterfelijkheid van de ziel verdwenen is.
[4] Deze voorvallen, die optreden in tijden dat het geloof steeds minder wordt en
die er op zichzelf erg verontrustend uitzien, worden toegelaten opdat de
ongelovigen daarmee een krachtige vermaning krijgen dat hun ongeloof
vruchteloos is, en dat er na het afvallen van het lichaam een zeker voortleven
van de ziel van de mens bestaat en zeker ook een God, die ook aan gene zijde
heel goed in staat is de slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.
[5] De boosaardige geest die het vlees van een mens in bezit neemt ervaart
ondanks zijn boze verzet voor hem nauwelijks te verdragen verdeemoedigIngen
en wordt dan zachter en lichter in zichzelf; degenen die getuige zijn van zulke
toestanden worden als het ware met geweld uit hun al te materiële en duistere
levenswandel gerukt, beginnen over het geestelijke na te denken, en worden
beter in hun doen en laten.
[6] En zo heeft deze onder de mensen voorkomende en zeer ernstig uitziende
zaak in tijden van het grootste gebrek aan geloof ook absoluut goede kanten,
zoals jij dat bij jouw Illyriërs zelf zeker hebt waargenomen.
[7] De beide priesters, die het volk voorheen met allerlei magische bedriegerijen
aan zichzelf wisten te binden, voor zichzelf niets geloofden, maar toch
belangrijke schatten vergaarden, zijn door die bezetene op heel andere
gedachten gekomen en hebben in belangrijke mate van hun bedriegerijen
afgezien; want de boze geest heeft hun al meerdere keren toegebruld dat ze zeer
armzalige bedriegers waren, en dat hij veel beter was dan zij, die hem in hun
machteloosheid wilden bestrijden.
[8] De beide priesters geloven nu zonder meer dat de ziel na de dood van het
lichaam voortleeft en geloven nu in één God, omdat de geest hun ook
verscheidene keren naar het hoofd geslingerd heeft dat hij zelf als boze geest
veel belangrijker was dan tienduizend legioenen van hun ingebeelde afgoden,
met wier hulp zij hem wilden uitdrijven; maar dat er slechts één ware God was,
aan wie hij zou gehoorzamen als die hem zou bevelen uit het vleselijke huis te
vertrekken.
[9] Dat hebben echter ook de andere mensen gehoord, en daardoor is ook hun
geloof veranderd en beter geworden, en daarom is zo'n bezetenheid niet altijd zó
heel slecht en als het ware ten onrechte door God toegelaten, zoals het
menselijke verstand zich dat voorstelt.
[10] Bij mensen die een waar en levend licht geloof hebben komt bezetenheid al
helemaal nooit voor, omdat de ziel van de mens en ook de geest daarin het
lichaam zodanig doordringen, dat er geen vreemde en wellicht ook nog boze
geest in een zuiver en van geest doortrokken vlees kan binnendringen. Maar
wanneer de ziel van een mens duister, vleselijk en materieel is geworden en
daardoor ook angstig en vreesachtig, ziek en zwak, zodat ze geen weerstand kan
bieden aan een vreemde indringer, dan kan het ook gemakkelijk gebeuren dat de
slechte zielen, die zich na het uittreden uit hun lichaam meestal ophouden en
hun kwade praktijken uitoefenen in die lagere regionen van deze aarde waar
mensen van hun slag in het vlees leven, soms in het lichaam van een zwak mens
binnendringen; ze nestelen zich dan meestal in het meest zinnelijke
onderlichaam en beginnen zich als vreemde en steeds slechte geesten door
middel van het vlees van de bezetene naar buiten toe te uiten.
[11] Wat de ziel aangaat lijdt de bezetene evenwel nooit enige schade, zoals Ik
direct in het begin al opgemerkt heb, en zo is bezetenheid, zoals ook reeds
gezegd, niet zo erg als de mensen denken.
[12] Wanneer jullie echter in het vervolg zulke bezetenen zullen aantreffen,
moeten jullie hun in Mijn naam de handen opleggen, dan zullen de slechte
geesten de bezetene verlaten. Mochten jullie echter iemand tegenkomen die door
een hardnekkige geest bezeten is, bedreig dan die geest, dan zal hij onmiddellijk
gehoorzamen aan wie hem ernstig en in vol geloof in Mijn naam bedreigd heeft!
Want waar Mijn leer door jullie aan de mensen verkondigd wordt, is het niet
meer nodig dat ook de duivels vanuit het vlees van een bezetene het geheel
vervallen geloof bij de mensen moeten oprichten. Waar engelen onderwijzen,
moeten de duivels op de vlucht gejaagd worden!
[13] Wat nu evenwel die Illyrische bezetene en ook zijn omgeving betreft: hij
leeft nog en is nu van zijn plaag bevrijd, en zijn omgeving gelooft nu in één,
hem weliswaar nog onbekende God, alsook in de onsterfelijkheid van de ziel, en
als iemand van jullie daar binnenkort zal komen in Mijn naam, zal hij het bij die
mensen en ook in de wijde omtrek van dat land gemakkelijk hebben om de
mensen tot het ware geloofslicht te bekeren en hun bijgeloof te gronde te
richten. - Heb jij, Agrippa, dat nu goed begrepen?'
33 De plaats van de geestenwereld
[1] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat is mij nu helder, zoals zeker ook de
anderen, en ik dank U voor dit licht. Maar ik heb er nog een kleinigheid bij op te
merken, en dat is, of U ons zou willen aangeven op welke plaats, in vergelijking
met deze aarde, de eigenlijke geestenwereld zich bevindt. U hebt in Uw
woorden weliswaar een klein vonkje laten vallen, maar ik kon daar toch niet
volledig wijs uit worden. Als U het goed vindt, zou ik U willen vragen om mij
ook in dit opzicht het passende te zeggen.’
[2] Ik zei: 'De hele geestenwereld heeft weliswaar, zoals Ik reeds enige keren
uiteengezet heb, met de ruimte en de tijd van deze materiële, gerichte en
bijgevolg onvrije wereld absoluut niets meer te maken; maar de ruimte, als een
buitenste omhulsel, is uiteindelijk toch de drager van alle hemelen en alle
geestenwerelden, omdat die zich op geen enkele wijze ergens buiten de
oneindige scheppingsruimte kunnen bevinden. En zo moeten er, om helder en
voor jullie begrijpelijk te spreken, ook bepaalde ruimtelijkheden bestaan, waarin
de geestenwerelden zich als het ware op een plaats bevinden, alhoewel de plaats
van de ruimte met name een voleindigde geest net zo weinig interesseert als jou
nu deze Olijfberg, wanneer jij je Rome of Athene voor de geest wilt halen, want
voor de geest bestaat er in die vorm noch een bepaalde ruimte noch gemeten
tijd.
[3] Maar wat het zogenoemde individuele wezen van een geest betreft: dat kan
zich, net zo min als Ik, toch niet volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo
bevinden zich dan ook de zielen van degenen die in deze materiële wereld
gestorven zijn in een bepaalde plaatselijke ruimte, alhoewel met name de zielen,
wier leven niet voleindigd is, daar geen idee van hebben -net zo min als jij in
een droom, waarin jij wellicht nu eens in deze en dan weer in een andere streek
echt behaaglijk en zelfs actiefbezig bent, zonder daarbij de materieel ruimtelijke
plaats waar je als persoonlijk individu aanwezig bent ook maar een haarbreed te
veranderen.
[4] Jij wilt echter van Mij de eigenlijke, als het ware vaste plaats leren kennen,
waar zich na de dood van hun lichaam vooral de zielen bevinden die hun leven
nog niet voleindigd hebben, en Ik wil jou dat dan ook getrouw meedelen. Luister
dus naar Mij en begrijp goed, wat Ik je daarover zal zeggen!
[5] Wanneer een mens tijdens zijn leven in het lichaam een speciale liefde voor
deze of gene plaats op de materiële wereld heeft gehad, dan blijft hij ook als
overleden ziel op die plaats, vaak vele honderden jaren lang, en wordt zich daar
langs de weg der geestelijke overeenstemmingen soms ook innerlijk van bewust,
al is het ook niet helder.
[6] Waar je dus op deze aarde een plaats hebt, heb je ook een plaats voor de
wereld van de geesten, die in feite natuurlijk geen materiële maar een geestelijke
plaats is, omdat die ontstaat uit een zekere fantasie van de geesten door middel
van hun wil.
[7] Je kunt dus kriskras door een dergelijke door jouzelf geschapen wereld heen
reizen, je blijft als individu niettemin onveranderlijk op één en dezelfde
materiële plaats.
[8] Laten we bijvoorbeeld een mens nemen, die een groot verlangen in zich
draagt om de maan, de zon en ook de sterren nader te leren kennen. Wanneer de
ziel van zo'n mens haar lichaam aflegt, is haar materiële plaats al daar, waar haar
liefde haar heeft heengetrokken en geplaatst. Daar zal ze ook weldra met de
geesten van die werelden in contact komen en zich zeer actief gaan verdiepen in
hun aldaar geldende opvattingen en studies.
[9] Als een ziel echter reeds hier volledig doordrongen is van de liefde tot God,
dan wordt haar materieel individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze
aarde, als bakermat voor de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet
veranderd, maar door Mijn toedoen zal ze desondanks, al naargelang de
voortdurend toenemende behoeften van haar intelligentie en de daaruit
voortvloeiende zaligheid, door de hele oneindigheid kunnen trekken, zonder
daarbij de materieel ruimtelijke plaats van haar individuele zijn ook maar een
haarbreed te hoeven wijzigen, evenals ook Ik die in de geest niet verander en
toch in de hele oneindigheid overal tegelijk aanwezig ben.
[10] Meer en dieper gaande dingen kan Ik je daarover nu niet zeggen; wanneer
je echter zelf in de geest wedergeboren zult zijn, zul je ook meer dingen
glashelder begrijpen. - Heb je dat nu goed begrepen?'
[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele anderen: 'Heer en Meester, wij danken
U voor deze uitleg, die voor ons allemaal heel nodig was; want wij zijn allemaal
herhaalde malen in de gelegenheid geweest om bezetenen van allerlei soort en
aard te zien en te observeren, en wij wisten de zaak onmogelijk anders te
verklaren dan dat zulke ongelukkigen door zeer reële duivels bezeten zijn en
derhalve ook hun prooi zijn, wanneer zij zich daar niet van kunnen bevrijden.
[12] Door een dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren
wij genoodzaakt om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te
beschouwen, door God reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij
haalden heimelijk onze schouders op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid,
en wel in het bijzonder wanneer wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag
van de bezetene als ook van de vroomheid van zijn ouders in alle opzichten
konden overtuigen, wat ons werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft
deze zaak absoluut een heel ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon
blij dat wij door Uw genade ook daarmee in het reine zijn gekomen.’
[13] IK zei:. 'Welnu, dan is het zo goed; als jullie nu ook op dit gebied
duidelijkheid hebben, dan hebben wij tot de ochtend nog ongeveer vier uur de
tijd om nog heel veel dingen met elkaar te bespreken en duidelijk te maken.
Wanneer Iemand van jullie iets nog niet helder is, laat hij dat dan hardop.
vragen, dan zal hij een goed en helder licht ontvangen; want aan jullie wil Ik
geven, het mysterie van Gods hele rijk goed te begrijpen!'
34 Het wezen van satan
[1] Nu kwam weer één van de in Emmaüs bekeerde Farizeeën die een
schriftgeleerde was, naar voren en zei: 'Heer en Meester! Wij weten nu wel hoe
het naar waarheid gesteld is met de bezetenen en wie in de grond van de zaak de
boze geesten zijn, waardoor hier en daar het lichaam van een mens in bezit
wordt genomen; maar in de Schrift wordt niettemin heel nadrukkelijk gesproken
over de werkelijke, aartsboze duivels en over hun vorst, satan, en tevens gezegd
dat satan, die ook Lucifer genoemd wordt, en een ontelbaar groot aantal engelen
die zich naar hem gericht hebben door God verstoten zijn en in het eeuwige
hellevuur zijn geworpen.
[2] Zo staat er ook geschreven dat satan in de gedaante van een slang de eerste
mensen ten val bracht, en hoe God de vrome Job door hem liet verzoeken.
[3] Hoe zit. het nu. volgens. Uw nieuwe leer met satan en zijn aan hem
ondergeschikte duivels? Wie en waar is satan en wie en waar zijn de duivels?’
[3] Aangezien het ons door U vergund is om het gehele mysterie van Gods rijk
te begrijpen, moeten wij ook wat dat betreft duidelijkheid hebben; wilt U
daarom zo genadig zijn om ons daar een begrijpelijke uitleg over te geven!'
[5] Ik zei: 'Daar is door Mij al veel over gezegd en uitgelegd, en Mijn oudere
leerlingen weten waar ze aan toe zijn; maar omdat jij nog een nieuweling bij Mij
bent, mag jij wel vragen naar wat jou nog niet bekend gemaakt werd; luister
dus!
[6] Kijk, wat de eindeloze ruimte als materie in zich bevat, is gericht en
daardoor gefixeerd door de macht van Gods wil! Wanneer dat niet zo zou zijn,
zou er zich geen zon, geen maan, geen aarde en al helemaal geen schepsel in de
grote eindeloze ruimte bevinden; dan zou alleen God bestaan, Zijn grote
gedachten en ideeën aanschouwend.
[7] God heeft echter al sinds eeuwigheid Zijn gedachten als het ware buiten
Zichzelf geplaatst en ze door Zijn almachtige wil van een lichaam voorzien.
Deze belichaamde gedachten en ideeën van God zijn echter strikt genomen geen
lichamen, maar het zijn geestelijke dingen die zich in het gericht bevinden en
rijpingsvaten ten behoeve van een zelfstandig 'zijn'. Het zijn dus schepselen,
bestemd om als het ware uit zichzelf en uit eigen kracht eeuwig voort te leven
naast Mij, de voor hen zichtbare Schepper.
[8] Alle schepselen, als gerichte geestelijke wezens, zijn vergeleken bij het al
zuivere en vrije geestelijke nog onzuiver, onrijp en daarom nog niet goed, en
kunnen ten opzichte van het geestelijk zuivere goede op zichzelf nog als slecht
en kwaad beschouwd worden.
[9] Onder 'satan' moetje dus de hele materiële schepping in het algemeen
verstaan, en onder' duivel' de afzonderlijke specifieke delen daarvan.
[10] Wanneer een mens op deze wereld Gods wil kent en ernaar leeft, verheft hij
zich daardoor uit de gevangenschap die eigen is aan al wat geschapen is en gaat
over naar Gods vrijheid, die eigen is aan wat niet geschapen is.
[11] Een mens die echter niet in een God wil geloven en derhalve ook niet wil
handelen volgens Zijn aan de mens geopenbaarde wil zinkt vervolgens steeds
meer en dieper weg in het geschapen materiële en wordt geestelijk onzuiver,
slecht en gericht kwaadaardig, en bijgevolg een duivel. Want al het louter
geschapene en gerichte is, zoals reeds gezegd, ten opzichte van het ongeschapen
zuivere en vrije geestelijke onzuiver, slecht en kwaad; echter niet omdat God uit
Zichzelf ooit iets onzuivers, slechts en kwaads had kunnen scheppen, maar enkel
en alleen omdat het in de eerste plaats ten behoeve van het bestaan
noodzakelijkerwijs iets moet zijn dat geschapen is, begiftigd met intelligentie en
daadkracht en in de mens tevens met een vrije wil, en in de tweede plaats omdat
het, om ooit zelfstandigheid te verwerven, in zichzelf zelfstandig gebruik moet
maken van wat als geschapen gegeven is en dat als het ware tot zijn eigendom
moet maken.
[12] Voor God bestaat er evenwel niets onzuivers, niets slechts en niets kwaads;
want voor de Reine is alles rein. Alles wat God geschapen heeft is goed, en voor
God bestaat er dan ook geen satan, geen duivel en bijgevolg ook geen hel.
Alleen het geschapene als zodanig is dat allemaal, zolang het iets geschapens en
gerichts moet blijven en zolang het uiteindelijk in het bezit van de vrije wil,
hetzij goed of slecht wil blijven.
[13] Wanneer er dan in de Schrift staat dat satan in de gedaante van een slang
het eerste mensenpaar verleid heeft, dan wil dat eigenlijk zeggen dat het eerste
mensenpaar, dat God en Zijn wil goed kende, zich door de bekoorlijkheid van de
materiële wereld heeft laten betoveren en dat de begeerte en de stem van hun
gerichte vlees zeiden: 'Wij willen eens kijken wat er gebeurt als wij in strijd met
de welbekende wil van God handelen! Want God Zelf heeft ons vrijheid van
handelen gegeven; wij kunnen daardoor niets aan inzicht verliezen, maar alleen
winnen. Want God weet zeker, wat ons door vrij te handelen kan gebeuren, wij
weten het echter niet; laten we daarom slechts één keer naar onze zin handelen,
dan zullen wij door ondervinding ook datgene weten wat God nu alleen weet!'
[14] En kijk, toen aten die beiden van de verboden boom der kennis langs de
weg van het zelf willen ondervinden, en zonken daardoor een graad dieper weg
in hun gerichte materiële, dat ten opzichte van het vrije leven van de geest ook
'de dood' genoemd kan worden.
[15] Ze zagen daarop heel goed in, dat in hun vlees de onvrijheid van het gericht
en de dood woont, die bij een toenemende liefde voor de wereld ook de vrije ziel
in zijn gericht en zijn onvrijheid kan begraven, en zo verloren ze dan ook het
zuivere paradijs, dat bestond uit de volledige vereniging van de ziel met haar
geest, en konden dat uit zichzelf niet helemaal meer terugvinden; want hun ziel
was door de angel van de materie verwond en het kostte haar toen heel veel
moeite, om zich nog zo vrij mogelijk boven het gericht van de geschapen
onvrijheid te handhaven, zoals dat nu bij alle mensen het geval is -en daarom
ben Ik in deze wereld gekomen, namelijk om de mensen weer de ware
levensweg te tonen en hen door Mijn leer het verloren paradijs terug te geven.
[16] Datzelfde is ook het geval bij Job. Job was in aards opzicht een uiterst
gelukkige man en had veel bezittingen. Hij was echter ook een wijs mens en
zeer toegewijd aan God, die strikt volgens de wet leefde. Zijn buitengewone
welstand maakte zijn vlees echter toch steeds begeriger en stelde hoge eisen aan
de geest in hem.
[17] De gerichte geest van het vlees zei in zekere zin tegen de ziel: 'Ik wil toch
eens kijken of ik jou door al mijn aardse genoegens en leed niet van jouw God
kan wegtrekken en of ik jouw geduld niet zodanig kan uitputten dat ik je onder
mijn dwanggericht kan stellen!'
[18] Dat kostte Job toen een machtige strijd; want enerzijds stonden hem alle
aardse vreugden ter beschikking, waarvan hij weliswaar genoot, maar ze
heersten niet over zijn ziel, die verbonden bleef met de geest.
[19] Aangezien de kwade geest van de materie op deze manier echter niets
bereikte met de ziel, werd zijn ziel verzocht door allerlei lichamelijke
narigheden, die in het boek symbolisch zijn aangeduid. Maar Job doorstond die
allemaal met geduld, alhoewel hij af en toe mopperde en zijn nood klaagde,
maar uiteindelijk toch altijd openlijk bekende, dat God hem voorheen alles had
gegeven, het nu had afgenomen en het hem weer zou kunnen teruggeven, en
zelfs nog meer dan Hij hem afgenomen had, vanwege de volledige versterking
van zijn ziel in de geest.
[20] Wanneer dat nu zo is, wie was dan satan, die de vrome Job zozeer
verzocht? Het was de gerichte geest van zijn vlees, dat wil zeggen de
verschillende begeerten daarvan!
[21] Maar een bepaalde persoonlijke oer satan en persoonlijke oerduivels
hebben in werkelijkheid nooit ergens anders bestaan dan alleen in de gerichte
wereldse materie van iedere aard en soort. Dat satan en de duivels door de oude
wijzen evenwel in allerlei schrikbeelden werden weergegeven, heeft als reden
dat de ziel zich door allerlei verschrikkelijke beelden moest kunnen voorstellen
wat voor nood een vrij leven moet ondergaan, wanneer het zich weer door het
gericht van de materie gevangen laat nemen.’
35 Over de persoonlijkheid van satan
[1] (De Heer:) 'Ikzelf heb satan eens in een beeld voor Mijn eerste leerlingen
laten verschijnen, en zij schrokken daar geweldig van. Iets dergelijks gebeurde
ook herhaalde malen bij de aartsvaders van deze aarde; maar destijds werd daar
geen verklaring in woorden bij gegeven omdat de ouden, die wijs waren uit de
geest, de symbolische voorstelling langs de weg van innerlijke overeenkomsten
goed begrepen en daarom ook zeiden: het is verschrikkelijk om in de richtende
handen van God te vallen, dat wil zeggen: het is verschrikkelijk voor een ziel,
die al eens tot volledig zelfbewustzijn gekomen is, om zich weer gevangen te
laten nemen door de onveranderlijke wet van het dwingende gericht van de
goddelijke wil in de materie.
[2] Dat dit als iets verschrikkelijks voor de ziel bestempeld wordt, leert iedereen
door de ervaring van een stervende, die tevoren niet de volledige wedergeboorte
in de geest heeft bereikt.
[3] Want waarom vreest zo'n ziel de dood van haar lichaam zozeer? Omdat zij,
nog verstrikt in het dwanggericht van het lichaam, meent samen met het lichaam
mee te sterven! Dat dit het geval is, kunnen jullie goed herkennen bij al degenen
die helemaal niet of maar nauwelijks geloven aan een voortleven van de ziel na
de dood van het lichaam, omdat hun ziel zich eveneens helemaal of voor het
grootste deel in het gericht van haar vlees bevindt en bijgevolg ook de dood
daarvan mede moet doormaken, zolang ze daar door Mijn wil niet volledig van
gescheiden wordt.
[4] Aangezien jullie nu hopelijk goed beseffen, hoe het zit met satan en zijn
duivels, zullen jullie daardoor ook vanzelf inzien dat het met de hel niet anders
gesteld kan zijn. Dat is, net als satan, in zichzelf het eeuwige dwanggericht, dus
wereld en de materie daarvan.
[5] En waarom wordt satan ook een vorst van duisternis en leugen genoemd?
Omdat alle materie niet datgene is wat ze schijnt te zijn, en wie daar in zijn
liefde schijnbaar naar grijpt en zich erdoor gevangen laat nemen, bevindt zich
dan ook duidelijk in het rijk van de leugen en, ten opzichte van de waarheid, in
het rijk van de duisternis.
[6] Wie bijvoorbeeld de zogenaamde schatten uit het rijk van de dode materie
teveel liefheeft en ze houdt voor wat ze schijnen te zijn en niet voor wat ze
volgens de waarheid zijn, bevindt zich daardoor reeds in het rijk van de leugen,
omdat zijn liefde, als grondslag van zijn leven, als het ware helemaal blind in de
materie is verzonken en zich uiterst moeilijk weer uit een dergelijke nacht kan
verheffen naar het licht van de volle waarheid."
[7] Wie goud echter alleen beschouwt als een overeenkomstige uitdrukkingsvorm, waardoor het goede van de liefde in God wordt voorgesteld, zoals
zuiver zilver de waarheid van de wijsheid in God voorstelt, die kent dan ook de
werkelijke waarde van goud en zilver en bevindt zich dus in het rijk van de
waarheid, en zijn ziel wordt niet verstikt in de bedrieglijke schijn en het gericht
daarvan.
[8] Zo hadden ook bij de ouden en alle profeten goud, zilver en de verschillende
soorten edelstenen alleen maar de ware betekenis; als materie hadden ze echter
geen waarde en konden daarom ook niet gevaarlijk worden voor een ziel. Door
het inzicht in de werkelijke waarde van de materie ontdekten ze ook
gemakkelijk en snel waar het van nature geschikt en bruikbaar voor was en
ontleenden daaraan het ware nut.
[9] Toen de mensen evenwel in de loop der tijd waarde begonnen toe te kennen
aan de materie vanwege haar glans en schone schijn, gingen ze over in het
gericht ervan, werden geestelijk blind, hard, hebzuchtig, gierig, leugenachtig,
twistziek,
bedrieglijk,
hoogmoedig,
boosaardig
en
oorlogs
en
veroveringszuchtig, en vervielen daardoor tot afgoden en heidendom en
bijgevolg ook tot de eigenlijke hel; waaruit ze zonder Mij niet verlost konden
worden.
[10] Daarom moest Ik Mijzelf in materie en daarmee in het gericht hullen en Ik
moet het doorbreken, opdat Ik daardoor tot toegangspoort naar het eeuwige
leven word voor alle gevallen mensen, wanneer ze door deze poort het leven
willen binnengaan. Daarom ben Ik ook de deur naar het leven en het Leven Zelf
Wie niet door Mij naar binnen gaat, komt niet tot het leven in het licht van de
eeuwige waarheid en van de vrijheid, maar blijft gevangen in het gericht van de
materie.
[11] Nu komt er echter vanzelf nog een vraag op, en die luidt: bestaan er dan
werkelijk geen persoonlijke satan en geen persoonlijke duivels?
[12] En Ik zeg: 'O ja, die bestaan hier wel, nog in het vlees levend, en nog heel
veel meer in de grote wereld aan gene zijde, die er ook altijd op uit zijn om een
slechte invloed op de wereld aan deze zijde uit te oefenen, en dat enerzijds door
de ruwe natuurgeesten, die zich vanwege hun voorbestemde rijping nog in
allerlei materie ophouden, en vervolgens ook rechtstreeks door geheime
influisteringen, prikkelingen en verlokkingen. Ze merken bij de mensen heel
goed de verschillende zwakheden en geneigdheden op, maken zich daar meester
van en wakkeren die aan tot gloeiende hartstochten.
[13] En als de zwakheid van een mens eenmaal tot een gloeiende hartstocht is
geworden, bevindt hij zich al helemaal in de toestand van het gericht van de
materie en de boze geesten daarvan, en dan is het moeilijk voor hem om zich
daarvan los te maken.
[14] Satan is de optelsom van het totale gericht van de materie, en wat zijn
persoonlijkheid betreft, deze bestaat als zodanig nergens; maar wel is die te
beschouwen als een vereniging van duivels van iedere aard en soort, niet alleen
van deze aarde maar van alle werelden in de eindeloze scheppingsruimte, zoals
volgens Mijn reeds aan jullie gegeven uitleg ook al de talloos vele hulsglobes
allemaal samen uiteindelijk een immens grote scheppingsmens voorstellen.
[15] In kleiner verband is een vereniging van alle duivels van een hemellichaam
natuurlijk ook een satan, en in de kleinste omvang is iedere afzonderlijke duivel
het op zichzelf.
[16] Zolang er evenwel geen mensen op een hemellichaam bestonden, waren er
daar ook geen persoonlijke duivels, maar alleen gerichte en ongegiste geesten in
alle materie van een hemellichaam; tot de materie behoort alles wat jullie met je
zintuigen waarnemen.
[17] Maar jullie kunnen ook aannemen dat er nu op geen enkel hemellichaam
slechtere en boosaardiger duivels bestaan dan juist in en op deze aarde. Als het
hun toegestaan zou zijn, zouden ze de aarde en haar bewoners verschrikkelijk
kwaad doen - maar het wordt niet toegelaten -en opdat de duivels dat niet
kunnen doen, zijn ze dan ook met volkomen blindheid en bijgevolg ook met de
grootste domheid behept, en hun verenigingen lijken op de bewaakte
inrichtingen van deze aarde, waarin de dwazen en waanzinnigen worden
vastgehouden, zodat ze de andere mensen niet kunnen schaden.
[18] Uit wat er tot nu toe gezegd is kunnen jullie nu allemaal wel met jullie hele
denken en met verlicht verstand inzien hoe het zit met satan en zijn duivels, en
het is voor jullie niet meer nodig om daar verder nog iets over te vragen. - En
zeg jij nu, schriftgeleerde, of jij dat allemaal ook goed begrepen hebt!’
36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden
[1] Daarop zei de schriftgeleerde: Ja, Heer en Meester, want U hebt nu zo helder
en uitvoerig als maar mogelijk is over deze kwestie gesproken en ons daarbij
geordend en in detail laten zien hoe U met Uw schepping te werk bent gegaan,
en zo moest dit alles ons wel volledig duidelijk worden, dat wil zeggen,
voorzover het voor ons toch altijd beperkte menselijke verstand duidelijk kan
worden, want kennis alleen is nog lang niet hetzelfde als alles doorzien; maar
het is voor ons voldoende omdat WIJ datgene wat wij weten, door en door
kennen.
[2] Maar aangezien U ons nu al zoveel gezegd hebt over deze moeilijk te vatten
dingen, vraag ik U om ons nu ook nog de verblijfplaats van de persoonlijke
duivels nog wat nader aan te geven, opdat wij die kunnen mijden; want als een
mens of ook een heel gezelschap zich onwetend op een dergelijke plaats
bevindt, kan hun dat tenslotte heel slecht bekomen. Wil daarom ook in dit
opzicht zo genadig zijn om dat nader voor ons toe te lichten!'
[3] Ik zei: 'Jij denkt nog zeer materieel! Wat is er nu gelegen aan een of andere
plaats, waar geestelijke duivelse persoonlijkheden zich vooral kunnen bevinden?
[4] Als jouw ziel uit Mij maar zuiver en sterk is, dan kan zij zich in de ergste
vereniging van duivels bevinden, zonder dat die haar ook maar enige schade
kunnen toebrengen. Want een zuivere en uit Mij sterke ziel bevindt zich
temidden van talloze legioenen persoonlijke duivels toch geheel en al in het rijk
der hemelen, die niet bestaan uit uiterlijk vertoon, maar inwendig in het hart van
de volmaakte ziel, want zó wordt de ziel tot een op Mij gelijkende schepper van
haar zaligste woonplaats, waar eeuwig geen persoonlijke duivel zal kunnen
binnendringen.
[5] En zo is het ook reeds op deze aarde voor een zuivere en uit Mij sterke ziel
totaalonbelangrijk waar zich een kleine of grote woning van persoonlijke duivels
bevindt; want de zuivere en uit Mij sterke ziel draagt haar hemeloveral in en met
zich mee, zoals de persoonlijke duivel zijn hel ofwel zijn gericht
[ 6] Maar omdat we daar nu toch over spreken, wil Ik jullie de plaatsen die in het
bijzonder door persoonlijke duivels bewoond worden ook wel wat nader
aanduiden; luister dus.
[7] Kijk bij de mensen naar die openbare huizen en gebouwen, waar veel
bedrieglijke handel gedreven wordt, zoals bijvoorbeeld nu in de tempel en in
veel andere handelshuizen! Dat zijn dan ook speciale woonplaatsen voor de vele
persoonlijke duivels. Zo zijn ook die huizen waarin allerlei ontucht, hoererij en
echtbreuk bedreven wordt, eveneens speciale woonplaatsen voor persoonlijke
duivels. Evenzo zijn ook die bergen en holen, waar mensenjachtig en begerig
graven naar goud, zilver en andere schatten van de aarde, plaatsen waar
persoonlijke duivels in groten getale wonen; evenzo bossen en holen waar zich
dieven, rovers en moordenaars ophouden; zo ook de legerplaatsen en slagvelden,
de wegen van de koopmanskaravanen en de rivieren, meren en zeeën waar een
sterk winstgevende handel gedreven wordt.
[8] En verder zijn de landerijen en stukken grond, weiden, akkers, wijngaarden
en bossen van hardvochtige heidenen als ook die van rijke gierige en
hardvochtige joden bijzonder geliefde woonplaatsen van persoonlijke duivels,
en ook de lucht boven en in de aangegeven woonplaatsen en het vuur, de wolken
en de regen, en ook alle afgodstempels en valse orakels.
[9] Verder zijn de persoonlijke duivels in zeer grote aantallen daar te vinden,
waar jullie groot aards prachtvertoon en de daarmee nog verbonden hoogmoed
zien.
[10] Op plaatsen evenwel die niet door mensen bewoond worden en ook niet
door hun zonden verontreinigd zijn houden de persoonlijke duivels zich niet op,
behalve in het geval dat een karavaan van mensen, belust op werelds gewin,
daar doorheen zou reizen; vanwege die mensen zouden dan ook de persoonlijke
duivels zich daar weldra goed thuis voelen.
[11] Nu heb jij, vriend, ook datgene te horen gekregen watje nog van Mij had
willen horen en voor jezelf wilde weten.
[12] En om welke reden de persoonlijke duivels juist van de genoemde plaatsen
houden, ligt voor degene die het voorgaande ook maar enigszins begrepen heeft
duidelijk voor de hand, en behoeft daarom geen verdere verklaring.’
37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping
[1] De schriftgeleerde zei: 'Maar hoe worden die duivels dat dan gewaar?
Kunnen ze deze aarde en ook ons mensen zien, en ook wat we doen?'
[2] Ik zei: 'O ja, maar alleen datgene wat aan hun gelijk is. Ik zegje: ook de
boosaardige gieren verzamelen zich snel, waar zich een voor hen goed smakend
aas bevindt.
[3] Ik alleen weet van eeuwigheid wat er voor nodig is om een gedachte uit Mij
tot een vrij wezen, en wel met de volste goddelijke zelfstandigheid, te vormen;
daarom weet Ik ook als enige wat er voor nodig is om dit allerhoogste werk
geheel en al te realiseren. Of het nu gaat om dood, gericht, mens of engel: in
Mijn ogen is dat voor het realiseren van het hoofddoel van Mijn liefde en
wijsheid allemaal een en hetzelfde. Want, weetje, de Eeuwige heeft daar altijd
tijd genoeg voor. David zei wel, dat duizend jaar voor God nauwelijks een dag
is, maar Ik zeg tegen jou, nu Mijn schriftgeleerde en vriend: duizendmaal
duizend jaar is voor Mij nauwelijks één enkel ogenblik!
[4] Kijk, jij bestaat nu, en talloze myriadenmaal myriaden scheppingen, zoals
deze, liggen reeds voltooid achter ons, volgens de natuurlijke tijdrekening! Hoe
zou je Mij kunnen verwijten, dat Ik jou nu pas in deze jongste tijd geboren heb
laten worden? En welk verwijt zullen vervolgens diegenen tegen Mij kunnen
inbrengen, die Ik pas na verloop van aeonenmaal aeonen lange tijden en
eeuwigheden geboren zal laten worden?
[5] Ik ben immers Heer over Mijn eeuwige gedachten en ideeën, en kan ze in
een zelfbewust vrij leven roepen wanneer Ik wil! Want Ik sta eeuwig onder geen
enkele wet, omdat Ikzelf sinds oereeuwigheid de wet ben, en Ik kan dus in
goddelijk morele aangelegenheden een wet, die alleen maar van Mij kan uitgaan
en in Mijn willigt, ook uitvaardigen hoe en wanneer Ik dat vanuit Mijn liefde en
Mijn wijsheid wil!
[6] Wie buiten Mij kan dat voorzien, en wie kan Mij daartoe dwingen en weten
te bewegen, dan alleen Ikzelf vanuit Mijn eeuwige orde?
[7] Mijn eeuwig geheel vrije wil is de wet over Mijn gedachten en ideeën, die
weliswaar van eeuwigheid in Mij hun alleen voor Mij zichtbaar bestaan hebben;
wanneer het Mij volgens Mijn liefde echter behaagt om ze in een vast en
zelfstandig bestaan te laten komen, dan stelt Mijn wijsheid Mijn wil tot wet over
Mijn gedachten en ideeën, en dan worden die tot realiteiten als het ware buiten
Mijn Zijn, en vervolgens moeten ze zo voortbestaan als uiterlijke zelfstandige
realiteiten, zolang Mijn liefde en wijsheid Mijn wil als wet aller wetten
deskundig en doelmatig over hen laat heersen.
[8] En kijk, zo is het voortbestaan van de persoonlijke duivels ook een wet, die
in hen gelegd is naast de nog altijd eigen vrije wil! Zolang zijzelf Mij niet willen
erkennen als degene die Ik sinds eeuwigheid was, nog ben en eeuwig zal zijn, zo
lang zal Mijn dwingende wet ook niet van hen wijken; want als Ik Mijn
dwingende wet in zou trekken, dan zou er aan de zelfstandigheid van hun
bestaan een einde komen.
[9] Of een reeds zelfstandig bestaand wezen zijn leven nu vanuit zijn vrije wil
betert, of pas na een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd, en overgaat in het rijk
van de waarheid, is voor Mij om het even, en Ik zal Mijn eeuwige orde daarom
geen haarbreed wijzigen; wie het echter anders wil hebben, die kan dat ook,
want alle middelen zijn hem daartoe gegeven.
[10] Aangezien Ik jullie nu echter ook de woonplaatsen van de slechte en
kwaadaardige zielen, die eigenlijk de persoonlijke duivels zijn, heb aangegeven,
moeten jullie die mijden, wanneer jullie je nog ook maar enigszins zwak voelen;
want op zulke plaatsen dreigt voor iemand die zwak is nog altijd gevaar! Wie
zich, terwijl hij nog zwak is, in een gevaar begeeft, komt ook gemakkelijk om in
het gevaar, of hij komt er althans niet gemakkelijk zonder schade vanaf
[11] Zorg dan ook dat jullie niet begeren naar al het onzuivere en onrijpe van
deze wereld, aangezien jullie nu reeds op de laatste trede van de innerlijke
levensvoleinding staan en dat allemaal al achter de rug hebben! Streef steeds
voorwaarts en niet meer naar het onrijpe dat achter je ligt, dan zullen jullie
gemakkelijk en snel bij het ware levensdoel zijn en zullen jullie geen zin meer
hebben om ook maar een enkele blik te werpen naar het onrijpe dat achter je
ligt! -Hebben jullie dat nu ook begrepen?'
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, ook dat is ons nu duidelijk
geworden, en wij weten nu ook in dit opzicht waar we aan toe zijn; maar er zijn
onder de mensen toch nog zoveel verschijnselen, waarover men nog niet echt
veel duidelijkheid heeft. Zo ken ik bijvoorbeeld zelf in het land van de joden
verscheidene oude burchten en oude huizen die misschien al sinds enkele
eeuwen niet meer door mensen bewoond worden. Daar spookt het dikwijls zo
verschrikkelijk, dat geen mens, ook al is hij nog zo dapper, die ook maar op
grote afstand durft te naderen, en wee degene die misschien toevallig of
onbekend met de akelige situatie in de buurt van zulke plaatsen komt! Want zo
iemand wordt heel lelijk te pakken genomen, en degene die zich zelfs opzettelijk
naar zo'n plaats mocht hebben begeven nog veel erger. Welnu, zulke niet eens
zo zelden voorkomende plaatsen zijn al vele jaren door geen enkele grote
zondaar betreden, noch door de één noch door een andere, en toch men mag ze
niet betreden. Wat heeft dát dan wel te betekenen?'
[13] Ik zei: 'O Mijn vriend, daar zit niet altijd datgene achter wat jij denkt, maar
meestal iets heel anders. Laat dergelijke beruchte burchten en oude boerderijen
maar eens omsingelen door een groep dappere soldaten, dan sta Ik ervoor in dat
bij zo'n gelegenheid jouw anders zo gevaarlijke verschijnselen zich zodanig
zullen terugtrekken, dat geen soldaat ook maar het geringste zal merken van hun
eventuele bestaan!
[14] Er bestaan hier en daar weliswaar ook wel plaatsen waar zielen van reeds
lang gestorven mensen zich ophouden en af en toe op de een of andere manier
de aandacht trekken van voorbijtrekkende mensen. Dat zijn zielen die tijdens
hun lichamelijke leven te hevig verliefd waren op hun aardse bezit en, om dat te
vergroten, ook menige grote onrechtvaardigheid hebben begaan. Zulke tevens
uiterst materieel geworden zielen blijven dan na het afvallen van hun lichaam op
die plaatsen, die hun tijdens hun lichamelijke leven boven alles lief en dierbaar
waren, en dat dikwijls net zo lang, tot ieder spoor van hun meestal zo kostbare
bezit verloren is gegaan. Dan pas beginnen ze aan gene zijde meer en meer in
zichzelf te keren, omdat ze in zichzelf gewaar beginnen te worden dat al het
aardse en tijdelijke bezit en ijdele een lege illusie is en was.
[15] Maar zulke zielen kunnen nooit ontaarden tot een te voelbare
boosaardigheid, en hun uiterst beperkte en machteloze bestaan kan aan niemand
ook maar enige morele schade toebrengen; integendeel, dat ze zich af en toe
manifesteren werkt dikwijls heel goed op het ongeloof van menig wereldse
mens, die daardoor gelovig wordt en zijn wereldse leven verandert, omdat hij
een voortbestaan van mensenzielen na de dood van het lichaam gewaarwordt,
dat hem niet bepaald zo goed en zalig schijnt te zijn.
38 Over het bidden voor de overledenen
[1] (De Heer:) 'Dergelijke geesten, al zijn ze ook niet van het goede en zuivere
soort, kunnen dus voor een mens niet gevaarlijk worden, en het is goed om voor
zulke zielen te bidden. Want het gebed van een van ware liefde en erbarmen
vervulde ziel in vol liefdesvertrouwen op Mij heeft een goede invloed op zulke
werkelijk arme zielen aan gene zijde, want het vormt een bepaalde stof van
levensether om hen heen, waarin zij als in een spiegel hun gebreken en
tekortkomingen zien, zich beteren en daardoor gemakkelijker tot het levenslicht
komen.
[2] En Ik reik jullie Zelf deze mogelijkheid, opdat jullie ook voor je overleden
broeders en zusters werkelijk van nut kunnen worden.
[3] Maar hoe moeten jullie dan voor hen bidden?
[4] Dat gaat heel gemakkelijk! Jullie moeten bij jullie gebeden niet van mening
zijn, dat jullie Mij daardoor tot grotere erbarming kunnen bewegen, aangezien Ik
waarlijk Zelf eindeloos veel barmhartiger ben dan alle beste en meest liefdevolle
mensen van de hele wereld bij elkaar, maar draag hun gelovig en vanuit de ware
liefdesgrond van jullie hart, dus in je hart, het evangelie voor, dan zullen ze het
horen en zich daar ook naar richten! En op deze manier zullen jullie ook de
werkelijk armen van geest het evangelie verkondigen, dat hun van groot nut zal
zijn.
[5] Al het andere bidden en opdreunen van gebeden helpt een overleden ziel niet
in het minst, maar schaadt haar veeleer, omdat ze zich alleen maar ergert als ze
het hoort, aangezien dergelijke gebeden voor de zielen van overledenen, zoals
dat vooral bij de Farizeeën zelfs volgens de wet gebruikelijk is, met grote offers
betaald moeten worden.
[6] De manier van bidden voor de overledenen en het zorgen voor hun
geestelijke armoede, zoals Ik die jullie nu heb getoond, is zeker een vruchtbare
zegen voor hen; daarentegen is een duur betaald gebed van de Farizeeën voor
hen een vloek, waar ze snel voor op de vlucht slaan en die ze diep verachten.
[7] Mogen jullie ook dit als een goede raad, door Mij aan jullie gegeven,
onthouden en ook goed in acht nemen; want daardoor zullen jullie ware, grote,
machtige en zeer dankbare vrienden in de grote wereld aan gene zijde
verwerven, die jullie noch aan deze noch aan gene zijde ooit zullen verlaten als
jullie in nood zouden raken! Zulke vrienden zullen dan jullie ware
beschermgeesten zijn en zich altijd om het welzijn van hun weldoeners
bekommeren.
[8] Maar jullie kunnen die alleen maar verwerven, wanneer jullie op de door Mij
aangegeven manier bekommerd en bezorgd om hen zijn. Daarvoor hoeven jullie
niet te wachten op oude burchten en boerderijen, maar jullie kunnen dat altijd
doen voor zoveel overleden zielen als jullie je maar kunnen voorstellen; want
jullie geloof, jullie ware liefde en erbarming en de waarheid vanuit Mij reiken
nog eindeloos veel verder dan de grote sferen van de aan jullie beschreven grote
kosmische mens. Want jullie zijn niet alleen Mijn schepselen, maar jullie zijn
voor Mij, jullie Vader , eindeloos veel meer, en de Grote Scheppingsmens is niet
eens een voelbaar levenspuntje van bestaan in de kleinste levenszenuw van jullie
kleine teen, - dat allemaal natuurlijk alleen geestelijk ofwel vanuit het standpunt
van de diepste waarheid beschouwd.
[9] Waarlijk Ik zeg jullie: jullie is een eindeloos grote invloedssfeer toegedacht,
waarvan jullie zelf de omvang echter pas volmaakter zullen aanschouwen,
wanneer jullie eenmaal in Mijn eeuwige rijk met Mij in één Vaderhuis zullen
wonen en werken! Want nu is dat allemaal alleen nog maar een wonderlijke
droom voor jullie, zoals dat ook dikwijls bij goede kinderen van vrome ouders
het geval is; maar wat Ik jullie hier zeg, is diepe en goddelijke waarheid.
[10] Zoals Ikzelf alle macht en soevereiniteit in de hemel en op deze nietige
aarde bezit, zo moeten jullie allemaal, die in Mij geloven en Mij boven alles
liefhebben, die ook volkomen bezitten; want de kinderen van een Vader mogen
niet minder dan eindeloos volmaakt zijn, zoals hun Vader dat is.
[11] Bij de mensen op deze aarde ziet dat er meestal wel anders uit, in het
bijzonder wanneer de vader zijn aardse kinderen teveel verwent; maar dat is bij
Mij werkelijk nooit en te nimmer het geval, want Ik weet sinds eeuwigheid wat
Mijn kinderen nodig hebben.
[12] Welnu, Ik heb jullie nu een klein voorproefje gegeven, opdat jullie daardoor
weten wie Ik ben, en wie jullie zijn en eigenlijk nog veel meer moeten worden.
Handel daarom overal en altijd naar Mijn woord, dan zullen jullie met gemak
bereiken wat jullie volgens Mijn Vaderlijke woorden dienen te bereiken; want
een zekerder en machtiger borg dan Ik Zelf ben heeft de hele eeuwigheid en
oneindigheid niet. Maar, zoals gezegd, onthoudt het heel goed in de diepste
grond van jullie leven, anders zou Ik dit vergeefs tegen jullie gezegd hebben!
[13] Zoek voor de kleine offers die jullie Mij brengen geen beloningen in deze
wereld - want waarlijk, dan zouden jullie niet Mijn kinderen zijn, maar kinderen
van deze wereld en aarde, die een slechte voetenbank is voor Mijn liefde en
Mijn ernst -, maar doe alles wat jullie doen uit ware, innige liefde tot Mij, jullie
Vader , dan zal Ik wel weten waarmee Ik Mijn geliefde kinderen een ware
wedervreugde moet bereiden!
[14] Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: geen menselijk oog heeft ooit
aanschouwd, geen menselijk oor gehoord en geen menselijk zintuig gevoeld,
wat Ik gereed houd voor Mijn kinderen, die Mij als hun vader waarachtig, met
een eenvoudig hart liefhebben!
[15] Maar dit zeg Ik jullie allemaal ook: Ik laat Mij absoluut niet naast de wereld
mee voortslepen! Want of helemaal het één, of helemaal het ander; maar een
dergelijke halfslachtigheid is iets van de duistere heidenen en levert hun dan ook
slechte vruchten op.
[16] Want wat voor nut kan een mens ervan hebben, als hij alle schatten van de
wereld zou bezitten, maar daarbij grote schade zou lijden aan zijn ziel?
Bekommer je daarom altijd om schatten, die niet door motten opgegeten kunnen
worden en niet door roest aangevreten kunnen worden, dan zullen jullie er altijd
het beste aan toe zijn!
[17] Onthoud dus ook deze raad weer en volg hem op, dan zullen jullie ook
reeds op deze aarde een goed bestaan hebben en de andere mensen, die jullie
woorden zullen geloven, met jullie; al het andere moet echter wegkwijnen, opdat
het vlees niet te hoogmoedig wordt! Want alleen Ik ben als enige de Heer en doe
volgens Mijn eeuwige wijsheid altijd wat Ik wil! De wereld mag dan moord en
brand schreeuwen, zo krachtig en luid als ze maar wil, en nu eens hier en dan
weer daarover, en Ik zal nooit luisteren naar haar loze geblèr!
[18] Maar wat Mijn ware kinderen en vrienden Mij zullen voorleggen, daar zal
Ik ook naar luisteren en de kwaal gemakkelijk en spoedig verhelpen; maar alles
wat 'wereld' heet en is, moet van nu af aan honderd keer meer getuchtigd worden
dan sinds het begin van de wereld ooit het geval is geweest! Dat is ook Mijn
woord, en de tijd zal de mensen leren dat Ik deze woorden niet vergeefs heb
gesproken.
[19] Wee allen die wereldbelust zijn en Mijn wil weerstreven! Want deze aarde
is een wieg voor Mijn kinderen, en die worden niet bekwaam zonder de
tuchtroede; en als zachtere waarschuwingen niets helpen, dan zullen er
scherpere en zeer ernstige gehanteerd worden, wat dan Mijn zorg zal zijn. Maar
nu moeten we nog een deel van jouw vraag afhandelen!'
39 Over ruïnes waar geesten spoken
[1] (De Heer:) 'Mijn schriftgeleerde vriend, je hebt in je vraag aan Mij gewag
gemaakt van geesten die verschrikkelijk tekeer gaan in oude burchten en
boerderijen, en Ik zeg je, dat het daar -in het bijzonder in deze tijden -inderdaad
zo mee gesteld is; maar Ik kan je daarbij ook de volste verzekering geven dat dit
absoluut geen gevaarlijke geesten, maar dikwijls wel heel gevaarlijke en door en
door slechte mensen zijn, die in samenwerking met heidense magiërs, ook
joodse ex-priesters en ontslagen of uit zichzelf vertrokken Essenen hun
boosaardige spel spelen. Deze mensen hebben allerlei slecht gespuis in goed
betaalde dienst en verzamelen door roof, moord en allerlei andere, echt duivelse
bedrieglijke kunsten grote schatten, en de oude burchten met hun onderaardse
gangen zijn voor hen uiterst geschikte werkplaatsen voor hun bezigheid.
[2] Als een argeloos mens dicht bij deze ware helse nesten komt dan wordt hij,
opdat het bedrog niet aan het licht komt, in geen geval in de omgeving geduld,
maar wordt hem door hun boze kunsten zoveel angst aangejaagd, dat hij
vervolgens zelf de beste beschermer en verdediger van een dergelijk hels nest is;
want hij vertelt dat aan duizend andere mensen van mond tot mond en allemaal
houden ze dat voor iets verschrikkelijk bovennatuurlijks, en geen van die
duizend waagt zich daarna ooit meer in de buurt van zo'n werkelijk hels nest.
Maar, zoals Ik op deze vraag van jou direct aan het begin al opgemerkt heb, laat
maar eens een goed bewapend Romeins leger dicht bij zo'n beruchte burcht met
spookgeesten komen, dan zullen de geesten zich niet verroeren, maar zo snel ze
kunnen op de vlucht slaan door hun geheime onderaardse gangen.
[3] Ik zeg je: in dergelijke door jou genoemde burchten en boerderijen
verblijven maar weinig werkelijk duivels geworden mensenzielen, die hun
lichamen allang afgelegd hebben, maar wel vaak een des te groter aantal zielen
van mensen die nog in het vlees hun meer dan duivels slechte leven leiden en
gewoonlijk veel erger zijn dan de absolute duivels aan gene zijde! Ik denk dat
door deze uiteenzetting deze kwestie jou nu wel helder is! Of als je nog een of
andere twijfel hebt, laat die ons dan horen!'
[4] Hierop kwam de Romein Agricola weer naar voren en zei: 'Aha, gaat het er
in dergelijke nesten zo aan toe? Goed, dat ik ook dit nu uit de mond van de
meest waarachtige getuige gehoord heb! Dit soort spookgeesten zal ik wel weten
uit te drijven! Ook bij ons in Europa ken ik een groot aantal van zulke beruchte
nesten, en aan de praktijken van zulke geesten van vlees en bloed zal spoedig
een einde gemaakt worden!’
[5] Ik zei: 'Dat zal je echter beduidend moeilijker afgaan dan hier in het land van
de joden het geval zou zijn; want jullie invloedrijke heidense priesters zijn
bijzonder geïnteresseerd betrokken bij dat kwade spel. Zolang Mijn nu aan jullie
gegeven leer daar geen duidelijke vorderingen heeft gemaakt, valt er tegen de
Europese spooknesten met geweld niet veel te beginnen. Maar het beste middel
tegen zulke uiterst bedrieglijke onzin is het voorlichten van het betere deel van
het volk; want als dat eenmaal goed weet, hoe het in werkelijkheid met deze
dingen gesteld is, dan hoort het gepeupel het weldra ook, en dat is dan de snelste
en voornaamste uitdrijver van zulke boze geesten van vlees en bloed.
[6] Wie de vogels wil vangen, moet niet direct met knuppels in de struiken
beginnen te slaan, maar hij moet eerst de netten spannen en dan pas de knuppels
in de struiken gaan gooien, dan zullen de vogels zichzelf met velen tegelijk in de
netten vangen.
[7] Waar bepaalde hoofdbeginselen van een wereldse regering te nauw
verbonden zijn met het bedrieglijke priesterdom, daar valt met openlijk geweld
in eerste instantie niet zo veel te beginnen; maar in een latere fase zal het wel
heel goed te gebruiken zijn.
[8] Maar hier in het land van de joden, en met name in Galilea, heb Ikzelf al een
paar van zulke plaatsen van bedrog vernietigd, waarover Cyrenius je iets zal
kunnen vertellen. Er bestaan er evenwel nog enkele, en daar zal Ik weldra nog
mee afrekenen, zoals Ik dat ook met de slechte afgodstempel in Samosata aan de
Eufraat heb gedaan.
[9] Maar bij jullie in het nog diep heidense Europa valt er nu niets anders tegen
zulk spookwerk te ondernemen dan alleen datgene wat Ik je eerder aangegeven
heb.
[10] Ooit zal Europa Azië in geloof verreweg overtreffen; maar nu is het over
het algemeen nog erg ruw en onrijp, omdat het nog te diep in het allerduisterste
heidendom zit en dat ook na vele honderden jaren niet volledig zal kunnen laten
varen. Er zullen daar evenwel ook velen in Mijn naam in de volste waarheid
staan, maar ook voortdurend meer of minder door de heidenen vervolgd worden.
Maar eens zal Ik een groot gericht doen uitgaan over alle heidenen, welke dan
ook, en dat zal dan voor alle heidenen de genadeslag zijn. - Maar we zullen nu
de schriftgeleerde nog laten spreken.
[11] Zeg jij nu, Mijn schriftgeleerde vriend, wat je nog niet begrijpt! Want als
een waar schriftgeleerde moet jij de Schrift ook volledig begrijpen, en dus geef
Ik nu aanjou en de anderen de gelegenheid om in alles, wat jullie nog
onduidelijk is, bij Mij het juiste licht te krijgen.’
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, door Uw goedheid en genade is nu
alles, wat mij het belangrijkste leek, al volledig opgehelderd; maar aangezien
Uzelf zojuist gewag gemaakt hebt van een allergrootst gericht over alle
heidenen, zou U ons toch ook de tijd nader kunnen aanduiden, wanneer dat
allemaal zal gebeuren.
[13] Weliswaar hebben ook Daniël en Jesaja daar in duistere beelden over
gesproken, en Uzelf hebt twee volledige hoofdstukken van Jesaja verklaard, die
daarnaar verwijzen, evenals de zekere ondergang van Jeruzalem; maar over een
bepaalde tijd hebt U daarbij niets speciaals te kennen gegeven. Aangezien wij
echter nu al zo veel van U hebben gehoord, zou U daarover, en met name over
het laatste gericht over de heidenen over de hele wereld, ook iets naders kunnen
meedelen, evenals over van welke aard het gericht zal zijn en welke tekenen
daaraan vooraf zullen gaan. Want zonder bepaalde waarschuwingen laat U nooit
een gericht over de mensen komen.’
[14] Ik zei: 'Mijn beste schriftgeleerde vriend! Je hebt werkelijk een zeer goede
vraag gesteld, en Ik zal die voor jullie allemaal ook beantwoorden; maar jullie
moeten je het heidendom in die tijd, waarover Ik sprak, niet zo voorstellen als
het heidendom nu in deze tijd. De afgodstempels van de huidige tijd zullen
weliswaar allang vernietigd zijn; maar in plaats daarvan zullen er door de
antichrist ontelbare andere gebouwd worden, en dat zelfs in Mijn naam, en hun
priesters zullen zich bovenmate laten eren als Mijn plaatsvervangers op aarde en
zullen zich inspannen om alle wereldse schatten naar zich toe trekken. Zij zullen
zich vetmesten; maar het volk zal geestelijk en lichamelijk in grote nood
verkeren.
[15] Kijk, wanneer dat heidendom de overhand zal hebben gekregen, zal ook
weldra het grote gericht over de nieuwe hoer van Babylon uitgestort worden!
Nadere bijzonderheden zal Ik jullie later vertellen, maar laten we nu eerst wat
wijn tot ons nemen!’
40 De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën
[1] Lazarus liet direct nieuwe wijn brengen en zei: 'Het grote en zeer verhevene,
dat wij nu uit Uw goddelijke mond gehoord hebben, moet ook met een nieuwe
wijn bekrachtigd en in ons hart bezegeld worden!’
[2] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in, vriend en broeder Lazarus! Al het goede en
ware heeft in brood en wijn zijn volledige overeenkomst. Daarom kunnen jullie
er na Mij bij het matig gebruiken van brood en wijn tot Mijn gedachtenis ook
steeds verzekerd van zijn, dat Ik Mij tot aan het einde van alle tijden van deze
aarde in de geest, zoals nu in het lichaam, persoonlijk onder jullie, Mijn
kinderen, broeders en vrienden, zal bevinden. Al zullen jullie Mij met de ogen
van jullie lichaam zeker niet altijd zien, dan zal toch jullie hartje zeggen:
'Verheug je; want jullie Heer, God en Vader is onder jullie en zegent voor jullie
het brood en de wijn! Wees dan vrolijk en opgewekt in Zijn naam, en denk
daarbij aan de arme broeders en zusters en in het bijzonder de armen van geest!'
[3] Wanneer jullie hart je zo'n aansporing zal geven, bedenk en geloof dan altijd
dat Ik Mij persoonlijk onder jullie bevind, en wat jullie Mij dan aan goeds en
waars voor jullie zieleleven zullen vragen, dat zal Ik dan ook altijd heel
bereidwillig en op een goed te begrijpen manier geven.
[4] Wie Mij dan met grote liefde in hun hart zullen begroeten, zullen zich er
weldra ook met hun ogen van overtuigen, dat Ik Mij werkelijk persoonlijk onder
jullie bevind. En wat Ik hier tegen jullie zeg en verklaar’ geldt ook ten volle
voor jullie ware en getrouwe navolgers. - Maar geef nu de nieuwe wijn maar;
want Ik heb dorst gekregen!’
[5] Hierop werd een hele frisse en zeer goede wijn geserveerd. Ik dronk, en ook
alle anderen dronken en prezen de wijn, die door Mijn wil zeer gekruid en
gezoet was.
[6] Toen wij ons zo gesterkt hadden, vroeg de schriftgeleerde nogmaals of Ik nu
al genegen was om hem antwoord te geven op wat hij Mij gevraagd had.
[7] Ik zei echter: 'Vriend, er zijn nog wel andere dingen, die noodzakelijker zijn
om nu te bespreken dan het einde van het heidendom. Laat eerst de morgen
maar aanbreken en de Farizeeën die in het andere vertrek rusten eerst van hier
vertrekken, dan zal Ik jullie daarna in de open lucht het hoe en wanneer van het
einde van alles wat 'wereld' en heidendom heet in beelden uiteenzetten.
[8] Maar nu zullen wij, zoals reeds opgemerkt, over iets anders spreken, wat
voorshands belangrijker zal zijn dan het treurige en uiterst benarde einde van al
het wereldse en het heidendom. Waarover zouden wij volgens jullie nu het eerst
moeten spreken, en waar hebben jullie allemaal echt behoefte aan om te weten
en te geloven?'
[9] Nu sprak Petrus weer een keer: 'Heer, ik heb nog iets; als ik nu ook zou
mogen spreken - en daar vraag ik U om - dan heb ik wel een vraag aan U te
stellen!’
[10] Ik zei: 'Spreek dan! Want nu heeft ieder van jullie het recht om te spreken
en te vragen.’
[11] Nu zei Petrus: 'Heer, Mozes heeft voor de reiniging van zondaren bepaalde
uiterlijke middelen voorgeschreven, die iedere jood welbekend zijn. Moeten wij
ons daar ook van bedienen? Hebben die voor de mens een kracht die hem
heiligt, en zijn ze absoluut noodzakelijk voor het bereiken van het eeuwige leven
van de ziel?
[12] Moeten ook de heidenen zich laten besnijden als zij Uw leer aannemen, of
is bij hen de doop alleen al voldoende? En moeten behalve de besnijdenis ook de
andere middelen ter reiniging toegepast worden bij de tot ons bekeerde
heidenen?'
[13] Ik zei: 'Wie een jood is en besneden, zal ook altijd besneden blijven; maar
de besnijdenis zelf is op zichzelf niets en heeft voor niemand een of andere
geheime en bepaalde magisch heilig makende waarde voor de ziel.
[14] De mens wordt door niets anders geheiligd dan door het levende geloof en
zijn daadwerkelijke liefde tot God en de naaste.
[15] Wie echter gezondigd heeft tegenover God en tegenover zijn naaste, moet
zijn zonden met waar berouw erkennen, God ernstig om vergeving vragen, het
onrecht dat hij zijn naaste heeft aangedaan goedmaken en verder niet meer
zondigen, dan is hij vervolgens helemaal gereinigd; want doordat hij het kwaad
heeft goedgemaakt en geen zonde meer begaat, worden hem vanzelfsprekend
ook de zonden kwijtgescholden.
[16] Wie dat echter niet doet, blijft voortdurend geheel en al in zijn zonden en de
kwade gevolgen daarvan, ook al zouden er tienduizend bokken voor hem
geslacht en in de Jordaan geworpen zijn. Dit en ook alle andere uiterlijk
reinigende middelen verbeteren en heiligen de mens niet in het minst, maar
alleen zijn waarachtig en oprecht handelen volgens Mijn leer , en dat hij in zijn
hart gelooft in de ene, ware God, en dus ook in Mij .
[17] Ik heb jullie immers al gezegd, dat jullie iedereen die Mijn leer en dus ook
Mijzelf innig en waarachtig heeft aangenomen en opgenomen, moeten dopen in
de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; daarvoor is het opleggen
van de handen voldoende en als een uiterlijk teken van ware, innerlijke reiniging
door Gods geest het wassen met zuiver water. En dat is werkelijk voldoende
voorjoden en heidenen.
[18] Al het andere heeft voortaan geen waarde in Mijn ogen, zoals ook een
uiterlijk gebed met de lippen, al is het nog zo lang, voor Mij geen waarde heeft.
Wie wil en verlangt dat zijn gebed door Mij verhoord wordt, moet in het stille
kamertje van zijn hart in vol geloof tot Mij bidden, dan zal Ik hem geven waar
hij om gevraagd heeft.
[19] Ik zeg jullie nogmaals, zoals Ik al zo vaak gezegd heb: zoek in alles alleen
de waarheid; deze zal jullie volkomen vrij maken!
[20] Het is heel goed dat de mens volgens de leer van Mozes tevens zijn lichaam
rein houdt. Door onreinheid komen er allerlei boosaardige ziekten in het vlees
en het bloed en deze veroorzaken onvrede en droefheid in de nog zwakke ziel;
maar wat het vlees van vuil reinigt, dat reinigt de ziel niet van haar zonden. De
joden wassen immers voor en na een maaltijd hun handen en dikwijls ook hun
voeten, en wij doen dat vaak niet, en toch zijn wij met ongewassen handen
reiner dan de strenge joden met altijd gewassen handen en voeten.
[21] En nu kort en goed: geen enkel uiterlijk reinigend middel heeft een
heiligende werking op de innerlijke mens, maar alleen het levende geloof in de
waarheid, en de liefde en goede werken daarvan. - Hebben jullie dat nu
begrepen?'
[22] Petrus zei: 'Dan is het dus in het vervolg ook niet nodig dat wij net als de
tempelpriesters de huwelijken inzegenen?'
[23] Ik zei: 'Op zichzelf genomen helemaal niet; want de huwelijksband wordt
voldoende gesloten door de wederzijdse gelofte ten overstaan van de ouders of
andere waarachtige getuigen. Maar als jullie in een gemeente die jullie in Mijn
naam gesticht hebben huwelijken als goed erkennen en ze in Mijn naam
zegenen, zal hun dat tot nut en bekrachtiging van hun verbintenis strekken. Dat
dient echter alleen te gebeuren als een liefdesdienst, uitgaande van jullie goede
wil.
[24] Ik geef jullie dit echter slechts als een goede raad en niet als een wet. En
daarom moet er door jullie ook vooral geen wet van gemaakt worden; want wat
voor negatieve invloed dwingende wetten hebben op zielen met een vrije wil,
heb Ik jullie vannacht meer dan voldoende laten zien, evenals de onontkoombare
gevolgen daarvan, en daarom moeten jullie altijd alleen maar vrij handelen
vanuit ware en zuivere liefde en nooit vanuit een dwingend gebod. Alleen
daaraan zal men Mijn ware leerlingen herkennen, namelijk aan het feit dat ze
onder elkaar alleen de vrije wet van de liefde toepassen en elkaar over en weer
liefhebben, zoals Ik jullie nu liefheb.
[25] Maar zo'n betaalde inzegening van het huwelijk door een autoritaire en
hoogmoedige priester in of buiten de tempel heeft voor Mij niet de minste
waarde, maar alleen Mijn grootste misnoegen. En wat Mijn afkeuring verdient,
is zeker ook in strijd met Mijn orde en is een kwaad en een zonde, die werkelijk
geen enkel mens zegen brengt. Als jullie dat goed begrepen hebben, handel dan
ook zo, dan zullen jullie daar goed aan doen!'
[26] Hierop zegt Agricola: 'Heer en Meester, dan zullen ook wij Romeinen er
goed aan doen als wij bij ons met het huwelijk zo te werk gaan! En wat is Uw
mening ten aanzien van veelwijverij, bent U ervoor of ertegen?'
41 Veelwijverij
[1] Ik zei: 'Wie van jullie heidenen in Mijn leer zal wandelen, zal ook altijd
graag een dergelijke raad van Mij horen. Maar wat de veelwijverij betreft, moet
het bij Mijn volgelingen net zo zijn, als in het begin van de mensen op deze
aarde, aangezien God slechts één eerste man schiep en hem ook maar één vrouw
gaf; want wie al eens een vrouw gehuwd heeft, aan wie hij zijn volle liefde en
onwankelbare trouw beloofd heeft, en hij trouwt dan ook nog met een tweede en
een derde vrouw, en sommigen met nog meer, dan pleegt hij daarbij
ontegenzeglijk echtbreuk tegenover de eerste vrouw, en er staat nu eenmaal in
de wet: 'Gij zult niet echtbreken!'
[2] Ik zeg jullie, dat veelwijverij uit den boze is; want ze maakt de ziel heel
zinnelijk door de grote wellust van het vlees; het is en blijft kwade geilheid en
hoererij en openlijke echtbrekerij .
[3] Allen die behept zijn met deze kwalen zullen het rijk Gods niet binnen gaan,
- hoe zouden ze dat ook kunnen? Hun ziel is immers te diep begraven in het
zinnelijk vlees van hun lichaam en kan niets geestelijks meer vatten en voelen!
Daarom komen zulke wellustelingen moeilijk of nauwelijks in Gods rijk. Want
waaruit het eigenlijke rijk van God bestaat heb Ik jullie allemaal al meer dan
voldoende uitgelegd.
[4] Maar hoe schadelijk meer wijverij ook is voor de ziel van de mens, toch geef
Ik jullie daar geen wet tegen, maar Ik laat alles over aan de vrije wil van ieder
mens, toon jullie de waarheid en geef jullie een goed advies.
[5] Hetzelfde geldt, als een man slavinnen als bijslaapster of concubine houdt,
want ook met hen breekt hij de echt ten opzichte van zijn officiële vrouw.
[6] Een man echter die niet getrouwd is met een vrouw, maar alleen met
bijslaapsters zijn geile leven leidt, is net zo slecht en dikwijls nog slechter dan
menig zwakke echtbreker, want hij schaadt niet alleen zijn eigen ziel, maar ook
de zielen van zijn wellustige bijslaapsters. Zulke mensen bereiden zichzelf reeds
in deze wereld een boos en bitter lot en een nog slechter en bitterder lot aan gene
zijde, want ze hebben door hun leefwijze bijna alle etherische levensstof van de
ziel verspild!
[7] Wie volgens Mijn leer een spoedige en volledige wedergeboorte in de geest
van zijn ziel verlangt, dient een zo kuis mogelijk leven te leiden en zich niet te
laten bekoren en verleiden door het vlees van jonge en volwassen vrouwen;
want dit trekt het leven van de ziel naar buiten en verhindert daardoor ten zeerste
het ontwaken van de geest in de ziel, zonder welke echter geen volledige
wedergeboorte van de ziel in haar geest voorstelbaar of mogelijk is!
[8] Een goed, met verstand, wijsheid en zelfverloochening gepaard gaand
huwelijk belemmert de geestelijke wedergeboorte niet, maar geilheid en wellust
maken die onmogelijk. Mijd die dan ook meer dan de pest!
[9] Ook al keren wellustelingen van beiderlei geslacht na een tijdvolkomen in
zichzelf en beginnen ze door grote zelfverloochening een volkomen kuis leven
te leiden en verkrijgen ze door zo'n echte boetedoening ook de volledige
vergeving van hun zonden, dan zullen ze toch op deze wereld de volle
geestelijke wedergeboorte moeilijk of helemaal niet bereiken, maar slechts voor
een deel; want de ziel van zulke mensen heeft het druk genoeg om zich alleen al
in zoverre van haar vlees vrij te maken, dat ze de waarschuwingen van de geest
kan vernemen die noodzakelijk zijn voor haar heil. Zo iemand kan weliswaar
nog heel goed en wijs worden en veel goeds tot stand brengen, maar tot de volle
omvang van de daadkracht die wonderen bewerkt zal hij nauwelijks komen. Dat
kan een dergelijke ziel pas aan gene zijde bereiken.
[10] Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die vele jaren lang zwak en ziek
geweest is en eindelijk door een waar en juist geneesmiddel beter is geworden.
Ja, gezond is zo'n mens nu wel en hij kan, wanneer hij van dan af aan heel
ordelijk leeft, ook nog gezond blijven en een hoge leeftijd bereiken; maar de
kracht van een mens, die vanaf zijn kindertijd volkomen gezond was, zal hij
nauwelijks meer bereiken, omdat zijn inwendige spieren, zenuwen en vezels
zich ten eerste door de lange ziekte niet goed hebben kunnen ontwikkelen, en
ten tweede, wat het belangrijkste is, hebben ze ook niet in verschillende
bewegingen en inspanningen geoefend kunnen worden.
[11] Zoals nu zo'n mens door de langdurige ziekte, vanwege gebrek aan
inwendige ontwikkeling van spieren, zenuwen en vezels en vanwege gebrek aan
oefening daarvan, niet gemakkelijk de volle lichaamskracht van een oergezond
mens kan bereiken, zo vergaat het ook een ziel die lange tijd ziek geweest is;
want het ontbreekt haar aan de oorspronkelijke ontwikkeling van de ware en
zuivere liefde tot God, en bijgevolg ook van haar geloof en haar wil. Als het
haar aan dat eerste evenwel ontbreekt, dan ontbreekt het haar zeker nog meer
aan oefening van de genoemde drie onderdelen, en de innerlijke kracht van deze
drie levensdelen van de ziel van een volkomen beter geworden wellusteling
blijft steeds ten achter , alhoewel er in de hemel over de volledige bekering van
één zondaar meer vreugde heerst dan over negenennegentig rechtvaardigen, die
nooit boete hebben hoeven doen. Want als liefde, geloof en wil van een mens
werkelijk daadkrachtig willen worden, moeten ze reeds vanaf de jeugd
behoorlijk ontwikkeld en vervolgens goed geoefend worden.
[12] Maar zoals Ik de macht heb om zelfs de meest zware en langdurige ziekte
zo volkomen te genezen, dat de door Mij genezen mens ook zo krachtig wordt
alsof hij sinds zijn geboorte nooit ziek was geweest, zo kan van nu af aan ook de
ziel van een volkomen bekeerde zondaar nog eenzelfde innerlijke kracht
bereiken als de ziel van een rechtvaardige, die nooit boete heeft hoeven doen.
Maar het kost haar veel inspanning om zichzelf te verloochenen.
[13] Wie kinderen heeft, moet ze al vanaf hun vroege jeugd oefenen in die drie
onderdelen, dan zullen ze later gemakkelijk de wereld in zichzelf overwinnen!
[14] Kijk, dat alles geef Ik jullie enkel als goede raad en niet als een of andere
wet; want onder een dwingende wet kun jij, mens, niet de vrije grondlegger van
jouw heil worden! Wie zichzelf echter een dergelijk advies van Mij in zijn wil
als een dwingende wet oplegt en ernaar handelt en leeft, die doet daar goed aan.
– Hebben jullie dat nu allemaal ook goed begrepen?'
42 De juiste boetedoening
[1] Allen zeiden: 'Ja, waarlijk meest wijze Heer en Meester, de ware en
volmaakte boetedoening is en blijft dus het enige echte geneesmiddel voor de
ziel (sacramentum), en al het andere is niets en heeft geen levenswaarde. Dat
zien wij nu allemaal goed en heel zuiver in. Maar wat vindt U, o Heer en
Meester, van de strenge boetedoeningen in zak en as? Zijn de zak en de as bij
strenge boetedoening noodzakelijk?'
[2] Ik zei: 'Die zijn net zo min nodig als het nu van jullie kant ook niet nodig
was Mij daarnaar te vragen, aangezien Ik jullie toch al voldoende duidelijk
gezegd heb, waaruit de ware en bij Mij enige waardevolle boetedoening van een
zondaar bestaat. Wat voor heiliging moeten zak en as de mens dan bieden voor
zijn ziel? Zak en as werden bij de ouden ingesteld als symbolische beelden,
waaronder de juiste boetedoening verstaan moest worden; want de zak staat
voor de uiterlijke deemoed en de as voor de ware innerlijke deemoed van de
ziel. Maar enkel het dragen van een zak en het bestrooien van het hoofd met as
heeft een mens evenmin heiliging gebracht als vasten en kastijden, -evenals een
soldaat, die uit angst en vrees voor de vijand in een veilig hol wegkruipt in
plaats van moedig een gevecht met hem aan te gaan, zeer waarschijnlijk niet met
een zegekrans gekroond wordt.
[3] Daarom: weg met zak en as, weg met het kastijden en vasten, en weg met het
offeren van bokken en weg met alle andere tempeloffers ter wille van de
vergeving van zonden; want die hebben voor Mij niet de minste levenswaarde!
Maar in plaats daarvan moet men een vaste en onbuigzame wil tot waarachtige
innerlijke verbetering van het leven aan de dag leggen alsook een levende liefde
tot God en de naaste, en het volle geloof in God en Zijn menswording in Mij;
want alleen dat heiligt de mens en maakt de ziel sterk en geheel en al levend in
Mijn geest, die in haar heerst!
[4] Blijf daarbij, en onderwijs het ook aan alle andere volkeren, dan zullen jullie
Mij het dreigende gericht over alle heidenen in latere tijden besparen; maar jullie
moeten niet sidderen en beven voor de mensen, maar met goede en moedige wil
hun openlijk de volle goddelijke ernst van de waarheld verkondigen! En ook al
zullen jullie niet helemaal in staat zijn om in korte tijd het hele heidendom
afdoende en succesvol te bestrijden, de zuivere waarheid zal daar in latere tijden
heel goed toe in staat zijn. Want het grote door Mij aangekondigde gericht over
het rijk van de leugen zal.bes~.aan in de overwinning van de waarheid, en dat
zal geen andere waarheld zijn dan die Ik jullie hier nu verkondig.
.
[5] In die tijd zal ik weer mannen en zelfs maagden opwekken, die de mensen
deze waarheid even zuiver en helder uit Mijn mond in hun hart zullen doorgeven
als Ik die nu Zelf met Mijn lichamelijke mond aan jullie verkondig, en die
waarheid zal voor alle blinde heidenen de machtige en onverbiddelijke rechter
zijn.
[6] Dus geen zak en geen as meer, maar in alles de volle waarheid en een vaste
wil!
[7] En zo, Mijn leerlingen en vrienden, heb Ik nu volkomen duidelijk en niet in
beelden tot jullie gesproken, en evenzo dienen jullie dat ook duidelijk te
verstaan en te begrijpen, en wel door de daad; want het weten alleen heeft voor
de ziel weinig of helemaal geen nut! Wie echter door de daad van de waarheid
een echt offer brengt, die zal het eeuwige leven ontvangen.
[8] En zeg Mij nu nogmaals, of er nog een of andere duistere domheid op jullie
drukt, en of jullie deze heldere woorden van Mij ook naar volle waarheid
begrepen hebben! Ik vraag jullie dat echter niet omdat Ik niet zou weten hoe en
of jullie dat allemaal begrepen hebben, maar Ik vraag het alleen opdat jullie je in
je hart ook zelf zullen afvragen, hoe de waarheid er in jezelf uitziet; want alleen
dat behoort tot jullie eigen leven. En nu kunnen jullie nogmaals spreken! ,
[9] Allen zeiden als uit één mond: 'O Heer en Meester, wij hebben nu alles wat
U ons heeft uitgelegd goed begrepen, en zien ook de volle waarheid in van wat
er gezegd en uitgelegd is! Wij zullen dat daarom ook metterdaad uitvoeren, in de
eerste plaats voor onszelf, en zullen het zo ook getrouw meedelen aan de andere
mensen die van goede wil zijn. Maar wij betwijfelen niettemin sterk of deze
gouden lichte waarheid door de vele zeer blinde mensen wel vreugdevol
aangenomen wordt als datgene wat ze in feite is. Want wie ziende is, beleeft ook
zeker steeds vreugde aan het aanbreken van de dag; maar voor volkomen
blinden zijn nacht en dag nagenoeg gelijk.
[10] Er is nu evenwel een zeer groot aantal mensen die naar de geest volkomen
blind zijn en zich alleen gelukkig voelen in de oude geheimzinnige ceremonie en
tegenover God, die ze nog nooit hebben leren kennen, die menen te zondigen
wanneer ze van de oude gebruiken het een of ander zouden moeten opgeven en
zodoende de oude mens als een oud, half vergaan kleed zouden uittrekken en
een geheel nieuw kleed zouden aantrekken.
[11] Met zulke mensen zal moeilijk te praten en te handelen zijn, wat
gemakkelijk te voorzien is; want wie niet reeds langs de weg van veel
ervaringen tot een helderder denken is gekomen, zal deze lichtende waarheid
dan ook niet als zodanig geheel in zijn hart opnemen, maar uit oude vastgeroeste
gewoonte blijven hangen aan het aloude mysterieuze, de oude zeden en
gewoonten beschouwen als een hoog boven alles in ere te houden godsdienst en
deze nieuwe, lichtende waarheden uiteindelijk voor ketterijen houden en ze
verachten en vervolgen. En zo zal het moeilijk worden om deze lichtende
waarheden aan de zeer vele blinden te verkondigen en hen bij te brengen dat die
ook voor hen gelden.
[12] Zo bestaat er bij de joden een oude gewoonte, volgens welke zij tegenover
een priester een belijdenis moeten afleggen, zodat hij zowel hun zonden als hun
goede werken kent, ze tegen elkaar afweegt en vergelijkt, om aan de hand
daarvan ter verzoening van de zonden de boetedoeningen en de reinigingsoffers
vast te stellen. Degene nu die zich zo aan een priester heeft getoond en
vervolgens ook datgene gedaan en volbracht heeft wat hem door de priester was
opgelegd, beschouwt zichzelf daarna als volkomen gereinigd en voor God
gerechtvaardigd; maar als men hem nader beschouwt, dan is en blijft hij na een
dergelijke reiniging nog altijd helemaal dezelfde onverbeterlijke mens en begaat
hij tot zijn volgende biecht niet alleen weer de oude zonden, maar dikwijls ook
nog een paar nieuwe, en daaruit blijkt duidelijk dat dit oude reinigingsgebruik de
mens niet alleen niet beter, maar vaak alleen nog maar slechter maakt dan hij
voorheen was.
[13] Maar als je zou proberen tegen die oude onzin op te treden en te
onderrichten, zul je moeten vluchten als je niet gestenigd wilt worden! Wat heeft
U, o Heer en Meester, daarover te zeggen?'
43 Vergeving van zonden
[1] Ik zei: 'Daarom moeten jullie de mensen juist alleen de waarheid
verkondigen! Wie die aan zullen nemen, zullen vrij en zalig worden; wie die
echter niet aan zullen nemen, zullen dan ook voortdurend in hun zonden blijven
en in het gericht en de geestelijke dood daarvan.
[2] Ik verplicht jullie immers niet om deze levenswaarheden alle mensen in zeer
korte tijd zodanig bij te brengen, dat ze er ook al volkomen naar moeten leven.
Voorlopig heb Ik het immers alleen aan jullie gegeven om het geheim van Gods
rijk te begrijpen, en niet ook aan alle in deze tijd ontstellend blinde mensen.
Later zullen jullie echter wel een groot aantal mensen tegenkomen, die zich met
alle ijver bij jullie zullen aansluiten en met jullie zullen samenwerken ter wille
van de door Mij aan jullie verkondigde waarheden.
[3] Wat echter de door jullie aangeroerde schuldbelijdenissen voor de priesters
als zodanig betreft, die zijn op de manier waarop ze nu bestaan slecht en dus
volkomen verwerpelijk, omdat ze de mensen niet verbeteren, maar hen enkel tot
aan hun einde in hun zonden doen volharden; maar Ik ben er ook weer niet
tegen, als een zwak iemand, wiens ziel ziek is, uit goede wil aan iemand die
sterker is en een gezonde ziel heeft zijn zwakheden en gebreken eerlijk bekent,
omdat de gezonde en lichtsterke mens hem dan uit waarachtige naastenliefde
gemakkelijk de ware middelen aan de hand kan doen, waardoor de ziel van de
zwakke naaste sterker en gezond kan worden. Want op die manier wordt een
mens dan voor de ander een echte zieleheiland. Ik maak daar echter ook geen
wet van, maar geef jullie daarmee alleen maar een goede raad; en wat Ik doe,
doen jullie dat ook, en breng iedereen de waarheid bij!
[4] Het belijden alleen reinigt een mens evenmin van zijn zonden als dat het een
lichamelijk zieke reeds gezond maakt, als hij zijn kwaal en hoe hij er aan
gekomen is aan een arts vertelt, al doet hij dat nog zo oprecht; maar hij moet
luisteren naar de raad van de arts, die wijs is en veel kennis heeft, en die raad
dan ook getrouw opvolgen en in de toekomst alles vermijden, wat hem die
kwaal bezorgd heeft.
[5] Zo is het ook goed, dat in een gemeente iedere broeder de andere kent, zowel
wat zijn sterke als wat zijn zwakke kanten betreft, opdat de een de ander volgens
de volle waarheid wat de ziel betreft en ook lichamelijk kan en wil
ondersteunen. Degene echter die niets wil zeggen, omdat hij meent dat hij met
zijn belijdenis iemand zou kunnen ergeren, moet door niemand uitgedaagd
worden om zijn zwakheden te bekennen!
[6] Wanneer echter iemand van jullie wijs is, en zijn geest openbaart hem de
zwakheden van de zwakke en angstige broeder, dan moet de wijze hem onder
vier ogen een goed advies geven en hem met raad en daad uit zijn verborgen
nood helpen, dan zal zijn loon hem niet onthouden worden!
[7] Maar laat iedereen zijn vrije wil en leg niemand enige dwang op; want jullie
weten nu dat iedere morele dwang volkomen in strijd is met Mijn eeuwige orde!
Wat Ik niet doe, doen jullie dat ook niet!
..
[8] En zo hebben we nu ook de juiste woorden gesproken over het openlijk
belijden van zwakheden en geheime zonden; alles wat daar bovenuit gaat of
daaronder blijft, is tegen Mijn orde en uit den boze.
[9] Jullie moeten echter de zwakke broeder, die in vertrouwen openhartig is
geweest tegenover een sterkere van jullie, niet bejegenen met een dreigend
gezicht als van een rechter, maar hem steeds met alle liefde en vriendelijkheid
de waarheid openlijk te kennen geven en hem ook de middelen aan de hand
doen waardoor hij gemakkelijk en veilig genezen kan worden, dan zal hij ook de
moed niet laten zakken en zal hij een dankbare leerling van de vrije waarheid
worden; maar wanneer jullie hem met allerlei boetepreken gaan benaderen,
zullen jullie niet alleen niets of weinig bij hem bereiken, maar hem nog veel
ellendiger maken dan hij ooit tevoren was.
[10] In latere tijden zal het echter helaas gebeuren dat schuldbelijdenissen ten
overstaan van valse profeten in Mijn naam nog meer in zwang zullen raken dan
ze ooit onder de Farizeeën en aartsjoden zijn geweest, en dat zal leiden tot de val
en het gericht van de valse profeten die in Mijn naam werken. Want evenals de
heidenen zullen dezen de mensen zeggen dat God alleen aan hen het recht
verleend heeft om alle zondaren de zonden te vergeven of ook toe te rekenen; zo
zullen zij hun blinde gunstelingen tegen grote offers voor alle hemelen zalig en
heilig verklaren.
[11] Wanneer dat zal gebeuren, zal weldra de tijd naderbij komen waarin het
grote gericht over het nieuwe heidendom zal plaats vinden. Wees daarom
voorzichtig met de openlijke belijdenissen, opdat zij * ('Zij' slaat hier op 'de
valse profeten'. ) jullie niet te gauw nadoen, met een nog slechtere mentaliteit
dan nu bij de Farizeeën en aartsjoden het geval is!
[12] Ik heb jullie, en in het bijzonder Mijn oude leerlingen, ook eens gezegd
datje degenen die tegen jullie gezondigd hebben hun zonden kunt vergeven, en
dat die aan degenen aan wie jullie ze hier op aarde zullen vergeven ook in de
hemel vergeven moeten en zullen zijn; als jullie echter vanwege een
onmiskenbare onverbeterlijkheid goede redenen hebben om hun de zonden die
ze tegen jullie begaan hebben toe te rekenen, dan zullen ze hun ook in de hemel
toegerekend zijn.
[13] We hebben destijds al vastgesteld dat jullie pas het recht hebben om
zondaren hun zonden tegen jullie toe te rekenen, als jullie hun tevoren al
zevenmaal zevenenzeventig maal hebben vergeven.
[14] Als jullie, als Mijn naaste leerlingen, echter pas op de genoemde wijze van
Mij het recht hebben om alleen maar degenen die tegenover jullie zondigen hun
zonden toe te rekenen of ook te vergeven, dan is het toch duidelijk, dat geen
enkele priester ooit van God het recht zou kunnen hebben om ook zonden te
vergeven of toe te rekenen die niet tegenover henzelf bedreven zijn..
[15] Aan degene die bijvoorbeeld tegen Kajafas gezondigd heeft, kan Kajafas
ook de zonden vergeven of, al naargelang de zaak eruit ziet, ook toerekenen; wie
echter tegen Herodes gezondigd heeft, die heeft met Kajafas, en hij met hem,
niets te maken, maar alleen met Herodes. Wie echter tegen de tempel gezondigd
heeft, die moet maar zien hoe hij met de tempel in het reine komt!
[16] Maar daarmee bedoel Ik natuurlijk niet de tempel zoals hij nu is, maar zoals
hij vroeger was -want nu zou ook Ik een zondaar tegen de tempel zijn, net zoals
jullie dat allemaal zijn -en wij zullen tegenover de tempel dan ook geen
schuldbelijdenis hoeven af te leggen; want nu zijn wij de hoogst ware tempel
van God, en die daar beneden is een moordkuil geworden. Daarom zal dan ook
weldra de oogst beginnen van zijn boze vruchten, die hij op zijn akkers heeft
uitgezaaid. Dan zal men van zijn doornen en distels geen druiven en vijgen
oogsten.
[17] Zoals het nu echter met de tempel gesteld is, nota bene in de naam van
Jehova, zo en nog veel erger zal het eenmaal met het nieuwe heidendom in Mijn
naam gesteld zijn; maar de oogst van de vruchten daarvan zal nog veel slechter
uitvallen dan de oogst van deze tempel daar beneden.
[18] Jullie zullen aan het nieuwe heidendom zeker geen schuld hebben, zoals
ook de profeten er geen schuld aan hebben, dat de tempel daar beneden nu
geworden is zoals hij nooit had moeten worden, maar alle schuld zal bij de
mensen liggen, wier behaaglijke traagheid het niet toeliet zelfhandelend de
wegen van de waarheid te gaan, maar in hun plaats liever anderen en met name
de zogenaamde priesters om de door hen aangereikte smerige offers heen te
laten schrijden, - die echter ook niet de wegen van de waarheid bewandelen,
maar alleen de wegen van bedrog en leugen.
Daar leidt dan de ene volkomen blinde de andere net zo lang, tot beiden bij een
kuil komen en ze er allebei vervolgens ook invallen.
[19] Nu jullie dit uit Mijn mond hebben gehoord, moeten jullie het ook naar
volle waarheid begrijpen, en laat je nooit verleiden door de traagheid van de
hooggeplaatsten! Want wie niet zelf wil werken, zal ook niet eten van het
gerecht des levens!’
[20] De schriftgeleerde zei: 'Welnu, dat was buitengewoon helder door U
gesproken, en de waarheid van wat U gezegd hebt is overduidelijk! Als Mozes
en de profeten ook zo duidelijk tot het volk hadden gesproken als U, o Heer en
Meester, nu tot ons gesproken hebt, dan was het hele jodendom er heel anders
aan toe dan nu in deze slechte tijd! Wanneer Uw leer onder het volk bekend zal
raken, zal die zeker voor altijd heel andere vruchten dragen; want van ons zal
deze leer werkelijk even weinig veranderd op de andere mensen overgaan als de
sterren aan de hemel onveranderlijk op en onder gaan. Wij vragen U alleen, o
Heer en Meester, om ons met Uw genade en hulp nooit meer te verlaten, evenals
ook diegenen niet die na ons Uw volkeren zullen leiden en sturen!'
44 De natuurgeesten van de lucht
[1] Ik zei: 'Jij hebt nu weliswaar heel goed gesproken, en deze leer, die jullie nu
gegeven is, zal tot aan het einde der tijden bij de rein en zuiver bewaard blijven;
maar wanneer jij denkt dat het er nu met het jodendom anders voor zou staan als
Mozes en de profeten even duidelijk tot het volk gesproken hadden als Ik nu tot
jullie gesproken heb, dan zeg Ik je dat jij je daar erg in vergist. Want als Mozes
en de profeten tot het volk gesproken hadden op de manier zoals Ik dat nu tot
jullie doe, dan zou het volk Mozes noch de profeten begrepen hebben, omdat het
zich destijds slechts in beeldende taal het gemakkelijkst kon uitdrukken.
[2] Destijds bezat zelfs het zeer eenvoudige en gewone volk de wetenschap der
overeenstemmingen, hun schrift bestond uit beelden, en hun taal richtte zich
naar de bij het volk welbekende beelden. Toen echter het volk later tot meer
aardse welstand en aanzien was gekómen, kreeg het weldra ook een groot aantal
aardse behoeften, en om die te bevredigen moest het zich een grote hoeveelheid
natuurlijke middelen daartoe verschaffen. Welnu, de vele behoeften en de vele
middelen kregen ook hun heel eenvoudige benamingen, waarachter zich geen
overeenkomstige beelden bevonden. Deze eerst later door de mensen gevormde
eenvoudige namen van veel behoeften en de middelen om daaraan te voldoen
verdrongen vervolgens maar al te gauw het beeldschrift en de innerlijke
betekenis daarvan; en zo hadden noch Mozes noch de profeten er schuld aan, dat
ze door de tegenwoordige joden niet meer begrepen worden. Maar het was
alleen de schuld van de mensen zelf, die door hun zelf veroorzaakte en steeds
toenemende wereldse instelling de wetenschap van het oude schrift en de oude
taal, die steeds diep geestelijke dingen in zich bevatte, helemaal kwijtgeraakt
zijn.
[3] Als jij in de tijd van Mozes zo gesproken had als je nu spreekt, dan zouden
destijds noch Mozes noch een van de andere profeten jou begrepen hebben;
aangezien echter nu bij jullie de oude taal om de jullie bekend gemaakte redenen
in deze tijd geheel en al verloren is geraakt, moet je daarin ook de reden zoeken,
waarom jullie nu Mozes en de profeten niet kunnen begrijpen.
[4] Maar nu begint het eerste ochtendlicht aan te breken, en onze tempeldienaren
in de andere zaal beginnen daar in beweging te komen om weldra op weg te
gaan naar hun huizen en daar volgens hun vaste voornemen de regelingen voor
hun vertrek te treffen. Zodra zij vertrokken zijn, zullen wij ons naar buiten in de
open lucht begeven en daar onze overdenkingen houden.
[5] En jij, vriend Lazarus, zult er goed aan doen wanneer je een paar van jouw
knechten als geleide met de tempeldienaren mee laat gaan tot aan de poort van
de tuin; want in hun gedachten zien zij de drie leeuwen beneden langs de weg op
de loer liggen, waardoor zij bang zijn om verder te gaan. Laat daarom enige
knechten naar hun kamer gaan om hun te zeggen, dat er van de leeuwen geen
spoor meer te vinden is! Mochten ze dan nog bedenkingen hebben, dan moeten
de knechten hun ook aanbieden hen te begeleiden, wat de tempeldienaren met
vreugde zullen aannemen en waarop ze direct zullen vertrekken, en dan kunnen
wij dadelijk naar buiten gaan.’
[6] Lazarus deed dat onmiddellijk, en binnen enkele ogenblikken stonden de
knechten al gereed en binnen een klein kwartier vond ook al het vertrek van de
tempeldienaren plaats.
[7] Daarop riep Ik Mijn Rafaël bij Me en zei vanwege de aanwezigen hardop
tegen hem: 'Zorg jij nu voor onze jonge mensen, en breng hen voor ons uit langs
een niet algemeen gebruikelijke weg naar Bethanië! Wacht daar op ons; want
drie uur later zullen wij daar ook komen!'
[8] T oen begaf Rafaël zich heel vlug naar de jeugd en bracht alles snel in orde.
[9] Ondertussen was het lichter geworden en wij verlieten de herberg en
begaven ons naar de heuvel, die reeds beschreven is. Aan de hemel glansden
nog de grotere sterren, de maan met een reeds smalle sikkel en de planeet
Venus, wat alles bij elkaar een wondermooi uitzicht gaf.
[10] De ochtend was echter tamelijk koel en de Romeinen zeiden: 'Dit
bijzondere uitzicht zou echt prachtig zijn, als de ochtend maar niet zo vreselijk
koud was!’
[11] Ik zei: 'Dat het zo koel is, is voor de huid wel een beetje onaangenaam,
maar het is wel versterkend voor lichaam en ziel; want nu trekken de zuiverder
geesten in de lucht aan ons voorbij. Maar als het voor jullie te kil is, wil Ik wel
zorgen dat het bij jullie van binnenuit wanner wordt. Wij anderen blijven echter
in deze zuivere temperatuur!'
[12] Toen zeiden de Romeinen: 'O, dan blijven wij ook; want een grotere
versterking voor lichaam en ziel kan ook voor ons Romeinen niet schadelijk
zijn!'
[13] En zo bleef daarop alles opgewekt en tevreden, en niemand lette meer op de
koelte.
[14] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer en Meester, hebben de geesten die nu
aan ons voorbijtrekken eigenlijk ook een op zichzelf staande gestalte, of vloeien
ze zo vormloos in elkaar over, zoals in de zee de ene druppel water in de
andere?'
[15] Ik zei: 'Mijn vriend, het zal wel een beetje moeilijk worden omjou in dit
opzicht een volkomen begrijpelijk antwoord te geven; maar we zullen het op een
andere manier proberen! Ik zal jullie Romeinen voor enkele ogenblikken weer
het innerlijke gezicht openen, dan kunnen jullie jezelf een juist antwoord geven
door watje ziet!'
[16] Dat vonden de Romeinen goed en Ik opende direct hun innerlijke gezicht,
ook bij Agrippa en Laius, die ons vanuit Emmaüs hierheen gevolgd en nog
steeds bij ons waren.
[17] Nu zagen ze allerlei ontelbare gestalten dicht op elkaar voor zich langs
zweven, en Agrippa zei: 'O, dat is toch wel eigenaardig! Wat een groot aantal
niet te beschrijven vormen en gestalten! Er zijn allerlei kruiden en planten te
zien, en ook zaadgoed ertussen! op de planten zie je ook een grote hoeveelheid
eieren van allerlei insecten, hun larven en ook reeds volgroeide insecten. Binnen
in die vormen, zowel in de planten en het zaad daarvan, als ook in de
insecteneieren en in de larven, maar ook in de al volledig uitgegroeide insecten
vormen zie je als het ware helder oplichtende puntjes, en tussen de genoemde
vormen zie je onmetelijk veel heel kleine lichtpuntjes mee zweven. En dat
krioelt allemaal in een bonte drukte door elkaar, en niets mengt zich met iets
anders. Zijn dat dus de zuiverder natuurgeesten?'
[18] Hierop sloot Ik het innerlijke gezicht van de Romeinen weer, en ze zagen
weer niets anders dan de zuivere lucht.
[19] T oen zei Agricola: 'Heer en Meester, wat voor speciale bestemming
hebben deze geesten eigenlijk? Ontstaat in de materiële wereld uit hen pas al
datgene waarvoor zij kennelijk de aanleg in hun vormen in zich dragen, of zijn
het in zekere zin de zielen van gestorven planten en kruiden en bomen en
insecten?'
[20] Ik zei: 'Het tweede niet, maar het eerste wel, op de manier zoals jullie hen
nu door middel van het innerlijke gezicht gezien hebben!
[21] Hun intelligentie, die zich ook in de vorm openbaarde, stimuleert hen om
zich te verenigen met al datgene wat, reeds op deze aarde bestaand, heel nauw
verwant is met hun eigen vorm. In de planten worden ze vervolgens actief en
van hun aantal en de intensiteit van hun werkzaamheid hangt dan ook de
rijkdom van de ene of de andere oogst af, zoals ook van het aantal van de meest
uiteenlopende kleine dieren, die jullie mugjes, insecten en wormpjes noemen.
Dat zijn evenwel ook steeds de eerste dieren van een aarde in ontwikkeling, en
de vereniging van hun zielen roept dan pas de grotere dieren van een aarde tot
leven.’
[22] Agricola zei: 'Heer en Meester, maar waarom konden wij nu eigenlijk geen
zielen van reeds gestorven mensen van deze aarde zien?'
[23] Ik zei: 'Om twee redenen. Ten eerste heb Ik jullie innerlijke gezicht alleen
maar zo ver geopend, dat jullie de al meer in de materie overgaande
natuurgeesten hebben kunnen zien, wat tot de laagste graad van het innerlijk
schouwen behoort, wat vele eenvoudige mensen van nature bezitten. Met deze
graad van innerlijk schouwen zijn de zielen, in het bijzonder de al meer
voleindigde, niet te zien, omdat dit schouwen nog meer tot het materiële dan tot
het zuivere, geestelijke schouwen behoort.
[24] Wat echter, in de tweede plaats, de onzuivere zielen betreft, die jullie
hadden kunnen zien met dit innerlijke schouwen dat jullie nu voor een moment
door Mij is gegeven: daarvan bevond zich er geen op deze plaats en dus hebben
jullie er ook geen kunnen zien en waarnemen; want dergelijke zielen voelen de
plaats van Mijn persoonlijke en volle aanwezigheid en vermijden die uiterst
zorgvuldig. - En nu ken je de beide oorzaken, waarom jullie bij deze
gelegenheid geen overleden zielen hebben kunnen zien en waarnemen!’
[25] Met deze verklaring waren alle Romeinen volkomen tevreden en vroegen
Mij verder niet meer naar dergelijke dingen.
45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala
[1] Maar Agricola, die een buitengewoon gevoelsmens was, vroeg Mij iets te
mogen zeggen en zei: 'O, wat een onmetelijke schatten hebben wij nu in
nauwelijks acht volle dagen ontvangen! Wij hebben hier het allerhoogste, het
allereerste en allergrootste gevonden! En aan wie hebben wij, volgens Uw
verborgen genade, dit onbeschrijfelijke geluk te danken? Kijk en luister! Aan die
nog jonge vrouw, die ons de eerste avond van onze aankomst hier de weg hier
naar boven wees!
[2] Die vrouw, die naar mijn bescheiden oordeel schijnt te behoren tot die
vrouwelijke personen die het met de kuisheid en andere zedelijke reinheid nu
niet bepaald nauw nemen, was ongetwijfeld in het verborgene door Uw wil
geïnspireerd en moest een wegwijzer naar het licht des levens worden.
[3] Welnu, ik als Romein ken die genoemde vrouw absoluut niet, ik weet ook
niet waar ze woont en ken haar naam niet, dus kan ik ook niet weten of ze arm
of rijk is en geldelijke ondersteuning nodig heeft. Maar als ze wellicht toch tot
de klasse der armen zou behoren, wat ik als het meest waarschijnlijke kan
aannemen, dan zou ik haar graag via vriend Lazarus uit oprechte menselijke
dankbaarheid een geldelijke ondersteuning willen geven, wat zeker rechtvaardig
en billijk zou zijn; want vriend Lazarus zal waarschijnlijk wel weten hoe het met
deze vrouw is gesteld. Het verbaast mij zeer dat ze ons niet nog een keer bezocht
heeft hier op deze berg van heil. Zoals ik mij herinner moet ze wellicht in
Emmaüs U, o Heer en Meester, hebben willen zoeken en heeft ze tevoren hier
geïnformeerd naar Uw verblijf, maar daar niets over gehoord, en zodoende is ze
waarschijnlijk ook helemaal niet hierheen gekomen. Maar wij zijn nu alweer
enige dagen hier, en het verbaast me opnieuw dat ze niet meer is komen
opdagen!’
[4] Ik zei: 'Dat meisje wist niet dat Ik Mij hier nog ophoud; maar ze heeft het
gisteren in Bethanië gehoord uit de mond van de zusters van onze vriend
Lazarus en is nu onderweg hierheen. Tegen de tijd dat de zon opgaat zal ze hier
ook aankomen, en dan kun jij met haar alles wat goed en juist is regelen.
[5] Wat evenwel haar levenswandel tot nu toe betreft, daarin heb je juist
geoordeeld; maar daarbij heeft ze steeds aandacht gehad voor de armen, omdat
ze als aardse schoonheid door haar manier van leven grote schatten verworven
heeft en reeds door haar ouders rijkelijk van alles voorzien was.
[6] Daar, ver naar het zuiden, zie je op een heuvel een slot; het draagt de naam
Magdala. Daar is het meisje geboren, en het slot, vele tuinen, akkers, weiden,
wijngaarden en bossen zijn nu haar eigendom, aangezien haar ouders al een paar
jaar geleden gestorven zijn. Ze had al verscheidene keren kunnen trouwen, maar
de tempeldienaren hielden haar daar vanaf, omdat ze bij haar steeds een goede
herberg vonden en zich ook anderszins goed met haar vermaakten. Maar sinds
ze Mij zag, leerde kennen en Mijn woorden hoorde, is het anders geworden in
haar huis, haar verstand en haar hart; en omdat ze de armen veel heeft liefgehad,
werden haar ook veel van haar zonden vergeven.
[7] Haar naam is Maria van Magdala. Vanwege haar armoede heeft ze dus geen
ondersteuning van jullie kant nodig; maar als ze iets van jullie zal willen
aannemen ten behoeve van haar vele armen, dan kunnen jullie haar dat zeker
wel aanbieden. En zo weten jullie nu ook, wie dat meisje is en waar ze vandaan
komt, en hoe ze heet; maar ook haar schuld zij in het zand geschreven!
[8] En nu genoeg over deze kwestie. Laten we nu liever de mooie morgen
bekijken; uit de aanblik daarvan kunnen jullie in alle opzichten heel veel
opmaken, in het bijzonder voor de laatste tijd van de nieuwe heidenen!'
46 Het gericht van het heidendom
[1] Nu zeiden Mijn oude leerlingen: 'Heer en Meester, U hebt ons toch beloofd
dat U ons, terwijl we nog hier zijn, daar meer over zou vertellen; doe dat nu dus,
aangezien het nu wel de meest geschikte gelegenheid daarvoor is! ‘
[2] Ik zei: 'Wanneer het daar de meest geschikte gelegenheid voor is, weet Ik
wel het beste, en bovendien heb Ik jullie daar toch al heel veel over meegedeeld,
wat ook zeker zo zal gebeuren, omdat Ik aan de vrije wil van de mensen niets
mag veranderen -en jullie het niet kunnen veranderen!’
[3] Maar met Mijn geboorte is het gericht van de heidenen overal reeds
begonnen; het duurt nu in steeds toenemende mate voort en zal tot aan het volle
licht onder de mensen op deze aarde nog bijna 2000 jaar voortduren.
[4] Zoals jullie nu echter aan de ochtendhemel zien hoe zich daar allerlei wolken
vormen en zich aan de horizon opstapelen, alsof ze het opgaan van de zon
zouden willen tegenhouden, zo zullen zich ook grote aantallen allerhande
belemmerende wolken torenhoog gaan verheffen tegen de eens komende grote
opgang van de eeuwige en geestelijke zon der waarheid en veel schade
aanrichten onder de mensen, maar de uiteindelijke grote opgang van de zon der
waarheid toch niet kunnen verhinderen.
[5] Jullie hebben zojuist nog heel veel mooie sterren aan de hemel zien stralen,
en ook in het westen zagen jullie sterren, die diep in de nacht hebben
geschitterd. Kijk, die gingen als goede boden vooraf aan de nog zichtbare boden
van de ochtend en werkten tijdens de nacht; en dat is nu jullie taak!
[6] Wanneer er evenwel nog helderder ochtendboden aan de geestelijke
ochtendhorizon zullen opgaan, dan zal dat een teken zijn dat de grote en
algemene zon van leven en waarheid weldra zal volgen. Haar zeer heldere licht
zal een onverbiddelijk gericht zijn voor alle leugen en bedrog, die samen met
haar volgelingen en vereerders en haar grote wereldse praal in de afgrond van de
verachting, de gerechte toorn en de vergetelheid geslingerd zullen worden. Want
dan zullen de verlichte mensen niet meer terugdenken aan het bedrog en aan het
gericht dat zolang geduurd heeft.
[7] Maar zoals jullie nu al goed kunnen merken, dat de tevoren zo dreigend
Zwart uitziende wolkenmassa goud oplichtende randen begint te krijgen, zo
zullen jullie in die tijd ook merken dat de mensen die tot kort tevoren nog
helemaal duister en ware vijanden van het licht der waarheid waren, van alle
kanten door de lichtstralen van de waarheid steeds meer en helderder verlicht
worden, en vervolgens ook, zelf stralend, tot vijanden van de oude leugen
worden. En een dergelijke verlichting door de zon der waarheid uit de hemelen,
die zijn volle opgang nadert, zal Mijn teken van de Mensenzoon zijn voor alle
waarachtige mensen op aarde en het beginnende grote gericht over de hoer van
het nieuwe Babylon.
[8] Dan zullen de liefhebbers van de waarheid in blij gejubel uitbarsten en Mij
loven, omdat Ik hun reeds van tevoren het teken heb gezonden van Mijn opgang
aan de hemel van de innerlijke geestelijke dag. Maar de vijanden van de
waarheid zullen beginnen te jammeren en erg te knarsetanden en ze zullen zich,
voorzover dat nog enigszins mogelijk is, met hun steeds minder wordende
aanhangers in duistere hoeken trachten te verbergen, wat hen echter niets zal
helpen; want als dan de volle zon van de waarheid opgegaan zal zijn, zal haar
licht alle duistere hoeken en gaten en holen geheel verlichten, en de vijanden
van het licht zullen op de hele nieuwe aarde geen toevluchtsoord meer vinden.
[9] Ikzelf zal echter in die zon zijn als de eeuwige Waarheid en door middel van
haar licht zal Ik bij de mensen heerser en leider zijn van hun leven en van hun
tijdelijke, geestelijke en eeuwige lot.
[10] En daarmee heb Ik jullie nu de volle en gemakkelijk te begrijpen waarheid
over het grote gericht van het nieuwe en oude heidendom getoond. Maar ten
behoeve van de mensen zal Ik jullie later nog een beeld geven dat jullie dan ook
aan de mensen kunnen meedelen, evenwel niet zonder de juiste verklaring. Laten we nu dit ochtendtafereel rustig verder bekijken!'
47 De toekomst van Rome en van de antichrist
[1] Na ongeveer een kwartier, waarin wij allen met grote aandacht naar de
ochtendtaferelen keken, zei Ik weer tegen alle aanwezigen: 'Let nu goed op wat
er zich nog vóór de volledige opgang van de zon allemaal aan beelden zal
voordoen; want Ik wil, dat ook jullie met jullie ogen zullen zien hoe alles zich in
de laatste tijd van het nieuwe heidendom zal ontwikkelen!’
[2] Nu richtten allen hun ogen met verdubbelde aandacht naar het oosten.
Het was nog ruim een half uur voor de volledige zonsopgang, en dus konden
zich voor de ogen van de toekijkende leerlingen nog vele beelden ontwikkelen.
[3] Eerst zag men in de verte een dichte en geheel zwarte nevel van de horizon
opstijgen. T oen deze ongeveer zeven keer de hoogte van het verre gebergte aan
de horizon bereikt had, leek hij weldra te gloeien; er schoten namelijk ontelbare
bliksemflitsen doorheen, zodat alle aanwezigen dan ook dachten dat daar nu een
geweldig onweer woedde.
[4] Ik zei echter: 'Maken jullie je maar druk om iets anders, want buiten ons ziet
niemand ook maar iets van dit verschijnsel!'
[5] Daarop werd er weer in alle rust verder gekeken, wat er nog allemaal zou
volgen.
[6] En zie, op de bovenste zwarte en door de vele bliksems geheel gloeiende
rand van de nevelmassa verscheen een grote stad!
[7] En Ik zei: 'Kijk naar het beeld van het nieuwe Babylon!'
[8] Toen zei Agricola: 'Heer, dat vertoont een sterke overeenkomst met ons
Rome! Alleen zie ik een groot aantal ruïnes om de stad heen, en in de stad zelf
behalve de mij maar al te goed bekende gebouwen toch ook een groot aantal
nieuwe gebouwen en tempels, waarvan de gevels op wonderlijke wijze met
kruisen versierd zijn. Wat heeft dat toch te betekenen?'
[9] Ik zei: 'Kijk, dat is de ondergang van het oude en tegelijk het begin van het
nieuwe heidendom! Reeds over zo'n 500 tot 600 jaar, van nu af gerekend, zal het
er daar letterlijk zo uitzien. Bekijk het beeld echter nu maar verder! ,
[10] Opnieuw richtten allen hun aandacht op het beeld, waarvan de taferelen
zich snel na elkaar ontwikkelden. En kijk, men zag grote volksverhuizingen en
vele hevige gevechten en oorlogen, en in het midden van de stad zag men iets
zich zo hoog als een berg verheffen! Op de berg stond een hoge en grote troon,
die eruit zag alsof hij van gloeiend goud was. Op de troon zat een heerser met
een drievoudige kroon op het hoofd en met een staf waarvan het boveneinde met
een drievoudig kruis versierd was. Uit zijn mond kwamen talloze pijlen, en uit
zijn ogen en uit zijn borst schoten eveneens talloze bliksems van toorn en zeer
grote hoogmoed. En er kwamen koningen naar hem toe, van wie velen diep voor
hem bogen. Degenen die zo voor hem bogen keek hij vriendelijk aan en hij
bevestigde hun macht; maar degenen die niet voor hem bogen, werden door zijn
pijlen en bliksems hevig vervolgd en toegetakeld.
[11] Nu zei Agricola: 'Heer, dat voorspelt niet veel goeds voor de latere heersers
over het nieuwe Babylon! Het lijkt wel alsof hun macht nog groter, maar ook
veel wreder zal zijn dan die nu is. Want nu worden alleen de ergste misdadigers
met het kruis gestraft, maar alleen met een enkelvoudig kruis; maar hij daar
houdt alle andere koningen zowaar een niet minder dan drievoudig kruis voor in
zijn heersershand! Heer en Meester, verklaar ons dat toch enigszins!'
[12] Ik zei: 'Dat stelt geen speciale heerser over veel landen en volkeren voor,
maar alleen de zichtbare persoonlijkheid van de antichrist. Dat drievoudige kruis
staat voor Mijn leer, die in die tijd drievoudig vervalst aan de koningen en hun
volkeren opgedrongen zal worden: vals in het woord, vals in de waarheid en vals
in de werkelijk toepassing.
[13] De koningen evenwel, die niet voor hem buigen en die hij vervloekt, zijn
degenen die nog min of meer de waarheid van de oude leer bezitten. Zijn pijlen
en bliksems bereiken hen wel, maar die kunnen hun toch geen schade van enig
belang toebrengen. -Maar kijk nu weer verder naar het beeld; want Ik kan jullie
daarin alleen de hoofdmomenten laten zien!’
[14] Nu keken allen weer met grotere oplettendheid.
[15] (De Heer:) 'Kijk: vele koningen, die tevoren nog heel diep hadden gebogen
voor degene die op de troon zit, verzamelen hun legers en trekken tegen hem op!
Kijk, dat geeft een verbitterde strijd, en zijn verheven troon zakt al een heel stuk
naar beneden tot helemaal in de stad, en jullie zien nog maar enkele koningen,
die zogezegd alleen voor de vorm voor hem buigen, terwijl nu door de vele
andere koningen, die hem afvallig geworden zijn, heel veel pijlen en bliksems
naar hem teruggezonden worden. Maar nu is er van hem bijna niets meer te zien,
en dat zal gebeuren over 1000 tot 1500,1600, 1700 jaar.
[16] Maar kijk nu nog eens! Kijk, hij doet pogingen om zich nogmaals te
verheffen, omgeven door zwarte benden, en enkele koningen reiken hem de
hand om hem te helpen; maar kijk, degenen die dat doen worden dadelijk
machteloos, en hun volkeren rukken hun de kronen van hun hoofden en geven
die aan de sterke koningen! En kijk! Nu zakt zijn troon naar beneden, en de
sterke koningen haasten zich erheen en hakken die in meerdere stukken, en zo
gaat nu al zijn macht, hoogheid en grootheid ten onder! Weliswaar slingert hij
nog pijlen en zwakke bliksems om zich heen, maar die beschadigen niemand
meer; want de meeste keren naar hemzelf terug en verwonden hem en zijn
zwakke en duistere horden.’
48 Over het duizendjarige rijk
[1] (De Heer:) 'Maar zie nu hoe de zon reeds alles met haar licht begint te
doordringen, en jullie zien de duistere horden in alle richtingen vluchten, alleen
niet daarheen, waar de zon vandaan komt! Voor haar licht verdwijnt nu alles en
verzinkt in het rijk der vergetelheid.
[2] Maar kijk nu nog eens, dan zien jullie hoe zich uit de lichte wolkjes een
nieuwe aarde ontwikkelt! Wat stellen die lichte wolkjes dan wel voor? Dat zijn
met elkaar verenigde mensen die helemaal verlicht zijn door de goddelijke
waarheid. En kijk, nu gaan deze verenigingen steeds dichter en dichter naar
elkaar toe en vormen zo één grote vereniging; dat is dan de nieuwe aarde,
waarboven zich vollicht en helderheid een nieuwe hemel uitspreidt!
[3] Jullie moeten daarbij echter niet denken dat deze natuurlijke aarde dan zou
vergaan en in een nieuwe veranderd worden, maar enkel de mensen zullen,
doordat ze de goddelijke waarheid volkomen in hun hart opnemen, als ware
broeders en zusters in Mijn naam met elkaar een nieuwe geestelijke aarde
scheppen.
[4] Dan zal Ikzelf op deze nieuwe aarde zijn en heersen onder de Mijnen, en zij
zullen met Mij omgaan en Mij nooit meer uit het oog verliezen.
[5] Maar kijk nu intussen ook naar de oude aarde! Zie hoe er uit de nieuwe aarde
in steeds dichtere stromen lichten naar beneden zweven naar de oude aarde, en
deze zo doen ontbranden, dat die in vuur en vlam lijkt te staan! Daar zien jullie
heel veel doden als het ware uit hun graven komen en naar het licht toegaan; zie
hoe ze ook weldra bekleed worden met het kleed van de waarheid en vervolgens
omhoog zweven naar het rijk van de nieuwe aarde.
[6] Maar tegelijkertijd merken jullie ook dat een nog heel groot, duister deel zich
ook inspant om het kleed van het licht over hun zwarte kleed aan te trekken, en
daarvan en daarmee uit eigenbelang en heerszucht nogmaals een nieuw
antichristelijk heidendom te maken; maar Ikzelf laat Mijn toom, dat wil zeggen
het vuur van Mijn waarheid, over hen losbreken, en Mijn engelen van de nieuwe
aarde storten zich als het ware met vlammende zwaarden op hen en jagen elke
verdere duistere poging op de vlucht en de afgrond van de algehele vernietiging
in.
[7] Dat is dan het allerlaatste en grootste gericht, zo'n duizend jaar later. Die tijd
zal Mijn duizendjarig rijk op aarde genoemd worden, dat door dit allerlaatste
gericht nog eenmaal voor een heel korte tijd door oorlog onderbroken zal
worden; maar de overwinning zal snel en voor alle toekomstige tijden volkomen
zijn. Van dan af zullen de hemelen en de aarde tot één herder en één kudde
worden. De herder zal, zoals altijd, Ik zijn, en de kudde zullen de mensen op
aarde vormen, volledig verenigd met de zaligen in Mijn hemelen.
[8] Deze laatstgenoemden zullen namelijk weer, net zoals het in de oertijden van
de mensen op deze aarde was, zichtbaar met de mensen op aarde omgaan. Maar
voordat dat zal gebeuren, zal ook de natuurlijke aarde zeer ingrijpende
veranderingen ondergaan. Grote landen en rijken, die nu nog door de grote en
diepe zee bedekt worden, zullen als zeer vruchtbare bodem opgeheven worden,
en heel veel nu nog hoge bergen zullen verlaagd worden; hun afgebrokkelde
toppen zullen zeer veel diepe kloven en dalen opvullen en vruchtbaar land
vormen.
[9] Aangezien de mensen in die tijd geen aardse en vergankelijke schatten meer
zullen begeren en najagen, zullen er ook honderdduizend maal zoveel mensen
als nu heel welvoorzien en gelukkig op aarde kunnen leven. Tegelijk zullen in
die tijd ook alle nare ziekten, die het vlees geweldig kwelden, van de aarde
verdwijnen. De mensen zullen blijmoedig een hoge leeftijd bereiken en veel
goeds kunnen doen, en niemand zal bang zijn Voor de dood van het lichaam,
omdat hij met heldere blik het eeuwige leven van de ziel voor zich zal zien.
[10] Bij het verrichten van goede werken zal het er in die tijd hoofdzakelijk om
gaan, dat de kinderen op de juiste manier opgevoed worden en dat degene die
sterk is de fysiek zwakkere ouderen zoveel hij maar kan zal ondersteunen.
[11] Er zullen op de nieuwe, gelukkige aarde ook huwelijken gesloten worden,
maar zoals dat in de hemel gebeurt volgens Mijn orde, en er zullen ook grote
aantallen kinderen verwekt worden, maar niet langs de weg van pure wellust,
maar langs de weg van de ware liefdesernst, en dat tot aan het einde van alle
tijden van deze aarde.
[12] Hier hebben jullie nu een getrouw beeld van het laatste gericht over alle
heidenen op de hele aarde, dat jullie ook heel gemakkelijk en goed kunnen
begrijpen!'
49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde
De bestaansduur van de aarde
[1] Nu vroegen de leerlingen Mij: 'Heer en Meester! Zullen wij dat vanuit het
rijk der geesten ook allemaal mede kunnen aanschouwen en mee kunnen
maken? En hoe lang zal de gelukkige aarde daarna nog voortbestaan tot aan het
volledige einde van haar tijden?
[2] Ik zei: 'Wat jullie eerste vraag betreft, spreekt het natuurlijk vanzelf dat jullie
dat alles vanuit de hemelen niet alleen heel helder zullen zien, horen en voelen,
maar jullie zullen dan en altijd de voornaamste leiders zijn, -en niet alleen op de
nieuwe aarde, maar ook over de gehele Grote Scheppingsmens en over alle
oneindig vele verenigingen van alle hemelen, die eeuwig nergens begrensd zijn.
[3] Daarom zeg Ik jullie nogmaals dat geen mens ooit heeft aanschouwd of
gehoord, en dat de geest van geen enkel mens ooit ervaren heeft wat God bereid
heeft voor degenen die Hem waarachtig liefhebben.
[4] Ik zou jullie nu nog wel veel kunnen zeggen en ook wel laten zien, maar
jullie zouden dat nu nog niet kunnen verdragen; wanneer echter de Geest van
alle waarheid en alle leven over jullie zal komen en jullie daarin wedergeboren
zullen zijn, zal hij jullie binnenleiden in alle diepten van Mijn licht en jullie
verheffen. Pas dan zullen jullie begrijpen en inzien wat voor grootse woorden Ik
nu tot jullie en zodoende, via jullie, ook tot alle mensen gesproken heb.
[5] Wat jullie tweede vraag betreft: die is werkelijk nog heel onnozel; want onze
rekenkunde heeft geen enkel getal waarmee men het meer dan grote aantal
aardse jaren zou kunnen uitdrukken dat tot het einde van de aarde zal verlopen;
en zelfs als dat mogelijk zou zijn, maakt dat voor degenen die eeuwig in de geest
zullen voortleven immers helemaal niets uit.
[6] Ik zeg jullie: van een dergelijke eventueel vastgestelde tijd en uur weet ook
geen engel in de hemel iets af; dat weet alleen de Vader in de hemel! Want de
hele schepping is Zijn grootse gedachte, die echter geen gedachte van tijd, maar
een eeuwige gedachte is, en tevens de almachtige drager en behouder ervan. Ik
heb jullie onlangs immers nog gezegd dat uiteindelijk al het materiële eenmaal
tot iets zuiver geestelijks, maar als zelfstandig bestaand, veranderd wordt, en het
is dus niet meer nodig om jullie daar nog meer over te zeggen.
[7] Kijk nu liever naar de heerlijke natuur aan het begin van de dag, en zie hoe
het steeds krachtiger wordende licht van de zon alle nevels en somberheid van
de aarde verjaagt, en leer daarvan dat dat in de toekomst ook jullie werk zal zijn,
en daar zullen jullie beter aan doen dan al te naarstig te informeren naar dingen
waarmee jullie nu nog lang niets van doen hebben!
[8] Waar jullie bezorgd om moeten zijn heb Ik jullie al heel dikwijls laten zien;
over al het andere hoeven jullie je echter helemaal geen zorgen te maken! Ja, Ik
zeg jullie, dat het zelfs onnodig en vruchteloos is -als jullie je in het geloof en de
liefde echt aan Mij houden – om je zorgen te maken voor de komende dag, over
wat jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden!
[9] Krijgt men op de markt niet honderd mussen voor een stuiver? Hoe gering is
dus hun waarde voor de mensen, en niettemin zorgt de Vader in de hemel voor
ze en kleedt ze goed! Jullie zijn als mensen immers meer waard dan die mussen?
[10] Kijk eens naar die veldbloemen en lelies! In al zijn luister was Salomo niet
zo prachtig gekleed als zij. En wie zorgt er voor hun kleed? Daarom zijn al
dergelijke zorgen van jullie vruchteloos, en nog vruchtelozer de zorgen om het
toekomstige volledige einde der tijden van deze aarde! Hebben jullie Mij nu
allemaal goed begrepen?'
[11] Allen behalve Judas Iskariot beaamden dat. Deze meende dat het hem niet
helemaal duidelijk was geworden, wat Ik daar op de berg over het laatste gericht
van de heidenen voorspeld had.
[12] Ik zei echter tegen hem: 'Ga maar naar degenen aan wie het duidelijk
geworden is! Wat de Romeinen als heidenen bevatten, zou nu voor jou, als jood
en als oude leerling, beslist ook begrijpelijk moeten zijn!’
[13] Hierop zei hij mets meer en trok zich weer terug, want hij had wel gemerkt
waarom Ik hem zo'n antwoord had gegeven.
50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala
[1]. Terwijl wij ons daar op die heuvel nog een tijd lang vermaakten, zagen wij
allemaal Maria van Magdala naar de herberg van Lazarus komen, en ze begon
ook onmiddellijk bij zijn dienaren naar Mij te informeren. Deze zeiden haar
evenwel dat ze moest wachten tot Ik zou terugkeren; toen ze ons echter al gauw
duidelijk opmerkte op de heuvel, liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig
naar ons toe.
[2] Toen ze dichtbij de plaats was gekomen waar wij waren, ging Agricola haar
tegemoet, groette haar vriendelijk en nam haar vervolgens mee naar ons, waar ze
ook door de andere Romeinen zeer vriendelijk begroet werd.
[3] Zij (Maria van Magdala) zei echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan
mij hier zo 'n eer te beurt valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door
alle mensen diep veracht te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn,
en speciaal die van hoge heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben
enkel maar hierheen gekomen om alleen de Heer van mijn leven te danken,
omdat Hij mij van de kwade geesten van het vlees verlost heeft; maar ik ben hier
niet heen gekomen om mij zo te laten eren!'
[4] Agricola zei: 'Luister, lieve Maria van Magdala! Wij allen, die uit Rome
hierheen gekomen zijn, hebben heel veel aan jou te danken; want als jij ons die
avond, ongeveer acht dagen geleden, niet de weg hierheen gewezen had en ons
hier ook naartoe had gebracht, hadden wij misschien helemaal niet het eeuwig
onschatbare geluk gehad om de Heer van al het leven en al het zijn persoonlijk
te leren kennen, Hem als de enig ware God te erkennen en boven alles te leren
liefhebben. Kijk, dat is dan ook de enige reden waarom wij je zo dankbaar zijn
en voortaan ook zullen blijven; verwonder je er nu dus niet al te zeer over dat we
jou zo vriendelijk tegemoet komen! Want wij achten dat onze plicht, omdat jij
ons een zo onschatbaar groot geluk hebt bezorgd.
[5] Wij hebben namelijk een goede staatswet, volgens welke degene die door
een ander mens een groot en waar geluk heeft verkregen, die mens zijn leven
lang in hoge mate dankbaar dient te blijven in houding, woorden en daden, ook
wanneer de mens door wiens toedoen een ander zo'n groot geluk te beurt viel
niet wist dat hij zijn medemens geluk zou bezorgen. Die dankbaarheid dient zich
ook uit te strekken tot het nageslacht van de mens die de oorzaak van het geluk
was.
[6] Wat zijn evenwel alle materiële aardse bezittingen die een mens door
toedoen van een ander kan verkrijgen, vergeleken bij de zuiver geestelijke
bezittingen die wij hier ontvangen hebben? Hierdoor hebben wij de enig ware
God en door Hem onszelf, die verloren waren, en het ware leven van onze zielen
gevonden, en dat is oneindig veel meer dan wanneer jij ons alle schatten van de
wereld bezorgd had. En daarom zijn wij jou, omdat jij de voornaamste
veroorzaakster daarvan was, ook voor altijd grote dank verschuldigd.
[7] Als jij arm zou zijn aan aards bezit, zouden we jou koninklijk belonen; maar
aangezien je toch al zeer rijkelijk voorzien bent van de goederen van deze aarde,
kunnen wij tegenoverjou onze dankbaarheid op geen andere wijze uitdrukken
dan met onze vriendelijke, welgemeende en ongeveinsde woorden, zoals die in
ons hart opgekomen zijn, en jij zult een dergelijke dankbaarheid, die wij aanjou
verplicht zijn, toch niet van de hand wijzen?'
[8] Nu zei Maria van Magdala, eveneens op vriendelijke toon: 'Het is weliswaar
erg mooi en vriendelijk van u edele Romeinen, dat u mij dankbaar wilt zijn en
blijven voor het feit dat ik u toevallig - werkelijk onopzettelijk -een zo oneindig
groot geluk, wat gemakkelijk te begrijpen is, bezorgd heb, maar niettemin komt
mij om die reden geen dank en eer toe; want dat was allemaal de wil van de
Heer en zelf was ik slechts Zijn stomme en blinde instrument. En dus bent u ook
alleen de Heer alle dank en eer verschuldigd! ,
[9] Agricola zei nogmaals: 'O lieve, lieflijke Maria van Magdala! Wij weten ook
wel dat wij alles alleen aan Hem te danken hebben; maar wij denken nu zo: als
WIJ de Heer zo waarachtig en volledig mogelijk onze dankbaarheid willen
bewijzen v.oor de eindeloos grote genade, die Hij ons nu zo buitengewoon
overvloedig heeft bewezen, dan mogen wij toch niet minachtend neerkijken op
het instrument waar Hij Zich tot onze heiliging van bediend heeft, maar moeten
het vanwege de Heer eveneens eren. En alleen in dit opzicht eren wij jou dan
ook, afgezien van de vraag of jij voor dit zeer grote levensgeluk van ons een
ziend dan wel slechts een blind instrument in de almachtige hand van de Heer
was, en ik ben van mening dat daar ook in de toekomst rekening mee gehouden
zal worden. Want als men het instrument van de Heer niet met een dankbaar hart
zou willen begroeten, hoe zou het er dan voor staan met de ware naastenliefde
die wij immers volgens de leer van de Heer zelfs onze vijanden verschuldigd
zijn en zeker nog meer degenen door wie de Heer ons zulke grote genadegaven
deed toekomen?
[10] Kijk, onze nu zeer lieflijke en onvergetelijke vriendin, daar heb ik gelijk in
en ik laat mij dat door niemand betwisten; en nu wel het minst door jou, die de
Heer uitverkoren heeft tot onze leidende geluksster en die wij daarom eer en
ware liefde verschuldigd zijn! Gun mij dus wat mijn goed recht is!'
[11] Maria van Magdala zei: 'Ja, ja, in dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal
gelijk, maar zelf zal ik de Heer, mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen en
prijzen, omdat Hij mij, een grote zondares, tot een blind en stom instrument
heeft gemaakt! Want als ik geweten had dat Hij hier boven was, had ik u niet
hierheen gebracht; want ik, een te grote zondares, zou zelf niet gewaagd hebben
om dichtbij de Heer te komen, aangezien Ik van de waarheid van Zijn leer en
van Zijn heilige goddelijke Wezen maar al te diep overtuigd ben en ook inzie dat
een zondares, zoals ik was, het nooit waard kan zijn of worden om Zijn zeer
heilige persoon te naderen.
[12] Maar ten eerste wist ik niet dat de Heer zich hier ophield met zijn trouwe
leerlingen; ik wist echter wel dat deze herberg een van de beste van heel
Jeruzalem is. En omdat deze gewoonlijk door vreemdelingen wordt bezocht heb
ik u hierheen gebracht, toen u mij in een straat van de stad aanhield en naar een
goede herberg vroeg; daarom dien ik menselijkerwijze alleen aanspraak te
maken op uw dank, die mij als gids naar een goede herberg toekomt. Maar voor
het feit dat u hier de hoogste genade van de, Heer hebt ontvangen komt mij
werkelijk geen enkele dank toe, aangezien het onmogelijk mijn bedoeling kon
zijn om u die hier te bezorgen; ik kon er immers zelf geen vermoeden van
hebben, dat u hier een dergelijke genade zou ontvangen. Geef daarom alle dank
en alle eer alleen aan de Heer, en denk dus niet aan mij, wat ik u zelfs dringend
verzoek!’
[13] Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn Maria! Je hebt nu heel goed en waar gesproken
en hebt volkomen gelijk waar het jou betreft; maar ook de Romeinen hebben
gelijk waar het hun betreft. Doordat je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon
jij, datje volkomen vervuld bent van de ware geest van deemoed, om welke
reden jou ook alle zonden vergeven zijn; maar ook de Romeinen laten zien dat
ze doordrongen zijn van de juiste geest van naastenliefde, en begaan derhalve
geen zonde tegenover Mij als ze jou in dankbare herinnering bewaren, ook al
was jij slechts een blind instrument van Mijn liefde en Mijn wil.
[14] Maar Ik zeg nu bij deze gelegenheid tegen jullie allen: jullie moeten
weliswaar geen dank en eer zoeken bij de mensen aan wie jullie in Mijn naam
iets goeds gedaan zullen hebben, zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij de mensen,
omdat Hij, die in Mij woont, Mijn allerhoogste eer is; maar als de mensen jullie
voor de in Mijn naam bewezen hoogste levensweldaden te schande zullen
maken en met ondank zullen bejegenen, dan zal Ik hun dat zo aanrekenen alsof
ze het Mijzelf hadden aangedaan! Want wie de echte leerling, die Ik opgewekt
heb, niet eert en hem in Mijn naam niet dankbaar is, die eert ook Mij, de Heer en
Meester niet en is Mij ook niet dankbaar voor de aan hem bewezen genade.
[15] Want als Ik leerlingen en profeten opwek, dan gebeurt dat niet alleen ter
wille van die leerlingen en profeten, maar ter wille van alle mensen; en daarom
moeten de leerlingen en profeten ook gewaardeerd worden als datgene waartoe
ze door Mij geroepen zijn. Wie dus een leerling of een profeet in Mijn naam met
liefde en echte dankbaarheid zal opnemen, die zal Ik het ook aanrekenen alsof
hij Mijzelf had opgenomen, en hij zal dan ook eenmaal het loon van een leerling
of profeet ontvangen. En hun loon zal beslist niet gering zijn!
[16] Maar wee de valse leerlingen en profeten die zich net als de Farizeeën en
hogepriesters door de mensen zullen laten eren en dat zelfs wettelijk van de
mensen zullen verlangen! Waarlijk, die zullen als dieven en rovers beschouwd
worden en eenmaal voor de ogen van alle engelen te schande gemaakt worden!
Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld zullen opeisen, des te meer van de
ergste schande zullen ze eenmaal te verwachten hebben.
[17] Dit moeten jullie allemaal ook goed onthouden, en dat kunnen jullie ook
gemakkelijk; want als je Mijn gebod van de ware en zuivere naastenliefde in het
juiste licht bekijkt, zul je heel gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en
waarachtig mens het meeste gekwetst wordt door de stinkende hoogmoed van
zijn medemens!'
51 De komende gerichten
[1] (De Heer:) 'Laat iedereen dus vol zachtmoedigheid en deemoed zijn, dan
zullen jullie elkaar daardoor de grootste en meest ware menselijke eer bewijzen
en in vrede en rust met elkaar leven en omgaan!
[2] Eerzucht en hoogmoed wekken echter wrevel, ergernis, verachting, wrok,
toom en tenslotte wraak, oorlog en de kwade gevolgen daarvan. De
hoogmoedige en eerzuchtige mens is ook steeds vol zelfzucht en hebzucht; en
omdat hij alles alleen voor zichzelf wil verwerven, ter verhoging van zijn
wereldse eer, is het treurige gevolg daarvan dat honderden en duizenden mensen
om hem heen dan niets hebben en in de grootste armoede en behoeftigheid
moeten leven, zoals dat ook ten tijde van Noach het geval was en in de laatste
tijd van het nieuwe heidendom nog meer het geval zal zijn.
[3] Maar deze boze en volkomen helse toestand onder de mensen zal het gericht
zijn, dat ze zelf zullen veroorzaken. Het enorme aantal armen en verdrukten zal
zich uiteindelijk boven hun uiterst hoogmoedige verdrukkers verheffen en korte
metten met hen maken, en dat zal een tweede zondvloed zijn door middel van
het vuur van de tenslotte te erg en zwaar verdrukte armen.
[4] Maar ook een natuurlijk vuur zal in die tijd vele plaatsen verwoesten; want in
die tijd zullen de mensen uit te hoog opgedreven aards winstbejag als
kwaadaardige wormen doordringen in de diepten van de aarde, daarin allerlei
schatten zoeken en die ook vinden. Wanneer ze echter de machtige lagen van
begraven oerbossen van de aarde zullen bereiken en die zullen gebruiken voor
het gloeien en smelten van metalen en voor nog veel meer andere dingen, dan
zal ook het laatste gericht, dat ze over zichzelf zullen afroepen, voor de deur
staan.
[5] Het meeste zullen evenwel de mensen te lijden hebben die dan in de grote
steden van de koningen en machtigen der aarde van die tijd zullen wonen.
[6] Blijf daarom allemaal steeds in de zachtmoedigheid en deemoed en daardoor
in de ware naastenliefde, dan zal er geen gericht over jullie afgeroepen worden;
want waar in die tijd de mensen in Mijn orde zullen leven, zal zich ook geen
laatste gericht voordoen. Ik heb jullie dit nu van tevoren gezegd met de
bedoeling dat jullie het ook de andere mensen zullen zeggen en verkondigen,
opdat uiteindelijk niemand als verontschuldiging kan aanvoeren dat hij niet
gewaarschuwd zou zijn voor het gevaar.'
[7] Allen zeiden: 'Heer en Meester, aan ijver voor de goede en ware zaak zal het
ons met Uw hulp werkelijk niet ontbreken; maar er zijn veel mensen op de
aarde, die groot en uitgestrekt is, en wij zullen niet op alle plaatsen kunnen
komen; en zo zal het kwade onder het goede en ware voortwoekeren, en wij
zullen waarschijnlijk niet in staat zijn om daar volledig paal en perk aan te
stellen!’
[8] Ik zei: 'Daarvoor zullen jullie, zoals ieder waarachtig goed mens in Mijn
naam, ook zeker niet ter verantwoording worden geroepen. Want het is
voldoende dat de waarheid aan de mensen wordt verkondigd; of ze ernaar leven
en handelen, is helemaal hun eigen zaak. Wie ernaar zal leven en handelen, zal
niet in een gericht terechtkomen, maar het eeuwige leven ontvangen en zalig
worden.’
52 Maria van Magdala en de Heer
[1] Nu kwam Maria van Magdala naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, kan
ook ik nog zalig worden en ooit het eeuwige leven ontvangen? Want ik ben een
grote zondares, en in Uw zeer heilige nabijheid komt het mij steeds meer voor
dat ik ook voor Uw allerminste genade te onwaardig ben!'
[2] Ik zei: 'Blijf jij maar steeds in de zuivere liefde, en zondig niet meer! Dat
moet jouw zorg zijn; voor al het andere zal Ik in jouw plaats wel zorgen. Ik heb
je bevrijd van je onreine geesten en heb ook tegen je gezegd: jouw zonden zijn
je vergeven, omdat je de armen veelliefde bewezen hebt en nu ook Mij boven
alles liefhebt. Tegen wie Ik echter zeg: 'Je zonden zijn je vergeven!', hem zijn ze
ook werkelijk vergeven. Maar hij moet in het vervolg geen zonden meer begaan;
want als hij weer opnieuw zondigt, begeeft hij zich in een nog ergere toestand
dan de eerste. Maar Ik zie bij jou de ernstige wil om niet meer te zondigen, en
dan zul je ook in Mijn liefde en genade blijven. Wie evenwel in Mijn liefde en
genade blijft, heeft reeds het eeuwige leven in zich en daarmee de eeuwige
zaligheid.
[3] Wie uit liefde tot Mij alles doet wat de naastenliefde vereist, voor diegene
zal ook Ik alles doen wat in Mijn macht ligt. En in Mijn macht ligt niet alleen
veel, maar alles. Als jij, lieve Maria, dat nu weet, wees dan opgewekt en doe
voortaan het goede, dan zal Ik jou niet verlaten!'
[4] Hierop viel Maria van Magdala aan Mijn voeten, dankte Mij diep ontroerd
en maakte Mijn voeten nat met haar tranen en droogde ze met haar haren. Mijn
oude leerlingen vonden dit tafereel echter iets te lang duren en naar hun mening
ook enigszins ongepast en ze mopperden heimelijk onder elkaar.
[5] Ik merkte dat echter en zei tegen hen: 'Waarom ergeren jullie je daar
eigenlijk over? Ik ben al lange tijd bij jullie; jullie hebben Mij een dergelijke
liefde nog nooit betoond en Ik heb die ook niet van jullie verlangd. Maar Ik zeg
jullie nu ook: waar Mijn evangelie ook aan de mensen verkondigd wordt, moet
deze Maria ook duidelijk vermeld worden; want zij heeft Mij een grote
liefdesdienst bewezen. Onthouden jullie dat ook! Jij, Maria, sta nu weer op en
wees verzekerd van Mijn volle liefde en genade!’
[6] Daarop stond Maria op en dankte Mij nogmaals, haar hart geheel vervuld
van liefde.
[7] De leerlingen vroegen Mij en haar nu om vergeving voor hun kleine
ongeduld.
[8] Ik zei: 'Leer de zwakken verdragen, dan zullen jullie daardoor in Mijn ogen
meer kracht van jullie zielen aan de dag leggen, dan wanneer jullie alleen met
helden strijden en hen overwinnen!
[9] De zon is nu echter al tamelijk hoog boven de horizon gestegen, en het
ochtendmaal staat gereed; wij zullen het tot ons nemen en ons daarna van hier
naar Bethanië begeven!'
[10] Daarop gingen wij vlug het huis binnen en gebruikten het ochtendmaal,
waar ook onze Maria aan deelnam.
[11] Na het ochtendmaal maakte Lazarus met zijn waard de rekening op en nam
de winst, evenals de andere schatten en kostbaarheden, met zich mee. Er waren
zeven muildieren voor nodig om dat te dragen, aangezien ook de schatten van de
diverse bekeerde priesters erbij waren, die Lazarus in bewaring nam.
[12] Nikodemus, Jozef van Arimatea en de oude rabbi bevalen zich in Mijn
genade en liefde aan, bedankten voor alles en gingen samen met de magiërs de
stad in, waar ze het een en ander te doen hadden. De magiërs begaven zich
echter naar hun metgezellen, die reeds met groot verlangen op hen wachtten. De
beide Romeinen, die in Emmaüs woonden, trokken met de zeven Egyptenaren
naar Emmaüs, van waaruit vervolgens de laatstgenoemden na enkele dagen weer
naar hun land trokken. Alle andere aanwezigen trokken nu met ons mee naar
Bethanië.
[13] Hier hoeft niet verder in bijzonderheden aangegeven te worden welke
mensen er nog waren, aangezien die in de loop van de verhaalde gebeurtenissen
op de Olijfberg immers al verscheidene keren genoemd werden.
[14] Maria van Magdala vroeg Mij ook om ons naar Bethanië te mogen volgen,
en ze vroeg Mij hoe lang Ik in Bethanië zou blijven.
[15] Ik zei: 'Ik zal daar drie dagen uitrusten; want Ik heb nu veel gewerkt, en na
veel werk mag men zich wat rust gunnen. Wanneer jij thuis alles geregeld zult
hebben, kom dan naar ons toe in Bethanië!'
[16] Daarop begaf ook Maria zich direct naar huis om daar snel alles in orde te
brengen, en wel voor een paar dagen, omdat ze zich voornam die tijd bij Mij
door te brengen.
53 De reis naar Bethanië
[1] Tenslotte vroeg Agricola Mij nog of hij niet één van de gouden bekers, die
op wonderbaarlijke wijze waren geschapen voor de tafel van de Romeinen, als
herinnering mee zou mogen nemen tegen betaling van een flink geldbedrag.
[2] Ik zei tegen hem: 'Wat voor jullie geschapen werd behoort jullie ook toe en
jullie kunnen het dus ook zonder betaling van een geldbedrag meenemen.
Bovendien zul je toch al genoeg armen van hier met je meenemen naar Rome en
ze daar goed verzorgen, en dan zijn die bekers in materieelopzicht slechts een
heel kleine beloning voor wat jij ter wille van Mij doet. Neem daarom alles wat
zich aan aardse kostbaarheden op jullie tafel bevindt! Maar beschouw het niet
als een werkelijk loon voor alles wat je uit liefde voor Mij voor de vele armen en
verdrukten doet; want jouw loon daarvoor zal er reeds op aarde, en bovenal aan
gene zijde in Mijn rijk, heel anders uitzien.
[3] Zorg als je thuis bent echter serieus en goed voor degenen die Ik aan jouw
zorg heb toevertrouwd! Over een jaar zul je voor regeringsaangelegenheden een
reis naar het uiterste westen van Europa moeten maken, samen met een zoon van
jou, en je zult daar lang zijn en veel te doen hebben. Regel in de tussentijdje
huishouden echter goed, opdat al degenen die Ik jou heb toevertrouwd niets te
kort zullen komen, niet in lichamelijk opzicht en nog minder wat hun ziel
betreft!'
[4] Agricola zei, uit liefde voor Mij helemaal tot tranen toe geroerd: 'O Heer en
Meester, dat zal zeker mijn voornaamste en grootste zorg zijn en ik hoop dat
alles mij met Uw hulp juist en goed zal lukken! Maar verlaat mij nooit en laat
geen te zware verzoekingen over mij en mijn huis komen! Ik ken nu weliswaar
mijn door U geschonken kracht heel goed; maar ik ken ook mijn oude, hoogst
eigen zwakheden. Als dan deze of gene zwakheid mij af en toe bijna zou doen
vallen, - O Heer, grijp mij dan en sterk mijn wil, opdat ik overeind blijf en niet
val! ,
[5] Ik zei: 'Waarlijk, wat jij de Vader, die jij nu kent, in Mijn naam zult vragen,
dat zal je ook gegeven worden! Wees dus steeds vervuld van troost en een waar
en echt vertrouwen; want als jij in het levende geloof en in de liefde tot Mij
volhardt, zal Ik steeds bij je zijn en je leiden en sturen, zoals Ik dat ook zal doen
bij iedereen wiens geloof en liefde is zoals het jouwe!'
[6] Hierop bedankten alle Romeinen Mij, evenals allen die aan de zorg van de
Romeinen waren toevertrouwd.
[7] We waren nu reisvaardig en gingen de weg op die naar Bethanië leidde.
[8] Toen we langs de muur van de stad trokken, zei de herbergier uit het dal, die
ook met ons mee naar huis ging, evenals de waard van de herberg aan de grote
heerweg niet ver van Bethlehem: 'Heer, kijk eens naar deze verschrikkelijk
sterke muren van de stad! Hoe kunnen die met menselijke kracht verwoest
worden?'
[9] Ik zei: 'Wat door handen van mensen gemaakt is, kan er ook door verwoest
worden. Want de mensen zijn over het algemeen bedrevener in het vernietigen
dan in het maken, en zo zullen ze te zijner tijd ook deze sterke muren de baas
worden. Ik zeg jullie: niet één steen zal op de andere gelaten worden! Over een
paar eeuwen zullen de mensen de plaats zoeken waar nu nog de tempel staat, en
ze zullen die niet vinden.
[10] Want hoe was het in de tijd van Noach voor de grote vloed? Ik heb jullie
dat een paar dagen geleden laten zien! De mensen uit die tijd konden zelfs
bergen vernietigen, waardoor de wateren binnen in de aarde losbraken en de
boosdoeners verdronken; dus te zijner tijd zullen de mensen met veel minder
moeite met deze muur afrekenen!’
[11] Met dit antwoord waren beiden tevreden; wij trokken verder over de weg
en kwamen weldra bij een tolhuis.
54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer
Over het geloof met de praktische werken der liefde
Over schadevergoeding
[1] De tollenaar herkende Mij al gauw, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en
Meester, sinds ik Uw woorden en lessen op de olijfberg in mij heb laten
doordringen ben ik werkelijk een ander mens geworden, en ik dank U nu nog
eens uit de grond van mijn hart voor de meer dan grote genade, die U mij en
mijn huis bewezen hebt! Ik heb alles wat ik van U gehoord heb getrouw aan al
mijn verwanten meegedeeld, en zij geloven nu in U; laat daarom ook Uw zegen
over mijn hele huis neerdalen!
[2] Ik zei: 'Omdat je dat gedaan hebt, zal het heil ook niet ver van jou en je huis
blijven! Maar toch eis jij zelfs ook tol van de inwoners, wanneer er te weinig
vreemdelingen naar Jeruzalem komen; en wanneer er vreemdelingen komen,
dan eis je naar willekeur veel meer dan volgens de wet vastgesteld is. Maar dat
heb Ik werkelijk niet onderwezen, en een dergelijke handelwijze heeft in de
verste verte niet te maken met naastenliefde, die Ik iedereen vooral op het hart
gedrukt heb. Als je echter de daadwerkelijke naastenliefde niet bezit, dan ben je
ver verwijderd van Mijn rijk; want het pure geloof zonder de werken der liefde
is dood, en degene die zo'n geloof heeft dus ook. Verander daarom je
handelwijze, anders zal er weinig heil voortkomen uitjouw geloof in Mij!
[3] Dat jij een tollenaar bent waarvan de tempeldienaren zeggen dat hij
voortdurend een grote zondaar is, dat wordt je door Mij niet als zonde
aangerekend; maar datje de reizigers benadeelt en van hen een hoger tarief eist
dan wettelijk is vastgesteld, is in strijd met de naastenliefde en is zodoende ook
een grove zonde, die geen enkel mens heil oplevert. Verander dus jouw
handelwijze, als jij een goede en vruchtbare volgeling van Mijn leer wilt zijn!’
[4] De tollenaar zei nu heel timide: 'O Heer en Meester, ik zie nu dat voor Uw
ogen niets verborgen blijft en ik zal mijn handelwijze daarom volkomen
veranderen! U dank ik nu echter nogmaals oprecht voor Uw vermaning.’
[5] Ik zei: 'Maar vergoed ook de aan de armen berokkende schade, anders bouw
jij je toekomstige naastenliefde op drijfzand!'
[6] Toen de tollenaar dat van Mij hoorde, boog hij en zei: 'Heer en Meester, aan
mijn wil daartoe zal het niet ontbreken, maar wel aan de mogelijkheid om dat uit
te voeren, aangezien ik de meesten van hen niet ken en hun niet kan terugbetalen
wat ik af en toe teveel heb geëist!’
[7] Ik zei: 'Heb dan de ernstige wil daartoe, en doe wat je kunt, dan zal die wil
jou als werk aangerekend worden! Er zijn echter in de buurt van Jeruzalem nog
armen genoeg die zo nu en dan hulp nodig hebben; doe goed aan hen en breng
hun een offer, dan zul jij je onrecht goedmaken!'
[8] Na deze woorden van Mij boog de tollenaar nogmaals, beloofde zeer
plechtig Mijn advies op te volgen, en wij trokken daarna verder.
[9] Halverwege de weg naar Bethanië zat een blinde langs de weg te bedelen.
Hij had een gids bij zich, die de blinde vertelde dat Ik voorbij kwam.
[10] Toen de blinde dat hoorde, begon hij direct luidkeels te schreeuwen: 'O
Jezus van Nazareth, ware Heiland der mensen, help mij, arme blinde!'
[11] Omdat hij zo hard schreeuwde, bedreigden Mijn leerlingen hem; ze
verboden hem zijn luide geschreeuw en zeiden, dat Ik hem ook wel zou kunnen
helpen als hij niet zo hard schreeuwde.
[12] Ik wees de leerlingen echter terecht en zei: 'Waarom ergert het jullie
eigenlijk dat deze blinde Mij om hulp vraagt? Als jullie last hebben van zijn
geschreeuw, houdt dan jullie oren dicht en laat hem Mij om hulp roepen! Want
als hij zou zien, zou hij niet zo schreeuwen; maar omdat hij werkelijk volkomen
blind is, schreeuwt hij, opdat Ik hem verhoor wanneer zijn geschreeuw door Mij
gehoord wordt. Jullie heeft hij niet om hulp geroepen, maar alleen Mij, en dus
gaat zijn schreeuwen jullie ook, niets aan, en jullie dienen je daarover niet te
ergeren en de blinde met te bedreigen! '
.
[13] Toen werden de leerlingen stil, en Ik liep naar de blinde toe en zei: 'Hier sta
Ik voor je. Wat wil je dat Ik voor je doe?'
[14] De blinde zei: 'O goede Heiland, Heer en Meester, geef mij het licht in mijn
ogen terug; want ik heb gehoord dat U alle blinden kunt genezen en ziende kunt
maken! En daarom vraag ik U, dat U zich nu ook over mij zou willen
ontfermen!’
[15] Ik zei: 'Geloof je dan wel onwrikbaar vast dat Ik jou kan helpen?'
[16] De blinde zei: 'Ja, Heer en Meester, alleen U kunt mij helpen als U dat
wilt!'
[17] Ik zei: 'Welnu, dan wil Ik dat je weer zult zien! Maar Ik zeg je ook dat je
voortaan niet meer moet zondigen; want als je in je oude zonden zou vervallen,
zou je ook weer blind worden! Onthoud dus goed wat Ik je nu gezegd heb!'
[18] De blinde beloofde Mij dat plechtig, en daarop raakte Ik met Mijn vinger
zijn ogen aan; op hetzelfde ogenblik was hij ziende, en van louter vreugde
daarover wist hij zich geen raad en hij bedankte Mij met opgeheven handen,
omdat Ik hem geholpen had.
[19] Toen zei Ik echter tegen hem: 'Omdat je ziende bent geworden en verder
nog een krachtig mens bent, moet je opstaan van deze plaats en een betrekking
zoeken in een of ander huis en voor jezelf je dagelijks brood verdienen; want
ledigheid is steeds de aanleiding tot en het begin van allerlei zonden en
ondeugden!’
[20] Nu zei de ziende geworden blinde: O goede Heiland, Heer en Meester! Ik
zou nu heel graag willen dienen en werken, als er maar een werkgever zou zijn!
Ik en mijn gids hier zouden wel heel graag werken als iemand ons in dienst zou
nemen.’
[21] Nu kwamen direct de beide herbergiers naar voren en zeiden: 'Ga dan met
ons mee, dan zullen jullie direct een betrekking en werk hebben; want wij zijn
bezitters van veel akkers, tuinen, weiden en wijngaarden!’
[22] Toen die twee dat hoorden werden ze erg blij, stonden op van hun oude
bedelplaatsen en trokken heel welgemoed met ons verder naar Bethanië, waar ze
een hele dag goed verzorgd werden.
55 Op het landgoed van Lazarus
[1] Toen wij Bethanië bereikten, zagen de beide zusters van Lazarus Mij reeds
van verre en liepen Mij met open armen tegemoet.
[2] Toen ze bij Mij kwamen, konden ze niet lovend genoeg vertellen wat zich
intussen allemaal voor goeds in Bethanië had afgespeeld terwijl ik Mij in
Jeruzalem bevond, en wat voor vreugde hun 's morgens de aankomst van de vele
jonge mensen had bezorgd; maar tegelijk betreurden zij het ook dat die lieve
kinderen niet in Bethanië zouden blijven, zoals Rafaël hun duidelijk gemaakt
had.
[3] Ik vertelde hun echter de reden, en daarmee waren zij tevreden.
[4] Ondertussen bereikten wij de hof en gingen dan ook direct het huis binnen,
waar de jongeren Mij in een grote zaal ontvingen en als Vader begroetten, en
wel met zulke hartelijke woorden, dat allen daardoor tot tranen toe bewogen
werden.
[5] Vanuit deze zaal gingen wij een andere zaal binnen.
[6] Toen we ons in de reeds genoemde zaal bevonden en een plaats gezocht
hadden om enige rust te nemen, liet Lazarus brood en wijn op tafel zetten met
het verzoek om ons daar enigszins mee te sterken. Dat deden wij dan ook
bepaald zonder tegenzin, omdat we een beetje moe geworden waren van de
kleine tocht. Die moeheid echter was werkelijk nauwelijks het vermelden waard;
maar omdat de Romeinen de wens te kennen hadden gegeven om ook het
erfgoed van Lazarus, dat uitgestrekt was, nader te leren kennen, was een kleine
lichamelijke versterking vooraf helemaal op zijn plaats. Wij namen dan ook het
brood en de wijn, nadat Ik beide tevoren gezegend had, en aten en dronken heel
welgemoed.
[7] Na deze kleine versterking van het lichaam begaven we ons opnieuw naar
buiten en liepen door het grootste deel van de bezittingen van Lazarus, en de
Romeinen verbaasden zich zeer over de grote rijkdom van Lazarus.
[8] Maar die zei (Lazarus): 'Beste vrienden, ik bezit nog wel dertig keer zoveel
als wat jullie hier slechts vluchtig hebben kunnen overzien! Maar al deze
rijkdom maakt mij niet gelukkig omdat ik die op deze aarde volkomen de mijne
kan noemen; want vandaag ben ik volgens de wereldse wetten weliswaar nog de
rechtmatige eigenaar, maar morgen eist de Heer mijn ziel op, en die zal
tegenover Hem rekenschap moeten afleggen over hoe en tot welk nut zij de
aardse goederen die haar toevertrouwd waren getrouw beheerd heeft. En kijk,
dan zal het menige ziel wel zwaar vallen om zichzelf tegenover de Heer te
rechtvaardigen! Daarom zijn wij wel, bezien vanuit het juiste standpunt ten
aanzien van het leven op deze wereld, slechts tijdelijke beheerders van
dergelijke aardse goederen, tot nut van de arme mensheid, maar nooit bezitters.
Want de eeuwig rechtmatige bezitter is alleen de Heer; wij bezitten alleen het
recht om deze aardse goederen tot nut van de behoeftige mensen te beheren en
ze doelmatig te bewerken.
[9] En zo ben ik dan ook geen bezitter van dat alles, maar alleen een nog altijd
zwakke bewerker en beheerder. Degene die nu echter als allerhoogste
Levensvriend onder ons leeft en de ware Heer van al het leven is, is als enige
ook de ware bezitter van deze en alle goederen van de aarde; en het zal ons
eenmaal tot heil strekken als Hij tegen ons zal zeggen: 'Jullie hebben Mijn aan
jullie toevertrouwde goederen goed beheerd!"
[10] Agricola zei: 'Wat jij nu naar volle waarheid over jouw bezittingen denkt en
zegt, dat zal ook ik van de mijne denken en zeggen, en waar mogelijk ook
handelen zoals jij. U, o Heer, vragen wij echter nu reeds of U later niet een al te
strenge afrekening met ons wilt houden over ons omgaan met de aardse
goederen, die U ons slechts in beheer hebt gegeven! Want aan de wil om het
juiste te doen zal het ons niet ontbreken; maar of de uiterlijke, duistere wereldse
omstandigheden ons zo nu en dan niet menige onverwachte en onvoorziene
streep door onze goede rekening zullen halen, dat ligt buiten onze macht, en U,
o Heer, zult ten aanzien van dergelijke gevallen genadig en barmhartig voor ons
zijn.’
[11] Ik zei: 'Van datgene wat er ooit tegen jullie wil zal gebeuren zullen
diegenen rekenschap moeten afleggen die jullie zo nu en dan belemmerend in de
weg hebben gestaan. Want de enige rekening die voor Mij geldt zal in jullie hart
geschreven staan. En omdat jullie nu Mijn vrienden zijn, zullen jullie dat ook in
eeuwigheid blijven!
[12] Want voorwaar Ik zeg jullie: zalig zijn jullie, die nu horen en zien wat alle
aartsvaders en profeten zo vurig wensten te zien en te horen! Maar destijds was
het er de tijd nog niet voor. In de geest zien en horen zij dat nu ook en
verheugen zich daar buitengewoon over; maar voor hun vlees bleef dat
verborgen en voor de toekomstige generaties zal het ook meer of minder
verborgen blijven. Voor jullie is het nu echter gemakkelijk om te geloven en
ernaar te handelen, want jullie zijn nu met oren en ogen getuige van al datgene
wat op deze aarde nog nooit een menselijk oog gezien en geen menselijk oor
gehoord heeft; maar in de toekomst worden alleen zij zalig die niet zien en
horen, zoals jullie nu, en desondanks zullen geloven en naar dat geloof zullen
handelen. Daarom zal het hun ook als een hogere verdienste aangerekend
worden.’
[13] Mijn leerlingen zeiden: 'Als U, o Heer, in het vervolg voor niemand meer
zichtbaar of hoorbaar zult zijn, hoe zult U dan tot aan het einde der tijden bij de
Uwen verblijven?
[14] Ik zei: 'Dat was weer eens een buitengewoon onnozele vraag van jullie!
Hoeveel -en grootse! -dingen heb Ik jullie al niet verkondigd en getoond, en toch
begrijpen jullie nog weinig van de innerlijke wijsheid in God! Ik kan toch niet
eeuwig in dit vlees op deze materiële wereld blijven, en Ik heb jullie al
verscheidene keren gezegd wat er nog met Mij zal gebeuren, opdat de maat der
zonde van de joden vol wordt en hun gericht over hen komt, en nog vragen jullie
als blindgeborenen naar de kleuren van het licht, hoe Ik in de toekomst dan wel
tot aan het einde der tijden bij de Mijnen zal blijven! Omdat jullie het echter nog
niet begrijpen, zal Ik het jullie nog een keer zeggen:
[15] Ik zal in de geest, in het woord en in de waarheidbij de Mijnen blijven, en
degenen die grote liefde voor Mij zullen hebben, zullen Mij af en toe ook enkele
ogenblikken persoonlijk te zien krijgen. Met degenen echter, die volgens Mijn
woord zullen leven en zorgvuldig naar de innerlijke waarheid ervan zullen
zoeken, zal Ik zo spreken dat ze het in hun hart begrijpen en zo zal Ik Mijn
woorden in hun gemoed leggen; en jonge mannen en vrouwen die in Mijn naam
goed opgevoed zijn, zullen visioenen krijgen waarin hun Mijn wezen, de
hemelen en het eeuwige leven verklaard worden evenals het lot van de
afvalligen en kwaden, en ook op die manier zal Ik bij de Mijnen blijven tot aan
het einde der tijd van deze aarde. Begrijp dat nu allemaal goed en vraag Me daar
niet meer naar!'
[16] De leerlingen waren met dit antwoord van Mij geheel tevreden en vroegen
Mij daar toen verder niet meer naar.
56 De bijzondere plaats van de aarde
[1] Toen wij nog tussen de akkers en tuinen dicht in de omgeving van Bethanië
rondwandelden, bereikten wij weldra de geliefde rustplaats van Lazarus op een
kleine heuvel om daar in de open lucht wat uit te rusten, aangezien wij bij het
bezichtigen van de landerijen van Lazarus toch bijna drie uur lopend hadden
doorgebracht. Daar kwam één van de Romeinen naar Mij toe en vroeg: 'Heer en
Meester, tot nu toe heb ik alleen maar geluisterd en zelf geen woord gezegd, en
ik zeg nu dat alles wat door U, maar ook door die merkwaardige engel gezegd
en uitgelegd is en wat wij gezien hebben, mij een onweerlegbaar bewijs heeft
gegeven van Uw rechtstreeks aanwezige en persoonlijke goddelijkheid. Maar U
hebt ons ook de sterrenhemel verklaard en ons door Uw goedheid en door de
almacht van Uw heilige wil in een zodanige toestand gebracht, dat wij de andere
hemellichamen net zo helder konden bekijken als nu de velden van deze aarde
met onze lichamelijke ogen, en wij troffen overal mensen aan en een groot
aantal andere schepselen. Ja, we troffen in de door ons waargenomen andere
hemellichamen zelfs nog veel prachtiger landen en gebieden en mensen en
andere schepselen aan in een eveneens veel hogere volmaaktheid, en het is niet
te beschrijven hoezeer de schoonheid en grote regelmaat in de vormen van hun
woningen die van deze aarde overtroffen.
[2] Welnu, toen ik mijn gedachten daarover liet gaan, kwam in mijn hart de
vraag op, hoe en om welke reden U, o Heer, zich juist op deze in alle opzichten
schamele aarde hebt bekleed met een menselijk lichaam zoals de mensen het op
deze aarde hebben, aangezien U voor dat doel toch talloze myriaden van de
prachtigste en grootste zonnewerelden ter beschikking gestaan zouden hebben.
Zou U ons ook daarover niet nog enige voor ons Romeinen begrijpelijke
opheldering kunnen of willen geven?'
[3] Ik zei: 'O ja, -alhoewel Ik bij het ontsluieren van de materiële schepping, met
name bij het beschrijven en duidelijk verklaren van de ordening van de zonnen
in een hulsglobe en daarna van de gehele grote scheppingsmens, jullie er
allemaal op gewezen heb hoe en waarom Ik juist op deze aarde en ook juist in
deze tijd Mij met een lichaam heb bekleed; maar ook als Ik het jullie opnieuw
uitleg, zullen jullie dat toch niet helemaal tot op de bodem vatten, zolang jullie
niet zelf in de geest wedergeboren worden. Maar desondanks kan Ik jullie er
toch een kleine aanwijzing over geven, omdat Ik voorzie dat juist dit punt onder
de toekomstige filosofen en godgeleerden een heel belangrijke strijdvraag kan
en ook zal worden. Luister dus nog een keer naar Mij!
[4] De eigenlijke reden is natuurlijk gelegen in Mijn wijsheid en Mijn wil. Dat
ieder mens net als ieder warmbloedig dier een hart heeft, waar zijn lichamelijke
leven afhankelijk van is, zullen jullie allemaal wel weten, maar hoe het hart is
opgebouwd weten jullie niet; Ik weet dat echter heel goed en weet daarom ook
wat hetgeen is waardoor het hart leeft.
[5] In het hart bevinden zich twee uiterst kleine kamertjes, die overeenkomen
met de beide grote bloedkamers. Voor jullie ogen zouden deze beide kamertjes
amper als heel kleine puntjes zichtbaar zijn. Hoe klein deze puntjes echter ook
zijn, toch hangt alleen van de inrichting daarvan in de eerste plaats het leven van
het hart af en daardoor ook het leven van het hele lichaam en al de talloze delen
en organen daarvan.
[6] Het ene, eerste, en bijgevolg allerbelangrijkste kamertje komt overeen met
wat van de geest en derhalve van het eigenlijke leven is, en wij zullen dat het
'beamende', het 'positieve' en dus het ware noemen. Het tweede, in zekere zin
minder belangrijk, hoewel voor het natuurlijke leven van het lichaam ook
absoluut noodzakelijk, zullen we het met de materie overeenkomende, dus ook
het 'ontkennende' noemen. Dit heeft op zichzelf geen leven, maar is slechts een
opnamevat voor het leven, dat het met iedere nieuwe hartslag uit het beamende
kamertje als het ware opnieuw opneemt en dat vervolgens via het bloed aan het
hele lichaam meedeelt.
[7] Uit dit gemakkelijk te vatten beeld kunnen jullie nu wel afleiden van welke
aard het hart in zijn bestaansgrond is en moet zijn, om aan het hele lichaam
leven te kunnen verschaffen. Dat het hart bovendien nog een zeer uitgebreide,
buitengewoon kunstige en uiterst wijze organisch mechanische inrichting heeft
en moet hebben voor het verder overbrengen van het daarin ontwikkelde leven,
dat spreekt ook zonder verdere verklaring vanzelf; want wanneer iets verder
gebracht moet worden, moeten voor dat doel ook goed gebaande wegen bestaan
en de middelen om het over te brengen aanwezig zijn. Voor het belichten van
ons onderwerp hebben wij evenwel voornamelijk alleen de beide kamertjes
nodig, en daarvan eigenlijk alleen het beamende positieve kamertje.'
57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos
De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde
[1] (De Heer:) 'Kijk, zoals in het klein ieder mens ten behoeve van zijn korte
lichamelijke proefleven op een bepaalde manier ingericht is, zo is ook de hele
Grote Scheppingsmens in zijn gehele omvang op overeenkomstige wijze
ingericht!
[2] Nu moeten jullie bedenken dat deze hulsglobe, waarin zich deze aarde, met
de maan, de zon en alle ontelbaar vele andere zonnen en hemellichamen
bevinden, bij de inrichting van het hart van de Grote Scheppingsmens hoort, en
dat juist deze zon met de planeten die om haar heen cirkelen het beamende,
positieve kamertje voorstelt, en dat binnen dit levenskamertje juist door deze
aarde op overeenkomstige wijze in de eigenlijke geestelijke basisstof van het
leven wordt voorzien -iets waarvan een wereldse geleerde wel nooit het hoe en
waarom zal kunnen inzien. Maar Ik, als Schepper van de oneindigheid uit
Mijzelf, weet dat en kan jullie dus ook zeggen hoe het hiermee gesteld is
[3] Ik echter ben van eeuwigheid de grondslag van al het leven en al het zijn, en
ben derhalve ook de oer beamende, positieve levenskamer in het eeuwige
levenshart van de oneindigheid.
[4] Toen Ik dus volgens Mijn liefde, wijsheid en orde in Mijzelf besloten had
Mij in het lichaam van een mens te kleden, kon Ik dat in overeenstemming met
de eeuwige orde in de Grote Scheppingsmens immers ook alleen maar realiseren
op dat punt dat, ook al is het uit Mij geschapen, volkomen met Mijn Oerwezen
overeenkomt.
[5] Daarmee is weliswaar niet gezegd dat juist deze aarde, waarop wij nu zijn,
het eigenlijke centrale positieve punt zou moeten voorstellen. Dat zou ook een
andere aarde kunnen zijn die bij deze zon hoort, en daar was ook al een andere
voor bestemd; maar de bewoners daarvan hebben zich nog veelonwaardiger
gedragen dan de bewoners van deze aarde nu, en daarom werd die aarde
verworpen en samen met haar bewoners verwoest.
[6] Omdat nu deze aarde sinds de tijd van Adam daartoe uitverkoren was, en Ik
op haar bodem nu het lichamelijk menselijke heb aangenomen, zal zij dat ook
blijven tot aan het einde der tijden van de gerichte geesten in alle materie, en
jullie zullen in de geest ook degenen blijven die het oorspronkelijke leven uit
Mij in alle oneindigheid en eeuwigheid uitdragen, en om die reden Mijn ware
kinderen zijn.
[7] Kijk, zo is nu heel in het kort en zo helder mogelijk voor jullie de reden
uiteengezet, waarom Ik alleen maar op deze aarde en op geen andere aarde, hoe
groot of volmaakt ook, uit pure liefde voor degenen die nu Mijn kinderen zijn
het lichamelijke menselijke bestaan heb kunnen aannemen!
[8] Er zijn evenwel naast deze voornaamste reden ook nog andere redenen, die
Mijn wil mede bepaald hebben in overeenstemming met de eeuwige orde. Maar
deze bijkomende redenen zijn toch slechts noodzakelijke gevolgen van de
eigenlijke hoofdreden en wij hoeven die dus niet afzonderlijk te belichten.
[9] Een dergelijke reden is bijvoorbeeld de algehele verdeemoediging en
vernedering, zonder welke ook een hogere geest zich niet met het vlees van de
levensproef kan bekleden en vervolgens weer in het meest vrije en zelfstandige
leven kan overgaan of terugkeren; en ook dat weerspiegelt deze aarde.
[10] Het beamende, positieve levenskamertje in het hart is onder de
lichaamsdelen zeker ook het meest onaanzienlijke deeltje van het hele lichaam;
het is duister en wordt nooit door de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs
door de mensen, aan wie het toch leven verschaft, totaal niet gekend en
gewaardeerd. Ja, wanneer men daarover zou spreken tegen de wereldse
geleerden, dan zouden ze hun schouders ophalen en zeggen: 'Hoe is het nou
mogelijk dat het machtige, algemene leven van een mens afhangt van een
nauwelijks zichtbaar klein puntje?!' Daaruit blijkt toch wel duidelijk dat zelfs de
grootste geleerden, laat staan een ander, gewoon mens, hun eigen bestaansgrond
niet in het minst kennen.
[11] En toch moet ieder mens die zichzelf en God werkelijk wil leren kennen,
dit uiterst onaanzienlijke levenskamertje van zijn hart langs de weg van uiterste
deemoed en volgzaamheid binnengaan en het van daaruit ontvangen leven
geestelijk weer teruggeven! Wanneer een mens dat doet, maakt hij het
levenskamertje groter en verlicht hij het door en door. En als dat gebeurd is,
wordt het hele hart en, vanuit het hart, de hele mens verlicht en kent hij zichzelf
en daardoor ook God, omdat hij dan pas ge waar kan worden en kan zien hoe het
leven vanuit God dit kamertje binnenstroomt, zich daar verzamelt en zich tot een
vrij, zelfstandig leven ontwikkelt.
[12] In dit kamertje woont derhalve de eigenlijke geest uit God, en als de ziel
van de mens dit kamertje door de juiste deemoed en volgzaamheid binnengaat,
zoals de liefde van de echte mens de eeuwige, ongeschapen liefde van God
binnengaat, dan verenigt de ziel zich daardoor met de eeuwige geest uit God en
verenigt deze geest zich met de geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte
van de ziel in de geest uit God.
[13] Zoals een echt mens dat moet doen om in zichzelf de volle heerlijkheid van
het leven binnen te gaan, zo heb Ik dat Zelf nu ook gedaan om jullie een waar
voorbeeld en een zeer betrouwbare wegwijzer in de Grote Scheppingsmens te
geven, en ben Ik op déze aarde gekomen omdat die, zoals reeds gezegd, volgens
Mijn eeuwige orde met het beamende, positieve kamertje overeenstemt, om zo
tot Mijn eigen en daardoor ook jullie grootste heerlijkheid binnen te gaan in de
volledige macht in de hemel en op alle aarden.
[14] Weliswaar was Ik reeds van eeuwigheid in Mijzelf in het bezit van alle
macht en heerlijkheid, maar toch was Ik voor geen enkel geschapen wezen een
zichtbare en te bevatten God, ook niet voor de meest volmaakte engel. Als Ik
Mij tot op zekere hoogte zichtbaar wilde maken voor iemand als Abraham, Isaak
en Jacob, dan gebeurde dat doordat Ik een engel speciaal zodanig vervulde met
de geest van Mijn wil, dat hij op bepaalde ogenblikken Mijn persoonlijkheid
voorstelde. Maar van nu af aan ben Ik voor alle mensen en engelen een zichtbare
God geworden en heb Ik voor hen de grondslag gelegd voor een totaal volmaakt,
eeuwig en zelfstandig vrij en bijgevolg waar leven; en daaruit bestaat dan ook
Mijn eigen grotere verheerlijking en daarmee ook die van jullie.
[15] Want hoe konden zelfs de meest volmaakte engelen en ook de vroomste
mensen van deze en alle andere aarden de God, die ze nooit gezien hadden en
daarom ook nooit begrepen, in waarheid verheerlijken door een ware en levende
liefde voor Hem? Want er werd altijd gezegd: 'Niemand kan God zien en daarbij
het leven behouden; want de zuivere Godheid is in Zichzelf een verterend,
eeuwig vuur!' Dat vuur is nu in Mij bedekt en getemperd door dit lichaam van
Mij, en nu geldt niet meer: 'Niemand kan God zien en leven!', maar: 'Van nu af
aan zal iedere engel en mens God kunnen zien en leven; en wie God niet zal
zien, zal een heel ellendig en gericht leven hebben! ,
[16] Wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb is zodoende zeker ook een
belangrijke bijkomende reden, waarom Ik alleen op deze aarde het menselijke
vlees heb aangenomen.
[17] Zoals jullie nu uit deze beschrijving zonder meer duidelijk hebben moeten
begrijpen waarom Ik op deze en geen andere aarde het menselijke vlees heb
kunnen aannemen, zullen jullie ook het volgende nog helder kunnen begrijpen
en inzien.
[18] Jullie hebben gezien hoe dat bepaalde uiterst onaanzienlijke beamende,
positieve levenskamertje van het hart als het eigenlijke grondbeginsel van het
leven van de mens ook als enige in staat is tot de helderste en meest ware
intelligentie, en derhalve reeds in zichzelf het licht, de waarheid en het leven is.
Zo is het ook gesteld met de mensen van deze aarde. Oorspronkelijk zijn ze ten
opzichte van de mensen van andere aarden ook zeer onaanzienlijk, blind,
duister, klein, zwak en machteloos; de geesten van andere hemellichamen
kennen hen eigenlijk niet, zoals de mensen van deze aarde zichzelf uiteindelijk
ook niet kennen. Maar in de verborgen innerlijke kern van hun leven zijn zij
vanuit Mij het fundamentele levenspunt van de gehele Grote Scheppingsmens en
kunnen vanuit zichzelf dan ook zeer hoge levenscapaciteiten ontwikkelen, die
bij de mensen van andere aarden slechts in een zeer eenzijdige en
ondergeschikte graad voorkomen.
[19] Krachtens zulke zeer hoge en godgelijke capaciteiten van de mensen van
deze aarde, waartoe ook met name een goed gearticuleerde uiterlijke en
innerlijke taal, de schrijfkunst en rekenkunde en nog heel veel andere dingen
behoren, zijn zij dan ook als enigen in staat om het geopenbaarde woord uit
Gods mond bijvoorbeeld eerst in de uiterlijke betekenis van letters of beelden en
van daaruit vervolgens ook in de ware geestelijke zin en tenslotte ook in de
diepste zin van het hemelse leven te vernemen.
[20] Dit vermogen is iets onschatbaar groots en voortreffelijks, zoals ook het
levens en intelligentievermogen van het beamende, positieve levenskamertje van
het hart het onschatbaar volmaaktste en edelste deel van de hele mens is. En ook
daarom weer kon Ik alleen maar bij jullie op deze aarde komen en bij niemand
anders op een andere aarde.
[21] Kijk, dat is dan weer zo'n reden waarom Ik alleen op deze aarde het
menselijke vlees heb kunnen aannemen! En dat zijn dan zo de voornaamste
redenen voor Mijn menswording op deze aarde.
[22] En denk daar nu even over na, en geef dan je mening over hoe jullie dat nu
begrepen hebben!'
58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer
[1] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, afgaande op de verklaring die U nu
hebt gegeven kan het onmogelijk anders zijn dan precies zoals U het ons nu
uiteengezet hebt. Begrijpen kunnen wij het weliswaar nog lang niet voldoende;
maar wij geloven het zonder enige twijfel, omdat U als de eeuwige Waarheid en
Wijsheid Zelf het aan ons hebt laten zien, zoals het is en moet zijn. Want U als
de Schepper van alle dingen moet toch wel het beste weten, hoe en in wat voor
orde Uw werken geschapen zijn, en welk doel het een en ander moet dienen.
Hoe het zodoende gesteld is met dergelijke dingen van Uw eeuwige orde, die
aan ons mensen tot nu toe in het geheel niet geopenbaard waren, kunnen wij
alleen maar vernemen doordat U dat aan ons openbaart, en wij geloven alles wat
U ons zegt, ook al zijn wij niet in staat om met ons verstand en nog minder met
onze zintuigen in de volle diepte van Uw wijsheid door te dringen. Wij danken
U voor deze meer dan grote openbaring.
[2] Met datgene wat wij nu van U gehoord hebben, hebt U ons evenwel ook een
wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle wijsgeren en oude godgeleerden
snel onderuit kunnen halen. Want dat is een bewijs zoals er geen tweede is,
geput uit de meest innerlijke levensbron van ieder mens, die werkelijk geheel en
al overeen moet komen met de hele eindeloos Grote Mens van Uw schepping
omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op Uzelf lijkt, de volmaakte
sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in een uiterst kleine gedaante
datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping is.
[3] Dat echter de weg tot het ware, vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal
is, volgt eveneens vanzelf duidelijk uit deze wonderbaarlijk grote onthulling van
U; maar men ziet ook in dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.
[4] Wie zichzelf en daardoor ook U werkelijk en echt wil vinden, moet via dat
zeer nauwe poortje in zichzelf doordringen, anders blijft hij buiten het
levenskamertje van zijn hart. Alleen de liefde tot U en de naaste maakt dat
anders zo nauwe poortje wijder, de ware deemoed maakt de ziel, die zich anders
zo groot waant, klein, en de echte zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en
alleen een zodanig toebereide ziel kan dan door het nauwe poortje in het
levenskamertje van haar goddelijke geest doordringen en daar één worden met
de geest en daardoor ook in de geest opnieuw ofwel wedergeboren worden. Uit
Uw grote openbaring heb ik nu afgeleid, dat deze dingen absoluut noodzakelijk
zijn voor de praktijk van ons proefleven op deze aarde, en ik heb dan ook de
ware en echte reden ontdekt, waarom U ons vooral de liefde tot God en de
naaste, de deemoed en de zachtmoedigheid zo dringend op het hart hebt gedrukt.
[5] Nu wij echter de reden kennen, en ook weten wat wij langs die weg heel
zeker kunnen bereiken, zal het voor ons ook gemakkelijk zijn om te handelen en
zullen wij dat ook met de grootst mogelijke vlijt en ijver doen!
[6] Want als wij in onze grote levensarmoede weten waar de grote en rijkste
schat verborgen is, en als wij ook de hulpmiddelen en het gereedschap hebben
om die voor onszelf op te graven, dan zouden wij toch wel de grootste dwazen
zijn wanneer wij, wetend dat wij hem zeker zullen ontdekken en opgraven, onze
handen als het ware lui in onze schoot zouden leggen en ons net als de geestelijk
blinde wereldse mensen zouden vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van
de wereldse materie die zich in het gericht bevindt, en die vandaag nog iets lijkt
te zijn en morgen door winden en stormen als waardeloos kaf wordt
weggeblazen.
[7] O, dank U, Heer en Meester, dat U de diepste oorzaak van de dingen van Uw
schepping nu zo duidelijk voor ons onthuld hebt!
[8] Maar nu, o Heer en Meester van eeuwigheid, houdt mij nog een kleine vraag
bezig! Ik weet wel dat U al een eeuwigheid van tevoren heel duidelijk hebt
geweten wat ik U nu zou willen vragen; maar ik vraag het toch openlijk, ten
eerste omdat U het zo wilt, en ten tweede vanwege de anderen die hier zijn,
opdat ze kunnen horen waar het nu verder over gaat.
[9] De vraag nu luidt: hebben de bewoners van andere aarden helemaal nooit
iets gehoord en bezitten zij geen kennis over U, of, als ze die wel hebben, hoe
komen ze daar aan? Zijn de mensen van andere aarden ook werkelijk mensen, of
zijn ze alleen maar naar de uiterlijke vorm mensen, maar wat hun innerlijk
betreft nog in zekere zin dieren die er qua vorm uitzien als wij mensen van deze
aarde, waarbij ze geleid worden door een bepaald wijs instinct dat U in hen heeft
gelegd, zoals wij dat hier bij bepaalde dieren hebben waargenomen, zodat wij
hun bijna een zekere mate van verstand, bewustzijn en beoordelingsvermogen
toeschreven?
[10] Daarover, o Heer en Meester, nog graag een lichtje, dan zijn wij wat onze
zielen betreft wel helemaal voorzien!’
59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden
[1] Ik zei: 'Jij hebt Mijn woorden bij het beantwoorden van je eerste vraag heel
goed begrepen en in de onthulling die Ik jullie gedaan heb een zo treffende en
ware toepassing op jullie leven gevonden, dat Ik Zelf die nooit duidelijker aan
jullie had kunnen geven; en wie aldus, zoals jij gezegd hebt, door het nauwe
poortje in zichzelf zal binnengaan, zal ook in volle werkelijkheid in zijn geest
wedergeboren worden tot het eeuwige leven. Maar omdat je de onthulling die Ik
jullie gedaan heb zo helder en goed begrepen hebt, is het bijna een wonder dat je
het volledige antwoord op je tweede vraag niet ook in jezelf waargenomen en
ten volle gevonden hebt.
[2] Kijk, wanneer de mensen van deze aarde in verhouding tot de eindeloos
Grote Scheppingsmens datgene zijn wat het beamende, positieve kamertje van
hun hart is ten opzichte van de gehele omvang van hun lichaam, dat toch ook
leeft en actief is volgens de normen van het verstand, de wil en zo nu en dan ook
nog van die van het instinct, dan is jouw tweede vraag toch heel gemakkelijk en
duidelijk te beantwoorden!'
[3] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, dat lijkt mij nu zelf ook al haast zo
te zijn! Ik heb het gevoel dat ik het al weet; maar toch weet ik het eigenlijk ook
nog niet! Heb voor mij en ons allemaal daarom toch nog de goedheid en genade
om ons op de juiste weg te leiden! ,
[4] Ik zei: 'Welnu, goed dan, Ik zal het doen! Kijk en luister!
[5] De belangrijkste basis van het leven ligt zowel voor het lichaam als ook voor
de ziel in het bekende beamende, positieve kamertje van het hart. Wanneer dat
actief is, dan leven van daaruit tevens alle eindeloos vele delen van jouw hele
wezen op zo'n manier, alsof zij zelf kamertjes, tot standbrengers en dragers van
het leven waren. En kijk, jouw ledematen kunnen door de juiste oefening in
werkelijk heel veel dingen een verbazingwekkende kracht en zeer kunstige
vaardigheid bereiken! Waaraan hebben ze niettemin uiteindelijk al hun
eigenschappen en grote kunstige vaardigheden te danken? Kijk: alles alleen aan
dat bepaalde kamertje van het hart; want zonder dat zouden immers alle
ledematen even dood en onbeweeglijk zijn als die van een metalen afgodsbeeld!
[6] ja, waar leerden de ledematen van een kunstenaar zulke vaardigheden dan
van, en wel alle ledematen volgens hun specifieke bouwen doeltreffende
vermogen? Kijk: alles alleen maar vanuit dat kamertje van het hart en wel
volgens een trapsgewijze volgorde!
[7] De eerste bewegingen van het leven brengen stap voor stap het hart in
beweging. Van daaruit gaat de activiteit via het bloed over naar de longen, de
lever en de milt en van daar naar de overige organen en naar het hoofd met al
zijn onderdelen.
[8] Als het hoofd eenmaal in orde is en de hersenen ontwikkeld zijn, nemen bij
de mens vervolgens het denken, oordelen, concluderen, verstaan en begrijpen
een aanvang en vanaf dat moment pas de echte en wijze oefening van de
uitwendige lichaamsdelen, die dan alle arbeid, hoe kunstig ook, weldra zo goed
en wijs verrichten alsof ze het zelf tot een eigen, vrij en zelfstandig leven hadden
gebracht. Daarover zeg Ik je echter nog het volgende:
[9] Wanneer een mens in de geest wedergeboren is, kan hij ook in alle delen van
zijn ziel en lichaam denken en voor zichzelf heel goed waarneembaar spreken,
en is dan net als Ik in zijn hele wezen geest, leven, kracht, gedachte en een
volkomen levend woord. En waardoor is de mens dat dan wel geworden? Kijk,
dat komt allemaal weer alleen voort uit het beamende, positieve kamertje van
zijn hart!
[10] Zoals de mens zijn hele onderricht en zijn hele ontwikkeling alleen ten deel
vallen vanuit dat kamertje in zijn hart, zo ontvangen -al naargelang hun eigen
vorm en vermogens -de mensen van andere werelden op dezelfde manier hun
ontwikkeling ook alleen maar vanuit het hartkamertje van de Grote
Scheppingsmens -dat natuurlijk wel enorm groot is.
[11] Hoe dat gaat kun jij nu natuurlijk nog niet vatten; maar wanneer je volledig
in de geest wedergeboren zult zijn, dan zul je het grote 'hoe' en 'waarom'
duidelijk vatten en goed begrijpen. Heb je nu al enigszins een idee, hoe de
mensen van andere werelden kennis van Mij krijgen en ook wijs en zalig
worden?'
60 De betekenis van onze aarde
[1] De Romein zei: 'O Heer en Meester, door deze tweede toelichting van U op
deze voor mij en zeker ook voor ieder ander zeer belangrijke kwestie ben ik ook
in een hele zon vol van het sterkste licht terechtgekomen! Wij op deze aarde, die
met U in een zeer hechte en innige verbinding van liefde en wijsheid leven, zijn
voor de gehele, eindeloos Grote Scheppingsmens precies en -gezien het feit dat
U in onze onmiddellijke nabijheid bent -noodzakelijkerwijs datgene wat in ons
hart het beamende levenskamertje is. De andere hemellichamen met hun
mensen, de hulsgloben met hun zonnen allen en centraal zonnen verhouden zich
tot ons als de overige delen van ons lichaam en onze ziel tot het levenskamertje
van ons hart.
[2] U bent nu eenmaal hier bij ons in Uw meest volkomen en intense goddelijke
persoonlijkheid, en U beheerst de hele oneindigheid natuurlijk ook vanuit geen
andere plaats dan daar, waar U geheel en al aanwezig bent, -en wij mensen van
deze aarde en allermeest nu hier op deze plaats zijn in onze grote liefde voor U
beslist ook Uw naaste omgeving, en door het aannemen van Uw leer, Uw
goddelijke liefde en wijsheid zijn wij tevens Uw meest levende, en door Uw wil
Uw machtigste en meest werkzame omgeving.
[3] Wanneer dat nu zó en onmogelijk en ondenkbaar anders is, hoe kan het dan
anders zijn dan dat door Uw wil ook alle ontwikkeling van ons uit naar alle
ontelbaar vele andere hemellichamen en de bewoners daarvan moet overvloeien
op een wijze die ons natuurlijk onbekend is, net zoals ook het fundamentele
leven en alle overige ontwikkeling in de hele mens overvloeit vanuit het zeer
kleine hartkamertje, op een wijze die het fundamentele leven in dat kamertje
zeker ook niet bekend is, voordat de volledige wedergeboorte heeft
plaatsgevonden!
[4] Dat het hiermee beslist zo gesteld is, lijdt geen twijfel; aan het 'hoe' is ons
echter voorlopig, als geestelijk nog onmondige kinderen van Uw liefde en
genade, niet zoveel gelegen. Want U, die het grote 'hoe' zeker al sinds
eeuwigheid maar al te duidelijk kent, bent immers bij ons en zult ook met name
in de geest bij ons blijven, niet alleen tot aan het einde der tijden, maar naar mijn
mening voor eeuwig! Als U nu eeuwig bij en onder ons blijft, dan kunnen de
onderlinge verhoudingen met betrekking tot bestaan en ontwikkeling in de hele
oneindigheid immers ook nooit veranderen, omdat de verhouding die er nu
bestaat, dat wil zeggen die tussen U en ons, immers ook nooit kan veranderen.
[5] Want het levenskamertje van het hart zal nooit in bijvoorbeeld de ogen, oren,
neus of de maag, de nieren, de milt of de handen en voeten van het lichaam of
helemaal in de uiteinden daarvan terecht komen, alhoewel elk van die
lichaamsdelen, groot of klein, ook een eigen centraal levensorgaan zal hebben,
omdat het anders het leven vanuit het fundamentele leven van het hartskamertje
niet zou kunnen opnemen en aannemen en voor zijn specifieke doel effectief zou
kunnen gebruiken.
[6] Want het oog gebruikt het leven, dat vanuit het hart in de mens
binnenstroomt, zeker heel anders dan het oor, en zo doet ieder deel van de mens
dat anders al naargelang zijn eigen doeleinden; maar uiteindelijk is al dat
eindeloos vele toch slechts één volkomen geheel en beantwoordt het volledig
aan het oorspronkelijke fundamentele leven in het hart en vindt het daarin
zichzelf terug als in zijn oorspronkelijke geboorteplaats. En als het zichzelf daar
gevonden heeft, dan is dat zichzelf vinden nu precies datgene wat U, o Heer, zo
treffend de wedergeboorte in de geest noemde.
[7] En nu schiet er een bijna eindeloos grootse gedachte door mij heen, zo helder
en licht als daar boven de zon schijnt! Behalve de wedergeboorte van een mens
op deze aarde, waarvan we nu glashelder weten waaruit die bestaat en waarvan
we weten dat wij die ook zeer zeker zullen bereiken, licht er nog een andere,
eindeloos grote wedergeboorte in de geest op, namelijk die van de gehele Grote
Scheppingsmens!
[8] Uit mijzelf zou ik daar in dit leven zeker niet op gekomen zijn wanneer U, o
Heer, mij daar niet een aanwijzing voor gegeven zou hebben; maar die hebt U
mij slechts zo groot als een vonkje gegeven, en kijk, dat is in mij nu in een
stralende zon veranderd!
[9] Kijk, in Uw eindeloze helderheid zei U dat bij een volledig in de geest
wedergeboren mens zijn fundamentele leven al zijn eindeloos vele delen
dermate doorstroomt, dat er vervolgens in die hele mens één oorspronkelijk
fundamenteel leven ontstaat en die mens dan ook in al zijn delen kan denken,
oordelen, conclusies trekken en voor zichzelf goed verstaanbaar kan spreken,
waardoor die hele mens dan net als U tot een levend woord wordt!
[10] Zoals echter bij een mens, die volledig in de geest van zijn fundamentele
leven leeft en daarvan geheel doordrongen is, alles tot een heel helder en levend
woord wordt, zo zal uiteindelijk toch ook bij de gehele Grote Scheppingsmens
hetzelfde het geval moeten zijn. Door U zal hij in al zijn zo oneindig vele delen
van ons doordrongen worden en ons leven en licht zal in de hele eindeloze
omvang van die oer scheppingsmens werkzaam zijn en stralen, en zo zal de
gehele Grote Scheppingsmens met ons en U , o Heer, ook slechts één groots en
levend woord worden.
[11] En zo heb ik nu de indruk dat ik nu ook al een beetje van het grote 'hoe'
begrijp; want volgens Uw eeuwige orde kan het alleen maar zo en niet anders
gaan, dat uiteindelijk ook de gehele Grote Scheppingsmens in al zijn delen door
ons, mensen van deze aarde, met ons inzicht en onze ontwikkeling doordrongen
wordt en net als wij levend wordt.
[12] En nu voeg ik er nog iets aan toe, als een soort bewijs van de waarheid uit
Uw mond; want door Uw genade heb ik reeds vanaf mijn jeugd een
buitengewoon scherp en sterk en tot nu toe onverwoestbaar geheugen gehad en
heb dus ook ieder woordje dat U gesproken hebt heel goed onthouden.
[13] Kijk, op de berg hebt U ons eens een verhaal verteld over een zekere
verloren zoon die naar zijn vader terugkeerde, om ons de grootsheid van Uw
goddelijke en vaderlijke barmhartigheid heel goed duidelijk te maken; maar
destijds beoordeelde ik Uw woorden al heel anders dan misschien menig ander
dat deed vanuit zijn weliswaar goede, maar overigens wellicht toch nog wat
beperktere gezichtsveld en bevattingsvermogen; en dat deed ik des te
gemakkelijker, omdat U ons daar Zelf veelzeggende aanwijzingen voor gaf
[14] Op kleine schaal lijkt deze in zekere zin verloren en daarna weer tot zijn
vader teruggekeerde zoon mij in eerste instantie zeker de wedergeboorte van een
mens van deze aarde aan te duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar
op de grootste schaal tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de
gehele Grote Scheppingsmens. Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke
woorden, maar het zijn Gods woorden; en die hebben niet alleen betrekking op
ons, maar via ons ook op de gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in
geestelijk opzicht. Want de hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw
gedachte, Uw woord en Uw wil.
[15] Heer en Meester, heb ik in mijn sterke, menselijke en heidense zwakheid
het onderricht dat U mij gegeven hebt wel min of meer juist opgevat?'
61 De belangrijkste taak van de mens
[1] Ik zei: 'Vriend en broeder Marcus, zoon van Aurelia, de meest deugdzame en
welopgevoede patriciersvrouw, jij hebt het onderricht dat Ik jou gegeven heb
niet alleen bij benaderingjuist en goed begrepen, maar je hebt de spijker precies
op de kop geslagen, en Ik zeg hier nogmaals: zo zal het licht van de joden
worden afgenomen en aan de veel wijzere heidenen gegeven worden. Want de
lange nacht van de heidenen is veranderd in de dag, en de dag van de joden gaat
onder in de donkerste nacht.
[2] Breng ze allemaal hier naar Mij uit heel Jeruzalem en uit het hele joodse
land, en er zal er niet één bij zijn die zich in de ware wijsheid kan meten met
deze Marcus van Mij !
[3] Ik zegje naar waarheid, dat jij met je goede verstand Mijn hart nu een grote
vreugde bereid hebt; want Mijn woorden zijn levend geworden in jouw hart! En
daarom zullen jij en ook je metgezellen binnen zeer korte tijd in jezelf de
volledige wedergeboorte in Mijn geest bereiken.
[4] jij, Marcus, staat nu al bij de ingang van het nauwe levenspoortje van jouw
werkelijke levenskamertje; want als dat niet het geval zou zijn, zou je de
diepgang van Mijn woorden niet zo helder begrepen hebben als je nu gedaan
hebt. Want zoiets kan het vlees de mens niet schenken, maar alleen Mijn geest,
die reeds voor zijn ziel in hem ontwaakt is.
[5] Daaraan kunnen jullie nu allemaal duidelijk zien, hoe diepgaand de waarheid
en wijsheid van diegenen zal zijn die zich kunnen verheugen in de volledige
wedergeboorte van hun ziel in Mijn geest. Ik zeg jullie hier nog eens wat Ik
jullie al herhaalde malen gezegd heb, namelijk dat geen menselijk oog ooit
gezien, geen menselijk oor ooit gehoord en geen menselijk bewustzijn ooit
ervaren heeft, wat voor eindeloze en onuitsprekelijke zaligheid God bereid heeft
voor degenen die Hem werkelijk, dat wil zeggen metterdaad liefhebben!
[6] In Mijzelf ben Ik sinds eeuwigheid natuurlijk in het hoogste en volle genot
van de allerhoogste zaligheid; want Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn oneindig
grote macht bieden Mij in Mijzelf eeuwig het onnoemelijk allerzaligste genot
van Mijn goddelijke, in alle opzichten volmaakte leven, en als jullie Vader zeg
Ik jullie: wat Ik heb, moeten jullie als Mijn liefste kinderen ook hebben! Want
waar is er op deze aarde een vader die niet graag al zijn vreugde zou delen met
zijn kinderen, die hij meer liefheeft dan zichzelf, en uiteindelijk zelf pas de
grootste vreugde beleeft, wanneer hij zijn geliefde kinderen vol vreugde om zich
heen verzameld heeft?
[7] Denken jullie soms dat de Vader in de hemel Zich minder verheugt over Zijn
kinderen die Hem boven alles liefhebben? O integendeel, nog eindeloos veel
meer! Maar daarom zal Hij hun ook eindeloos veel grotere vreugden bereiden
dan een aardse vader van gans er harte voor zijn kinderen doet of kan doen;
want jullie Vader in de hemel heeft daar werkelijk de oneindigste en eeuwig
wonderbaarlijkste verscheidenheid aan middelen voor.
[8] Maar doe daarom dan ook graag en met grote ijver wat Ik jullie niet bevolen,
maar als Vader slechts aangeraden heb, dan zullen jullie in jezelf spoedig
gewaarworden wat voor loon jullie te wachten staat!
[9] Zeg nu zelf, en denk daar goed over na: zou een koopman, als hij wist dat hij
voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels van beslist
onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als hij niet,
ook al zou hij niet zoveel geld bezitten, direct al zijn goederen van mindere
waarde zou verkopen en daarvoor in de plaats de onschatbare parel zou kopen?
Want de onschatbare parel is in de ogen van de mensen toch onuitsprekelijk veel
meer waard dan al zijn voormalige goederen bij elkaar.
[10] Kijk, zo is het nu ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte van de
menselijke ziel in haar oerlevensgeest vanuit Mij! Is die het niet waard, dat een
goed mens afziet van alle wereldse schatten en met al zijn kracht alleen maar
streeft naar de grootste levensparel, namelijk de wedergeboorte van de ziel in de
oerlevensgeest? Of is het niet beter om zorg te dragen voor het eeuwige leven
van de ziel dan bezorgd te zijn om alle vergankelijke schatten van de wereld, die
vergaan en verrotten, en waarschijnlijk nooit meer volledig terugkeren naar het
eeuwige, heldere leven van hun zielen?
[11] Het is wel waar, dat de ziel zich tijdens haar leven op deze aarde toeëigent
wat in haar vlees met haar verwant is en dat naar haar wezen transformeert. En
wanneer het lichaam geheel is afgevallen eigent ze zich ook nog uit de
ontbindingsether stukje bij beetje toe wat met haar overeenstemt, om zich
daarmee te bekleden; maar daarom is dat nog geen levensschat van een ziel,
maar enkel een in Mijn orde vastgelegde levenseigenschap van iedere ziel, die
haar nooit als verdienste kan worden aangerekend, omdat dat iets is waar alleen
Ik voor gezorgd heb.
[12] Maar jullie kunnen ook als zeker en waar aannemen, dat bij een zuivere
ziel, die volgens Mijn wil geleefd heeft, meer van haar aardse lichaam in haar
zal overgaan dan bij een onzuivere en zondige ziel; want was een kuis lichaam
reeds hier een sieraad van de ziel, dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke
toestand zeker nog des te meer zijn.
[13] Maar ook dat behoort zelfs niet tot de eigenlijke levensverdienste van de
ziel, maar is eveneens een instelling van Mij die de ziel beloont, en het zou zelfs
daar een ijdele dwaasheid van de ziel zijn als ze zich ook maar één ogenblik
zorgen zou willen maken om deze aardse schat die ook aan gene zijde voor haar
blijft bestaan, daar die immers bij haar 'ik' hoort. Ja, die bezorgdheid zou
helemaal te vergelijken zijn met die van wel zeer dwaze ouders, die zich er
alleen maar om bekommeren of hun kinderen wel een heel mooie en bekoorlijke
gestalte zullen krijgen en hoe ze ervoor moeten zorgen dat hun ijdele dwaze
wens in vervulling gaat, maar daarbij niet bedenken dat de groei en de uiterlijke
gestalte enkel en alleen afhangen van Gods wil en dat geen mens daar iets aan
kan veranderen.
[14] Voor iedere ziel is daarom alleen maar dit ene noodzakelijk, dat ze in
zichzelf Mijn levensrijk zoekt in het kleine hartkamertje van het oorspronkelijke
leven en dat ook vindt; al het andere zal zij immers toch al als een vrije toegift
van Mij ontvangen.
[15] Daarom heb Ik jullie ook al verscheidene keren gezegd, dat jullie niet
angstig bezorgd moeten zijn om wat en waar jullie iets te eten en te drinken
zullen krijgen en waarmee jullie je lichaam zullen kleden, maar vooral Mijn rijk
en zijn ware gerechtigheid in jullie zelf moeten zoeken! Al het andere zal jullie
er zomaar bij gegeven worden; want de Vader in de hemel weet wat jullie voor
je aardse levensonderhoud nodig hebben.
[16] Als jullie vandaag werken en eten en drinken, hebben jullie voldoende
gezorgd voor de moeiten van de dag. Het zou daarom nutteloos zijn om je op de
dag waarop je werkt ook al zorgen te maken voor de dag van morgen; wanneer
jullie die zullen beleven, zal die zijn eigen zorgen wel met zich meebrengen.
Want alleen de dag waarop jullie nog leven en werken, is door Mij op jullie
rekening geschreven; de komende rust nog in Mijn hand en daar dragen jullie
nog niet de verantwoordelijkheid voor. En daarom is het dwaas om je in aards
opzicht vandaag al zorgen te maken voor morgen; want het is immers helemaal
alleen aan Mij, of Ik een mens de komende dag mee laat maken of niet.
[17] Zo was er ook eens een heer des huizes, die grote landerijen en kudden
bezat, die zich van tevoren zodanig bezorgd maakte dat hij, om zijn aardse
rijkdom te vergroten en veilig te stellen, nieuwe schuren, stallen en grote,
stevige graanschuren liet bouwen en bovendien nog, ter grotere beveiliging, een
sterke, hoge muur om de nieuwe gebouwen liet optrekken. En toen alles klaar
was, zei hij: 'He, nu wordt het lichter in mijn zorgelijke hart; want van nu af aan
zal ik met mijn grote bezittingen zonder zorgen en onbekommerd rustig verder
kunnen leven!' Maar terwijl hij nog zo, zichzelf troostend, doorpraatte,
weerklonk er een stem als een donder, die zei: 'O jij aardse ijdele dwaas! Je
prijst en troost jezelf alsof jij zelf heer bent over je ziel en je leven! Kijk, nog in
deze nacht zal je ziel gescheiden worden van je vlees, waar je zo bezorgd om
was. Wat voor nut zullen al jouw grote zorgen, inspanningen en werk voor je
ziel hebben?' Toen schrok die man en zag, dat hij nog heel weinig voor zijn ziel
gezorgd had, en spoedig na dat bericht stierf hij.
[18] Vraag jezelf nu af wat voor die mens eigenlijk het nut was van zijn grote
bezorgdheid in de wereld om de wereldse dingen! Zou het niet verstandiger
geweest zijn, als hij liever zijn ziel juist en goed verzorgd had en in zichzelf
Gods rijk gevonden zou hebben, zoals in vroege tijden mensen dat ook in
zichzelf hebben gevonden en zelfs ook de heidenen, zoals jullie dat bij de ze.'l~n
Egyptenaren duidelijk hebben kunnen merken?
[19] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een goed mens volgens Mijn wil
helemaal geen aardse arbeid hoeft te verrichten! O, integendeel; want
lichamelijk nietsdoen verwekt en voedt alle zonden! Daarentegen moet leder
mensjuist actief en bezig zijn en in het zweet van zijn aangezicht zijn brood
eten.
[20] Het komt hierbij alleen maar aan op de intentie waarmee een mens actief en
werkzaam is. Wie zorgzaam, actief en werkzaam is zoals Mijn vriend en broeder
Lazarus dat is, die zoekt ook krachtig en doeltreffend in zichzelf naar Mijn rijk
en de gerechtigheid daarvan en zal het ook vinden, net zoals hij, en ook jij, Mijn
beste Marcus, dat al voor het grootste deel hebben gevonden. Wees daarom nu
vrolijk en opgewekt; want jij heb je die grote parel al toegeëigend en zult voor je
broeders een geduchte steun zijn.
[21] Maar laten we nu een beetje uitrusten, want daar, langs de weg die vanuit
het westen hierheen leidt, zie Ik sommige van de leerlingen terugkomen die Ik in
Emmaüs uitgezonden heb; ze zullen weldra hier zijn, en dan zullen wij horen
hoe het hun vergaan is.’
62 De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer
[1] Wij wachtten nog een poosje, en weldra arriveerden de in Emmaüs
uitgezonden leerlingen bij ons; want hun geest had aangegeven dat Ik Mij in
Bethanië en nu op de reeds bekende heuvel temidden van Mijn vrienden
verbleef
[2] Aanvankelijk kwamen er slechts ruim veertig aan, maar binnen enkele
ogenblikken kwamen er ook anderen, door hun geest gedreven, naar Mij toe om
allemaal voor Mijn vrienden te getuigen hoe reeds in die paar dagen bij hen alles
in vervulling was gegaan, wat Ik hun bij hun uitzending voorspeld en toegezegd
had.
[3] Er kwamen echter ook nog andere, in allerlei zaken ervaren en geleerde
joden en Grieken met hen mee; sommigen om van Mijzelf de woorden des
levens te horen, anderen om Mij te beproeven, of Ik wel echt degene was die de
uitgezonden leerlingen hun verkondigd hadden.
[4] Toen nu alle genoemde leerlingen en de overige joden en Grieken om Mij
heen verzameld waren, vroeg een jood aan Mij: 'Meester, deze leerlingen
hebben ons een goed bericht over u gebracht, ze hebben in uw naam onze zieken
beter gemaakt en de bezetenen van de boze geesten bevrijd! Daaraan hebben wij
gezien, dat u ofwel een echte profeet bent, of dat werkelijk de beloofde Messias
in U verborgen is. Aangezien wij echter uit de woorden van de boodschappers
toch geen volledige duidelijkheid hebben kunnen krijgen, zijn wij hierheen
gekomen om uit uw mond te vernemen hoe het gesteld is met wat uw
boodschappers ons verkondigd hebben. Wil daarom onze komst hierheen niet
verkeerd opvatten!’
[5] Hierop wendde Ik Mij tot de aanwezige leerlingen en zei tegen hen: 'Wie
naar jullie luistert, luistert ook naar Mij; wie jullie echter veracht, veracht ook
Mij. En wie Mij veracht, veracht ook Degene die Mij gezonden heeft. Degene
die Mij gezonden heeft is één met Mij, en Hij is degene van wie jullie zeggen
dat Hij jullie God is; maar jullie hebben Hem nog nooit gekend, en daarom
kunnen jullie ook niet Degene kennen die Hij gezonden heeft. Ik zeg nu echter
tegen jullie, Mijn leerlingen, dat jullie Mijn woord allemaal getrouw, waar en
juist aan de mensen verkondigd hebben.’
[6] Hierop kwamen de ruim zeventig leerlingen vol vreugde dichter naar Mij toe
en zeiden: 'O Heer, in Uw naam moesten ook de ergste duivels aan ons
gehoorzamen, en daar hebben we ons zeer over verheugd!’
[7] Daarop zei Ik in bedekte termen: 'Ja,ja, Ik zag satan wel als een bliksem uit
de hemel vallen (het scheiden van het valse van het ware) , maar dat is nog niet
voldoende; maar het handelen volgens de waarheid, opdat de waarheid in de
mens tot een levend goed wordt!
[8] Kijk, Ik heb jullie vanuit Mij de macht gegeven om op slangen en
schorpioenen te treden, en zo ook over alle macht van de vijanden! Verheug je
daar echter niet over, maar over het feit dat jullie namen nu in de hemel
geschreven staan; en dat is ook Mijn grote vreugde! Daarom prijs ook Ik in Mijn
menselijke natuur U, Vader en Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen
verborgen hebt voor de verstandigen en wijzen van de wereld en ze geopenbaard
hebt aan de onmondigen. Ja, Vader, zó heeft het U al van eeuwigheid behaagd!
[9] Ik zeg jullie nu, wereldse wijzen en verstandigen: Mij is door de Vader alle
macht gegeven in hemel en op aarde! Maar niemand van jullie weet, wie en wat
de Zoon is; alleen Mijn eeuwige Vader weet het. En evenzo weet en ziet ook
niemand van jullie wie de Vader is, dan alleen de Zoon en vervolgens ook
degene aan wie de Zoon het wil openbaren. Aan wie de Zoon het heeft willen
openbaren, aan hen heeft Hij het ook al geopenbaard; maar de Zoon zal het niet
openbaren aan degenen die een hoge dunk hebben van hun wijsheid en
schranderheid!'
[10] Hierop wendde Ik Mij tot Mijn leerlingen, die hier nu allemaal bij elkaar
waren, en zei speciaal tegen hen: 'Waarlijk Ik zeg jullie: zalig zijn de ogen die
zien wat jullie zien en gezien hebben, en zalig de oren die horen wat jullie horen
en gehoord hebben! Want Ik zeg jullie nogmaals: veel profeten en koningen
wilden zien wat jullie zien, en horen wat jullie horen, en hebben het niet gezien
en ook niet gehoord!
[11] Maar er zijn er hier nu ook enkelen, die ook zien en horen wat jullie zien en
horen; maar ze worden toch niets ge waar en begrijpen en vatten ook niets, want
zij zijn en blijven verstokt en blind van hart. Wiens hart echter verstokt en blind
is, die is ook verstokt en blind wat zijn hersenen en zijn hele lichaam betreft;
want wanneer reeds datgene wat in de mens licht moet zijn, duister is, hoe diep
zal de duisternis van de gehele mens dan wel niet zijn?
[12] Jullie weten ook dat zout het belangrijkste en beste middel is om de smaak
van het voedsel te versterken; wanneer het zout zelf echter smakeloos is
geworden, waarmee moeten de spijzen dan gezouten worden? Jullie zijn nu een
echt zout voor het leven van de mensen; waak er echter voor dat jullie niet ook
flauw worden, zoals de Farizeeën en schriftgeleerden flauw zijn geworden
waardoor zij de mensen met hun flauw geworden zout niet aanzetten tot het
eeuwige leven, maar enkel bederven tot de dood!'
63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef
[1] Onder degenen die met de meer dan zeventig leerlingen mee naar Bethanië
gekomen waren, bevond zich ook een schriftgeleerde. Mijn woorden ergerden
hem.
[2] Hij kwam naar Mij toe met de bedoeling Mij op de proef te stellen, en zei (de
schriftgeleerde): 'Meester, ik heb uit uw woorden opgemaakt, dat u goed thuis
bent in de Schrift en een juist oordeel geeft; zeg dan nu ook tegen mij wat ik
moet doen, om evenals als uw leerlingen zalig te worden!’
[3] Ik zei: 'Wat staat daarover geschreven in de wet van God, en hoe lees jij, als
schriftgeleerde, wat er geschreven staat?'
[4] De schriftgeleerde zei: 'Je moet God, je Heer, liefhebben met heel je hart,
heel je ziel en al je kracht en met je hele gemoed, en je naaste als jezelf!'
[5] Daarop zei Ik tegen de schriftgeleerde: 'Je hebt volkomen juist geantwoord.
Doe dat, dan zul je leven! Want het juiste te weten geeft en brengt op zichzelf
niemand het eeuwige leven. Kennis is zeer zeker noodzakelijk, omdat men
zonder kennis als een blinde zonder geleide langs de weg zou staan; als de
blinde echter door de kennis ziende is geworden maar vervolgens niet verder wil
gaan op de weg, dan is zijn licht hem tot weinig of geen nut. Wie niet weet wat
hij moet doen en het dus ook niet kan doen, heeft ook geen zonde als hij het
goede niet doet; maar wie het goede kent en niet doet, hoewel hij weet dat het
goed is, die heeft de zonde!'
[6] Hierop keek de schriftgeleerde Mij verbaasd aan en zei, alsof hij zich
tegenover Mij wilde rechtvaardigen: 'Meester, ik zie dat u heel goed thuis bent
in de waarheid, en ik weet ook dat het voor het ware, aan God welgevallige
leven niet voldoende is om de wetten alleen maar te kennen, maar men moet
ernaar leven en handelen! God boven alles liefhebben kan men beslist alleen
maar door al Zijn geboden precies op te volgen; maar als men zijn naaste moet
liefhebben als zichzelf, dan moet men toch eerst weten wie die naaste eigenlijk
is, die men moet liefhebben als zichzelf Wie moet ik als mijn naaste
beschouwen?'
[7] Daarop zei Ik: 'Het is toch werkelijk niet te geloven dat jij als schriftgeleerde
niet weet wie jouw naaste is. Ik zal je een kort verhaal vertellen om je duidelijk
te maken wie jij als je naaste moet beschouwen.
[8] Er was eens een man, die voor zaken van Jeruzalem naar Jericho reisde,
maar onderweg door rovers werd overvallen. Ze kleedden hem totaal uit,
sloegen hem vervolgens bijna dood, gingen er met hun buit vandoor en lieten de
man halfdood liggen.
[9] Nu gebeurde het echter toevallig, dat ook een priester uit Jeruzalem langs
diezelfde weg reisde. Hij zag de man, die de rovers lelijk toegetakeld hadden,
langs de weg liggen, maar liep er voorbij zonder zich om hem te bekommeren.
Na de priester kwam er weldra ook een Leviet en deed hetzelfde als de priester .
[10] Kort daarna kwam er ook een Samaritaan langs diezelfde plaats, en toen hij
de man daar zag liggen, kreeg hij medelijden met de half doodgeslagen man. Hij
ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op, tilde hem op
zijn lastdier en bracht hem zo naar een herberg waar hij hem de hele dag en
nacht zelfverzorgde. Toen hij de volgende dag zag dat het met de juiste
verzorging wel beter zou gaan met de gewonde, riep hij de waard, gaf hem twee
zilverstukken en zei tegen hem: ‘Aangezien ik dringende zaken te doen heb,
vertrek ik nu; verpleeg hem, tot ik over enkele dagen terugkom! Watje meer
nodig zult hebben, zal ik je dan getrouw vergoeden! ' Daarna vertrok hij, en toen
hij na enkele dagen terugkeerde trof hij de man over wie hij zich ontfermd had,
goed verzorgd en in zoverre genezen aan, dat hij hem naar Jeruzalem kon
terugbrengen; hij betaalde de waard nogmaals twee zilverstukken en gaf de
genezen man bovendien nog kleren.
[11] Wat denk je nu? Wie van de drie was nu de naaste van degene die door de
rovers en moordenaars overvallen werd?'
[12] De schriftgeleerde zei: 'Ongetwijfeld degene die hem barmhartigheid heeft
bewezen!’
[13] Ik zei: 'Goed, ga dan heen en doe hetzelfde! Ieder mens, die op wat voor
manier ook jouw hulp nodig heeft, is je naaste; en als je hem helpt, dan ben jij
ook zijn naaste. En als je hem geholpen hebt, heb je hem als je naaste ook
liefgehad als jezelf; want de ware naastenliefde is, dat jullie voor je
medemensen al datgene doen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij
in geval van nood ook voor jullie zouden willen doen. -Weet je nu wie je naaste
is?'
[14] Hierop durfde de schriftgeleerde Mij niets meer te vragen, trok zich terug
en zei tegen zijn metgezellen: 'Werkelijk, in deze Galileeër leeft een machtige
geest van waarheid! Het is de moeite waard om naar hem te luisteren!’
[15] Daarop zei één van de leerlingen: 'Het is echter nog meer de moeite waard
om te leven en te handelen volgens hetgeen Hij leert; want Hij is de Heer en
draagt alle macht over leven en dood in Zich. Wie Zijn leer doet, zal van Hem
het leven ontvangen!’
[16] De schriftgeleerde zei: 'Wanneer hij de Messias van de joden is, dan heb je
helemaal gelijk; maar als hij dat is en alle macht en gezag in de hemel en op
aarde bezit, dan kan hij dat toch tegen de hogepriesters zeggen; en als ze zich
ertegen verzetten om dat aan te nemen en te geloven, laat hij hen dan verwerpen
en hen met vuur uit de hemelen tuchtigen, zoals God eens Sodom en Gomorra
getuchtigd heeft!’
[17] De leerling zei: 'Jij spreekt naar de wijze van de mensen; wij echter spreken
naar de wijze van Zijn geest! Wij weten al van Hem wat Hij nog allemaal zal
doen en kennen Zijn macht, en wij zijn getuigen van alles wat Hij in Jeruzalem
gedaan en onderwezen heeft; en zo kunnen wij ook spreken, en weten wij waar
wij aan toe zijn en wat er nog allemaal zal gebeuren.
[18] Hebben niet alle hogepriesters de tekenen aan de hemel gezien, die hun
duidelijk aangaven wat zij door hun verstoktheid kunnen verwachten? Maar dat
heeft geen indruk op hen gemaakt, afgezien van de haat tegen Hem, en zij
overleggen steeds intensiever keer op keer met elkaar hoe ze Hem te pakken
zouden kunnen krijgen en doden! Maar toch wandelt Hij nog vrij rond in het
hele joodse land en heeft geen vrees voor Zijn vele vijanden, die zich
oppermachtig wanen. Als Hij niet de Heer van alle macht en gezag in hemel en
op aarde zou zijn, dan zou Hij allang het land uitgevlucht zijn. Maar omdat Hij
heel goed weet, welke macht en welk gezag Hij heeft, vlucht Hij niet voor Zijn
vijanden, maar gaat Hij zonder enige schroom of vrees de tempel binnen en
onderricht het volk over de komst van Gods rijk op aarde en bedreigt Hij de
Farizeeën en joden met alle scherpte van Zijn woorden. Wie anders dan alleen
Hij, als Heer van alle macht en kracht, zou dat durven? Dat zal toch voor ieder
verstandig mens meer dan voldoende bewijs zijn, dat alleen Hij en niet iemand
anders de ware Messias en bijgevolg ook de Heer is!
[19] Wij hebben Zijn daden en Zijn wondertekenen gezien en hebben de
eeuwige waarheid van Zijn woorden gehoord, en geloven daarom ook werkelijk
in Hem; jullie hebben hetzelfde gezien en gehoord en geloven toch niet dat Hij
de beloofde Messias is, die nu tot ons in deze wereld is gekomen!
[20] Wat zou eigenlijk de reden kunnen zijn van jullie ongeloof? Kijk, de reden
daarvan is de grote blindheid en verstoktheid van jullie hart! Jullie zijn toch
schriftgeleerden en weten uit de Schrift onder welke tekenen en voorwaarden de
Messias in deze wereld zal komen. Welnu, dat is allemaal tot in het kleinste
detail op Hem van toepassing! Als dat nu ontegenzeglijk het geval is, hoe
kunnen jullie dan nog twijfelen en iemand anders verwachten?
[21] Ja, jullie zullen in jullie blindheid wel een ander verwachten; die zal echter
niet komen tot aan het einde van de wereld en haar tijden! Een paar dagen
geleden hebben jullie ons in Bethlehem en ook in andere plaatsen zo horen
spreken en wij hebben jullie de Schrift uitgelegd, hoewel wij als eenvoudige
mensen nooit lezen en schrijven hebben geleerd, en we hebben voor jullie ogen
tekenen gedaan tot heil en nut van de mensen, waar jullie je zeer over
verbaasden; maar ik vraag jullie nu: van wie hebben wij zulke wonderbaarlijke
vermogens dan wel, of op welke school hebben wij al dergelijke dingen dan wel
kunnen leren?
[22] O, als er ergens op de wereld zo'n school zou bestaan, dan zouden jullie
daar zeker van afweten en die ook al voor jullie voordeel hebben bezocht! Maar
zo 'n school bestaat niet op de wereld, behalve alleen nu onder deze Heer en
Meester van eeuwigheid, die weliswaar als een zichtbaar mens van vlees en
bloed onder ons verblijft, maar in Zijn geest Degene is door wiens liefde,
wijsheid, woord en wil alle hemelen, deze aarde en alles wat daarop is,
geschapen zijn.
[23] Wie het nu niet van Hem leert, ontvangt het ook niet, al zou hij alle hoge
wereldse wijsheidsscholen bezoeken. En wie het niet van Hem geleerd heeft,
komt ook niet tot het eeuwige leven en niet tot Hem; want er staat geschreven:
'In die tijd worden allen, die dat willen, door God onderwezen; de geest van de
Vader zal hen opvoeden! 'En wie niet door de Vader getrokken wordt, zal niet
tot de Zoon komen, in wie de Vader woont, die jullie niet kennen en nog nooit
gekend hebben, en dus ook de Zoon niet kennen en niet weten wie Hij is, zoals
Hij dat Zelf tegen jou gezegd heeft.
[24] Wij kennen nu echter de Zoon en de Vader in Hem, omdat Hij ons dat Zelf
geopenbaard heeft; en Hij heeft ons dat geopenbaard, omdat wij direct in Hem
geloofd hebben. Hij heeft ook openlijk gezegd en laten zien, wie Hij is. Maar
jullie geloofden niet en geloven nog niet; daarom zullen jullie ook in jullie nacht
van zonden blijven en sterven in de dood daarvan. Onthoud dat goed! Want wij,
die nu Zijn waarachtige getuigen zijn, hebben dat in Bethlehem al tegen jullie
gezegd, toen jullie ons bedreigden, en wij hadden geen vrees voor jullie; en nu
zeggen wij het nog eens zonder enige vrees of schroom in Zijn aanwezigheid,
zodat Hij jullie Zelf kan uitleggen of wij juist of onjuist gesproken hebben.
[25] Jullie zijn ons weliswaar achterna gereisd, alsof jullie de waarheid uit Zijn
eigen mond wilden horen; maar eigenlijk zijn jullie alleen maar met ons mee
hier naartoe gekomen om de Heer van Gods heerlijkheid te beproeven. Maar Hij
heeft jullie laten zien hoe onzinnig het is om als zwak, sterfelijk mens de Heer
van leven en dood op de proef te stellen. En daarom zijn jullie dan ook stil en
hadden jullie verder niets meer om Hem nog eens te beproeven. Daarom is.het
voor jullie wel het verstandigste om deze geheiligde plaats weldra te verlaten en
je in jullie oude zondenesten terug te trekken, zodat jullie niet iets nog ergers
overkomt dan jullie al overkomen is!'
64 Het beklag van de schriftgeleerden
[1] Deze rake woorden van één van de leerlingen schoten de schriftgeleerde en
zijn metgezellen in het verkeerde keelgat en daarom kwamen ze naar Mij toe en
vroegen Mij: 'Meester, heeft u uw leerlingen het recht gegeven om zó met ons te
spreken? Wanneer wij niet onmiddellijk willen geloven wat zij geloven, maar
als geleerden nog allerlei andere bewijzen zoeken, dan gaat hun dat toch zeker
weinig of niets aan! Als ze ons goed en zachtzinnig tegemoet tredén, zullen wij
ook naar hen luisteren en hun woorden welwillend onderzoeken; maar als ze ons
tegemoet treden zoals nu, dan zit er tenslotte toch niets anders op dan hun
precies zo te bejegenen als zij ons doen! Als ze evenwel van u het recht hebben
om ons, geleerden, zo te bejegenen, dan zullen zij ook weinig met ons kunnen
beginnen!'
[2] Ik zei: 'leder woord dat die ene leerling tegen jullie gezegd heeft, heb Ik hem
in de mond gelegd, en zo heb Ik door zijn mond Zelf tegen jullie gesproken. En
daarmee is jullie vraag dan ook volkomen beantwoord, en het laat jullie zien van
wie Mijn leerlingen het recht hebben om zo met jullie te spreken. Jullie willen
alleen maar nooit de waarheid horen en houden ijdele vleierij en huichelarij in
ere; daarom komen Mijn woorden jullie hard en grof voor en ergeren ze jullie.
[3] Maar Ik zeg jullie: wie zoals jullie eenmaal in het valse geworteld is, tevens
onware dingen onderwijst en daarvoor ook nog grote eer verlangt van de blinde
mensen, omdat hij zichzelf in zijn blindheid als iets groots beschouwt, vindt de
lichte waarheid steeds hard en kwetsend voor zijn vermeende eer en dat maakt
hem geërgerd. Ik zeg jullie echter dat zo iemand ook nooit toegang tot de
waarheid zal vinden, als hij zich in zijn valse overtuiging niet willaten
verdeemoedigen door het grote licht van de waarheid, maar hij zal zich in zijn
duisternis voortdurend eer laten bewijzen, en daarin vervolgens ook ten onder
gaan.
[4] Er was een man die werkelijk veel gelezen had over alle straten en wegen;
men eerde die man vanwege zijn kennis, en de man hechtte veel waarde aan die
eer. Maar hoewel hij van de straten en wegen op de wereld veel afwist, had hij
de wegen, die hij uit de geschriften van de Romeinen en Grieken kende, nooit
bereisd.
[5] Nu gebeurde het echter dat een man van koninklijken bloede, die van plan
was een verre reis te maken, deze wegendeskundige tegen ruime beloning als
gids in dienst nam, hoewel hij ook nog andere gidsen bij zich had, die weliswaar
niet zo geleerd waren als hij, maar al veel reizen gemaakt hadden en de straten
en wegen dan ook uit ervaring kenden.
[6] Toen gebeurde het op een reis ver in Egypte, dat de man van koninklijke
afkomst binnen enkele dagen de oude stad Memphis wilde bereiken, en hij
overlegde met de reisdeskundige wat de kortste en veiligste weg daarheen was.
De oude reisdeskundigen gaven de raad om de weg langs de rivier aan te
houden, ook al was die iets langer. Maar de geleerde zei: Jullie weten niets, en
wat jullie geweten hebben, weten jullie nu allang niet meer; ik heb als enige de
straten en wegen van de Egyptenaren Grieken en Romeinen bestudeerd, en ik
ken ze allemaal heel goed. Ik stel voor dat we hier de weg recht door de woestijn
nemen, zodat wij Memphis zo drie dagen eerder kunnen bereiken dan wanneer
we langs de rivier verder trekken!’
[7] Dit voorstel beviel de koninklijke man, en hij stelde de wegendeskundige
aan als gids.
[8] Met veel moeite trok de karavaan reeds dagenlang door het zand en begon al
gebrek te krijgen aan water en levensmiddelen.
[9] Toen riep de koninklijke man de gidsen nogmaals bij zich; hij riep de
wegendeskundige ter verantwoording en bedreigde hem, ingeval hij door zijn
halsstarrigheid de karavaan op dwaalwegen gebracht zou hebben.
[10] Toen zeiden ook de oude gidsen: 'Heer, als wij niet omkeren en naar het
oosten reizen, maar steeds verder naar het westen gaan, dan zullen wij allemaal
ten onder gaan!’
[11] De geleerde gids wilde echter nog doen alsof hij gelijk had, aangezien hem
heel veel gelegen was aan zijn wereldse eer .
[12] Maar toen beval de koninklijke man dat ze de route zouden nemen die
oostwaarts leidde. Allen gehoorzaamden en bereikten binnen drie dagen
gelukkig weer de rivier, en binnen zeven dagen de oude stad.
[13] Wat voor nut heeft de ingebeelde en eerzuchtige wegendeskundige nu
eigenlijk gehad voor de karavaan? Als ze hem helemaal gevolgd zou zijn, zou ze
ontegenzeglijk verloren zijn gegaan; en doordat ze hem slechts een paar dagen
gevolgd is, heeft ze ook veellater en vermoeider het doel bereikt.
[14] Toen de koninklijke man in Memphis aankwam, zei hij tegen de ingebeelde
wegendeskundige: 'Jij hebt je taak slecht volbracht; daarom moet je voortaan de
laatste en minste onder mijn dienaren zijn! Jij moet in deemoed door ervaring
verstandig en bruikbaar worden, anders verdien je geen loon, maar wel een
terechte straft'
[15] En wat de koninklijke man tegen de ingebeelde wegendeskundige zei, zeg
Ik ook tegen jullie, schriftgeleerden en theologen. Ook jullie leiden in je
eerzuchtige eigendunk de mensen naar de trieste ondergang van het innerlijke
leven in plaats van naar de opgang ervan; en als iemand dat tegen jullie zegt
raken jullie vervuld van ergernis en boosheid, omdat jullie in je hoofd wel de
dode letters van de Schrift met je meedragen, maar de levend makende geest, die
daarin aanwezig is, nog nooit ontdekt hebben; want jullie hart was steeds
vervuld van hoogmoed en een wereldse instelling en de geest, die alleen in de
ware deemoed van het hart woont, heeft daar nog nooit kunnen ontwaken tot het
heldere leven vollicht.
[16] Omdat jullie in het vervolg niet meer deugen voor het leiden van Mijn
karavanen, heb Ik op de oude en eerste manier weer niet-geleerde gidsen
aangesteld, die evenwel heel deskundig en ervaren zijn op de wegen van de
deemoed van het hart en de naastenliefde, en deze zullen Mijn karavanen, die
door jullie in de woestijn terecht zijn gekomen, weer naar de rivier van het leven
terugleiden; maar jullie zullen niet ontkomen aan het loon dat op de hoogmoed
volgt, als jullie nog langer volharden in jullie hoogmoed! Want Ik zeg jullie: de
pure letter van de Schrift doodt, alleen de geest maakt levend. Die geest
ontvangen echter alleen degenen die Mij in deemoed en liefde navolgen.
[17] Zolang een goed bedoeld woord van waarheid uit de mond van jullie
medemens jullie nog kan krenken en beledigen, zijn jullie nog ver verwijderd
van Gods rijk! Wie echter Mijn ware leerling en volgeling wil zijn, moet zelfs
zijn ware en daadwerkelijke vijanden vergeven, bidden voor degenen die hem
vervloeken en diegenen zegenen die hem haten en verwensen, en eveneens goed
doen aan degenen die hem schade berokkend hebben; zo zal hij eerder gloeiende
kolen van berouw op het hoofd van zijn vijanden stapelen, dan wanneer hij
kwaad met kwaad vergeldt.
[18] Als jullie je halsstarrigheid en hoogmoedige verstoktheid niet laten varen,
zal het licht van jullie afgenomen en aan de heidenen gegeven worden, wat
allang voorzien is, en met die bedoeling bevinden jullie je nu onder het juk van
de heidenen en moeten jullie je harde wetten laten welgevallen, omdat jullie de
lichte wetten van God met voeten hebben getreden.
[19] Ik ben nu gekomen om jullie weer te verzamelen en op te richten, en Ik wil
jullie door de macht van de waarheid werkelijk vrij maken. Als jullie echter in
jullie zelfgeschapen slavernij willen blijven, blijf dan, dan zal Ik Mijn licht aan
de heidenen geven; maar jullie zullen in de nacht van jullie zonden gelaten
worden, en de heidenen zullen voortaan over jullie heersen. Dit aan jullie
beloofde land wordt door de vijanden vertrapt en zal voortaan woest en leeg
blijven. Dat zij jullie als waarschuwing gezegd!
[20] Wanneer dat zich allemaal aan jullie zal voltrekken, zullen jullie Mij wel
kennen en uitroepen: 'Heer, Heer!'; dan zal Ik jullie echter niet kennen, maar
tegen jullie zeggen: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga daarom weg van Mij,
vijanden van de waarheid!"
65 De huichelarij van de schriftgeleerden
[1] Toen de schriftgeleerde en zijn metgezellen dat van Mij gehoord hadden,
konden ze niets meer vinden om tegen Mij in te brengen.
[2] Maar de schriftgeleerde dacht na en zei tegen Mij: 'Meester, ik zie wel, dat u
een waarachtige en wijze leraar bent; u leert Gods woord op de juiste wijze en
let niet op het aanzien van een persoon of dat van een volk. Wij weten ook wat
er bij de profeten geschreven staat over de komst van de Messias, en wij zijn
ook bij ons al half op weg om te geloven dat u de beloofde Messias kunt zijn;
want wij hebben veel over uw onderricht en daden gehoord en veel ook zelf
meegemaakt, aangezien wij u al meer dan tien jaar kennen als een opmerkelijke
Nazarener en wij destijds al veel onbegrijpelijke dingen van u hebben
meegemaakt, zoals bijvoorbeeld wonderbaarlijk snel gebouwde huizen,
genezingen van zieken, rijke visvangsten en zelfs een onmiskenbare opwekking
van iemand die door een zware val om het leven was gekomen. Zulke en nog
andere dingen hebben wij van uw verborgen werkzaamheid vernomen, hoewel u
zelf en ook uw vader Jozef daar onder de mensen geen ruchtbaarheid aan wilden
geven.
[3] Maar destijds was nooit ook maar in de verste verte aan u te merken dat u
een profeet en nog minder de beloofde grote Messias van de joden en alle
mensen op aarde bent. Pas sinds ongeveer twee jaar en een paar maanden is
overal ruchtbaar en algemeen bekend geworden dat u onder het volk bent
opgestaan en door middel van woorden en daden van uzelf getuigt, dat u de
beloofde Messias bent.
[4] Wij zijn hier dan ook niet heen gekomen om een of ander wonderteken van u
te verlangen, maar alleen om de woorden uit uw mond te horen; want thuis was
u allesbehalve een redenaar, zodat zelfs uw welbespraakte vader Jozef tegenover
ons zijn nood klaagde; hij was bang dat u mettertijd nog helemaal stom en
onnozel zou kunnen worden, omdat er dikwijls wekenlang geen woord uit u te
krijgen was. En nu bent u een leraar van het volk geworden voor wie men, zoals
voor iedere grote profeet, de allergrootste achting moet hebben.
[5] Dat u, als de ons reeds lang bekende zoon van jozef de timmerman,
werkelijk de Messias zelfbent, ja, dat konden wij toch eigenlijk niet zonder meer
geloven, ondanks alles wat wij over u gehoord hebben. En als wij nu uit
Bethlehem en van nog verder hierheen zijn gekomen, aangespoord door uw
leerlingen die naar ons toe gekomen zijn, om ons zelf nader te overtuigen van
deze hoogst belangrijke zaak, kunt u ons dat toch niet kwalijk nemen; want als u
van de hoogste geest der wijsheid doordrongen en vervuld bent, zoals uw
leerlingen zeggen en nu ook u zelf, dan zult u toch wel inzien, dat wij niet met
kwade bedoelingen hier naar toe zijn gekomen.
[6] Er staat immers in de oude spreuken der wijsheid dat men alles goed moet
onderzoeken en vervolgens het goede moet aannemen en behouden! Wanneer
wij als mensen dat nu ook bij u doen, dan hoeft u ons om die reden toch nog niet
als vervloekte zondaars te beschouwen! U hebt de leerlingen, die tevoren
helemaal geen geleerde mensen waren, toch zo'n innerlijk licht gegeven,
waardoor ze u direct konden herkennen als de beloofde Messias; waarom geeft u
ons dan niet zo'n licht? Moeten wij dan, omdat wij wat bedachtzamer zijn bij het
aannemen van het geloof in u, door u veroordeeld worden tot de eeuwige
duisternis? Kijk, kort hiervoor hebt u ons een heel goed verhaaltje verteld over
wie onze naaste is! Wij zijn echter ook arm aan licht, en wij hebben dan ook
veel harder een barmhartige Samaritaan nodig dan de voor Jericho half
doodgeslagen man; maar in u schijnt die er voor ons nog niet te willen zijn. Wat
is uw antwoord hierop, wijze meester?'
[7] Ik zei: 'Als de woorden uit je mond ook die van je hart zouden zijn, zouden
jullie voor de genezing van jullie neergeslagen zielen ook méér gevonden
hebben dan een barmhartige Samaritaan! Maar zolang jullie in je hart heel
anders voelen dan wat jullie gladde tongen uitspreken, zullen jullie ook bij Mij
de vermeende barmhartige Samaritaan niet vinden. Niettemin heb Ik jullie Mijn
barmhartigheid betoond door jullie te zeggen wat Ik zojuist heb gezegd! Als
jullie het ter harte willen nemen, waartoe Ik jullie nooit zal dwingen, zal het ook
in jullie licht en helder worden.
[8] Dat jullie Mij in jullie blinde oordeel goed kennen als zoon van de
timmerman, dat weet Ik wel; maar jullie hebben zelf toegegeven dat jullie af en
toe over Mij gehoord hebben dat Ik daden verricht heb, waartoe geen enkel
mens in staat is. Dan hadden jullie toch in de Schrift kunnen kijken, dan zouden
jullie met een beetje moeite gevonden hebben, Wie er achter de
timmermanszoon schuil gaat, wat zelfs veel heidenen in die tijd ontdekt hebben.
Maar dat hebben jullie nooit gedaan, en als jullie er door iemand met een betere
en helderder kijk op gewezen werden, dachten jullie er niet alleen nooit verder
over na, maar bedreigden jullie iedereen die een dergelijke mening
koesterde.jullie hielden Mij deels voor een bezetene en, als het goed ging, deels
ook voor een getalenteerde magiër, die zijn geheime kunst hier en daar bij een
goede gelegenheid geleerd had, om er in de toekomst bij de heidenen grote
schatten mee te verdienen.
[9] Maar toen jullie weer berichten over Mij ontvingen, gingen jullie in jullie
boosaardige vergadering over Mij te keer: ' Aha, nu is ons alles over die man
duidelijk! Zijn vader Jozef zou in rechte lijn van David afstammen?! De oude
heeft in zijn zoon talenten ontdekt en heeft hem ergens in het geheim laten
onderrichten in allerlei tovenarij, die bij de heidenen als iets goddelijks wordt
beschouwd. Daardoor heeft hij al veel aanzienlijke heidenen tot zijn vrienden
gemaakt; en omdat dat onze vijanden zijn, heeft hij het idee opgevat om door
hun goedgunstigheidnaar zijn tovenaar van een zoon op de troon van David te
gaan zitten en ons, als vijanden van de heidenen, vervolgens met één klap ten
val te brengen en met hulp van de Essenen, die bij de Romeinen ook in hoog
aanzien staan, te gronde te richten. Maar dat moet tot iedere prijs voorkomen
worden, door hem bij een gunstige gelegenheid op te pakken en hem van het
leven te beroven, waarna het dan zeker voor altijd met hem gedaan zal zijn.
Want als hij alleen maar een slechte tovenaar is en ons te gronde wil richten, dan
is het heel goed dat wij hem te gronde richten voordat hij ons op een of andere
wijze schade kan berokkenen; en mocht hij echt de Christus zijn, dan zullen wij
hem niets kunnen maken en kunnen dan achteraf nog vroeg genoeg geloven dat
hij de Christus is. Hij zal het ons niet kwalijk kunnen nemen dat wij eerst alles
bij hem moesten onderzoeken, alvorens hem als de beloofde Christus aan te
nemen, en vervolgens zal hij ons als ijveraars voor de waarheid bovendien zelfs
nog moeten prijzen en een hoge beloning moeten geven. ,
[10] Kijk, zó denken jullie in je hart, terwijl ook de hele tempel in Jeruzalem op
dezelfde manier denkt, en niet één van jullie heeft ook maar in de verste verte
het verlangen dat Ik wellicht toch de Christus zou kunnen zijn, maar alleen dat
Ik, eenmaal door jullie gewurgd, voor eeuwig dood zal blijven!
[11] Als dat en niets anders jullie liefste wens is, wat voor wens zou Ik dan voor
jullie overeenkomstig de waarheid in Mijn hart moeten dragen? Zijn jullie bij
een dergelijke wens, die tegen Mij gericht is, Mijn erbarming nog wel waard?
Oordeel daar zelf over! Ik ben eindeloos veel beter dan de beste van jullie en
bewijs jullie nu toch nog een grote barmhartigheid door jullie openlijk te zeggen
hoe het er van binnen bij jullie uitziet, zodat jullie jezelf kunnen kennen en op
heel andere gedachten zullen komen; want dat zou bij jullie nog mogelijk zijn!
Maar wat voor barmhartigheid ten aanzien van Mij stellen jullie daar tegenover?
Zeg nu eens eerlijk, of Ik jullie nu iets anders dan de zuivere waarheid recht in
het gezicht gezegd heb!'
[12] Nu keken allen Mij stomverwonderd aan, en geen van hen had de moed om
Mij tegen te spreken.
66 Vergeving van zonden
[1] Weldra kwam de Romein Agricola echter met een ernstig gezicht naar Mij
toe en zei: 'O Heer en Meester, is het mogelijk dat er onder de joden zelfs zulke
armzalige schepselen bestaan, dat ze in het geheim zoiets tegen U kunnen
beramen? U, grote God! Hebt U voor hen dan geen verterend vuur meer? Ieder
van zulke armzalige schepselen verdient het toch om duizendmaal gekruisigd te
worden! Werkelijk, ik heb al veel slechte dingen gehoord over de vijandige
gezindheid van de tempeldienaren ten aanzien van U, maar dat heb ik nog nooit
gehoord!’
[2] Ik zei: 'Vriend, verwonder je daar niet al te zeer over; want er zal spoedig
een tijd komen datje nog heel andere dingen over Mij zult horen van dat slechte
soort! Want dat soort mensen zal niet eerder rust vinden in zijn heimelijke
woede tegen Mij voordat Ikzelf, zoals Ik jullie al eerder heb aangeduid, zal
toelaten dat ze de maat van hun gruwel aan Mijzelf vol zullen maken; dan zal
echter ook het grote gericht over hen komen, dat de profeet Daniël voorspeld
heeft toen hij op de heilige plaats stond, en wat Ik jou ook al eerder voorzegd
heb!'
[3] Agricola zei: 'O Heer en Meester, het is heel goed dat U mij dit geopenbaard
hebt; want daardoor zullen wij Romeinen dan het duidelijkste weten wat ons
later te doen staat!’
[4] Ik zei: 'jullie zullen handelen, als jullie daartoe geroepen worden! Maar nu
laten we dat rusten; er zal weldra iets anders naar voren komen!’
[5] Toen de schriftgeleerde dat allemaal gehoord had, begon hij bij zichzelf na te
denken en zei na een poosje: 'Heer en Meester, nu zie ik in, dat U meer bent dan
de zoon van Jozef de timmerman, die drie jaar geleden het tijdelijke met het
eeuwige verwisseld heeft! Want als U weet wat er in het hart van een mens
omgaat, moet U een God zijn! En kijk, omdat U ons dat helder en volkomen
volgens de waarheid in het gezicht kon zeggen, wat geen sterfelijk mens ooit zou
kunnen, begin ik nu te geloven dat U vast en zeker de Messias bent! Heer en
Meester, sterk mij in mijn geloof!’
[6] Ik zei: 'Het geloof alleen zal je niet zalig maken, maar de daad volgens het
licht van het geloof, zodat het geloof levend wordt. Maak echter ook het onrecht
datje dikwijls tegenover je medemensen begaan hebt, zoveel mogelijk weer
goed, dan zullen je zonden je vergeven worden; want zolang iemand niet de
laatste onrechtmatige stater aan zijn medemens vergoed heeft, zal hij Gods rijk
niet binnengaan!’
[7] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, dan zullen er maar weinigen Gods
rijk binnengaan! Want hoe vaak is het niet het geval, dat men zelfs met de beste
wil het onrecht dat men iemand bewust heeft aangedaan, helemaal niet meer kan
goedmaken, en zulke gevallen waarin dat verhinderd wordt zijn er heel veel.
Wat moet men dan doen om vergeving van de zonden te verkrijgen?'
[8] Ik zei: 'Wanneer een mens, die zijn onrecht ingezien en betreurd heeft,
onmogelijk aan zijn medemens meer kan goedmaken wat hij hem heeft
aangedaan, dan moet hij zijn onrecht berouwvol en oprecht in zijn hart voor God
bekennen en Hem om vergeving vragen, en hij moet Hem vragen of Hij, voor
wie alle dingen mogelijk zijn, de berokkende schade aan de benadeelde wil
goedmaken; dan zal God zo'n oprecht gebed ook altijd zeker verhoren en degene
die Hem daar serieus en vol goede wil en berouw om vraagt, zijn zonde
vergeven, in het bijzonder wanneer iemand zich inspant om door werken van
liefde aan anderen weer goed te maken wat hij aan degenen die er voor hem niet
meer zijn, had moeten goedmaken.
[9] Maar wie ook dat niet meer kan, wordt door God geholpen, wanneer hij echt
berouw heeft en zijn wil werkelijk goed is. Maar zolang er nog gelegenheid is
om het onrecht, dat je je medemensen hebt aangedaan, zelf nog goed te maken,
helpen pure goede wil, berouwen bidden weinig of niets, maar alleen de daad.
Pas na de daad moetje ook God om vergeving van je zonden bidden, dan zullen
ze je ook door God vergeven worden, als jij je echt waarachtig en ernstig hebt
voorgenomen om geen zonde meer te begaan, en jij ook aan dat voornemen
vasthoudt met al je levenskrachten, die onder de heerschappij van je vrije wil
staan.
[10] Als je echter weer opnieuw in je oude zonden vervalt, dan blijven ook alle
reeds begane zonden voorjouw rekening. Want als je aan je naaste eenmaal een
begaan onrecht hebt goedgemaakt, zodat jullie dan vrienden zijn geworden,
maar je begaat spoedig daarna ofwel tegenover dezelfde vriend of tegenover een
ander een nieuw onrecht, dan komt ook het reeds goedgemaakte onrecht voor
het gericht als een bezwarend bewijs ten laste van jouw opnieuw begane zonde,
en je zult door het gericht ook dubbel zo zwaar gestraft worden als je voor je
eerste wandaad gestraft zou zijn. Maar als reeds de wereldse rechters zo hun
oordeel vellen, en terecht, dan zal God niet milder omgaan met een verstokte
zondaar, die zijn leven weliswaar soms betert en zijn onrecht goedmaakt, maar
weldra weer opnieuw begint te zondigen.
[11] De mens kan dus alleen maar echte en volledige vergeving van zijn zonden
verkrijgen, door ten eerste in te zien dat zijn zonden een onrecht zijn tegenover
zijn medemensen, er berouw over te hebben en ze voorzover mogelijk weer
goed te maken, en ten tweede daarna ook God om vergeving te vragen met het
ernstige voornemen, de zonden niet meer te begaan en ook trouw .te blijven aan
het goede voornemen dat hij zich gesteld heeft. Als Jullie Je dat getrouwen
waarachtig in je hart voornemen en vervolgens ook volgens dat voornemen
handelen, dan zeg Ik jullie nu hier al: jullie zonden zijn jullie door Mij
vergeven!’
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester! Uw leer is scherp, maar waar, en
Ik zal naar mogelijkheid proberen om die metterdaad na te volgen. Maar U zei
dat U ons de zonden bij voorbaat vergeeft, als wij Uw leer zullen navolgen.
Heeft U dan ook in de plaats van God het recht en de macht om de mensen hun
zonden te vergeven?'
[13] Ik zei: 'Met jullie blinden is het moeilijk om over de pracht van kleuren te
spreken! Heb Ik dan niet al eerder gezegd dat Mij alle macht en gezag in de
hemel en op aarde toekomt?'
67 De Heer wekt een knecht op uit de dood
[1] Toen Ik dit hardop tegen de schriftgeleerde zei, kwam de ene zuster van
Lazarus, namelijk Martha, bijna buiten adem naar ons toe op de heuvel en bracht
ons het bericht dat er een knecht van een hoge steiger was gevallen, waarop hij
iets moest doen, en dat hij nu geen teken van leven meer gaf Ze vroeg Mij hem
te willen helpen.
[2] En Ik zei: 'Welnu, laat hem door de andere knechten hierheen brengen, dan
zal Ik zien wat Ik zal doen!’
[3] Na deze woorden haastte Martha zich weer naar beneden, en de
doodgevallen knecht werd, liggend op een draagbaar, binnen enkele
ogenblikken voor Mij neergezet.
[4] En Ik zei: 'Heb Ik jullie niet van tevoren gezegd dat wij weldra iets anders te
doen zouden krijgen?'
[5] Hierop zei Ik tegen de schriftgeleerde, die zijn blik strak op de dode richtte:
'Onderzoek hem, omdat jij op dit vakgebied ook kundig bent, en zie of deze
knecht wel geheel en al dood is!’
[6] Hierop bekeek en bevoelde hij de dode van top tot teen en stelde vast dat hij
volkomen dood was; want hij was vanaf de steiger op zijn hoofd gevallen; zijn
schedel was ingedrukt en zijn nek helemaal gebroken.
[7] Toen de schriftgeleerde bij de dode zulke beslist dodelijk beschadigingen
aantrof, zei hij: 'Heer en Meester, die kan alleen God weer levend maken; met
menselijke hulp is hij niet meer tot leven te wekken!’
[8] Ik zei: 'Wat denk je, dat gemakkelijker is om te zeggen: 'Je zonden zijn je
vergeven!', of tegen deze dode te zeggen: 'Sta op met een genezen lichaam en
wandel! ' en ervoor te zorgen dat dat ook gebeurt?'
[9] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, het eerste is duidelijk
gemakkelijker dan het tweede! Want het eerste kan ieder mens zeggen tegen
degene die tegen hem gezondigd heeft, en dat geldt volgens Uw leer dan ook
zeker voor God; maar het tweede te zeggen en te laten gebeuren is alleen voor
God mogelijk en misschien ook voor degene aan wie God daartoe de macht zou
verlenen.’
[10] Daarop zei Ik: 'Opdat jij echter goed ziet en ervaart, dat Mij ook de macht
toekomt om een zondaar die zijn leven gebeterd heeft zijn zonden voor eeuwig
geldend te vergeven, zeg Ik nu vanuit Mijn hoogst eigen macht tot deze dode:
wees genezen, sta op en wandel!'
[11] Op dat ogenblik richtte de dode zich op, zag Mij voor zich en dankte Mij
innig voor de genezing.
[12] De schriftgeleerde zei echter tegen de nu weer levende: 'Man, je was
volkomen dood, en de Heer heeft je niet alleen genezen, maar Hij heeft je ook
weer helemaal opnieuw tot leven gewekt; dank Hem daarom ook voor je nieuwe
leven!'
[13] Ik zei: 'Wie voor de genezing dankt, dankt ook voor het leven, en dat is
genoeg!'
[14] Hierop wendde Ik Mij weer tot de opnieuw tot leven gewekte knecht en zei
tegen hem: 'Wees een volgende keer voorzichtig en klim niet op een hoge
steiger zonder speciale noodzaak! Wanneer er op zo'n hoog getimmerte
geklommen moet worden, laat dat dan over aan degenen die daarin geoefend
zijn; want iedere onnodige opschepperij straft zichzelf altijd, zoals nu ook bij
jou het geval was.
[15] Maar bovendien moetje nog een ding onthouden en dat is: zorg dat je nooit
meer door allerlei waagstukken probeert op te. vallen bij Je medeknechten, om
door je werkgever als eerste knecht gezien te worden en dan over je
medeknechten te kunnen heersen, maar wees alleen maar trouwen vlijtig in wat
je moet doen, dan zul je nooit meer het ongeluk hebben van de hoogte naar
beneden te vallen en je nek te breken, waaraan de dood van het lichaam
verbonden is! Want wie hoog stijgt, valt ook diep naar beneden.’
[16] Na deze woorden van Mij bedankte de knecht nogmaals en ging met zijn
medeknechten, die hem op de draagbaar naar Mij toe gebracht hadden, weer
naar beneden met het voornemen, Mijn woorden zijn leven lang op te volgen.
[17] Hierop zei Ik echter nog tegen de schriftgeleerde: Dit teken, dat Ik alleen
gedaan heb om jullie geloof te versterken, moeten Jullie voor Je houden en vóór
de juiste tijd aan niemand anders vertellen! Ik weet waarom Ik dat zo wil. Nu
kunnen jullie met de leerlingen weer daarheen gaan, waar Mijn geest jullie zal
brengen! In het dal zullen jullie bij de waard allemaal te eten en te drinken
krijgen.'
[18] Hierop vertrokken ze weer, en wij begaven ons ook naar het middagmaal,
aangezien het al tamelijk laat was.
[19[ Wij daalden nu de heuvel af en gingen het huis en daarin de grote eetzaal
binnen, waar reeds een goed maal voor ons bereid was. Wegingen aan tafel
zitten en Ik riep Rafaël om ook enkele jongeren, die allemaal in een ander huis
van Lazarus ondergebracht waren, te zeggen dat ze naar ons toe zouden komen
om aan onze tafel deel te nemen. Rafaël ging en bracht twaalfjongens en
twaalfmeisjes mee, die van een bijzondere schoonheid waren en door Mijn
invloed ook al de Hebreeuwse, Griekse en Romeinse taal machtig waren. Deze
vierentwintig werden aan een speciale tafel gezet met Rafaël aan het hoofd.
[20] Toen Agricola een tijd met groot genoegen naar dit mooie jonge gezelschap
had gekeken, zei hij heel ontroerd: 'O Heer, met dit geschenk hebt U mij
werkelijk een meer dan grote vreugde bezorgd; want op die manier ben ik nu
vader van vele kinderen geworden en ik zal voor hen net zo goed en nog beter
zorgen dan voor mijn eigen kinderen! Alleen vraag ik U om een nog heel lang
en gezond leven, opdat ik allen die U mij hebt toevertrouwd geestelijk en ook
lichamelijk goed kan verzorgen; aan de wil daartoe zal het mij nooit ontbreken
en ook niet aan het handelen!’
[21] Ik zei: 'Daar ben ook Ik blij om en Ik zal je ook geven waar je Mij om zult
vragen; maar je zult thuis weinig tijd hebben omdat jij -zoals Ik je al heb
aangekondigd -weldra naar Brittannië zult moeten gaan en daar veel te doen zult
krijgen. Wat zul je dan met de jongeren doen?'
[22] Agricola zei: 'Heer, dan zal ik als altijd mij in mijn hart tot U wenden, en U
zult mij niet zonder raad laten!’
[23] Ik zei: Je hebt zo heel goed gedacht en mij heel goed geantwoord! Maar
wanneer je naar Brittannië gaat, kun je deze vierentwintig jongelingen met je
meenemen; ze zullen je goede diensten bewijzen. Maar laten we nu eten en
drinken!’
[24] Daarop aten en dronken wij welgemoed en bespraken allerlei goede en
bijzondere dingen met elkaar.
[25] Maria, de jongste zuster van Lazarus, ging op een lage stoel naast Mij aan
Mijn voeten zitten en luisterde naar Mijn woorden, zoals ze dat anders ook deed.
[26] Maar omdat er deze keer veel gasten waren en Martha zich zorgen begon te
maken dat ze de vele hoge gasten alleen wellicht niet goed genoeg zou kunnen
bedienen, kwam ze naar Mij toe en zei: 'Heer, kijk, ik ben druk; zeg toch tegen
mijn zuster dat ze mij helpt!'
[27] Toen zei Ik: 'Martha, Martha, jij bent nog steeds dezelfde, alhoewel Ik je al
een paar keer om dezelfde reden Mijn mening gezegd heb! Jij maakt Je erg
bezorgd om datgene wat van de wereld is, maar Maria heeft de beste plaats
gekozen; daarom moet zij ook hier bij Mij blijven. We hebben immers toch eten
en drinken in overvloed. Wat maak je je nu bezorgd om nog meer?'
[28] Martha zag haar vergissing al snel in, liet Maria bij Mij en met gemak deed
ze alleen met de bedienden wat er nog gedaan moest worden.
68 Het opvoeden van kinderen
[1] Toen we nu zo bij elkaar zaten en heel welgemoed aten, dronken en allerlei
dingen met elkaar bespraken, begonnen de grote honden in de tuin hard te
blaffen.
[2] Lazarus, daarop geattendeerd, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, er naderen
beslist weer ongenode gasten mijn Bethanië! Maar het is goed dat U mij die
wachters hebt gegeven; daardoor zijn wij tegen lastige bezoekers beschermd.
Maar we moeten misschien toch gaan kijken wat er aan de hand is, omdat de
dieren wel erg veellawaai maken.’
[3] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik weet wel wat er buiten aan de hand is!
Herinner je je de Farizeeën niet meer, die gisternacht tot 's ochtends bij jou
gebleven zijn? Kijk, die hebben je toch beloofd om vandaag vanwege Mij naar
Bethanië te komen! Kijk, zij en nog enkele anderen naderen nu deze plaats en
willen in deze hoofdwoning van jou binnenkomen; maar het is de tijd nog niet,
en vooral niet omdat ze vanmorgen weer in de raad geweest zijn en er alweer
heel anders over denken dan gisteren. Er zijn nog een paar echte Zeloten bij hen
die een grote mond hebben, daarom mogen ze nog wel even wachten eer ze
binnen kunnen komen. Maar stuur jij één van je dienaren naar buiten; die moet
hen naar de herberg voor de vreemdelingen brengen! Tegen de avond zullen wij
dan wel zien wat we zullen doen.’
[4] Lazarus stuurde onmiddellijk een dienaar en het gebeurde zoals Ik gezegd
had.
[5] Maar daarop zei Lazarus: 'Het verwondert me erg van de Farizeeën van
gisteren, dat ze weer op andere gedachten gekomen zouden zijn, omdat U Zelf
toch gezegd hebt dat zij waarschijnlijk wel de laatsten en enigen onder het grote
aantal tempeldienaren waren, die zich tot U bekeerd hebben! En wij hadden er
allemaal ook vertrouwen in en waren daar heel, blij om,'
[6] Ik zei: ' Twijfel daar maar niet aan en wees niet bang! Dezen zullen wij ook
behouden; maar juist nu zijn ze nog niet helemaal bekeerd. Maar wanneer het
avond wordt, zullen ze weer andere en betere gedachten koesteren en dan zullen
we naar hen toe gaan. Voorlopig blijven wij hier echter blijmoedig bij elkaar, en
er zal nog heel wat zijn, waarover we met elkaar van gedachten kunnen
wisselen.’
[7] Daarmee waren Lazarus en alle anderen volkomen tevreden.
[8] Toen werd het een tijdlang volkomen stil aan onze tafel; alleen aan de tafel
van de jongeren werd af en toe een woord gezegd, aangezien de jonge mannen
Rafaël allerlei dingen vroegen en hij hen daarover ook steeds zeer vriendelijk
onderwees.
[9] Wij luisterden naar hen, en de bij ons aanwezige vier tempeldienaren die
zich in Emmaüs bij ons gevoegd hadden, evenals de zeven die zich al eerder op
de Olijfberg bij ons hadden aangesloten, zeiden: 'Een dergelijk onderricht levert
wat op! Want van zo'n leraar leert de jeugd in één uur meer dan bij een wereldse
leraar in tien jaar! Heer, onze vrouwen en kinderen bevinden zich ook hier in
Bethanië, ondergebracht in een huis van Lazarus; wat zou het goed voor hen zijn
wanneer ze ook maar één uur lang zo'n leraar uit de hemelen zouden hebben!
[10] Ik zei: 'Dat zou inderdaad heel gunstig voor hen zijn; maar ze zouden niet
in staat zijn om het onderricht van zo'n leraar op te nemen, omdat hun hart en
hun ziel al met teveel wereldse dingen volgepropt zitten. Deze jongeren hebben
echter een zeer kuise geest en zijn zedelijk onbedorven; iedere zonde is hun nog
vreemd en ze hebben veel nood en ellende doorgemaakt en moesten gewend
raken aan allerlei ontberingen, waardoor ze ook vrij zijn geworden van alle
begeertes, waar kinderen van rijke ouders aan onderhevig zijn. Hun zielen zijn
zodoende zuiver als van engelen; daardoor kan de goddelijke geest in hen zich
ongehinderd ontvouwen. En zie! Dat is dan ook de reden dat ze reeds als
kinderen door een zeer hoge engel onderwezen kunnen worden; want alleen
zulke zeer zuivere en geheel en al onbedorven zielen kunnen direct door de
engelen van de hemel onderwezen worden. Maar bij kinderen als die van jullie
is dat in het gunstigste geval slechts indirect mogelijk.
[11] Ik zeg jullie: als ouders in staat zouden zijn hun kinderen zó op te voeden,
dat dezen slechts tot hun veertiende jaar hun onschuld en ziele reinheid konden
behouden, zouden hun ook direct leraren en leiders uit de hemelen gegeven
worden; maar aangezien dat nu in deze tijd onder de zeer voorname joden al
helemaal niet meer voorkomt, kunnen de ook leraren uit de hemelen jullie
kinderen geen direct onderwijs meer geven.
[12] Maar bij de aartsvaders was dat heel vaak het geval, en af en toe gebeurde
dat ook nog in deze en ook in de vorige eeuw. De moeder van Mijn lichaam en
Mijn pleegvader Jozef, en ook de oude Simeon, Anna, Zacharias, zijn vrouw
Elisabeth en zijn zoon Johannes en nog enkele anderen zijn door de engelen uit
de hemelen opgevoed, en wel op directe wijze; maar degenen die Ik hier noem
zijn door hun ouders vanaf hun geboorte ook in de grootste zedelijke en
zielereinheid opgevoed, en dat is bij jullie wereldse kinderen eigenlijk nooit het
geval geweest.
[13] Het zou wel uitermate goed zijn voor de mensen, hoewel het voor het
bereiken van de zaligheid en het eeuwige leven niet absoluut noodzakelijk is;
want bij Mij en zodoende ook in de hemel is er oneindig veel meer vreugde over
een zondaar die boete doet en zijn leven werkelijk betert, dan over
negenennegentig rechtvaardigen die nooit boetedoening nodig hebben gehad,
zoals Ik jullie al eens gezegd heb. Doe daarom wat Ik jullie leer, dan zullen
jullie leven; want Ik, die dat tegen jullie zeg, ben meer dan alle engelen van de
hemelen, en derhalve zeker ook Mijn leer!’
[14] Nu zei een schriftgeleerde, wiens vrouwen kinderen ook in Bethanië waren:
'Heer, mijn vrouwen mijn zeven kinderen hebben naar mijn beste weten altijd
strikt volgens de wet moeten leven, en de zielen van de kinderen zijn
hoogstwaarschijnlijk nog helemaal zuiver! Die zou ik toch wel hierheen kunnen
laten brengen? Ze zouden hier zeker veel winnen voor hun toekomstige leven.
Wat vindt U daarvan, Heer?'
[15] Ik zei: 'Ik denk toch dat het voor jouw vrouw en jouw kinderen, die niet zo
zuiver zijn als jij denkt, beter is wanneer ze vandaag blijven waar ze zijn; want
morgen is er ook nog een dag en overmorgen ook nog één, en dan zal het zeker
nog wel gebeuren dat Ik ook met jullie vrouwen en kinderen samenkom. En
dring hier bij Mij nu niet meer op aan!’
[16] Na deze woorden van Mij drongen ze ook niet langer met dergelijke
verzoeken bij Mij aan.
69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde
[1] Toen wij nu in alle rust welgemoed bij elkaar zaten, zei de Romein Marcus,
die we reeds als een diepe denker hebben leren kennen: 'Heer en Meester, staat
U mij toe om, nu we er gelegenheid voor hebben, U nog een vraag te stellen? Er
zit me nog iets dwars, en ik zou daar graag nog wat meer uitleg over krijgen dan
U ons op de Olijfberg hebt gegeven.'
[2] Ik zei: 'Spreek en vraag jij maar altijd rustig, want in jou woont een lichte
ziel! Ik weet weliswaar watje nog vragen wilt, maar omwille van de anderen heb
Ik graag dat jij spreekt en vraagt, zodat ook zij weten waar het om gaat; want het
is steeds een grote fout bij de mensen, dat slechts weinigen in zichzelf opmerken
waar het hun aan ontbreekt. Als de mensen dat zouden opmerken en voelen, dan
zouden ze daar ook met grote vlijt en ijver naar op zoek gaan en het trachten te
vinden, en ze zouden ook veel vinden. Maar omdat ze lui zijn en niet weten en
voelen waar het hun nog aan ontbreekt, zoeken ze het ontbrekende ook niet en
vinden het ook niet. Maar wie zoekt die vindt, aan wie vraagt zal gegeven
worden, en voor wie klopt zal worden opengedaan! Dus zeg maar waarover jij
nog een helderder licht wilt hebben dan jullie op de Olijfberg gegeven is!'
[3] Nu zei onze Romein Marcus: 'Kijk, Heer en Meester, U hebt Zelf
uitdrukkelijk gezegd dat de mens God niet volkomen boven alles liefkan
hebben, als hij Hem niet tracht te leren kennen, voorzover hem dat mogelijk is;
en toen heb ik na lang nadenken ontdekt dat het mij aan nog heel veel ontbreekt!
[4] Kijk, in Illyrië en ook in onze verre landstreken heb ik verscheidene mijnen
en :win daaruit allerlei metalen, zoals goud, zilver, lood en een grote
hoeveelheid ijzer, dat wij heel goed kunnen gebruiken!
[5] Maar bij het graven van zo'n mijn in de bergen heb ik wel eens heel
zeldzame en opmerkelijke dingen gevonden, en dat heel diep onder de gewone
aardbodem. Dat waren botten en geraamten van reusachtig grote dieren, die ooit
op aarde geleefd hebben. Wanneer hebben die de aarde bewoond en hoe konden
ze zo diep onder -laten we zeggen -zulke hoge bergen terechtkomen? Zo heeft
men ook in Egypte en Spanje zelfs botten en geraamten gevonden, die grote
overeenkomst vertoonden met die van een mens; alleen waren ze ook wel
minstens vier of vijfkeer zo groot en sterk als die van een mens van nu. En zo
vond ik nog heel veel bijzondere dingen, waarvan ik het niet nodig vind om ze
hier nader te noemen.
[6] Op de berg hebt U ons weliswaar in het kort verteld, dat er vóór Adam heel
lang een soort mensen bestaan heeft, die nog maar weinig vrije wil hadden, maar
net als de dieren meer instinctmatig leefden en ook volgens dat instinct
handelden. Pas ongeveer vierduizend jaar geleden verschijnt volgens de Schrift
van de joden de eerste mens, Adam, met een volkomen vrije wil en met een
even vrij verstand, en geeft hij vanuit zichzelf wijze wetten en verordeningen
aan zijn nageslacht.
[7] Ik wil nu een belangrijke vraag stellen en die luidt: was deze aarde ten tijde
van Adam hier en daar nog bewoond door die eerdere mensen, en is dat geslacht
soms ook ergens op bepaalde plaatsen op aarde tot in onze tijd blijven bestaan,
en zal het wellicht ook nog langer blijven bestaan? En hoe kwamen de botresten
van de prehistorische dieren zelfs onder de grondvesten van de bergen, evenals
de reusachtige overblijfselen van de pre-adamieten?
[8] Heer, geef mij daar nog een nadere toelichting over; want wat wij ,
onderzoekende Romeinen, tot nu toe al ontdekt hebben, dat -en zeker nog wel
meer dan dat - zullen onze nakomelingen ontdekken.
[9] De ons bekende boeken van Mozes geven ons helemaal geen uitsluitsel over
de levensomstandigheden op aarde vóór Adam. Mozes begint direct met het
uiterst mysterieuze scheppingsverhaal, dat echter in geen enkel verband staat
met wat wij nu op de aarde aantreffen -het werpt zelfs alleen maar de grootste
tegenstrijdigheden op.
[10] Wanneer U ons daarover nu geen hoger licht schenkt, zal dat met name bij
het latere nageslacht grote verwarring veroorzaken, en Uw leer zal door grote
verdeeldheid getroffen worden. Want Uw leer berust op die van Mozes; als die
echter in enig opzicht duister is, dan kan Uw licht op aarde niet tot volle
helderheid komen. Geef ons daarom ook in dat opzicht nog een heldere uitleg;
wij vragen U daarom!’
70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes
De ouderdom van de aarde.
[1] Ik zei: 'Luister, Mijn Marcus, die Mij zeer lief geworden bent! Veel heb Ik
jullie al gezegd en getoond en Ik zal jullie dat ook nog zeggen en tonen; maar
alles wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb zal niet verder reiken dan jullie
eerste nageslacht, omdat de wereldse mensen dat niet zullen vatten, niet zullen
begrijpen en derhalve ook niet zullen geloven. Je hebt wel een heel goede reden
aangevoerd, waarom de door jou verlangde verklaring over de dingen en
levensomstandigheden van deze aarde speciaal noodzakelijk schijnt te zijn om
de mensen vaster in Mijn leer te doen geloven. Maar Ik heb jullie ook gezegd,
dat de geest alle dingen die er in Mijn schepping voorkomen zal openbaren aan
iedereen, die in de geest wedergeboren wordt. Degene aan wie de Geest het zal
openbaren, zal dan ook in het ware licht werkelijk ten volle begrijpen hoe het
gesteld is met alle dingen die jou nu nog zo onbegrijpelijk toeschijnen.
[2] Wat Ik jullie daar nu mondeling over zal zeggen zullen jullie wel van Mij
aannemen, omdat Ik het jullie zeg; maar de volledige diepgang ervan zullen
jullie ook niet begrijpen, en nog minder zullen jullie in staat zijn om de andere,
nu in de geest nog volkomen blinde mensen daar een juist begrip van bij te
brengen. En daarom zullen de mensen nog lang moeten wachten tot alle
zogenaamd belangrijke vragen op een zodanige wijze voor hen beantwoord
kunnen worden, dat zij het kunnen begrijpen.
[3] Kijk, de joden waren eenmaal het meest verlichte volk op aarde, afgezien
van het feit dat Mozes hun zelf door de mond van zijn broeder Aäron in twee
achteraf toegevoegde boeken alles verklaard heeft; nu is het ook met hen zover
gekomen, dat zij van al dergelijke prehistorische dingen absoluut niets meer
weten en begrijpen. Alles wat ze maar aan dergelijke overblijfselen vinden,
noemen ze een gevolg van de door hen niet meer begrepen zondvloed van
Noach. En als je hun iets anders leert, zullen ze je als een ketter vervloeken!
[4] Jullie heidenen hebben in jullie godenleer een mythe van meteen twee grote
overstromingen van de aarde en schrijven daar in eerste instantie de oorzaak van
de verschijnselen aan toe, en het volk gelooft daar vast aan. Als je de mensen nu
de waarheid zegt, zullen ze jullie uitlachen en in het gunstigste geval zeggen: '
Ach, wie kan dat weten? Dat weten alleen de goden! ' Wat kunnen jullie hun dan
antwoorden? Kijk, daarom zullen de mensen pas in staat zijn om dit soort
waarheden te bevatten, wanneer ze ten eerste bedreven zullen zijn in allerlei
wetenschappen en, ten tweede, als hun gewekte geest het hun zal openbaren!
[5] Maar aan jullie wil Ik nu wel enige aanwijzingen geven over hoe het met die
dingen gesteld is, hoewel Ik maar al te goed weet dat jullie dat met je huidige
begripsvermogen niet allemaal zullen vatten, in de eerste plaats omdat het jullie
ontbreekt aan het begrip van buitengewoon grote getallen, en in de tweede plaats
omdat jullie van de sterren en hun grootte, afstanden en bewegingen nu alleen
maar weten en geloven wat Ik jullie daarover verteld heb; maar dat blijft ook bij
jullie slechts uiterlijke kennis, totdat het in jullie geest als een zelfstandige en
zelfgeschapen lichtende waarheid vorm zal aannemen.
[6] Dat deze aarde een dermate hoge leeftijd heeft, dat jullie het aantaljaren dat
ze bestaat niet kunnen vatten, ook al zou Ik het jullie meedelen, heb Ik jullie op
de Olijfberg al laten zien. Maar om kort te gaan: als hemellichaam bestaat de
aarde voor jullie begrippen al bijna oneindig lang en heeft veel veranderingen op
haar oppervlak moeten ondergaan tot ze haar huidige gedaante heeft
aangenomen. Vuur, water, aardbevingen en andere grote stormen, vooral in haar
oertijd, waren de handlangers die volgens Mijn wil datgene van haar gemaakt
hebben wat ze nu is. En opdat ze voortbestaat en nog geschikter wordt voor het
tijdelijk voeden van nog veel meer mensen en andere schepselen, moeten vuur,
overstromingen, aardbevingen en kleine en grote stormen nog steeds in haar, op
haar en boven haar werkzaam zijn, al naar gelang het nodig is.’
71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde
[1] (De Heer:) 'Toen de aarde in haar oertijd nog maar zover uitgegroeid was,
dat zich boven haar wateren slechts enkele grotere en kleinere eilanden
verhieven, die met slik van de zee bedekt waren, legde Ik al snel vanuit Mijn
wijsheid en Mijn wil allerlei plantenzaden in het vruchtbare slik. En zie, toen
raakten dergelijke eilanden dan ook weldra begroeid, en wel eerst met allerlei
zeldzame grassoorten, kruiden en met kleine en later ook buitengewoon grote
bomen!
[2] Toen die eilanden zo begroeid waren, legde Ik er vervolgens ook eieren of
zaden in voor de vorming van een voor die toestand van de aarde geschikte
dierenwereld, die eerst alleen uit allerlei kleine en daarna grotere wormen
bestond, vervolgens uit insecten en tenslotte, toen de droger geworden bodem
reeds voedsel in overvloed had, ook uit reusachtig grote dieren; hun taak was het
om zich met de nog zeer grove kruiden en boomtakken te voeden, en met hun
mest de bodem meer en meer te bemesten en tenslotte ook met hun gestorven
reusachtig grote lichamen, waarvan jullie van de botten ook nog overblijfselen
kunnen vinden in de diepe holen en schachten van de aarde.
[3] Uit het vergaan van zulke dieren ontwikkelde zich volgens Mijn wil ook
weer een groot aantal nieuwe dieren, in de vonn van kleinere en grotere wonnen
en daaruit weer allerlei insecten.
[4] Laten we dat nu een afzonderlijke ontwikkelingsperiode van de aarde
noemen. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat het aardelichaam tevoren al
bijna talloze malen allerlei eerdere veranderingen moest ondergaan, omdat deze
toestand zonder die processen nooit had kunnen plaatsvinden. Maar al dergelijke
gebeurtenissen gaan jullie even weinig aan als bijvoorbeeld die van een in de
aarde gelegde tarwekorrel tot het moment dat tenslotte uit de kiem een zeer
bruikbare, geheel rijpe en gezegende vrucht tevoorschijn komt. Kortom, Ik heb
jullie nu de aarde getoond in haar eerste bevruchtings en bloeiperiode, waarin in
de bovenste laag van haar bodem allerlei zaden voor kruiden en bomen gelegd
werden en eieren voor allerlei dieren, en voor dat alles was in het water reeds
lang daarvoor de basis gelegd; want bepaalde en heel uiteenlopende
waterplanten en - dieren zijn duidelijk in alle opzichten heel veel ouder dan de
dieren van de vaste aarde en de dieren van de lucht.
[5] Jullie hebben nu in Mijn woorden de eerste vorming van een vruchtbare
bodem aanschouwd, en daarbij hebben jullie jezelf moeten voorstellen dat er
voor betere dieren, laat staan voor een mens, op deze vruchtbare oerbodem geen
bestaansmogelijkheid was. Maar deze zure toestand was niettemin noodzakelijk,
omdat er zonder deze toestand geen tweede en meer volmaakte had kunnen
volgen, evenmin als er zonder de voorafgaande schrale zure knop nooit een
rijpere en uiteindelijk geheel rijpe vrucht aan een boom tevoorschijn kan komen.
[6] Maar voor het rijpen van een boomvrucht zijn er na de vorming van de
schrale zure knop toch zeker nog een aantal ontwikkelingsstappen nodig, die
natuurlijk alleen Mijn oog precies kan waarnemen; en dat is zeker bij het
rijpingsproces van een hemellichaam eens te meer absoluut noodzakelijk het
geval.
[7] We hebben nu de ontwikkeling van de aarde gezien tot het stadium van
schrale zure knop. Wat gebeurt er eigenlijk bij een boom in het vroege voorjaar,
wanneer de schrale zure knop helemaal opzwelt en groen en sappig wordt? Kijk,
ze springt open, van binnenuit daartoe aangezet, werpt haar eerste omhulling in
zekere zin overboord in de zee van vergankelijkheid en oplossing, en ontplooit
zich tot een grotere volmaaktheid, zodat zich vervolgens uit haar midden de
bladeren kunnen ontvouwen, als noodzakelijke begeleiders van de daarop
volgende bloei, leidend tot de ontwikkeling van de vrucht. Al is een boom, zoals
reeds opgemerkt, maar een uiterst schamele vergelijking voor de ontwikkeling
van een hemellichaam, toch kan hij jullie tot een goed beeld dienen, waaruit
jullie in zeer vereenvoudigde vorm kunnen afleiden hoeveel ervoor nodig is,
voordat een hemellichaam geschikt wordt om mensen van jullie soort te dragen
en te voeden.
[8] Deze eerste periode of de eerste fase van het op een nog zeer grove en
ongecultiveerde manier vruchtbaar maken van de aarde loopt ten einde na vele
duizendmaal duizend jaren, zoals ze nu op aarde gerekend worden; want destijds
bestonden er voor deze aarde nog geen bepaalde jaargetijden, en die er al waren,
duurden iets langer dan die van nu.
[9] Wat we in die eerste periode gezien hebben ging ten onder ten gevolge van
toegelaten en, nog beter gezegd, nauwkeurig bepaalde stormen van vuur uit het
inwendige van de aarde, en na een groot aantal aardse jaren zoals wij die nu
kennen verhieven zich grotere stukken land uit de diepten van de zeeën van de
aarde, reeds voorzien van bergen, en bedekt met een reeds veel vruchtbaarder
slik.
[10] Op de juiste tijd werden vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil meer volmaakte
zaden in dit slik gelegd, en weldra begon het el al weelderig uit te zien op de
grotere stukken land van de nog altijd jonge aarde.
[11] Toen er nu op die verschillende grotere stukken land nogmaals voedsel in
grote hoeveelheden was, werd er door Mij ook direct in de meest wijze ordening
voor een groter aantal reeds meer ontwikkelde, kleine en grote consumenten
gezorgd. Het water tussen de stukken land werd door grotere dieren bewoond,
en de grotere stukken land hadden hun grote dieren, die aten wat de bodem aan
nieuwe planten, kruiden en bomen bood.
[12] Grassen, planten, kruiden, struiken en reusachtig grote bomen brachten
vaak al zaad voort en konden zich voortplanten; maar het grootste deel groeide
nog altijd net als de paddestoelen uit de vruchtdragende grond van de stukken
land. De dieren ontstonden op nagenoeg dezelfde manier als de jullie bekende
krokodillen van de rivier de Nijl in Egypte, namelijk uit eieren; ze konden zowel
in de lucht als in het water leven en zich ook voeden met waterplanten en
planten op de stukken land, waar het er echter ook nog lang niet al te droog
uitzag.
[13] In deze voortschrijdende ontwikkelingsperiode van de aarde, die op een
bepaalde manier van belang was voor het vruchtdragende planten en
dierenleven, kon het er namelijk evenmin aangenaam droog uitzien als bij de
zich meer en meer ontvouwende knoppen van de boom; want als die er droog
uitzien, dan ziet het er met de bloei en de daarop volgende vruchtzetting zeker
niet al te best uit.’
72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten
[1] (De Heer:) 'De tweede prehistorische ontwikkelingsperiode duurde in
huidige aardse jaren gerekend weer een voor jullie onuitsprekelijk lange tijd.
Maar de aarde was nog lang niet geschikt om warmbloedige dieren te dragen,
laat staan mensen van hoe lage soort ook; daarom ging ook deze ten onder, net
als de eerste, en daarna duurde het weer lang voor er een derde voorbereidende
ontwikkelingsperiode aanbrak.
[2] Natuurlijk waren er tussen de ene en de andere prehistorische hoofdperiode
een aantal eveneens zeer stormachtige tussenperioden, waarvan aanvankelijk
alleen Ik als Schepper de betekenis het beste ken en tenslotte ook de geest aan
wie Ik het wil openbaren.
[3] Uit de vele noodzakelijke ontwikkelingsprocessen ontstond weer een derde
periode. Nu komen er al zeer grote landen uit de zee naar boven, gedreven door
het inwendige vuur van de aarde, natuurlijk volgens Mijn wil; de vegetatie
wordt nog veel rijker gevarieerd en is nog steeds reusachtig van aard; en met de
dieren is het net zo. Maar ook deze periode, die eveneens buitengewoon lang
geduurd heeft, en die men in zekere zin met de bloesem van een boom zou
kunnen vergelijken, was net als de beide voorgaande perioden nog lang niet
geschikt om de mens tot woonplaats te dienen; daarom ging ook deze ten onder
en begroef haar voortbrengselen net als de eerste en tweede periode zowel in de
plantaardige als in de dierlijke sfeer, alleen niet zo diep als de eerste.
[4] Daarop waren er weer een groot aantal tussenperioden en na lange tijd brak
er een vierde voorbereidende ontwikkelingsperiode aan. De stukken land werden
weer veel groter, de vegetatie werd ook opnieuw veel weelderiger, en in het
water, op de reeds drogere landen en ook in de lucht begon het zeer levendig te
worden met allerlei kleine en daarnaast ook grotere dieren; er waren zelfs al
warmbloedige zoogdieren bij, die niet meer door middel van eieren op deze
wereld kwamen, maar langs de weg van de natuurlijk verwekking en bijgevolg
ook levende jongen ter wereld brachten, met uitzondering van de waterdieren,
enige grote amfibieën, de vogels, wormen en insecten.
[5] Deze vierde prehistorische hoofdperiode duurde ongewoon lang; de bodem
van de aarde werd toen reeds van tijd tot tijd door de stralen van de zon
beschenen, en aan enkele bomen werd er al een vrucht zichtbaar, die jullie
overigens nog niet zo goed gesmaakt zou hebben; maar voor de toenmalige
dierenwereld diende ze toch als goed voedsel.
[6] Ook in deze vierde prehistorische ontwikkelingsperiode bestond er nog niets
op deze aarde wat op mensen leek.
[7] Weer kwamen er grote omwentelingen van de aarde en die begroeven voor
het grootste deel alles wat jullie in die tijd een schepsel genoemd zouden
hebben, en jullie vinden uit deze periode ook heel veel begraven in de bodem
van de aarde, maar veel daarvan verschilt op sommige punten wezenlijk van de
producten van de eerste drie perioden.
[8] Na heel lange tijd, in het verloop waarvan er op de aarde reeds een grotere
rust en orde intrad, en na vele nog altijd zeer grote stormen op de aarde zien we
nu een vijfde periode optreden waarin de aarde wordt voorbereid. Uit de diepte
van de zee verheffen zich opnieuw grote stukken land, die zich aansluiten bij de
stukken land die al uit de voorgaande perioden bestonden, en vormen zo al hele
continenten.
[9] In deze vijfde periode ontstaan de meeste en hoogste bergen op aarde. Hun
zeer hoge toppen worden door bliksems stukgeslagen en vervolgens door
geweldige aardbevingen en waterstromen, ontstaan door machtige wolkbreuken,
in de diepe dalen en kloven van de aarde geschoven. Daardoor worden
uitgestrekte vlakten en minder brede dalen en vlakke stukken land gevormd,
waarop alles dan beter kan groeien.
[10] Met het begin van deze periode wordt de aarde ook in een geregelde baan
om de zon gebracht. Dag en nacht en ook de jaargetijden wisselen al regelmatig,
hoewel nog met allerlei afwijkingen, omdat de schommelingen van de aardpolen
nog steeds aanzienlijk zijn en in deze periode ook nog moeten zijn.
[11] In deze periode, waarin zich reeds een bestendig continent gevormd heeft,
beginnen de regelmatige zeestromingen van 14.000 tot 14.000 aardse jaren.
Door deze stromingen wordt langzaamaan de zuidelijke helft van de aarde en
daarna weer de noordelijk helft door de zee overspoeld, voor de vorming van
vruchtbare aarde over de dikwijls zeer uitgestrekte woestijnen van rolstenen.
Want na ongeveer 14.000 jaar heeft de zee zoveel vruchtbaar slik op de woeste
rolsteenvlakten en dalen gelegd dat die daarna, als de zee zich weer terugtrekt en
de achtergelaten modder tot een steviger bodem wordt, buitengewoon
vruchtbaar zijn.
[12] Bij deze vijfde periode waren er wel meer dan duizendmaal duizend jaar
nodig, voordat alle gunstig gelegen delen van de aardbodem volledig geschikt
waren voor een nieuwe schepping van een groot aantal van de meest
uiteenlopende planten, zoals grassen, kruiden, struiken en bomen, en vervolgens
ook voor allerlei dieren en pre-adamitische mensen.
[13] In deze periode zien we reeds een grote verscheidenheid aan vruchtbomen
en andere vruchtdragende gewassen van allerlei soort voor dieren en voor de
toenmalige prehistorische mensen. Maar van akkerbouw is dan nog geen sprake,
hoewel de prehistorische mensen reeds kudden van bepaalde dieren benutten en
een ruw nomadenbestaan leiden, geen kleding hebben en geen huizen of hutten
bouwen; maar op dikke boomtakken bouwen ze, net als de vogels, bepaalde
stevige woon en rustnesten en leggen voorraden aan van voedsel, waar ze
telkens iets van eten. Als de voorraad op is, gaan ze in groepen opnieuw op jacht
naar voedsel. Wanneer het erg koud wordt, omdat in deze periode ook de
sneeuw in aanzienlijke hoeveelheden verschijnt, trekken deze mensen naar
warmere streken, samen met hun huisdieren, die bestaan uit mammoeten, grote
hertenkoeien, geiten en schapen -en ook de olifant, de neushoorn en de
eenhoorn, allerlei apen en ook vogels horen daarbij .
[14] Meer tegen het einde van deze periode verschijnt ook de ezel, de kameel,
het paard en het varken, en deze prehistorische mensen kunnen deze dieren ook
beheersen. Want ze bezitten zoveel instinctief verstand, dat ze zeggenschap
hebben over de genoemde dieren en ze ook kunnen gebruiken, deels als
lastdieren, deels voor de jacht en deels voor het verkrijgen van melk en wol,
waarmee ze hun nesten goed bekleden en zo voor zichzelf een zachte ligplaats
maken.
[15] Taal, op de manier zoals die tegenwoordig onder mensen gebruikelijk is,
hebben ze eigenlijk niet; maar toch hebben ze, uiterst volmaakte dieren als ze
zijn, bepaalde gearticuleerde klanken, tekens en gebaren en kunnen elkaar over
en weer duidelijk maken wat ze nodig hebben, en ze komen elkaar dan ook te
hulp. Als iemand ziek wordt, gewoonlijk vanwege een hoge leeftijd, dan kent hij
wel het kruid, dat hem helpt; als hij het niet meer kan gaan zoeken, doen de
anderen dat voor hem.
[16] Alleen vuur maken en het gebruiken, dat kunnen ze niet; als ze echter
hadden kunnen zien hoe de Adamieten het later* ('Later' is toegevoegd. (Noot
van de uitgever) ) deden, zouden ze het hun hebben nagedaan, omdat bij hen de
drang tot nabootsen een grote rol speelt en hun intelligentie met een bepaalde
mate van vrije wil al ver uitsteekt boven de intelligentie van een aap, hoe
volmaakt die ook is. Ze zouden dus ook op onze manier kunnen leren spreken,
maar nooit uit zichzelf wijze woorden kunnen bedenken.
[17] Als mensen waren ze echter reusachtig groot en buitengewoon sterk en ze
hadden ook zo'n sterk gebit, dat ze dit konden gebruiken in plaats van
snijwerktuigen. Zo hadden ze ook een zeer sterk ontwikkelde reukzin en gevoel
en werden ze al van verre gewaar als er iets vijandigs op hen af kwam; met hun
ogen en hun wil beteugelden ze de dieren en zo nu en dan ook de natuurgeesten.
[18] Hoewel deze vijfde prehistorische ontwikkelingsperiode vele duizendmaal
duizend jaren duurde, was er onder deze mensen toch in geen enkel opzicht
vooruitgang merkbaar in hun beschaving, maar ze leefden hun eentonige
nomadenleven verder en waren derhalve slechts een voorbemesting van de aarde
voor het huidige menselijke geslacht, dat in alle opzichten volkomen op Mij
lijkt.
[19] De kleur van hun nog tamelijk dicht behaarde huid lag tussen donker en
lichtgrijs; alleen in het zuiden bestonden ook stammen zonder haar. Hun
uiterlijke vorm had een sterke overeenkomst met die van de Moren uit onze tijd.
Tot aan Adam plantten ze zich voort en verbreidden zich in de laagvlakten en
dichte bossen; maar op de bergen hebben ze zich nooit gevestigd.”
73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde
[1] (De Heer:) 'In de tijd van Adam, waarmee de zesde periode begint moest de
aarde weer voor een deel grote veranderingen door vuur en water doormaken, en
bij die gelegenheid ging het beschreven pre-adamitische geslacht samen met hun
huisdieren nagenoeg helemaal ten onder, evenals de vele bossen en andere
dieren daarin, die niet tot de huisdieren gerekend kunnen worden; slechts enkele
vogelsoorten bleven bestaan, evenals de dieren op de bergen en in de wateren
van de aarde.
[2] Hier en daar bleven de beschreven prehistorische mensen nog wel bestaan,
maar slechts weinig in getal, en leefden met de Adamieten tot in de tijd van
Noach in Azië; ze gingen echter langzamerhand achteruit omdat ze niet
voldoende voedsel meer vonden dat geschikt voor hen was. Maar in enkele
gebieden diep in zuidelijk Afrika en op enkele grotere eilanden van de
uitgestrekte aarde kunnen nog enkele verkommerde nakomelingen van de vijfde
periode aangetroffen worden. Ze zijn echter nog helemaal wild; alleen hebben ze
zich van de nakomelingen van Kaïn toch hier en daar een wat hogere beschaving
eigen gemaakt. Ze kunnen getraind worden voor verschillende soorten werk,
maar in de grond van de zaak toch niets uit zichzelf bedenken. Met een deel van
hen is het wat beter gesteld, omdat zij uit een vermenging met de Kaïnieten en
later ook de Lamechieten voortkwamen; maar ook zij zijn niet geschikt voor een
hogere en diepere geestelijke ontwikkeling.
[3] Dit soort mensen zullen daar, waar ze nu zijn, nog lang voortbestaan en zich
voortplanten en geleidelijk aan ook nog meer beschaving opnemen van de
Adamieten, maar daarbij toch nooit een groot volk worden. -Dat zijn nu de preadamieten uit de vijfde voorbereidende ontwikkelingsperiode van de aarde.
[4] Bij het begin van die periode had de aarde ook de maan gekregen als
begeleider en regulator van haar beweging om de zon en om haar eigen as;
natuurlijk had de maan ook niet direct de gedaante die hij nu heeft. Vo?r hij deze
gedaante kreeg, had hij ook voor hem grote stormachtige penodes moeten
doormaken, die evenwel niet zo lang duurden als die van de aarde.
[5] Maar vraag Mij nu niet waarom er voor het ontwikkelen van een
hemellichaam zo'n onvoorstelbaar lange tijd nodig is, want dat ligt in Mijn
wijsheid en orde besloten. Als de heer van een wijngaard al het werk in één
ogenblik klaar zou kunnen hebben, wat zou hij dan het hele jaar door doen? De
verstandige bezitter van een wijngaard maakt echter voor zichzelf een. indeling
van het werk, heeft ieder jaar iets te doen en deze dagelijkse bezigheid bezorgt
hem ook steeds een nieuwe zaligheid. Kijk, dat is bij Mij ook het geval; want Ik
ben in de hele oneindigheid eeuwig het meest actieve, en daarom ook het
zaligste wezen.
[6] Als de kinderen van een huisvader in het voorjaar de kersen -, pruimen -,
peren en appelbomen in de tuin zien bloeien, dan verheugen ze zich daar
weliswaar ook over, maar ze zouden toch liever direct al de rijpe vruchten willen
zien en proeven dan zich enkel en alleen aan de mooie bloesem te verlustigen.
Maar een wijze vader zegt tegen zijn nog zeer ongeduldige kinderen: 'Geduld
maar, mijn lieve kinderen! Alles in deze wereld heeft zijn tijd volgens Gods
orde, en daarin komt alles tot rijpheid! Hebben ook jullie dus maar geduld; ook
deze nu bloeiende bomen zullen over een paar maanden vol hangen met rijpe en
zoete vruchten, en we zullen er dan met de Vader in de hemel van genieten!' Dat
stelt de kinderen dan gerust.
[7] En zo kunnen ook jullie gerustgesteld zijn, ook al zien jullie niet reeds overal
op deze aarde de volkomen rijpe vruchten van Mijn leer; op de juiste tijd zullen
ze wel rijp worden. Want jullie kunnen je wel voorstellen dat Ik niet voor niets
en tevergeefs het levende zaad van Mijn woord onder jullie heb uitgestrooid.
Van vandaag op morgen kan er echter nog geen volledige rijping plaats vinden.
[8] Kijk, wat reeds bij een boom volgens Mijn orde een bepaalde tijd nodig
heeft, dat heeft volgens diezelfde orde bij een aarde zeker des te meer nodig!
Want het is niet voldoende dat een planeet zich als een hele grote klomp stenen,
aarde en water in de grote etherruimte bevindt, want een dergelijke klomp zou
volkomen dood zijn en er zou niets op kunnen groeien en leven. Maar een
planeet die levende dingen moet dragen en voeden, moet eerst zelf levend
worden. En daar is weer voor nodig dat ze eerst, net als een groot dier, door
middel van allerlei invloeden en processen inwendig organisch volledig
ontwikkeld wordt.
[9] Weliswaar is in ieder hemellichaam in wording, net als in een embryo in het
moederlichaam, alles voor de hele volmaakte dierlijk organische levensvorm
reeds in aanleg aanwezig, maar in het begin van de ontwikkeling ligt alles als
het ware chaotisch door elkaar; pas geleidelijk aan komt er orde en ontstaat er
vervolgens een organisch levend geheel. Hoe dit ordenen gebeurt, dat weet Ik,
omdat Ik als enige in alles de fundamentele orde aanbreng. Wanneer jullie
echter zelf in de geest voleindigd zullen zijn, zullen ook jullie inzien hoe dit
ordenen gebeurt.
[10] Uit die ontwikkelingsperioden, die Ik jullie nu zo eenvoudig en helder
mogelijk heb uiteengezet, kunnen jullie echter nog iets afleiden, en wel wat de
eigenlijke reden is, waarom de profeet Mozes de schepping in zes dagen heeft
ingedeeld.
[11] Die zes dagen zijn dus de jullie getoonde zes perioden, die ieder geschapen
wezen ten eerste in natuurlijk opzicht en verder, zoals bij jullie mensen het geval
is, ook voor de rijping en vervolmaking van zijn ziel en zijn geest moet
doormaken.
[12] Pas hierna komt de zevende periode van rust, en dat is het zaligste, eeuwige
leven. Die zevende periode heet echter 'rust' omdat er geen dwang, geen gericht
en geen angstige zorgen meer op de voleindigde geest drukken, maar zijn
bestaan voor eeuwig overgaat in de volle macht van kennis, inzicht en de geheel
vrije wil.
[13] En zeg jij nu, Mijn beste Marcus, hoe je nu deze uitleg van Mij begrepen
hebt!’
74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten
[1] Marcus zei, vol verbazing: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Ik en hopelijk
ook alle anderen hebben Uw genaderijke uitleg wel begrepen maar van een
doordringend volledig begrip kan bij ons nog geen sprake zijn, omdat ons juist
datgene ontbreekt waar U ons Zelf op hebt gewezen. Maar we hebben in onszelf
toch in zoverre een helderheid verkregen, dat wij ten eerste nu weten wat wij
moeten denken van de overblijfselen, die in de diepten van de aarde gevonden
zijn, en hoe ze door de veelvuldige periodieke veranderingsprocessen van de
aarde en de daarop volgende heen en weer gaande beweging van de zee op zulke
diepgelegen plaatsen terechtgekomen zijn, en ten tweede heb althans ik
begrepen, wat de grote profeet Mozes met zijn zes scheppingsdagen op zo
verborgen wijze heeft aangeduid. En dat is voor ons voorlopig voldoende, en we
kunnen nu rustig wachten tot wij door onze eigen geestelijke vervolmaking meer
zullen vernemen. Maar ik begrijp ook dat het een leer voor slechts weinigen is
en ook zal blijven.
[2] Slechts één vraag is er, tenminste bij mij, nog overgebleven, en, o Heer en
Meester, weest U zo genadig dat ik U daar nog één keer mee lastig mag vallen!’
[3] Ik zei: 'Je weet toch dat Ik graag naar je luister; je kunt het dus gerust
zeggen!’
[4] De Romein Marcus zei: 'Heer en Meester! Hoewel de genoemde preadamieten slechts met een instinctachtige intelligentie en maar weinig vrije wil
begiftigd waren, hadden ze toch ook zielen, die als zodanig niet sterfelijk maar
misschien wel veranderlijk kunnen zijn. Hoe is het nu met deze zielen gesteld?
Waar en wat zijn ze nu in deze zesde periode van de aarde, en wat zal er wellicht
verder nog van hen worden? Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat deze vraag
te ver gaat en verwerpelijk is; maar omdat ik nog steeds een weetgierige Romein
en geen slaperige jood ben, vraag ik U mij deze vraag ook nog ten goede te
houden en mij er een kort antwoord op te geven!’
[5] Ik zei: 'O ja, waarom zou Ik dat niet doen? We hebben daar immers nog tijd
genoeg voor, je kunt dus rustig naar Mij luisteren! Kijk! Als zelfs de zielen van
stenen, planten en dieren voortleven en in de toestand, waarin ze vrij zijn van de
materie, laten we zeggen, al in menselijke zielen kunnen overgaan door zich met
elkaar te verenigen, en vervolgens in het lichaam van een mens tot ware mensen
kunnen worden, dan zullen de zielen van de pre-adamieten toch ook een verder
leven hebben, zoals ook de zielen van de mensen van alle andere werelden in de
eindeloze scheppingsruimte eeuwig voortleven.
[6] Als zielen, die in het geestenrijk verder leven, worden ze op een of ander
groot hemellichaam, dat wil zeggen op een plaats die daar geestelijk mee
overeenstemt tot diepere kennis gebracht over God en Zijn macht en wijsheid,
en zo leven ze ook heel zalig verder en kunnen ook steeds zaliger worden. Maar
het zou zinloos zijn om je ook nog te vertellen waar zich in deze hulsglobe een
dergelijk groot hemellichaam bevindt, omdat jij zo'n hemellichaam niet zou
kunnen waarnemen met je zintuigen, en er zou gedurende je lichamelijke leven
ook geen sprake van kunnen zijn dat je jezelf ervan overtuigt of het er inderdaad
zo uitziet als Ik je zou beschrijven, zolang je niet volledig in je geest
wedergeboren bent; tot die tijd moet je je dus tevreden stellen met wat Ik je zeg:
in het huis van Mijn Vader zijn heel veel woningen! Wanneer jullie eenmaal in
Mijn rijk zijn, zal alles jullie duidelijk worden. - Heb je Mij begrepen?'
[7] Marcus zei: 'O ja, Heer en Meester! Maar nu heb ik nog iets, want van het
één komt het ander!
[8] Was in de tijd van de pre-adamieten deze aarde ook al dat bepaalde
levenskamertje in het hart van de Grote Scheppingsmens?'
[9] Ik zei: 'Zij het niet volledig in de handelende werkelijkheid, dan toch in de
bestemming daartoe; handelend was in die prehistorische tijd een andere
planeet. De mensen daarvan vervielen echter te zeer tot de grootste hoogmoed
en een totale godvergetenheid, en degenen die nog in een God geloofden,
sloegen geen acht op Hem, trotseerden Hem en trachtten Hem in hun blindheid
zogezegd van Zijn troon van eeuwige macht te stoten. Ze zochten Hem, en
slechte wijsgeren zeiden dat God in het centrum van hun aarde woonde; men
zou mijngangen daarheen moeten graven en Hem daar gevangen nemen. Ze
groeven dan ook ontzettend diepe gaten in die aarde, waarbij er velen
omkwamen.
[10] Als Ik hun boden stuurde en hen waarschuwde, dan werden die steeds
gewurgd, en de mensen beterden hun leven niet. En kijk, toen liet Ik toe dat die
aarde van binnenuit in vele stukken uiteengereten werd! Dat nu gebeurde aan het
begin van de zesde periode van deze aarde, en deze aarde werd het
levenskamertje. Waar die aarde zich bevindt, eveneens in een baan om deze zon,
daar zullen we nog iets nader op ingaan. Maar laat jij, Lazarus, nieuwe wijn
brengen; daarna praten we verder!'
75 Het drinken van wijn
De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam
[1] Lazarus ging nu met enkele dienaren nieuwe wijn halen, die bijzonder goed
smaakte. Hiermee werden de bekers opnieuw gevuld; wij dronken er allemaal
van en ons hele lichaam werd er door gesterkt; allen werden heel opgewekt en
prezen Mij, omdat Ik zulke goede en versterkende dingen op deze aarde
geplaatst had.
[2] Maar Ik zei: Ja, ja, een dergelijke wijn is een versterkende drank, maar alleen
wanneer hij met mate en op z'n tijd gedronken wordt! Maar voor degene die
onmatig is bij het drinken van wijn en zich bedrinkt, is het dan geen
versterkende drank, maar een drank die zijn hele wezen verzwakt. Drink deze
drank daarom altijd matig in Mijn naam, dan zal ze jullie ook sterken voor het
eeuwige leven van de ziel; in het overmatig gebruik van deze drank schuilt
echter de boze geest van geilheid en ontucht. Deze geest wekt de ziel niet tot
leven, maar maakt haar dood voor de ware levensgeest uit de hemelen en maakt
de geestelijke wedergeboorte van de ziel in de geest uit de hemelen nagenoeg
onmogelijk op deze aarde. Onthouden jullie dat ook!’
[3] Ik zei dat op dat moment echter niet alleen ter wille van de waarheid,
aangezien Ik dat al vaker gezegd had, maar omdat Judas Iskariot te grote
slokken nam en op het punt stond dronken te worden. Hij merkte dat wel en
stond op van tafel, ging naar buiten en bezichtigde het stadje Bethanië.
[4] Toen hij buiten was, zei de leerling Andreas: 'Ik ben echt blij dat die akelige
man weggegaan is; want hij komt me sinds enige tijd steeds verdachter voor, en
Uw leringen en grote tekenen maken op hem geen indruk. Hij wint er dus niets
bij en toch wil hij ons niet verlaten! Als ik, o Heer, Uw macht had, zou hij allang
niet meer in ons gezelschap zijn!'
[5] Ik zei: 'Maar hij heeft ook een vrije wil, en derhalve kan hij ook blijven of
gaan, hoe en wanneer hij wil. En jullie hebben gezien dat Ik zelfs de duivels
overeenkomstig hun wil toestond in de zwijnen te varen, en zo sta Ik ook deze
mens, die onder jullie ook een duivel is, toe om te blijven of te gaan; want wat
Mij betreft is iedere mens en geest volkomen vrij. Maar iedereen zorgt door zijn
handelen ook voor zijn eigen loon. Of hij een engel wil worden of een duivel,
dat staat iedereen vrij. Maar laten we daar nu over ophouden, want wij hebben
nog veel te praten over andere dingen!
[6] Bij het begin van de zesde periode hebben we gezien dat er een planeet van
binnenuit vernietigd werd, en dat met Adam deze aarde tot het levenskamertje in
de Grote Scheppingsmens werd. Ik zal jullie nu de toestand van die vernietigde
wereld laten zien, en wel zoals die vroeger was, alsook hoe die er nu uitziet; en
daarna zal Ik jullie ook laten zien in welke verhouding deze aarde stond tot de
Grote Mens, dat wil zeggen alleen in' geestelijk opzicht, maar niet in de
materiële werkelijkheid.
Aangezien zoiets echter met woorden alleen, zonder een zintuiglijk
waarneembaar beeld niet aan jullie getoond kan worden, zal Ik jullie nu door
Mijn wil de zon met al haar planeten op kleine schaallaten zien, dan zullen jullie
bij het bekijken van dat beeld Mijn woorden weldra gemakkelijk begrijpen; let
nu dus allemaal goed op!'
[7] Toen Ik dat had gezegd, ontstond er in de vrije luchtruimte een bol met een
doorsnede van een hand breed; deze stelde de zon voor. In zo goed mogelijk
weergegeven verhoudingen qua grootte en afstand -maar de zaalruimte was
natuurlijk te klein om ze geheel in hun juiste onderlinge verhoudingen weer te
geven -werden ook alle planeten met hun manen weergegeven, en wel zoals ze
waren, toen de aan het begin van de zesde periode vernietigde planeet met zijn
vier manen nog niet vernietigd was. Ik verklaarde allen de posities van de
planeten, noemde hun namen zowel in de joodse als in de Griekse taal, en ze
zagen de planeet waar het nu over gaat tussen Mars en Jupiter zweven en zijn
vier manen er omheen cirkelen. Qua grootte leek hij veel op Jupiter, alleen had
hij meer vasteland dan Jupiter en ook een hogere dampkring boven zich en een
grotere inclinatie* (* Oorspronkelijk: 'Polneigung', ofwel de hoek die het
baanvlak van een hemellichaam maakt met de ecliptica.) en daarom ook een
schuinere baan om de zon.
[8] Toen allen dat nu goed begrepen hadden, zei Ik verder: 'Kijk, zo was de
ordening ongeveer vierduizend jaar geleden, gerekend vanaf nu. Toen vond
echter de vernietiging van deze planeet plaats, waarover ik jullie vertelde. Hoe
en waarom die plaatsvond, heb Ik jullie al gezegd. Maar kijk nu, hoe de planeet
er uitziet nadat de vernietiging heeft plaatsgevonden!'
[9] Allemaal keken ze nu naar de planeet, die nu in vele grote stukken
uiteenviel. Alleen de vier manen bleven heel; maar omdat ze hun centrale
hemellichaam kwijt waren, raakte hun orde verstoord en verwijderden ze zich
meer en meer van elkaar, mede omdat ze door het barsten van de centrale
planeet een flinke stoot gekregen hadden.
[10] De stukken van de planeet vielen verder uiteen in de zeer brede ruimte
tussen de banen van Mars en Jupiter .Een groot aantal kleinere brokstukken
verdween ook via de beide banen, en sommige vielen op Jupiter, sommige op
Mars, en enkele zelfs op deze aarde, op Venus, op Mercurius en ook op de zon.
[11] (De Heer: ) 'En zelfs de mensen, die wat hun lichaam betreft reusachtig
groot waren, werden bij het barsten van de planeet in grote aantallen de vrije
ruimte in geworpen, evenals ook de andere schepselen. Sommige verdroogde
lijken zweven nog rond in de wijde etherruimte, andere zitten en liggen dood en
helemaal verdroogd in hun huizen, die op de grotere brokstukken van de planeet
nog bestaan; enkele van die lijken vielen zelfs ook op deze aarde, waar ze echter
reeds na enkele honderden jaren ontbonden, en zo ging het ook op andere
planeten.
[12] De grote zeeën van deze planeet verdeelden zich bij het barsten samen met
hun bewoners van allerlei soort eveneens in grotere en kleinere druppels,
waarvan enkele een doorsnede van vele uren gaans hebben, ook vaste
aardbodem in zich dragen en ook nog door sommige dieren bewoond worden.
Op de vier manen leven nog de vroegere schepselen, alleen in een reeds meer
verkommerde toestand, zoals dat ook het geval is op de enkele heel grote
stukken, maar in een nog meer verkommerde toestand; op de kleinere
brokstukken heerst echter geen organisch leven, behalve dat van het verweren en
langzaam ontbinden.’
76 Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam
[1] Toen dat de aanwezigen zo getoond en uitgelegd werd, zei Marcus, de
Romein: 'O Heer en Meester, dat moet op die planeet voor de mensen toch iets
onbeschrijfelijk verschrikkelijks geweest zijn! Ze moeten allemaal wel van
vertwijfeling gestorven zijn! En wat is er van hun zielen geworden?'
[2] Ik zei: 'Dat een dergelijke catastrofe voor die mensen iets heel ontzettends
was, dat is wel zeker; maar het was hun eigen schuld. Ze zijn van tevoren reeds
gedurende vele en lange tijden onderwezen, vermaand en gewaarschuwd. Er is
hun gezegd wat ze konden verwachten. Maar met hun wereldse verstand hielden
ze dat allemaal voor hersenspinsels en onzinnige verhalen van de zieners, die in
hun eenvoud en aardse armoede het lichtgelovige volk wellicht alleen maar
zulke dingen voorspelden om aanzien te verwerven en in de hoop dat men in
hun lichamelijk onderhoud zou voorzien. De hooggeplaatste en voorname
mensen geloofden hen niet alleen niet, maar ze vervolgden hen ook aan alle
kanten te vuur en te zwaard; ja, ze verzetten zich tenslotte zo sterk tegen alles
wat ook maar enigszins naar het geestelijke rook, dat iedereen die het waagde
om hardop te spreken of te schrijven over iets wat alleen maar in de verte
betrekking had op een geest, zonder enige genade gedood werd, en het was dan
ook niet meer mogelijk om het hoofd te bieden aan de te grote hoogmoed en de
te onbarmhartige harten van die mensen.
[3] Die mensen waren heel vindingrijk in aardse dingen en vonden reeds vele
duizenden aardse jaren geleden een soort springstof uit. Wanneer die
aangestoken werd, vernietigde die alles. Wanneer jullie ongeveer tienduizend
pond van die vreselijke explosieven ongeveer duizend manshoogten diep onder
de berg Libanon in een grot zouden opstapelen en dan aansteken, dan zou dat
vervolgens allemaal op een en hetzelfde moment ontbranden en de gehele grote,
hoge berg in vele stukken uiteen rijten, zoals ook de Hanochieten vóór Noach
met heel wat bergen hebben gedaan, waardoor de inwendige watersluizen van de
aarde geopend werden en allen vervolgens in de hoge vloedgolven omkwamen.
[4] Kijk, met zulke verschrikkelijke, hun door duivels ingegeven uitvindingen
voerden de mensen van de nu vernietigde planeet hun steeds misdadiger
praktijken uit en tenslotte ook op zeer grote schaal. Ze voerden oorlogen, en de
een ondermijnde het land van de ander diep aan alle kanten, en ze vulden de
mijnen met grote hoeveelheden van die duivelse springstof Die werd dan op
slinkse wijze aangestoken en vernietigde het hele grote land. Met dergelijke
pogingen om het land te vernietigen gingen ze steeds verder en verder, en ze
maakten ook steeds diepere en grotere gaten in hun grote aarde, die bijna
tweeduizend keer groter was dan deze aarde; maar tenslotte kwamen ze toch te
diep, waardoor de inwendige kamers van die aarde, die van nature ook ver en
diep naar alle kanten met oervuurstof gevuld zijn, snel en heftig mee in brand
vlogen. En kijk, dat inwendige vuurgeweld rukte de gehele grote planeet uit zijn
voegen en deed hem in alle richtingen exploderen, en de slechte mensen hadden
hun einde bereikt, samen met dat van hun aarde!
[5] Ik wist wel dat het zo zou gebeuren, en het was ook Mijn bedoeling dat deze
aarde nu is, wat ze is. Deze aarde kwam oorspronkelijk echter al overeen met het
deemoedigst kleinste deel in het lichaam van een mens, namelijk het onderste
knobbeltje van de huidzenuw van de kleine teen aan de linker voet -weliswaar
niet wat de plaats betreft maar, zoals gezegd, wat de geestelijke betekenis van
deemoed betreft -en nu is ze de draagster van Mijn eigenlijke kinderen, die zich
uit eigen vrije wil naar Mijn aan hen geopenbaarde wil moeten richten en
opvoeden.
[6] Er bestaat overigens zelfs in fysiek opzicht een verbinding en een
overeenkomst tussen het hoofdlevensknobbeltje in het hart en het knobbeltje van
de onderste huidzenuw van de linker kleine teen. En daarom kan men vooral in
deemoedig geestelijk opzicht zeggen, dat deze aarde vroeger ook overeenkwam
met het eerder genoemde huidzenuwknobbeltje van de teen bij de Grote
Scheppingsmens en daarom nu ook het hoofdlevensknobbeltje in het hart van de
Grote Scheppingsmens is en zal blijven; dat wil zeggen: geestelijk, door middel
van de op haar ontstane kinderen van Mijn liefde en wijsheid. Maar ze kan het
ook fysiek nog gedurende een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd blijven, al
zullen er zich op haar bodem ook grote veranderingen voordoen. Want ook de
latere nakomelingen zullen weer de slechte springstof uitvinden en nog een
grote hoeveelheid vernietigingsinstrumenten, en ze zullen vele, vele
verwoestingen op de aarde aanrichten; dat ze evenwel niet tot op te grote diepte
in de aarde kunnen komen, daar zal door Mij wel voor gezorgd worden.
[7] Zo zal Ik ook de Mijnen op deze aarde nooit als wezen achterlaten, maar in
de geest bij hen blijven tot aan het einde van haar tijden, en daarom zal op deze
aarde nooit een dergelijke vernietiging kunnen plaats vinden; maar plaatselijke
vernielingen en verwoestingen zullen er zeker plaats vinden, en daarbij zullen de
mensen ook in grote angst, schrik en ellende geraken, en velen zullen zwaar
lijden onder angst en bange verwachting van de dingen die over de aarde kunnen
komen. Maar zij zullen ook zelf schuldig zijn aan wat er over hen zal komen.
[8] En zo heb Ik dus voor jullie onthuld hoe het zit met dat vernietigde
hemellichaam toentertijd, en hoe het nu met deze aarde gesteld is en in de
toekomst zal zijn; maar gaan jullie nu bij jezelf na, of jullie alles wel begrepen
hebben!'
77 Gelijkenissen van het rijk Gods
[1] Nu zei de Romein Marcus: 'O Heer en Meester, dat is voor mij althans wel
allemaal duidelijk; maar ik zie nu ook heel duidelijk in, dat de mensen, die dat
op een of andere manier zomaar zullen horen, het niet zullen vatten en
begrijpen; want daar is wel enorm veel voorkennis voor nodig! Wij hebben het
nu in Uw aanwezigheid gemakkelijk, omdat U met behulp van Uw almacht,
liefde en wijsheid alles zo voor ons kunt voorstellen, dat wij zelfs de meest
wonderbaarlijke dingen kunnen begrijpen; maar wij zijn daartoe niet in staat, en
dus zullen wij deze wonderbaarlijke dingen vanuit onszelf moeilijk of helemaal
niet begrijpelijk kunnen maken voor de andere mensen.
[2] Ik zei: 'Maar dat geeft toch niets; want Ik heb het immers alleen aan jullie
onthuld en bekend gemaakt om het rijk Gods beter te kunnen begrijpen. Aan
degenen die het in de toekomst nodig hebben om vanwege het rijk Gods Mijn
werken beter te begrijpen, zal Mijn geest in hen het wel onthullen, en hij zal hen
in alle waarheid en wijsheid binnenleiden. De andere mensen doen echter al
genoeg, als ze in Mij geloven en naar Mijn geboden leven en handelen. Want
weliswaar zijn er velen geroepen tot het rijk Gods, maar er zijn er maar
weinigen uitverkoren, aan wie het gegeven is de geheimen van Gods rijk te
begrijpen.
[3] Maar als jullie die begrijpen, dan bestaat er tussen Mij en jullie en door jullie
ook met de andere mensen een echte band, en aldus ben Ik in jullie, evenals
jullie in Mij, en meer is voorlopig niet nodig.
[4] Het rijk Gods is hier als een mosterdzaadje, dat weliswaar één van de
kleinste zaden is, maar als het in goede aarde gezaaid wordt, groeit het weldra
uit tot een echte boom, zodat dan de vogelen des hemels komen en zich onder de
takken en twijgen ervan gaan nestelen.
[5] Mijn woord nu is dat kleine zaadje. Leg het maar in de goede harten van de
mensen, dan zal het zich in hen ook weldra ontwikkelen tot een boom, en onder
de takken en twijgen daarvan zullen de heldere inzichten, komend uit de
hemelen, hun intrek nemen!
[6] Zo is Mijn rijk ook te vergelijken met een vrouw die, om brood te bakken,
drie schepel meel nam en daar een beetje zuurdesem aan toevoegde. Toen ze
vervolgens het deeg kneedde, werd het door het kleine beetje zuurdesem toch
weldra in de juiste mate gezuurd. Kijk, Mijn woord is ook daarin weer het kleine
beetje zuurdesem, gemengd door veel meel, en het is voldoende voor het zuren
van veel meel! Geef daarom de mensen in Mijn naam slechts zoveel als
voorlopig nodig is; Mijn woord zal vervolgens het overige wel uit zichzelf tot
stand brengen!
[7] Wie een kind krijgt, hoeft alleen maar te zorgen voor de gezondheid ervan;
het groeien hangt alleen van Mij af
[8] Als jullie Mijn leer aan de mensen doorgeven in de waarheid die jullie van
Mij ontvangen hebben, wijs hen er dan ook op dat men de vruchten ervan pas
kan en zal oogsten, wanneer men zich in zijn hart volledig heeft afgewend van
de liefde voor de wereld en haar schatten; want de liefde voor de dingen van de
wereld is een donkergrijze wolk, die zich steeds tussen de ogen van de ziel en
het licht uit de hemelen plaatst!
[9] Om die reden hebben de meeste mensen wel een heel flauw vermoeden van
iets hogers en bovenzinnelijks, door de zwakke schemering die een gevolg is
van het zuivere, achter de donkergrijze wolk stralende hemelse licht; maar
omdat de genoemde wolk niet wijkt en in plaats van lichter meestal alleen maar
donkerder wordt en dikwijls helemaal duister, begrijpen ze ook niets van de
zuivere wijsheid uit de hemelen. Bijgevolg zijn ze dan ook steeds vol zorgen,
vol vrees en vol angsten, geloven in allerlei domme dingen en zoeken troost en
geruststelling bij de dode afgoden en hun priesters, omdat ze de ware troost uit
de hemelen niet kunnen verwachten vanwege de genoemde wolk die niet
verdwijnt en blijft liggen tussen de ogen van de ziel en de zon van de hemelen.
[10] Want kijk! De mens is als een reiziger die op een sombere dag reist,
wanneer er dichte nevels over dalen en bergen liggen. Hoewel zulke nevels de
hele overigens prachtige omgeving totaalonzichtbaar maken, bestaat die
omgeving wel; alleen kunnen de zuivere beelden daarvan het oog van de reiziger
niet bereiken, en kan hij zich dus ook geen voorstelling vormen van wat de
dichte nevel voor zijn ogen verbergt. Hij kijkt wel naar de weg en ziet aan de
maar vaag zichtbare tekenen op de weg dat hij waarschijnlijk wel op de goede
weg loopt. Maar vaak komen er zijwegen en die vervullen hem dan weer met
vrees en zorg, omdat hij niet precies kan weten welke weg eigenlijk de goede is.
Hij wacht, of er niet een andere reiziger hem tegemoet of achterop komt. En er
komen er ook wel enkelen; maar het vergaat hun net als hem, die van hen wilde
horen welke de goede weg is. De één denkt dat de middelste weg waarschijnlijk
wel naar de genoemde plaats zal leiden; een ander zegt dat het de plek is waar de
weg naar de genoemde plaats naar rechts buigt; een derde beweert het tegendeel,
en een vierde geeft de volgende mening: 'We weten hier geen van allen de weg;
laten we daarom rechtsomkeert maken en in de plaats blijven vanwaar we
vertrokken zijn, tot de nevel optrekt; daarna kunnen we met zekerheid onze
tocht beginnen!’
[11] Kijk, dit beeld laat jullie nu heel goed zien, hoe het tegenwoordig de meeste
mensen vergaat op hun reis naar het rijk Gods!
[12] De zojuist genoemde nevel van de liefde tot de wereld bedekt de zuiverste
landschappen en velden, bergen, dalen, tuinen en steden, beken, kleine en grote
rivieren, meren en zeeën voor de ogen van de ziel. Laat het.daarom jullie taak
zijn, daar Ik de nevel in jullie weggevaagd heb, dat jullie datzelfde ook doen,
vooral bij degenen aan wie jullie Mijn woord zullen verkondigen; want als jullie
dat achterwege zouden laten, zouden jullie huizen op zand bouwen; die zouden
niet blijven staan als er stormen, wolkbreuken en overstromingen zouden
komen, maar ze zouden instorten en door het razende water meegesleurd
worden.
[13] Maar wanneer jullie bij het verbreiden van Mijn woord die nevel eerst
wegvagen, zullen jullie huizen op rotsen bouwen; en ook al komen er dan
stormen, wolkbreuken en overstromingen, dan zullen die de huizen, die op vaste
rotsen gebouwd zijn, niet kunnen deren.
[14] Kijk, niemand kan twee heren dienen, die elkaar vijandig gezind zijn; want
hij moet ófwel voor de ene ófwel voor de andere kiezen en moet daarom ook
een vriend of een vijand van de ene of van de andere zijn! Zo kan ook niemand
de wereld en haar dode Mammon dienen, en tegelijk ook Gods levende rijk;
want dat is onmogelijk.
[15] Daarom moet degene die Gods rijk wil dienen, het rijk van de wereld uit
zijn hart bannen! Hoe dat dient te gebeuren, heb Ik jullie allemaal al vaak
getoond, niet alleen met duidelijke en levende woorden, maar ook door allerlei
daden. Doen jullie dan ook hetzelfde, dan zullen jullie vele goede vruchten
oogsten!
[16] De oogst zou groot en zeer rijk kunnen zijn, en er staat reeds veel koren rijp
om gemaaid te worden; maar er zijn nog maar weinig maaiers. Vraag daarom de
Heer van de oogst, dat Hij spoedig veel maaiers voor zijn velden in dienst
neemt!
[17] Uit dat alles zal jullie nu toch wel duidelijk zijn geworden wat jullie bij het
verspreiden van Mijn leer bij de mensen vooral moeten bewerkstelligen; het vele
buitengewone hoeven jullie niet aan alle mensen te verkondigen, maar alleen
aan degenen die jullie in het ambt zullen opvolgen! Wat Ik jullie nu als richtlijn
gegeven heb, zeg dat ook tegen degenen die jullie zullen volgen in het ambt, dat
Ik jullie toevertrouwd heb, dan zal alles goed gaan! -Hebben jullie dat nu
allemaal goed begrepen?'
78 Het belang van een voorbeeld
[1] Marcus, de Romein, en ook Agricola zeiden eenparig: 'Heer en Meest.er,
begrepen hebben wij U goed en we zien ook in dat het wegvagen van die
genoemde nevel van liefde voor de wereld bij ieder mens een absoluut
noodzakelijke voorwaarde moet zijn, omdat hij anders nooit waarachtig en
werkelijk in zichzelf overtuigd Uw rijk binnen kan gaan; maar wij menen dat die
nevel van wereldse liefde, die zo vasthoudend op zijn plaats blijft tussen het
gezichtsvermogen van de ziel en het rijk Gods, wel eens heel moeilijk
weggevaagd zou kunnen worden, en wel om buitengewoon veel redenen.
[2] De aarde met haar talloos vele verschillende bekoorlijkheden tot vermaak is
en blijft voor de jongere, lichamelijk gezonde en van de nodige levensbehoeften
goed voorziene mensen nu eenmaal zeker een des te grotere bekoring, omdat zo
'n mens geen flauw vermoeden heeft van de innerlijke heerlijkheid van het rijk
Gods dat nog maar nauwelijks in hem ontkiemt, en dat door zijn wereldse
opvoeding, al is die nog zo zedelijk, ook niet heeft kunnen krijgen.
[3] Wanneer men nu tegen zo'n mens zal zeggen dat hij niet zo'n belang moet
hechten aan alle schoonheden van de aarde, omdat zo'n aardse liefde als een
dichte nevel de heerlijkheid van het hogere en eeuwige rijk Gods verbergt en
aan de blikken van zijn ziel onttrekt, zal hij dan niet zeggen: 'Laat mij die
heerlijkheden dan zien, dan zal ik die van deze aarde de rug toekeren!'? Hoe
kunnen wij die wereldse nevel nu wegvagen bij zo'n mens, die op zijn manier
tenslotte toch ook gelijk heeft?
[4] Maar dat zijn dan misschien nog mensen van het werelds goede soort, en wij
kunnen ons wel voorstellen dat een boom niet met één slag valt, ook al is de bijl
nog zo scherp -en komt tijd, komt ook raad! Maar er zijn ook een heleboel
mensen, die in alle opzichten van hun wereldse positie afhankelijk zijn; daar
hoort ten eerste de priesterstand bij, vervolgens de wijdvertakte groep van
staatsambtenaren en tenslotte de meestal nog zeer ruwe soldaten. Bij al deze
vele legioenen van mensen, en wel bij het grootste deel, is de nevel van wereldse
liefde een vaste, duistere massa. Hoe zal die weggevaagd kunnen worden? Over
de dienaren en slaven, die toch ook mensen zijn, maar gewoonlijk een heel laag
ontwikkelingsniveau hebben, willen wij het hier helemaal niet hebben. Het
wegvagen van de nevel van wereldse liefde, wat toch eerst zal moeten gebeuren,
zal bij de meeste joden al een zwaar karwei zijn; hoe moeilijk zal het daarna dan
wel niet zijn bij de andere volkeren op aarde! Omdat dat eerste werk, hoe
moeilijk het ook is, heel belangrijk is, vragen wij U, o Heer en Meester, om ons
nader toe te lichten hoe wij het moeten aanleggen om niet tevergeefs te werken!’
[5] Ik zei: 'Mijn goede vrienden, dat dit werk niet gemakkelijk is en heel veel
inspanning en offers zal vergen, voordat het verlangde resultaat ervan zichtbaar
zal worden, weet Ik wel het allerbeste; maar Ik geef jullie immers ook de
middelen en de nodige hulp, om dat op geschikte plaatsen net zo te kunnen
bewerkstelligen als Ik nu bij jullie doe - en meer dan Ikzelf heb kan Ik jullie toch
niet geven! Op het juiste uur en de juiste tijd zal Mijn geest in jullie volkomen
duidelijk laten zien wat jullie moeten doen om datgene te bewerkstelligen wat
voor het ontvangen van Gods rijk nodig is.
[6] De mensen worden zich daardoor bewust van wat hun ontbreekt en
mankeert, en dan zullen ze zich op velerlei manieren inspannen om datgene te
bereiken, wat ze aan jullie wel zullen waarnemen. Want zo zeg Ik ook in jullie
taal: exempla trahunt*. (* Latijn voor: 'voorbeelden trekken' (goed voorbeeld
doet goed volgen).) Want als iemand aan jullie zal zien wat het wil zeggen Gods
rijk te bezitten, dan zal hij zeker komen vragen: 'Hoe zijn jullie daar eigenlijk
aan gekomen?' En kijk, dan zullen jullie ook gemakkelijk kunnen spreken, en
dan zullen die nevels door jullie woorden en daden weldra vervluchtigen, net
zoals die van jullie door Mijn woorden en daden!
[7] Maar dat jullie nu direct al in ongeveer een jaar of zelfs op één dag alle
bergen en heuvels met de dalen gelijk moeten maken, verlang Ik toch helemaal
niet van jullie. Het is voldoende als ieder van jullie met zijn eigen goede en
redelijke wil alleen maar doet wat hij kan; voor de rest zal Ikzelf dan wel
zorgen. Ik zal van jullie toch niet meer verlangen, dan Ikzelf, rekening houdend
met de vrije wil van de mensen, kan doen! Of zou het niet dwaas zijn van een
sterke vader, om van zijn nog zwakke kinderen te verlangen dat ze veel
zwaardere lasten dragen dan hijzelf draagt? Ik zeg jullie -en jullie zullen het zelf
ervaren -dat het juk, dat Ik jullie opgelegd heb, zacht is en de last licht om te
dragen.
[8] Maar desondanks zal de wereld zich verzetten om haar valse licht achter zich
te laten, en in de tijd dat het licht uit de hemelen reeds bij heel veel mensen
volledig opgenomen zal zijn, zal zij heftig strijd voeren tegen het binnendringen
van het zuivere hemelse licht, en dan zal er veelonschuldig bloed vergoten
worden; maar uiteindelijk zal Gods rijk toch voor eeuwig de overwinning
behalen, en al het valse licht van de wereld zal ten onder gaan en alle waarde
verliezen, zoals vals goud en zilver in de ogen van de kenner .
[9] Maar dat de mensen ook vreugde kunnen beleven aan de fraai getooide
aarde, heb Ik nooit verboden; als ze daarbij in hun hart maar altijd denken aan
Degene die de aarde zo mooi gemaakt en getooid heeft, want dat zal verheffend
werken op hun hart en gemoed. Want wie de werken van God met de juiste ogen
bekijkt, kan er ook wel met een zuivere vreugde van genieten. De vrienden van
d.e mooie natuur van de aarde zijn ook zeker betere mensen en zijn gemakkelijk
rijp te maken voor Gods rijk.
[10] Maar de vrienden van de dode schatten van de aarde, de vrienden van haar
Mammon, zijn moeilijk tot een beter licht te bekeren. Dat is te zien bij de
Farizeeën, vele andere rijke joden en bij de vele kooplieden, wisselaars en
handelaren. Deze lieden het rijk Gods te verkondigen, zou hetzelfde zijn als de
Moren wit te willen wassen. Dit soort mensen zijn als de zwijnen, die jullie
nooit met de parels uit de hemelen moeten voeren.
[11] Want mensen van dit soort zullen na hun lichamelijke dood eerst hun
doodzonden op de kale maan moeten afwassen, en van het rijk Gods zullen ze
steeds een behoorlijk eind verwijderd blijven; want ze zullen in het nieuwe
Jeruzalem nooit binnengelaten worden. Mensen die gespeend zijn van iedere
liefde voor God en voor hun naaste, zijn ook gespeend van het rijk Gods in
zichzelf. Ze moeten dan ook in hun zwarte schijnlicht blijven! Op de maan zal
hun woonplaats zijn, en alleen maar aan die kant die hij onveranderlijk en
onwrikbaar naar de materie van deze aarde toekeert.
[12] Wat Ik jullie hier nu gezegd heb is weliswaar iets nieuws, maar het is waar;
we zullen daar bij een andere gelegenheid misschien nog een paar woorden aan
wijden, hoewel het Mij geen genoegen doet om veel woorden te verspillen aan
zwijnenstallen en kerkers voor dwazen. -Hebben jullie dat allemaal nu goed
begrepen?'
[13] Allen bedankten Mij voor deze les en wij gingen weer aan tafel zitten; we
namen weer wat brood en wijn en Mattheus schreef het een en ander op van wat
hij gehoord had.
79 Spreken en handelen is beter dan schrijven
Over de echte en valse evangeliën
[1] Ook de leerling Johannes vroeg Mij of hij, aangezien er nog tijd voor was,
notities moest maken van wat er gezegd en gebeurd was.
[2] Ik zei: 'Wat Mattheus opgeschreven heeft is genoeg; want niet alles is
bedoeld voor het volk, en nog minder voor die menselijke zwijnen, waar Ik het
zojuist over had. Na Mij zullen jullie echter nog tijd genoeg krijgen om vanuit
de geest op te schrijven wat jullie nu van Mij gehoord en gezien hebben.
[3] Want in de verre toekomst zal Ik ook knechten opwekken en door de geest in
hun hart zal Ik hun alles dicteren wat er nu gebeurd en geleerd is sinds de tijd
dat Ik het leraarschap op Me nam en jullie tot Mijn eerste leerlingen maakte, en
ook wat er nog zal volgen en nog heel veel andere dingen; en als Mij dat in de
verre toekomst mogelijk is, zal het bij jullie nog des te meer mogelijk zijn om
jullie door de geest van je hart alles te dicteren waarvan Ik het nodig acht dat het
opgeschreven wordt.
[4] jullie moeten je in het begin echter niet teveel met schrijven bezighouden,
maar meer met spreken, zodat de mensen in de eerste plaats horen waar het over
gaat!
[5] Als de mensen daarvan eenmaal in kennis zijn gesteld en in Mijn naam
gemeenten hebben gevormd, dan kunnen jullie daarna ook wel schrijven aan
zulke gemeenten, als jullie in andere plaatsen aan het werk zijn. Maar jullie
hoeven geen brief te schrijven aan de gemeente waar jullie preken; maar als
jullie die verlaten, kunnen jullie daar ook een schriftelijk aandenken achterlaten.
[6] Maar waarschuw de gemeenten heel nadrukkelijk dat ze dergelijke
achtergelaten geschriften niet gaan verafgoden, zoals de Farizeeën en joden
doen met de boeken van Mozes en de profeten; want die maken nu diepe
buigingen voor de kast in de tempel waarin die boeken bewaard worden, en ze
bidden tot de tafelen der wet en denken God daardoor de juiste eer te bewijzen.
O wat een blinde dwazen! Wat is er nu meer en beter: de tafelen der wet te
aanbidden in de mening God daardoor de juiste eer te betonen, of de wetten die
op die tafelen geschreven staan in het dagelijks leven in acht te nemen? Het
tweede, wat het enig juiste zou zijn, doet in werkelijkheid geen enkele
tempeldienaar en geen enkele jood; maar het eerste, wat waardeloos is, doen ze
gewetensvol, omdat het hun zeker minder moeite kost.
[7] Daarom zeg Ik dat nu tegen jullie, opdat jullie ten eerste niet teveel schrijven
maar meer spreken, en opdat men in de toekomst niet ook met Mijn nieuwe leer
zal doen wat nu de tempeldienaren en aartsjoden met de boeken van Mozes en
met de tafelen der wet en de profeten doen, door daar zelfs bepaalde magische
werkingen aan toe te schrijven, die die boeken nooit bezeten hebben. Tracht dat
dus zeer zorgvuldig te vermijden!
[8] Verder moeten jullie voorlopig ook niet teveel schrijven, om te voorkomen
dat de schrijfgeest onder de mensen de eerste tijd al te veel gewekt wordt. Het is
beter dat de mensen meer volgens Mijn leer handelen dan dat ze die opschrijven
nadat ze hem gehoord hebben; want als de schrijfgeest te vroeg wakker wordt
onder de mensen, zullen jullie in korte tijd na Mij talloze geschreven evangeliën
zien ontstaan, zelfs onder jullie naam, en jullie zullen er heel druk mee zijn om
al dat geschrijf van valse profeten te weerleggen. Spreek daarom liever veel,
maar schrijf weinig! Maar wanneer de juiste tijd aanbreekt, dan moet er ook veel
geschreven worden! -Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
[9] Nu zei Simon Juda: 'Heer, dan zou het uiteindelijk toch beter zijn als er
helemaal niets geschreven werd, óf alles zou echt heel nauwkeurig
opgeschreven moeten worden, zodat er dan maar één ware Schrift uit Uw mond
zou bestaan, waarvan dan later pas geautoriseerde en volledige kopieën voor
andere volkeren gemaakt kunnen worden! Want ik stel mij voor dat bepaalde
mensen in de loop van de tijd ook het door ons verkondigde woord wellicht
slecht en onjuist zullen opschrijven, en dan kunnen er op die manier immers ook
een groot aantal valse evangeliën verschijnen, en de mensen zullen dan later niet
meer weten welk evangelie het juiste en ware is, en dat zal dan ook tot allerlei
verschillende geloofsrichtingen leiden.’
[10] Ik zei: 'Simon Juda, Ik verwerp jouw visie niet en zeg ook niet die niet wijs
zou zijn; maar wat Ik jullie heb aangeraden, is en blijft voorlopig het beste!
[11] Jullie kunnen echter doen, wat je wilt; maar jullie zullen voor de komende
tijden niet kunnen verhinderen, dat zich naast het ware en echte evangelie ook
een groot aantal pseudo-evangeliën zal ontwikkelen, en het zal voor de latere
nakomelingen, die het een of andere evangelie in handen zullen krijgen, steeds
moeilijk zijn om vast te stellen of het echt is.
[12] Daarom moet Mijn woord nu door jullie meer met de mond verkondigd
worden; dan zullen de echte gelovigen vanzelf wel in zichzelf tot het levende
woord vanuit Mij komen, en ze zullen dan niet het een of andere geschreven
evangelie hoeven te onderzoeken om te beoordelen of het wel echt en waar is.
[13] Maar als jullie nu onmiddellijk na Mij in plaats van veel te preken, alleen
maar veel zouden schrijven, dan zouden jullie geschriften zeker des te eerder
door andere mensen overgeschreven worden met allerlei weglatingen of ook
toevoegingen, en in dat geval zouden de mensen zich al heel gauw moeten gaan
afvragen, of die geschriften wel echt en betrouwbaar van jullie afkomstig zijn.
Als jullie echter persoonlijk onderwijzen en je wanneer dat nodig is ook door
tekenen als zodanig doen kennen, dan zal niemand vragen of jullie wel Mijn
echte leerlingen zijn en of jullie woorden wel helemaal die van Mij zijn.
[14] O ja, wanneer jullie Mij reeds dikwijls verkondigd hebben en velen in Mijn
naam gedoopt zullen hebben en al velen daardoor ook tot het innerlijke levende
evangelie gekomen zijn, dán, zoals gezegd, kunnen jullie ook schrijven, zodat de
nakomelingen in jullie geschriften een getuigenis hebben dat en hoe Ik jullie
Heer en Meester was, en hoe jullie Mijn leerlingen geweest zijn. Maar die
geschriften van jullie moeten dan ook alleen bij die gemeente bewaard en
bewaakt worden, waar door het handelen het innerlijke, levende evangelie
tevens van vader op zoon en zo verder zal blijven voortbestaan en jullie
zodoende niet als puur geschreven, maar als levend werkzame apostelen tot een
waar en eeuwig getuigenis in het hart van de mensen zullen blijven leven.
[15] Waar dat bij een gemeente niet het geval zal zijn, moeten die geschriften
ook niet in bewaring gegeven worden; want ze zouden de gemeenteleden van
geen enkel nut zijn, omdat hun nakomelingen, die wat de geest van het hart
betreft 'dood' zijn, niet meer in staat zouden zijn de echtheid ervan te
onderzoeken en een vals geschrift niet meer van binnenuit zouden herkennen,
maar dit slechts volgens de meerderheid van stemmen in hun over het algemeen
blinde vergadering zouden bepalen, zoals dat nu in de tempel bij de Farizeeën en
hogepriesters het geval is. Wat betekenen echter vele stemmen van blinde
mensen tegen de ene waarheid? Ik zeg jullie: als één mens, die van binnenuit
leeft en vol licht is, de waarheid zegt, waartoe zijn dan ontelbaar vele
vergaderingsstemmen nog in staat tegen die éne waarheid?
[16] Er is maar één waarheid, die even goed door één mens als door myriaden
engelen uitgesproken en bewezen kan worden. Maar wanneer de wereldse
wijsheid zich daartegen verzet, omdat die waarheid niet bevorderlijk is voor haar
wereldse voordelen, is dat dan een reden om aan te nemen dat de waarheid
minder waar is?
[17] De leugen kan zich in een grote vergadering van mensen door talloze
stemmen laten vertegenwoordigen, maar daarom wordt ze toch nooit tot
waarheid.
[18] Maken jullie je dus niet druk over wat er beter is, het verkondigde of het
geschreven woord; want aan de vrucht is de waarheid heel goed te herkennen!
De leugen bouwt haar huizen op los zand, maar de waarheid op rotsen, en daar
kan de hel geen veldtocht tegen ondernemen; want zoals de duisternis van de
nacht nooit tot daglicht wordt, wordt ook de leugen nooit tot waarheid. En dan
kunnen er tienduizend valse evangeliën geschreven worden, maar steeds zal
alleen datgene het enige ware zijn en blijven wat zich overeenkomstig Mijn
belofte levend in de mens zal openbaren, als hij volgens Mijn woorden zal leven
en handelen, -en dat levende evangelie zal ook tot aan het einde van alle tijden
de enige toetssteen zijn en blijven, die in staat is om te onderscheiden of een
geschreven evangelie echt of vals is.
[19] Aan de vruchten moeten jullie dat dus herkennen; want van distels oogst
men geen vijgen en van een doornstruik geen druiven! Daaraan zal men
gemakkelijk zien of iemand Mijn leerling is of niet. Mijn leerlingen en ook hun
leerlingen zullen elkaar altijd liefhebben, zoals ook Ik jullie altijd liefheb; maar
de onechte leerlingen zullen elkaar openlijk of in het geheim zeker haten. Want
daarin bestaat de eigenlijke zwarte en slechte vrucht van de leugen, dat ze steeds
zichzelf haat, omdat de ene leugen nooit voor de andere wil onderdoen; maar de
waarheid zoekt alleen maar voortdurend haars gelijken en bemint ze steeds meer
en meer, net zoals ook het ene licht het andere nooit verduistert, maar alleen
helderder en helderder maakt en tenslotte tot een verenigd, zeer helder licht
leidt.
[20] Het licht heeft dus een grote liefde tot nog meer licht; maar de leugen haat
de leugen, omdat ze daarin verraad vreest. Kijk, dat is een belangrijk criterium,
waarmee men zelfs met een blinddoek voor de waarheid heel goed van de
leugen kan onderscheiden!
[21] Daarom zal men de valse evangeliën ook steeds gemakkelijk van de echte
kunnen onderscheiden; want de valse zullen elkaar over en weer steeds
vervolgen en haten -maar de echte zullen elkaar als tweelingbroers liefhebben;
ze zullen elkaar zoeken en ook snel gemakkelijk vinden.
[22] Ik denk, Mijn beste Simon Juda, dat Ik nu wel duidelijk genoeg tot jullie
gesproken heb! Maar maak nu voor jezelf uit, of jij Mij ook goed begrepen
hebt!’
[23] Simon Juda zei: 'Heer, deze keer hebt U weer eens uitzonderlijk duidelijk
tot ons gesproken, en ik heb U in alle opzichten heel duidelijk begrepen en alle
anderen zeker ook. Maar ik heb uit deze glasheldere woorden van U ook
begrepen, dat men tegen U absoluut niets kan inbrengen. Maar zo is het ook
volkomen juist; want als men dat zou kunnen, zou U niet de Heer en Meester
van eeuwigheid zijn! En deze woorden van U moeten ons ook tot een
voortdurende richtlijn blijven! Wij danken U allemaal voor deze zo duidelijke
les!’
[24] Ik zei: 'Houd daar dan ook maar aan vast, anders vallen jullie voordat je het
in de gaten hebt!
80 De zalving in Bethanië
[1] Hierop wendde Ik Mij weer tot de Romein Marcus en vroeg hem of hij het
ook begrepen had.
[2] Marcus zei: 'Nou en of ik het begrepen heb! Maar met mijn gedachten ben ik
nog steeds bezig met de maan, die in zekere zin een strafplaats is voor te
wereldzuchtige wereldse mensen. U hebt ons beloofd dat U ons daar nog iets
over zult zeggen en uitleggen; daarom vragen wij U nu of U Uw belofte aan ons
ook wilt nakomen.’
[3] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen; want wat Ik beloof, gaat ook in vervulling,
alleen moet daarvoor ook de juiste tijd komen. Kijk, het is nu nog dag omdat de
zon nog niet ondergegaan is; laten we dus wachten tot het nacht wordt en de
sterren de aarde verlichten, dan kan Ik jullie zoiets beter uitleggen dan bij
klaarlichte dag, als jullie blik nog teveel door aardse beelden vertroebeld is.
Voor nu vinden we nog wel iets anders, waarover wij nog voor de avond enige
woorden kunnen wisselen; aan het begin van de avond zullen wij dan die
bepaalde Farizeeën en schriftgeleerden bezoeken en enkele woorden met hen
wisselen’
[4] Daar was de Romein Marcus mee tevreden en wij namen weer wat wijn en
brood tot ons.
[5] Wij hadden nu ongeveer een half uur gerust, toen er een dienaar van Lazarus
in de zaal naar ons toe kwam en zei, dat er buiten een mooie jonge vrouw met
een paar dienaren aangekomen was, die de vurige wens had de Heer te zien en te
spreken. Hij vroeg of ze binnengelaten moest worden, of dat men haar een
andere woning moest wijzen.
[6] Ik zei: 'De vrouw die gekomen is ken Ik; laat haar dus binnenkomen!’
[7] Daarop ging de dienaar weg, en Lazarus en de leerlingen vroegen Mij wat
dat voor vrouw was.
[8] En Ik zei: 'Jullie kennen die jonge vrouw Maria van Magdala, die vanmorgen
vroeg ook al bij ons op de Olijfberg was. Zij heeft thuis snel haar huishouden op
orde gebracht en zich gehaast om hierheen te komen; laat dus niemand van jullie
zich erover ergeren vanwege het feit dat ze hierheen gekomen is! ,
[9] Toen Ik deze woorden nog maar nauwelijks gesproken had, kwam de jonge
vrouw, mooi gekleed en getooid, de zaal binnen, viel onmiddellijk aan Mijn
voeten, opende direct een gouden potje dat met zeer kostbare narduszalf gevuld
was en zalfde daarmee Mijn voeten; want van oudsher was het bij de voorname
joden als een van de hoogste eerbetuigingen gebruikelijk om, wanneer iemand
van een koninklijk huis afstamde, zijn voeten met narduszalf te zalven.
[10] Toen Mijn leerlingen dat merkten, zeiden ze onder elkaar: 'Is die vrouw
soms waanzinnig geworden? Die zalf had voor minstens tweehonderd
zilverstukken verkocht kunnen worden en dat geld had men dan onder de armen
kunnen verdelen - de Heer heeft immers zulke wereldse eerbetuigingen toch niet
nodig!’
[11] Maar Ik zag de mopperende leerlingen aan en zei: 'Wat raakt en ergert jullie
dat nu weer?! Armen zullen jullie steeds bij jullie hebben, maar Mij niet zoals Ik
nu in jullie midden ben. Deze vrouw heeft nu een goed werk aan Mij verricht en
waar dit evangelie van Mij verkondigd wordt, moet ook deze vrouwen dit
voorval duidelijk genoemd worden! Ik ben toch al lang in jullie midden en jullie
hebben Mij nog nooit een kruik helder water gegeven om Mijn voeten te
wassen; deze vrouw heeft echter vanmorgen Mijn voeten al gewassen met haar
tranen en is nu teruggekomen om Mijn voeten te zalven. Hoe kan jullie dat dan
ergeren? Als er nu geschreven staat dat Ik een Zoon van David ben, dan komt
het Mij toch ook toe dat iemand Mij deze koninklijke eer bewijst!'
[12] Na deze woorden van Mij zei niemand er meer iets van en allen prezen de
vrouwen haar daad.
[13] Daarop stond de vrouw op en wilde gaan.
[14] Maar Ik zei: 'Blijf jij nu bij Mij; want van nu af aan moet ook jij een getuige
van Mijn daden en erbarming worden en blijven!'
[15] Toen bleef de vrouw, vol vreugde, en Lazarus bediende haar zeer
vriendelijk en liet ook haar dienaren bedienen. En daarna praatten wij met elkaar
bijna tot de avond, en bij deze gelegenheid vertelde de jonge vrouw ons
trouwhartig veel over hetgeen ze had meegemaakt.
[16] Toen de vrouwons nu bijna een uur lang haar belevenissen op ingetogen
wijze verteld had, meenden sommigen van de tot Mij bekeerde Farizeeën, dat
veel van wat de vrouw vertelde niet zo betamelijk was voor dit verheven
gezelschap; dat merkten ze eigenlijk alleen maar op omdat in het zeer goede
verhaal van de vrouw veel dingen heel fijntjes vervlochten waren die ook heel
nauw op hen betrekking hadden.
[17] Maar Ik prees de openheid en trouwhartigheid van de vrouw en zei tegen de
Farizeeën en schriftgeleerden: 'Mijn nu enigszins opgewonden vrienden! Erger
je toch niet, omdat nu door de mond van deze vrouw veel dingen in Mijn bijzijn
aan het licht zijn gekomen, waar ook jullie in belangrijke mate schuldig aan zijn
en welke schuld jullie in je vlees meedragen! Maar als de woorden van de
vrouw, die geen namen heeft genoemd, jullie gemoed al verontrust, waarom
doet Mijn alwetendheid dat dan niet? Ik zeg jullie: aan gene zijde in het rijk van
de geesten zal men je luid van de daken verkondigen wat jullie op deze wereld
nog zo ijverig trachtten te verbergen; daarom is het beter om nog in deze wereld
een klein gericht te doorstaan en zich een kleine verdeemoediging te laten
welgevallen, dan aan gene zijde voor het oog van alle engelen van de hemel te
schande te staan.
[18] Wie zich hier op deze aarde als een beter mens wil voordoen dan hij in
werkelijkheid is, bezit nog een huichelachtige geest; hiermee kan men het rijk
Gods nog niet echt binnenkomen. Wie echter ooit tegenover Mij wil bestaan,
moet zich ook zo aan de wereld laten zien als hij is; dan zal hij ook in Mijn ogen
en die van de engelen geen verder gericht meer hoeven door te maken, als hij
zich in zijn doen en laten gebeterd heeft.
[19] Kijk naar deze vrouw! Zij heeft werkelijk veel gezondigd; n:aar omdat zij
volopenhartigheid is en bovendien veel werken van naastenliefde heeft gedaan,
is haar nu ook veel vergeven en zij is Mij nu liever dan menige rechtvaardige die
nooit gezondigd heeft. Want Ik ben met vanwege de rechtvaardigen in deze
wereld gekomen, maar enkel vanwege de berouwvolle zondaars, evenals ook
een arts alleen naar diegenen gaat die hem nodig hebben en niet naar de gezonde
mensen, die de arts niet nodig hebben.’
[20] Na deze woorden van Mij zeiden de Farizeeën en schriftgeleerden, die
enigszins geërgerd waren geraakt, niets meer en namen genoegen met deze
terechtwijzing.
[21] Daarop vroeg de vrouw Mij om geduld met haar te willen hebben, dan zou
ze haar uiterste best doen om alles nog goed te maken wat er ooit door haar aan
zondigs bedreven was.
[22] Maar Ik zei vriendelijk tegen haar: 'Jij hebt niet veel meer goed te maken;
maar anderen zouden aan jou heel veel goed te maken hebben! Maar nu zeg Ik
je: vergeef allen die aan jou en tegenover jou gezondigd hebben, zoals ook Ik
jou vergeven heb, dan zal Ik ook aan hen hunzonden tegenoverjou vergeven!
Maar eet nu en drink, en sterk je!'
[23] De vrouw zei: 'O Heer! U alleen bent voor mij het beste brood en de
allerkrachtigste en zoetste wijn uit de hemelen; U alleen bent de echte en meest
waarachtige levensversterking van mijn ziel en mijn lichaam; wees mij toch
altijd genadig en barmhartig en verlaat mij, arme zondares: niet!'
[24] Ik zei: 'Mijn lieve dochter, deze woorden heeft het vlees Je met ingegeven,
maar de geest van liefde in het hart van je ziel!
..
[25] Ja, Ik ben een waar brood uit de hemelen en zo ook een echte wijn; wie dit
brood zal eten en die wijn zal drinken, zal eeuwig geen honger en dorst hebben.
Ik ben derhalve echt voedsel en een echte drank; wie Mij zal eten en drinken in
de geest en in de waarheid, zal de dood niet zien, noch voelen of smaken. Eet en
drink daarom nu ook lichamelijk van dit aardse brood en de aardse wijn!'
[26] Toen pas nam de vrouw brood en at, en dronk er ook wat wijn bij .
81 De dood van de mens
[1] Een schriftgeleerde echter, die tot Mij bekeerd was en bij ons was gebleven,
zei: Heer en Meester! U hebt nu tegen de wondermooie Maria van Magdala
gezegd dat Uzelf een waar brood uit de hemelen bent en evenzo een echte wijn,
en wie dit brood en deze wijn zal eten en drinken zal de dood eeuwig niet zien,
voelen en smaken. Ik weet wel dat U met 'brood' Uw woord en met de 'wijn' de
levende geest daarin bedoeld hebt en met het 'eten van het brood' het aannemen
van Uw woord en met, drinken van de wijn' het handelen volgens Uw goddelijke
leer, die zeker uit de hemelen stamt, omdat Uzelf de enige allerhoogste Heer van
de hemel en ook van de aarde bent; maar dat hij, die het ware hemelse brood zal
eten en de wijn uit de hemelen zal drinken helemaal niet zal sterven is iets heel
nieuws, en ik weet niet hoe ik dat moet begrijpen. Want men kan ook wel van
alle mensen zeggen dat ze de dood niet zien, niet voelen, en ook met smaken;
want een mens ziet, voelt en smaakt de dood inderdaad niet, zolang hij nog leeft
-maar als hij gestorven is en dood, dan ziet, voelt en smaakt hij de dood beslist
ook niet, omdat hij geen leven en bijgevolg ook geen enkele gewaarwording
meer heeft. U ziet, dat deze kwestie volgens mijn inzicht een dubbele betekenis
in zich heeft en dat het daarom wenselijke is dat U als Heer over leven en dood
deze kwestie iets duidelijker voor ons uiteen zet.
[2] Alle aartsvaders en profeten, die ook strikt geleefd en gehandeld hebben
volgens Uw aan hen geopenbaarde wil, zijn uiteindelijk toch gestorven en wij
zullen allemaal zeker ook moeten sterven, omdat Uzelf ons reeds bij
verschillende gelegenheden maar al te duidelijk hebt gewezen op het afvallen
van het vlees van de ziel; maar nu zegt U dat er voor degene die Uw leer zal
aannemen en metterdaad navolgen, geen dood zal bestaan. Hoe moeten wij dat
begrijpen?'
[3] Ik zei: 'Vriend, bij jou zullen er nog heel wat bewijzen nodig zijn, voor het
helemaal helder in je wordt! Heb Ik soms bedoeld dat een mens die volgens
Mijn woord zal leven ook lichamelijk altijd op deze aarde zal leven? Hoe kan
men als schriftgeleerde zo blind en dwaas denken en oordelen! Wat het lichaam
betreft. zal natuurlijk ieder mens sterven en zijn lichaam zal de dood zeker met
zien, voelen en smaken - maar des te sterker de ziel van een zondaar, als hij zijn
leven niet volgens Mijn leer zal beteren en echte, ware boete zal doen! Want bij
degene wiens ziel nog helemaal vermengd en vergroeid is met het vlees en de
zinnelijk lust daarvan, zal de ziel de dood ook heel goed zien, voelen en smaken,
wanneer voor het lichaam het uur van het losmaken zal komen.
[4] Kijk maar eens hoe het de ziel van een misdadiger te moede is, als hij
overeenkomstig de wetten naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept om
te sterven! Die ziel ziet in de eerste plaats al de lichamelijke dood voor zich en
voelt en smaakt die op zeer kwellende wijze, en in de tweede plaats duurt de
dood voor die machteloze en geestelijk dode ziel aan gene zijde nog heel lang
voort. Dat laatste komt ten eerste doordat zij in haar machteloosheid en
volledige verlatenheid zich niet meer overeenkomstig de in haar brandende
woede kan wreken op degenen die haar lichaam gedood hebben, en ten tweede
doordat ze in de diepste levensduisternis terechtkomt, waaruit ze geen uitweg
vindt en zo de ergste kwelling ondergaat, net zolang tot ze haar eigen slechtheid
begint in te zien en haar lot geduldig verdraagt. Wil dat soms niet zeggen dat
zo'n ziel de dood ziet, voelt en smaakt?!
[5] Maar een ziel die volgens Mijn leer reeds op deze aarde volledig
wedergeboren wordt in haar geest vanuit Mij, zal een dergelijke dood zeker
eeuwig niet zien, voelen en smaken, omdat ze in het volste en helderste
levensbewustzijn zonder enige pijn van het lichaam zal scheiden, wanneer Ik
haar voor eeuwig tot Mij zal roepen. Ik zeg jullie: velen van jullie die de
geestelijke wedergeboorte bereikt zullen hebben, zullen Mij vanaf deze aarde
vragen: 'Heer, hoe lang zult U ons op deze aarde nog de zware last van het vlees
laten dragen?' En met alle liefde zal Ik tegen hen zeggen: 'Heb nog een korte tijd
geduld, dan zal Ik jullie van je last bevrijden! ' En als de een of de ander van
jullie door de heidenen ter wille van Mijn naam ter dood gebracht wordt, zal hij
lachen en zich verheugen, omdat hij als martelaar van zijn vlees bevrijd wordt,
en zelfs in de pijnen van het vlees zal hij gelukzalige verrukking voelen. En
wanneer dat beslist zo en niet anders is, heb Ik dan dubbelzinnig gesproken
zoals jij als schriftgeleerde zegt het begrepen te hebben? Zeg jij nu of je nu nog
zo over deze kwestie denkt!’
[6] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is mij ook deze kwestie
duidelijk! Ik begrijp het nu en ben daar ook heel blij om, hoewel ik toch openlijk
moet bekennen dat zelfs de meest zaligmakende lichamelijke dood voor hen, die
nog op aarde in het vlees moeten blijven, absoluut niets bekoorlijks of
begerenswaardigs, maar slechts het tegendeel te zien geeft en heel vernederend
schijnt te zijn voor de eer, een mens en in zekere zin heer over de natuur te zijn;
want de verstandige mens die zich in zijn denken, geloof en kennis verheft tot
het volledige Godsbewustzijn en in zijn hart ook Gods liefde draagt, heeft
uiteindelijk bij het sterven niet alleen niets voor op welk dier dan ook, maar staat
daarbij ver ten achter .
[7] Want het dier weet zeker niet van tevoren dat het zal sterven en de mens
moet zijn hele leven lang rondlopen met dit hoogst onaangename bewustzijn, en
bijgevolg is het ook niet helemaal onbegrijpelijk dat vele mensen zich alleen al
in alle zinnelijke wereldse genoegens storten, omdat de bittere gedachte aan de
zekere dood hen daartoe in zekere zin dwingt.
[8] Speciaal in het gezonde menselijke gemoed overweegt zeker een blij gevoel
van zaligheid, want wie zou er soms niet blij, gelukkig en opgewekt willen zijn?
Maar temidden van deze gevoelens, die de mens vaak zo gelukkig maken,
komen de zwarte en het gemoed beangstigende gedachten aan een zekere dood
naar boven, en met de zaligheid is het dan dagenlang gedaan!
[9] Ja, wanneer ieder mens wist wat wij nu door Uw genade weten, zou hij zich
van de gedachte aan de dood natuurlijk niets aantrekken! Maar hoe weinigen
zijn er, die dat weten. En dus zijn ze naar mijn mening ook te verontschuldigen
als ze midden in hun ellende, die ze zich voortdurend helder bewust zijn, zoveel
mogelijk verstrooiing zoeken, zodat ze niet als vrienden van een gelukkig leven
ieder ogenblik door de gedachte aan de dood en het graf opgeschrikt worden. Ik
zie nu wel in dat de mens met het dragen van zijn zware vleselijke last nooit
volledig zalig kan worden, en dat de lichamelijke dood uiteindelijk een
onschatbare winst voor hem is; maar de Schepper had de mens toch het
voorrecht kunnen schenken, dat zijn dood niets bitters in zich zou hebben en
niets, wat zijn gemoed dikwijls zozeer beangstigt? De mens zou immers in één
ogenblik opgelost en een bewoner van de andere wereld kunnen worden!
[10] Waartoe dient het vaak langdurige wegkwijnen tot de dood erop volgt,
waartoe de pijnen en het bittere van de dood en vervolgens het langdurige
ontbinden en vergaan van het dode lichaam in het graf?
[11] Kort en goed: met de gebruikelijke manier van sterven van de mensen ben
ik het absoluut niet eens en ik kan die niet als billijk beschouwen!’
82 De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat
[1] Ik zei: 'Daar kan Ik je niet helemaal ongelijk in geven, want ook Ik ben het
beslist niet eens met de manier waarop de mensen gewoonlijk sterven. Maar wat
kan Ik eraan doen, als de mensen zichzelf een zo bittere en onaangename manier
van sterven bezorgen? Als de mensen maar zouden leven volgens de orde die
hun reeds sinds het oerbegin heel duidelijk geopenbaard is, dan zou er niet één
mens zijn die zich over het bittere van de dood kon beklagen.
[2] De aartsvaders stierven allemaal een gemakkelijke en zachte dood; want als
de engel hen riep, verlieten hun zielen met grote vreugde hun lichaam, dat van
hun kinderjaren tot op hoge leeftijd geen pijnen hoefde door te maken maar
meestal steeds krachtig en gezond bleef De uiteindelijke lichamelijke dood was
ook geen gevolg van hevig lijden en pijn, maar vond altijd alleen maar plaats
wanneer men naar de roep van de engel verlangde; Waarna de ziel vrij en zonder
enige dwang uit het lichaam trad en het lichaam zonder de minste pijn om zo te
zeggen insliep.
[3] Maar toen de mensen steeds meer een zinnelijk leven begonnen te leiden en
zich meer en meer overgaven aan ontucht, hoererij en andere overdadige
genietingen die hun zinnen verdoofden, bedierven zij zelf hun gezondheid,
werden zwak, miserabel en ziek en hun lichamelijke dood moest dan ook
vanzelfsprekend een ander karakter krijgen.
[4] Als je een mes neemt, in je vlees snijdt en daarbij pijn voelt, kun je daar met
je gezonde verstand de Schepper dan de schuld van geven, of zou je soms willen
zeggen: 'Ja, waarom heeft de Schepper eigenlijk geen ongevoelig lichaam aan de
mens gegeven?' Maar Ik zegje: als je lichaam totaal ongevoelig zou zijn, hoe zou
het dan kunnen leven? Alleen een totaal dood lichaam is ook totaalongevoelig!
[5] Stel nu eens dat een mens, tenminste aan de buitenkant, een ongevoelig
lichaam zou hebben, ongeveer zoals zijn haren. Wat zou daar bij een lichtzinnig
mens maar al te gauw het zekere gevolg van zijn? Zelfverminkingen van allerlei
aard, zodanig dat de mensen tenslotte helemaal geen menselijke gestalte meer
zouden hebben en ook niet meer tot werken in staat zouden zijn.
[6] Maar om te voorkomen dat de mensen althans hun uiterlijke gestalte al te
zeer kunnen verminken, is hun de gevoeligheid gegeven als een goede wachter.
Bovendien spreekt het vanzelf dat een mens die geen gevoeligheid voor pijn zou
hebben, ook geen diepe vreugde en gelukzaligheid zou kunnen voelen; want
voor het ene is het andere nodig, en zonder het ene kan het andere niet bestaan,
is het zelfs niet eens denkbaar .
[7] Ik weet wel dat de mensen als gevolg van hun grote blindheid nu en al sinds
lange tijd met name bij het sterven heel veellijden, en wel ten eerste omdat ze
voor het grootste deel geen enkele zekerheid hebben over het voortleven van de
ziel na de dood van het lichaam en zeer velen reeds het geloof van de
Sadduceeën aanhangen, en in de tweede plaats omdat de mensen door hun
uiterst ongeregelde leefwijze hun lichaam met allerlei onreine geesten hebben
gevuld, waaruit mettertijd onvermijdelijk ook allerlei verschrikkelijke en
pijnlijke ziekten moeten ontstaan, die een vroege dood tot gevolg hebben. En
daarom ben Ik ook Zelf in het vlees op deze aarde gekomen, om de mens de
wegen te laten zien die hij moet bewandelen om zich er ten eerste weer echt
bewust van te worden dat en hoe zijn ziel, zijn eigenlijke ik, na de dood van het
lichaam verder leeft, en ten tweede om te laten zien hoe hij, zolang hij op deze
aarde moet leven, tot op hoge leeftijd gezond en krachtig blijft en zijn heengaan
niet vreselijk en pijnlijk verloopt, maar hem blij en zeer gelukkig maakt. En zo
kan Ik jullie als Heer van het leven de volledige verzekering geven, dat degene
die -volgens de werkelijke betekenis van het woord! -Mijn brood zal eten en
Mijn wijn zal drinken, de dood niet zal zien, voelen en smaken. Met andere
woorden: wie volgens Mijn leer zal leven, zal haar alles zalig makende werking
ook ondergaan. -Ik denk dat jij, Mijn schriftgeleerde vriend, deze dingen nu
anders zult begrijpen dan voorheen?'
[8] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, nu begrijp ik het inderdaad heel
anders en beter dan voorheen, en ik ben U ook van ganser harte dankbaar voor
het licht dat U ons allemaal ook in dit opzicht hebt gegeven; want ik beschouw
het als iets heel belangrijks voor de mens, dat hij weet en tenslotte ook werkelijk
voelt hoe het zit met de dood van het lichaam en zodoende zijn oude angsten,
pijnen en kwellingen kwijt kan raken. Want alleen wanneer de mens al deze
dingen zeker en werkelijk weet, kan hij zich pas vanuit God verheven voelen tot
de echte waardigheid van een mens, waardoor het dierlijke aan hem weer vervalt
tot het stof der nietigheid.
[9] Maar er komt nu nog een heel belangrijke vraag aan U naar boven, omdat
alleen U die volgens de levende waarheid kunt beantwoorden. Kijk, Heer en
Meester, wij hebben nu met een volkomen geloof, dat ons hele wezen overtuigt,
Uw leer aangenomen en zullen ook strikt volgens de heilig ware
grondbeginselen daarvan leven en handelen. Maar vroeger hebben wij toch wel
heel wat jaren, in allerlei zonden doorgebracht, wat beslist niet volgens Uw orde
was. Bij dergelijke gelegenheden zijn er wellicht ook vele onreine geesten in ons
vlees binnengeslopen en hebben zich daar genesteld, wat ik nu duidelijk afleid
uit menige ziekte die ik al door heb moeten maken. Zullen deze lichamelijke
ziektegeesten door het daadwerkelijk eten van Uw brood en door het drinken
van Uw hemelse wijn wel helemaal verwijderd kunnen worden, zodat ze mij
tijdens het sterven niet zullen kwellen, of zal ik vanwege de zonden die ik
begaan heb tenslotte toch de bitterheid van de dood nog enigszins moeten voelen
en smaken?'
[10] Ik zei: 'Wanneer je zó zult leven dat jouw ziel volledig wordt wedergeboren
in haar geest, zal die geest snel en gemakkelijk helemaal kunnen afrekenen met
alle onreine geesten die nog in jouw vlees zitten, en dan zul je een heel zalige
dood sterven, ook wat betreft het lichaam; maar als iemand in het algemeen
weliswaar heel serieus volgens Mijn leer zal leven en handelen, maar daarnaast
heimelijk toch ook nog in zijn oude gewoonten vervalt, ja, dan zal hij tijdens
zijn leven op deze aarde de volledige wedergeboorte van zijn ziel in de geest
ook niet kunnen bereiken en zal hij het zich tenslotte in alle deemoed en geduld
wel moeten laten welgevallen, als hij bij het heengaan met nog veelleed te
kampen zal hebben. Want dan zal het lijden het vuur zijn waardoor het
levensgoud van de mens van veel slakken gezuiverd wordt. Want iets wat
geestelijk onzuiver is kan de hemel niet binnengaan, wat zoveel wil zeggen als:
de zuivere geest vanuit God kan zich niet eerder volkomen met de ziel
verenigen, dan wanneer deze ziel alles wat bij de materie en het gericht daarvan
hoort volkomen en voor altijd uit zichzelf verbannen heeft. -Wie derhalve met
een zalige lichamelijke dood van deze wereld wil scheiden, moet daar ook goed
rekening mee houden!
[11] Voorts moeten jullie matig zijn in het eten en drinken en niet begerig zijn
naar onnatuurlijke lekkernijen, dan zullen jullie lange tijd de gezondheid van je
lichaam behouden en de dood op hoge leeftijd zal zijn als het aangenaam
inslapen van een moe geworden arbeider in de ware wijngaard van God. De ziel
zal daarbij zalig en helderziend uit het broos geworden lichamelijke omhulsel
wegzweven en onmiddellijk door vele vrienden in de onbeschrijfelijke vreugde
van de hemelen binnengeleid worden, en ze zal eindeloos blij en opgewekt zijn,
omdat ze eindelijk verlost is van deze wereld en de ellende ervan,
[12] Wie derhalve geheel en al volgens Mijn leer zal leven en handelen, zal ook
geheel en al met haar zalige gevolgen gezegend worden; wie dat echter niet
geheel en al zal doen, zal ook dienovereenkomstige zegen ontvangen. -Heb jij,
Mijn vriend, dat nu begrepen?'
83 Waarom lijken langzaam ontbinden
[1] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, nu pas zijn mij de dingen die met
het sterven te maken hebben volkomen duidelijk; maar een paar bijzaken, die
weliswaar in feite niet bij het gebeuren van het sterven horen, zou Ik nog wel
door U verklaard willen zien, omdat men bij het verspreiden van Uw leer en wel
met name onder de heidenen, daar toch zeker vragen over zou kunnen
verwachten waarop men dan, als men daarover door U niet onderricht zou zijn,
het antwoord zonder meer schuldig zou moeten blijven.
[2] Het gaat om de volgende twee punten; Het eerste is: waarom moet het
lichaam van de mens slechts langzaam ontbinden en vergaan? Het zou toch in
Uw macht liggen om het in één ogenblik op te lossen en in iets anders te
veranderen; want dit langzame ontbinden en vergaan van een dood lichaam
maakt op ieder mens een onaangename indruk, en de ontbinding van veel lijken
verpest de lucht en heeft een schadelijke invloed op de gezondheid van de
levende mensen, Als nu een lichaam, zodra het volkomen dood is, bijvoorbeeld
zou vergaan gelijk een sneeuwvlok in de zon, dan zou het er ten eerste voor de
mens waardiger uitzien, en ten tweede zouden de mensen niets te duchten
hebben van de walgelijke uitwaseming gedurende de langdurige ontbinding van
het lijk en zouden ze zich ook de vaak aanzienlijke onkosten van de begrafenis
en de droevige moeite kunnen besparen. -Dat is dus het eerste punt waarover ik
van U graag een nadere toelichting zou willen hebben,
[3] Het tweede is: zal de ziel, als ze van het lichaam bevrijd is, ook op deze
aarde kunnen terugkijken, als ze dat zou willen, en de veranderingen ervan en
ook het doen en laten van de mensen zien? -Dat is het tweede punt waarover ik
van U, o Heer en Meester, ook nog een paar woorden zou willen horen!’
[4] Ik zei: 'Mijn vriend, wat het eerste punt betreft ligt het nu eenmaal in Mijn
orde zo besloten, dat het lijk om heel verschillende en beslist heel wijze redenen
slechts langzaam vergaat en verandert. Maar wanneer een mens volgens Mijn
orde heeft geleefd, wordt zijn dode lichaam toch sneller veranderd en zal het
tijdens het ontbindingsproces geen verpestende uitwaseming verspreiden. Alleen
wanneer zich in het lichaam van een mens door zijn zonden veelonreine geesten
hebben verzameld, die dan tijdens het ontbindingsproces vrijkomen, ontwikkelt
zich die walgelijke geur en kan een kwalijke invloed hebben op de gezondheid
van de andere mensen, wanneer het lijk zich te lang onbegraven ergens in de
open lucht bevindt; maar op een paar dagen komt het daarbij niet aan.
[5] Als Ik echter een lijk dat vol onreine geesten zit plotseling zou laten
ontbinden, zouden die onreine geesten, die daardoor in grote aantallen
vrijgekomen waren, zich zeker onmiddellijk en bliksemsnel op de dichtstbijzijnde mensen storten en hen ernstig schaden en sommigen zelfs doden.
[6] Bij het langzame ontbinden veranderen de onreine geesten echter eerst in een
ontelbaar aantal kleine en ook grotere wormen; die verteren het lijk en tenslotte
ook elkaar, ontbinden vervolgens zelf en stijgen in reeds zuivere vochten naar
het oppervlak van de aarde, waar ze weer overgaan in allerlei kruiden en dan
van daaruit naar een zuiverder soort wormen en insecten. Kijk, zo willen Mijn
wijsheid en Mijn orde het, en Ik heb jou daar nu precies zoveel over gezegd als
voor de mens nodig is om te weten;
het overige zal de geest jou wel meedelen wanneer het nodig is datje het weet.
[7] Wat nu je tweede vraag betreft: het spreekt vanzelf dat volmaakte zielen,
zoals Ik jullie op de Olijfberg al getoond heb, niet alleen deze aarde maar ook,
wanneer ze dat wensen, de hele schepping zullen zien en in alle richtingen
volledig kunnen waarnemen. Ook het leiden en sturen van de op de
hemellichamen levende mensen en ook de andere schepselen zal aan hen
toevertrouwd worden; en dan spreekt het toch wel vanzelf dat volmaakte zielen
ook de materiële scheppingen moeten en zullen zien.
[8] Maar onvolmaakte en kwade en duistere zielen zullen dat niet kunnen; dat
zou ook niet goed zijn, omdat die in hun grote leedvermaak en wraakzucht de
aarde en alle schepselen zeker grote schade zouden toebrengen. Ze houden zich
wel op in de laagten van deze aarde, en ook in vele holen en grotten van de
aarde; maar toch zien ze niet de plaats waar ze zitten, maar alleen het
ongegronde en luchtige beeld van hun fantasie. Alleen af en toe wordt het de.ze
of gene overleden ziel toegestaan om zich bewust te worden van de materiële
plaats waar zij woont. In een dergelijke toestand weet deze dan ook, wat een
familielid van hem of ook een ander mens op aarde doet, hoe het met hem gaat,
en zo nog vele dingen -maar alles slechts gedurende een paar ogenblikken;
daarna keert hij direct weer terug naar zijn futiele fantasie oord, waar hij zijns
gelijken vindt. Want ook bij de onvolmaakte en slechte zielen is het zo, dat
gelijkgestemden zich in verenigingen aaneensluiten, maar natuurlijk niet in
goede; want in goede verengingen sluiten alleen de zalige geesten zich aaneen.
Al het andere heb Ik jullie op de Olijfberg al uitgelegd en getoond en zodoende
is het hiermee genoeg. -Hebben jullie dat goed begrepen?'
[9] Allen zeiden, ook de schriftgeleerde: ja, Heer en Meester; wees ons zondaren
toch altijd genadig en barmhartig, opdat wij later niet in de verenigingen van
slechte zielen terechtkomen, en heb geduld met nog vele zwakheden van ons! U
alleen zij eeuwig alle lof en eer!'
84 Het verbranden en balsemen van lijken
[1] Toen allen dat tegenover Mij hadden uitgesproken, kwam Agricola nog naar
Mij toe en zei: 'Heer en Meester, bij ons Romeinen worden de lijken, in het
bijzonder die van voorname mensen, verbrand en de as wordt dan in bepaalde
urnen en kruiken op daarvoor bestemde plaatsen bewaard, of van heel
vooraanstaande heren worden de lijken gebalsemd en vervolgens in de
catacomben bewaard; alleen het arme volk en de slaven worden begraven op
daarvoor bestemde goed ommuurde plaatsen. Moet dat zo blijven of veranderd
worden? Wat vindt U van het verbranden en balsemen van de lijken?'
[2] Ik zei: 'Als jullie het niet kunnen veranderen, laat het dan maar bij het oude
gebruik! Maar verbranden is nog beter dan balsemen, waardoor het
ontbindingsproces sterk vertraagd wordt; maar het is het beste om het lichaam
echt in de aarde te begraven. Alleen moet er daarbij op toegezien worden dat een
lijk pas begraven wordt wanneer het volkomen dood is, wat een arts wel moet
kunnen beoordelen op grond van de kleur van het gezicht en de kwalijke
ontbindingsgeur; want bij schijndoden treden de eigenlijke doodskenmerken niet
op. Daarom moeten ze ook niet eerder begraven worden dan wanneer ze
onmiskenbaar helemaal dood zijn.
[3] Een volmaakt mens zal natuurlijk nooit in een schijndood terechtkomen;
maar een materieel en genotzuchtig mens gemakkelijk, omdat zijn ziel vaak met
een te grote liefde aan haar vlees hangt. Wanneer zo'n mens koud en stijf wordt,
geen adem en polsslag meer heeft en geen teken van leven geeft, is de ziel toch
nog in het lichaam en doet angstige pogingen om het weer tot leven te wekken,
wat haar na enige dagen meestal ook lukt. Maar als zo'n mens te snel in de aarde
begraven wordt en vervolgens in het graf ook naar het lichaam weer levend
wordt, dan kunnen jullie je wel voorstellen dat het voor hem, al is het ook maar
voor enkele ogenblikken, een toestand van zeer grote vertwijfeling moet
oproepen. Als jullie echter volgens Mijn leer leven waarin jullie vooral de
naastenliefde onder elkaar moeten beoefenen, dan is het zeer zeker ook een daad
van ware naastenliefde, dat jullie er goed op toezien dat er geen schijndode
verbrand of begraven wordt. Als jullie merken dat iemand schijndood is, breng
hem dan in een ruimte met goede en frisse lucht, bid voor hem en leg hem de
handen op, dan zal het beter met hem gaan!
[4] Mocht iemands schijndood hardnekkiger zijn, heb dan geduld, en beschouw
hem niet eerder als dood, dan wanneer de echte doodskenmerken bij hem
duidelijk zichtbaar beginnen te worden! Want wat jullie in vertrouwen verlangen
dat de mensen voor jullie zullen doen, als jullie in zo'n toestand, die altijd
droevig is, zouden geraken, doe dat ook voor hen! En vooral jullie, Romeinen,
moeten dat heel goed onthouden! Want aan het begraven van de armen en
slaven wordt bij jullie nou niet bepaald veel aandacht geschonken -en Ik heb
jullie daar nu op gewezen.’
[5] Toen de Romeinen dat van Mij hoorden, bedankten ze Mij dat Ik hen daarop
gewezen had, en beloofden Mij daar zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan.
85 De Heer en de pas bekeerde priesters
[1] Toen nu ook over dit onderwerp, dat de schriftgeleerde naar voren gebracht
had, al het nodige besproken was en het al bijna avond was, stuurden de
Farizeeën, die al enige uren geleden naar Bethanië gekomen waren, een dienaar
naar Lazarus om te vragen of hij voor een goed overleg naar hen toe wilde
komen; want ze zouden nu van hem willen horen of ze voor niets naar Bethanië
gekomen waren.
[2] Hierop vroeg Lazarus Mij wat hij nu moest doen.
[3] Ik zei: 'Degenen die daar aanwezig zijn hebben nu veel vóór en tegen Mij
naar voren gebracht, maar zijn het er nu over eens geworden dat ze Mij niet
meer vijandig tegemoet willen treden, en daarom gaan Ik en jij en onze
Romeinse vrienden nu naar hen toe. Alle anderen blijven hier tot wij
terugkomen. Mijn Rafaël zal jullie wel doorgeven waar wij bij de Farizeeën over
spreken. Laten we dus naar hen gaan, die op ons wachten!’
[4] Ik liep voorop en Lazarus en de Romeinen volgden Mij.
[5] In de voorhof ontmoetten wij Judas Iskariot en hij vroeg waar Ik heen ging.
[6] En Ik zei: 'Daar waar jij niet heen gaat! Het overige kun je binnen, in het
huis, horen! '
.
[7] Daar zei hij niets meer op en ging het huis binnen, en wij gingen naar de
Farizeeën. Hier ging Lazarus vooruit en Rafaël, die de tempeldienaren al
kenden, begeleidde hem. Ik en de Romeinen wachtten nog even in de voorhof
[8] Toen onze Lazarus met Rafaël het zeer ruime vertrek van de Farizeeën
binnenkwam, begroetten zij hem met de beleefdheidsvormen die hun eigen
waren, die onze Lazarus ook heel goed wist te beantwoorden en waarmee de
tempeldienaren ook heel tevreden waren. Na deze wederzijdse begroeting kwam
het gesprek direct op de hoofdzaak, en die bestond natuurlijk uit alles wat Mij
uiteraard maar kon betreffen.
[9] Een schriftgeleerde, die zich erg op zijn wijsheid liet voorstaan en die wij al
kennen van de Olijfberg, zei tegen Lazarus: 'Vriend, je weet vast nog wel wat
we gisteravond besproken hebben en ook zo goed als geheel overeen zijn
gekomen! Daarom zijn wij vandaag zo vroeg mogelijk hier naar toe gegaan.
Maar, vriend, wij zijn hier werkelijk niet ontvangen op een manier die ons
genoegen doet. Want het scheelde niet veel of wij waren doorjouw honden lelijk
toegetakeld, als jouw dienaren ons niet te hulp waren gekomen! Dat was toch
echt niet de ontvangst waarmee men ons tempeldienaren pleegt te ontvangen!
[10] Wij zouden ons daar echter niet zo erg of uiteindelijk helemaal niet druk
over gemaakt hebben, als jij ons niet zelf beloofd had dat wij vandaag de
Messias persoonlijk zouden ontmoeten. Nu zijn we al een paar uur hier en we
hebben niet alleen niets van de eventuele aanwezigheid van de Messias te zien
gekregen, maar jij hebt ons zelfs niet met jouw zo bekende gastvrijheid
ontvangen, zoals andere keren, en wij mochten zelfs jouw hoofdwoning niet
binnengaan maar werden naar deze vreemdelingenherberg van jou verwezen -en
kijk, dat was beslist niet correct van jou en wel des te minder omdat jij voor
zover wij weten thuis was en ook geen dringende zaken te doen had! Maar laten
we het daar niet meer over hebben, omdat jij nu toch met die wonderbaarlijke
jongeman gekomen bent en wij met jullie beiden over de hoofdzaak kunnen
spreken!
[11] Zeg ons dan nu of de Nazarener, die de beloofde Messias zou zijn, wat wij
zelf onder elkaar als een tamelijk uitgemaakte zaak beschouwen, zich hier
ergens in Bethanië bevindt, of is Hij voorzover jij weet ergens anders? Want er
is ons nu wat onszelf betreft veel aan gelegen om nader kennis met Hem te
maken. Vanmorgen moesten wij vanwege Hem een grote en zware beproeving
in de Hoge Raad doorstaan. Maar wij hebben ons er uiteindelijk vrij behoorlijk
doorheen geslagen, hoewel wij zelf ondanks alles wat wij gisteren bij jou
meegemaakt en gehoord hebben enigszins wankel zijn geworden in onze nieuwe
opvatting; maar nu hebben we alle ons bekende omstandigheden nader
overwogen en onze onzekerheid overwonnen. Daarom zouden wij nu zo graag
met Hemzelf willen spreken. Geefons daartoe de gelegenheid, dan zijn en
blijven wij weer je goede oude vrienden!’
[12] Lazarus zei: 'Als jullie het bij je komst hierheen net zo eens waren geweest
als jullie dat nu zo tamelijk zijn, hadden jullie ook spoedig de gelegenheid
kunnen hebben om te spreken met degene die werkelijk de Messias is; maar
jullie waren het helemaal niet eens en sommigen van jullie waren overwegend
de mening toegedaan dat het de beste test zou zijn om te onderzoeken of Hij de
Messias is of niet -dat men Hem met geweld gevangen zou nemen en aan het
gerecht zou overleveren om Hem ter dood te laten veroordelen. Als Hij de
Messias zou zijn, zou niemand Hem kunnen doden; als Hij echter alleen maar
een buitengewoon mens was, zoals er al zoveel op de wereld geweest zijn, dan
zou Hij sterven en zou het daarna in niemands gedachten meer opkomen om
Hem nog ooit voor de Messias te houden. Kijk, deze overwegende mening van
jullie was dan ook de reden, waarom jullie ten eerste niet in mijn hoofdwoning
konden worden binnengelaten en ten tweede daar ook niet aan de Messias
voorgesteld konden worden!
[13] Maar aangezien jullie nu unaniem van deze slechte opvatting afgestapt zijn
en een ander besluit hebben genomen, kunnen jullie nu ook het geluk hebben om
de Messias te zien en ook te spreken. Kom Hem echter vooral niet met een
onderzoekend hart en een onderzoekende blik tegemoet, maar met geloof en
liefde, dan zal ook Hij jullie met Zijn liefde tegemoet komen -maar in het andere
geval met Zijn alles doordringende wijsheid en dan zouden jullie in de verste
verte niet in staat zijn die te beantwoorden! Want zoals Hij heel goed wist met
welke gedachten jullie hierheen gekomen zijn, zoals ik jullie nu openlijk
meegedeeld heb, zo kent Hij ook iedere gedachte die wellicht nog, hoe stil en
geheim ook, in jullie gemoed opkomt. Laat dit dus een vriendelijke raad aan
jullie zijn, waarvan ik hoop dat jullie die opvolgen tot je tijdelijk en eeuwig
welzijn!'
[14] De schriftgeleerde zei: 'Jij hebt nu goed gesproken en ons nogmaals
verbazingwekkende dingen gezegd; wij zullen je raad in acht nemen; maar
breng ons nu naar de meest Wijze aller wijzen!’
[15] Nu deed Rafaël de deur open en zei: 'O Heer, kom binnen bij degenen die
nu naar U dorsten!’
[16] En Ik kwam samen met de tien Romeinen de grote kamer binnen en zei
tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Vrede zij met allen die van goede wil
zijn en nu dus ook met jullie, aangezien jullie in je gemoed ook van betere wil
bent geworden! Waarom zoeken jullie Mij en wat willen jullie van Mij?'
[17] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, waarom wij U nu zoeken, weet U
beslist net zo goed als U van tevoren wist met wat voor gedachten wij hier naar
Bethanië zijn gekomen! Wij twijfelen er bij onszelf nu helemaal niet meer aan
dat U de beloofde Messias bent, maar wij zouden nu graag uit Uw mond willen
horen wat wij moeten doen om in onze moeilijke positie nog enigszins Uw
genade en erbarming waardig te zijn.’
[18] Ik zei: 'Mensen als Nikodemus en ook Jozef van Arimatea zitten toch ook
dikwijls in jullie Raad! Wat zij doen, kunnen jullie toch ook doen als jullie dat
willen! Ik heb jullie al herhaalde keren in de tempel openlijk gezegd en door
woorden en tekenen duidelijk getoond wie Ik ben. Als jullie dat in je hart
geloven en daar ook naar handelen, zullen jullie leven en zalig worden; maar als
jullie niet geloven en er ook niet naar handelen, zullen jullie je leven en je
zaligheid verbeuren.
[19] Maar de tempel, zoals die nu is en bestaat, is allang geen godshuis meer, hij
is tot een rovershol en een moordkuil geworden. Jullie Farizeeën, hogepriesters
en schriftgeleerden hebben hem zo gemaakt; daarom kan er ook uit de tempel
voor geen enkel mens nog enig heil voor het eeuwige leven voortkomen. Nu ben
Ik de levende ark des verbonds, en Ik ben ook de tempel en het heil en de
waarheid en het eeuwige leven! Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft,
zal ook het eeuwige leven in zich hebben en zalig worden in Mijn rijk.
[20] Mijn rijk zal echter niet een rijk van deze wereld zijn, maar een rijk van een
andere wereld, die jullie nog nooit gekend hebben; want als jullie die wereld ooit
gekend zouden hebben, zouden jullie ook Mij herkend hebben toen Ik bij jullie
in de tempel kwam, en als jullie Mij herkend hadden, zouden jullie ook Degene
herkend hebben die Mij gezonden heeft, van wie jullie zeggen dat Hij jullie God
is. Maar de Vader, die Mij gezonden heeft, heeft Mij niet gezonden zoals men in
de wereld een mens zendt, maar zodanig, dat hier de Zender en de Gezondene
één zijn!
[21] Wie gelooft dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben, kan zeggen dat hij
de Vader en de Zoon gezien en gesproken heeft; van kennen kan echter pas
sprake zijn als Ik Mij binnenkort weer volkomen in Mijn rijk zal bevinden en Ik
Mijn geest zal uitstorten over hen die in Mij geloven, Mijn woorden bewaren en
ernaar leven en handelen.’
[22] Nu zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, Uw woorden zijn vastberaden
en beslist gesproken! Wanneer ze zo door een mens gesproken zouden zijn,
zouden ze als de hoogste godslastering beschouwd worden, waarop Mozes de
doodstraf gesteld heeft; daarom is onder de joden ook nog nooit gehoord, dat
iemand zich de hoogste waardigheid en eer van God aanmatigde en zichzelf
toekende, behalve de heidense koning Nebukadnezar, die daarom echter ook
door God getuchtigd is.
[23] Maar U bent niet bang voor de wet en nog minder voor de mensen en Uw
daden, waar wij al veel van gehoord en die we gedeeltelijk zelf meegemaakt
hebben, getuigen dat alle machten en krachten van deze wereld en ook die van
de hemelen aan Uw wil onderworpen zijn; wij moeten dus bij onszelf wel
geloven dat U Degene bent, die U gezegd hebt te zijn, zoals U ons reeds in de
tempel en nu hier weer uiteengezet hebt, overeenkomstig alles wat de profeten
over de komende Messias voorspeld hebben.
[24] Wij geloven nu in U en daarom geloven wij ook dat U ons nu, net als in de
tijd van de Babylonische gevangenschap, weldra uit de nog hardere
gevangenschap van de Romeinen zult bevrijden en ons weer tot een vrij,
zelfstandig en voor altijd machtig volk zult maken. Als U dat doet, zullen alle
joden in U geloven, anders echter maar weinigen!'
[25] Ik zei: 'Zalig zullen alleen diegenen worden die zich niet aan Mij zullen
ergeren, en geloven dat Ik de beloofde Messias ben! Maar Ik ben niet gekomen
om voor de joden nogmaals een aards en vergankelijk rijk te stichten, maar een
geestelijk rijk in de liefde tot God en tot de naaste en derhalve een rijk van licht
en alle waarheid uit God, zonder leugen en zonder bedrog.
[26] Wie echter denkt dat Ik nu een aards rijk zal stichten, maakt een grote
vergissing. De Romeinen zijn nu jullie aardse heren en zullen dat ook in de
toekomst net zo lang blijven als het God zal behagen. Maar wanneer jullie tegen
hen in opstand komen, zullen ze jullie breken en vermorzelen.
[27] Wie zich evenwel in Mijn rijk zal bevinden, dat nu ook aan de Romeinen
gegeven wordt, zal voor geen macht ter wereld bang hoeven te zijn, zoals ook Ik
voor geen enkele wereldse macht vrees koester. Hier aan Mijn zijde staan reeds
tien Romeinen met de hoogste aardse posities van Rome; zij kunnen voor jullie
ook van Mij getuigen of Ik ooit naar een wereldse heerschappij gestreefd heb, en
zij zullen jullie ook zeggen wat zij als heidenen van Mij denken!'
[28] Toen de Farizeeën deze woorden van Mij gehoord hadden, werden ze
onzeker vanwege de aanwezige hoge Romeinen en ze wisten niet wat ze nu
moesten doen.
86 Het getuigenis van Marcus over de Heer
[1] De Romein Marcus liep nu naar hen toe en zei in de Griekse taal, die de
Farizeeën ook beter beheersten dan de taal van de Romeinen: 'Mijn vrienden,
jullie hoeven je toch niet te generen omdat jullie in ons bijzijn zo openlijk
hebben uitgesproken dat jullie graag van onze heerschappij verlost zouden zijn,
en ook degene die jullie weer tot een vrij, groot en machtig volk op deze aarde
zou maken, vrijwel onbetwist voor de echte Messias zouden houden! Want kijk,
aan dergelijke uitlatingen van jullie kant zijn wij immers al sinds lange tijd
gewend, en wij trekken ons daar ook niets van aan. Wij blijven nog altijd bij ons
gezegde: leo non capit muscas*, (* Latijn voor: een leeuw vangt geen vliegen.)
omdat wij ons daar werkelijk nog sterk en machtig genoeg voor voelen.
[2] Maar jullie hebben nu voor de Heer en Meester toegegeven dat jullie voor
jezelf echt in Hem willen en zullen geloven, ook als deze meest ware Messias
niet alleen van de joden, maar ook van alle andere mensen op aarde de aardse
omstandigheden niet zal veranderen; dat was heel erg goed gezegd van jullie en
wij vergeven jullie daarom ook die niet zo vleiende uitlating. Maar alleen
verbaast het ons werkelijk in hoge mate dat jullie, die toch zeer goed thuis zijn
in jullie Schrift, nu pas een klein beetje beginnen te begrijpen wat wij Romeinen
voor een deel allang als onomstotelijke waarheid hebben gezien en duidelijk
erkend hebben.
[3] Kijk, deze Jezus van Nazareth, die volgens jullie tijdrekening geboren is in
Bethlehem in het 4151 ste jaar na het ontstaan van Adam, en wel te middernacht
op de zevende dag van de maand januari, is wat zijn uiterlijke geboorte betreft
evenzeer een jood als jullie dat zijn!
[4] Maar wij zijn al sinds geruime tijd op de hoogte van alles wat zich bij Zijn
geboorte en ook later zo nu en dan aan wonderbaarlijks bij Hem heeft
afgespeeld, en wij hebben het ook nooit laten ontbreken aan goede informanten
en hebben Zijn hoogst opmerkelijke persoonlijkheid ook nooit helemaal, zoals
jullie, lichtvaardig uit het oog verloren; want wij ontvingen bericht over Hem
via Cyrenius en Cornelius, en aangezien wij allemaal al mannen van reeds 50 tot
65 jaar oud zijn, zullen jullie ook wel begrijpen dat wij ook zeker al heel wat aan
de weet zijn gekomen.
[5] Wij heidenen, die door jullie voor blind uitgemaakt worden, hebben echter
allang ook bij onszelf gedacht -en dat temeer, omdat wij jullie wetten en
profeten ook grondig bestudeerd hebben -dat er achter die wonderbaarlijke
Nazarener iets zeer buitengewoons schuil moet gaan, en of Hij mogelijk zelfs
niet de volgens de profeten aan alle mensen beloofde Messias zou zijn. Maar nu
hebben wij, al is dat voorlopig alleen bij onszelf, er geen enkele twijfel meer
over dat Hij ook geheel naar waarheid datgene is wat wij allang in Hem
vermoedden.
[6] Maar als wij, blinde heidenen, nu inzien dat Hij de grote Messias van de
wereld is en Hem ook als Heer over ons en over alle heersers op aarde prijzen,
hoewel Hij uiterlijk beschouwd, zoals reeds opgemerkt, alleen maar een jood is,
die als zodanig bij ons geen bijzonder aanzien geniet, wat heeft jullie dan
tegengehouden om deze voor jullie zo grote en eindeloos verheven landgenoot
direct te herkennen als Degene die Hij zonder enige twijfel is?! Is het niet ook
een eer voor jullie dat wij, in aards opzicht machtige Romeinen, Hem, die wat
Zijn uiterlijke geboorte betreft een jood is, erkennen en prijzen als een Heer en
Meester over alle heren der wereld? Daardoor geven wij immers ook getrouw,
openlijk en waarachtig te kennen dat Hij ons Romeinen in de geest van alle
waarheid volkomen overwonnen heeft; en voor die bekentenis zullen wij ons
ook nooit schamen, omdat het ons alleen maar tot de grootste eer strekt dat Hij
ook ons als Zijn kinderen opgenomen heeft onder Zijn almachtige en vaderlijke
scepter! En jullie joden houden in jullie hoogmoed en in jullie grote blindheid
alleen maar de ene beraadslaging na de andere hoe jullie Hem, de almachtige
Heer van alle heerlijkheid, kunnen grijpen en zelfs doden! Zeg ons, heidenen, nu
hoe dat bij jullie zelfs ook maar denkbaar kan zijn!’
[7] Na deze heftige toespraak van de Romein Marcus werden de Farizeeën nog
schichtiger en wisten niet wat ze hem konden antwoorden.
[8] Maar de Romein drong er bij hen op aan om toch te zeggen wat ze maar
konden of wilden, en er zou hun niets kwalijk worden genomen; want vrije en
eerlijke mensen mochten zich ook tegenover God altijd vrij en eerlijk zonder
terughoudendheid uitspreken.
87 De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer
[1] Na enig nadenken zei een oudste: 'Hoge Romeinen en onze gezaghebbers,
jullie hebben groot gelijk dat jullie ons een reeds lang verdiend verwijt maken;
want wij joden bevinden ons al sinds heel lang bij de zuiverste bron en willen
daar niet uit drinken! Maar wiens schuld is dat? Kijk, als iemand een schat heeft,
dan waardeert hij hem niet zozeer als degene die hem niet heeft en hem eerst op
de een of andere manier met moeite moet verwerven, als hij hem wil bezitten!
Als wij van vreemde profeten en wijzen horen, dan verlangen wij gretig naar
hun wijsheid; maar wij slaan geen acht op de eigen profeten en wijzen, omdat
wij hen van hun geboorte af aan kennen en dan bij hun optreden zeggen: 'Waar
heeft hij die wijsheid en die wonderbaarlijke daadkracht vandaan?' Kort en goed,
de mens en in het bijzonder wij, reeds oud geworden joden, zijn lui en
onverschillig geworden tegenover alles wat er onder ons als nieuw naar voren
treedt, al is het ook nog zo buitengewoon; want ons vertrouwde en gezapige
leven schuwt iedere extra moeite en arbeid en enkel en alleen om die reden
zetten wij ons af tegen alles wat ons in onze rust en vanouds gewende
behaaglijkheid begint te storen.
[2] Wij zien onze onterechte houding zelfheel goed en duidelijk in, maar we
kunnen ons toch niet bevrijden van een zekere woede tegenover degene die ons
stoort. Wiens schuld is dat? Kijk, onze oude en al sinds lang niet meer
verstoorde gewoonte! Hoe indringender nu zo'n verschijning die onze
behaaglijke rust verstoort, optreedt, des te onprettiger werkt die ook op ons in en
prikkelt ons tot verzet.
[3] Jullie Romeinen zijn heren van een groot en machtig rijk en jullie voelen je
heel behaaglijk wanneer er in het hele rijk vrede heerst; maar als jullie uit een of
ander deel van het rijk bericht krijgen dat het volk daar tegen jullie is opgestaan,
dan vragen jullie ook niet of dat volk misschien met het volste menselijke recht
vanwege te zware lasten tegen jullie is opgestaan, maar jullie sturen er snel een
machtig leger heen en tuchtigen het opgestane volk zonder enige genade en
zonder te overwegen of het volk terecht of onterecht is opgestaan. En waarom
doen jullie dat? Omdat het opstandige volk jullie slechts een beetje uit je
behaaglijke rust wakker heeft geschud. Jullie kennen dat volk en vragen je in
jullie vergadering dan ook af: 'Maar hoe heeft dat volkje het in het hoofd
gehaald om tegen ons in opstand te komen?' en zeggen vervolgens: 'Wacht maar,
volkje, jij zult je moed en waanzin duur boeten! ' Waarom zeggen jullie dan niet
na allerlei wijze overwegingen: 'Dat kleine volk is weliswaar tegen ons
opgestaan, maar laten wij er vredesboden en ook vrederechters heen sturen; die
moeten de reden onderzoeken en ook goed achterhalen of dat volk daar een
duidelijk aantoonbaar en goed recht toe had!' Nee, dat doen jullie niet, ook al
zouden jullie horen dat zelfs een God zich aan het hoofd van het in het nauw
geraakte en daarom opgestane volk gesteld zou hebben, maar jullie sturen
onmiddellijk een leger en overvallen dat volk zonder enig pardon; en als jullie
door dat volk misschien zelfs enkele malen verslagen zouden worden, dan is de
hel bij jullie pas goed losgebroken, ook als jullie heel goed zouden inzien dat dat
volk het volste recht had om tegen jullie op te staan. Kortom, dat volk heeft nu
eenmaal jullie behaaglijke rust verstoord en daarom zetten jullie alles op alles
om het te tuchtigen, ook, zoals gezegd, als zelfs een God uit Zijn goedheid,
wijsheid en erbarming het volk tot een overwinnende opstand tegen jullie
aangezet zou hebben!
[4] Kijk, zo vraagt de mens bij bepaalde gelegenheden niet naar waarheid en
recht, maar treedt in zijn blinde toorn en woede op tegen degene die hem in zijn
vermeende recht heeft gestoord, hoewel hij bij zichzelf ook wel inziet dat hij
reeds sinds lang in alle opzichten ten onrechte en ter wille van zijn behaaglijke
rust altijd alleen maar leugen en bedrog als schild heeft gehad!
[5] Dat is nu ook bij de meeste tempeldienaren het geval. Voor zichzelf zien ze
wel in dat hun houding tegen de wet van Mozes en tegen het volk al lange tijd
onjuist is en dat de grote Meester uit Nazareth volkomen gelijk heeft; maar Hij
stoort hen in hun aardse behaaglijke rust, en daarom haten ze Hem en zouden ze
Hem om diezelfde reden te gronde willen richten, zoals iemand die in een zoete
sluimer ligt een lastige vlieg, die hem in zijn behaaglijke rust stoort, tracht te
vangen en te verdelgen.
[6] Jij, hoge Romein, kunt dan inderdaad vragen: 'Maar hebben de
tempeldienaren dan helemaal geen geloof meer in een God en Zijn woord uit de
mond van de profeten?' Daarop kan ik je uit mijn persoonlijke ervaring van vele
jaren zeggen dat er in het hele land van de joden waarschijnlijk geen leek onder
de joden te vinden is, die minder geloof heeft dan een tempeldienaar, vooral
wanneer die aloud is geworden. De jongeren geloven soms nog wel enigszins in
een autoriteit; maar wanneer ze zich geleidelijk aan realiseren dat de eersten en
de ouden, de schriftgeleerden en hoger geplaatsten helemaal geen geloof
hebben, dan verliezen ze ook alle geloof. Zij werpen zich heimelijk in de armen
van de Griekse wijsgeren, genieten van het tijdelijke leven zo goed ze maar
kunnen, en de oude Jehova en Mozes en de profeten zijn voor hen niets anders
dan uithangborden, die er alleen maar toe dienen om door de aan hen gewijde
reglementen en ceremoniën grote schatten binnen te halen, waarmee ze hun
goede leventje steeds maar kunnen verbeteren.
[7] Zo hebben de tempeldienaren dat eenmaal heel goed geregeld en hebben ook
steeds alles uit de weg weten te ruimen wat hun in enig opzicht belemmerde; en
wat ze altijd hebben gedaan, dat doen ze nog en zullen ze altijd doen, zolang ze
bestaan.
[8] Dit zijn, hoge Romein, heel duidelijk de redenen waarom de tempel dienaren
nu ook zo fel ten strijde trekken tegen deze Nazarener, die wij, die nu hier zijn,
echter volgens de volle waarheid voor de beloofde Messias houden. Zij zeggen:
'Laten we hem eerst grijpen en doden, dan zal wel blijken of hij de beloofde
Messias is, of er een God bestaat, en of alle profeten geen bedriegers van
mensen waren!’
[9] Dat de hele tempel nu zo denkt en ook zo wil handelen, daar kunnen wij
werkelijk niets aan doen, en zolang wij ook een functie in de tempel bekleden
kunnen wij tegen het feit, dat ze daar zo onzinnig tekeer gaan, weinig of niets
uitrichten; het is al heel wat, als wij zo nu en dan een matigende invloed kunnen
hebben. Ik heb op jouw aandringen nu getrouwen waarachtig gesproken, en,
hoge Romein, jij kunt daarover nu je oordeel uitspreken!'
88 Cultus en priesterdom
[1] Daarop zei de Romein Marcus: 'Voor deze nu volkomen openhartige
toelichting van jou ben ik je zeer erkentelijk, en wij Romeinen zullen binnenkort
wel weten wat wij met een dergelijk priesterdom moeten doen. Wanneer de
mensen zich alleen maar vanwege de lucratieve functie aan het priesterschap
wijden en niet vanwege de eeuwige waarheid uit God, wordt het tijd om een
dergelijk slecht priesterdom met wortel en tak uit te roeien en het door een beter
en waarachtiger priesterdom te vervangen!
[2] Als zeer ervaren Romein denk ik nu zo, en de Heer Zelf geeft mij dat in mijn
hart: voortaan geen priesterdom, geen tempel en geen sabbatten, feestdagen,
herdenkingsdagen en geen jubeljaren en geen olympiaden meer -maar ieder
mens moet ernaar streven om volgens de leer van de Heer een goede leraar voor
zijn medemensen en een echte vader voor zijn kinderen te worden! De tempels
moeten omgevormd worden tot liefdadigheidsinstellingen voor de armen; en de
sabbatten, feestdagen en andere nietszeggende herdenkingsdagen moeten
veranderd worden in dagen van weldaden, dan zullen weldra alle mensen elkaar
als ware broeders in de Heer omarmen en liefhebben!
[3] Maar zolang een mens zich nog onder een bepaald goddelijk aanzien priester
zal laten noemen en zich als zodanig door zijn medemensen zal laten eren en
betalen, zolang men tempels zal bouwen, sabbatten en andere feestdagen zal
houden en met allerlei ceremoniën plechtig zal vieren, zal het er voor de
mensheid slecht uitzien. Is van God uit niet iedere dag een dag des Heren,
waarop men God in zijn hart gelovig en boven alles liefhebbend belijdt en de
naaste geestelijk en lichamelijk goed doet? Ik huldig nu deze mening, die vrij is
van ieder vooroordeel en ik geloof, dat iedereen die nadenkt ook de mening zal
zijn toegedaan, die ik nu uitgesproken heb.'
[4] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Voor jouw mening, hoge Romein, is volgens
het menselijke verstand veel te zeggen; maar wij moeten ook rekening houden
met wat God door de grote profeet Mozes heeft ingesteld, want er wordt
uitdrukkelijk gezegd: 'Zes dagen moetje werken; maar op de zevende dag, de
sabbat, moetje rusten en je van al het zware, slaafse werk onthouden; je moet
deze dag wijden aan God, je Heer, en alleen Hem dienen op de manier, zoals die
door Aaron aan het volk is voorgeschreven!’
[5] Wanneer jouw opvatting nu realiteit zou worden en men de inzettingen van
Mozes op zou heffen, zou dat toch zoveel betekenen als: de God die tot Mozes
sprak en nu nogmaals in de wonderbaarlijke Nazarener persoonlijk tot ons
spreekt, zou met Zichzelf in tegenspraak zijn!
[6] Ik ben ook tegen een kastenachtig priesterdom, maar bij ieder volk moeten er
toch oudsten en rabbi's zijn; want niet ieder mens heeft de geest en het talent om
zich tot een ware rabbi te ontwikkelen, en al heeft zo nu en dan een gewoon
mens geest en talent, dan ontbreekt het hem aan tijd en de juiste middelen!
Daarom heeft Mozes de stam Levi bestemd voor het priesterschap en aan de
andere stammen de tiende opgelegd, waaruit deze stam onderhouden moest
worden, zodat die zich geheel en al aan het leraarschap zou kunnen wijden.
[7] Maar ik ben nu ook van mening dat de noodzakelijke volksleraren niet direct
uit de stam Levi hoeven voort te komen, omdat dat op een kastenstelsel lijkt,
maar ieder mens die geest, talent en tijd bezit zou het recht moeten hebben om
zich ook in goddelijke zaken tot een leraar te ontwikkelen; maar als hij dan een
bekwaam leraar is geworden, moet de gemeente die hij als leraar dient hem ook
onderhouden en uit achting en liefde niet toestaan, dat hij naast zijn leraarschap
zijn brood met de spade en de ploeg in het zweet zijns aanschijns moet
verdienen.
[8] Wat echter jouw opvatting over de tempel en de andere feestdagen behalve
de sabbat betreft, ben ik dezelfde mening toegedaan als jij; want dat heeft Mozes
niet ingesteld. Maar vanwege het volk is het één dag per week vanzelfsprekend
noodzakelijk, dat het op die dag bijeenkomt op een geschikte plaats en daar over
God en Zijn wil onderricht wordt, zodat het niet vervalt tot volslagen
goddeloosheid of smerige afgoderij. Dat is nu mijn mening, en wij zouden graag
hebben dat nu de Heer en Meester Zelf ons ook Zijn mening daarover zou laten
horen.’
89 Sabbat en priesterstand
[1] Nu zei Ik: 'Goed, luister dan naar Mij! Jullie hebben allebei juist en waar
gesproken; maar van nu af aan ben ook Ik de mening toegedaan die vriend
Marcus uitgesproken heeft, omdat die helemaal aansluit bij de aard en het juiste
bewustzijn van een mens en daarom ook bij Gods wijsheid en orde, maar
daarom verwerp Ik jouw visie nog niet. Maar jullie priesters moeten van de
sabbat niet een dag met een bepaalde magische werking maken en de mensen
harde straffen opleggen als ze, wanneer het niet anders kan, op de sabbat hun
brood moeten verdienen. Want een noodzakelijke daad, en in het bijzonder
wanneer die duidelijk onbaatzuchtig gedaan wordt tot heil van de arme broeder,
ontheiligt de sabbat niet alleen nooit, maar heiligt die duizendmaal meer dan al
het ijdele geschreeuw in de tempel en in de synagogen.
[2] Want wie de sabbat door edele daden heiligt, die heiligt hem ook waarachtig
en daadwerkelijk en derhalve levend, en dat alleen heeft waarde voor God. Maar
wie de sabbat op jullie manier heiligt, die schendt hem; want hij eert God met de
lippen, zoals de profeet gezegd heeft, maar zijn hart is verre van God, omdat het
ver van de naaste is.
[3] Er moeten inderdaad vrije en ware leraren zijn in een gemeente, die hun
brood niet met het werk van hun handen hoeven te verdienen; maar als jij de
heel goede mening bent toegedaan dat de mensen op een sabbat op een plaats
bijeen moeten komen om daar over God en Zijn wil weer opnieuw onderricht en
aan Hem herinnerd te worden, dan moet dat ook gebeuren. Maar daarna heeft de
leraar immers ook zes werkdagen! Wanneer hij eenmaal in de geest gewekt is,
hoeft hij zich die zes dagen immers ook niet alleen bezig te houden met wat hij
de gemeente op de volgende sabbat zal voorleggen; want als iemand vanuit
Gods Geest spreekt zal hetgeen hij moet zeggen op datzelfde ogenblik in zijn
hart en op zijn tong worden gelegd.
[4] En wanneer dat overeenkomstig Mijn belofte zeer zeker zal gebeuren, zoals
dat in de tijd van de aartsvaders en ten tijde van de profeten ook altijd gebeurd
is, dan denk Ik dat het tijdens de zes werkdagen ook voor de rabbi van de
gemeente bepaald niet zonder nut zou zijn, als ook hij, als een voorbeeld voor
zijn gemeente, een of ander goed en nuttig handwerk zou verrichten om daarmee
zijn dagelijks brood te verdienen. Zodoende zou hij de leden van de gemeente
niet om alles hoeven vragen, en deze zou hem vervolgens beslist des te meer
respecteren en navolgen, omdat zij in zijn bezigheden thuis het mooiste en meest
ware bewijs van zijn onbaatzuchtigheid, zijn liefde en gerechtigheid ten aanzien
van de gemeente voor ogen zou hebben.
[5] Ik denk dat dit heel wat beter zou zijn dan, zoals de huidige tempeldienaren
doen, de zes werkdagen te verdoen met volkomen ledigheid en in plaats van
nuttig bezig te zijn alleen maar te brassen en te zwelgen, te hoereren, echtbreuk
te plegen, te bedriegen en zich op die manier vet te mesten voor de hel en voor
de eeuwige dood. Dat is zo Mijn mening!
[6] O, iets anders is het voor degenen die Ik nu overal naartoe stuur om het
evangelie aan alle volkeren op aarde te verkondigen! Deze eerste boodschappers
van Mij hebben geen tijd en ook geen gelegenheid om met hun handen hun
brood te verdienen; daarom geldt voor hen ook: eet en drink wat jullie op tafel
wordt voorgezet! En verder: maak je geen zorgen voor de volgende dag, wat
jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden -want
dat zou zeer duister en heidens zijn! -maar tracht vóór alles met alle vlijt en ijver
Gods rijk en de daarbij behorende gerechtigheid onder de volkeren te
verbreiden, dan zal al het andere jullie als vanzelf toevallen; want de Vader in de
hemel weet wat jullie nodig hebben! Maar, zoals gezegd, dat moet alleen gelden
voor degenen die Ik nu overal naartoe gezonden heb; waar eenmaal vaste en
gevestigde, in Mijn naam gestichte gemeenten zullen bestaan, daar moet dan
Mijn eerder uitgesproken mening in praktijk gebracht worden!
[7] Want Ik wil absoluut niet dat de rabbi's van de gemeenten regelmatig zes
dagen per week dienaren van de luiheid zullen zijn, want in luiheid zit de wortel
van alle zonden. Maar een in Mijn naam werkelijk volop actieve rabbi van een
gemeente zal natuurlijk ook in die zes dagen dikwijls de gelegenheid vinden en
hebben, om de gemeenteleden in allerlei dingen het goede voorbeeld te geven en
ze op te wekken om dat in de ware en levende geest daadwerkelijk na te volgen,
en dan is iedere dag net als de sabbat een dag van heil voor de hele gemeente.
[8] Zo is het ook niet absoluut noodzakelijk voor het zieleheil van de mensen dat
nu juist de oude joodse sabbat bij uitstek een dag van onderricht dient te blijven;
want daarvoor kan iedere dag gekozen worden, al naargelang de
omstandigheden. Als de oude sabbat gunstig blijkt te zijn voor het verrichten
van noodzakelijk werk voor het heil van de gemeente, terwijl sommige
doordeweekse dagen als gevolg van slecht weer ongunstig waren, werk dan op
de sabbat en stel een andere dag vast voor het onderricht! Want iedere dag
waarop jullie in Mijn naam iets goeds zullen doen, zal een ware sabbat zijn; aan
de naam van de dag is immers niets gelegen, maar alleen aan wat iemand op een
dag gedaan heeft.
[9] Zo is het ook helemaal niet nodig dat er precies om de week een vaste
leerdag moet plaatsvinden, maar die kan vastgesteld worden al naargelang tijd
en omstandigheden; want Gods woord kan evengoed op een andere dag
verkondigd en aanhoord worden, en het aantal dagen tussen de ene prediking en
de andere heeft in Mijn ogen geen speciale waarde en maakt de prediking zelf en
ook de mensen niet beter .
[10] Maar als de rabbi van de gemeente ziet, omdat het hem in de geest door
God te kennen wordt gegeven, dat een of ander gemeentelid op zijwegen is
geraakt, dan moet de rabbi daar direct heen gaan en hem vermanen en daarvoor
niet de sabbat afwachten; want de dag die voor het verdwaalde en weer op het
goede spoor gebrachte gemeentelid een echte sabbat zal zijn, is de dag waarop
hij zijn leven geheel en al gebeterd heeft.
[11] Wanneer de rabbi van de gemeente in een jaar maar één ware prediking
voor de gemeente heeft gehouden en de gemeente daar vervolgens vast en
getrouw naar handelt, dan heeft die gemeente ook niet zo gauw meer een tweede
prediking nodig. Want voor degene die naar Mijn leer leeft en handelt, hoeft de
rabbi van de gemeente niet meer elke sabbat te preken, want voor zo iemand is
dan iedere dag toch al een echte sabbat en de ware en levende prediking, die
hem door de geest wordt ingegeven, draagt hij in zijn hart.'
90 De juiste heiliging van de sabbat
[1] (De Heer:) “Maar alleen voor de kinderen kan de gemeente een eigen
schoolgebouw oprichten en daar één leraar of bij een grotere gemeente al
naargelang de behoefte ook meer ervaren en deugdzame leraren aanstellen, die
de jeugd het lezen van de Schrift en ook het rekenen, het zelf schrijven en nog
meer nuttige kennis moeten bijbrengen. Als ze dat iedere dag gewetensvol en
met redelijke vlijt en ijver gedaan hebben, hebben ook zij iedere dag de sabbat
geheiligd; en de rabbi van de gemeente zal dat ook doen, wanneer hij zo'n
school regelmatig bezoekt en leraren en leerlingen aanspoort tot vlijt en ijver en
hun van tijd tot tijd in Mijn naam goede lessen geeft. Maar wat hij dan moet
zeggen, daar zal door Mij wel voor gezorgd worden.
[2] Evenzo is het ook goed als een gevestigde gemeente naast het schoolgebouw
voor de kinderen een vergadergebouw zet, waar ze van tijd tot tijd in Mijn naam
bijeen kan komen. Maar in zo'n ruimte moet dan niet enkel en alleen de
aangestelde rabbi het recht hebben om te spreken en te preken, maar ieder
mannelijk gemeentelid, als hij daartoe door Mijn geest aangespoord wordt. Want
in een dergelijk gebouw moet niet alleen over de Schrift en over de profeten en
over Mij gepreekt worden, maar ook over andere dingen die bijdragen aan een
diepere en ware kennis van God en die de liefde tot God en de naaste tot leven
wekken; en dan moet diegene spreken die door Mijn geest in hem daartoe
aangespoord wordt, en zowel de gemeente als de rabbi moeten naar hem
luisteren. Als zij dat zal doen, op wat voor dag ook, dan heiligt zij de sabbat ook
in de ware zin van het woord.
[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat jullie daarom de orde van de tijd en
het tellen van de uren, de dagen, de weken, de maanden en de jaren helemaal
buiten beschouwing moeten laten; dat kunnen en moeten jullie in ieder geval
ook doen. Maar jullie moeten niet bepaalde dagen, omdat ze in de week of in de
maand of in het jaar de zoveelste zijn en deze of gene naam dragen, voor beter
en heiliger houden dan andere; want het getal en de naam zijn helemaal niet van
belang, maar alleen het leven en handelen volgens de geopenbaarde wil van
God.
[4] Want voor iemand die op een sabbat tegen zijn naaste gezondigd heeft, was
die sabbat werkelijk geen sabbat! Maar voor iemand, die op een andere dag zijn
naaste iets goeds gedaan heeft, was ook deze andere dag een volmaakte sabbat.
[5] Daarom moet voortaan onder Mijn ware navolgers alles volkomen vrij zijn,
en niets kan een dag tot een ware sabbat verheffen anders dan enkel en alleen
daden, die uit de ware en levende liefde tot God en de naaste voortkomen. Foei,
wat een schande is zo'n domme menselijke regel die het tot een schending van
de sabbat bestempelt als men een arme en verdrukte ook op de sabbat hulp
verleent! Foei, een schande zijn zulke priesters die het volk leren dat God
welbehagen zou hebben aan hun weerzinwekkende geschreeuw en aan hun
offerceremonies, die alleen maar een gruwel zijn in Mijn ogen, zoals ze dat
altijd al waren!
[6] Daarom moet de sabbat nu eerst een ware werkdag worden en elke
ceremonie dient te bestaan uit het zuivere handelen volgens Mijn woord; dat zal
Ik altijd met welgevallen aanschouwen en Ik zal de ware sabbatheiligers ook
met al Mijn genade en liefde belonen. - Zo spreekt nu de Heer!
[7] Maar degenen die de sabbat zullen heiligen op de manier zoals de
tempeldienaren het nu doen en al sinds lange tijd hebben gedaan, en die de
sabbat een bepaalde magische heiligende werking toeschrijven, evenals aan
bepaalde feestdagen en dagen van nieuwe maan, die moeten door de vurige
vloed van Mijn gerechtvaardigde toom verteerd worden! -Ook dat heeft de Heer
nu gesproken, voor wie alle dagen, weken, maanden en jaren volkomen gelijk
zijn.
[8] Hebben jullie nu begrepen hoe Mijn mening luidt, geldend voor alle tijden en
eeuwigheden? Want waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: hemel en aarde, die jullie nu
zien, zullen eenmaal vergaan; maar Mijn woorden zullen blijven in eeuwigheid!
Dat is nu Mijn mening!”
[9] Toen de Farizeeën dat van Mij hoorden, wisten ze niet wat ze Mij daarop
konden antwoorden; de Romeinen hadden echter heimelijk leedvermaak, omdat
Ik door Mijn woorden ingestemd had met de opvatting van Marcus, maar
buitengewoon ingrijpende veranderingen in de opvatting van de schriftgeleerde
aanraadde. De Farizeeën merkten dat echter en ergerden zich heimelijk, hoewel
ze daar niets van lieten blijken.
91 Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes
[1] Pas na een poos diep nadenken zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, ik
heb Uw woorden nu zo goed mogelijk bij mijzelf overwogen en ben tot de
conclusie gekomen, dat U volgens de principes van het zuivere menselijke
verstand helemaal gelijk hebt, en volgens datgene wat U zonder enige twijfel
bent, ook gelijk moet hebben; maar aangezien in U de eeuwige geest van Jehova
woont, Uw hart Zijn troon is en Hij vanuit U spreekt en door Zijn almachtige wil
handelt en de hele schepping in stand houdt en regeert, begrijp ik niet hoe Hij
eens aan Mozes op de Sinaï de heiliging van de sabbat heeft opgedragen, heel
streng door een eigen wet met daaraan toegevoegd de manier waarop de sabbat
geheiligd moet worden? Hij, als Een en Dezelfde, zou destijds toch ook zo
hebben kunnen spreken als U nu helder en wijs in ons bijzijn gesproken hebt,
dan zou men nooit tot een werkeloze en ceremoniële heiliging van de sabbat zijn
vervallen! Ja, het is zelfs bekend dat joden, die de sabbat door slaafse arbeid
ontheiligd hebben, onmiskenbaar door God getuchtigd zijn! Waarom heeft God
bij monde van Mozes dan alleen maar bevolen de sabbat te heiligen, en waarom
heeft Hij dat niet zo aangegeven als U nu gedaan hebt? God is toch eeuwig
onveranderlijk in Zijn raadsbesluiten en kan Zijn woorden niet veranderen!’
[2] Ik zei: 'Nu heeft de schriftgeleerde in jou gesproken; maar hij heeft met deze
woorden ook duidelijk laten zien dat hij de Schrift nog nooit ook maar in het
minst begrepen heeft - en het allerminst de boeken van Mozes! Destijds was het
voor de in Egypte sterk ontaarde joden noodzakelijk dat hun een dag werd
aanbevolen, waarop ze zouden rusten van het slaafse werk en naar Gods woord
konden luisteren; want zonder zo'n gebod zouden ze net als voorheen, zoals ze
daar in Egypte aan gewend waren geraakt, vast geen enkele dag rust hebben
gekregen en er al helemaal niet toe gekomen zijn om naar Gods woord te
luisteren. Want het joodse volk was zinnelijk en dag en nacht waren ze alleen
maar bezig om te kijken hoe ze zich middelen konden verschaffen om hun buik
met vlees te vullen Daarom gaf God destijds ten eerste om heel natuurlijke en
ten tweede om geestelijke redenen een bepaalde dag om te rusten en om naar
Gods woord te luisteren, en wel dezelfde dag als de aartsvaders tot rustdag
gekozen hadden, namelijk de sabbat.
[3] Maar God heeft in Zijn sabbatswet niemand het gebod gegeven, dat hij op de
sabbat aan niemand een noodzakelijke en goede dienst mag bewijzen. Pas door
jullie is het mozaïsche gebod door een dergelijk gebod vervangen en jullie lieten
op de sabbat alleen maar iemand werken en een noodzakelijk en op zichzelf
goed werk verrichten, als hij jullie daarvoor een flinke losprijs en andere
kostbare offers had gebracht.
[4] Maar als jij denkt dat God de eenmaal gegeven vorm van een in een
bepaalde tijd noodzakelijke wet niet zou kunnen veranderen, omdat Hij in
Zichzelf eeuwig onveranderlijk is, hoe hebben jullie je dan de vrijheid durven
veroorloven om de wet van Mozes zo erg naar jullie goeddunken en tot jullie
eigen materieel voordeel te veranderen, dat jullie nu werkelijk ook geen jota
meer in acht nemen van wat Mozes en de profeten geleerd en aanbevolen
hebben?
[5] Als de wet van Mozes en zijn geschriften jullie zo heilig zijn, waarom
hebben jullie dan later het zesde en zevende boek van Mozes en het zuiver
profetische aanhangsel als onecht verworpen en het vervangen door een ander
werk, dat van mensen afkomstig is?
[6] Is de oude ark des verbonds niet een heiligdom van alle joden geweest? Maar
toen reeds dertig jaar geleden vanwege jullie boze daden de kolom van rook en
vuur verdween en de ark daar in het allerheiligste stond, verlaten door haar
kracht, hebben jullie die in een kamertje opgeborgen en in de plaats daarvan een
andere neergezet, waarin vanwege de vreemdelingen een natuurlijk vuur
brandde en waaruit ook natuurlijke rook opsteeg. Waarom hebben jullie dat
gedaan? Heeft Mozes daar misschien ook een wet voor gegeven waarin staat dat
jullie zoiets mogen doen?
[7] Ja, de profeten hebben wel voorspeld dat in de tijd die jullie nu meemaken de
oude ark des verbonds voor de ogen van alle mensen in een nieuwe en levende
veranderd zal worden; maar op de manier zoals jullie het eigenmachtig gedaan
hebben, hebben de profeten het zeker nooit bedoeld! Want als jullie er door de
profeten van overtuigd waren geweest dat dat dertig jaar geleden volgens de wil
van God moest gebeuren, dan zouden jullie dat zeker in lange toespraken aan het
volk verkondigd hebben en hun ook gezegd hebben dat ze grote offers moesten
brengen; maar dat lieten jullie heel fijntjes en wijselijk achterwege, en tot op dit
uur weet het volk niets van jullie eigenmachtige handelwijze.
[8] Maar als jullie weten dat de profeten met de nieuwe ark des verbonds Mij
bedoeld hebben, -waarom verkondigen jullie dat dan niet aan het volk en
waarom vereren jullie in plaats van Mij het onbeduidende en dode werk van
jullie handen?
[9] Jullie beroepen je voortdurend op Mozes en de profeten; maar als Ik jullie nu
de juiste en enig ware betekenis en diepere geestelijke inhoud van de Schrift
toon, hoe komt het dan dat juist jullie tempeldienaren in werkelijkheid de
grootste loochenaars van God, Mozes en alle profeten zijn?
[10] Mozes heeft om heel wijze redenen het door God aan hem geopenbaarde
woord, en met name de inwendige levende betekenis en geest ervan, in
overeenkomstige beelden verhuld, en wat hij jullie onthuld heeft, dat hebben
jullie verworpen. Nu ben Ikzelf gekomen en onthul voor jullie het verborgene;
waarom geloven jullie het nu niet en proberen jullie Mij alleen maar te vangen
met hetgeen jullie zelf nog nooit geloofd en al helemaal nooit begrepen hebben?'
92 Over het invoeren van de sabbat
[1] (De Heer:) 'Zie, sinds de eerste tijden van de mensen is het gebruikelijk
geweest om de week in zeven dagen te verdelen; deze indeling leiden de mensen
langs natuurlijke weg af van de maankwartieren en langs bovennatuurlijke weg,
die hun geopenbaard werd, van de zeven geesten in God, waarvan jullie ook iets
gehoord, maar nog nooit ook maar één woordje begrepen hebben.
[2] Van de zeven geesten nu is het de zevende, die als het ware met
terugwerkende kracht alle zes voorafgaande door en door zuivert en verzacht, en
deze zevende geest heet daadwerkelijke erbarming. En kijk, ook om die reden
heeft God bij monde van Mozes de zevende dag tot sabbat bestemd, zodat jullie
je op die dag van de slaafse arbeid voor jullie eigen buik zouden onthouden en
bij de samenkomst voor de tent, waarin de ark stond, naar jullie arme broeders
en zusters, weduwen en wezen zouden omzien en je metterdaad over hen zouden
ontfermen; want dat houden immers de hele wet van Mozes en alle profeten in,
namelijk dat jullie in volkomen geloof in God en in liefde tot Hem aan jullie
arme naasten de werken van de echte barmhartigheid zullen doen, en dat is ook
de enige ware en Mij welgevallige godsdienst!
[3] Maar wanneer het zó en onmogelijk anders is, hoe zou Mozes zich zelfs in
zijn allerslechtste droom ooit hebben kunnen voorstellen dat de sabbat er door
God voor bestemd is, dat op die dag geen enkele jood aan zijn arme naaste een
werk van barmhartigheid moet en mag bewijzen?
[4] Denken jullie nu echt dat het wil zeggen God eer te bewijzen, als iemand een
hele dag ten eerste in volkomen ledigheid en vervolgens of in de tempel in
Jeruzalem of elders in een synagoge in een andere plaats of in zijn huis
doorbrengt, verscheidene malen de tien geboden en enkele psalmen van David
en nog andere dingen uit de Schrift zonder gevoel, zonder er bij te denken dus
hersenloos zelf prevelt en blèrt ofwel ze door een priester laat voorprevelen en
voorbIeren, aan wie hij een offer geeft omdat hij gelooft dat het geprevel en
geblèr uit de mond van een priester krachtiger en God meer welgevallig is dan
dat van hem zelf! O jullie waanzinnigen! Denk toch eens na, of het mogelijk is
dat de alwijze God in zulke dwaasheden en zotternijen, die alleen door jullie en
nooit door Mozes of door de profeten zijn bedacht en die jullie zelfs tot een wet
hebben verheven, ooit behagen kon scheppen en of Hij, die eeuwig
onveranderlijk Dezelfde is, daar nu welgevallen in kan hebben of dat ooit zal
hebben!
[5] Ja, de mensen die God erkennen en Hem boven alles liefhebben moeten ook
in hun hart tot Hem bid.den. Maar hoe? In de eerste plaats door Zijn wil op de
juiste manier op te volgen, door de werken der naastenliefde te beoefenen, en in
de tweede plaats moeten ze in hun hart innig en volliefde aldus tot God spreken:
[6] 'Onze liefdevolle Vader, die in Uw hemelen woont!
Uw rijk van eeuwige liefde en waarheid kome daadwerkelijk tot ons!
Uw alleen heilige wil, het Zijn van alle wezens, worde ook onder ons net zo tot
werkelijkheid als dat in al Uw hemelen en scheppingsruimten geschiedt!
Geef ons, Uw kinderen, het brood des levens!
Vergeef ons onze schulden, zoals wij onze broeders die ons beledigd hebben
vergeven!
Laat geen verzoekingen en bekoringen tot zonde over ons komen, waaraan wij
in onze zwakheid moeilijk of helemaal geen weerstand kunnen bieden, maar
bevrijd ons van alle kwaad!
Uw naam worde altijd geheiligd, hoog geprezen en boven alles geloofd; want
van U is eeuwig alle liefde, wijsheid, kracht en macht!'
[7] Kijk, dat is een echt gebed tot God, als het door iemand in zijn hart innig,
waarachtig en in volle ernst wordt uitgesproken! Maar ook dit gebed heeft geen
waarde ook al wordt het duizend keer door iemand met de mond uitgesproken,
maar het moet innig, waarachtig en vol ernstige wil in het hart uitgesproken
worden, en de mens moet ook door zijn daden tonen wat de woorden van zijn
hart zeggen, anders is al dat bidden een gruwel in Gods ogen; want de eeuwig
levende God, die de liefde, wijsheid, kracht en macht zelf is, laat Zich niet eren
door loze en dode woorden van de lippen en zinloze offers en ceremoniën, maar
alleen door werken volgens Zijn wil. Maar die kan en moet ieder mens iedere
dag beoefenen en niet alleen op de sabbat; als de mens dat doet, dan maakt hij
iedere dag tot een ware sabbat en hoeft hij niet te wachten op de zevende dag
van de week, die als dag voor Mij niet meer waarde heeft dan een andere. Kijk,
dat is nu Mijn mening! En jij, schriftgeleerde tempeldienaar, kunt Mij nu van
repliek dienen als je daar reden toe ziet.'
[8] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, dat zal ik nu en ook voor altijd
wel achterwege laten; want nu pas heb ik duidelijk ingezien dat U werkelijk de
Gezalfde van God bent! Ja, U hebt in alle opzichten gelijk en het verwijt dat U
ons tempeldienaren maakt is waar en meer dan terecht. Maar helaas zijn wij
gevangen door de tempel en kunnen niets doen voor deze hoogst ware
goddelijke aangelegenheid, die U nu uiteen hebt gezet.
[9] Maar U, o Heer, bent machtig; doe volgens Uw genade, liefde en wijsheid
wat U welgevallig is! Maar al blijven wij in de tempel, wij zullen werkelijk in
geen enkele vergadering meer een woord ten nadele van U spreken, maar wel bij
gelegenheid aan de hogepriesters tonen hoe het met deze zaak zit. Maar als U
ons speciaal zou willen aangeven wat wij moeten doen, dan zullen wij dat ook
doen om in genade door U aangenomen te worden. Heer en Meester, wat is Uw
wil met ons en ten aanzien van ons?'
[10] Ik zei: 'Ik heb jullie nu toch al enkele dingen gezegd waardoor jullie
verstand Mijn wil wel onderkend zal hebben! Handel daarnaar, dan zullen ook
jullie het leven ontvangen! De tempel zal jullie niet verhinderen om in je hart in
Mij te geloven en naar Mijn wil te handelen en, waar dat nodig is, Mij ook te
bekennen tegenover de wereld; want Ik zeg jullie ook: wie Mij tegenover de
wereld zal bekennen, die zal Ik ook bekennen tegenover Mijn Vader in de
hemel. -En nu kunnen jullie weer naar Jeruzalem reizen; maar wanneer de
tempeldienaren jullie naar Mij zullen vragen, zeg dan niets over Mij! Mijn zegen
met jullie! Amen.'
[11] Toen stonden de tempeldienaren ontroerd op, bedankten Mij voor de lessen
en voor het verlossen uit hun verwarring; aangezien het al tamelijk donker was
geworden, gingen ze op weg naar huis,. en Lazarus gaf hen enkele begeleiders
met fakkels mee, wat de tempeldienaren zeer op prijs stelden. Maar wij gingen
weer de zaal binnen en aan onze tafel zitten. Nu pas gaven de Romeinen uiting
aan hun grote vreugde over alles wat Ik de tempeldienaren zo openlijk en
goddelijk waar gezegd had.
[12] Allen vroegen Mij nu om het ware gebed, dat Ik de tempeldienaren getoond
had. Maar toen kwam Rafaël naar Agricola toe en overhandigde het hem,
geschreven op perkament, en daar konden de Romeinen Mij niet genoeg voor
danken.
[13] Daarop zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, we hebben nu weer gewerkt; laat
ons daarom voor het eten wat wijn en brood brengen, zodat wij ons kunnen
sterken!’
93 De lievelingsspijs van de Heer
[1] En Lazarus zorgde onmiddellijk voor alles. Toen er weer brood en nieuwe
wijn op tafel werd gezet en wij daar iets van namen, kwam Martha Mij vragen,
wat Ik het liefste als avondmaal zou eten.
[2] Ik zei: 'Kijk eens, Mijn lieve Martha! De mensen die Mijn woord horen en
ernaar leven zijn Mijn liefste voedsel en ook Mijn liefste drank! - Heb je deze
woorden nu goed begrepen?'
[3] op een enigszins angstig verblufte toon zei Martha nu: 'Maar Heer en
Meester, U wilt toch niet zeggen dat U mensenvlees wilt eten?'
[4] Ik zei: 'Wel, Mijn lieve vriendin, jij bent nog niet zo diep doorgedrongen in
de dingen van de geest! Bedoel Ik nu voedsel voor de geest of voedsel voor het
lichaam, als Ik zeg dat die mensen Mijn lievelingsvoedsel en Mijn
lievelingsdrank zijn, die Mijn woord horen, het ter harte nemen en ernaar leven
en handelen? Ik zeg jou en ook allen die hier zijn: de mens leeft niet alleen van
brood en wijn, maar veeleer van ieder woord dat uit Gods mond komt, als hij
ernaar handelt; en zodoende is Gods woord een uiterst voortreffelijk voedsel
voor de gehele mens, terwijl het brood van deze aarde alleen maar zijn
sterfelijke lichaam voedt en niet tevens zijn ziel en zijn geest.
[5] Maar zoals God door het woord het hoofdvoedsel is voor de gehele mens, zo
is dan ook de mens die God kent, Hem boven alles liefheeft en Zijn wil doet,
eveneens een goede en zeer verkwikkende spijs voor de eeuwige liefde in God.
Wanneer je dat nu begrepen hebt, mag je ons vandaag als avondmaal een goed
gerecht van welbereide vissen op tafel zetten!’
[6] Martha zei: 'O Heer en Meester, nu heb ik wel begrepen dat U zojuist alleen
maar geestelijk voedsel en een geestelijke drank bedoeld hebt, en ik dank U van
gans er harte voor Uw grote geduld met mij; maar aangezien U ook Uw
verlangen naar een goed bereid gerecht van edele vissen uitgesproken hebt, moet
ik U nu wel eerlijk bekennen dat juist vandaag de visvoorraad helemaal op is
gegaan. Bij het middagmaal is alles wat er nog was opgegeten en Uw wens heeft
mij nu in grote verlegenheid gebracht. Wat moet ik nu doen?'
[7] Ik zei, met een vriendelijk gezicht: 'Ja, Mijn lieve Martha, dat is inderdaad
een enigszins vervelende geschiedenis! Waar moet je nu zoveel edele vissen
vandaan halen dat het voldoende is voor ons allemaal?'
[8] Martha zei, nog verlegener dan daarvoor: 'O Heer en Meester, ik weet het
werkelijk niet; maar U kunt mij wel raad geven en helpen!’
[9] Ik zei: 'Ja, dat zou Ik zeker kunnen, wanneer jij dat echt en vast zou geloven!'
[10] Martha zei: 'O Heer en Meester, ik geloof immers alles! U bent immers de
eeuwige liefde en waarheid zelf en wat U zegt en wilt, gebeurt ook altijd zeker
en gewis!'
[11] Ik zei: 'Ga dan maar eens kijken in de vijver die zich, in een grote steen
uitgehouwen, in jullie keuken onder de aldoor stromende bron bevindt, dan zul
je daar zoveel vissen vinden dat het voldoende is voor vandaag en morgen!’
[12] Na deze woorden van Mij haastte Martha zich samen met haar zuster Maria
en begeleid door Maria van Magdala naar buiten naar de grote keuken, waar ze
de vijver aantroffen vol met de beste vissen uit de rivier de Jordaan en hun
verbazing daarover was groot. Ze kwamen snel weer terug en vertelden het
wonder aan iedereen en aan hun dankbare verbazing kwam vrijwel geen einde.
[13] Maar Ik zei tegen Martha: 'O, verbaas je daar maar niet al te zeer over, want
Ik heb voor jullie ogen immers al vele tekenen gedaan; ga nu maar een goed
avondmaal voor ons bereiden!’
[14] Toen Ik dat gezegd had haastten Martha en ook Maria zich de kamer uit
naar de keuken en stelden daar alles in bedrijf, zodat het avondmaal in een uur
tijd uitstekend bereid zou kunnen worden. Het was evenwel een door sterren
verlichte avond en in het westen waren nog de laatste stralen van de
ondergegane zon te zien, wat wij door de open ramen goed konden waarnemen,
en speciaal de Romeinen uitten de wens om nu een poosje in de open lucht aan
Mijn zijde de sterrenhemel en verschillende verschijnselen van de avond te
bekijken en gade te slaan.
[15] En Ik zei: 'Goed, laten we dan een uur lang naar buiten gaan, daar zal veel
te zien, te observeren en te ontdekken zijn!’
94 Een beschouwing van de sterrenhemel
[1] Toen Ik dat had gezegd waren alle aanwezigen, die met tamelijk velen
waren, direct bereid om dat uur ook in de open lucht door te brengen, en wij
stonden op en gingen naar buiten, waar een grote, vrije plek was. Allen
verbaasden zich nu over het ontelbaar grote aantal sterren, en prezen de almacht
en grootheid van God.
[2] Toen wij zo een tijdlang de sterrenhemel hadden gadegeslagen, vroeg
Marcus, de Romein: 'Heer en Meester, zijn dat op een paar planeten na enkel
zonnen, waar op hun beurt de daarbij behorende planeten en manen en ook
kometen omheen cirkelen?'
[3] Ik zei: 'Inderdaad, zoals Ik jullie op de Olijfberg al gezegd heb; toch zien
jullie temidden van deze vele zonnen ook verscheidene centraalzonnen waar,
zoals jullie reeds bekend is, de planetaire zonnen met al hun planeten in grote
cirkels omheen bewegen, en ook zien jullie die grotere centraalzonnen weer,
waaromheen zich hele zonnegebieden bewegen, en ook een paar van die
centraalzonnen, waar hele zonnenallen zich in uiterst grote cirkels omheen
bewegen. Maar het zou van weinig of helemaal geen nut voor jullie zijn, als Ik
ze jullie nu ook met de vinger zou aanwijzen; wanneer jullie echter in je geest
gewekt zullen zijn, zal de Geest van het meest innerlijke leven en alle waarheid
jullie zeker in al het licht binnenleiden. En hoe dat mogelijk is en zal zijn, heb Ik
jullie op de Olijfberg al enkele malen zelf aanschouwelijk laten ervaren. Hier
kan Ik voor jullie alleen maar herhalen dat er in het huis van Mijn Vader heel
vele en grote woningen zijn’
[4] Marcus zei nogmaals: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze les! Maar
nu zou ik van U toch ook heel duidelijk willen horen waar de zon zich nu
bevindt! U hebt ons wel laten zien, en wel op een zeer wonderbaarlijk
doelmatige wijze, dat alle hemellichamen de vorm van een ronde bol hebben, en
deze aarde dus ook; maar in mijn jonge jaren was ik aan het werk in het uiterste
zuidwesten van Spanje en daar zag ik het begin van een ontzettend grote zee die
zich ver uitstrekte. Met verscheidene metgezellen beklom ik daar één van de
hoogste bergen aan de kust om te zien of deze zee misschien, net als de
Middellandse Zee, toch nog ergens zou eindigen. Maar daar vergiste ik mij
geweldig in; want van enig einde was er in de verste verte geen spoor te
ontdekken! Waarheen we onze scherpe ogen ook maar naar het westen richtten,
we ontdekten niets anders dan water en nog eens water.
[5] Vanaf de genoemde berg zag ik de zon dan ook helemaal in de zee zakken.
Dat bevestigde voor mij ook het volgende: toen de zon volledig in het water
wegzakte, verbleekten haar vuur en licht ook zo volkomen dat er, nadat ze
volledig was ondergegaan, geen spoor van avondschemering meer waar te
nemen viel, en uit het genoemde verschijnsel concludeerden wij dat de zon, de
maan en alle sterren in het verre westen gewoon letterlijk in de zee zakken en na
12, soms 14 en soms -midden in de zomer -ook wel na 9 uur ergens in het zeer
verre oosten weer uit de zee opstijgen.
[6] Dat dat in de grote werkelijkheid vast heel anders is, weet ik nu wel; maar
het verschijnsel dat de zon, als ze ogenschijnlijk in de grote zee ondergaat, geen
spoor van avondschemering achterlaat -in het bijzonder op heel heldere en
wolkeloze avonden -dat is toch echt wel een beetje merkwaardig. - Hoe moet ik
dat verklaren?'
[7] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste vriend Marcus, kijk: over ongeveer duizend jaar
zullen zelfs de kinderen van dergelijke verschijnselen, die jullie nu nog heel
wonderbaarlijk voorkomen, geheel juiste voorstellingen hebben!
[8] Kijk, jouw grote wereldzee heeft ook zijn begrenzing in het verre westen, net
als iedere andere zee; en daar is nog een enorm groot continent, dat door het
latere nageslacht vanuit Europa in westelijke richting ontdekt zal worden.
Vanuit de noordoostelijke uitlopers van Azië is het echter al bijna meer dan
duizend jaar geleden ontdekt en is sinds die tijd bewoond door verschillende
volkeren uit Azië, waaronder zelfs ook de oude Foeniciërs, Trojanen en Grieken.
[9] Vanuit Europa naar het westen zal het echter pas ontdekt kunnen worden
wanneer hun schepen van een betere kwaliteit zullen zijn dan die jullie schepen
tegenwoordig hebben.
[10] Maar dat de zon van Spanje uit gezien in het verre westen ondergaat zonder
een schemering achter te laten, vooral op heldere avonden zonder nevel, daarvan
ligt de oorzaak vooral in de grote en wijd uitgestrekte luchtmassa, waar
uiteindelijk het licht van de zon ook net zo moeilijk doorheen dringt als het
doordringt tot op de diepe bodem van de zee. Waar deze ondiep is, zul je nog
voldoende licht op de zeebodem kunnen zien, omdat het licht slechts te maken
heeft met een watermassa die heel ondiep is; maar waar de zee eenmaal zo'n 20
tot 100 manslengten diep is, zul je geen door de zon verlichte grond meer
kunnen waarnemen. Kijk, dat is dus een reden waarom de zon in het verre
westen van de zee dikwijls zonder schemering ondergaat!
[11] De tweede reden is echter dat er dikwijls totaal geen damp aanwezig is;
want als de lichtstralen van de zon vrijwel helemaal niets tegenkomen wat dicht
genoeg is om op te kunnen vallen en vandaar gebroken weer verder
geprojecteerd te kunnen worden, dan kun je ze niet waarnemen, hoewel ze er
toch wel zijn. Iets dergelijks kun je ontdekken bij de maan, net als bij de andere
planeten.
[12] Kijk, de maan en ook de andere planeten zijn op zichzelf net zulke donkere
lichamen als de aarde! Het licht van de zon, een rond lichaam, straalt naar alle
mogelijke richtingen; maar het manifesteert zich alleen maar als weerspiegeld en
zichtbaar aanwezig, waar het op een voorwerp valt waarvandaan het terugkaatst
en door jullie ogen waargenomen wordt.
[13] Wanneer Ik nu een groot voorwerp ergens op ongeveer de afstand van de
maan tot deze aarde zou plaatsen, zou je direct zien dat de zon niet in de zee van
deze kleine aarde is ondergegaan, maar zich nu net als overdag vrij in de lucht
bevindt en alle planeten die om haar heen cirkelen haar licht geeft alsook haar
warmte. Wat nu op deze aarde, zoals ook op de andere aarden, die jullie
planeten noemen, de dag en de nacht veroorzaakt, heb Ik jullie al meer dan
voldoende getoond, daarom kun je je opvatting vanuit een werelds standpunt nu
wel helemaal laten varen.’
[14] Marcus zei: 'Ik dank U, o Heer en Meester, ook voor deze les! Weliswaar is
die niet zo verheven als andere lessen die wij al uit Uw heilige mond ontvangen
hebben, maar ik beschouw hem als ook heel belangrijk en verheven voor ons
Romeinen, die qua wereldbeschouwing nog heel verkeerde ideeën hebben. Want
wanneer de mens verkeerde ideeën heeft over een of andere kwestie, ook al
heeft die slechts betrekking op deze wereld, dan kan het niet anders dan dat hij
ook in andere, geestelijke dingen tot allerlei misvattingen komt; want de ene
vergissing leidt tot de andere, net zo lang tot de hele mens vol vergissingen en
dwaasheden raakt. Maar als het bij iemand, dikwijls gaat het om iets kleins, licht
begint te worden, dan breidt dat licht zich langzamerhand uit naar grotere en
belangrijker dingen, en zo komt de mens tot ware wijsheid. Daarom zij U, o
Heer, ook dank voor zulke lessen, die voor ons Romeinen van buitengewoon
groot nut zijn!’
95 Over de kracht van het kleine
[1] Toen Marcus Mij zo prees omdat Ik hem deze verklaring had gegeven, zei Ik
tegen hem: 'Je hebt nu heel goed gesproken en met jouw lof Mijn hart een echte
en ware vreugde bezorgd; want wie een gering lijkende gave niet eert, is ook
geen grotere waard. Maar Ik zeg jullie dat Ik het steeds zo doe als jullie in de
hele natuur van de aarde kunnen zien: wanneer Ik iets groots schijn te doen, is
het effect om heel wijze redenen minder; maar wanneer Ik iets nauwelijks
merkbaar schijn te doen, is het gevolg steeds eindeloos groot en onverwoestbaar,
Daarom zouden jullie kunnen zeggen dat Ik in het grote klein, maar in het
kleinste eindeloos groot ben!
[2] Wanneer Ik met geweldige stormen gepaard gaand onweer vernielend over
landen en zeeën laat trekken, zeggen de mensen: 'Hoe ontzettend groot en
machtig bent U, o Heer!' Maar als Ik een onbeduidend zaadkorreltje in de aarde
leg, dat vervolgens ontkiemt, groeit en, nietig als het is, een sterke machtige
boom doet ontstaan, zal geen mens daarbij vol verbazing uitroepen: 'Hoe groot
en machtig bent U, o Heer!', maar hij beschouwt dit veel grotere wonder met een
heel onverschillig gemoed en zegt hoogstens: 'Ja, ja, dat moet allemaal
inderdaad zo zijn, dat er volgens de wil van de Heer uit kleine zaadjes grote
bomen en bossen ontstaan'.
[3] Zo verbazen de mensen zich ook over heel hoge bergen, brede rivierengrote
meren en zeeën en slaan nauwelijks acht op een vruchtbare heuvel en een
zuivere bron die hun dorst lest; maar bij Mij staat de vruchtbare heuvel ver
boven de onvruchtbare Ararat en de zuivere bron ver boven de oceaan. Want
deze zijn reeds zeer verwant met het leven uit Mij; maar de Ararat en de oceaan
staan nog heel diep in het gericht en staan nog ver van het leven af
[4] Sla daarom ook acht op Mijn vaak onbelangrijk lijkende woorden; want juist
in die woorden geef Ik jullie meer van het liefdeleven uit Mij dan wanneer Ik
een hele hulsglobe voor jullie ogen en oren keurig in atomen zou ontleden!
Want van Mijn eindeloze wijsheid en macht kunnen jullie maar enkele druppels
drinken, maar uit de levensbron van Mijn vaderlijke liefde kunnen jullie altijd
stromen in je opnemen.
[5] En kijk, precies hetzelfde is het geval wanneer de mensen Mij liefhebben,
eren en prijzen! Wie Mij liefheeft en in stilte prijst en daarbij in alle deemoed
zijn kleinheid en Mijn alles erkent, eert Mij werkelijk geheel en al in de geest en
in de waarheid en Ik schep een groot welbehagen in hem, en wat zo heel gering
lijkt, heeft grote gevolgen. Wie Mij echter met grote wereldse praal, met allerlei
nietszeggende ceremoniën en lange gebeden en gezangen eert en prijst en
daarbij gelooft, dat dat Mij genoegen doet, vergist zich flink; want een dergelijk
prijzen is een gruwel in Mijn ogen, als het van de priesters uitgaat; en als het
onwetende volk Mij daardoor meent te eren en Mij daarmee om genade wil
vragen, zal het door Mij niet op grote schaal verhoord worden, zodat het tot het
inzicht komt dat zulke grote en pronkerige gebeden en vereringen Mij absoluut
niet bevallen
[6] Zoveel voedende vruchten als er op hoge bergtoppen groeien, zoveel
vruchten van genade moeten ook de mensen krijgen die Mij met pralend vertoon
aanbidden, prijzen en vereren! Want wie niet in zijn hart, in de geest en in alle
waarheid tot Mij bidt, zal ook niet verhoord worden; want als Ik zulke gebeden
zou verhoren, zou Ik Zelf de leugen en het heidendom in de hand werken, wat
niemand, die ook maar een beetje verstand bezit, ooit van Mij zal verwachten.
Want Ik ben Zelf het licht, de weg, de waarheid en het leven; hoe zou Ik dan
kunnen houden van de duisternis, de dwaalwegen, de leugen en de dood?
[7] Daarom zeg Ik jullie ook dat Ik noch in het stormgeraas noch in het woeden
van het vuur, maar in het zachte ruisen van de waaiende ochtendlucht voorbij
ga. Wie Mij dan in zo'n stilte van zijn gemoed tegemoet zal komen, zal Mij ook
ontmoeten.’
[8] Nu zei Marcus: 'O Heer en Meester, hoe groots en heerlijk, hoe vol liefde en
eeuwige waarheid zijn Uw woorden, en hoe gelukkig is degene die ze begrijpt
en volgens de geest ervan handelt! Maar hoe weinigen zijn er die dat willen
horen en ter harte willen nemen! Wij zullen echter wel doen wat U ons
aangeraden hebt; want wij weten en geloven nu werkelijk dat U alleen de Heer
en Meester, U alleen de ene en ware God van eeuwigheid bent en dat alles wat
er in de oneindigheid bestaat door U geschapen is en aldoor in stand gehouden
wordt. Daarom ook zij U alleen alle lof, alle prijs en al onze daadwerkelijke
liefde en aanbidding!
[9] Maar aangezien wij nu reeds hier het onbeschrijfelijke geluk hebben om U
als de eeuwige Meester van alle dingen in levenden lijve onder ons te hebben,
zou het werkelijk onvergeeflijk zijn wanneer wij, weetgierige Romeinen, ons
niet met nog allerlei vragen tot U zouden richten -want U alleen kunt ons
immers zeggen, hoe het met deze en andere dingen gesteld is - en zo heb ik nu
bij deze gelegenheid nog een kleine vraag.’
96 Het ontstaan van de wind
[1] Ik zei: 'Wat je Mij nu wilt vragen weet Ik al, daarom wil Ik je het stellen van
de vraag besparen en je direct met het antwoord op je vraag tegemoet komen.
[2] Kijk, de wind, die nu tamelijk koel is gaan waaien, heeft die vraag in jou
opgeroepen! Jij zou graag willen weten waar die wind oorspronkelijk vandaan
komt en waar hij heen gaat; maar dat is voor jou moeilijk te begrijpen, ook al is
het voor Mij heel gemakkelijk om het je te zeggen.
[3] Zo vernemen ook veel mensen het waaien van de wind, maar ze weten niet
waar hij oorspronkelijk vandaan komt en waar hij heen gaat, en nog minder
vatten en begrijpen ze waar de geestelijke wind in hun hart vandaan komt en
waar die heen gaat. Daarom zijn ze dan ook steeds volonbegrip in hun hart en
kennen ze niet eens hun ziel en nog minder de geest daarin, en Mij als de oer en
hoofdwind van het leven kunnen ze al helemaal niet kennen.
[4] Kijk, niets in de materiële schepping kan ontstaan en voortbestaan zonder
een geestelijke grondslag, en zo kan ook de wind, die nu waait, dat zeker niet!
[5] Ik heb jullie op de Olijfberg al een aanwijzing gegeven en bij een andere
gelegenheid een nog uitvoeriger aanwijzing aan Mijn leerlingen, dat deze aarde
evenals ieder ander hemellichaam een dierlijk organisch leven heeft en
zodoende ook al de natuurlijke verrichtingen en verschijnselen van het organisch
dierlijke leven te zien geeft. Ten eerste moet ze gevoed worden, en wel zoals
bijvoorbeeld een groot dier. En omdat ze een dierlijk leven heeft, moet ze ook
een soort hart, longen, milt, lever, nieren, maag en, kortom, op analoge wijze al
die ingewanden hebben, die ook bij een volmaakt dier nodig zijn om te leven.
En als de aarde dat allemaal in zich heeft, spreekt het ook vanzelf dat er aan de
oppervlakte alle mogelijke uitingen van haar inwendige organisch dierlijke
leven waargenomen worden door jullie, bewoners van het oppervlak van de
aarde.
[6] De aarde ademt dus ook, en wel om de zes uur. Zes uur heeft ze nodig om in
te ademen en zes uur om uit te ademen. Welnu, dat in en uitademen wordt op de
hele aarde waargenomen, en wel vier keer, door middel van een periodieke wind
die, hoewel die voor de hele aarde op hetzelfde tijdstip voortgebracht wordt, aan
de oppervlakte niet gelijktijdig waargenomen kan worden. Want vanwege het
dagelijkse draaien van de aarde om haar as en de door deze beweging van de
aarde steeds wisselende stand van de zon boven de aarde, kan het van het oosten
tot aan het westen niet gelijktijdig middag of morgen, avond en middernacht
zijn.
[7] Heel ver hier vandaan in het oosten is het nu al middernacht, en heel ver in
het westen, bijvoorbeeld in die landen waarvan Ik jullie eerder zei dat ze aan de
andere kant van de grote oceaan liggen, zal het nu zo rond het middaguur zijn.
Kort en goed: op de hele omtrek van de aarde zijn nu bijvoorbeeld alle uren van
de dag vertegenwoordigd, en zo kan een levensuiting van de aarde niet op één
en hetzelfde uur van de dag waargenomen worden, ook al vindt ze voor de aarde
op één en hetzelfde moment plaats.
[8] De wind die nu waait is afkomstig van zo'n ademhalende levensuiting van de
aarde. Maar je moet je dat niet zo voorstellen, alsof de aarde een mond of een
neus heeft en dat de door deze organen uitgestoten adem nu misschien vanaf de
noord of de zuidpool hier aangekomen is. Nee, dergelijke winden ontstaan
veeleer alleen maar, doordat de aarde wanneer ze inademt wijder wordt, wat in
het bijzonder voelbaar is onder de zeeën, die haar meer weke delen zijn, hierbij
neemt haar omvang zodanig toe, dat de zee overal enkele handbreedten stijgt en
bij het uitademen, waarbij de aarde weer kleiner wordt en samentrekt, daalt de
zee weer net zoveel als hij gedurende het inademen gestegen is. En kijk, dit
dalen en stijgen van de zeespiegel brengt dan ook de periodieke beweging tot
stand van de atmosferische lucht die de aarde omgeeft en die jij nu als wind
waarneemt! Want wind is niets anders dan alleen maar een vaak meer of minder
heftig stromen van de lucht; ook de heftigste stormwind is niets anders. Maar de
oorzaken waardoor de lucht tot stromen gebracht wordt kunnen verschillend
zijn; om die allemaal op te noemen en precies te beschrijven zouden
verscheidene dagen nodig zijn.
[9] Dat winden die uit het noorden komen koud zijn, en winden die uit het
zuiden komen warm, wordt veroorzaakt door de klimatologische
omstandigheden. In het noorden van de aarde is het koud omdat er zoveel
sneeuwen ijs is, en daarom kan daar ook geen warme wind vandaan komen.
Naar het zuiden toe wordt het, doordat de zonnestralen meer loodrecht op de
aarde vallen, steeds warmer en aan de evenaar van de aarde zelfs heet, zoals je
reeds uit ervaring weet, en daarom zijn de uit het zuiden komende winden dan
ook warm; in de grote zandwoestijnen worden ze vaak verzengend heet. In het
eigenlijke en diepe zuiden worden de zuidenwinden vanwege het daar
aanwezige poolijs en de sneeuw ook weer heel koud, evenals de noordenwinden
dat hier op het noordelijke halfrond zijn.
[10] En daarmee, vriend Marcus, is deze verklaring van de natuurlijke oorzaak
van het ontstaan van de winden voorlopig voldoende; meer hierover zal jouw
eigen geest je op de juiste tijd meedelen, alsook aan iedereen die in de geest
wedergeboren wordt.
[11] Maar dat er op de achtergrond geesten aan het werk zijn bij alles wat er op
de aarde en ook op alle andere hemellichamen gebeurt, heb Ik jullie al getoond,
en daarom kunnen we deze verklaringen nu beëindigen.
[12] In latere tijden zullen er echter maar al teveelonderzoekers van alle
natuurverschijnselen opstaan en alles afwegen en goed berekenen, en dat zal
voor het bestrijden van vele verkeerde ideeën en het vernietigen van het zwarte
bijgeloof zeker goed en nuttig zijn; maar toch zullen velen van dergelijke
onderzoekers dermate ver afdwalen, dat ze het geestelijke standpunt helemaal
zullen kwijtraken en in de dode materie zullen rondzwerven, en dat is dan ook
niet meer iets goeds.
[13] Een mens moet weliswaar van alle dingen en verschijnselen de ware
oorzaak zien; maar hij moet dat vanuit zijn levende geest ontvangen, zodat hij
alles in de geest en in de volle waarheid ziet en derhalve de geestelijke
levensgrondslag daarbij niet verliest. Als de mens met zijn inzicht op dit
standpunt ~taat, kan hij zijn medemensen met zijn lessen over alle mogelijke
dingen en gebeurtenissen werkelijk en echt van nut zijn, maar als pure
natuurkundige kan hij meer kwaad dan goed doen; want wat zou het een mens
baten als hij alle dingen ter wereld zou bezitten en begrijpen, maar daarbij
schade zou lijden aan zijn ziel? Zou hem dat in de andere wereld dan tot enig nut
zijn?'
97 Over het materialistische onderzoek van de natuur
[1] (De Heer:) 'Kijk, bij de oude Egyptenaren bestonden er ten tijde van de latere
farao's ook een aantallouter uiterlijke natuuronderzoekers en natuurkundigen, en
nu nog vullen de werken die ze geschreven hebben grote zalen en kasten en
planken! Je zou er zeker een paar eeuwen voor nodig hebben om al die boeken
en rollen en tabletten door te lezen. Kijk, de zielen van die natuurkundigen
zetten ook aan gene zijde hun onderzoekingen en zoeken voort, vallen van de
ene dwaling in de andere, laten zich door geen engel iets leren en blijven in hun
waan en zoeken de oergrondslag van de krachten alleen maar in de materie, die
voor hen zo goed als helemaal niet bestaat; want hun eindeloos gezwoeg vindt
alleen maar plaats in hun schijnmaterie, die nergens anders uit bestaat dan alleen
uit hun vluchtige en zeer wisselvallige inbeelding en fantasie!
[2] Dat het met die zielen zo gesteld is, kun je wel van Mij aannemen; maar dan
vraag Ik: wat voor levensnut levert dat voor hen op? Kijk, helemaal geen; want
zolang zij in hun waan volharden, kan er voor hen toch zeker nooit enig
levensheil opbloeien en tot een rijpe vrucht worden!
Daarom dient ook hier een louter vorsen in de dingen van de natuur alleen maar
in zoverre een voorbijgaand aards nuttig doel, dat zich daaruit dingen voor de
mensen kunnen ontwikkelen die voor wereldse doeleinden te gebruiken zijn;
maar al die vele uitvindingen, die in de toekomst nog door de natuurkundigen
ten uitvoer gebracht zullen worden, zullen net zolang het stempel van
onvolmaaktheid dragen als ze niet door zulke mensen worden uitgevoerd, die de
krachten van de natuur der materie alleen vanuit de lichtende en waarachtige
geestelijke grondslag leren kennen en daardoor ook ware heersers over de
gehele natuur zijn, waar jullie een voorbeeld van hebben gezien bij de zeven
Egyptenaren.
[3] Maar mensen die het eenmaal ver gebracht hebben in de ware kennis van
zichzelf en van daaruit ook van de hele natuur en haar krachten, zullen iets heel
anders en beters als aardse bezigheid kiezen dan het vervaardigen van allerlei
kunstmatige en materieel nuttige dingen, machines en producten; want
geestelijke mensen zullen er altijd bovenal naar streven steeds nader tot Mij te
komen en zich de volheid van het eeuwige leven eigen te maken. Want alleen
dat kan voor de ware denker en ziener een reële waarde hebben, omdat dat een
eeuwig bezit is, maar alles van deze wereld alleen maar voorzover het hem
behulpzaam kan zijn bij het bereiken van het grote hoofddoel.
[4] Maar tegen degene die nu zegt: 'Kijk, ik bezit vele goederen, heb grote
schatten en breng allerlei nieuwe en knappe dingen ten uitvoer; want ik zorg dat
ik vakmensen uit alle windstreken krijg, die in staat zijn allerlei dingen te
maken!', zeg Ik op Mijn beurt: hoe lang zul je dat allemaal eigenlijk nog het
jouwe kunnen noemen? Kijk, morgen al kan je ziel uit je lichaam genomen
worden, en wat zal die dan meenemen van alles wat jij nu nog het jouwe noemt?
Ik zegje: enkel en alleen het waarachtig goede dat ze op deze wereld voor een
ander heeft gedaan! Maar als ze dat niet heeft gedaan, dan zullen de vele hier
achtergelaten goederen, schatten en kostbare dingen aan gene zijde een hoge en
moeilijk te overstijgen scheidingswand voor haar vormen tussen Mijn rijk en
haar wezen, omdat er aan haar kant veel gejammer en tandengeknars zal zijn.
[5] Laat een ieder van jullie dus vooral het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid
zoeken, die bestaat uit de ware en levende liefde tot God en uit de
daadwerkelijke liefde tot de naaste, en al het andere zal daar, als het nodig is, als
een vrije gift aan toegevoegd worden.
[6] Laat de winden waaien en de wolken hun wegen gaan en heb voor alle
natuurverschijnselen op deze aarde niet meer aandacht dan voor die van het
innerlijke leven; want de vruchten voor het eeuwige leven zulle~ alleen uit het
laatstgenoemde voortkomen. En nu hebben we ook over dit punt voldoende
gesproken, en jullie zullen Mij ook begrepen hebben.’
..
[7] Marcus zei: 'Ja, Heer en Meester, wat U nu gezegd hebt, hebben wij zeker
allemaal begrepen, en U hebt in Uw onderricht nogmaals duidelijk gemaakt dat
U de enige Schepper, Heer, Instandhouder en Bestuurder bent van alle dingen in
de zintuiglijke waarneembare wereld en in de geestenwereld. Ik ben U daarvoor
opnieuw voor eeuwig alle dank verschuldigd. Nu weten we voor eens en voor
altijd duidelijk wat voor gedaante onze aarde heeft, wat ze is en hoe ze ingericht
is.
[8] Weliswaar hebben wij .ook op de berg en bij de grootse uiteenzetting van de
zes scheppingsperioden de aarde wel heel schitterend door U uitgelegd
gekregen; maar nu hebben wij van haar tegenwoordige gesteldheid een heel
duidelijke en juiste voorstelling gekregen, en die is voor ons ook van groot
belang. Wij zullen het nu in de loop van de tijd en door onze invloed op het
onderwijs aan de jeugd wel zover brengen, dat men de aarde niet meer zal
beschouwen als een grote cirkel met landen, maar als een grote bol, en dat de
dag en de nacht niet tot stand komen doordat de zon dagelijkse om de aarde
cirkelt, maar enkel doordat de aarde zelfstandig draait om haar as door haar
middelpunt, in een tijd van 24 á 25 van onze uren. O, dat is een heel groot
voordeel voor ons ware onderwijs; wij zullen ons ook alle moeite getroosten om
ervoor te zorgen dat in eerste instantie onze kinderen in alle opzichten een zo
juist mogelijk onderwijs zullen krijgen.'
98 De waakzaamheid van de ziel
[1] Toen Marcus deze woorden gesproken had, werd er in het zuidwesten een
vurig rood schijnsel zichtbaar, dat van achter een berg opsteeg.
[2] Allen vroegen Mij wat dit was en wat het te betekenen had.
[3] Maar Ik zei: 'Vrienden, het is nauwelijks de moeite waard om aan een
dergelijk doodgewoon natuurlijk verschijnsel ook maar de minste aandacht te
schenken! Aan de achterkant van die niet al te hoge berg hebben schaapherders
vandaag een hoop droog hout verzameld en ze hebben dat nu aangestoken omdat
het al heel donker is geworden, en dat verbrandt nu en zal ook weldra helemaal
verbrand zijn. Dat is de betekenis van dit verschijnsel.’
[4] Agricola zei: 'Daar zit werkelijk niet veel in voor het heil van de mensen! ,
[5] Ik zei: 'Dat zeker niet; maar de Farizeeën hebben dit vuur vanuit Jeruzalem
toch ook opgemerkt en weten daar vast allerlei betekenissen uit te halen. Over
die heuvels zijn nu reizigers op weg naar Tyrus, die op de terugweg Jeruzalem
zullen bezoeken, en door hen zullen de Farizeeën weer gelogenstraft worden,
wat nog het beste effect van dit verschijnsel zal zijn.
[6] Maar in huls zijn onze kokkinnen nu ook gereed met het avondmaal; deze
nacht zal ons weinig bezienswaardigs meer bieden, laten we daarom m huls
gaan en daar het avondmaal nuttigen!’
[7] Ik had dat nog maar net gezegd, of er kwam al een dienaar uit het huis om
ons te zeggen dat het avondmaal bereid was; wij ging dan ook direct het huis
binnen, gingen aan tafel zitten en namen de goed toebereide vissen tot ons,
alsook het brood en de wijn. Iedereen was opgewekt, omdat ook Ik opgewekt
was.
[8] Maria van Magdala vertelde Maria en Martha verscheidene verhalen over de
tempeldienaren, en hoe die veel moeite hadden gedaan om haar te verleiden en
aan hun kant te krijgen, en wat voor grote geschenken ze haar gebracht hadden.
Zij had echter gedacht: 'Dat kunnen de armen goed gebruiken' ; en zo was ze dan
ook enkel en alleen vanwege de armen de tempeldienaren ter wille geweest.
Maar zelfs deze manier om zich tot zonde te laten verleiden was haar slecht
bekomen; want kort daarna was ze in bezit genomen door zeven boze geesten,
en daar had ze veel van te verduren en te lijden gehad. En ze vertelde nog vele
dingen uit de tijd van haar lijden en ook, hoe Ik haar van die kwade geesten
verlost had, bij welke gelegenheid zij zich ook weer in alle liefde, met alle
innigheid van haar hart tot Mij wendde.
[9] Maar Ik kalmeerde haar en zei haar dat ze nu moest eten en drinken.
[10] Hierop vroeg Marcus Mij weer of de boze geesten, die uit deze vrouw
verdreven waren, ook van het soort waren als die in l1lyrië.
[11] Ik zei: 'Zeer zeker; want alleen zulke nog uiterst materiële geesten of, hier
beter gezegd, zielen doen zoiets wanneer ze de gelegenheid daartoe krijgen. En
hoe dergelijke gelegenheden ontstaan heb Ik jullie getoond, voorzover dat voor
jullie nodig was om te weten. We zullen daar dus ook niet verder over spreken;
want Ik wilde Mij hier meer rust gunnen dan op de Olijfberg het geval was.
Maar zie eens: Ik heb hier met jullie meer te doen gekregen dan op enige dag op
de Olijfberg. Maar dat geeft nu niets; want zolang het dag is moet men ook
werken; pas als daarna de nacht komt en de duisternis, waarin nooit goed
gewerkt kan worden, kan men zich rust gunnen. Maar wie 's nachts rust moet
niet te vast slapen, zodat hij kan horen of er misschien dieven zijn huis
binnendringen, die zich het bezit van de diepe slaper willen toeëigenen!’
[12] Nu zei Petrus: 'Heer en Meester, wanneer men 's avonds van het vaak zware
ingespannen werk heel slaperig wordt, dan is het wel erg moeilijk om tijdens het
slapen over zichzelf te waken. Hoe kan men daarvoor zorgen?'
[13] Ik zei: 'Natuurlijk niet zoals jij het begrepen hebt; maar al slaapt het
lichaam van een mens nog zo vast, dan waakt toch zijn in Mij sterke ziel, en die
zal het lichaam wel wekken wanneer dat nodig is.
[14] En Ik heb dit nu tegen jullie gezegd, opdat jullie je ziel zuiver zullen
houden; want een onreine ziel is tenslotte net zo materieel als haar lichaam en
kan daar niet over waken, aangezien ook de geest die zich in de ziel bevindt niet
over haar kan waken als ze vast slaapt, omdat de ziel dan niets van zijn invloed
kan en wil merken.’
[15] Nu zei Thomas: 'Heer en Meester, wij weten heel goed dat onze zielen nog
lang niet rein genoeg zijn, maar wat moeten wij doen om te zorgen dat ze zo
zuiver worden dat U er tevreden en blij mee bent?'
[16] Ik zei: 'Wel, dat heb Ik jullie al wel heel vaak gezegd en getoond! Handel
daar maar altijd naar, dan zal het vuur van jullie liefde voor God en je naaste
jullie zielen heel spoedig alles verschaffen, wat hun nog ontbreekt! Als Ik
eenmaal opgevaren zal zijn en Mijn geest over jullie zal uitstorten, zullen ook
jullie zielen rein worden als zuiver goud; maar tot dan moeten jullie volharden
in volle liefde en echt geduld!'
[17] Daarmee waren de leerlingen tevreden en ze vroegen Mij die avond verder
niets meer .
99 Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen
De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God
[1] Nu vroeg een van de Farizeeën, die ook zijn vrouwen kinderen in Bethanië
had, aan Mij: 'Heer en Meester, zou U het mij kwalijk nemen als ik weg zou
gaan om mijn vrouw en kinderen te begroeten?'
[2] Ik zei: 'O absoluut niet; maar kijk eens naar deze oudste leerlingen van Mij;
zij hebben thuis ook vrouwen kinderen en geen van hen vraagt Mij zoiets als jij
nu! Maar Ik zeg nu tegen jou, en ook tegen jullie allemaal: wie op de wereld ook
nog maar iets meer liefheeft dan Mij, is Mij niet waard, en wie eenmaal zijn
hand aan de ploeg legt en achterom kijkt, dat wil zeggen naar datgene wat van
de wereld is, die is nog niet geschikt voor het rijk Gods. Denk jij dan dat je
vrouwen kinderen beter verzorgd zijn als jij hen deze nacht nog zou zien en
spreken? -Dat is nu zo Mijn mening; overigens staat het je volkomen vrij om te
doen zoals jou goeddunkt.'
[3] Toen de Farizeeër dat van Mij gehoord had, had hij ook geen zin meer om nu
op de late avond zijn vrouwen kinderen te bezoeken, en hij bleef heel rustig aan
tafel zitten.
[4] Nu echter vroeg een ander uit de groep joodse Grieken, die ook een
Farizeeër was: 'Heer en Meester, U weet al sinds eeuwigheid in Uw geest wat U
morgen allemaal gaat doen en ondernemen! Af en toe hebt U ons dat
ongevraagd laten weten; daarom kan het nu toch ook niet zo heel verkeerd zijn
als ik U vraag wat U morgen allemaal gaat ondernemen.’
[5] Ik zei: 'Als het voor jou en de anderen nodig en nuttig zou zijn, zou Ik jullie
ook wel zeggen wat Ik morgen allemaal ga ondernemen; maar omdat dat niet zo
is, zeg Ik het jullie ook niet.
[6] Het is nu eenmaal niet goed voor de mens als hij van tevoren teveel weet van
wat er in de toekomst als vaststaand zal gebeuren; want dat zou de mensen ofwel
tot vertwijfeling brengen of hen uiteindelijk heel lui en passief maken.
[7] Op deze aarde, waar de kinderen van God opgevoed worden, is het ook
onmogelijk om de toekomst met even grote zekerheid te voorspellen als op een
willekeurige andere planeet het geval kan zijn; want vanwege de volledige
wilsvrijheid van de mensen op deze aarde is in de allereerste plaats bepalend wat
de mensen zelf willen en hoe ze volgens hun kennis en wil handelen.
[8] Wanneer Ik nu zou zeggen: 'Jij kunt nu weten, willen en handelen zoals je
wilt, maar er zal met volledige zekerheid toch alleen maar gebeuren wat Ik wil
en tegen jou zeg!', ja, wanneer het zo zou zijn, dan zou Ik echt volkomen zinloos
vanuit de hemelen naar jullie mensen afgedaald zijn, en heel Mijn leer die Ik aan
jullie geef zou nutteloos zijn!
[9] Ja, Ik zeg nog sterker: wanneer in zedelijk en staatkundig opzicht alleen
maar zou gebeuren wat Ik jullie verkondig, en welonveranderlijk, dan zouden
jullie mensen geen hogere bestemming hebben dan de dieren; en waarvoor
zouden jullie dan je inzicht, je verstand en je liefde hebben, en van daaruit je
volmaakt vrije wil? Ik kan jullie van tevoren alleen maar in zoverre als geheel
vaststaand zeggen dat jullie dit of dat zal overkomen, wanneer jullie zus of zo
willen en handelen; maar wanneer Ik ooit van tevoren een volk of alleen maar
een mens als geheel vaststaand zou laten weten, dat dit of dat vast en zeker zou
gebeuren, dan zouden jullie er niet toe bestemd zijn om kinderen van God te
worden en zou Ik in Mijn geest jullie Vader niet zijn.
[10] Kijk maar bij alle profeten, die toekomstige dingen voorspeld hebben, of er
ooit één iets als een onafwendbaar komend feit voorspeld heeft! leder van hen
heeft zijn voorspelling steeds alleen maar geformuleerd onder bepaalde
voorwaarden, die altijd betrekking hadden op het beter of slechter worden van
de mensen. Alleen Mijn vleeswording is de mensen tot hun heil als geheel
vaststaand voorspeld, onafhankelijk van hun wil of handelen, daarom is dat ook
louter Mijn werk; maar hoewel het dat is, laat Ik toch iedereen die dat maar wil
deelnemen aan dit uiterst grote werk van Mij .
[11] Jona moest, door Mijn geest gedreven, naar de Ninevieten gaan om hun
ondergang aan te kondigen, als ze in hun slechtheid zouden volharden. Hij deed
dat niet graag, omdat hij als profeet wel wist dat Mijn vooraankondigingen
steeds op voorwaarden gebaseerd zijn. Maar het volk van Nineve beterde zijn
leven en de feitelijke uitvoering van Mijn dreigement bleef natuurlijk uit, wat
zelfs Jona ergerde.
[12] Zo ging het ook met de profeet Jeremia, een zoon van Chilkia, uit het
priestergeslacht van Anatot in het land Benjamin, die Ik geroepen had ten tijde
van Josia, de zoon van Amon, in zijn dertiende regeringsjaar als koning van
Juda, en eveneens ten tijde van koning Jojakim, een zoon van Josia, en tot aan
het einde van het elfde jaar van Sedekia, ook een zoon van Josia, koning van
Juda, en tot de gevangenneming van Jeruzalem in de vijfde maand. Ja, de
voorspelling van deze profeet is dikwijls in vervulling gegaan, en de
gevangenschap vond plaats; maar niet vanwege het feit dat Ik het de toenmalige
joden, die Mij helemaal vergeten waren, van tevoren door de genoemde profeet
had laten aankondigen, maar omdat de joden hun leven niet beterden, de profeet
enkel uitlachten en uitscholden en tenslotte zelfs vervolgden, zodat hij zelf
onwillig werd en alles wat hij geschreven had vernietigde en Ik hem vervolgens
zei dat hij alles weer opnieuw op moest schrijven en hem dat ook liet doen.
[13] De joden waren er dus zelfde schuld van, dat voor het grootste deel helaas
datgene aan hen voltrokken werd wat hun aangekondigd werd. Maar voor vele
joden die hun leven werkelijk gebeterd hadden ging het boze deel van de
voorspelling van Jeremia niet in vervulling, maar alleen het goede.
[14] En zo is het vanzelf begrijpelijk dat alles wat Ik jullie voorspeld heb en nog
zal voorspellen noodzakelijkerwijs in twee delen uiteenvalt: ofwel de erge
dingen gebeuren, ofwel de goede; evenzo wordt ook de tijd nooit als vaststaand
aangegeven, maar die richt zich altijd helemaal naar de wil en het handelen van
de mensen! Want hoe zou Ik tegen een volk, hoe ontaard ook, kunnen zeggen:
'Omdat jullie zo slecht zijn geworden en geen acht geslagen hebben op Mijn
ernstige vermaningen, moeten jullie over zeven dagen, gerekend vanaf vandaag,
van de aarde verdelgd worden met bliksem en donder en pek en zwavel uit de
hemel! ' -maar als het volk dat zeer ter harte zou nemen, boete zou doen in zak
en as en zich naar Mij zou keren?! Zal Ik onder dergelijke omstandigheden ook
nog op de zevende dag Mijn dreigement ten uitvoer brengen, omdat Ik dat Zelf
verkondigd heb? O nee -Ik zal Mij over dat tot inkeer gekomen volk ontfermen
en het zegenen en niet tuchtigen!
[15] Jullie hebben de tekenen gezien en weten wat Ikzelf over de toekomst van
Jeruzalem heb voorspeld, maar daarom heeft dat nog niet tot gevolg dat het ook
als geheelonveranderlijk en vaststaand moet plaatsvinden, maar het zal allemaal
afhangen van de wil en het handelen van de joden en tempeldienaren! ,
[16] Nu zei de Farizeeër: 'Maar Heer, U moet voor Uzelf toch met volledige
zekerheid kunnen voorzien of de joden en tempeldienaren hun leven wel of niet
zullen beteren, en op grond daarvan dan ook kunnen zeggen of het
aangekondigde gericht niet of wel over hen zal komen!’
[17] Ik zei: 'Ja, zo denk jij als mens - maar Ik denk er heel anders over. Heb je
dan nooit op sommige plaatsen in de Schrift gelezen dat er stond: 'En God had
Zijn gelaat van dit volk afgewend'? Wat wil dat nu zeggen? Kijk, dat wil zoveel
zeggen als: als Ik een volk één-, twee-, drie tot zevenmaal gewaarschuwd heb,
let Ik niet meer op wat het wil en wat het vervolgens doet; kortom, dat volk of
ook ieder mens kan dan voor zichzelf willen en doen wat hem belieft, en Ik
neem nergens kennis van, tot het zijn leven ofwel volledig verbeterd heeft ofwel
tot de maat van de zonden vol is. Zoals een volk of ook een mens dan wil en
handelt, zo zal het hem ook vergaan! Want Ik heb het op aarde wel zo ingericht,
dat op iedere handelwijze van de mensen vanzelf het zekere resultaat moet
komen.
[18] En zo zal dan ook de dag van morgen komen, zonder dat Ik jullie nu hoef te
voorspellen hoe die eruit zal zien. Ook al zullen zo nu en dan zuivere
lichtgeesten de mensen iets voorspellen, dan zal het toch ook blijven bij wat Ik
jullie nu gezegd heb, en waarvan jullie verstand moet erkennen dat dat alleen de
enige waarheid kan zijn. Maar omdat we voor vandaag voldoende over
allerhande dingen gesproken hebben, zullen we ons nu weer eens ter ruste
begeven en onze ingewanden door de slaap sterken.’
[19] Daarop stonden allen op en begaven zich naar de plaatsen, waar
rustplaatsen voor hen klaargemaakt waren. Ik bleef echter tot de morgen op
Mijn ruststoel in de zaal.
100 Zeden en gewoonten
[1] Nadat in deze nacht iedereen heel goed uitgeslapen en uitgerust was, stonden
allen samen met Mij ruim een uur voor zonsopgang op, en wasten zich volgens
de gewoonte van de joden; maar de Romeinen wasten zich volgens hun
gewoonte met welriekend water en smeerden zich daarna in met eveneens
welriekende olie, wat natuurlijk een zeer aangename geur in de kamers van het
huis verspreidde.
[2] Toen kwamen er enkele leerlingen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, zij hebben
weliswaar ons geloof en onze overtuiging aangenomen, maar ze schijnen toch
aan hun heidense gebruiken te willen vasthouden! Dat water, die oliën en die
zalven zullen wel heel kostbaar zijn en dan zou het toch ook voor hen nuttiger
zijn om zich net als wij met puur en fris water te wassen en het vele geld, dat
hun water, hun oliën en hun zalven zeker kosten, voor de armen te gebruiken!’
[3] Ik zei: 'Wie voor de armen doet wat deze Romeinen doen, heeft ook het recht
om, als zijn vermogen dat toelaat, ook zijn lichaam te verzorgen op de manier
die hij reeds van kind af aan gewend is; want voor hen is dat net zo'n natuurlijke
behoefte geworden als voor jullie het zuivere, frisse water. Ik let er niet op, of en
waarmee iemand zijn huid heeft gereinigd en verfrist, maar alleen of hij
gewassen en rein van hart ten overstaan van Mij is.
[4] Daarom moeten jullie, als jullie Mijn evangelie aan de volkeren zullen
verkondigen, je ook niet bemoeien met de manier waarop zij gewend zijn hun
lichaam te verzorgen; want voor iedereen is het voldoende dat hij in Mij en Mijn
naam gelooft en volgens Mijn leer leeft; maar zijn lichaam moet hij voeden en
verzorgen zoals hij dat van kind af aan gewend was, zodat hij op zijn eigen
manier fris en gezond kan blijven.
[5] Kortom, datgene waarvan jullie zien dat Ik het gedoog, moeten jullie ook
gedogen! En wat Ik jullie tot ieders zieleheil heb aangeraden, moeten jullie ook
diegenen aanraden naar wie jullie door Mijn geest geleid worden, -zonder je
eraan te storen of iemand het aanneemt of niet!
[6] Ook moeten jullie alles eten en drinken wat jullie op tafel wordt voorgezet en
geen drukte maken over het materiële uiterlijke jodendom, dat voor Mij geen
waarde heeft, maar handelen in de geest van het ware, innerlijke en levende
jodendom; dan zullen jullie Mijn waarachtige leerlingen zijn; dan zal Ik
welgevallen aan jullie hebben en aan jullie werken en zal in de geest bij jullie
blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde! - Hebben jullie Mij
begrepen?'
[7] Nu zei Johannes: 'Heer, U zegt altijd: 'tot aan het einde der tijden van deze
aarde!' Goed, maar wanneer die voorbij zullen zijn, hoe zal het dan verder gaan
in de hele eeuwigheid, en zullen wij dan tot aan het einde der tijden van deze
aarde hier moeten blijven en steeds aan alle volkeren der aarde Uw evangelie
moeten verkondigen?'
[8] Met een vriendelijk gezicht zei Ik tegen Mijn geliefde leerling: 'Wat heb jij
soms toch een kinderlijke geest en kinderlijk verstand! Jullie zullen wat je
lichamelijke persoonlijkheid betreft ook niet langer op deze aarde hoeven te
leven dan enig ander normaal gezond mens; maar jullie zullen voor een deel
geestelijk werkzaam blijven voortleven in al diegenen die jullie in Mijn naam
zullen navolgen, - maar voor een ander belangrijk deel zullen jullie bij Mij in
Mijn hemelen eeuwig verder leven en van daaruit meer dan nu kunnen inwerken
op de mensen van deze aarde, die zoals jullie bekend is bovenal de bestemming
hebben om net als jullie Mijn kinderen te worden.
[9] Maar het zal voor jullie tot nu toe nog onbegrijpelijk lang duren eer het
eigenlijke einde der tijden van deze aarde zal komen! Want kijk, alle materie
van deze aarde bestaat uit gerichte zielen, die nog vrij gemaakt moeten worden.
Reken nu één atoom materie voor de substantie van één ziel, en bedenk dat er
per jaar maar 10.000 maal 10.000 zielen uit het gericht van de materie verlost
kunnen worden langs de weg, die Ik jullie al herhaalde malen getoond heb omdat er namelijk bij zo'n grote jaarlijkse toename van het aantal mensen niet
meer mensen op de aardbodem kunnen bestaan - dan zullen jullie wel inzien dat
de aarde, hoewel onder nog vele veranderingen, ook in materieel opzicht nog
behoorlijk lang zal blijven bestaan.
[10] Daar komt echter nog bij, dat er vanuit de zon en de ether die haar omgeeft
steeds opnieuw materie aan die van de aarde wordt toegevoegd, waarvan de
hoeveelheid overigens kleiner is dan de jaarlijkse hoeveelheid verloste materie,
en in dat licht bezien zullen jullie nog eens te meer begrijpen wat voor zeer
lange bestaansduur deze aarde tot aan haar laatste tijden nog beschoren is.
Alleen, dat is allemaal door Mij sinds eeuwigheid zo bepaald, en die tijd schijnt
alleen de mens lang toe, die nog de last van het vlees draagt; maar in Mijn rijk
zullen jullie de tijd en haar duur met heel andere ogen en met een heel ander
inzicht en andere wijsheid beschouwen. - Kijk, zo staan de zaken er voor!
[11] Maar nu gaan we weer naar buiten! Want nu zullen alle aanwezigen wel
gauw uit hun kamers naar deze zaal komen; en voor die tijd wil Ik met jullie
weinigen al buiten zijn.’
[12] Toen Ik zo met die paar oude leerlingen van Mij gesproken had, en wel met
Petrus, Johannes, Andreas, Jacobus en Mattheus, kwam ook onze Lazarus naar
ons toe, begroette Mij en vroeg wanneer Ik het ochtendmaal zou willen
gebruiken.
[13] En Ik zei: 'Kort na zonsopgang, aangezien Ik Mij daarna tot de avond naar
een plaats zal begeven, van waaruit we vanavond pas weer terug zullen keren;
welke plaats wij zullen bezoeken, krijgen jullie later wel te horen!'
[14] Toen Lazarus dat hoorde, ging hij weg om alles te regelen; maar Ik ging
met de paar leerlingen direct naar buiten, en Lazarus kwam Mij spoedig
achterna.
101 De vlucht kraanvogels
[1] Op een afstand van ongeveer duizend passen van het stadje Bethanië bevond
zich een vrije heuvel, die ook tot het bezit van Lazarus behoorde. Daar gingen
wij naartoe en beklommen hem ook weldra met gemak, omdat hij niet al te hoog
was; en aangezien hij helemaal vrij stond, gaf hij rondom een heerlijk uitzicht,
en men kon van daaruit ook helemaal tot Jeruzalem kijken.
[2] Toen wij ons helemaal bovenop de heuvel bevonden, zagen wij in de lucht
een grote vlucht kraanvogels uit het noordwesten komen, en Lazarus meende dat
het een zeldzaam verschijnsel was om deze vogels zo vroeg in de morgen te zien
voorttrekken; want gewoonlijk trekken ze pas rond de middag voorbij, maar
meestal in de namiddag. Dat had volgens hem iets heel bijzonders te betekenen;
want deze vogels hebben een heel scherp instinct en voelen al dagen van tevoren
wanneer er onraad voor hen dreigt in de natuur waar ze zich vanwege hun
levensonderhoud ophouden; dan maken ze zich gereed voor de reis en wanneer
hun leider een teken geeft vliegen ze allemaal tegelijk op en trekken naar een
andere, veilige plaats.
[3] Ik zei: 'Je hebt de aard van deze vogels werkelijk heel goed waargenomen;
dat is deze vogels inderdaad gegeven; maar hier geven ze ook iets anders aan.
Als jij goed thuis zou zijn in de aloude leer der overeenstemmingen tussen de
geestenwereld en de zintuiglijke wereld, watje nog wel zult worden, dan zou je
de eigenlijke betekenis van deze vlucht kraanvogels in de ochtend ook helemaal
begrijpen; maar nu begrijp je alleen wat je door ervaring uit de aard van deze
vogels hebt afgeleid.
[4] Let nu heel goed op wat deze vogels, die anders uiterst voorzichtig zijn,
zullen doen wanneer ze precies over ons heen vliegen!’
[5] Hierop namen wij de vlucht van deze vogels scherp in ogenschouw, zoals die
ons in zeer fraaie orde naderde. Er waren bijna honderd vogels in een lange rij,
en precies zeven vormden de korte hoekrij, die altijd uit de oude, sterke en in
zekere zin ervaren mannelijke leiders bestaat.
[6] Toen de vlucht kraanvogels boven onze hoofden vloog, minstens
vierhonderd manslengten hoog, hield hij stil, de rij werd opgeheven, en de
honderdzeven kraanvogels begonnen in cirkels te vliegen en daalden steeds
lager en lager en dat zolang, tot ze nauwelijks zeven manslengten boven ons
rondcirkelden en ons met hun nu niet zo welluidende gezang in zekere zin eer
betuigden. Dit duurde een paar minuten en daarna daalden de vogels
heuvelafwaarts naar de vlakte beneden, waar zich een tamelijk grote vijver
bevond, waar Lazarus voor zijn huis de vissen kweekte, die weliswaar slechts
van de gewone soort waren. In deze vijver dronken de vogels water, zoveel als
ze nodig hadden voor hun verdere vlucht. Toen ze daar kennelijk allemaal van
voorzien waren, gaven de zeven oudste het goed herkenbare teken om op te
breken en verhieven alle vogels zich in één klap in de lucht, maar maakten vóór
hun definitieve vertrek nogmaals enkele cirkels om de heuvel heen, waar wij ons
bevonden. Daarop vlogen ze in cirkels snel tot hun oorspronkelijke hoogte,
vormden daar direct weer de vroegere opstelling en trokken toen naar het
noordoosten; pas op tamelijk grote afstand wijzigden ze hun noordoostelijke
vliegrichting in een zuidoostelijke en raakten buiten ons gezichtsveld.
[7] Nu zei Lazarus nogmaals: 'Heer en Meester, wanneer je dat met de juiste
oplettendheid beschouwt, is het een volmaakt wonder!’
[8] Ik zei: 'Hoe zou jij dat verklaren, gewoon zo vanuit je gemoed?'
[9] Lazarus zei: 'Heer en Meester! Puur natuurlijk bekeken was het ook alleen in
hun natuurlijk gedrag al een wonder; want deze vogels zijn heel erg slim en
schijnen heel goed te weten of sterk te voelen dat wij mensen, en met name wij
joden, nu niet tot hun vrienden gerekend moeten worden, en het is daarom ook
ongehoord dat deze vogels een aantal mensen zo vriendelijk genaderd zijn.
[10] Bij de Grieken, die deze vogels een soort goddelijke verering betuigden,
moet het een enkele keer wel eens gebeurd zijn dat deze vogels hun op een
wellicht even vriendelijke wijze genaderd zijn zoals dat hier het geval was;
maar, zoals gezegd, bij ons joden is dat nog nooit het geval geweest, tenminste
niet voorzover ik weet of gehoord heb. En daarom houd ik dit voor een waar
wonder! Want deze slimme vogels hebben gemerkt, wie er zich nu hier op deze
heuvel bevindt -namelijk ook hun Heer en Schepper - en dat heeft hen ertoe
bewogen om van die heel grote hoogte tot heel dicht bij deze heuvel af te dalen,
om hier zogezegd overeenkomstig hun instinct en hun gevoel hun Schepper en
Heer te begroeten en eer te bewijzen.
[11] Mijn vijver heeft bovendien ook nog nooit de eer gehad dat kraanvogels,
die alleen maar zuiver water drinken, met het enigszins troebele water daarvan
hun dorst lesten; ze moeten dus wel aangevoeld hebben, dat U met Uw heilige
en almachtige wil in stilte het water van de vijver gezegend en voor hen
versterkt hebt. Ze hebben dat beslist duidelijk ervaren daarom verhieven ze zich
na het drinken van het water om nogmaals rond deze heuvel te cirkelen om U zo
in zekere zin dank te brengen voor het zegenen van het water, en pas nadat ze U
die dank hadden gebracht verhieven ze zich jubelend tot hun voormalige
vlieghoogte en zetten, aldus door U gesterkt, hun geordende vlucht verder voort.
[12] Dat ze hun vlucht van hieruit niet direct in zuidoostelijke richting
voortzetten, kwam waarschijnlijk door hun scherpe, bijna aan ons verstand
grenzende instinct. Want in die richting zouden ze wellicht te dicht bij de Dode
Zee gekomen zijn, waarvan de ver reikende kwade uitwaseming hun
gemakkelijk schade had kunnen berokkenen. Daarom namen ze -heel wijs, zou
men kunnen zeggen -aanvankelijk de noordoostelijke richtingen toen ze zich
buiten het gevaar bevonden dat hun wellicht dichter bij de slechte zee bedreigd
zou hebben, sloegen ze pas de richting in waarlangs ze zeker zonder gevaar de
plaats van hun bestemming konden bereiken.
[13] En dat is nu volgens mijn geheel natuurlijke waarneming en opvatting
beslist een waar wonder in de ogen van ieder mens die vanaf zijn jeugd gewend
is geweest om alle verschijnselen in de natuurlijke wereld waar te nemen met
een scherpere blik en ook met een wakkerder verstand, dan de gewone wijsgeren
plegen te doen en in feite in staat zijn te doen. -Heb ik Juist gesproken, o Heer
en Meester?'
[14] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn beste vriend en broeder, jij hebt deze zaak heel juist en
goed opgevat; want zo was het inderdaad, althans vanuit een natuurlijk
standpunt bezien. Maar daarachter zit nog een ongelooflijk veel diepere
wijsheid, die echter alleen diegene kan zien die ziet en voelt vanuit zijn
innerlijke geest en de dood van zijn materie in zoverre heeft overwonnen als die
nog invloed had op de ziel en haar angstig maakte.
[15] Maar opdat ieder van jullie, die hier met weinigen aanwezig zijn, van
tevoren zonder dat de anderen daarbij zijn ook daarover enige aanwijzingen
hebben, wil Ik jullie die geven nog voordat de anderen ons zullen vinden; luister
dus naar Mij!'
102 De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek
[1] (De Heer:) 'Zie, alles in de natuurlijke wereld, wat zich in elk.:van de drie
rijken daarvan bevindt, en alle nog zo onbetekenende verschijnselen zijn schrift
en taal voor de verlichte ziel van de mens. En zo was en is de door ons
waargenomen vlucht kraanvogels dat ook. Dat deze vogels Mij hier een
bepaalde eer betuigden, is heel zeker; maar het zou onverstandig zijn om aan te
nemen dat deze dieren Mij op de een of andere wijze herkend hebben. De
kwestie ligt heel anders en wat jullie volslagen wonderlijk voorkomt laat zich
terugbrengen tot iets volkomen natuurlijks.
[2] Kijk, ieder mens is een wezen dat leeft in zijn geest, in zijn ziel en in een
natuurlijk lichaam en heeft tevens een uitwendige levensatmosfeer om zich
heen, net zoals elk hemellichaam dat heeft, iedere afzonderlijke steen op zijn
eigen specifieke wijze, en evenzo iedere boom en ieder gewas overeenkomstig
zijn aard en zo ook ieder dier; want zonder een dergelijke uitwendige
levensatmosfeer zou noch een planeet noch een steen, noch enig ander mineraal,
noch een gewas of een dierlijk levend wezen kunnen bestaan.
[3] Dat dat zo is, kunnen jullie zonder meer afleiden uit eigen ervaring, dat zich
bijvoorbeeld in een eikenbos duidelijk andere gevoelens van jullie meester
maken dan in een cederbos. Een heel ander gevoel bekruipt de mens, wanneer
hij zich op een kalkrots bevindt; weer een ander gevoel op een granietrots, en in
een wijngaard heeft de opmerkzame mens een ander gevoel dan in een tuin met
vijgenbomen; en datzelfde veranderlijke gevoel heeft de mens bij het naderen
van verschillende dieren en nog sterker bij het naderen van verschillende
mensen. Een zeer gevoelig mens ervaart dat reeds op vrij grote afstand en voelt
dan, of hem een goed of een slecht mens tegemoet komt.
[4] Welnu, dat ervaren ook alle dieren en vele daarvan veel scherper dan een of
andere materiële en weinig over het goede en ware denkende mens.
[5] Als de aard van een mens volkomen goed is en hij in zijn ziel vervuld is van
de goddelijke geest, zal zijn uitwendige levensatmosfeer ook steeds sterker tot
op grote afstanden gaan reiken. Wanneer dan zelfs de meest verscheurende
dieren zo'n mens naderen, raken ze doordrongen van zijn uitwendige
levensatmosfeer en worden ze zachtaardiger; ze zullen hem heel vriendelijk
naderen en hem geen kwaad doen, en hij zal hun zelfs met zijn wil kunnen
gebieden, waarop zij hem zullen gehoorzamen.
[6] Voorbeelden van de waarheid van wat Ik jullie nu zeg treffen jullie aan bij
de stamvaders van de aarde, bij de aartsvaders en bij de profeten; en in deze tijd
hebben jullie dat zelf aan Mijn zijde al dikwijls ervaren.
[7] Welnu, Ikzelf beslist het meest en jullie samen met Mij ook, hebben wel
zeker de omvangrijkste, boven onszelf uit reikende uitwendige levensatmosfeer
van zeer hoge kracht, goedheid en volmaaktheid!
[8] Voor de kraanvogels die wij gezien hebben, die gedurende de zomer in de
meer noordelijke moerassen en kleine meren van Griekenland hebben vertoefd,
is nu in de herfst de tijd van hun trek gekomen, die hun scherpe instinct hun
aangeeft. Deze kraanvogels, die wij uit de dichtbijgelegen moerassen zagen
komen, hebben onze uitwendige levensatmosfeer ook het allereerst en het
allermeest gevoeld en zijn hun innerlijke aandrang
gevolgd. Toen ze dichterbij kwamen, maakte zich zo'n machtig gevoel. van
welbehagen van hen meester, dat ze niet verder vlogen maar tot in onze
nabijheid afdaalden en hier, om ons heen cirkelend, in een grote gelukzaligheid
zwelgden. Ze raakten als het ware helemaal verzadigd en namen daarom ook
water -ten eerste om hun dorst te lessen en ten tweede om voor hun verdere
vlucht een voorraad te hebben, aangezien hun reisdoel in de grote vlakten van
India ligt.
[9] Wat jullie dus aan de kraanvogels als wonderbaarlijk meenden waar te
nemen, was in feite iets heel natuurlijks, wat natuurlijk alleen Hij maar kan
weten, die de gehele inrichting van alle schepselen goed kent!
[10] Weliswaar is dat allemaal ook een wonder, maar niet zo'n wonder waarvan
de blinde mensheid denkt dat het een wonder is, namelijk zo'n wonder dat een
soort goddelijke magie zou zijn; maar het is een wonder dat voor de in de geest
gewekte mens van heel natuurlijke aard is.
[11] Als er nu bijvoorbeeld over een uur nog een tweede vlucht kraanvogels zou
volgen, zullen jullie precies hetzelfde verschijnsel meemaken, maar dat ook
beter begrijpen dan de eerste keer.
[12] Maar wat voor betekenis heeft zo'n kraanvogelvlucht eigenlijk in het schrift
en de taal van de innerlijke geestelijke overeenkomst? Wie kan het beeld lezen
en het getrouwen waar en begrijpelijk onder woorden brengen? -Zie, dat is een
heel andere vraag, die zeker moeilijker te beantwoorden is dan wat jullie in het
verschijnsel voor een puur wonder hielden!
[13] Deze vogels bewonen alleen schone moerassen dichtbij meren die schoon
water hebben; in stinkende en smerige poelen zal men hen nauwelijks
aantreffen. Hun voedsel bestaat uit gezonde en levende visjes en ook andere
schone wormen uit het meer.
[14] Welnu, het schone water betekent in de geestelijke analogie schone en door
niets meer vertroebelde kennis van de volle waarheid uit de hemelen.
[15] Deze dieren stellen dus de mensen voor, die er voortdurend op gericht zijn
om naar zuivere kennis te streven en hun ziel met de levende schone visjes (het
levende woord uit God) en schone wormen (zuivere ervaringskennis vanuit de
natuur) te verzadigen.
[16] Als gevolg van het feit dat de dieren waar we het nu over hebben zich dus
alleen met het zuivere inlaten, zien wij bij hen een opvallende intelligentie en
orde in alles wat wij van hun activiteiten kennen. Waar ze wonen plaatsen ze
oplettende wachters, die door een bepaald geluid de hele gemeenschap moeten
waarschuwen als er een vijand nadert, die door de geplaatste wachter met zijn
scherpe gevoelonfeilbaar wordt waargenomen doordat zijn uitwendige
levensatmosfeer ver voor hem uitgaat. Zo merken deze dieren het ook precies
als het de tijd is om te gaan trekken; en wanneer ze hieraan beginnen, gebeurt
dat steeds met de grootste voorzichtigheid en orde, waarvan jullie je al vaak
hebben kunnen overtuigen.
[17] Kijk, zo zal ook de mens, en uiteindelijk een gehele grote gemeenschap,
door zijn zuivere kennis alles in de best mogelijke orde plaatsen, in al zijn doen
en handelen de juiste voorzichtigheid en wijsheid betrachten en daarvan
bijgevolg ook de beste en veiligste resultaten voor het hele leven en voor eeuwig
verkrijgen!
[18] De rechtlijnige vlucht van de kraanvogels betekent het vaste en ernstige
karakter, om nooit af te wijken van de eenmaal ingeziene Waarheid; want door
deze duidelijk zeer rechte lijn van de geestelijke richting en weg komt de mens
het snelst bij het voor het leven vruchtbaarste doel
[19] Bij het verder vliegen van deze vogels hebben jullie helemaal vooraan die
leiders van de hele lange lijn opgemerkt. Kijk, ook dat komt voort uit de zuivere
kost!
[20] Wanneer nu de zielen van de mensen van een gemeente met de zuivere
waarheidskost gevoed worden, zullen ze ook weldra zonder moeite de meest
wijzen uit hun midden vinden en hun de leiding en het bestuur in handen geven
en volledig toevertrouwen; en die blijven dan ook hun leiders en bestuurders
zolang ze op deze aarde leven; en is er één van hen overgegaan, dan wordt hij
spoedig vervangen door een van de waardigsten uit de gemeente. De overgegane
geest zal ook vanuit gene zijde als een ware beschermgeest waken over de
achtergelaten gemeente en zal daar de zaligste gemeenschap en omgang mee
hebben en haar onderrichtend beïnvloeden, zoals dat ook het geval was bij de
stamvaders, aartsvaders en vele profeten. En zo zal een dergelijke goed
geordende gemeente zich ook reeds op deze aarde zeker voortdurend in een
ware, hemelse gelukzaligheid bevinden.
[21] Want alleen de mens die in dit leven reeds in het volle bezit is van het
innerlijke levenslicht, doordat hij zichzelf, God en Zijn zeer liefdevolle en wijze
bedoelingen met de mensen duidelijk inziet, en geen dood voor zich ziet, maar
alleen een eeuwig, allerzaligst leven, kan ook reeds hier op aarde op een heel
hemelse manier zalig zijn. Daarentegen valt een ander mens, die zich niet in een
dergelijke levensorde bevindt, van de ene twijfel in de andere, maakt zich bang
met allerlei duistere gedachten en werpt zich, om de te verjagen en te verdoven,
tenslotte in de armen van alle zinnelijke genietingen, en wordt zo in plaats van
een kind van de hemel alleen maar een kind van de hel en haar oude gericht.
[22] De zeven leiders stellen ook het volledige getal van het goede en ware van
de hemelen uit God voor, omdat met dat volledige getal de jullie reeds bekende
zeven geesten van God aangegeven worden, als werkzaam en handelen~ in de
juiste orde. Daarom zijn ook voor iedere gemeente zeven hoofden, in de orde
van de zeven geesten uit God, voldoende; wel moeten in ieder van hen die zeven
geesten volledig werkzaam zijn, maar nochtans moeten ze bij het leiden van de
gemeente één hoofdgeest vertegenwoordigen.
[23] Zo'n gemeente zal dan in de ogen van God als een volmaakt mens zijn,
zoals dat in de hemelen het geval is, die uit talloos vele verenigingen bestaan en
waar Iedere vereniging in zekere zin een volmaakt mens voorstelt. De
verschillen tussen de verenigingen bestaan alleen daarin, dat in talloze
verschillende verhoudingen van het meer of minder, de ene of de andere geest
van God rijkelijker en sterker vertegenwoordigd is in iedere afzonderlijke
vereniging.
[24] Uit die nu aangeduide variaties, die tussen meer of minder tot in het
oneindige gaan, ontstaan ook de eindeloos vele en uiteenlopende vormen in de
materiële schepping, evenals uit zeven enkelvoudige basiskleuren een eindeloze
verscheidenheid aan alle mogelijke kleuren, en uit de zeven enkelvoudige tonen
in de zuivere muziek een nooit eindigende verscheidenheid aan melodieën en
verrukkelijke harmonieën gecreëerd kan worden.
[25] En zoals Ik jullie hier nu in een korte schets van de natuur en de vlucht van
de kraanvogels een overeenkomstig geestelijk en hemels beeld heb getoond, zo
bestaat er ook een overeenstemmend beeld van alles wat deze aarde jullie te
zien, te horen, te ruiken, te proeven en te voelen biedt! Maar niet het lichaam,
noch jullie angstige ziel, maar alleen de levende en eeuwige geest uit God in het
hart van jullie ziel kan jullie daarvoor de sleutel geven; streef daarom naar de
wedergeboorte van jullie geest in jullie ziel, dan zal de hele schepping met al
haar talloos vele verschijnselen als een groot opengeslagen boek voor jullie zijn,
waarin jullie de grondslag van de goddelijke liefde, wijsheid en macht heel goed
zullen kunnen zien en heel duidelijk kunnen begrijpen! –Hebben jullie dit nu
goed begrepen?'
[26] Allen zeiden: 'Ja, Heer, grote God en Meester van eeuwigheid, want deze
keer hebt U weer eens heel helder en openlijk gesproken! Wie in Uw school niet
goed, verlicht en wijs wordt, die zal het zeker ook nooit ergens anders worden! '
103 De Romeinen komen bij de Heer aan
[1] Hierop zei Lazarus: 'Heer en Meester! Het is toch werkelijk jammer dat niet
ook de zeer weetgierige, rechtschapen Romeinen dit heel bijzondere onderricht
hebben kunnen horen! Wat zullen wij tegen hen zeggen als ze ons zullen vragen
wat er hier tijdens hun afwezigheid allemaal gebeurd is? Mogen wij hun iets
meedelen van de grote les over de vlucht kraanvogels?'
[2] Ik zei: ' Als ik het voor hen goed en noodzakelijk geacht zou hebben, dan
zou Ik zeker ook wel de eerste geweest zijn om ervoor te zorgen dat zij erbij
waren; maar omdat het voorlopig voor hen nog niet nodig is, maar alleen voor
jullie weinigen, om de diepere geheimen van het rijk Gods te kennen, heb Ik het
ook als iets bijzonders alleen aan jullie weinigen getoond en onthuld.
[3] Maar de Romeinen hebben, net zoals vóór hen ook de Grieken, hun duistere
heidendom en afgodendom afgeleid uit de onbegrepen oude leringen en
voorspellingen van de oude Egyptenaren, die deze volkomen juist afleidden uit
de overeenstemmingen tussen de zintuiglijke en de geestenwereld, en meer dan
de helft van hun priesters houdt zich bezig met de verschijnselen in deze
natuurlijke wereld en baseren daar allerlei waarzeggerijen op:. Het 's ochtends
vroeg vliegen van verschillende vogels is voor hen daarbij zeer bruikbaar,
evenals het bloed en de ingewanden van de voor zonsopgang geslachte dieren,
en evenzo de wind, de gang van de wolken, de nachtelijke stand van de sterren
en de kleuring van de hemel; ook ontsteken ze 's morgens een vuur en maken
daar ook allerlei waarzeggerijen uit op en laten zich daarvoor door jong en oud
betalen. Wanneer nu de hier aanwezige Romeinen Mij op die manier over de
vlucht kraanvogels hadden horen spreken, dan zouden ze zich direct op ons
gestort hebben met ontelbare vragen over heel veel verschijnselen, die zij
meegemaakt hebben, en waarvan er na de waarzeggerijen van hun wichelaars
ook zo nu en dan ettelijke zijn uitgekomen, en wij zouden dagenlang werk
hebben voor wij hen ook maar voor de helft volgens de waarheid tevreden
gesteld zouden hebben.
[4] Als zij overeenkomstig Mijn leer zullen leven en handelen, zullen zij door
hun geest immers ook in alle andere wijsheid binnengeleid worden; maar als ze
ook zouden weten wat Ik nu alleen aan jullie heb toevertrouwd, zouden ze thuis
vrijwel niets anders meer doen dan vol haast en gretigheid de verschijnselen van
de natuurlijke wereld waarnemen en ze trachten te ontraadselen, maar omdat
hun ziel nog niet voldoende met hun geest is verenigd in allerlei dwalingen
vervallen, wat voor de ontwikkeling van hun innerlijke leven werkelijk niet
gunstig zou zijn. Om die reden moeten jullie wat Ik jullie uitgelegd heb
voorlopig voor je houden! -Maar nu zullen ze weldra bij ons zijn, omdat ze van
Rafaël gehoord hebben waar wij ons bevinden.’
[5] Ik had dat nog maar net tegen de weinigen gezegd, of daar kwam de hele
schare al uit het stadje naar buiten toe, kreeg ons weldra in het oog en kwam
naar ons toe.
[6] Rafaël leidde echter volgens Mijn wil de jeugd op een andere, grotere heuvel
en hield zich met hen bezig. Toen hij de jongeren de heuvel toonde waar Ik Mij
op bevond, vielen ze allemaal op hun knieën en loofden en prezen Mij van gans
er harte als de goede, lieve Vader.
[7] En nu arriveerden ook de Romeinen en alle andere leerlingen. Alleen de
enkele bekeerde tempeldienaren, van wie de vrouwen en kinderen zich in
Bethanië bevonden, waren er niet bij, omdat ze door hun vrouwen en kinderen
gezien en bijgevolg opgehouden waren, waar ze niets aan konden doen; want
Ikzelf liet dat toe, opdat ze dan de verdere dag door hen met rust gelaten zouden
worden. Wij kwamen dan ook pas bij het ochtendmaal met de genoemde
tempeldienaren samen.
[8] T oen de Romeinen het eerst op de heuvel naar Mij toe kwamen, begroetten
ze Mij heel liefdevol en Agricola zei: 'O Heer en Meester, wat zijn we toch blij,
dat we U teruggevonden hebben en dat wij nu zien dat U ons met Uw heilige
persoonlijkheid niet hebt verlaten! Daar waren wij allemaal al bang voor
geworden aangezien wij U niet in het huis aantroffen en daarna op de gedachte
kwamen dat U met de weinige leerlingen misschien al direct voor de hele dag
ergens heen was gegaan. Uw achtergebleven leerlingen deelden zelfs onze
mening omdat U gisteren om zeer wijze redenen niemand uitsluitsel wilde geven
over wat U vandaag wellicht zou ondernemen. Na vele vragen en ten einde raad
deelde die heerlijke Rafaël ons mee dat U niet ver weg, en wel hier, was. T oen
vertrokken wij dan ook ijlings, haastten ons hierheen en vonden U ook, tot onze
troost. En nu zijn wij buitengewoon blij dat wij U, ons alles, gelukkig weer in
ons midden hebben!’
[9] Ik zei: 'Zo ben ook Ik blij, dat jullie nog ruim voor zonsopgang hier bij Mij
aangekomen zijn; want aan degene die aan Mij vreugde beleeft en Mij liefheeft,
beleef ook Ik vreugde en heb ook Ik lief
[10] Maar er zullen tijden komen dat de mensen Mij ook zullen zoeken, maar
niet zo vlug en gemakkelijk zullen vinden als nu bij jullie het geval was.
[11] Maar wie Mij ernstig zal zoeken in zijn hart en in zijn handelen
overeenkomstig Mijn woord, zal Mij ook vinden en er grote vreugde over
voelen, dat hij Mij gevonden heeft. Wie Mij echter eenmaal gevonden zal
hebben, zal Mij ook niet meer verliezen! Op bepaalde ogenblikken, om zijn
liefde en geduld nog meer te beproeven, zal Ik weliswaar zo nu en dan Mijn
gelaat voor hem verbergen, maar hem daarom nog niet verlaten!
[12] Heil echter degenen die Ik veel zal beproeven; want daaraan zullen zij zien
dat Ik hen bijzonder liefheb! Want wie veel beproefd wordt en de beproevingen
goed zal doorstaan, zal aan gene zijde in Mijn rijk ook over veel en grote dingen
gesteld worden; maar wie minder beproefd wordt vanwege zijn zwakheid, zal
ook over minder en kleinere dingen gesteld worden.
[13] Maar allemaal zullen jullie ter wille van Mijn naam en de waarheid ook nog
vele beproevingen te doorstaan krijgen, en jullie geduld, dat in jullie nog de
zwakste geest is, zal de vuurproef niet ontlopen. Maar wanneer dat over jullie
zal komen, denk dan aan deze heuvel en dat Ik het jullie van tevoren heb
gezegd; maar bedenk ook in je hart dat Ik dan in de geest tot jullie zal komen,
jullie zal sterken en zeer krachtig zal helpen! Onthouden jullie dat allemaal ook
heel goed! Want in deze dagen en ook in de toekomstige tijden ondergaat het
rijk Gods geweld, en zij die het met geweld tot zich trekken, zullen het ook
bezitten. In de toekomstige tijden zal het echter zijn, zoals Ik jullie nu door
middel van een gelijkenis zal tonen.
104 De gelijkenis van de hongerige reiziger
[1] (De Heer:) 'Er was een man, die 's nachts onderweg erge honger begon te
krijgen. Tegen middernacht kwam hij in een dorp. Daar was een huis, dat op een
herberg leek, maar iedereen in het huis sliep al. Maar de reiziger begon op de
huisdeur en ook op de ramen te kloppen, en omdat hij langdurig klopte werd de
heer van de herberg wakker, kwam naar het raam en vroeg met wrevelige stem
aan de late reiziger wat er aan de hand was, dat hij op een zo laat nachtelijk uur
zo onbeschaamd op deuren en ramen klopte.
[2] De reiziger zei: '0 heer, ik kom van ver en heb de hele dag niets te eten en
drinken gekregen omdat er langs de weg door de woestijn geen huis en geen
herberg te vinden was; daarom vraag ik u om u over mij te ontfermen en mij wat
brood te geven, zodat ik mij kan verzadigen en sterken, anders versmacht ik!’
[3] Toen zei de heer van de herberg: 'Hoe haal je het in je hoofd om op zo'n laat
uur in de nacht brood van mij te verlangen! Wacht maar tot het dag wordt!’
[4] Maar de reiziger liet zich met dit antwoord niet afschepen, maar vroeg de
herbergier nog veel meer en veel dringender om brood.
[5] Toen gaf de herbergier toch maar toe - en al gaf hij het gevraagde brood
zogezegd niet uit erbarmen aan de reiziger, hij gaf het hem toch vanwege het
onbeschaamde verzoek zo laat in de nacht.
[6] Kijk, uit dit beeld kunnen jullie opmaken hoe een mens, die zijn hele aardse
levensdag langs de verlaten weg door de woestijn van de wereldse dwaaltocht
zeker geen brood voor het leven van zijn ziel kon vinden en krijgen, zo in de
diepe levensnacht terechtkwam en tenslotte, omdat hij toch verder ging op de
weg, in de nacht toch nog bij een herberg kwam, waarvan hij tenminste
overtuigd was dat zich daarbinnen een brood des levens zou bevinden!
[7] Toen begon hij dan ook te kloppen en te vragen, en aan het eind van zijn tijd
viel hem toch nog ten deel wat hij in de woestijn van de wereld lange tijd
tevergeefs had gezocht.
[8] En zie, dat wil dus zeggen: in deze dagen en nog meer in de komende
duistere tijden het rijk Gods met geweld tot zich trekken; want wie zal zoeken,
zal ook vinden, als hij op de nog zo verlaten weg niet blijft stilstaan. Voor
degene die aan de deur zal kloppen, al is het ook in de nacht, zal toch
opengedaan worden, en aan wie met volharding zal vragen, zal ook gegeven
worden waar hij om gevraagd heeft! - Hebben jullie dit beeld nu goed
begrepen?'
[9] Agricola zei: 'Heer en Meester, begrepen hebben wij dit beeld wel, maar
zoals ik het begrepen heb, bevat het niet veel vertroostends, zoals wij dat wel uit
Uw vele andere lessen en woorden ontvangen hebben. Het is wel waar dat voor
het bereiken van een groot geluk ook van tevoren grote offers en inspanningen
nodig zijn; maar als men naar mijn mening een volkomen ernstige en vaste wil
heeft om volledig volgens Uw leer te leven -wat ik voorzover ik kan beoordelen
niet als bijzonder moeilijk en buitengewoon inspannend beschouw, aangezien U
immers Zelf gezegd hebt dat Uw Juk zacht en Uw last licht is -dan moet ik nu
eerlijk bekennen dat ik uit deze woorden, volgens welke men het rijk Gods in
deze dagen en ook in een toekomstige, woeste tijd slechts met geweld en
inspanning tot zich kan trekken, het troostende van het zachte juk en de lichte
last niet kan ontdekken.
[10] Maar wel vind ik in deze woorden van U, dat het verbreiden van Uw leer,
hoe buitengewoon goddelijk waar die ook is, veel en hevige strijd en zelfs de
bloedigste oorlogen met zich mee zal brengen! Want als op deze aarde ter wille
van het in stand houden en de eventuele juiste vorming van de vrije wil de vele
duivels en de slechts weinige echte engelmensen een gelijk recht tot handelen
hebben, dat door niets anders dan door strenge staatswetten enigszins ingeperkt
wordt, dan is er voor het verkrijgen van het rijk Gods inderdaad heel veel
geweld nodig; maar met dat zachte juk en die lichte last, Heer en Meester, is het
dan maar magertjes gesteld!
[11] Dat is zo mijn opvatting, en ik ben van mening dat ik ook niet helemaal
ongelijk zal hebben. Maar toch vraag ik U om ons nog wat nader toe te lichten
hoe men eigenlijk het rijk Gods geweld moet aandoen om het tot zich te trekken!
Want ik zou Uw zachte juk en de lichte last en het geweld een beetje dichter bij
elkaar willen hebben.'
105 Wat 'het hemelrijk geweld aandoen' betekent
[1] Ik zei: 'Vriend, voor wie ernstig wil is iedere inspanning en arbeid een zacht
juk en een lichte last; maar wanneer je bij een serieus werk de moeite schuwt,
dan zul je daarmee niet zoals het behoort het gewenste doel bereiken, en de
juiste moeite en krachtsinspanning nu zijn het geweld, dat ieder mens het rijk
Gods moet aandoen, om het zich volkomen eigen te maken!
[2] Kijk, jullie zelf doen het rijk Gods een werkelijk groot geweld aan; maar
omdat jullie het je in volle ernst eigen willen maken, schuwen jullie ook geen
moeite en geen offer, en Mijn juk komt jullie dan ook heel zacht voor en Mijn
aan jullie opgelegde last heellicht en gering. Bedenk alleen maar eens dat jullie
uit liefde voor Mij die vele jongeren met je meenemen naar Rome en ze daar in
Mijn naam ook uitstekend zullen verzorgen! Maar behalve hen nemen jullie ook
nog dat arme gezin uit Emmaüs, het gezin van Helias en verscheidene bekeerde
tempeldienaren met hun vrouwen en kinderen ook met jullie mee en zullen ook
voor hen zorgen, -en kijk, dat is een heel groot geweld, dat jullie als heidenen
het ware rijk Gods aandoen om het volkomen tot je te trekken, en jullie zullen
het een nog groter geweld aandoen, omdat jullie volle geloof in Mij, jullie liefde
voor Mij en jullie vaste en geheel en al goede wil jullie zal noodzaken nog meer
te doen dan jullie tot nu toe gedaan hebben! En toch zal dat allemaal slechts een
zacht juk en een lichte last voor jullie zijn, omdat jullie het zelf zo graag en in
volle ernst willen.
[3] Wanneer jij dat nu zo met de blik van het juiste verstand bekijkt en
beoordeelt, vriend, zul je wel inzien dat het zachte juk, de lichte last en het
geweld dat het rijk Gods aangedaan moet worden op een en hetzelfde
neerkomen.
[4] Maar als je nu bijvoorbeeld naar onze tempeldienaren kijkt en daarnaast naar
heel veel wereldse mensen, vraag jezelf dan eens af of voor hen datgene wat
jullie nu heel gemakkelijk doen om het rijk Gods te winnen, niet zo'n enorme
geweldsinspanning voor hun wil zou zijn dat je er als het ware de bergen op
aarde wel mee zou kunnen verzetten! En wanneer zij, die het zouden kunnen,
het rijk Gods niet een dergelijk geweld zullen aandoen zoals jullie dat al met
veel vreugde hebben gedaan, zullen zij het ook werkelijk niet verkrijgen!
[5] En zoals het nu in deze dagen en in deze tijd is, zo zal dat bij de wereldse
mensen ook in de komende tijden het geval zijn; want op deze aarde zal het
nooit helemaal ontbreken aan wereldzuchtige mensen, en hun zal mijn juk niet
zacht en Mijn last niet licht voorkomen. En als zij in hun laatste dagen
misschien toch nog van zins worden om in de lange nacht van hun aardse leven
het rijk Gods te verwerven, zullen ook zij op de deuren moeten gaan kloppen,
om slechts een klein beetje brood voor de levensverzadiging van hun ziel slechts
uit de onderste hemelen te verkrijgen
[6] Daarom zal hij die ter wille van Mij veel zal doen en vele daadwerkelijke
offers zal brengen, ook veel van het rijk Gods ontvangen; maar wie net als de
nachtelijke reiziger aan het eind van zijn reis door deze wereld serieus op Mijn
deur zal beginnen te kloppen en te vragen, zal weliswaar ook niet verstoten
worden, maar hij zal slechts weinig ontvangen, omdat hij zich ook maar weinig
moeite heeft getroost om het rijk Gods te verwerven en het pas begon te zoeken
toen, de uiterste nood hem ertoe dwong.
[7] Dat een dergelijk mens het rijk Gods maar heel weinig geweld aangedaan
heeft, is gemakkelijk te begrijpen en daarom is het ook gemakkelijk te begrijpen
dat zo'n mens geen groot aandeel van het rijk Gods te verwachten zal hebben!
Want met dezelfde maat als waarmee iemand hier meet, zal ten aanzien van hem
ook in het rijk Gods gemeten worden.
[8] Wie dus het rijk Gods een groot geweld heeft aangedaan om het te winnen,
zal ook reeds hier op aarde grote macht en heerschappij krijgen; maar wie het
rijk Gods maar weinig geweld aangedaan heeft om het te winnen, zal ook heel
weinig macht en heerschappij krijgen en zal aan gene zijde eeuwig nooit
diegenen bereiken die in Mijn ogen reeds hier op deze aarde groot en machtig
geworden zijn. - Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'
106 Over het leven aan gene zijde
[1] Agricola zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is alles mij inderdaad duidelijk
geworden, en wij danken U allemaal uit het diepst van ons hart voor deze les,
die U ons zo liefdevol en genadig hebt gegeven!'
[2] Toen de Romein deze dank had uitgesproken, begon het in het oosten al
goudachtig licht te worden, en de natuur kwam volop tot leven. De vogels
begonnen ieder op hun eigen wijze hun lied aan te heffen, de frisse
ochtendwinden begonnen krachtiger te waaien en de mooie watervlakte van de
niet onaanzienlijke vijver begon op en neer te golven, alsof ze plezier had in de
liefkozingen van de ochtendwind. Zo kwam ook het gras tot leven en de
ochtendwind waaide ook de blauwe en nevelige rook uit de schoorstenen van de
huizen uiteen tot allerlei bijzondere vormen en draaiingen in de lucht, en zo
leverde dat een echt mooi en opgewekt, levendig ochtendtafereel op.
[3] Toen wij die ochtendtaferelen allemaal met heel veel genoegen en blijdschap
een tijdlang bekeken en het steeds lichter en lichter werd, kwam er een grote
groep tortelduiven uit het oosten aangevlogen, die ook rond de vijver
neerstreken en water dronken.
[4] Dat beviel de Romeinen en onze Marcus dacht en zei: 'Heer en Meester, kijk,
als er rond deze tijd grote groepen van dat soort vogels uit het oosten komen,
zou dat voor onze soms zeker niet onbekwame wichelaars een vroege winter,
hoewel van korte duur, aanduiden; maar in de maand januari zou er dan al een
bestendig voorjaar komen. Welnu, dat is al verscheidene keren juist gebleken en
vaker wel dan niet; maar U als Heer van de gehele natuur zult ons daar beslist
iets beters over kunnen zeggen, en dat zou ook goed voor ons zijn, zodat wij
thuis op grond van ware kennis menige misvatting kunnen bestrijden en alleen
de zuivere waarheid daarvoor in de plaats kunnen stellen. -Wat vindt U van
hetgeen ik U over de betekenis van deze vogelvlucht aangaf?'
[5] Ik zei: 'Daaraan, vriend, zullen wij niet veel woorden verspillen! Al
dergelijke duidingen van tekens zijn weliswaar van oude ervaringen afgeleid, en
zo hier en daar kan er nog wel iets waarschijnlijks aan kleven; maar reeds bij de
Grieken en in het bijzonder bij jullie Romeinen zijn ze door allerlei fantastische
toevoegingen al dermate misvormd, dat er nu bijna geen woord meer van waar
is.
[6] Maar hier betekent de vlucht van die tortelduiven niets anders dan dat de
duiven 's morgens gewoonlijk met meerdere tegelijk naar deze vijver vliegen om
daar water te drinken, zodat ze dan meer kracht krijgen om rond te vliegen; want
zonder water zou geen vogel uiteindelijk meer kunnen vliegen.
[7] Maar waarom iedere vogel water nodig heeft om te vliegen, kunnen jullie nu
nog lang niet begrijpen; maar de mensen in de komende tijden zullen geleidelijk
aan ook achter zulke geheimen komen. Kijk, nu hebben deze vogels hun dorst
gelest en verheffen zich en vliegen meestal weer naar waar ze vandaan zijn
gekomen! Laat ze maar vliegen!'
[8] T oen Marcus dat van Mij gehoord had, vroeg hij niet meer naar de betekenis
van tekens en keek weer welgemoed naar de taferelen van de mooie morgen.
[9] Toen wij allemaal zo heel opgewekt de mooie ochtendtaferelen bekeken, die
nog aan levendigheid wonnen doordat de herders hun dieren naar de
weideplaatsen dreven en andere mensen naar hun werk op het veld gingen,
begonnen er zich aan de horizon een aantal zogenaamde schapenwolkjes te
vormen die, fel verlicht door het licht van de zon, die al bijna opkwam, een
buitengewoon mooie aanblik opleverden.
[10] Toen zei de Romein Marcus: 'Heer en Meester, werkelijk, deze ochtend is
zo mooi dat ik mij niet kan herinneren ooit een mooiere gezien te hebben! Men
zou bijna wel kunnen zeggen: in Uw echte hemelen kan het er ook niet mooier
en heerlijker uitzien! ,
[11] Ik zei: 'O Mijn vriend, jij bent nu wel heel blij en enthousiast in je ziel en
maakt een vergelijking met de ware, eeuwige hemel, door die met deze
vergankelijke ochtendpracht gelijk te stellen; en dat is je zeer wel te vergeven
omdat je je op deze aarde niet de allerminste voorstelling kunt maken van de
eindeloze, onvergankelijke schoonheid en heerlijkheid van Gods hemelen! Als
Ik je nu voor maar één ogenblik in de geest daarin zou verplaatsen, zou je niet
meer op deze aarde kunnen leven, want de onbeschrijfelijk grote schoonheid van
de hemelen, het licht, de vriendelijkheid en het hoogste gevoel van welbehagen
van het leven zouden jouw vlees in één ogenblik vernietigen en de zintuigen van
je ziel dermate verzwakken en verdoven, dat zijzelf zou neervallen en lange tijd
als het ware dood en volkomen bewusteloos zou blijven liggen. Ik zou haar dan
de herinnering aan wat ze gezien en ervaren had volledig moeten ontnemen,
anders zou een bestaan waar dan ook buiten de hemelen absoluut niet meer
mogelijk zijn. Maar daarom moet iedere zielook stap voor stap geleid en
gestuurd worden en moet ze puur en zuiver worden als het zuiverste goud, zodat
ze dan in staat is om de eindeloze vreugden van Gods hemelen binnen te gaan.
[12] Kijk, het licht van de aardse zon is ten opzichte van het licht van de
hemelen werkelijk als een totale duisternis en toch kun je er met de ogen van je
lichaam niet recht inkijken; als je dat maar een half uur zou doen, zou je blind
worden. Wat zou jouw oog, dat niet gewend is om in het hoogste licht te kijken
en er niet voor ingericht is, dan doen bij de aanblik van het hoogste en
machtigste licht, als het door Mij toegelaten zou worden om dat waar te nemen?
[13] Daarom, Mijn beste vriend, is jouw vreugdevolle opwinding bij het
aanschouwen van deze mooie en heldere morgen wel heel goed en iemand die
op dezelfde manier voelt als jij, heeft beslist een goed hart en is over het
algemeen reeds als beter en edeler te beschouwen -maar te denken dat de
hemelen Gods maar nauwelijks iets heerlijkers te bieden hebben dan deze
heerlijke ochtend, dat zou een grote vergissing zijn! Maar verder ben Ik heel
tevreden met hoe jij dat voelt.’
[14] Daarop zei Marcus: 'Heer en Meester, toen we de eerste dagen na onze
aankomst op de Olijfberg bij U waren, hebt U ons gedurende enkele
ogenblikken de scharen van talloos vele engelen laten zien, die in een soort
lichtende lucht zweefden en door elkaar bewogen en van U getuigden. Was dat
nog niet de eigenlijke hemel?'
[15] Ik zei: 'O ja, vriend! -Maar net zo verhuld en bedekt als de aartsengel
Rafaël zich aan jullie vertoont. Als je hem in zijn zuiver hemelse glorie en
schoonheid zou kunnen aanschouwen, zou dat jouw lichaam ogenblikkelijk
doden en je ziel voor lange tijd verdoven. Daarom is zijn innerlijke wezen met
een soort lichamelijke kleed omhuld, opdat degenen met wie hij in Mijn naam
omgaat en spreekt zijn persoonlijke aanwezigheid kunnen verdragen. Daarom
heb Ik jullie ook gezegd dat geen menselijk oog ooit aanschouwd heeft, geen oor
gehoord en geen menselijk zintuig ooit gevoeld heeft, wat voor vreugden en
zaligheden God in de hemelen bereid heeft voor degenen die Hem boven alles
waarachtig liefhebben.
[16] Kijk, omdat jullie lichamelijk heel dicht bij Mij zijn en ook geestelijk, door
jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij, bevinden jullie je nu allemaal
weliswaar in de allerhoogste en meest volmaakte hemel, maar van de aanblik
daarvan mogen jullie toch niets gewaar worden, omdat een dergelijke
gewaarwording jullie lichamen zou doden zolang jullie nog niet geheel en al in
de geest zijn wedergeboren! Maar wanneer jullie geheel en al in de geest
wedergeboren zullen zijn, zullen jullie ook de aanblik van de hemel beginnen
waar te nemen, die uit jullie geest zal voortkomen zoals een boom uit de kiem
van een zaadkorrel, beginnen waar te nemen. -Maar nu zal onze zon direct
boven de horizon oprijzen en daar zullen we dan ook heel oplettend naar
kijken!’
[17] Toen Ik dit gesprek over de aanblik van de hemel beëindigd had, steeg ook
de zon in volle majesteit op boven de verre horizon, terwijl ze reeds een half uur
tevoren de hoge toppen van de bergen met haar stralen verguld had. Wij keken
zolang rustig naar de prachtige zonsopgang tot de hele zon boven de horizon
stond en haar stralen ook de dalen begonnen te verlichten.
107 Het doel van de bergen
[1] Nu vroeg Marcus Mij nog eens: 'Heer en Meester, is het ook niet
merkwaardig dat de hoogste bergen, waarvan de ronde en spitse toppen in het
algemeen een uur eerder door de zon beschenen worden en dus ook een langere
dag hebben dan de dalen, met eeuwige sneeuwen ijs bedekt zijn, terwijl het in de
dalen en vlakten warm en in de zomer dikwijls onverdraaglijk heet wordt? Bij
ons in Europa, in het westen van ons rijk, bestaan alpen die geen menselijk oog
ooit zonder sneeuwen ijs gezien heeft, terwijl het in de vlakten en in de vele
dalen tussen de hoge alpen heel warm is; ja zelfs in ons Sicilië hebben we een
berg, die van binnen ook nog vol vuur zit, dat moet wel, want op vele plaatsen
rookt en dampt hij gedurig, en toch is zijn hoogste top voortdurend met sneeuw
bedekt. Welnu, wat is daar nu de reden van?'
[2] Ik zei: 'Ook al vertel Ik je de ware reden, dan zou je die toch niet begrijpen;
maar omdat je het Mij nu eenmaal gevraagd hebt, moet Ik je wel een antwoord
geven.
[3] Kijk, als je een stuk metaal en tegelijkertijd en stuk zacht hout in de zon legt,
zul je al na een paar uur het metaal zo sterk verwarmd hebben, datje er met je
hand nauwelijks aan kunt voelen, maar bij het zachte hout zul je nauwelijks
enige warmte kunnen waarnemen.
[4] Wanneer je bijvoorbeeld de zwarte en stenige oevers van de Dode Zee rond
het middaguur voelt, zul je merken dat die vrijwel gloeiend heet zijn; en als je
daarna het water voelt, dan zul je dat vergeleken bij de oevers koud vinden. Dan
zou je ook kunnen vragen: 'Ja, Heer en Meester, hoe kan dat eigenlijk? Waarom
wordt het metaal en het zwarte gesteente zo sterk door de zonnestralen
verwarmd, terwijl er in diezelfde tijd bij het zachte hout en met name het water
van een bijzondere verwarming nog bijna niets te bespeuren is?'
[5] Daarop kan Ik je, omdat jou de voorbereidende kennis nog ontbreekt, alleen
maar zeggen dat compacte lichamen veel geschikter zijn om warmte uit het licht
op te nemen dan de minder compacte. En zo is ook de lucht een lichaam, dat in
zichzelf de eigenschap heeft dat het laag bij de aarde door de druk van de
bovenste, daarop liggende luchtlagen compacter is dan hoog op de bergen; en
omdat de lucht laag bij de aarde dus veel compacter is dan hoog op de bergen en
alpen, is die dan ook beter te verwarmen dan op grote hoogte. Kijk, dat is de
heel gewone, natuurlijke en voor jou nog gemakkelijkst te begrijpen reden
waarom het hoog in de bergen, ook al schijnt de zon daar langer, kouder is dan
in de diepten en dalen!
[6] Maar er zijn natuurlijk ook nog andere redenen die jij, ook al zou Ik je die
noemen, nu niet zou kunnen begrijpen. Maar er zullen nog tijden komen dat de
mensen ook de diepere redenen voor dergelijke verschijnselen heel helder zullen
ontdekken, berekenen en inzien; maar daarom zullen ze niet dichter bij het rijk
Gods zijn dan jullie nu, die als zeer ervaren staatslieden nog lang niet begrijpen
wat in die tijd de kinderen al heel goed zullen inzien en begrijpen, maar
dergelijke natuurkundigen en wereldse geleerden zullen zich vaak heel ver van
het rijk Gods bevinden, en als ze het zullen zoeken in de voor hen onthulde
krachten van de natuurlijke wereld, zullen ze het moeilijk of helemaal niet
vinden. Zoek daarom bovenal in jullie zelf het ware rijk Gods en zijn
gerechtigheid; al het andere zullen jullie op de juiste tijd vanzelf wel als een
vrije toegift ontvangen!
[7] Maar het volgende kunnen jullie daarbij als een goed overeenkomend beeld
onthouden! De spitse en ronde toppen van de bergen lijken op die wijsgeren, die
veel verstandelijk licht hebben, -maar daarbij zeer verwaand, trots en hooghartig
zijn en met verachting neerkijken op de niet-geleerde wereld, ja, ze voelen zich
zelfs verheven boven de aan hen gelijkwaardige geleerden, die qua positie in het
maatschappelijke leven misschien niet op gelijke hoogte met hen staan, ook al
overtreffen deze minder hooggeplaatsten hen in vruchtbare geleerdheid.
[8] En kijk, daar zijn die zeer hoge bergen een voortreffelijk beeld van! Hoe
hoger een berg is en hoe wijder het uitzicht dat men van zijn hoogste top kan
hebben, des te onvruchtbaarder is zo'n berg ook en koud en met sneeuwen ijs
bedekt. Niet eens een verkommerd mosplantje zullen jullie bijvoorbeeld op de
hoogste top van de Ararat vinden; maar op de veel lagere hoogten daar in de
buurt zullen jullie wel allerlei mos en andere rotsplantjes aantreffen, op de nog
lagere reeds allerlei soorten gras en alpenkruiden en nog meer naar beneden al
struiken en bomen.
[9] En zo is het ook gesteld met al die voorname wijsgeren en natuurkundigen,
met name als ze vanwege hun geleerdheid door de staat bovendien nog op een
hoge positie geplaatst zijn; zij zijn vol eigendunk, vol hoogmoed, kijken op alles
neer, zijn daarom koud en gevoelloos, en hebben geen liefde behalve de starre
liefde voor zichzelf en voor hun eigen hoogheid. Maar daarom zijn ze ook,
ondanks hun licht, dat geen levenswarmte bevat, volkomen onvruchtbaar en
dienen het hoofd van de staat weliswaar als een soort paradepaard, maar
praktisch gesproken dienen ze tot weinig of meestal helemaal niets, terwijl de
lager geplaatsten wel werken en door de praktisch toegepaste kennis van nut zijn
voor de staat, en de nog lager geplaatsten nog meer werken en de staat en de
mensen ook ontegenzeglijk van nog veel meer nut zijn.
[10] Zo zijn de hoge bergen in een land weliswaar prachtig om te zien, en de
reiziger die hen in het oog krijgt verbaast zich over hun hoogte; maar als men de
economische vraag zou stellen welk praktisch nut het land van zijn hoge bergen
heeft en welke vruchten ze opleveren, zal het antwoord daarop beslist net zo
kaal en mager uitvallen als de hoge bergen zelf zijn.
[11] Daarmee wil ik niet zeggen dat de hoge en hoogste bergen van de aarde
volkomen nutteloos en doelloos zouden zijn. Met betrekking tot de hele aarde
zijn ze uiterst noodzakelijk, want ze dwingen de atmosferische lucht ertoe om
zich samen met de hele aarde in de vaste tijd van dag en nacht om haar
middelpunt te draaien, omdat anders vanwege de hevigheid van de permanente
luchtstroming geen schepsel zou kunnen bestaan. Want hier, waar wij ons nu
bevinden, is de beweging van de aarde om haar as al zo snel, dat wij elk
ogenblik ongeveer twee uur van het westen naar het oosten verplaatst worden.
[12] Als de aarde nu helemaal glad zou zijn en geen bergen en heuvels zou
hebben, dan zou de lucht die haar omgeeft in zekere zin stilstaan en niet met de
aarde mee bewegen; maar dat blijven stilstaan van de lucht zou dan toch nog een
voortdurend stromen van de lucht teweeg brengen, dat zelfs de hevigste orkanen
verreweg zou overtreffen, waarbij, zoals gezegd, op het oppervlak van de aarde
het leven en bestaan van schepselen absoluut onmogelijk zou zijn.
[13] Maar omdat de aarde nu vooral in de buurt van haar middelste gordel, die
bijgevolg ook de gordel van de grootste draaiing is en die de latere geologen
equator zullen noemen, tevens meestal in wijd uitgestrekte ketens de hoogste
bergen bezit, waarvan de toppen ver boven de wolken uitsteken, dwingen die de
lucht tot een voortdurend meebewegen om de as van de aarde, en daarom
merken jullie niets van die zeer hevige luchtstroming; maar dat de lucht
desondanks af en toe in een stroming geraakt, die zoals nu vanmorgen als wind
waarneembaar wordt, daarvan heb Ik jullie de oorzaak en de reden van ontstaan
al getoond en Ik hoef daar nu niet nog eens over te spreken.
[14] Kijk, dat is dan nu het ene nuttige doel van de hoge bergen, uiteengezet met
betrekking tot de gehele aarde! Maar daarnaast hebben de hoge bergen en
evenzo hun sneeuwen ijs een aantal andere doelen, die door de latere
natuurkundigen ook ontdekt zullen worden; maar voor jullie is het nu nog niet
de tijd om in alle geheimen van de natuurlijke wereld ingewijd te worden; en al
zou Ik ze jullie vertellen en verklaren, dan zouden jullie ze niet vatten, omdat de
nodige voorbereidende kennis jullie daarvoor ontbreekt.
[15] Ik kan jullie alleen nog zeggen dat in en rond de aarde voortdurend
onzichtbare krachten stromen, die uiterst noodzakelijk zijn voor het tot leven
wekken van de minerale -, de planten en de dierenwereld, waartoe ook de mens
behoort wat zijn lichaam betreft, en die krachten worden eveneens geregeld en
geleid door de bergen en hun vegetatie, natuur en gesteldheid, vandaar dat de
bewoners van de bergen ook altijd gezonder en krachtiger zijn dan de bewoners
van de grote vlakten en diepe dalen.
[16] Daarmee ben Ik nu vanmorgen een natuurleraar voor jullie geweest,
voorzover dat voor jullie voorlopig nodig is, zodat jullie niet in je oude
dwalingen hoeven te blijven; maar wanneer de geest van de volle waarheid en
van het leven in jullie één wordt met jullie ziel, dan zal die jullie wel verder in
alle wijsheid binnenleiden. -Hebben jullie dat goed begrepen?'
108 De betekenis van de leer van de Heer
[1] Allen bedankten Mij en zeiden dat ze het goed hadden begrepen, en onze
Marcus, en met hem ook de andere Romeinen, zei nog in het bijzonder: 'Heer en
Meester! Nu beginnen ik en mijn metgezellen steeds helderder in te zien, dat er
om God juist te leren kennen en onwankelbaar levend in Hem te geloven een
juiste kennis van de aarde en al datgene wat erop en erin is en zichtbare vorm
aanneemt, absoluut noodzakelijk is; want daardoor begrijpt men pas dat deze
aarde en alles wat erop is een zeer wijze en almachtige en zodoende ook zeer
goede grondlegger en schepper gehad moet hebben, omdat een blinde macht, die
zich van zichzelf niet eens bewust is en die wij heidenen 'fatum'* (Latijn voor:
'noodlot', 'onafwendbaar lot'.) noemen, op de aarde en in ieder afzonderlijk
schepsel alles onmogelijk zo wijs en doelmatig ingericht zou hebben.
[2] In de juiste kennis van de natuur en haar uiterst wijs geordende krachten is
dus al een onomstotelijk bewijs gelegen van het bestaan van een eeuwige en
hoogst wijze, almachtige en buitengewoon goede God en Schepper van alle
dingen en alle wezens. En als dit bewijs eenmaal bestaat en onomstotelijk is
vastgesteld, is het volledig ware geloof in een God toch een vanzelfsprekende en
uitgemaakte zaak.
[3] Wanneer daar dan bovendien nog Uw leer over het voortleven van de ziel na
de dood van het lichaam en over het ware, innerlijke en levende rijk Gods bij
komt, en de mens kennis verkrijgt over wat hij is en waarom hij er is en hoe hij
moet leven en handelen om het kindschap van God te bereiken, dan zal hij dat
ook beslist doen, en dat te meer omdat hij tevens door Uw leer te weten komt
welk lot hij na de dood van het lichaam te verwachten heeft, als hij in zijn
dwalingen en kwaadaardigheden blijft.
[4] Heer en Meester, ik spreek hier niet als jood, maar als zeer ervaren heiden,
en zeg: Uw leer over het rijk Gods en over de enig ware en eeuwige bestemming
van de mens is onmiskenbaar het hoogste, zuiverste en waarste en tegelijkertijd
ook het meest overtuigend begrijpelijke, wat de mensen ooit als leer over God
en over hun bestemming hebben gehoord, en voor ons is die nu des te beter te
begrijpen en te geloven, omdat wij het onuitsprekelijke geluk hebben om haar
uit Uw goddelijke mond te horen; want wij zien U, horen U en kunnen en
mogen met U, de enig ware God en Heer van eeuwigheid, over de meest
verschillende dingen en omstandigheden spreken.
[5] Wij voor onszelf hebben echt geen ander bewijs nodig voor het werkelijke
bestaan van een God dan alleen Uzelf; maar wij zijn maar met ons tienen, aan
wie het onbeschrijfelijke geluk en de eeuwig onverdiende genade ten deel is
gevallen om in U de eeuwige Heer van alle hemelen, alle werelden en al het
leven gevonden te hebben:
[6] U zult niet persoonlijk met ons meegaan naar Europa en naar Rome om U
daar net als hier door woorden en daden te openbaren, opdat alle heidenen U
zouden erkennen en in U zouden geloven, maar wij alleen zullen U aan hen
verkondigen en zijn er ook bij voorbaat al van overtuigd dat ons werk en onze
inspanning niet vruchteloos zullen zijn. Maar onze stamgenoten thuis zijn heel
kritische mensen en geloven pas ergens in, wanneer ze van zoveel mogelijk
kanten heldere en zeer deugdelijke bewijzen verkregen hebben dat het werkelijk
bestaat, wat nu des te noodzakelijker is omdat bij onze wijsgeren en geleerden
het atheïsme algemeen gangbaar is geworden en geen enkel hoger ontwikkeld
mens meer aan de een of andere God denkt en er al helemaal niet in gelooft.
[7] En kijk, o Heer en Meester, daarom ben ik van mening dat voor het
verkondigen van Uw heilige naam en Uw leer de bewijzen voor het
onbetwistbare bestaan van een enig ware God vooreerst helder geformuleerd
moeten worden vanuit de natuur en ordening van deze aarde en haar wezens!
Als die eenmaal wortel geschoten hebben, zal het vervolgens ook gemakkelijk
zijn om Uw naam en Uw leer zó te verkondigen, dat men algemeen in U zal
geloven en U voor de enig ware God zal houden, en U in woorden en daden zal
aanbidden en liefhebben.
[8] Kinderen kan men natuurlijk snel en gemakkelijk iets laten geloven maar
mannen, zoals wij die in Rome en vele andere steden buitengewoon veel
hebben, moet men heel anders tegemoet treden als men hen voor iets wil
winnen! En om die reden heb ik dan ook mijn best gedaan om over
verschillende dingen en verschijnselen in de sfeer van deze materiële wereld
veelopheldering te verkrijgen, en ik dank U dan ook al bij voorbaat uit naam van
al degenen die wellicht door mij tot U bekeerd worden, dat U ons Romeinen
zulke ophelderingen niet hebt onthouden!’
[9] Ik zei: 'Ik wist heel goed, waarom jullie Mij over het een en ander om
verklaringen gevraagd hebben en Ik prijs jullie ijver en goede wil, en jullie werk
en moeite ter wille van Mijn naam zal steeds met Mijn zegen bekrachtigd zijn!
[10] Maar toch zeg Ik jullie dat jullie de mensen niet te zeer op de natuur van de
materiële dingen van de wereld moeten wijzen, zodat ze denken dat ze God
daarin moeten zoeken. Daarmee zullen jullie de mensen tot een vermoeden en
aanvoelen van het bestaan van een God brengen, maar nooit tot de volle kennis
van Hem en tot het ware en levende geloof in Hem.
[11] Maar als jullie Mijn leer, zoals jullie die helder en zuiver van Mij hebben
ontvangen, aan jullie broeders geven, zullen ze naar jullie luisteren en de leer
ook aannemen; en omdat Mijn woorden kracht, macht en leven in zich dragen,
zullen ze ook iets heel anders in het hart en gemoed van jullie broeders
teweegbrengen dan alle mogelijke bewijzen op grond van de materiële wereld
en de ordening daarvan.
[12] Maar wanneer de mensen dan in Mij zullen geloven en ook volgens Mijn
leer en dus volgens Mijn wil zullen leven en handelen, zullen ze in zichzelf ook
de ware leraar en verdere geleider vinden, die ze in alle andere waarheden zal
binnenleiden.
[13] Wie God en Zijn eeuwige levensrijk wil vinden, moet dat in zichzelf, dus in
het stille kamertje van zijn hart in de liefde tot God en de naaste beginnen te
zoeken. En wie ernstig begonnen is te zoeken en aldoor blijft zoeken, zal ook
vinden wat hij gezocht heeft; maar wie in het zoeken verslapt, zal datgene wat
hij wel zou willen vinden, als het hem maar niet al te veel moeite zou kosten, op
deze wereld en ook aan gene zijde nauwelijks of ook helemaal niet vinden.
[14] Begin daarom eerst met Mijn levende woord en wijs dan pas achteraf
degenen die Mijn evangelie aangenomen hebben, op de oorzaak en de
verschijnselen van de dingen en hun orde in deze wereld, dan zullen jullie zo de
beste resultaten van jullie werk en inspanning oogsten!
[15] Maar nu gaan wij deze heuvel weer verlaten en ons naar het reeds
klaarstaande ochtendmaal begeven; daarna bekijken we wat wij op deze dag nog
allemaal zullen ondernemen!'
[16] De Romeinen en ook alle anderen bedankten Mij voor de gegeven raad, en
wij begaven ons direct naar het dorp en het huis, waarin de grote eetzaal de
welbereide vissen, brood en nieuwe wijn in een grote hoeveelheid op tafel
stonden. Wij gingen daar dan ook meteen aanzitten; zoals altijd zegende Ik eerst
de spijzen en de drank en daarna aten en dronken wij. Voor de jongeren zorgde
onze Rafaël.
109 De Heer verlaat Bethanië
[1] Toen wij het ochtendmaal reeds voor meer dan de helft achter ons hadden,
kwamen pas de tempeldienaren, die hun vrouwen en kinderen bezocht hadden,
en Lazarus wees hun een vrije tafel aan en liet hun brengen wat wij hadden, en
zij aten en dronken.
[2] Maar toen wij helemaal klaar waren met het ochtendmaal, kwamen de
tempeldienaren, die hun ochtendmaal ook beëindigd hadden, naar Mij toe en
verontschuldigden zich voor het bezoeken van hun vrouwen en kinderen en
vroegen Mij, of ook Ik hen niet zou willen bezoeken en zegenen.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, wie in Mij gelooft, Mijn woord aanneemt en
daarnaar leeft en handelt, heeft ook Mijn zegen in overvloed; streef er daarom
naar dat ook jullie vrouwen en kinderen, die nu nog sterk aan de loze
ceremoniën van de tempel hangen en Mij en Mijn leerlingen heimelijk voor
ketters tegen de tempel houden, in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen
handelen, dan zal Mijn zegen ook hun ten deel vallen! Maar zoals het hier nu
nog met hen gesteld is en zij er alleen maar aan denken dat hun zonen hopelijk
ook gauw tot de aanzienlijken van de tempel behoren, ben Ik werkelijk niet
genegen om naar hen toe te gaan en hen speciaal te zegenen. Ga hen eerst maar
onderrichten, dan zal morgen wel blijken of ze al rijp zijn voor Mijn zegen!
Jullie kunnen vandaag hier blijven en die kwestie met jullie vrouwen en
kinderen bespreken. Als Ik vanavond hier weer terugkom, kunnen ook jullie
weer naar MIJ toekomen!
[4] Toen Ik dat tegen de paar tempeldienaren gezegd had, vroegen ze Mij waar
Ik die dag heen zou gaan, zodat de een of de ander Mij in geval van nood
wellicht achterna zou kunnen komen.
[5] Ik zei: 'Ten eerste zal er bij jullie absoluut geen noodsituatie optreden en ten
tweede blijft Rafaël hier vanwege de jongeren, en jullie kunnen hem om raad
vragen; daarom hoeven jullie niet te weten waar Ik vandaag heen zal gaan. Maar
als Ik terugkom, zullen jullie wel horen waar en hoe Ik gewerkt heb.'
[6] Met dit antwoord waren de tempeldienaren tevreden, bedankten Mij
daarvoor en begaven zich weer naar hun vrouwen en kinderen.
[7] Daarop zei Ik tegen de overige aanwezigen: 'Wie Mij graag wil volgen naar
waar Ik nu heen ga, die volge Mij!’
[8] Op deze uitnodiging van Mij stonden allen op en maakten zich klaar voor de
reis. Ook Maria van Magdala vroeg of ze Mij mocht begeleiden.
[9] Ik zei: 'Dat staat je vrij; maar Ik zie liever dat je hier blijft bij de zusters van
Lazarus en hen helpt bij het bedienen van de gasten, die deels al hier zijn en
deels vandaag nog zullen komen. Maar als er hier gasten uit Jeruzalem.en ook
uit andere plaatsen arriveren en naar Mij zullen vragen, zeg dan met waar Ik
ben, dan zullen ze weer net zo verder reizen als ze gekomen zijn!'
[10] Maria van Magdala bedankte Mij voor deze woorden en bleef bij de beide
zusters; zo bleef ook Helias met de haren en het arme gezin uit Emmaüs.
[11] Maar wij maakten ons gereed en gingen eerst naar het huis van de waard in
het dal, die bij ons was samen met de waard van de herberg aan de grote
heerweg niet ver van Bethlehem, die ook nog bij ons was en naar Mijn lessen
had geluisterd.
[12] Toen wij bij de waard aankwamen, liepen alle huisbewoners ons tegemoet,
begroetten ons en waren heel blij ons te zien. De vrouw vroeg Mij of Ik met
allen die bij Mij waren 's middags hun gast wilde zijn.
[13] Maar Ik zei: 'Vrouw, jouw goede wil geldt voor Mij als een volbracht werk;
maar wat je voor de armen zult doen in Mijn naam, zal door Mij ook beschouwd
worden alsof je het voor Mij had gedaan. Er zullen vanmiddag hier ook een
groot aantal gasten heen komen, en sommigen zullen naar Mij informeren; maar
vertel niet waar Ik ben, en als iemand jullie zal vragen waar Ik heengegaan ben,
spreek dan de waarheid en zeg: 'Wij weten het niet! ' En dat is ook de reden dat
Ik vandaag Mijn leerlingen met van tevoren zeg waar Ik heen ga en wat Ik zal
doen. Tegen de avond zal Ik hier ook weer langs komen en een uur blijven. Hou
je nu aan wat Ik jullie heb aangeraden!’
[14] Allen beloofden Mij dat, waarop wij in het dal verder naar het zuiden
trokken; wij kwamen veel mensen tegen, meestal Grieken en ook Egyptenaren,
die met allerlei waren via Jeruzalem naar Damascus trokken: niemand van hen
bekommerde zich om ons en wij konden onze weg dan ook vervolgen zonder
opgehouden te worden.
[15] Toen wij zo ruim een uur gelopen hadden, vroeg Lazarus, die steeds aan
Mijn zijde liep, Mij toch stilletjes: 'Heer en Meester! Nu zou U mij toch wel
kunnen zeggen waar U heen gaat. Want ik en allen, die hier zijn, zullen U zeker
niet verraden!’
[16] Ik zei: 'We gaan naar een plaats dicht bij Bethlehem. Wat daar zal
gebeuren, zullen jullie allemaal daar en op de juiste plaats zien en te weten
komen.’
[17] Lazarus zei: 'Het is wel goed dat ik dat nu tenminste weet. Maar dan mogen
we wel flink doorlopen; want de weg daarheen is niet bepaald kort.’
[18] Ik zei: 'Toch zullen we daar op de juiste tijd en vroeg genoeg aankomen;
want het is Mij mogelijk om ook een lange weg in korte tijd af te leggen.’
[19] Lazarus zei: 'O Heer en Meester, ik weet wel dat voor U niets onmogelijk
is; maar toch vroeg ik het U, om deze enigszins saaie weg niet helemaal
zwijgend te lopen en omdat zelfs het meest onbeduidend lijkende woord uit Uw
mond mij steeds met nieuwe kracht bezielt.’
[20] Ik zei: 'Ja, ja, dat heb je heel goed en juist gezegd; want Mijn woorden zijn
in zichzelf ook puur geest, kracht en leven. Maar nu lopen we weer zwijgzaam
verder, want weldra zullen wij een troep Romeinse soldaten tegenkomen die
naar Galilea gaan, en met hen zullen wij even wat moeilijkheden krijgen!'
110 De Heer bevrijdt gevangen kinderen
uit de handen van Romeinse soldaten
[1] Vandaar liepen we nog zo'n drieduizend passen zwijgzaam voort en zagen de
troep soldaten met hun wapens de heerweg opkomen, die hier over een hoogte
voerde. Ze maakten veel lawaai, zoals dat bij hen gebruikelijk was, en zij
woelden met hun voeten het stof van de weg zozeer omhoog, dat er ook een
regelrechte wolk van stof met hen meetrok.
[2] Agricola meende dat we maar beter een stukje van de weg af moesten gaan,
omdat dergelijke ruwe krijgsknechten, die tijdens zulke marsen niet zelden
dronken waren, niet al te vriendelijk plachten om te gaan met reizigers die hun
in de weg kwamen.
[3] Ik zei: 'Daar heb je zeker gelijk in; maar het is wel de schuld van jullie
Romeinen zelf, dat jullie krijgsknechten zulke ruwe en woeste mensen zijn! Leer
hun behalve hoe ze de wapenen moeten gebruiken ook om mens te worden, dan
zullen ze zich ook als zodanig gedragen!’
[4] Agricola en ook de andere Romeinen onthielden deze opmerking van Mij, en
toen de wilde troep in de buurt kwam, gingen we dan ook een paar passen van
de weg af Maar dat hielp ons niet veel; want de aanvoerders gaven de
krijgsknechten opdracht om te stoppen, kwamen vervolgens heel brutaal op ons
af en vroegen ons, wie wij waren en waar wij we naartoe gingen en voor welke
zaken en aangelegenheden.
[5] Toen trad Agricola naar voren en zei tegen de hoofdaanvoerder: 'Kun je
lezen?'
[6] Deze (de aanvoerder) zei: 'Ja, anders dan zou ik geen hoofdman zijn!'
[7] Agricola haalde nu een rol perkament uit een tas die hij bij zich droeg, en liet
die aan de brutale aanvoerder zien. Toen deze zag wat er op die rol stond, schrok
hij en verontschuldigde zich.
[8] Maar Agricola waarschuwde hem en berispte hem met scherpe en zeer
indringende woorden vanwege zijn rumoerige gedrag.
[9] Toen trokken de aanvoerders zich direct in alle rust en orde terug.
[10] Maar Agricola en de andere Romeinen liepen daarop naar de groep soldaten
en onderzochten hoe het bij hen verder met de orde gesteld was. Zij ontdekten
midden in de groep een paar jonge meisjes en twee jongemannen, van wie de
handen op de rug gebonden waren.
[11] Toen de Romeinen dat met grote verontwaardiging ontdekten, vroegen ze
onmiddellijk aan de aanvoerders wat dat te betekenen had, of deze mensen
schuldig waren aan de een of andere misdaad en welke nationaliteit ze hadden.
[12] De aanvoerders raakten in grote verlegenheid en wisten niet wat voor
antwoord ze de strenge en hoge Romein moesten geven.
[13] Toen begonnen de meisjes en de beide jongemannen Agricola in het
Hebreeuws huilend te vragen of hij hen uit de macht van deze ruwe en wrede
soldaten wilde bevrijden; want zij waren kinderen van heel eerlijke ouders in de
buurt van Bethlehem, hadden deze soldaten geen enkel kwaad gedaan, en hun
ouders, die daar een herberg hadden, hadden al deze soldaten goed bediend met
hetgeen ze verlangden, namelijk tien zakken wijn en dertig broden en hadden
tenslotte voor het verlangde niet meer dan zeventig muntstukken gevraagd.
[14] (De gevangenen): 'Maar toen werden deze soldaten zo kwaad en betaalden
niet alleen niets, maar verlangden van de ouders nog meer dan duizend
muntstukken, als straf voor het feit dat de ouders het gewaagd hadden er
zeventig van de soldaten te vragen. Zoveel geld hadden de ouders echter niet en
ze smeekten deze soldaten om vergeving en welwillendheid. Maar er hielp geen
bidden en smeken aan; de ouders werden in hun eigen huis stevig met touwen
vastgebonden aan de deurposten. Daarop grepen de soldaten ons zeven kinderen
bij elkaar, bonden onze handen op de rug en dreven ons met hen voort op de
manier zoals jullie hoge heren ons nu zien. Wij weten absoluut niet wat ze met
ons van plan zijn; maar dat ze niets goeds met ons voorhebben, is wel duidelijk.
O goede en grote heren! Bevrijdt ons toch omwille van jehova van deze
woestelingen!'
[15] Nu werd Agricola helemaal rood van woede, beval dat de zeven kinderen
ogenblikkelijk vrijgelaten moesten worden -wat ook onmiddellijk gebeurde -en
zei toen tegen de aanvoerders: 'Beschermen jullie als Romeinen zó de rechten
van onze onderdanen? Weten jullie niet hoe de hoofdregel luidt, waarop iedere
soldaat moet zweren? Die luidt: 'Leef rechtschapen, beledig niemand zonder
reden; maal wie jou beledigt terwijl jij volgens de wet handelt, moet voor het
gerecht gebracht worden!' En tot slot: 'Geef en laat ieder het zijne!' Hebben jullie
nu volgens deze oude hoofdregel gehandeld? Wie heeft jullie het recht gegeven
om onderweg van de ene plaats naar de andere de herbergen te brandschatten,
waarvan de eigenaar onze onderdanen zijn en onder de bescherming van onze
wetten staan?'
[16] De aanvoerders verbleekten, want ze kenden de onverbiddelijke strengheid
van de hun reeds lang bekende staatsman en vroegen hem om genade.
[17] Maar Agricola zei: 'Deze kinderen en hun ouders hebben jullie ook om
genade en erbarmen gevraagd! Als jullie die onschuldigen geen genade en geen
erbarmen betoond hebben, hoe wagen jullie, brutale vlerken, het dan nu om mij
om genade te smeken! Ik zal jullie als gewone rovers en moordenaars laten
behandelen en deze krijgsknechten tot ordinaire galeislaven maken! Keer nu om
en ga voor ons uit naar Bethlehem! Ik zal de overste aanwijzingen geven wat er
met jullie ellendelingen moet gebeuren!'
[18] Hierop ging Ik naar Agricola toe en zei tegen hem: 'Vriend, je hebt er heel
goed aan gedaan, dat je ten eerste de kinderen bevrijd hebt en ten tweede deze
dronken soldaten met jouw vonnis volkomen nuchter hebt gemaakt. Maar de
eigenlijke schuld van hun grofheid dragen zij niet zozeer zelf, als wel degene die
hen naar Galilea heeft gestuurd. Hij heeft het geld van de keizer, dat als reisgeld
voor deze groep bestemd was, voor zichzelf gehouden en heeft hun toegestaan
om zich onderweg in de herbergen en ook bij de landlieden goedschiks of
kwaadschiks te verschaffen wat ze nodig hebben. En je weet dat jullie soldaten,
als ze van hun superieuren toestemming krijgen om te plunderen, niets ontzien
en op leeuwen, tijgers en hyena 's lijken; daarom is de overtreding van deze
soldaten veel geringer dan het op het eerste gezicht schijnt te zijn.
[19] De voornaamste fout en de eigenlijke oorzaak van dergelijke vergrijpen ligt
echter in jullie te onvoorwaardelijke vertrouwen in jullie veldheren en oversten.
Jullie voorzien hen van alle mogelijke generale volmachten, met als gevolg dat
iedereen in zijn ambtsgebied gewoon voor keizer speelt en doet wat hij wil,
zonder zich al teveel om de algemene wetten van Rome te bekommeren,
aangezien hijzelf in zijn ambtsgebied al naar zijn stemming en willekeur wetten
kan en mag uitvaardigen.
[20] Als er zo nu en dan een overste van nature een goed en rechtvaardig mens
is, dan zal men in de aan hem ondergeschikte ambtsgebieden ook goed kunnen
leven en handelen; maar als de overste wellicht te zeer op zijn persoonlijke
voordeel uit is, wee dan al diegenen die onder de macht van zijn zwaard staan!
En kijk, dat is nu hier in het grote ambtsgebied van Bethlehem het geval!
[21] De huidige hoofdman, die door jullie de hoogste macht in handen heeft en
helemaal handelt zoals hem door Rome is toegestaan, is op zijn eigen voordeel
uit en stelt dan ook zulke verordeningen op, dat hij beslist nooit tekort komt;
maar het volk weeklaagt en vervloekt in hun hart de Romeinse overheersing en
tirannie. De zaak zit precies zo in elkaar als Ik je nu uiteengezet heb, en nu is de
vraag wie er bij deze handeling eigenlijk tot een straf veroordeeld moet worden.
[22] Zie, Ik wist heel goed dat dit hier in de buurt van Bethlehem zou gebeuren
en ben om die reden dan ook met jullie hierheen gereisd, zodat dit kwaad hier
verholpen zou worden; maar het moet daar verholpen worden, waar de
eigenlijke fout zit! Want door deze soldaten hier te bestraffen zal niemand
geholpen zijn; geefhun een terechtwijzing, een juist voorschrift hoe ze zich in
het vervolg dienen te gedragen en geef hun reisgeld voor de reis naar Galilea,
dan zullen ze geheel zoals het hoort op de plaats van hun bestemming komen!
[23] Maar van de hoofdman die wij vanmiddag in dezelfde herberg zullen
aantreffen als waar de kinderen vandaan komen, moet je de generale volmacht
afnemen en je moet hem wetten geven, dan zal alles in orde zijn!'
[24] Nu zei Agricola: 'Ja, ja, Heer en Meester, U hebt ook nu weer in alle
opzichten volkomen gelijk, en ik zal de regelingen ook geheel volgens Uw
woorden treffen! Maar bovenal moeten we ons nu haasten om naar de herberg te
gaan en de ouders van deze lieve kinderen uit hun kwelling en nood te
bevrijden.
[25] Ik zei: 'Daar is al voor gezorgd; want hun buren zijn zo goed geweest naar
de stad te gaan, naar de hoofdman, om aangifte te doen vanwege hun kinderen,
in de hoop dat die hun weer teruggegeven worden. Als wij in de herberg
aankomen, zullen ook de ouders van deze kinderen terugkomen.
[26] De hoofdman zal hun recht doen wedervaren en zal deze groep een ruiter
achterna sturen, aan wie men de kinderen ongedeerd moet overhandigen, en wij
hoeven nu niet lang meer te wachten tot de ruiter arriveert; geef hem dan de
instructie voor de hoofdman, dat hij rond het middaguur bij jou in de herberg
moet verschijnen, dan zullen wij hem ook wel in de herberg aantreffen als wij
daar komen. Maar de kinderen zullen wij met ons meenemen.
[27] De aanvoerders hoorden echter wat Ik met Agricola besproken had en
zagen dat hij zich naar Mijn woorden richtte, en ze wilden zich voor Mij op de
grond werpen om Mij te bedanken.
[28] Maar Ik zei tegen hen: ' Alleen deze keer heb Ik jullie gered; wanneer jullie
je echter op een andere plaats nogmaals zo zullen gedragen als jullie je in de
herberg hebben gedragen, dan zullen jullie niet meer gered worden. Maar wacht
nu hier, tot jullie opdracht krijgen om te vertrekken, en reis dan rustig zoals het
hoort verder!'
[29] Voor deze woorden bedankten ze Mij en ze noemden Mij een grote wijze,
wiens woord machtiger was dan de anders zo onverbiddelijk strengheid van de
hoge en machtige Agricola; maar ze noemden Mij ook de rechtvaardigste van
alle rechtvaardigen, en zij en ook hun hele troep loofden Mij luid.
[30] Daarop gaf Agricola hun de instructie om in Bethanië te blijven tot hij zou
terugkomen, en dat ze zoveel brood en wijn konden krijgen als ze redelijkerwijs
nodig hadden, wat hij dan betalen zou, en dat hij ook voor het verdere reisgeld
zou zorgen; tegelijkertijd gebood hij hun ook ten strengste om zich goed en
behoorlijk te gedragen, wat ze hem dan ook plechtig beloofden. Daarop beval hij
hun om verder te trekken. Ze stelden zich ordelijk op, bedankten Mij nog eens
en zetten zich in beweging.
111 De aankomst in de herberg
[1] Toen ze ongeveer een paar duizend passen van deze plaats waren, zagen wij,
die eveneens verder trokken, reeds van verre een ruiter aan komen galopperen.
Het duurde niet lang of hij was al bij ons, bleef staan en vroeg ons haastig of wij
de groep soldaten niet waren tegengekomen en of die soms joodse kinderen in
hun midden met zich meevoerden.
[2] Agricola toonde hem wie hij was, vertelde hem alles en toonde hem ook de
geredde kinderen, waarover de ruiter erg verheugd was. En vervolgens gaf hij de
ruiter ook de instructie voor de hoofdman, zoals Ik hem tevoren had aangeraden.
[3] Daarop keerde de ruiter snel om en reed ijlings naar de stad, die daar nog
ongeveer anderhalf uur gaans vandaan lag, en wij trokken met de kinderen, die
zich met veelliefde om Mij heen schaarden, verder op onze weg.
[4] De vijf meisjes, van wie de oudste zeventien en de jongste tien jaar was,
klaagden dat ze pijn aan hun handen hadden, omdat die zo strak vastgebonden
waren geweest; ook de beide jongemannen klaagden daarover.
[5] Maar Ik streek met Mijn handen over die van hen en vroeg hen of ze nu nog
pijn voelden.
[6] Toen zeiden zij (de kinderen) verheugd: 'O goede man, wij voelen nu geen
pijn meer! Maar hoe hebt u dat nu gedaan dat wij geen pijn meer voelen? O, u
moet wel een wonderbaarlijke heiland zijn! U had immers geen zalf en geen
olie, en toch hebben wij nu helemaal geen pijn meer! Thuis hebben wij een
grootmoeder, die is al heel lang ziek en geen genezer kan haar helpen; zou u
haar misschien ook kunnen helpen op de manier, zoals u ons nu hebt geholpen?'
[7] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn lieve kinderen, als we daar komen, zullen we eens zien
wat we allemaal voor jullie grootmoeder kunnen doen! Maar hebben jullie niet
nog een zieke in huis?'
[8] De kinderen zeiden: 'O, wonderbaarlijke heiland, hoezo vraagt u ons
daarnaar, alsof u allang weet dat ook één van onze beste knechten al meer dan
een half jaar door een kwaadaardige koorts geplaagd wordt? Bent u dan al eens
in onze herberg geweest en hebt u daar overnacht?'
[9] Ik. zei: 'Mijn lieve kinderen, kijk, Ik ben persoonlijk weliswaar nog nooit in
jullie herberg geweest, maar met Mijn geest ben Ik overal! En zo weet Ik dan
ook alles wat er maar is en gebeurt en kan Ik degenen die er slecht en miserabel
aan toe zijn ook helpen als ze werkelijk op God vertrouwen en naar Gods
geboden leven en handelen!'
[10] De kinderen zeiden: 'Maar hoe komt dat, dat u zich met uw geest overal
heen kunt verplaatsen en dan alles kunt zien en horen wat er overal ook maar is
en gebeurt? Dat is toch alleen God mogelijk! Hebt u dan misschien net als de
profeten van tijd tot tijd Gods geest in u? Want als de profeten voorspellingen
deden werden ze, zoals wij geleerd hebben, met Gods geest vervuld. Bent u
misschien ook een profeet?'
[11] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen! Wat Ik in feite echt ben, zouden jullie nu
nog niet begrijpen, ook al zou Ik het jullie zeggen. Maar dat van Gods geest in
Mij, dat is juist; want zonder die geest kan geen enkel mens iets werkelijk goeds
en nuttigs doen. Maar thuis bij jullie ouders zullen wij elkaar nog wel nader
leren kennen.
[12] Kijk, daar in de verte komen jullie ouders ons al tegemoet; want ze hebben
al van de ruiter gehoord dat jullie je gezond en wel bij ons bevinden! Als jullie
willen, kunnen jullie hun nu tegemoet rennen en hun zeggen, dat wij allemaal bij
hen onze intrek zullen nemen.’
[13] Toen de kinderen dat van Mij gehoord hadden en hun ouders in de verte
herkenden, renden ze hun tegemoet en waren al gauw bij hen, tot grote vreugde
van de ouders. Maar wij namen meer tijd; want de omgeving was hier mooi,
omdat die hoger gelegen was, en de Romeinen hadden genoeg te zien en te
bewonderen en Lazarus en de beide herbergiers, die met ons meereisden, hadden
er genoeg over te vertellen.
[14] Toen de ouders van hun kinderen hoorden hoe wij hen uit de handen van de
ruwe soldaten hadden bevrijd en dat wij in hun herberg zouden komen, keerden
ze om, haastten zich met de kinderen naar huis, om daar voorbereidingen te
treffen om ons te ontvangen en te bedienen en alles zo goed mogelijk in orde te
brengen. Er bleef hun natuurlijk niet veel tijd over, omdat het vanaf het punt
waar wij waren nog slechts een half uur gaans was tot de herberg; maar, zoals
eerder gezegd, namen wij de tijd, omdat de Romeinen deze streek in de
omgeving van Bethlehem zeer bezienswaardig vonden en veelvuldig naar het
een en ander informeerden.
[15] Daarom waren wij tot aan de herberg nog ruim een uur onderweg zodat de
bezitters ervan genoeg tijd hadden om voor onze aankomst het meest
noodzakelijke in orde te maken en voor te bereiden. Er werd een vet kalf
geslacht en goed voor ons klaargemaakt, en nog veel meer .
[16] Toen wij dicht bij de herberg waren gekomen, snelden de beide ouders ons
samen met hun zeven kinderen tegemoet, begroetten ons zeer beleefd,
verwelkomden ons en bedankten ons met tranen in hun ogen voor de weldaad
die wij hun bewezen hadden door hun kinderen te redden.
[17] Ook de kinderen bedankten ons nog eens van ganser harte en zeiden tegen
de ouders, naar Mij wijzend: 'Dat is de wonderbaarlijke heiland, die onze zere
handen genezen heeft door er alleen maar over te strijken, en ons ook beloofd
heeft om onze arme grootmoeder en ook onze knecht helemaal gezond te
maken. Hij moet een grote en van Gods geest vervulde wijze zijn, -want hij weet
alles wat er waar ter wereld ook maar is en gebeurt!’
[18] De ouders kwamen daarop naar Mij toe en zeiden: 'Wij spreken u,
onmiskenbaar grote mensenvriend, nogmaals onze buitengewoon hartelijke dank
uit voor de grote weldaad die u onze kinderen bewezen hebt, en wij vragen u
dan ook, of u ook onze oude moeder en indien mogelijk ook onze brave knecht
zou willen helpen; want wij geloven vast en zonder enige twijfel wat onze
kinderen over u verteld hebben, en wij worden in ons geloof bevestigd door de
aanwezigheid van de ons welbekende Lazarus uit Bethanië en de beide
herbergiers, die wij ook kennen. Want deze mannen zouden niet zo gemakkelijk
naar ons toe gekomen zijn als u hen niet hierheen gehaald zou hebben. Maar de
andere heren kennen wij nog niet nader; alleen zien we onder hen Romeinen en
Grieken, naar hun kleding te oordelen. Zij zijn zeker ook alleen maar ter wille
van u te voet hierheen gekomen; want zulke voorname Romeinen maken niet
gauw een tocht van enkele uren te voet. Maar hoe dan ook, u bent in ieder geval
meer dan u lijkt te zijn! Jullie komen zeker uit de omgeving van Bethanië en zijn
vast wel moe; willen jullie misschien het huis binnengaan en daar uitrusten
totdat het middagmaal helemaal gereed zal zijn?'
[19] Ik zei: 'Kijk, hier buiten onder de schaduw van jullie vruchtbomen is het
aangenamer rusten, en hier staan immers ook een heleboel tafels en banken, die
wij kunnen gebruiken! Bovendien weet Ik dat de hoofdman iets eerder dan wij
te paard uit Bethlehem hierheen gekomen is, met wie deze staatslieden uit Rome
iets te bespreken hebben. Hij sterkt zich nu met zijn twee metgezellen met brood
en wijn, en wij willen hem daar niet bij storen; wanneer hij gegeten en
gedronken heeft willen wij graag dat hij naar buiten komt om met deze
Romeinen te spreken.’
112 De genezingen van de zieken in de herberg
[1] Nadat Ik ze dit allemaal had meegedeeld herinnerde de waard Mij vol
vertrouwen aan de oude zieke moeder en aan de zieke knecht en vroeg Mij aan
hen te denken.
[2] Daarop zei Ik: 'Kijk, bij God zijn alle dingen mogelijk! Wanneer jullie
geloven, zullen de beide zieken, zonder dat Ik hen aankijk of aanraak, alleen
door Mijn wil en Mijn woord volledig genezen worden!’
[3] Toen zei de man: 'Heer en wonderbaarlijke heiland, ik geloof uw woorden!
Want een man zoals u, vervuld met wijsheid en waarheid als een profeet, heeft
zeker nog nooit een onwaarheid gesproken! Wanneer het niet zo zou zijn, zou u
dat niet tegen ons gezegd hebben. Maar omdat u zo tot ons gesproken hebt,
geloven wij ook zonder meer dat u onze beide zieken kunt genezen door de
macht van uw wil en woord; en daarom vragen wij u om alleen door uw wil en
door uw woord onze beide zieken te genezen!’
[4] Ik zei: 'Welaan, dan wil Ik dat de beide zieken ineens volkomen gezond hun
ziekbed verlaten! Ga nu naar hen toe, geef hun wat te eten en te drinken om hen
te versterken, en daarna moeten ze buiten wandelen! Maar zeg hun niet direct
dat Ik dat voor hen heb gedaan; pas na het middagmaal zullen ze Mij nader leren
kennen!'
[5] De kinderen, die dat ook gehoord hadden, zeiden direct: 'God in Zijn
hemelen zij alle lof, omdat Hij de goede mensen, die volgens Zijn geboden
leven, zo'n kracht en macht gegeven heeft! Nu is onze grootmoeder vast en
zeker al helemaal gezond en onze brave en trouwe knecht ook!’
[6] Daarop gingen de kinderen samen met hun ouders direct het huis binnen naar
de zieken en tot hun zeer grote verbazing troffen ze beiden volkomen gezond,
fris en opgewekt aan.
[7] Beiden verklaarden eensgezind dat ze het idee hadden dat een helderwitte
vlam zich als een bliksem over hen had uitgestort, waarna alle pijnen hen
verlieten en zij zich heel goed en gezond voelden, en dat ze het gevoel hadden
dat ze zo gesterkt waren, dat ze gevoeglijk hun bed konden verlaten.
[8] Toen zei de heer van de herberg, die een zoon was van de moeder die ziek
geweest was: 'Er is een gast bij ons gekomen die zei dat jullie beter zijn
geworden, het bed kunnen verlaten en spijs en drank tot je kunnen nemen om
verder aan te sterken; verlaat dus gerust je bed, trek frisse kleren aan, en neem
dan spijs en drank en eet en drink naar hartelust!'
[9] Na deze woorden stapten de beiden, die nu genezen waren, uit bed, kleedden
zich aan en namen daarna spijs en drank tot zich. Daarop wilden ze de
onbekende gast zien; maar de zoon maande hen tot geduld en zei tegen zijn
moeder, dat zij de gast na het middagmaal wel zouden leren kennen. En daar
namen beiden genoegen mee.
[10] Maar wij rustten uit onder de bomen en keken naar de mooie omgeving die,
omdat deze herberg zich op een tamelijk hoge heuvel bevond, van hieruit
bijzonder goed tot zijn recht kwam. Want een klein uur hier vandaan naar het
zuidoosten lag Bethlehem met zijn oude ringmuren en torens op eenzelfde
heuvel; slechts een dal met vele akkers, weiden en tuinen scheidde onze herberg,
waar de hoofdweg naar Bethlehem langs liep, van de stad van David. Maar
vanaf onze heuvel zag men nog een heleboel plaatsjes en ook alleenstaande
burchten en hoeven, en naar het westen ook grote en goed verzorgde
wijngaarden, en in de wijde, reeds blauw gekleurde omtrek waren hoge bergen
te zien, die in hun majesteit een nog grotere bekoring aan de hele streek
verleenden. Daarom is het begrijpelijk dat onze Romeinen, die grote vrienden
waren van mooie streken en landschappen, er heel erg van genoten om naar deze
omgeving te kijken en voortdurend vroegen wat dit of dat was, hoe het heette,
aan wie het toebehoorde en hoe. die en die andere plaats was, en wat voor
bijzonder gedenkwaardigs zich in die grotere plaatsen had voorgedaan.
[11] En Lazarus, de beide herbergiers en af en toe ook de een of andere leerling
hadden genoeg te verklaren. De Romeinen waren dermate in het beschouwen
van de omgeving verdiept, dat ze bijna vergaten dat de hoofdman uit Bethlehem
al ongeveer een uur lang ter wille van hen hier was en in grote ongerustheid
verkeerde over wat hij allemaal wel niet van de machtige gebieders te horen zou
krijgen.
113 De waard doet verslag over de Farizeeën
[1] Eindelijk kwam de waard weer naar ons toe, deelde ons met grote
dankbaarheid de wonderbaarlijke genezing van de beide zieken mee en zei tegen
Mij: 'Heer! U bent meer dan een mens van mijn soort! U bent niet alleen een
heiland, die zijns gelijke in de wereld niet meer heeft, maar u bent een groot
profeet, waar wij in deze tijd wel heel veel behoefte aan hebben; want wanneer
onze Farizeeën nog lang zo doorgaan, zoals ze nu doen, dan gaat al het geloof
aan een God ten onder.
[2] Ik heb weliswaar van reizigers, die hier verbleven, al veel gehoord over een
profeet, namelijk dat hij grote tekenen doet en de mensen weer tot het ware
geloof in één God bekeert; maar de Farizeeën moeten hem zeer vijandig gezind
zijn.
[3] Ongeveer een jaar of misschien nog korter geleden moet hij ook in
Bethlehem en plaatsjes daar in die omgeving wonderbaarlijke werken verricht
hebben; daar heb ik zelf echter niets van gezien, aangezien ik vanwege de vele
zorgen en het werk voor het gaande houden van deze grote herberg van mij bijna
nergens kom en Jeruzalem al meer dan tien jaar niet gezien heb, -en zo weet ik,
wat ik weet, alleen maar omdat ik anderen er terloops over hoor praten.
[4] Er komen wel bijna iedere week een paar Farizeeën van Bethlehem hierheen,
maar hun naar zoiets te vragen zou vergeefse moeite zijn; want zij vervloeken
zonder meer alles wat maar enigszins van het normale afwijkt en verklaren het
al tot een zeer strafbare zonde, ook al vertelt men hun dat men daar alleen in de
verte maar over heeft horen praten. Daarom is het mensen als wij dan ook niet
kwalijk te nemen, dat men zich om bijna niets anders meer bekommert en
zorgen maakt dan alleen om zijn eigen huishouden.
[5] Welnu, een paar dagen geleden waren er 's nachts aan de hemel werkelijk
buitengewone dingen te zien. Men ging weliswaar naar de Farizeeën en stelde
zich voor wat voor wonderen men daar allemaal wel niet zou horen, en men
dacht er ook aan, dat de goede, oude Jehova nu toch eindelijk weer eens een
teken van Zichzelf aan de joden had gegeven. Maar niets van dat alles! De
Farizeeën vertelden het volk met een heel opgewekt gezicht dat het hele
indrukwekkende verschijnsel, dat voor ons joden geen goede profetie inhield,
een volksbedriegerij was, bewerkstelligd door de Romeinen met behulp van de
Essenen, die goed thuis zijn in allerlei toverkunsten. En verder had het niets
anders te betekenen dan dat de Romeinen, met wie in het bijzonder het hogere
en rijke deel van de joden al lange tijd niet veel op heeft, door dergelijke
middelen het meer lichtgelovige en bijgelovige volk wilden misleiden en tegen
hun joodse oversten opzetten, om daardoor een algemene opstand van de joden
tegen de enigszins zwak geworden overmacht van de heidenen te verhinderen.
Met die verklaring ging men dan weer heel onverschillig en welgemoed zonder
verdere ongerustheid naar huis en bekommerde zich in het geheel niet meer om
het hele verschijnsel, hoe verschrikkelijk het er ook uitzag.
[6] Kort daarna zag men drie zonnen opgaan. Men stelde vragen en kreeg als
antwoord, dat dat betekende dat er wind op komst was en er weldra ruw weer
zou optreden. En weer ging men zonder verdere bedenkingen naar huis.
[7] Zo moeten er ook nog maar enkele dagen geleden in deze streek bepaalde
verspreiders van een nieuwe leer, die zou uitgaan van de profeet uit Galilea,
rondgetrokken zijn en ook buitengewone tekenen hebben gedaan, en er schijnt
hun al veel volk na te volgen. Hoeveel daarvan waar is, weet ik natuurlijk
nauwelijks; want bij mij is er niemand gekomen die ook maar in de verte op zo'n
boodschapper van de nieuwe leer leek.
[8] Maar pas een paar dagen geleden vroeg ik aan iemand uit de synagoge, die
uit Bethlehem hierheen gekomen was, hoe het nu zat met die boodschappers van
de nieuwe leer, die in deze omgeving schijnen rond te trekken, en hij zei tegen
mij: 'Ach, sinds de Romeinen onze heren zijn, zwerft dergelijk werkeloos en
werkschuw gespuis immers steeds in grote aantallen rond! Het wordt door hen
geduld en gesteund, en wij kunnen daar weinig of niets tegen doen!’
[9] Ja, tegen een dergelijke verklaring kon men redelijkerwijs ook weer niets
inbrengen! Want ten eerste is men zelf niet beter op de hoogte van alles, wat er
nu in het gehele grote rijk der joden is en gebeurt, en ten tweede kan men zich,
zelfs wanneer men van iets buitengewoons beter op de hoogte zou zijn, toch niet
inlaten met een gesprek met die welbespraakte heren uit de synagoge, want ten
eerste zou men niets met hen kunnen beginnen en ten tweede ook het gevaar
lopen om in alle opzichten door hen vervolgd te worden. En zo blijft men dan
liever gewoon een stille landsburger en bekommert zich noch om het een noch
om het ander, hoewel men maar al te goed inziet, dat die aanhangers van de
synagoge ook alleen maar vanwege hun buik zijn wat ze zijn, en voor zichzelf
nog minder in een God geloven dan één van deze vele fruitbomen van mij.
[10] En daarom zei ik zojuist, dat het nu wel heel noodzakelijk zou zijn, dat er
weer eens een ware en machtige profeet opstond; want anders verliest het volk
spoedig ieder geloof in een enig ware God. Te oordelen naar uw macht en
innerlijke wijsheid, lijkt u me dat te zijn, en ik ben nu blij dat ik in u nu eindelijk
eens zelf een dergelijke man te zien heb gekregen, die heel goed een Elia zou
kunnen zijn.
[11] Nu geloof ik weer dat er in vroegere tijden profeten bestaan hebben, die ter
wille van het blinde en ongelovige volk door God met bijzondere wijsheid en
macht toegerust waren. Tot nu toe was dat geloof bij mij weggezonken in het
rijk der vrome sprookjes. Maar omdat ik nu zelf gezien heb dat uw wil en woord
twee zieken, die iedere overigens nog zo kundige genezer voor ongeneeslijk
verklaard heeft, in één klap zó fris en gezond gemaakt hebben, is ook mijn
geloof in een God en in de profeten weer volkomen hersteld -wat mij liever is,
dan wanneer iemand mij de schatten van de halve wereld geschonken zou
hebben.
[12] Maar nu komt de hoofdman naar buiten die zeker met de hoge Romeinen
moet spreken; het is wel zeker dat ik daarbij overbodig ben, daarom is het tijd
dat ik naar binnen ga!'
[13] Ik zei: 'Juist nu ben jij daarbij nodig! Want de Romeinen hebben juist in
verband met jou iets met de hoofdman te bespreken. Door zijn maatregel heb jij
vandaag door de voorbijtrekkende groep soldaten een niet verdiend verlies
geleden dat jou vergoed zal moeten worden, en wel door de hoofdman; daarom
moet jij als benadeelde aanklager voor die hoge rechters aanwezig zijn, want
waar geen aanklager is, zijn ook geen rechters!'
[14] De waard zei: 'Ja, ja, machtige en wijze heiland, dat zal allemaal wel zo
zijn; maar de hoofdman zal daarna ook mijn heer blijven! Als hij nu door mijn
toedoen belangrijke schade lijdt, zal ik daarna, als jullie hier weg zijn, grote
moeilijkheden met hem krijgen - en daarom zou ik haast liever alles van hem
door de vingers willen zien, dan mij naderhand gewoonweg aan het kruis laten
binden.’
[15] Ik zei: 'Maak jij je maar om iets anders bezorgd; want daardoor zal de
hoofdman pas een echt mens en ook jouw ware vriend worden! En datje aan
Mijn woorden wel het volste geloof kunt schenken, daarvoor heb Ik je al meer
dan een tastbaar bewijs gegeven.'
[16] De waard zei: 'Ja, als dat zo is, blijf ik natuurlijk wel! Moeten misschien
ook mijn vrouwen mijn kinderen erbij geroepen worden en mijn enige naaste
buurman, die mij te hulp gekomen is omdat mijn dienstknechten op het veld
bezig waren en niet thuis waren?'
[17] Ik zei: 'Dat is niet nodig -alleen jij, als hoofd van het huis, bent voldoende!'
[18] Daarmee nam onze waard dan ook genoegen en bleef alleen bij ons.
114 De klachten over Herodes
[1] Toen pas begaf de hoofdman zich vol deemoed naar Agricola, begroette hem
en vroeg hem of hij hem zijn hoge en machtige wil bekend wilde maken.
[2] Agricola keek hem ernstig aan en zei: 'Zoals ik op mijn reis door Palestina
helaas meermalen gemerkt heb maken jullie, hoofdmannen, die van ons alle
rechterlijke macht gekregen hebben, daar een buitengewoon ergerlijk misbruik
van! Vandaag heb ik iets dergelijks over jou vernomen, wat mij buitengewoon
onaangenaam was. Hoe zul jij je nu tegenover mij rechtvaardigen? Want je bent
aangeklaagd door de soldaten en feitelijk door deze eerlijke en brave burger. Ik
weet net zo goed als jijzelf dat je geheel en al schuldig bent, en hoef je dat niet
voor te houden; spreek nu dus en rechtvaardig jezelf!
[3] De hoofdman zei: 'Machtige gezagsdrager van de keizer en hoogste
uitvaardiger en beschikker van de wijze wetten van Rome! Rechtvaardigen kan
ik mij niet tegenover u, hoewel ik strikt genomen niet echt in strijd met de
inhoud van de in Rome aan mij verleende volmacht heb gehandeld; maar uit
menselijke overwegingen had ik natuurlijk ook anders kunnen handelen, omdat
het mij ook vrij staat om mild te zijn als ik dat juist acht. In dit geval bestond er
weliswaar geen reden om de soldaten met iets teveel vrijheden naar een andere
provincie te laten trekken, maar ik wilde een beetje bezuinigen door hun reisgeld
achter te houden, maar ik heb hun in plaats daarvan toegestaan om zich voor de
noodzakelijke proviand met mate schadeloos te stellen bij de grote herbergen
onderweg. En daarin bestaat in dit geval mijn eigenlijke schuld, die ik volledig,
en wel tienvoudig, wil vergoeden.
[4] Maar dat de soldaten samen met hun goed geïnstrueerde aanvoerders reeds
van hier af grof misbruik hebben durven maken van de hun slechts met mate
verleende vrijheid, heb ik niet kunnen verwachten of voorzien, omdat ze zich nu
al gedurende drie volle jaren in Bethlehem steeds zodanig gedragen hebben, dat
er nog geen enkele klacht over hen door iemand is ingediend. Bovendien zijn ze
op vrije dagen beurtelings al vaak hier geweest, hebben gegeten en betaald, wat
de waard wel zal weten. Maar dat ze zich reeds hier bij hun vertrek al zo
gedragen hebben alsof ze in een vijandelijk land waren, daar kan ik werkelijk
niets aan doen; want daarvoor heb ik hun geen instructie gegeven.
[5] Maar omdat ik toch de schuld draag van het feit dat er door de soldaten zo'n
ongepastheid is begaan, wil ik ook, zoals reeds gezegd, elke schade tienvoudig
vergoeden. Ik heb gezegd.’
[6] Daarop zei Agricola: 'Dat is niet meer dan juist en billijk; maar mocht er in
de toekomst nog eens zoiets voorkomen, en ik hoor dat in Rome, dan zal mijn
oordeel heel anders luiden! Want de door ons in naam van de keizer aan jullie
verleende volmachten reiken niet zover, dat jullie geheel en al naar eigen
willekeur de soldaten mogen onthouden wat hun toekomt en het voor jezelf
houden. Alleen in dringende gevallen, als er in een land bijvoorbeeld onrust en
opstanden heersen, zou zo'n middel desnoods kunnen worden aangewend, opdat
de soldaten de opstandelingen strenger en onverbiddelijk bejegenen. Maar zelfs
dan verdient een wijze matiging van te grote strengheid steeds de voorkeur
zolang dat maar enigszins mogelijk is; want een te zeer gekweld volk zal voor
een regering nooit liefde en aanhankelijkheid aan de dag leggen. Het verborgen
vuur van de woede zal in zo'n volk blijven gloeien; zodra het ergens vandaan
lucht krijgt, zal het in alles vernietigende vlammen uitbreken, waar dan moeilijk
een dam tegen opgeworpen zal kunnen worden. Dat dien jij nu als altijd
geldende instructie voor je verdere ambtsuitoefening strikt in acht te nemen.
[7] Maar nu komt het op de waard aan, dat hij getrouwen waarachtig aangeeft
hoeveel de soldaten bij hem verteerd hebben en hoeveel hij eist voor het
mishandelen van hemzelf, zijn vrouwen in het bijzonder zijn kinderen. En
tenslotte moet jij aan Lazarus, een trouwe waard uit Bethanië, die zich hier
rechts van mij bevindt, vandaag nog het reisgeld voor de soldaten betalen. Spreek jij nu, waard van deze herberg!’
[8] De waard zei: 'Luister, hoge gebieder! Door toedoen van deze zeer wijze en
wonderbaarlijk machtige heiland is mij een onschatbaar grote weldaad ten deel
gevallen, en ik sta er als burger met mijn vermogen -God de Heer alle lof -nog
zodanig voor, dat ik de schade die mij door de soldaten berokkend is
gemakkelijk kan dragen, en daarom maak ik geen enkele aanspraak op enige
schadevergoeding. Maar als de hoofdman en gebieder over Bethlehem en deze
hele streek, die mij overigens steeds vriendelijk gezind was, de armen een
weldaad wil bewijzen, dan is dat aan hem en zijn vrije wil! Maar wat uw zaken
en die van Lazarus zijn, daar kan ik niets over zeggen.’
[9] Agricola zei, ontroerd door de edelmoedigheid van de waard: 'Werkelijk,
zo'n edelmoedigheid heb ik maar zeer zelden ontmoet en de hoofdman zal die
ook naar waarde weten te schatten!’
[10] De hoofdman zei: 'Ja, bij alle machten van de hemel, dat zal ik ook! Ik zal
nooit nalaten een dergelijke edelmoedigheid niet slechts tienvoudig, maar
duizendvoudig te belonen, met alle middelen die mij ter beschikking staan. Wat
echter datgene wat ik aan Lazarus moet betalen aangaat, dat geld zal binnen een
uur hier gebracht worden; ik zal mijn geheimschrijver en penningmeester er
onmiddellijk op uitsturen. Maar sta mij dan toe dat ik, als bekeerde zondaar, in
jullie gezelschap mag blijven; want ook ik zou die wonderbaarlijke heiland
nader willen leren kennen en hem dank betuigen voor het feit dat hij tevoren al
aan deze edele waard vergoed heeft, wat Ik hem had moeten vergoeden!’
[11] Agricola zei: 'Jij mag nu wel blijven als onze vriend, en dat je nader kennis
maakt met onze grootste heilsman zal je van zeer groot nut zijn; Je zult weldra
nog meer aan Hem te danken hebben dan je nu aan Hem te dank.en hebt. Maar
zie nu dat je het met Lazarus regelt; want onderweg heb Ik met zijn instemming
de aanvoerders van de soldaten de instructie gegeven, dat ze zich daar op jouw
kosten met mate konden laten verzorgen en zich ook het reisgeld, dat jij hun
onthouden had, konden laten uitbetalen!’
[12] Nu zei Lazarus: 'Laat mij nu ook iets zeggen! Aangezien deze hoofdman nu
zo edelmoedig is geworden en mij tien jaar geleden ook een onmiskenbaar grote
vriendschap bewezen heeft bij mijn bezittingen, die zich hier in de omgeving
bevinden, doe ik hetzelfde als onze edele waard, zodat de vriendelijke hoofdman
ook mij niets meer schuldig is! Moge hij in ruil daarvoor steeds de rechten van
de armen en verdrukten beschermen en hen beschermen tegen de vergrijpen en
grote willekeur van Herodes; want in deze omgeving maakt hij het nog bonter
dan in Jeruzalem.’
[13] Nu nam de waard nogmaals het woord en zei: 'Ja, Herodes is onze grootste
kwelling! Wij zouden met een nog grotere liefde de keizer aanhangen dan nu het
geval is, wanneer hij ons, wat zeker gemakkelijk zou gaan, maar van deze
kwelling zou willen bevrijden. We weten wel dat Herodes als leenvorst een
groot tribuut aan Rome betaalt; maar daar tegenover stelt hij zich tienvoudig
schadeloos door het afpersen van meer dan hoge belastingen en hij ontziet
niemand. Wanneer zijn belastingafpersers komen zit er niets anders op dan
gewillig te betalen wat en hoeveel zij verlangen. Er wordt geen uitstel verleend,
maar wat men te horen krijgt is: betalen! Van degene die het geld niet heeft
wordt alles afgenomen, vee en graan en, als dat allemaal niet genoeg is, ook
vrouwen kinderen. Wanneer de aldus van alles beroofde man vervolgens de
verlangde belasting niet voor een gestelde termijn kan betalen, dan worden zijn
vee, graan, vrouwen kinderen op openbare markten verkocht. Ja, dat is toch
werkelijk iets verschrikkelijks! Dan kan men bij de Romeinse rechtbanken zijn
beklag doen zoveel men wil, men vindt daar geen bescherming; en dat is toch
wel een ten hemel schreiend onrecht!
[14] Als wij de keizer de jaarlijkse belastingpenning betalen, dan doen wij dat
graag -want ten eerste is het niet veel, en ten tweede weten wij waarom wij die
kleine belasting betalen; want de keizer geeft ons daarvoor wijze wetten en zorgt
door middel van zijn rechtbanken en zijn soldaten voor het in stand houden van
de goede orde in het land -; maar Herodes, als louter door Rome begunstigde
leenvorst, eist het tienvoudige, ja vaak zelfs het honderdvoudige en doet en geeft
ons niets daarvoor terug. We hebben natuurlijk van de keizer het recht om ons
van Herodes vrij te kopen; maar dat is verbonden met veelomhaal en kosten. Wij
rijken van deze streek en ook in andere plaatsen hebben dat ook gedaan en
voelen ons daar heel goed bij; maar de armere bezitters, die dat niet kunnen en
bang zijn voor de dreigementen van de priesters, die de kant van Herodes
kiezen, zijn er des te ellendiger aan toe, omdat deze ware tiran dan, hoewel hij
de vrijkoopsom ontvangt, bij de anderen de belasting dermate verhoogt, dat zij
ook voor de vrij gekochten moeten betalen, wat wij tevoren betaald hebben.
[15] Zo heb ik bijvoorbeeld jaarlijks minstens honderd zilverstukken aan
Herodes moeten betalen. Maar toen ik mij reeds tien jaar geleden voor duizend
zilverstukken vrijgekocht heb, was Herodes toch volkomen schadeloos gesteld,
aangezien hij die duizend zilverstukken tegen tien procent op de wisselbank
zette. Maar dat was voor die grote zwelger niet genoeg: hij legde de honderd
zilverstukken, die hij van mij niet meer zou krijgen, op aan twintig andere
schatplichtige onderdanen, zodat iedereen nu ongeveer vijf zilverstukken meer
moet betalen dan voorheen. En als ze hun beklag doen bij de Romeinen, vinden
ze daar maar zelden bescherming, maar men raadt hun aan zich ook vrij te
kopen. Ja, dat zou allemaal wel kloppen, als degenen die het 't zwaarst te
verduren hebben daar de middelen maar voor zouden hebben! En dan is het zich
vrijkopen van het willekeurige en onbeheerste gedrag van Herodes ook nog eens
werkelijk een gewetenskwestie en een vergrijp tegen de naastenliefde; want ik
heb mijn lot wel verbeterd, maar tegelijkertijd dat van tien en twintig anderen
verzwaard.
[16] Hoge en wijze gezagsdragers van de keizer, ik heb jullie de kwestie nu
beschreven zoals ze is; houdt dus in het oog dat dit grote kwaad eindelijk eens
een halt moet worden toegeroepen! Iedereen zou de keizer graag een
tienvoudige belasting betalen, als hij maar van de kwelling van Herodes bevrijd
zou zijn, en de keizer zou bovendien zeker meer dan de helft meer ontvangen
dan wat Herodes nu aan hem betaalt; want wij weten immers hoeveel Herodes
moet betalen, en dat is nog niet het honderdste deel van wat de onderdanen aan
Herodes moeten betalen.’
[17] Agricola zei: 'Ja, ik zie maar al te goed en duidelijk in waar Herodes mee
bezig is, en er zijn hem ook al veel beperkingen opgelegd; er zullen er naar
aanleiding van jouw klacht weldra nog grotere opgelegd worden! Maar voor het
moment is daar nu niets aan te veranderen; want hij heeft zich het land opnieuw
voor tien jaar als leen laten geven en heeft het door de keizer gezegelde verdrag
daarvoor in handen. Maar desondanks zullen wij bij de keizer wel
bewerkstelligen dat er aan dat boosaardige gedrag van die grote zwelger op
juiste en effectieve wijze paal en perk gesteld zal worden. Maar voordat ik hier
nu al in naam van de keizer iets beveel, zal ik ook deze meest wijze Heer en
Meester hier om een juist advies vragen, en Hij zal mij zeggen wat er bovenal
nodig is.’
115 De goddelijke leiding van het joodse volk
[1] Hierop wendde Agricola zich tot Mij en zei: 'O Heer en Meester! Geef ons
Romeinen raad volgens uw liefde, genade en gerechtigheid, wat er in deze
werkelijk zeer kwalijke kwestie gedaan zou kunnen worden voor het heil van
deze mensen!”
[2] Ik zei: 'Er valt nu niet veel aan te doen; want volgens jullie wetten moet een
verdrag gehandhaafd worden en geldig blijven voor de vastgestelde tijd,
wanneer de bezitter van dat verdrag zich houdt aan de voorwaarden. Maar er
staat niet in het verdrag dat Herodes de belastingen van degenen die zich
vrijgekocht hebben en Romeinse burgers zijn geworden naar de niet
vrijgekochten kan verleggen, en daarom kunnen jullie hem dat wel verbieden.
Weliswaar heeft de landvoogd Pilatus dat al voor een deel gedaan en heeft
daardoor Herodes tot zijn vijand gemaakt, maar dat heeft niet veel uitgehaald, en
Herodes doet nog steeds wat hij wil en bekommert zich weinig om de
landvoogd; want in het verdrag van de keizer heeft hij immers de duidelijk
geformuleerde bevoegdheid, om zich in het land van alle rechten van een koning
te bedienen, voorzover ze niet in strijd en onverenigbaar zijn met de wetten van
Rome.
[3] Welnu, na een dergelijke aan hem verleende bevoegdheid, waar duidelijk
niet diep over is nagedacht, kan hij heel veel ten hemel schreiende
onrechtvaardigheden bedrijven en jullie kunnen hem krachtens jullie verdrag
niet ter verantwoording roepen.
[4] Maar dat hij nu zo inhalig is en het volk in sterke mate onderdrukt, ligt in de
omstandigheid dat hij zoveel geld wil vergaren, dat hij daarmee voor zijn eigen
nut en doeleinden het hele land voor altijd van jullie Romeinen afkan kopen, om
zo een geheel van jullie onafhankelijke heerser over heel Judea te zijn. Hij zal
het weliswaar zover niet brengen, maar aangezien dit nu eenmaal zijn bedoeling
en plan is, handelt hij nu ook zo, om het naar zijn idee bij een gunstige wind uit
Rome ooit ten uitvoer te brengen.
[5] Ik zou dat allemaal, zoals het nu bestaat, wel met één enkele gedachte
kunnen veranderen, zodat het hele huis van Herodes tot aan zijn verst
verwijderde verwanten niet meer zou bestaan; maar toch doe Ik dat niet, omdat
hij toegelaten is als een tuchtroede voor de gierigheid en de hovaardigheid van
het volk van God.
[6] Want toen de joden onder de richters stonden, hadden ze behalve de tiende
geen belastingen en waren ze rijk en machtiger dan enig ander volk op aarde.
Toen werden ze overmoedig in hun glans en wilden een koning hebben, die in
schittering, pracht en macht alle koningen der aarde zou overtreffen. En er werd
hun een koning gegeven. Maar met hem kwam ook alle ellende over het volk,
dat ontevreden was geworden met Gods regering.
[7] T oen mopperden en klaagden de mensen nog erger dan nu en velen vroegen
God om hulp; maar God is niet een wezen dat net als een mens zijn eenmaal
genomen besluit van vandaag op morgen verandert -want als Hij dat zou doen,
zou er allang geen aarde en geen zon meer bestaan! -, en zo liet Hij de joden dan
ook onder de koningen. En de koningen waren wijs en leidden het volk
rechtvaardig, zo lang het volk zelf goed en wijs en rechtvaardig bleef volgens de
wetten van God. Maar toen het volk zich te buiten begon te gaan en hoererij en
allerlei onrechtvaardigheden begon te bedrijven, werden er ook niet wijze en
harde en onrechtvaardige koningen over hen aangesteld.
[8] En toen het hele joodse volk op slechts weinigen na bijna tot het heidendom
overging, kwam het dan ook in de gevangenschap van de Babyloniërs, om te
ervaren hoe het is om onder de heerschappij van duistere heidenen te leven.
Toen pas keerde het volk weer terug naar zijn oude en enig ware God, en God
maakte het weer tot een zelfstandig volk en gaf het wijze en rechtvaardige
leiders.
[9] Maar het duurde weer niet lang, ofhet volk verviel in zijn oude zonden en
kwaad, en God plaatste het geleidelijk in de omstandigheden waarin het nu,
zoals het verdiend heeft, zit en zucht en klaagt.
[10] En God is nu Zelf in het vlees naar het volk toegekomen op de manier die
de profeten hebben voorspeld, en Hij wil het verlossen en gelukkig maken voor
tijd en eeuwigheid; maar de grote massa gelooft het niet als ze ervan hoort en
het zelf met open ogen ziet, en vervolgt de almachtige Helper en wil niets van
Hem horen. Maar daarom laat God ook toe, dat het blinde en slecht geworden
volk in alle opzichten geplaagd wordt en steeds maar meer geplaagd zal worden,
en het zal nog gebeuren dat het onder alle volkeren der aarde verstrooid zal
worden en geen land zal hebben dat het het zijne zou kunnen noemen.
[11] Omdat het volk nu zo is, moet het nu ook door de Romeinen en nog sterker
door hun leenvorsten geplaagd worden. Maar wie nog wijs en rechtvaardig is en
de geboden van God in acht neemt en zich eraan houdt, zal ook gerechtigheid,
genade en hulp vinden bij God en bij de mensen, en de hebzucht en heerszucht
van Herodes zal hem niet kunnen deren, waarvan Lazarus en vele anderen
kunnen getuigen.
[12] Maar wie nog verdrukt wordt, moet zich eerst waarachtig tot God wenden
en Hem in zijn hart om hulp vragen, dan zal hij geholpen worden als hij zich
onthoudt van al die vele zonden die nu onder de joden meer dan onder de
heidenen gebruikelijk zijn!
[13] Kijk, vriend Agricola, zo staan de zaken, en uit wat Ik gezegd heb zul je
wel kunnen opmaken wat jou met betrekking tot Herodes te doen staat!'
[14] Agricola zei: 'Ja, Heer en Meester, enige Waarachtige en Getrouwe, nu
weet ik heel duidelijk wat mij rest om te doen; wat voor U, o Heer, juist is, dat is
ook voor mij juist!’
116 De hoofdman en de waard herkennen de Heer
[1] Maar terwijl Ik zo met Agricola sprak, hadden de hoofdman, zijn beide
metgezellen die bij hem in dienst waren, en ook de waard scherp opgelet, en de
hoofdman zei na de woorden van Agricola: 'Heer en Meester en wonderbaarlijke
Heiland, zoals U nu spreekt heb ik nog nooit een mens horen spreken! Ik heb de
indruk -en wel heel sterk -dat er achter U heel iemand anders schuil gaat dan U
in Uw onschuld lijkt te zijn! U bent zeker die grote man uit Galilea, over wie
Cornelius en enkele andere Romeinen mij al verteld hebben? En als U dat
inderdaad bent, dan is mij nu alles duidelijk en weet ik voor mijzelf al met Wie
wij dan tot onze hoogste zaligheid te maken hebben. Maar wees niet boos op
mij, omdat ik dat hier geuit heb!'
[2] Ik zei: 'O, absoluut niet - maar het is wel wonderlijk dat de heidenen het licht
eerder zien dan zo vele joden, die toch reeds vanaf het oerbegin tot het licht
geroepen waren! Maar het zij nu zoals het is, daarom heb Ik al bepaald dat het
licht nu van vele joden wordt weggenomen en aan de heidenen gegeven wordt.
Zij zijn lange tijd blind geweest en verlangden vurig naar het licht, en omdat ze
naar het licht verlangden, vonden ze het ook; maar de joden pronkten ermee dat
zij als enigen het licht hadden; nu zijn ze echter zo blind geworden, dat het
moeilijk is om hen weer ziende te maken.
[3] Mijn woorden zijn het licht en het leven en Mijn daden getuigen ervan dat
Mijn woorden levend zijn, omdat de geest die daar in is geen dode, maar een
eeuwig levende en boven alles machtige geest is; want voordat er ooit iets
geschapen was, was er al het Woord dat jullie nu horen. Het Woord was bij God,
en God Zelf was het Woord. Maar het Woord is nu vlees geworden en woont nu
onder jullie. Ik kwam in Mijn eigendom naar de Mijnen, en zij herkennen Mij
niet!
[4] O, die grote blindheid van de joden, en wel met name van hen die in de
tempel en de synagogen zitten en zich op de voorgrond plaatsen! Als Ik hen
roep, horen ze niets, en laat Ik hun het grote licht zien, dan kijken ze er niet naar.
Daarom wee hun op de dag van het gericht dat over Jeruzalem zal komen! Maar
nu niets meer daarover!’
[5] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester! U lijkt enigszins ontstemd te zijn
wegens mij, omdat ik U niet direct dieper herkende, zoals de Romeinen U
herkenden; maar daar kan ik toch niets aan doen! Heer en Meester, zeg ronduit
dat in U de volheid van God lichamelijk woont, dan zullen ik en mijn hele huis
het geloven! Want de tekenen die U doet, kan immers alleen God doen en de
mens pas dan slechts enkele ogenblikken, wanneer hij door Gods geest
gedurende enkele ogenblikken doordrongen en gegrepen is; want geen mens zou
de veel te eindeloze macht en kracht van Gods beest in zichzelf kunnen
verdragen en daarbij het leven behouden!
[6] Maar wie derhalve net als U de volheid van Gods geest lichamelijk in
zichzelf bevat en draagt en ook voortdurend aldus leeft en handelt, die is zoveel
als God Zelf Want als Gods geest door Zijn woord en wil voor ons mensen een
lichaam met een levende ziel heeft kunnen scheppen en geven, waarom zou Hij
Zichzelf, als Hem dat behaagt, dan niet ook een uiterst zuiver lichaam kunnen
geven volgens de orde van Zijn liefde en wijsheid?!
[7] Daaruit kunt U, o Heer en Meester, wel haast eindeloos duidelijker dan ik
concluderen, dat ik niet tot die joden behoor die traag van begrip zijn, maar snel
en gemakkelijk geloof wat ik als onmiskenbaar waar herken; wil daarom dus
niet boos op mij worden, omdat de hoofdman als heiden U eerder herkende dan
ik, die een jood ben!'
[8] Ik zei: 'Als Ik boos op jou zou kunnen worden, zou Ik niet naar je toe
gekomen zijn! Ik heb echter allang geweten wat jou vandaag zou overkomen, en
Ik ben met deze vrienden van Mij juist hier naar toe gekomen om je te helpen!
En nu Ik dat gedaan heb, ben Ik toch zeker niet boos op je, maarjuist een beste
en grootste vriend van je. Maar wat Ik zojuist heb gezegd geldt voor alle joden
en alle volkeren op aarde en ook voor degenen die op de sterren wonen.
[9] Maar nu wil Ik je nog iets zeggen en dan zul je des te duidelijker begrijpen,
waarom Ik nu als een beste en ware vriend naar jou toe ben gekomen.
[10] Kijk, daar dichtbij de stad is tamelijk vooraan en niet ver van de weg een
grot, die nog heden ten dage als schaapsstal dient! Toen keizer Augustus de
eerste volkstelling in het joodse land voorschreef, werd Ik daar rond
middernacht geboren uit een jonge vrouw, die nooit een man bekend had. Als
herkenningsteken voor de mensen, opdat ze gewaar zouden worden Wie daar in
het vlees der mensen gekomen was, gebeurden er grote tekenen aan de hemel en
ook op de aarde, die door jullie herders het eerst werden gezien.
[11] Jij, destijds nog een herder op dat uitgestrekte weideland, dat tegenwoordig
nog steeds jullie gemeenschappelijk bezit is, was een van de eersten die naar de
grot kwamen en de pasgeboren Koning der joden begroetten en Hem eer
bewezen.
[12] En toen je de koren der engelen hoorde, zei je tegen enkele herders die naar
de grot gekomen waren: 'Kijk, kijk toch eens! Het gezicht van dit ventje straalt
als de morgenzon, en in de grot is het zo licht als overdag! Daar is meer dan
alleen een pasgeboren koning der joden! Dat is de beloofde Messias; dat is
Degene over wie door alle profeten voorspeld is! Die zal ons het heil brengen en
daarom moeten wij Hem aanbidden!’
[13] Jij was het ook, die de andere herders de volgende korte psalm voorzong*:
(*Psalm 67. ) 'God zij ons genadig en zegene ons! Hij doe Zijn aangezicht over
ons stralen - sela! - opdat wij op aarde Zijn weg kennen en onder alle heidenen
Zijn heil! U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! De volkeren
verheugen zich en juichen, omdat U de mensen rechtvaardig richt en de mensen
op aarde regeert, sela. U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! Het
land geeft zijn gewas; God, onze God, zegene ons! God zegene ons en de hele
wereld vreze Hem! ,
[14] Kijk, deze psalm heb jij destijds, gedreven door je innerlijke geest, op Mij
betrokken en hebt naderhand, toen jij na je vader eigenaar van dit landgoed bent
geworden, niet ver hier vandaan een mooi gehouwen steen laten plaatsen en
eigenhandig de psalm daar op geschreven, zó, dat hij voor iedereen goed te
lezen en te herkennen is, aangezien je hem met onuitwisbare verf in het
Hebreeuwse, Griekse en Romeinse schrift en tevens in die drie talen geschreven
hebt!
[15] Daaruit kun je nu wel afleiden dat Ik jou heel goed ken en dat Ik niet boos
op je ben, zoals je dacht, want jij was immers één van de eersten die Mij reeds
bij Mijn geboorte herkend heeft en Mij de juiste eer gegeven heeft, en zo zul je
ook zeker niet de laatste zijn die Mij nu weer zal herkennen!’
[16] Hierdoor werd de waard tot tranen toe geroerd en zei: 'God, Heer en
Meester! Meteen toen ik U zag kwam het me voor de geest, dat het zo zou zijn;
maar ik durfde het toch niet hardop uit te spreken. Maar aangezien U mij daar nu
genadig aan herinnerd hebt, is het wel boven alle twijfel verheven dat U
dezelfde bent, voor wie alleen reeds tweeëndertig jaar geleden mijn
lievelingspsalm bedoeld was. O, wat een eindeloos groot heil is er nu over mijn
huis gekomen! O Heer, o God! Welke psalm zal ik U nu dan voorzingen?'
[17] Ik zei: 'We houden het bij de psalm die je de eerste keer voor Mij hebt
gezongen; want die bevat toch alles wat overeenkomstig de eeuwige waarheid
is, en Ik ben daar tevreden mee!'
[18] Toen vroeg de waard Mij of hij niet in huis aan zijn vrouw, zijn genezen
moeder, zijn kinderen en ook zijn genezen knecht mocht vertellen, wat voor heil
er over hen allemaal gekomen was.
[19] Ik zei: 'Dat doen we pas na het middagmaal, dat nu niet lang meer op zich
zal laten wachten. Tot dan zullen we echter nog iets anders te bespreken krijgen.'
117 De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer
[1] (De Heer:) 'Kijk, een jaar geleden was Ik hier en heb toen in de omgeving
veel lammen, kreupelen en blinden genezen! Toen Ik vervolgens naar Galilea
trok, ging er veel volk met Mij mee tot in Kafarnaüm. Dit volk wilde Mij
onderweg tot koning verheffen, omdat het de tekenen zag die Ik gedaan had.
Maar toen Ik hun in Kafarnaüm in een synagoge getrouw diepzinnige woorden
uit de Geest liet horen, begonnen ze zich allemaal te ergeren, zeiden dat het een
harde leer was, en vroegen zich af wie die moest horen en begrijpen, waarop ze
Mij verlieten en weer naar huis gingen. Aangezien jij sommigen van hen kent en
daar met hen zeker ook veel over gesproken zult hebben, zou Ik nu graag van
jou eens horen hoe deze mensen nu over Mij oordelen.’
[2] De waard zei: 'O Heer, die het hart en nieren van de mensen toetst, wat zal ik
U nu nog kunnen vertellen wat U waarschijnlijk eindeloos veel beter weet dan
ik!?'
[3] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend, het gaat er hier niet om of Ik het al van tevoren
weet of niet, maar het gaat hier om het luchten van je eigen hart en het volledig
zuiveren van je gedachten en woorden, en daarom wil Ik dat graag door jou
horen uitspreken! Bovendien zouden dan in Mijn bijzijn alle mensen als het
ware stom moeten rondlopen, want diegenen die Mij eenmaal herkend hebben
kunnen er altijd vanuit gaan dat Ik alles weet wat er in hen omgaat.
[4] Maar Ik wil dat ook jullie zullen spreken en vrijelijk zullen uiten wat er in je
omgaat; en zo kun je nu in Mijn bijzijn in het kort ook alles vertellen watje zo
hier en daar van de mensen gehoord hebt!'
[5] De waard zei: 'Ja, God, Heer en Meester, dat zou allemaal wel in orde zijn,
als het netjes was om alles wat de mensen over U zeggen hier in het bijzijn van
deze mensen aan U door te vertellen; maar de zaak ligt enigszins anders!'
[6] Ik zei: 'Hoe het ook zij, dat geeft hier niets; spreek nu maar vrijuit!'
[7] De waard hernam: 'God, Heer en Meester! De mensen met wie ik over U
gesproken heb, zonder dat ik U zoals nu kende, zeiden dat een grote profeet, die
in Jeruzalem en ook in deze streek heel wijze leringen voor het volk gehouden
had, ook zulke tekenen deed, in het bijzonder het genezen van allerlei soorten
zieken, die tevoren nog nooit een mens gedaan had. Deze mensen waren die
grote profeet -zoals ze U noemen zeer toegedaan, volgden hem op de voet en
beleefden ook een groot genoegen aan hem, omdat ze heel goed inzagen dat hij
geen vriend van de nu reeds algemeen gehate Farizeeën is. Tot aan Kafarnaüm
hebben ze niets aanstootgevends aan hem gevonden, behalve dat hij op een berg,
waar hij hen tevoren nog op wonderbaarlijke wijze met een paar broden en
visjes gespijzigd had en zij hem tot koning wilden uitroepen, er vandoor is
gegaan en zijn oude leerlingen heeft verlaten, maar later in de nacht toch weer
bij hen kwam, mogelijkerwijs op wonderbaarlijke wijze op de golvende zee
lopend alsof het droog land was.
[8] Allen waren heel blij dat hij later weer gekomen was en verheugden zich op
de komende dag en op zijn leringen en daden. -Maar deze verwachtingsvolle
vreugde werd geheel teniet gedaan; want de volgende dag had hij in een
synagoge zulke onzinnige woorden tot het volk gesproken, dat zelfs zijn oude
leerlingen zich daarover geërgerd hadden en hem op enkelen na allemaal
verlieten, en zo ook alle mensen die hem vanhier gevolgd waren. Want zij zijn
er vast van overtuigd geraakt dat hij tot waanzin is vervallen; want hij zou in
zijn toespraak in volle ernst allen opgeroepen hebben om zijn vlees te eten en
zijn bloed te drinken zonder welk niemand het eeuwige leven zou kunnen
ontvangen; want' hij zou alleen diegene op de jongste dag ten leven opwekken,
die zijn vlees zou eten en zijn bloed zou drinken.
[9] Ja, dat is natuurlijk wel wat sterk, en ik kon het de mensen, die anders erg
voor al het hogere openstaan, echt niet kwalijk nemen, dat zij er na een
dergelijke preek vandoor zijn gegaan en tegenwoordig nog hun beklag doen, dat
God het toegelaten heeft dat zo'n onmiskenbaar grote profeet, aan wie de
mensen toch al zoveel goeds te danken hebben, plotseling waanzinnig heeft
moeten worden.
[10] Maar als U al zo'n toespraak gehouden hebt, dan hebt U de mensen
daardoor zeker een verborgen waarheid willen meedelen op de wijze van de
oude profeten, zoals ik mij dat evenwel nu pas voorstel. Maar als ik een jaar
geleden ook in dat gezelschap geweest was, zou ook ik er zeker met de anderen
vandoor zijn gegaan.
[11] Maar nu kan ik mij wel voorstellen wat U de mensen daarmee hebt willen
zeggen, en ik denk dat wij nu weldra Uw vlees en bloed materieel tot ons zullen
nemen, zoals wij nu geestelijk uit Uw mond werkelijk Uw vlees en bloed tot ons
hebben genomen. En zo heb ik dan nu volgens Uw wil zonder enig voorbehoud
gesproken.’
[12] Ik prees nu de waard en alle aanwezigen beleefden groot genoegen aan
hem, en Mijn oude leerlingen stonden verbaasd over zijn verstand, evenals de
Romeinen.
118 De waard vertelt over zijn herberg
[1] Maar nu kwamen ook de kinderen en nodigden ons uit voor het middagmaal,
waaraan wij gehoor gaven. Het herberghuis, wel een van de mooiste en
indrukwekkendste in de hele wijde omtrek, was in zijn geheel opgebouwd uit
fraai gehouwen quaderstenen* (*Vlak gehouwen zandsteen.) en had boven de
benedenverdieping nog twee gewelfde verdiepingen. Op iedere verdieping
bevonden zich drie grote zalen, en in elk daarvan konden ongeveer
zevenhonderd mensen eten. Maar behalve de drie eetzalen bevonden zich op
iedere verdieping ook dertig woonkamers, elk voorzien van twee vensters, die
natuurlijk niet met glazen ruiten gesloten konden worden, zoals (nota bene) in
deze tijd in Europa; maar destijds waren er in Damascus fabrieken die een
volledig doorzichtig perkament produceerden, net als het tegenwoordige glas, en
met dergelijke stukken perkament waren de vele vensterramen heel sierlijk
afgedekt, en de wind en de dikwijls grote hitte van de dag konden de zalen en de
kamers niet binnendringen. Dit soort venstervoorzieningen was iets zeldzaams,
omdat die te kostbaar was, en men gebruikte in plaats daarvan verschillende
kleuren gordijnen aan de binnenkant van de venstertralies.
[2] Wij werden via gemakkelijke en brede marmeren trappen naar de tweede
verdieping gebracht en daar naar de middelste hoofdzaal, waar een grote, lange
tafel voor ons gedekt was. Daar stond een grote hoeveelheid van het fijnste
brood en grote bekers van zilver en goud, vol met de beste wijn. Het goed
bereide kalf lag al in stukken gesneden op de vele schalen, die ook van het
zuiverste zilver gemaakt waren. Verder was er nog een aantal goed bereide
bijgerechten, zoals welbereide vissen, en ook kippen, duiven en lammeren en
allerlei goede vruchten, zoals allerlei soorten fruit en zoete bessen.
[3] De Romeinen zetten grote ogen op en Agricola zei: 'Werkelijk, zo'n pracht
en zo'n rijkdom ben ik lang niet meer tegengekomen en zo'n goed en rijkelijk
gevulde tafel ook niet, en de eetzaal van de keizer in Rome overtreft deze niet in
sierlijke pracht!’
[4] Toen de Romeinen enigszins bijgekomen waren van hun verbazing, gingen
wij aan tafel en begonnen te eten en te drinken; allen verkwikten zich en genoten
intens van dit voortreffelijk bereide middagmaal; maar ze konden natuurlijk nog
niet de helft van wat er klaargemaakt was opeten, omdat het in een te grote
hoeveelheid aanwezig was.
[5] Onder het eten werd weinig gesproken. Pas toen de wijn de tongen van de
gasten meer en meer losmaakte, begonnen de Romeinen als eersten spraakzaam
te worden, en Agricola vroeg aan de vergenoegde en daarbij toch zeer vroom
gestemde waard: 'Maar zeg mij eens: levert een dergelijke herberg eigenlijk
zoveel winst op, dat zeker jouw voorouders reeds een dergelijk indrukwekkend
prachtig gebouw hebben kunnen bouwen?'
[6] De waard zei: 'Rechtvaardige en machtige heer, een dergelijke herberg
brengt in het verloop van een jaar natuurlijk wel een aardige winst op; maar al
zou ik de winsten van honderd jaar bij elkaar doen, dan zou het toch nog niet
mogelijk zijn om daarmee zo'n huis te bouwen.
[7] Kijk, de raambedekking had weliswaar mijn vader en voor een deel ook ik
aangebracht; maar het huis en de muren zijn al heel oud en ouder dan de stad
Bethlehem, die David, de grote koning der joden, liet bouwen, waarom zij nog
steeds de stad van David heet!
..
[8] Voor een deel moet reeds Saul, de eerste koning der joden, dit huls gebouwd
hebben; en toen na hem David door Gods raadsbesluit tot koning gezalfd is,
heeft die het eerst voltooid, nog voordat hij de stad begon te bouwen, en hij
heeft het naderhand ook lange tijd bewoond. In dit. huis heeft hij veel van zijn
psalmen geschreven, waarvan er nog enkele in de witte marmeren stenen te zien
zijn en voor iemand die in het oude schrift thuis is ook gelezen en begrepen
kunnen worden.
[9] Ook de schalen en de bekers die ik de Heer en Meester, die aanbidding en de
hoogste verering waard is, heb voorgezet, moeten nog uit de tijden van David
eigendom van dit oude huis zijn. Maar Hij alleen zal het beste weten of daar iets
van waar is.
[10] Zo moeten ook ik en mijn voorouders langs een zijlijn van David
afstammen. Maar zeker is tenminste dat er in onze huiskroniek, die enkele
eeuwen teruggaat, niet voorkomt dat iemand ooit dit huis en dit landgoed ergens
door koop tot eigendom verkregen heeft. Maar hoe het ook zij, toch is het zeker
en waar, dat ten eerste noch mijn grootvader noch mijn vader noch ikzelf dit
huis gebouwd heb, en ten tweede dat het met alles wat tot het huis behoort en
wat. zich in het huis bevindt, mijn volledig en rechtmatig eigendom is en ik
niemand op de wereld iets schuldig ben.
[11] De zilveren en gouden voorwerpen zijn wel voor het grootste deel door
mijn voorouders, die mij uit onze huiskroniek meer bekend zijn, steeds redelijk
en eerlijk aangeschaft. Ik heb tot nu toe nog niets van dergelijke kostbaarheden
het huis binnengebracht; want ten eerste is dit huis daar toch al zeer rijkelijk van
voorzien, en ten tweede ben ik werkelijk met zo erg gehecht aan al dat soort
dingen omdat die, hoe prachtig ze ook zijn, toch na korte tijd allemaal
achtergelaten moeten worden, en in de ogen van de eeuwige Rechter zullen dan
alleen die schatten waarde hebben., die wij ons eigen gemaakt hebben door het
opvolgen van Zijn zeer heilige wil, die ons geopenbaard is door Mozes en Zijn
profeten.
[12] Dat is zo mijn innerlijke overtuiging, waar ik ook tot het graf steeds trouw
aan zal blijven, en van nu af aan des te sterker, aangezien mij door de nooit
verwachte komst van de Heer en God zo'n eindeloos groot heil overkomen is.
Maar nu wend ik mij vol eerbied tot de Heer Zelf”
119 Over weldaden
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Ik weet nu wel wat jij bovenal zou willen! Laat nu maar je
moeder, je vrouw, je kinderen en ook je knecht bij Mij komen, maar vertel hun
nog niets van het bijzondere dat je over Mij weet! Maar wanneer Ik tegen de
avond weer van hier vertrokken zal zijn kun je hun, al naargelang ieders
bevattingsvermogen, ook de hoofdzaak vertellen en hun zeggen dat allen die in
Mij geloven, zich aan Mijn geboden houden uit zeer innige liefde tot Mij en zo
ook de naasten, zoals armen en hulpbehoevenden, met raad en daad liefhebben,
het eeuwige leven zullen hebben m Mijn rijk, dat geen begin en geen einde
heeft. En ga ze nu halen!’
[2] Hierop ging de waard weg en bracht weldra al de zijnen de eetzaal binnen en
stelde hen aan Mij voor, terwijl hij tegen hen zei: 'Voor deze ware Heiland aller
heilanden ter wereld moeten jullie diep buigen, en dank alleen Hem voor de aan
ons bewezen zeer grote weldaad en genade, die met alle schatten van de wereld
nooit te betalen is!'
[3] De kinderen en de vrouw kenden Mij weliswaar al en naderden Mij
onmiddellijk op een eerbiedige en zeer vriendelijke wijze en prezen God, omdat
Hij aan een mens zo 'n werkelijk goddelijke macht verleend had. Maar de
genezen moeder en de genezen knecht wedijverden werkelijk met elkaar in dank
en lofbetuigingen, die ze met woorden en gebaren uitdrukten.
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken voor een ontvangen weldaad is mooi, juist
en billijk; want men is aan degene die aan iemand liefde betoond heeft, ook
weer alle liefde en vriendschap verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst
in het leven; de grotere en meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de
geboden van God houden. De grootste en meest verdienstelijke kunst in het
leven is echter: al zijn vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen
aan degenen die ons kwaad toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden
en hen zegenen, dIe ons haten en vervloeken.
[5] Wie dat doet, stapelt gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden,
waardoor zij zich zullen beteren, en maakt hen weldra tot zijn berouwvolle
vrienden, waardoor hemzelf alle zonden door Mij volkomen worden vergeven
en hij reeds op aarde gelijk is aan de engelen Gods.
[6] Doen ook jullie zo, dan zal Gods genade en zegen nooit van jullie huls en
van jullie wijken! .
[7] En als jullie al eens geld uitlenen, leen het dan ook aan de armen, die het
jullie niet weer met woeker terug kunnen betalen, dan zullen jullie als beloning
daarvoor als rente een grote schat in de hemel vinden!
[8] Wanneer jullie deze of gene een weldaad bewijzen,. doe het dan niet zo dat
een ander, die het zich kan veroorloven, het jullie vergoedt hetzij door hogere
rentes op te leggen of door het dagloon te verminderen bij degenen die
genoodzaakt zijn jullie te dienen; maar wat jullie aan goeds doen voor de armen,
doe dat vrij vanuit liefde tot God en de naaste, dan zullen jullie de vergoeding in
de hemel vinden!
[9] Als er zo nu en dan onvruchtbare jaren komen, wordt dan met kariger,
verkoop jullie graan niet duurder, bak het brood niet kleiner en slechter en
verminder het dagloon van de arbeiders met, dan zullen jullie daarvoor alle
zegen van boven hebben!
[10] Maar als jullie in tijden van nood karig zijn tegenover jullie naasten, zal
ook God karig zijn met Zijn zegen over jullie velden, wijngaarden en kudden, en
jullie zullen je daardoor weinig schatten in de hemel vergaren. Onthouden jullie
dat goed en handel daar zonder bedenkingen naar, dan zullen jullie voor tijdelijk
en eeuwig zegen in overvloed hebben! '
.
[11] Toen Ik de familie deze dingen gezegd en aangeraden had, zei de waard
zelf na een poosje: 'Ja, ja, voor de ogen van de alziende geest uit God blijft niets,
ook niet het allerkleinste, verborgen! .
[12] Het is bij ons en in mijn huis van oudsher gebruik geweest om het volgende
te zeggen en er ook naar te handelen: 'Doe iedereen goed, als hij het nodig heeft;
maar vergeet daarbij je eigen voordeel met!' Maar Ik zie nu in Uw licht, o Heer
en Meester, dat deze wijze van denken en handelen absoluut niet
overeenkomstig de goddelijke orde is, en daarom zal ik ook op dat gebied in de
nabije toekomst een heel andere orde invoeren. Ik zal weliswaar af en toe mijn
geld nog aan iemand die het nodig heeft, tegen een matige wettelijke rente
lenen; maar als er iemand zal komen die mij ook geen rente kan betalen en als
mij bekend kan zijn dat hij werkelijk in nood zit, zal ik hem ook altijd het
noodzakelijkste zonder rente lenen en in het uiterste geval ook schenken.
Vijanden heb ik weliswaar heel weinig en ik heb hun dan ook weinig te
vergeven. Maar als ik er in de toekomst, wat voor ons niet te voorzien is, enkele
zal krijgen dan zal ik hen bejegenen zoals U ons allen nu hebt aangeraden!'
120 Over de naastenliefde
[1] Ik zei: 'Daar zul je heel goed aan doen! Maar nu zal Ik je nog iets zeggen, en
wel tegen je gemoed, in een gelijkenis: stel, je zou je voor bepaalde
aangelegenheden en zaken op een verre reis begeven! Maar aangezien je in
vreemde landen zou zijn, al vele dagreizen van huis verwijderd, zou het kunnen
gebeuren -zoals zoiets door toelating van boven al heel vaak in de wereld is
gebeurd - dat je je hele vermogen, dat je op de lange en verre reis meegenomen
had, kwijt zou raken en jij vervolgens in het vreemde land en in een volkomen
vreemde plaats helemaal vertwijfeld zou raken, en je zou dan heel treurig
gestemd en met een droevig gezicht in die vreemde plaats rondlopen.
[2] Maar iemand zou dat duidelijk aan je merken en zou je vragen: 'Vriend, jij
schijnt heel treurig en terneergeslagen te zijn! Vertel mij wat je mankeert!’
[3] Je zou hem dan je ongeluk vertellen en hij zou daarop tegen je zeggen:
'Vriend, kom, ik wil je helpen; maar wees in het vervolg voorzichtig en bewaar
goed wat van jou is! Als je mij bij gelegenheid kunt vergoeden wat ik je nu geef,
dan zou je goed gehandeld hebben; en zou je dat niet kunnen, dan heb je aan mij
geen schuldeiser!' En daarna zou de man jou geven wat je verloren had.
[4] Zeg Mij nu en ook jezelf hoe ongelooflijk blij jij zou zijn en hoezeer je God
en zo'n edel mens daarvoor zou loven en prijzen; en als je dan weer behouden
terug zou keren, zou je dan niet alles in het werk stellen om je tegenover zo
iemand en ook tegenover God uitermate dankbaar te betonen?!
[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan
naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol
bedroefdheid voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad
weet. Als jij nu naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel
treurig en schijnt in een heel vervelende situatie te verkeren?
Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover
het in mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen:
' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet
ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat
bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de
gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij,
zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!'
Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam,
je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land, deze
plaats en ook hoe
ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt
brengen, zul je daar goed aan doen in de ogen van God en alle goede en
rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna
jij hem dan zou geven wat hij verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke
daad van naastenliefde zou beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die
jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten
inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder
enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in
de roes van zijn aardse geluk misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God
jou dan niet honderdvoudig gedenken?
[6] Waarlijk, wie zulke daden doet zonder eigenbelang, maar uit pure, zuivere
naastenliefde, die is ook een grote vriend van God; en is reeds op deze aarde
gelijk aan de engelen des hemels en heeft de overvloed van het rijk Gods al in
zijn hart!
[7] Want een arme uit een ander land is honderd maal armer dan een arme in
zijn eigen land, die nog gemakkelijk hulp vindt bij al degenen die zijn nood
goed kennen; maar de arme uit een vreemd land lijkt op een onmondig kind dat
zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te huilen. Wees
daarom ook barmhartig tegenover vreemdelingen, dan zullen jullie ook in de
hemel barmhartig opgenomen worden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe
nog louter vreemdelingen, aan wie tijdens jullie aardse reis daarheen een
ongeluk is overkomen! -Wat denk jij nu van deze woorden van Mij?'
[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Wat moet iemand als wij daar nog aan
toevoegen? Dat is een zuivere waarheid en voor mensen als wij blijft er niets
anders over dan de zuivere, goddelijke betekenis ervan in voorkomende gevallen
ten uitvoer te brengen. Want wat mij goed zou doen als ik in een vreemd land in
nood zou raken, dat ben ik ook een vreemdeling in mijn land verschuldigd!
Want degenen die in landen en rijken ver hier vandaan wonen zijn immers ook
mensen. Ook al hebben ze andere gewoonten en een ander geloof, dan moet men
dat naar mijn mening geen rol laten spelen en men moet niet doen volgens de
leer van onze Farizeeën, die zeggen dat de ware jood alle heidenen als honden
moet beschouwen, zolang ze in hun heidendom volharden, -en dat degene die
een heiden een weldaad bewijst zich de toorn van God op de hals haalt en zijn
ziel aan de duivel verkoopt. Hij moet zich liever ook tegenover de heidenen
vriendelijk betonen en hun laten zien dat hij als jood een goed en vriendelijk
mens is; dan zal de heiden hem eerder vragen: 'Vriend, wat is de leer van jouw
geloof, waaruit zulke goede mensen voortkomen?', dan als ik mij tegenover hem
een harde en bovendien nog vijandig gesloten jood betoon.
[9] Als ik een heiden ware vriendschap betoon, dan is het gevolg daarvan toch
niet dat ik zelf tot zijn duistere geloof overga, zoals de Farizeeën zeggen, maar
ik blijf een jood en heb door mijn vriendelijkheid de heiden alleen maar de weg
getoond, waarlangs ook hij een goede jood kan worden.
[10] Ware liefde en zachtmoedigheid zijn voor alle mensen beslist een veel
betere leraar en bekeerder dan woede en wraaklust tegen degenen die zich
beslist buiten hun schuld in de nacht van de geest bevinden! Zoals het zeker
uiterst dwaas en onmenselijk zou zijn om een mens, om reden dat hij het licht in
zijn ogen verloren heeft, te haten, te mijden, te verachten en hem geen liefde te
betonen, zo schijnt het mij des te dwazer en erger te zijn, als men mensen, die in
de geest blind zijn en zichzelf niet kunnen helpen, en men er nooit moeite voor
doet om hun ook maar in de verte enige menselijke vriendelijkheid te betonen.
[11] Dat wij joden ons helaas tegenover vreemdelingen meestal hard en
onvriendelijk gedragen, komt toch door niemand anders dan door onze priesters,
die liever zouden zien dat men hun al de beste vruchten offert en de
vreemdelingen van kruisbessen zou voorzien. Maar van nu af aan zal het in mijn
huis heel anders worden! Uw woord, Heer en Meester, zal in het vervolg het
richtsnoer voor het handelen van mijn hele huis zijn, en ik zal ervoor zorgen dat
ook mijn buren in de verre omtrek zich naar mij zullen richten.’
[12] Ik zei: 'Jij hebt nu in alle opzichten goed en waar gesproken en zo is het. De
blindheid van de Farizeeën is de enige oorzaak van al het verkeerde wat er onder
de joden nu gebruikelijk is. Zij zijn zelf blinde leiders van blinden die, wanneer
ze bij een kuil komen, er zeker beiden invallen, terwijl geen van beiden de ander
er daarna uit kan helpen; daarom moeten jullie van hen niets anders aanhoren en
aannemen dan alleen de leringen van Mozes en de profeten. Maar hun eigen
bepalingen moeten jullie verafschuwen evenals hun werken, die louter en alleen
slecht zijn!
[13] Men zegt wel dat de oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën op de stoelen
van Mozes en Aäron zitten. Het zij dan ook zo! Neem daarom alleen datgene
van hen aan wat zij jullie van Mozes en Aäron voorlezen; maar al het andere
moeten jullie beschouwen als een witgekalkt graf, dat naar buiten toe wel
schittert, maar van binnen vol verrotting en smerige stank en dood is.
[14] Nu heb Ik jullie het meest noodzakelijke overeenkomstig de volle waarheid
gezegd en getoond. Als jullie daarnaar zullen leven en handelen, zullen jullie
ook het loon ontvangen dat Ik jullie beloofd heb; want Ikzelf heb de macht om
dat aan jullie te geven, zoals Ik ook de macht heb om alle lichamelijk zieken
door Mijn woord en door Mijn wil volkomen gezond te maken en de doden tot
leven te wekken, waarvan allen die hier om Mij heen zijn tegenover jullie een
geldig getuigenis kunnen geven; en zij zullen dat na Mij ook geven, wanneer Ik
zal zijn teruggekeerd naar waar Ik vandaan gekomen ben. -Maar nu genoeg over
dat alles; nu gaan wij jouw huis nog wat nader bekijken!'
121 De bezichtiging van het oude koningshuis
[1] De waard zei: 'O Heer en Meester, er valt mijn huis toch werkelijk teveel heil
en nooit verdiende genade te beurt, want tot nu toe heb ik nog weinig
verdienstelijks voor het eeuwige leven gedaan!’
[2] Ik zei: 'Vriend, God let niet op hetgeen je al dan niet gedaan hebt in de
beperktheid van je innerlijke licht en wil, maar God let alleen op wat je in het
vervolg zult doen! Maar aangezien God jouw ernstige wil wel ziet, kun jij je ook
wel op voorhand verheugen in Zijn genade en het echte en waarachtige heil. Als
Ik je niet allang eerder gekend had dan jij Mij, zou Ik niet in jouw huis gekomen
zijn.'
[3] Met deze geruststelling van Mij was de waard volkomen tevreden en hij
bedankte Mij met de zijnen voor zulke lessen en voor alle genade, die Ik zijn
huis bewezen had.
[4] Daarop zei hij tegen de zijnen dat ze op de tweede verdieping, waar wij ons
bevonden, alle kamers en vertrekken moesten opendoen, wat dan ook
onmiddellijk gebeurde.
[5] Wij gingen eerst naar rechts de aangrenzende grote zaal binnen, die vol
rijkdommen en oude gedenkwaardigheden was. In deze zaal bevond zich in de
zuidelijke wand een grote marmeren plaat, waarop nog heel goed leesbaar de
volgende psalm van David met onuitwisbare verf geschreven stond die, vertaald
uit het Hebreeuws, zo luidde (psalm 8) :
(Heer, onze Heer, hoe heerlijk is Uw naam in alle landen, waar men U dankt
zoals in de hemel! Uit de mond van jonge kinderen en zuigelingen (de heidenen)
hebt U Uzelf een macht bereid omwille van Uw vijanden (de Farizeeën en
schriftgeleerden), om deze vijand te vernietigen, deze wraakgierige. Want ik
(David of het betere joodse volk) zal de hemelen zien, het werk van Uw vingers ,
de maan en de sterren, die U hebt bereid (de 'hemel' betekend de leer, de
'vingers' het lichamelijke van de Heer, de 'maan' de liefde van de Heer voor de
mensen en de 'sterren' de eindeloos vele waarheden die uit de liefde
voortkomen) .
[6] Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U Zich over
hem ontfermt? (Onder 'mens' wordt hier het hele menselijke geslacht verstaan en
onder 'kind' de zwakheid en blindheid ervan.) U zult hem een tijdlang van God
verlaten doen zijn; maar daarna zult U hem kronen met eer en luister. (Zie de
tijd van het Babylonische hoerendom! Onder 'hem' moet het christenvolk zonder
het innerlijke goddelijke licht verstaan worden.) U zult hem tot heer stellen over
het werk van Uw handen,. alles hebt U onder zijn voeten gelegd. (onder 'hem'
moet men hier de Heer verstaan, vanuit het standpunt van de zuivere leer uit de
hemelen, die tenslotte alles zal doorstralen en beheersen.) Schapen en ossen alle
tezamen, alsook de wilde dieren,. de vogels onder de hemel en de vissen in de
zee, en wat in de zee leeft .(Daaronder moeten verstaan worden alle mensen en
geslachten der aarde. Hoog en laag, jong en oud, ontwikkeld en onontwikkeld,
sterken en zwakken zullen zich in vreugde koesteren in het levend makende licht
uit de hemelen.) Heer, hoe heerlijk is nu Uw naam in alle landen!'
[7] Toen Ik de psalm aldus van de marmeren plaat had voorgelezen, waren allen
heel blij, en de waard vroeg Mij of Ik hem dan ook in het kort de verklaring van
deze psalm wilde geven; want hij had de indruk dat daar een wijze en
profetische betekenis achter verborgen was.
[8] En Ik zei tegen hem: 'Daarin heb je nogmaals juist geoordeeld en Ik zal je die
verborgen geest der waarheid ook tonen; maar je zult hem niet volledig
begrijpen omdat David daarin over de verre toekomst sprak en zong.
[9] Hierop verklaarde Ik de verborgen geest van de psalm op de manier alleen
wat uitgebreider -zoals dat nu tussen haakjes kort en gemakkelijk te begrijpen
uiteengezet is. Daarmee was de waard heel tevreden en dankbaar, en alle
anderen ook, want zij merkten dat het volledig overeenstemde met wat Ik hun
reeds bij andere gelegenheden in begrijpelijke woorden had voorspeld over het
lot van Mijn leer en over de verre toekomst.
[10] Daarna leidde de waard ons naar een oeroude kast, die heel sierlijk gemaakt
was van ceder en ebbenhout, opende die en zei: 'Deze kast bevatte de bijzondere
geschriften en aantekeningen van de grote en machtige koning, maar daarvan is
nu niets meer aanwezig. Ik gebruik hem nu echter voor het bewaren van alles
wat ik bezit aan schatten, die uit die tijd zouden stammen.’
[11] Daarop opende hij verscheidene verborgen vakken van deze grote kast en
toonde ons een aantal darmsnaren, die David zelf gemaakt had, een steenslinger
en een paar stenen, vervolgens een lans, verscheidene schrijfplankjes, wat de
Romeinen allemaal met grote opmerkzaamheid bekeken en bewonderden.
[12] Aan Mij vroeg de waard echter: 'Heer en Meester, zijn deze relikwieën wel
echt uit de tijd van David?'
[13] Ik zei: 'Vriend, echt of onecht, dat is nu wel om het even; want die dingen
hebben voor de ware mens, die naar de geest der levenswaarheden uit God
streeft, geen enkele waarde. Wat echter als nalatenschap van de wijze koning der
joden waarde heeft, is de geest in zijn geschriften en gezangen, en ook wat de
kroniek van zijn daden voor de mensen bewaard heeft. Want eenmaal in het
andere leven zal de mens zijn zalige bestaan alleen hebben door datgene wat hij
zich door goede daden volgens Gods wil eigen gemaakt heeft.
[14] Overigens schaadt het een ziel die door goede daden edel en zuiver is niet,
als ze vreugde beleeft aan historische voorwerpen; alleen moet ze zich
onthouden van een overdreven verering van dergelijke dingen, die, omdat het op
zichzelf dode voorwerpen zijn, geen waarde kunnen hebben voor haar innerlijke
leven.
[15] Wie zulke dingen te zeer zou vereren, zou daarmee een soort schadelijke
afgoderij bedrijven en tenslotte gemakkelijk tot allerlei bijgeloof vervallen. En
dat zou gelijk staan aan het duistere heidendom dat, ter wille van het rijk Gods
dat nu tot alle mensen komt, in alle opzichten tegengegaan moet worden, opdat
het geen wortel schiet in de nieuwe leer , want het zou die verontreinigen en
bederven. Dan zou de innerlijke betekenis van de aan jou uitgelegde psalm
voortijdig werkelijkheid worden, doordat de mensen door allerlei bijgeloof van
de ene goddeloosheid in de andere zouden vervallen.
[16] Laat deze relikwieën daarom ook alleen maar zien aan mensen die niet
bijgelovig zijn, maar ze alleen als puur historische dingen beschouwen en er
geen zogenaamde helende magische kracht aan toekennen.
[17] Kijk naar de bergen en hun gesteente! Dat zijn werken van Gods macht en
wijsheid en voor jou al onuitsprekelijk oud en als zodanig zijn ze beslist veel
gedenkwaardiger dan de werken van de hand van een mens. Maar welk
verstandig mens zou die bergen willen vereren of zelfs aanbidden vanwege het
feit dat ze onmiskenbaar werken van Gods almacht en wijsheid en
buitengewoon oud zijn! Ze zijn en blijven materie en het is hun bestemming om
de aarde tot nut te zijn.
[18] Dergelijke oude voorwerpen zijn dus ook alleen maar enigszins nuttig,
omdat ze gedeeltelijk als bewijzen voor de geschiedenis kunnen dienen,
voorzover ze als aantoonbaar echt beschouwd kunnen worden, wat natuurlijk
voor de mensen die naar de zuivere waarheid zoeken bij alle dingen enigszins
moeilijk vast te stellen is.
[19] Deze dingen hier zijn weliswaar echt -maar ondanks dat Ik het jouw
verzeker wordt de waarde ervan daardoor niet verhoogd. En zo weet je nu ook
hoe je deze relikwieën moet bekijken. Je kunt de kast dan ook weer sluiten en
ons naar de andere zaal leiden, vanwege de Romeinen!’
122 De Heer verklaart psalm 93
[1] Nu bedankte de waard Mij nogmaals, ook voor deze les en sloot de kast
waarop wij de oostelijk gelegen zaal ingingen. Ook deze puilde uit van allerlei
schatten en historische voorwerpen, waarin de Romeinen veel behagen schepten.
[2] En onze Agricola zei: 'Vriend,jij en je ouders en voorouders moeten wel heel
zwijgzaam zijn geweest over wat jullie bezaten en jij nu nog bezit; want anders
zouden wij daar in Rome toch wel eens iets van gehoord hebben! Deze schatten
hebben namelijk een dubbele waarde; ten eerste bestaan ze uit edele metalen,
parels en zeer kostbare edelstenen, en bovendien hebben ze met name voor jullie
joden een grote historische waarde.’
[3] De waard zei: 'Machtige heer, het is ook in meer dan één opzicht nodig om
daar heel zwijgzaam over te zijn, niet zozeer vanwege de Romeinen als wel
vanwege de priesters. Want als die hiervan zouden weten, zouden ze mij en dit
huis beslist al sinds lange tijd niet neer met rust hebben gelaten en uit winstbejag
ook al het een en ander hier weggesleept hebben; maar wij verraden niet wat er
is, hoewel de priesters ons al vele malen naar het een of ander gevraagd hebben.
En ook heb ik nu niet meer zoveel last van de priesters, omdat ik mij met al mijn
bezittingen onder bescherming van de Romeinen heb gesteld. Maar op deze
bovenste verdieping herberg ik ook zelden reizigers, aangezien ze gemakkelijk
op de begane grond en op de eerste verdieping ondergebracht kunnen worden en
ik nog andere bijgebouwen heb, waar ik ook veel reizigers kan herbergen. Van
dieven en rovers heb ik ook niets te duchten;
want zoals jullie gezien hebben is ten eerste dit huis omsloten door sterke, hoge
ringmuren waar men niet overheen kan klimmen, en ten tweede wonen er in
deze streek te veel eerlijke mensen en komen de dieven en rovers niet in de
buurt, en zo kunnen deze schatten hier goed en veilig rusten! Maar daar is weer
een plaat met een psalm! Wil de Heer die voor ons vertalen?'
[4] Ik zei: 'Ja, ja, dat zal wijzer zijn dan die oude schatten langdurig te
bewonderen, die voor de ziel en voor de geest geen waarde hebben! Als jullie in
de toekomst schatten vergaren, vergaar dan zulke die niet door de roest
vernietigd en door de motten niet kapot geknaagd kunnen worden! Wat baten de
mens alle schatten van de hele wereld, als hij daarbij aan zijn ziel schade lijdt?
Als door de liefde voor dode wereldse schatten de kiem van de dood in de ziel is
gelegd, waardoor de ziel overgaat in de dood van de materie -wie zal haar dan
redden uit de ijzeren greep van het gericht dat de liefde en het schijnleven van
de ziel is geworden?'
[5] De waard zei: 'O Heer en Meester, bij God zijn toch alle dingen mogelijk! ,
[6] Ik zei: 'Jawel, dat is zeker zo; maar in de eeuwigheid gaat alles veel
langzamer voorwaarts dan op deze wereld, waar alles maar een bepaalde, steeds
zeer kortstondige tijd duurt, snel en gemakkelijk veranderd wordt en voor altijd
ophoudt te bestaan op de manier zoals het was.
[7] In het rijk der geesten is er echter geen stroom van de tijd meer en daar kun
je niet zeggen: 'Vandaag doe ik dit en morgen dat!', maar alles ligt reeds als een
uitgevoerde daad en als een afgerond werk in de ziel. En als dit van slechte aard
is, waar moet de voortlevende ziel dan nieuwe stof en een nieuw inzicht vandaan
halen om in zichzelf het bestaande slechte om te vormen?
[8] Weliswaar zal het de zielen daar ook vergund zijn zichzelf te veranderen;
maar dat zal daar, bij zielen die diep in de wereld weggezakt zijn, vaak
buitengewoon lang duren en tenslotte zal er toch maar weinig met zekerheid
bereikt worden. Want de liefde is het leven van de ziel. Als deze geestelijk en
derhalve volgens Gods orde goed is, dan heeft de zielook een waarachtig en
volmaakt leven in zichzelf en leeft volkomen in grote helderheid eeuwig voort,
en dat is dan al een echt eeuwig leven; maar als de liefde in de ziel materieel is
en dood,omdat ze gericht is, dan is ook het leven van de ziel gelijk aan die liefde
in haar .
[9] Zo'n leven kan geen waarachtig, maar slechts een schijn en bedrieglijk leven
zijn. En omdat het dat is, is het ook geen eeuwig leven, omdat het in zijn slechte
geaardheid niet kan voortbestaan, maar zich moet veranderen ofwel ten goede
ofwel in het ergste geval in het aartsboze, wat het harde gericht van het 'moeten'
en de eigenlijke eeuwige dood is; en uit de harde banden daarvan zal de ziel zich
net zo moeilijk losmaken als een harde steen zichzelf in zuiver stromend water
kan veranderen.
[10] Heb daarom de wereld niet lief, maar ontvlucht haar in haar verlokkende
wezen en gebruik haar schatten voor goede werken, dan zullen jullie daardoor
de ware schatten voor ziel en geest ontvangen!
[11] En laten we nu eens kijken wat David vroeger geschreven heeft op de
stenen plaat die in de muur hier vóór ons bevestigd is!
[12] Wat daar geschreven staat luidt als volgt:
{De Heer is koning en rijk getooid (met liefde, wijsheid en macht) ; de Heer is
getooid en heeft een rijk (het rijk Gods op aarde) gevestigd, zover de wereld
reikt, en zodanig ingericht, dat het eeuwig moet blijven, Van die tijd afstaat de
zetel (van de waarheid en het leven) stevig; U, o Heer, bent eeuwig! De
waterstromen verheffen zich, de waterstromen verheffen hun gebruis, de
waterstromen heffen de golven omhoog. De baren der zee zijn groot en bruisen
geweldig,' maar de Heer in de hoogte is nog groter! Uw woord is een juiste leer,
en de heiligheid is het sieraad van Uw huis ten eeuwigen dage, ,
[13] Kijk, zo luidt de heel korte, maar buitengewoon betekenisvolle psalm met
zijn rijke inhoud, die nu in deze tijd zijn verborgen licht verspreidt en ook reeds
de toekomst belicht!
[14] De zetel van de eeuwige waarheid wordt nu wel opgericht voor de hele
aarde en zal ook blijven bestaan; maar de waterstromen van de huichelaars en
leugenaars, van de Farizeeën en valse profeten verheffen zich ook en beginnen
steeds sterker op te bruisen tegen de waarheld, die uit de hemelen naar de
mensen van deze aarde gekomen is, en ze heffen hun golven van macht op tegen
het licht, om het uit te doven. Ook de baren van de zee zijn groot geworden en
bruisen geweldig.
[15] Dat duidt op de komende grote gevechten tussen licht en duisternis; maar
de waarheid van de Heer staat boven hen en zal uiteindelijk zegevieren over
alles wat vals en slecht is. Het wapen zal het zuivere woord uit Gods mond zijn,
een juiste levensleer die eeuwig zal blijven; want zoals God eeuwig is en
machtig, zo is Zijn woord dat ook! En zoals de heiligheid het Gods licht en
sieraad is, zo is ze dat ook van Zijn woord en Zijn leer.
[16] Maar het huis van God is niet de dode tempel in Jeruzalem, maar de
mensen die Gods woord horen, het met vreugde in zich opnemen en ernaar
leven. -Nu heb Ik jullie dan ook deze psalm voorgelezen en toegelicht; maar het
is nu aan jullie om Mij openlijk te zeggen of jullie die psalm ook op de juiste
manier begrepen hebben.’
[17] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, wie zou dat niet begrepen
hebben? Want wat David vanuit zijn door God geïnspireerde geest geschreven
heeft, staat nu immers daadwerkelijk op wonderbaarlijke wijze voor ons en
onthult ons ook al de verre toekomst, evenals de huidige tijd. Weliswaar
bevallen het bruisen van de waterstromen en de grote baren van de zee mij in het
geheel niet; maar wat is er tegen te doen en hoe is het te verhinderen? Want
zolang de wereld moet blijven wat ze is, namelijk een louterend tranendal voor
de zielen van mensen, en zolang op aarde de dag en de nacht elkaar afwisselen
en de mens zijn vrije wil zal hebben, zal het ook nauwelijks ooit licht worden in
de gemeenten en in de harten van de mensen. Heil aan degene die het licht
ontvangt en het vervolgens in huis bewaart en goed verzorgt, tot geluk van zijn
huis!’
[18] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in; maar wie een echt licht in zijn huis heeft en
verzorgt, moet het niet helemaal verborgen houden, maar het van tijd tot tijd bij
een goede gelegenheid ook buiten zijn huis laten schijnen! Wanneer vele huizen
dat zullen doen, zal ook de duisternis van de geest in de wereld veel minder
worden en zal de nacht zelf als de dag worden. -Maar laten we nu de andere
vertrekken op de tweede verdieping van dit huis nog bekijken! Want de
Romeinen willen graag alles in ogenschouw nemen!’
123 Historische opmerkingen over het Davidshuis
[1] Daarop liepen we door alle vertrekken, die met allerlei kostbaarheden
versierd waren.
[2] Toen we daarna weer in onze eetzaal kwamen en aan de tafel gingen zitten,
die nog goed voorzien was van allerlei spijzen en dranken, en sommigen nog
iets aten en dronken, zeiden de Romeinen: 'Werkelijk, dit is een waar
koningshuis en het getuigt van de vroegere grootheid van het joodse volk!
Alleen één ding vragen wij ons af met betrekking tot de geschiedenis; namelijk
hoe dit huis in de tijd van de Babylonische overheersing, die toch lang na koning
David veertig volle jaren geduurd heeft, gespaard gebleven is! Want zoals men
kan lezen heeft de koning van Babylon dit land veroverd en Jeruzalem en de
tempel vernietigd en zich vervolgens ook meester gemaakt van alle schatten van
dit land en ze naar Babylon gesleept. Wist hij toen niets van de grote schatten
van dit opmerkelijke oude koningshuis?'
[3] De waard zei: 'Volgens de kroniek van dit huis hebben de Babyloniërs dit
huis gespaard! Want ten eerste gingen ze toch hoofdzakelijk alleen in de tien
steden in en om Jeruzalem te keer en ook in Samaria en in Galilea. Deze streek
rond Bethlehem, die er destijds nog zeer armzalig uitzag, spaarden ze meer en
namen een matig losgeld; en de bewoners voerden ze niet in gevangenschap
mee, maar ze verlangden van hen alleen onderdanigheid, volledige erkenning
van de heerlijkheid van Babylon en de jaarlijkse betaling van het tribuut. Wie
daar gewillig mee instemde en hun het verlangde op de vastgestelde tijd
betaalde, werd dan met rust gelaten; maar waar de Babyloniërs op hardnekkig
verzet stuitten, werd natuurlijk alles met de grond gelijk gemaakt en huizen en
steden werden geplunderd en verwoest. Maar dat was in Bethlehem niet het
geval en daarom staat het oude Bethlehem er nog zoals het in de tijd van David
gebouwd is, en zo ook dit huis. Bovendien had God deze streek, die nog altijd
God de Heer het meest trouw gebleven is ook niet zo hard laten teisteren als het
trotse oude Jeruzalem en de tien rijke handelssteden, die veel goud en zilver
bezaten. Dat is, denk ik, dan ook de reden, waarom de Babyloniërs zich hier
milder gedragen hebben dan in de andere steden en plaatsen.’
[4] Agricola zei: 'Ja, ja, zo zal het zijn; want toen de Babyloniërs heersers over
dit grote joodse rijk waren geworden, konden ze het immers redelijkerwijs niet
ontdoen van alle arbeidskrachten. Als ze dat gedaan hadden en het land ontvolkt
hadden, door wie hadden ze zich dan het tribuut kunnen laten betalen? Maar dat
ze de meesten van de destijds vooraanstaanden als gijzelaars in gevangenschap
meegesleept hebben naar Babylon, is heel zeker en waar, en zo kan deze plaats
en deze streek, waar het volk zich rustig en zonder verzet overgaf, ook meer
gespaard gebleven zijn. Wij Romeinen, die als soldaten en veroveraars ook
beslist niet zo barmhartig met de veroverden omgaan, doen dat ook en betonen
ons tegenover een volk of tegenover een stad of gemeente, die zich vrij en
vriendelijk aan ons overgeeft, nooit als vijanden, maar dadelijk als vrienden.'
[5] Hierop vroeg de waard aan de Romeinen om thuis niet te verraden wat ze
hier gezien hadden.
[6] Agricola zei: 'Maak je daar geen zorgen over, want het eigendomsrecht is
ons Romeinen heilig en onze wetten slaan dieven, rovers, moordenaars en
verraders aan het kruis! Bezit daarom geheelonbekommerd wat je hebt en wees
naar vermogen goed voor de armen, zoals de Heer en Meester je aangeraden
heeft, dan zul je rust hebben; want ook wij Romeinen geloven in de Heer en in
de vervulling van Zijn beloften.’
[7] Na deze woorden van de Romein stonden we van tafel op, begaven ons weer
naar buiten en begonnen ons gereed te maken voor de terugkeer naar Bethanië,
waar de waard natuurlijk niets van wilde weten. Maar omdat wij daar toch op
stonden, vroeg hij ons om tenminste nog een uur bij hem te blijven. Dat deden
wij dan ook, spraken met elkaar nog over enkele dingen en begonnen daarna,
begeleid door de waard, aan de terugweg. De waard, zijn vrouw, zijn kinderen
en ook zijn moeder en de genezen knecht bedankten Mij nog vóór ons vertrek
allerhartelijkst en vroegen Mij om hen niet te vergeten, wanneer ze weer ziek
zouden worden. Dat verzekerde Ik hun, gaf hun Mijn zegen en liet ze toen weer
gaan op de waard na, die, zoals reeds opgemerkt, ons naar Bethanië begeleidde.
124 De opwinding van de leerlingen van Johannes
[1] Het was al tamelijk laat in de middag, en daarom is het ook begrijpelijk dat
wij tamelijk laat na zonsondergang in Bethanië aankwamen; daar was evenwel
alles voor onze ontvangst uitstekend voorbereid, omdat Rafaël in het huis van
Lazarus iedereen liet weten, dat en wanneer wij zouden terugkeren. Deze keer
gebeurde er onderweg niets vermeldenswaardigs. We reisden heel rustig verder .
[2] De Romeinen spraken over het een en ander met Lazarus en met de
herbergiers, die bij ons waren, en ook Mijn leerlingen spraken onder elkaar veel
over de gebeurtenissen van de dag.
[3] Ikzelf sprak weinig, liep meestal zwijgend voorop en had niemand naast Mij.
Ik deed dat om sneller vooruit te komen, want anders zouden degenen die veel
met elkaar te bespreken hadden ieder ogenblik stil zijn blijven staan om met
elkaar te praten zodat we nauwelijks voor middernacht in Bethanië gekomen
zouden zijn; want we moesten immers ook nog een uurtje bij de waard in het dal
blijven, aangezien Ik dat 's morgens aan die familie beloofd had.
[4] Doordat we snel doorliepen bereikten we dan ook in enkele uren de herberg
in het dal, waar de waard ons dadelijk brood en wijn liet serveren en Mij vroeg
om een kleine versterking tot Mij te nemen. Dat deed Ik dan ook vanwege de
aanwezigen, want deze durfden, behalve onze Judas Iskariot, niets vóór Mij te
nemen; maar toen Ik wat brood en wijn nam, tastten allen vervolgens flink toe
en aten en dronken.
[5] Er waren ook enkele leerlingen van Johannes de Doper aanwezig, die
weliswaar nog veel eerder dan wij hier aangekomen waren, omdat ze van zins
waren naar Galilea te gaan, waar ze iets te doen hadden; maar omdat ze van de
herbergierster gehoord hadden dat Ik hier 's avonds met veel leerlingen zou
aankomen, bleven ze in de tweede herberg in het dal, om Mij te zier, te horen en
te spreken.
[6] Toen wij dan aankwamen en in de grote eetkamer plaats genomen hadden en
ons laafden met brood en wijn, ergerden deze leerlingen van Johannes zich
heimelijk omdat wij hun niet direct bij binnenkomst onze aandacht geschonken
hadden.
[7] En één van hen kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, weten Uw
leerlingen niet dat men eerst de handen moet wassen, en zeker als men een reis
achter de rug heeft, voordat men brood in zijn handen neemt, het breekt en
daarna eet? Maar ik zie dat al Uw leerlingen het brood met ongewassen handen
breken en dan eten! Mozes heeft dat immers ook bevolen, en wat hij bevolen
heeft moet een ware jood toch ook doen!'
[8] Toen de leerlingen en ook de Romeinen deze tot Mij gerichte woorden
hoorden, raakten ze geërgerd en wilden deze leerling van Johannes met onzachte
woorden terecht wijzen.
[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei toen: 'Houdt de ergernis weg van jullie ziel,
want die verontreinigt de mens in zijn hart, en dat is uit den boze; maar met
ongewassen handen het brood breken en eten verontreinigt de mens niet. Maar
als jullie, leerlingen van Johannes, dat ergert en jullie reeds van tevoren gehoord
hebben dat Ik op deze avond hier zou aankomen, waarom hebben jullie dan ter
ere van Mij geen voorbereidingen getroffen, zodat er volgens joods gebruik
reeds bij onze binnenkomst water, een waskom en doeken voor ons klaar
stonden!
[10] Ik zeg jullie, door water gereinigde leerlingen van Johannes, jullie nemen
ook net als de joden al het uiterlijke vertoon nauwgezet in acht en wassen en
reinigen jullie zevenmaal per dag, opdat jullie steeds rein van lichaam blijven;
maar jullie hart en ziel zijn nog erg ongewassen en daarom zijn jullie ook nog
ver verwijderd van het rijk Gods.
[11] Johannes heeft in de woestijn met scherpe woorden boetedoening gepredikt
ter vergeving van de zonden en heeft zijn leerlingen, die zijn woord aannamen
en boete gedaan hebben, in de rivier de Jordaan gedoopt en hij heeft allen de
weg naar Mij getoond, aan Wie het alleen toekomt om de mensen hun zonden
daadwerkelijk te vergeven! Maar hoe komt het dan, dat jullie je zoals jullie nu
voor Mij staan gedragen alsof jullie boven Mij en boven Mijn leerlingen
verheven zijn? Heeft Johannes jullie dat ook geleerd?'
[12] Op dit antwoord en de uiteindelijke vraag van Mij raakte de leerling van
Johannes erg in verlegenheid en wist niet wat hij Mij zou moeten antwoorden.
[13] Maar toen kwam er een ander, die bescheidener was, naar voren en zei
tegen Mij: 'Heer en Meester, ik heb de wijze betekenis van Uw woorden
gehoord en daarin de volste en zuiverste waarheid gezien; maar toch hebben ze
mijn hart heel bedroefd gemaakt, toen U ons zei dat wij nog ver verwijderd zijn
van het rijk Gods, terwijl wij al geloofden er middenin te staan. Wat moeten we
doen om in het rijk Gods te komen?'
[14] Ik zei: 'Doe, wat Mijn leerlingen doen, en oordeel de mensen niet naar de
uiterlijke schijn, maar naar hun innerlijke waarde! Veeg altijd alleen voor jullie
eigen huisdeur en kijk niet eerst naar de deur van de buurman, of de weg
daarheen al geveegd is! Pas wanneer jullie de weg voor jullie eigen deur
schoongemaakt hebben, kunnen jullie ook tegen de buurman zeggen: 'Vriend,
kijk, ik heb de weg voor de deur van mijn huis al schoongemaakt, maar jij nog
niet; als je tijd en gelegenheid hebt, maak dan ook de weg naar de deur van jouw
huis schoon! Maar als je een andere dringender bezigheid hebt, sta mij dan toe
dat ik ook jouw weg schoonmaak!' Wanneer de buurman dan tegen jou zal
zeggen: 'Doe die liefdesdienst voor mij!', dan kun je de weg voor de deur van je
buurman schoonmaken; maar maak eerst die van jezelf schoon!
[15] Geen enkele leerling is ooit meer dan zijn meester. Maar als hij door vlijt en
ijver zo volmaakt wordt als zijn meester, zal hij ook op hem lijken. Maar
wanneer de leerling op de meester lijkt, zal hij ook doen wat zijn meester doet
en gedaan heeft. Dan heeft hij ook opgehouden een leerling te zijn en is vanaf
dat moment ook een meester. Pas als hij dat is, kan hij ook leerlingen werven en
hun geheel en al zijn kunst en kennis bijbrengen.
[16] Jullie zijn echter nog lang geen meesters, maar slechts uiterst zwakke
leerlingen van Johannes. Hoe kunnen jullie dan nu al zelf leerlingen aanwerven
en hun iets leren wat jullie zelf niet kennen? Het is immers al een oude
levensregel, die zegt dat niemand een ander iets kan geven wat hij niet eerst zelf
bezit. Hoe kunnen jullie dan jullie leerlingen leren het rijk Gods te ontdekken
terwijl jullie er zelf nog ver van verwijderd zijn? Leer daarom eerst zelf het rijk
Gods en zijn gerechtigheid kennen van de Meester, die het rijk Gods in zich
heeft en het jullie ook kan geven! Als jullie het dan van de juiste Meester in
jezelf hebben ontvangen, kunnen jullie het pas meedelen en geven aan de andere
mensen die het willen hebben en zoeken; dan zal de juiste Meester jullie daarom
prijzen en echt vreugde beleven aan jullie en jullie leerlingen!
[17] Maar wanneer een meester van jullie soort als leider van de anderen, die
blind zijn, zelf nog blind is, waar zal hij zijn leerlingen dan wel heen brengen?
Zullen dan niet leider en leerling, als ze bij een kuil komen, er tegelijk in vallen,
terwijl de een de ander er niet uit zal kunnen helpen? Als jullie echt met alle
geweld leraar willen zijn, leer het dan eerst zelf van Degene die een ware
Meester en Leraar is!'
125 Het verzoek van de leerlingen van Johannes
[1] Toen deze tweede leerling van Johannes dat van Mij gehoord had, zei hij:
'Heer en Meester, wij zien in dat U alleen een goede en waarachtige Meester en
zeer volmaakte Leraar bent; neem ons aan als Uw leerlingen, dan willen wij U
volgen en alles van U leren! In één dag zullen wij van U beslist meer leren dan
wij bij Johannes in een jaar geleerd hebben. Wij willen U volgen, waarheen U
ook maar wilt gaan!’
[2] Ik zei: 'Dat zou wel een heel goed idee van jullie zijn; maar voordat Ik tegen
jullie zeg: 'Kom!', moet Ik jullie nog op iets wijzen; als jullie dat niet hindert,
kunnen jullie Mij gerust als leerlingen volgen! Kijk, de vogels hebben hun
nesten en de vossen hun holen; maar Ik als de Zoon des mensen heb op de hele
aarde nog niet eens een steen, die Ik onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! Maar
als jullie een echt vertrouwen en een levend geloof hebben, volg Mij dan!'
[3] Een andere leerling zei: 'Heer en Meester, wij hebben alleen maar Uw leer
nodig, -ons lichaam zullen wij zelf wel verzorgen; want wij zijn vermogende
mensen en het is niet nodig dat wij door onze Meester ook gevoed worden.’
[4] Ik zei: 'Wat Ik tegen jullie gezegd heb, heb Ik niet gezegd omdat Ik jullie ver
van de tafel zou willen houden waaraan Ik nog altijd met Mijn leerlingen
gegeten heb; maar Ik heb het tegen jullie gezegd, om te voorkomen dat jullie als
Mijn leerlingen aan een materiële verdienste aan Mijn zijde zouden denken, want zoiets is er bij Mij niet! Bij Mij is er maar één verdienste op zichzelf
geoorloofd en die is: het rijk Gods en het eeuwige leven! Als jullie alleen
omwille daarvan Mij als leerlingen willen volgen, kunnen jullie Mij ook
volgen!’
[5] De leerling zei: 'Heer en Meester! Wij hebben vrouwen en kinderen en we
hebben ook huizen, akkers, weiden, tuinen en wijngaarden en ossen, koeien,
kalveren, ezels, schapen, geiten en een grote hoeveelheid van allerlei tam
gevogelte, en wij drijven daarmee dan ook een eerlijke handel en hebben nog
nooit iemand afgezet. Dat heeft de overigens heel strenge profeet Johannes ons
ook niet verboden en hij heeft ons daarbij gezegd dat het God welgevallig is als
de mens werkt en aldus op een passende wijze zorgt voor zijn huis en zijn gezin;
maar wie woeker drijft met de gaven die God hem geschonken heeft, zal door
God met toornige ogen worden aangezien en geen genade bij Hem vinden.
[6] Zodoende begaven wij ons dan ook onder de mensen en vertelden hun wat
wij van Johannes gezien en gehoord hadden. Welnu, bij dergelijke gelegenheden
hebben wij natuurlijk ook gewag gemaakt van het feit dat wij het een en ander te
verkopen hadden tegen een zo redelijk mogelijke prijs; en na zo'n aanbod
werden de aangeboden dingen dan ook graag en herhaaldelijk van ons gekocht,
en met de opbrengst konden wij steeds eerlijk en goed onze huishouding voeren.
Daarin bestond dan ook onze broodwinning die wij met onze positie van leerling
en nadien van prediker verbonden. Maar als het U, o Heer en Meester, niet
aangenaam is wanneer wij als Uw leerlingen ook af en toe aan Uw zijde aan
onze huizen en gezinnen denken, dan kunnen wij daar ook van afzien en voor
het zorg dragen voor ons huishouden heel andere voorzieningen treffen. U hoeft
ons maar Uw wil duidelijk te maken, dan zullen wij daarnaar handelen!’
[7] Ik zei: 'jullie kunnen doen wat jullie willen, want ieder mens heeft zijn
volkomen vrije wil. Maar als iemand Mij als Mijn leerling volgt om het rijk
Gods te winnen, dan moet hij tot de tijd van de volledige geestelijke
wedergeboorte huis, vrouwen kinderen uit liefde voor Mij verlaten; want bij het
zoeken en vorsen naar het rijk Gods moet hij alle zorgen om de dingen van deze
wereld alleen aan Hem overlaten die alles weet en wiens almachtige wil alles
vermag. Want als een ware leerling zich aan Mijn zijde tevens druk maakt om
de dingen van de wereld, lijkt hij op een landman die zijn handen wel aan de
ploeg slaat, maar daarbij voortdurend achterom kijkt, niet let op de gang van de
ploeg en derhalve niet geschikt is voor het rijk Gods.
[8] Kijk naar Mijn oude leerlingen! Zij hebben om Mijnent wil ook huis, hof en
vrouwen kinderen verlaten en zijn Mij gevolgd; maar hun aardse huishouden
bestaat voort en is verzorgd.
[9] Wie als Mijn leerling zich de wereld niet volledig kan ontzeggen, zal met
sterk worden in het rijk Gods; want God en de wereld dienen gaat moeilijk of
eigenlijk helemaal niet. Pas als iemand in het rijk Gods sterk geworden is, kan
hij ook iedereen op nuttige wijze waarachtig dienen.
[10] Toen in vroeger tijden op bepaalde bergen nog de ware profetenscholen
bestonden, moest degene die een echte profeet wilde worden zich volledig
terugtrekken van alles en iedereen en in zichzelf het levende woord van God
zoeken; als hij dat gevonden had, werd hij ook vrijgelaten en was zó pas in staat
om de wereld waarachtig in nuttige zin te dienen.
[11] Hoe de ware profeten en in de oertijd ook de aartsvaders de wereld hebben
gediend en tot nut zijn geweest, weten jullie uit de Schrift en Ik hoef het jullie
niet te vertellen. Nu kennen jullie dus Mijn wil en Mijn raad, en kunnen nu doen
zoals jullie willen.
[12] Wie niet eerst volkomen van God wordt voordat hij zich in de wereld
begeeft om daar te werken, die wordt verleid door de wereld, die weldra zonder
enige moeite zijn hart en zijn ziel verslindt; maar wie eerst helemaal van God is
geworden, die kan de wereld niet meer deren; want hij heeft een stevige dam om
zich heen en een burcht voor zichzelf gebouwd, die door de poorten van de h.el
niet overwonnen kan worden.’
[13] Toen die paar leerlingen van Johannes deze dingen van Mij gehoord
hadden, dachten ze na over wat ze moesten doen.
[14] Eén van hen, die het eerst gesproken had, zei tegen de anderen: 'Weet Je, Ik
raad aan om nu direct hier te blijven als wij Hem als leerlingen willen volgen!
Ons huishouden is toch al goed geregeld, aan arbeiders en middelen ontbreekt
het daarbij niet en meer is niet nodig. Wat de Heer en Meester nu tegen ons
gezegd heeft is waar, laten we dan ook direct bij de waarheid blijven!’
[15] Hierop kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hun toestond om
direct te blijven.
[16] Ik zei: 'Blijf dan en wordt goede en actieve arbeiders in Mijn wijngaard!'
[17] Eén van..hen zei: 'Heer en Meester! Hoe kunt U nu een wijngaard hebben,
terwijl U toch eerst gezegd hebt dat U nog geen steen bezit om onder Uw hoofd
te leggen?'
[18] Ik zei: 'Deze wereld is Mijn wijngaard en de mensen die Mijn woord horen
en zich eraan houden en in Mij, de ware Zoon van God, geloven, zijn de goede
en edele ranken, die Mij door hun goede werken ook veel vrucht zullen
opleveren; maar tussen de edele ranken zijn ook heel veel onedele en die moeten
ook veredeld worden en daar zijn veel krachtige arbeiders voor nodig. Heil
degenen die zich bekwame arbeiders in deze wijngaard van Mij zullen betonen,
en wel uit liefde tot God en de naaste!’
[19] N a deze woorden bedankten ze Mij en bleven, en begonnen met Mijn oude
leerlingen te spreken.
126 De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe
[1] Toen deze kwestie nu geregeld was, kwam ook de hoofdman van Bethlehem,
die wij in de herberg achtergelaten hadden, ons met nog enkele metgezellen te
paard achterna; want hij wilde Mij nog eenmaal zien en horen en had ook met de
Romeinen nog het een en ander te bespreken.
[2] Toen hij de paarden buiten aan de knechten had overgegeven, kwam hij
direct in de grote kamer naar ons toe en zei (de hoofdman) tegen Mij: 'O grote
Heer en Meester! Pas toen jullie de herberg verlaten hadden, ben ik als uit een
droom ontwaakt en wilde mij toen geheel en al aan U aanbevelen, maar toen
waren jullie al verdwenen. Daarop werd ik gegrepen door een alles overheersend
verlangen om U nog eenmaal te zien, te spreken en te horen. Ik liet mij dan ook
onmiddellijk uit Bethlehem de beste rijpaarden brengen en reed met deze
vrienden van mij in snelle draf hierheen en hoorde buiten van de mensen van dit
huis, dat U hier een kleine rustpauze genomen hebt. Toen sprong mijn hart op
van vreugde. Samen met mijn metgezellen sprong ik in allerijl van het paard en
haastte mij naar binnen, en nu ben ik hier om U te begroeten, en om U van gans
er harte te bedanken voor de eindeloos grote genade die ik van U tot heil van
mijn heidense ziel ontvangen heb. Neem daarom, o Heer en Meester, deze dank
ook genadig van mij aan!’
[3] Ik zei: 'Vriend, meer van zulke heidenen zoals jij, en het zal weldra licht en
helder worden onder de mensen op deze aarde! Maar helaas zijn er maar weinig
van zulke mensen en heidenen, en daarom staat de mens ondanks Mijn komst
naar deze aarde in het algemeen een lange geestelijke nacht te wachten, waarin
nog vele gevechten pro en contra gevoerd zullen worden, maar daarbij zal de
ware overwinning van de eeuwige waarheid over de nacht van al het valse en
boze onbeslist blijven.’
[4] De hoofdman zei: 'Heer en Meester! In de grote herberg bij Bethlehem heeft
het U maar één woord en wil gekost, en twee zieken, die door alle artsen
ongeneeslijk ziek waren verklaard, werden gezond. Aangezien U dat kon, zou
het voor U toch ook met hetzelfde gemak mogelijk zijn om te zeggen: 'Luister,
duistere zielen! Ik wil, dat het licht wordt in jullie!', en kijk, door zo'n
machtwoord, door U met Uw wil uitgesproken, zou er op de hele aarde zeker
niet één duister en slecht mens meer bestaan!'
[5] Ik zei: 'Daar heb je gedeeltelijk wel gelijk in; maar Ik, die wel het beste weet
hoe de hele mens van nature is en waarom hij ook zo moet zijn, om een mens en
geen mensendier te zijn, zeg je dat de mens alleen wat zijn lichaam betreft een
heel kunstig en wijs ingerichte machine is, waarvan de gezondheid,
instandhouding en gebruiksmogelijkheid niet afhankelijk is van de vrije wil van
de mens, maar alleen van Hem, die die machinerie geschapen en gebouwd heeft.
Wanneer er dan iets aan de machine mankeert, kan de Meester ervan door Zijn
almachtige wil ook gemakkelijk helpen, zonder daardoor ook maar in het minst
schade toe te brengen aan de vrijheid van kennis, geloof en wil van de mens.
Maar als Ik het ook zo zou doen met de ziel en geest van iemand, dan zou de
eigen levenskracht van de ziel, die bestaat uit haar vrije liefde, uit het net zo
vrije denken, vorsen en kennen, uit het geloof en uit het vrije willen, zo goed als
gebroken en vernietigd zijn en daarmee dan ook iedere individuele
zelfstandigheid. Wat zou een ziel en uiteindelijk Ikzelf, daar dan aan hebben?
[6] Daarom moet de ziel van de mens door goed onderricht en vervolgens door
haar eigen vorsen, beproeven, kennen, geloven en willen komen tot het innerlijk,
levende licht van haar geest, die vanuit God in haar woont, en dan is ze voor
eeuwig waarachtig geholpen; iedere andere macht om haar volgens jouw idee te
helpen, zou alleen maar vernietigend en nooit helend op haar levenselementen
inwerken.
[7] En kijk, daarom neem Ik dan ook leerlingen aan en onderwijs Zelf, zoals een
echt wijze vader zijn kinderen onderricht, wat ze moeten geloven, kennen en
vervolgens doen; want als Ik hen met geweld in één klap met Mijn geest zou
vervullen, dan zou het gedaan zijn met hun eigen zelfstandigheid, met hun eigen
zoeken, vorsen, beproeven, kennen, geloven en willen, maar ook met hun
individuele leven en met de vrijheid daarvan.
[8] Maar als Ik hun nu leer de volle waarheid te kennen en er zelfstandig naar te
handelen, wordt de volste vrijheid van hun zielen daardoor niet in het minst
belemmerd, en wat ze zich volgens Mijn leer weldra zullen verworven en
bevochten hebben, zal dan hun werk en ook hun volledig eigendom zijn.
[9] En kijk, dat is dan ook volgens de eeuwige orde de wil van God ten aanzien
van de ware en enig werkelijk nuttige levensvorming van de mensen op deze
aarde, en alleen op die manier kan een ziel tot het ware, eeuwige leven komen
en tenslotte zoals God haar eigen leven en haar eigen hemel scheppen!
[10] Om deze redenen, die Ik je nu uiteengezet heb, is het voor Mij wel
gemakkelijk om het zieke lichaam van een mens te genezen, maar niet tegelijk
ook een zieke en duistere ziel. Ik genees de zielen ook wel, maar alleen door
Mijn leer, wanneer ze die gelovig aannemen en daar vervolgens hun willen en
handelen naar richten. Maar wie dat wil, heeft zich met een dergelijke vaste wil
Mijn geest al eigen gemaakt en daardoor een toereikende levenskracht in
zichzelf, die hij met het volste recht de zijne kan noemen, ook al ziet hij in dat
het toch alleen Mijn kracht in hem is die handelt en heerst.
[11] Wie dus in de gelegenheid is om de mensen Mijn leer en Mijn wil mee te
delen, zal als een trouwe arbeider in Mijn wijngaard van mensenlevens ook zijn
loon in Mijn rijk ontvangen. -Heb je dit nu goed in je opgenomen en begrepen?'
127 De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen
[1] De hoofdman zei: 'Ja, Heer en Meester, dat is mij nu helemaal duidelijk
geworden! De uiterlijke lichamelijke mens is dus alleen maar door God aan de
ziel gegeven als een steun voor haar zelfontplooiing en is voor het grootste deel
onderworpen aan de macht van Gods wil, maar is toch zo ingericht, dat de ziel
zich daar ook van kan bedienen zoals zij wil. Als ze zich daarvan bedient
volgens Uw wil, die ze door Uw leer goed kan kennen, dan strekt dat haar tot
groot voordeel, omdat ze zich zo in het lichaam kan ontwikkelen tot het ware
zelfstandige en eeuwige leven; maar als ze zich van haar lichaam bedient op een
manier die tegen Uw orde ingaat, dan leidt dat zeker en kennelijk noodzakelijk
tot haar verderf Maar daar komen we nu op een punt, waar ik reeds lang op
weloverwogen gronden bij mijzelf ernstige kritiek op gehad heb ten aanzien van
een wijze en beslist almachtige God en Schepper!
[2] Kijk, hoeveel duizendmaal duizend mensen zijn er buiten hun schuld in de
diepste nacht van hun ziel terechtgekomen en moeten daarom dan ook allemaal
verkommeren en te gronde gaan, omdat ze misschien nog in geen duizend jaar
het geluk zullen hebben om van Uw hier uitgesproken leer ook maar één woord
te vernemen! Maar hoevelen zijn er reeds sinds zeker vele duizenden jaren op
aarde te gronde gegaan, die nooit van Uw leer iets hebben kunnen vernemen!
Deze lange lichtloze handeling, tot zekere ondergang van zo talloos vele zielen,
komt mij van de kant van Gods aller goedgunstigste en meest wijze
voorzienigheid als heel erg triest voor.
[3] Het ontbreekt de mensen niet aan ernst om op heel veel plekken van deze
aarde de waarheid te zoeken, waarvan Ik mij zelf overtuigd heb en menigeen
heeft daar ook al een spoor van gevonden -maar waarin lag nu de bevestiging
voor het verstand van de mensen, dat het door een ijverige zoeker en vorser
gevonden spoor van levenswaarheid wel helemaal juist was ? Men leerde dat
spoor kennen, betuigde er ook bijval aan, maar men kwam ook andere ijverige
vorsers naar de levenswaarheid tegen en men raakte er al gauw van overtuigd
dat zij op heel andere sporen gestoten waren, die met dat van de eerste absoluut
geen overeenkomst vertoonden, maar toch heel veel in zich hadden.
[4] Ja, er bestaat haast geen enkel mij bekend volk op deze aarde, voorzover ik
die ken, dat niet in de een of andere godheid geloofde en daaraan vasthield, maar
hoe materieel zijn zulke leringen en voorstellingen van een allerhoogst en uiterst
wijs goddelijk wezen. Maar het ene en zeker enig ware goddelijke Wezen
schijnt Zich er eeuwig weinig om te bekommeren of er hele volkeren en
geslachten in de diepste nacht van dwaling te gronde gaan!
[5] En dan kan nu, zoals hier met U nu het geval is, de enig ware en allerhoogste
Godheid wel komen en de vele duizendmaal duizenden het meest ware licht
verkondigen, maar de mensen zullen het over het algemeen toch niet aannemen
en heel velen zullen zeggen: 'Waren onze voorvaderen, die allang gestorven zijn,
dan ook niet mensen zoals wij? Wat hebben ze dan voor verkeerds gedaan, dat
de enige en eeuwig ware godheid, hun het levenslicht heeft onthouden?
[6] Een ware godheid moet steeds voor een juiste verlichting van de mensen
gezorgd hebben; maar als zij dat aantoonbaar niet gedaan heeft, terwijl ze nu
voorgeeft het wel te doen, dan is het ofwel nooit een ware godheid geweest
ofwel ze wilde het niet, vanuit een bepaalde geringschatting van de mensen op
deze aarde; misschien omdat die haar niet bevielen omdat ze zich misschien
even slecht konden ontwikkelen als heel veel vruchten, die een boom na de bloei
begint te laten groeien, maar ze vanwege een of ander gebrek aan inwendig
levenssap niet kan voeden en bij duizenden afwerpt en op de grond laat
bederven en vertrappen, - een zeer oneconomisch bedrijf waarvan een alziende
en hoogst wijze godheid toch ook op de hoogte zou moeten zijn, maar het toch
duldt en voortdurend toelaat.’
[7] Ik voor mij wil U nu absoluut niet met zulke bedenkingen tegemoet treden,
maar ik weet dat ze in de mensen reeds heeloude en diepe wortels gevormd
hebben en wij, mensen die van de waarheid van Uw leer en van het bestaan van
de ware Godheid in U nog zo doordrongen zijn, zullen zonder speciale hulp van
U wel nooit in staat zijn om al die duizend maal duizend dwalingen bij de
mensen met succes uit te roeien. Want al zullen wij, zelfzwakke mensen, hun
nog zo getrouw mogelijk vertellen wat wij zelf hebben gezien en gehoord -wie
zal ons dan geloven?
[8] Dus hebben wij daarvoor dan ook voortdurend bijzondere hulp van U nodig,
o Heer en Meester, anders is al onze arbeid en inspanning tevergeefs, en is het
naar mijn mening beter om de mensheid ook voor de hele verdere toekomst in
haar duistere waan ten onder te laten gaan, zoals ze ook duizenden jaren vóór
ons te gronde is gegaan en in een volledig niets is overgegaan. Want wat kan een
almachtige en eeuwige God aan zo'n wereld vol mensen gelegen zijn, en wat
voor belang zouden de te gronde gegane en eeuwig niet meer bestaande mensen
hebben bij een God?
[9] Wanneer het eeuwige verder leven van een mensenziel er. nu enkel en alleen
van afhangt of men Uw leer kent en er vervolgens naar leeft en handelt, dan
zullen er wel weinigen zijn die zo gelukkig zijn om eeuwig te leven! Maar als
het anders ligt met het voortleven van de zielen na de altijd enigszins wrede
dood van het lichaam, neem ik al mijn menselijke opmerkingen terug en wil ik
mij graag op andere gedachten laten brengen.
[10] Ik heb nu getrouw en openhartig gesproken en ben ook bereid om al het
mogelijke te doen om zoveel mogelijk mensen vanuit hun nacht van de dood in
de eeuwige dag van het leven te plaatsen; maar ik zou nu dan ook graag uit Uw
mond, o Heer en Meester, willen horen hoe de zaken vanaf het oerbegin staan,
en wat mij te doen staat. -Ik heb gezegd.’
128 De verhouding tussen God en de mensen
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn zeer oprechte vriend, jij zou met je scherpe opmerking
helemaal gelijk hebben, wanneer de zaken tussen God en de mensen er zo voor
stonden als jij vanuit jouw opgedane ervaringen uit naam van de hele mensheid
nu voor Mij uiteengezet hebt; maar de zaken liggen heel anders en zodoende
heeft jouw scherpe beschrijving van de verhouding tussen God en de mensen
geen andere oorzaak dan een volslagen gebrek aan kennis van die verhouding
tussen God en de mensen.
[2] God heeft Zijn wil reeds vanaf het oerbegin zeer getrouw aan de vrije
mensheid geopenbaard, dus aan het eerste mensenpaar en de belangrijkste
nakomelingen van het eerste mensenpaar stonden in permanente verbinding met
God en met de engelen, die voordien ook als lichamelijke mensen geleefd
hebben, zij het dan op een ander hemellichaam, en ze werden in alle dingen zeer
duidelijk onderricht en waren daardoor dan ook volmaakte mensen en heren van
de hele natuur; want aan hun wil waren zelfs alle andere schepselen en ook de
elementen onderwerpen.
[3] Maar hun vele kinderen, die geleidelijk op de aarde verschillende
woonplaatsen uitzochten en zodoende zelfstandig werden, wilden zich de
voogdij van God en nog minder die van hun ouders en overige verwanten niet
meer laten welgevallen. Zij streefden ernaar om in de wereld rijk en beroemd te
worden, en toen ze dat werden, werden ze ook traag en hoogmoedig en
bekommerden zich weinig meer om God en Zijn wil, die zij nog heel goed
kenden. Ze deden wat ze wilden. En al heeft God hen ook vermaand door
allerlei tuchtigingen, die Hij hun altijd door middel van allerlei tekenen en ook
door wijze boodschappers, bekendgemaakt had, dan lachten ze, bespotten God
en Zijn vermaningen en mishandelden de boodschappers die naar hen toe
gezonden waren.
[4] Onder elkaar richtten ze vervolgens scholen op volgens hun eigen ideeën.
Maar hun leraren buitten weldra de hun bekende zwakheden uit en richtten hun
onderwijs zo in, dat het de gemeente vleide en henzelf hemelhoog verhief Zulke
leraren nu werden als leiders van de mensen van een gemeente weldra tot
machtige koningen en waren als zodanig ook steeds de eerste grondleggers van
afgoderij, afgodendom en van blind bijgeloof of ook volkomen goddeloosheid.
[5] Maar God bleef er toch mee doorgaan en liet ook onder zulke heidenen
steeds mannen opstaan die hun door leringen en daden de grote ellende toonden
waar zij in leefden, en hun ook de juiste wegen van het leven toonden. Maar
zulke mannen kregen steeds maar weinig leerlingen en werden door andere
volksleraren en priesters en zogenaamde wereldse geleerden veracht, vervolgd
en voor gek verklaard, en de hooggeplaatsten en wereldse machthebbers wilden
van zulke deemoedpredikers al helemaal niets weten.
[6] Maar wanneer het nu zo is, zoals tegenwoordig de vele voorbeelden zelfs ten
aanzien van Mij maar al te duidelijk laten zien -wat had God dan nog moeten en
kunnen doen voor de mensen, om hen bij het levende geloof in Hem te houden,
zonder hun vrije wil ooit aan te tasten?
[7] Ook deze keer, nu Ik persoonlijk onder de joden ben gekomen om hen weer
om Mij heen te verzamelen, heb Ik ervoor gezorgd dat Ik in alle jullie bekende
werelddelen aan de mensen bekend werd gemaakt op een manier die bij elk
afzonderlijk volk paste. Ga er maar heen en vraag het de mensen en volkeren,
dan zul je antwoorden krijgen waar jij je zeker hogelijk over zult verbazen!
[8] Maar jij denkt nu - en dat is eveneens volkomen onjuist -dat van nu af aan
alleen die zielen een eeuwig leven na de dood zullen hebben, die nu Mijn woord
horen, in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen, maar dat
alle andere zielen voor eeuwig vernietigd zullen worden.
[9] Tegen een dergelijke mening van jou, die nu ook vele andere mensen
huldigen, kan Ik jou op zuiver verstandelijke wijze voorlopig alleen zeggen, dat
het leven van ieder mens een kracht uit God .is, die God Zelf met al Zijn
almacht evenmin kan vernietigen als Zichzelf; want als God de uit Hem alleen
voortgekomen levenskrachten zou kunnen vernietigen en verdelgen, zou Hij
daarmee eerst bij Zichzelf moeten beginnen, omdat uiteindelijk Hijzelf immers
sinds eeuwigheid alles in alles is! God kan wel elke materie, die niets anders is
dan Zijn door Zijn wil vastgehouden idee, oplossen en haar tot het geestelijke en
onveranderlijke laten terugkeren, maar vernietigen kan Hij ze eeuwig niet,
omdat Hij Zichzelf en Zijn voor Hem eeuwig heldere gedachten en ideeën niet
kan vernietigen.’
129 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel
[1] (De Heer:) 'Maar dat de zielen van alle mensen, goed of slecht, na de dood
van het lichaam voortleven, daarvan hebben bepaalde meer in zichzelf gekeerde
mensen bij alle volkeren op aarde meer dan vele duizendmaal duizenden van de
meest sprekende en overtuigende voorbeelden meegemaakt, doordat ze vaak
jarenlang contact en leerzame omgang hadden met de zielen van lichamelijk
gestorven mensen.
[2] Maar als pure en geheel materiële wereldse mensen daar niet in willen
geloven, omdat zij nog nooit iets dergelijks gezien hebben, kan dan soms aan
God de schuld gegeven worden? Deze wereldse mensen zoeken het immers
nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij die het zoeken, vinden het ook
onder alle volkeren op aarde.
[3] Deze Romeinen hebben Mijzelf over dergelijke verschijnselen verteld die zij
zelf hebben meegemaakt! Zijn zij voor jou dan onwaar, omdat jij iets dergelijks
nog niet hebt gezien en waargenomen?
[4] Achter de hoogste bergen van Azië in het verre oosten bestaat een groot
keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit
gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote
wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat
dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt?
Ja vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de
jou bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje
zeggen dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen
worden.
[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven
en van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat
zulke zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het
rijk der geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker
gemakkelijk te verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen
erg wereldlievend zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg
van het levenslicht te brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets
geloven of willen; het dient de ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de
werkzaamheid naar buiten toe en zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het
denken, liefhebben, willen en handelen volgens de waarheden die men heeft
leren kennen is een zaak van de ziel.
[6] Hoe moeilijk en moeizaam dikwijls een wereldlievende en tot traagheid
geneigde ziel evenwel het zuivere goede en ware begrijpt en besluit daarnaar te
handelen, kun je aan je eigen kinderen merken; en zo vergaat het een ziel die
hier verwaarloosd is zeker nog veel erger in de grote wereld aan gene zijde,
omdat zij tijdens het leven in het lichaam geleefd heeft op basis van allerlei
verkeerde opvattingen en van daaruit in het valse en boze. Een dergelijke
levensbasis is echter hetzelfde als een verharding van de liefde en van de wil van
de ziel, die beide evenwel het leven en het individuele bestaan uitmaken.
Wanneer Ik dan van zo'n ziel haar liefde en haar wil in één keer zou weghalen,
zou daardoor immers ook de hele ziel weggehaald zijn!
[7] Daarom moet er met zulke zielen heel behoedzaam te werk gegaan worden,
om ze geleidelijk aan, zonder dat ze daar iets van merken, op de juiste weg te
brengen. Maar daar is wel een allerhoogste goddelijke liefde, wijsheid en geduld
voor nodig; want men moet een dergelijke ziel, steeds alleen maar als het ware
van buitenaf op haar inwerkend, door haar willen streven en handelen steeds in
zulke situaties laten komen, waarin ze zich bewust begint te worden van het feit
dat ze zich in grote dwalingen bevindt. Als een ziel die in zichzelf begint waar te
nemen, wordt in haar ook de wens wakker om te weten te komen waarom ze bij
wijze van spreken niet op groen gras, maar slechts op tamelijk duistere en
onvruchtbare woestenijen terechtkomt.
[8] Welnu, in zo'n toestand is het dan pas het moment om zo'n ziel een wijze
geest te laten ontmoeten, die er als gelijkwaardig uitziet en die vervolgens met
haar over een en ander kan spreken; daardoor wordt het dan in zo'n verdwaalde
zielook al lichter en begint ze nu als het ware helemaal uit zichzelf in te zien dat
ze zich in grote dwalingen bevindt, en begint ze steeds meer en meer naar het
ware licht te verlangen.
[9] Je ziet nu heel gemakkelijk in, dat een ziel in een dergelijke reeds betere
toestand al anders begint te denken en haar liefde en haar wil, als haar eigenlijke
ik, leven en bestaan, uit zichzelf een andere richting inslaat; als dat gebeurt,
komt een ziel, ook al wandelde ze voorheen nog zo in het duister, ook weldra
zonder veel moeite tot het ware levenslicht.
[10] Maar een volgens jouw mening heel plotselinge verandering van de ziel zou
nagenoeg haar algehele vernietiging betekenen. Ik zou toch ook, in plaats van
hier bij de joden, bij jullie Romeinen of ook bij een ander heidens volk kunnen
optreden als datgene wat Ik hier ben; maar wat zou dat bij het blinde en zeer
bijgelovige volk voor uitwerking gehad hebben, waartegen ook de meest wijze
leer niets geholpen zou hebben? Kijk, het volk zou Mij voor de een of andere
God zijn gaan houden en begonnen zijn Mij te aanbidden en Mij grote offers te
brengen, en Mijn leerlingen, die ook al veel in Mijn naam kunnen doen, zou het
vol verbazing als halfgoden hebben beschouwd en voor hen ook offeraltaren en
zelfs tempels gebouwd hebben, en zo zou Ik bij een heidens volk het
afgodendom niet alleen niet te gronde gericht, maar alleen maar versterkt
hebben.
[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig
zijn geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze
aarde hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid
heeft, ook al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn
persoonlijke aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij
kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron
wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor een magiër en de
middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door Mijn
aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in gevaar en
daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld uitgaan.
[12] Wanneer jij met je scherpe verstand hetgeen Ik je nu gezegd heb
nauwkeurig onderzoekt, zul je je er wel bewust van worden dat jij Mij met een
heel verkeerde mening benaderd hebt.
[13] Wanneer God de mensen niet nodig gehad zou hebben voor een steeds
grotere verzadiging van Zijn liefde, zou Hij ze ook nooit geschapen hebben;
maar aangezien Hij ze geschapen heeft, bekommert Hij Zich ook om hen en om
hun eeuwige behoud en laat daarmee zien dat Hem aan de mensen alles gelegen
is. Daarom zou de mensen ook alles aan God gelegen moeten zijn! Heb jij, Mijn
vriend, dat nu goed begrepen?'
[14] De hoofdman, die vol verbazing en door diep ontzag gegrepen naar deze les
van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en Meester, zoals U nu gesproken hebt, heeft
nog geen wijze ooit tegen een mens gesproken! U hebt mij nu pas volkomen
getoond wie U bent. Ik dank U voor de grote genade die U mij nu bewezen hebt,
maar vraag U ook van ganser harte om vergeving voor het feit dat ik zo brutaal
en dom tegen U heb durven spreken.’
[15] Ik zei: 'Wie spreekt, zoals jij gesproken hebt, neemt de waarheid serieus en
Ik geef hem dan graag een echt licht; maar wie koud noch warm is, maar lauw,
die is Mijn levenslicht ook niet waard en zal het ook niet ontvangen zolang het
hem daar ook niet in volle ernst om te doen zal zijn. Maar Ik weet dat het heel
veel heidenen onder jullie daar allang serieus om te doen was, terwijl de joden
steeds lauwer en lauwer geworden zijn; daarom zal het licht nu ook van de joden
worden afgenomen en in alle overvloed aan jullie heidenen gegeven worden.
Maar zorg en waak ervoor dat het daarna bij jullie niet tot een nieuw heidendom
overgaat; want dat zou nog erger zijn dan jullie huidige heidendom! jullie zullen
daar weliswaar voor zorgen, maar het optreden van valse profeten uiteindelijk
toch niet kunnen verhinderen. Waak dus allemaal en hoedt je voor de valse
profeten, die je gemakkelijk aan hun werken zult herkennen!'
[16] Toen kwam er een bode uit Bethanië om te zeggen dat thuis alles klaar was
om ons te ontvangen.
[17] Daarop zei Ik: 'Onze rustpauze is nu voorbij en wij zullen dan ook verder
reizen. Wie Mij volgen wil, die volge Mij!’
130 De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië
[1] Nu stonden allen op, ook de leerlingen van Johannes, en volgden Mij
enthousiast naar Bethanië dat niet ver weg lag. Ook de hoofdman volgde nu te
voet met zijn metgezellen, terwijl hij zijn paarden achterliet bij de waard in het
dal.
[2] In ongeveer tien minuten waren wij dan ook al in Bethanië.
[3] Weliswaar was het derde uur na zonsondergang al voorbij, maar voor een
welbereid avondmaal was het nog altijd vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo
dat wij op een dergelijke tijd in Bethanië aankwamen, zodat wij niet opgemerkt
konden worden door de nieuwsgierige menigte; want deze dag waren er na ons
vertrek veel mensen, jong en oud, naar Bethanië gekomen, omdat ze gehoord
hadden dat Ik Mij daar ophield. Maar omdat ze Mij niet vonden en niemand hun
ook zei waar Ik heengegaan was en wanneer Ik terug zou komen, bleven ze voor
hun genoegen slechts tot zonsondergang in Bethanië en keerden toen weer terug
naar Jeruzalem. Enkelen keerden echter al terug op het moment dat de ons reeds
bekende soldaten Bethanië binnenkwamen, volgens de aanwijzing in het huis
van Lazarus hun voedsel en reisgeld ontvingen en daarna na een korte rustpauze
weer verder trokken; want Ik had Rafaël in de geest aangegeven, dat de soldaten
niet op de terugkeer van de Romeinen moesten wachten. Op de tijd dat wij
aankwamen was alles dan ook volkomen in orde en wij waren onder ons, door
niemand gestoord.
[4] Toen wij het huis binnenkwamen, ontvingen de zusters van Lazarus en
Maria van Magdala ons met veel liefde en vriendelijkheid en ook Mijn Rafaël
met enkele jongens die nog wakker gebleven waren en die het meeste talent
hadden en een groot verlangen hadden om Mij weer te zien.
[5] Lazarus stelde de waard uit de omgeving van Bethlehem aan zijn zusters
voor en ook de hoofdman en de leerlingen van Johannes; en zijn zusters
verwelkomden hen en wezen hun hun plaatsen aan de tafel.
[6] Toen dit allemaal voorbij was, gingen wij aan tafel en namen een goed
bereid avondmaal tot ons. De Romeinen hadden echter meer dorst dan honger en
leegden snel hun bekers, die ook direct weer gevuld werden. De wijn maakte
hun tongen los en zo werd het weldra heel levendig in de eetzaal.
[7] De hoofdman, zijn metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem viel
onze Rafaël echter op, die nu ook aan tafel naast Mij at en deze keer met opzet
nog meer dan anders, om de aandacht van de vreemdelingen te trekken. Dezen
keken dan ook met steeds grotere oplettendheid naar hem en verwonderden zich
in stilte steeds meer over het feit dat een overigens zo bevallige jongeman zo
veel kon eten.
[8] Maar omdat het in het bijzonder de hoofdman opviel, vroeg hij Mij: 'Heer en
Meester, vergeef mij dat ik U bij het eten enigszins stoor in Uw rust! Kijk, de
anders zo tere en onvoorstelbaar mooie jongeman eet ongewoon veel! Niemand
misgunt hem natuurlijk wat hij eet, maar ik maak mij echt bezorgd dat wat hij
teveel eet hem uiteindelijk zou kunnen schaden en hij ziek zou kunnen worden
en gemakkelijk een akelige koorts kunnen krijgen. Dat zou werkelijk jammer
zijn van zo’n lieftallige jongeman die, afgaande op zijn zeer geestrijke
voorkomen, zeker iets groots zou kunnen worden!’
[9] Ik zei: 'Vriend, laat jouw bezorgdheid maar aan Mij over! Deze jongen is
allang Mijn dienaar en weet zelf heel goed wat hij moet doen en hoeveel hij van
de ene of de andere spijs kan eten. Als het niet goed was wat hij doet, zou Ik het
hem wel zeggen. Als hij nu niet zo gegeten had dat het jullie enigszins
bovennatuurlijk moest voorkomen, zou hij immers niet zo sterk jouw aandacht
getrokken hebben; maar aangezien jij nu opmerkzaam op hem bent geworden,
zul je van hem ook nog andere dingen horen en dan zal het je niet meer zo
verbazen dat hij iets meer dan een gewoon mens aan spijs en drank tot zich kan
nemen. Vanaf nu kun je je wel tot hemzelf richten.'
131 De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël
[1] Toen de hoofdman dat van Mij gehoord had, wendde hij zich direct naar de
vermeende jongeman en zei tegen hem: 'Luister, mijn jonge en zeer bevallige
vriend! Hoe komt het eigenlijk dat jij je in je jonge jaren in het eten en drinken
wel haast met een reus zou kunnen meten en het je geen schade toebrengt?'
[2] Rafaël zei: 'Maar wat mijn kracht betreft ben ik ook een reus, ook al lijk ik
dat niet te zijn wat mijn gestalte betreft! Als je wilt, kan ik je direct een staaltje
laten zien!'
[3] De hoofdman zei: 'Wanneer je zoiets kunt, laat mij dan iets van jouw
reuzenkracht zien!’
[4] Daarop zei Rafaël: 'Heel goed! Kijk, daar bij de muur tussen de beide grote
ramen staat een ijzeren zuil, die dient om tijdens feesten als een offeraltaar
gebruikt te worden; het is namelijk een huisofferaltaar, en in vroeger tijden
werden daar veel offers op verbrand. Nu is deze bijna manshoge zuil natuurlijk
alleen maar puur een sieraad van deze eetzaal. Hoe zwaar schat jij deze zuil, die
behalve zijn hoogte ook een heel aanzienlijke omvang heeft?'
[5] De hoofdman stond op en onderzocht en bekeek de zuil eerst goed en zei
toen: 'Ja, mijn beste jonge vriend, het gewicht van deze zuil is nauwelijks te
schatten; ik denk dat onze huisheer Lazarus ons daar meer over zou kunnen
vertellen.’
[6] Hierop zei Lazarus: 'Deze zuil is geschat op twintigduizend pond* en is al
tweehonderd jaar geleden met veel moeite en kosten uit Korinte hiernaartoe
gebracht.’
[7] De hoofdman zei: 'Ja, zo zwaar had ik hem ook op zijn minst geschat! En
wat ga jij, mijn beste jonge vriend, nu met deze geweldig zware zuil doen?'
[8] Rafaël zei: 'Ik ga hem optillen en heel rustig en zonder enige inspanning
neerzetten waar jij hem maar wilt hebben!'
[9] De hoofdman zei: 'Je hebt het gezegd en wilt het ook doen; beproef jouw
reuzenkracht dus maar op deze zuil en zet hem bij het volgende raam!'
[10] Toen de hoofdman dat gezegd had, stond Rafaël op, liep naar de zuil, greep
hem met beide handen vast, tilde hem snel in de hoogte met zo'n groot gemak
alsof het een donzen veertje was en zette hem met hetzelfde gemak op de
aangegeven plaats, liet hem daar enkele ogenblikken staan en zette hem toen op
Lazarus' verzoek weer terug op de oude plaats.
[11] Toen hij klaar was met deze krachtproef, zei hij (Rafaël), vriendelijk
glimlachend, tegen de buitengewoon verbaasde hoofdman: 'Welnu, mijn vriend,
begrijp je nu waarom ik iets meer eet dan een ander mens?!'
[12] De hoofdman zei: 'Mijn mooie jonge vriend, wanneer jouw reuzenkracht af
zou hangen van het feit dat jij ongeveer vier keer zoveel eet als een van ons, zou
je nog lang niet zo met deze zware zuil kunnen spelen alsof je met het gewicht
van een veertje te maken had; want dan zou je wel voor honderd mensen moeten
kunnen eten, omdat er naar mijn mening wel de kracht van honderd mensen
voor nodig is om deze zuil de baas te worden. Jouw reuzenkracht lijkt dus een
heel andere oorzaak te hebben! En ik zal er waarschijnlijk niet al te ver naast
zitten, als ik zeg dat achter jouw ongehoorde reuzenkracht deze Meester van alle
meesters, een ware God aller goden zit! - Wat denk je van deze mening van
mij?'
[13] Rafaël zei: 'Ja,ja, dat heb je heel juist geantwoord; maar deze Meester
schuilt ook achter ieder mens en achter alles, wat bestaat, en dus ook achter jou,
en toch krijg deze zuil niet van zijn plaats! Hoe is dat dan mogelijk, volgens
jou?'
[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen!
Degene aan wie Hij bij het een of bij het ander meer kracht wil geven, hetzij
voor altijd of ook voor een moment, die heeft die kracht dan ook; mij en ook
heel veel andere mensen heeft Hij echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor
mij als gewoon mens nodig is.
[15] Welnu, waarom hij nu juist jou met zo'n buitengewoon grote kracht heeft
toegerust, is een heel andere vraag, die niemand behalve Hij en zeker ook jij zal
kunnen beantwoorden!’
[16] Daarop zei Rafaël: 'In de grond van de zaak heb je wel gelijk, hoewel er
hier behalve jij, je metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem
waarschijnlijk niemand is die niet weet met wie hij in mijn persoon te maken
heeft. Maar ik heb gehoord dat jij beneden bij de waard in het dal de Heer en
Meester stevig hebt toegesproken over het feit dat God Zich weinig om de
ontwikkeling van de mensen bekommert en zij tenslotte al het innerlijke
levenslicht zouden moeten verliezen. Bovendien verlangde jij dat de zielen van
de lichamelijk gestorven mensen zich aan de hier nog levenden zouden tonen,
zodat dezen daaruit konden opmaken en echt geloven, dat er na de dood van het
lichaam een voortleven van de ziel bestaat en hoe dat er dan uitziet.
[17] De Heer heeft jou daarover goed onderricht en jij hebt de les ook begrepen,
hoewel jij zelf nog nooit een ziel hebt gezien die het lichaam reeds verlaten
heeft. De Heer had bij de waard in het dal jouw ogen daar al voor kunnen
openen, zodat jij onmiddellijk zichtbaar contact had kunnen krijgen met de
zielen van gestorvenen; maar het behaagde Zijn wijsheid omjou eerst hier te
laten zien wat jou voor een echt geloof nog ontbreekt. En die taak heeft de Heer
mij nu in handen gegeven en ik heb mij dan ook reeds bij het eten zodanig
gedragen, dat ik jou wel moest opvallen. Ik kan jou behalve mijn krachtproef nu
ook nog wel andere bewijzen geven, als je die verlangt!'
[18] Nu dacht de hoofdman erover na wat hij Rafaël zou vragen.
[19] Maar nu mengden zich ook de leerlingen van Johannes in het gesprek en
zeiden tegen Rafaël: 'Luister, jonge Simson, je hebt maar een paar mensen
genoemd die jou niet zouden kennen; maar wij kennen jou ook niet! Openbaar je
daarom ook aan ons; want wat het voortleven van de ziel na de dood van het
lichaam betreft hebben wij ook nog geen helder geloof!
[20] Toen Johannes in de gevangenis onthoofd werd, overviel ons grote angst en
droefheid en wij hebben er sterk naar verlangd dat zijn geest naar ons toe zou
komen om ons te zeggen, wat wij nu verder moesten doen. Maar ons verlangen
bleef tot nu toe onvervuld en reeds vaak kwamen wij zo onder elkaar tot de
opvatting van de Sadduceeën, die niet geloven in een voortleven van de ziel na
de dood van het lichaam.
[21] Wij oordeelden als volgt: als de ziel, in het bijzonder die van zo'n vrome
leraar, voortleeft en dus ook voelt en denkt, kan het haar toch ook aan gene zijde
niet onverschillig laten wat haar hier nog levende leerlingen doen en in wat voor
troosteloze toestand zij zich bevinden! Maar als deze leerlingen nu al dikwijls
onder tranen de geest van de gedode gesmeekt hebben, of hij hun zou willen
verschijnen en hen tenminste in zoverre zou willen troosten door te laten weten
dat hij na de dood gelukkig voortleeft in de wereld der geesten, maar hij al die
dringende smeekbeden onverhoord laat, wat moet je dan anders denken dan: het
geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam is niets anders
dan een algemeen gedachte en uitgesproken vrome wens, maar geen waarheid
die ooit volkomen aangetoond kan worden!
[22] Maar deze opvatting is werkelijk absoluut niet troostvol voor mensen die
iets dieper denken dan het geval is bij de gewone, luchthartige, lichtgelovige
mensen, die zich niet om iets hogers bekommeren; en wel des te minder, omdat
de meeste mensen tenslotte de dood die hen vernietigt dikwijls met het grootste
leed en de onverdraaglijkste pijnen moeten bekopen. jij, jonge Simson, zult
daaruit wel begrijpen, dat ook wij alle reden hebben omjou nader te leren
kennen!'
[23] Rafaël zei: 'Die mening ben ik weliswaar ook toegedaan, maar dat zal met
jullie wel enigszins moeilijk te bespreken zijn, omdat het geloof, dat het
levenslicht van de ziel is, bij jullie nog nooit een stevige basis heeft gehad! Maar
een leerling van de Heer heeft toch al iets over mij in jullie oor gefluisterd en
daarom kon ik jullie dan ook niet helemaal rekenen tot degenen die helemaal
niets over mij zouden weten! Maar jullie zeiden: ‘Ach, hou op met dergelijke
praat! Hoe kan dat nou, en wie kan zoiets geloven?!' ja, vrienden, wanneer jullie
de leerling, die mij heel goed kent, niet geloven, hoe zullen jullie mij dan
geloven? Zullen jullie dan niet bij jezelf zeggen: 'O, dat slaat alles! De jonge
magiër verstaat heel goed de kunst om ons verstand met allerlei toverkunsten te
verbijsteren! ' Wat zal ik dan verder nog voor jullie kunnen doen, om jullie in je
geloof te sterken?'
[24] Eén van de leerlingen zei: 'Maak je daar maar niet druk om, jonge Simson;
want zoveel beoordelingsvermogen bezitten wij wel, dat wij de waarheid van
iets vals kunnen onderscheiden, anders zouden wij nooit leerlingen van iemand
als Johannes zijn geworden!'
[25] Rafaël zei: 'Nu goed dan, kijken en luisteren jullie dan ook!'
132 Over het bezweren van geesten
[1] Daarna kwam de hoofdman pas weer aan het woord en zei: 'Ik heb nu al iets
bedacht en vraagje om mij een bekende geest te laten verschijnen, zodat ik zelf
met hem kan praten en hij mij vrij uit zichzelf antwoord kan geven en mijn
geloof doet opleven. Wij hebben immers al veel bekenden, die vóór ons aan
gene zijde zijn, ook onze ouders en enkele kinderen; als één van hen aan mij
verschijnt, zal ik hem toch zeker wel herkennen?! Wanneer je ook zoiets kunt,
doe dat dan; ik zal je er dankbaar voor zijn!'
[2] Daarop zei Rafaël: 'Luister eens, om jou volgens jouw idee een geest als een
soort spook te laten verschijnen, opdat je hem met je lichamelijke ogen zou zien
en hem met je tong het een en ander zou kunnen vragen, dat gaat werkelijk niet
aan; want dan zou ik Gods eeuwige orde helemaal moeten omdraaien en totaal
veranderen!
[3] jullie zogenaamde geestenoproepers en geestenbezweerders, die ten eerste
wat henzelf betreft maar uitermate zwak geloven in het bestaan van een geest en
ten tweede in werkelijkheid nog nooit een geest gezien hebben, behalve in een
lichte droom, doen het wel zo: ze roepen met hun mysterieuze, maar op zichzelf
volkomen zinloze tekens en woordformules een gestorvene op, die vervolgens
na drie of ook wel zeven keer roepen en bezweren verschijnt, gewoonlijk tot
grote schrik van degene die hem liet roepen, en tevens met allerlei vuur en groot
kabaal en gedaver en met een zeer dreigend en ontstemd gezicht en dito
woorden degene die hem liet roepen, vraagt wat hij wil en waarom hij hem in
zijn rust stoort. Maar zo'n geest heeft zelf de geestenwereld nog nooit gezien,
gelooft daar net zo min in als zijn bezweerder en is niets anders dan een
onherkenbaar gemaakt mens, die vaak aljarenlang met de geestenbezweerder
samenwerkt in een vast en goed ingestudeerd winstgevend bondgenootschap.
[4] De verschijning van een dergelijke geest, die gewoonlijk zeer grof is, brengt
vervolgens degene die hem liet roepen, tot een geloof in het voortbestaan en
voortleven van de mensenzielen na de dood van het lichaam -maar wat is dat
voor een geloof? Kijk, een totaal verkeerd geloof1 Dit geloof is de mens dan
ook niet alleen tot geen enkel nut, maar schaadt hem vaak heel erg; want ten
eerste geeft het degene die hem liet roepen, een zeer grove materiële
voorstelling van een geest, en ten tweede brengt het de blinde en lichtgelovige
oproeper door allerlei bedreigingen en slechte profetieën tot grote vrees en
angst, in het bijzonder wanneer hij de geestenbezweerder een ontoereikend
verbazingwekkend groot offer gebracht heeft.
[5]Als hij zich steeds meer van die kwelling wil bevrijden, moet hij zich met
grotere offers weer tot de geestenbezweerder wenden; deze overlegt dan met de
geest, die hij nog een keer oproept, en de geest wordt een tweede keer
gewoonlijk ook een beetje gemoedelijker. -Dus, vriend, een dergelijke
geestenbezwering heb je van mij absoluut niet te verwachten, maar een heel
andere!
[6] Maar om tot een waarachtig en geen vals aanschouwen van een echte geest
te komen, die geen zogenaamd spook is, moet je eerst weten wat een geest is en
onder welke levensomstandigheden een mens een ware geest kan zien en
spreken.
[7] Aangezien een ziel, of volgens jouw begrip een geest, absoluut niet iets
materieels is, kan hij ook nooit met materiële ogen gezien of met een louter
materieel zintuig waargenomen worden; de mens, die echter toch een echte geest
wil zien, horen en spreken, moet eerst zelf geestelijk worden, omdat alleen
datgene in hem wat geestelijk is en nooit wat vleselijk is een ware geest kan
zien, horen en spreken.
[8] Maar jij bent nu nog erg materieel en het zuiver geestelijke is in jou nog heel
erg onontwikkeld. Daarom is het hier nodig om bij jou gedurende enige
ogenblikken jouw verborgen innerlijk, dat geestelijk is, te versterken en het in
zekere zin boven je vleselijke materie uit in staat te stellen om te zien, en dan zul
je niet slechts één geest, maar er heel veel te zien, te horen en te spreken krijgen.
Als je dat graag wilt, heb ik er ook wel voldoende kracht voor om jou plotseling
in zo'n toestand te brengen, waarin jij de zielen van gestorvenen zult kunnen
zien, horen en spreken.’
[9] Toen de hoofdman deze woorden van Rafaël gehoord had, zei hij: 'Heel
goed; als je dat kunt doen zonder mijn lichamelijke gezondheid nadelig te
beïnvloeden, doe het dan!’
133 Het verslag van de hoofdman over wat hij
helderziend waargenomen had
[1] Nu strekte onze Rafaël zijn handen over de hoofdman uit en tegelijk ook
over zijn metgezellen en over de leerlingen van Johannes en op hetzelfde
ogenblik werd hun innerlijk gezicht geopend, en ze zagen direct een groot aantal
geesten die ze goed kenden; aan de leerlingen van Johannes verscheen ook
Johannes, die hun over Mij leerde en hen over hun ongeloof terecht wees.
[2] Maar aan de hoofdman verscheen zijn vader, die hem gelukkig prees dat hij
reeds op de materiële aarde het allerhoogste en eeuwige levensgeluk voor zijn
ziel had gevonden, en hij vermaande hem heel indringend, dat hij dit geluk
vooral nooit moest opofferen aan een vergankelijk aards geluk. De hoofdman
beloofde hem dat ook heel plechtig.
[3] Daarop wekte Rafaël de zieners weer uit hun geestvervoering, en wel met
volledige herinnering aan alles wat ze gezien en gehoord hadden.
[4] Toen de gewekten zich weer in hun natuurlijke toestand bevonden, zei de
hoofdman: 'Ach, dat was als een heldere droom! Maar toch was er een groot
verschil tussen een droom en dit visioen; want in een droom verschijnen er aan
de dromer zelden mensen die al gestorven zijn, maar toch meestal alleen maar
mensen die nog in deze wereld leven, en heel vaak ook mensen, waarvan men
niet weet of ze lichamelijk nog leven of wellicht al gestorven zijn. De
omgevingen in dromen zijn meestal van fantastische aard en hebben.op zichzelf
geen bestaan, evenals de dieren en planten, en veranderen snel van vorm.
[5] Maar hier was het heel anders! Want ten eerste bevond ik mij niet, zoals in
een droom, voortdurend alleen maar in een passieve toestand, maar in een als
het ware volkomen zelfstandig actieve toestand, en ten tweede was alles wat ik
zag heel bestendig, en de mensen waren ook geheel en al mensen. Wat ze zeiden
was goed, waar en ernstig, en ze gaven mij heel goed te verstaan dat ze niet in
een droomachtige onwetendheid leven ten aanzien van alles wat ik op aarde
denk, wil en doe.
[6] Tegelijk zag ik echter ook mijn metgezellen, de waard en de leerlingen van
Johannes, ik zag ook hun meester en boorde wat hij tegen hen zei.
[7] Zo zag ik ook de voorouders van de waard, teruggaand tot in de tiende
generatie, en zag onder hen koninklijke gestalten, die in een meer geheime taal
met hem spraken, die ik niet verstond.
[8] De omgeving leek een aardse te zijn. Men zag mooie bergen, velden, tuinen,
wijngaarden en een groot aantal woonhuizen, die er heel mooi en goed verzorgd
uitzagen, en de zeer ruime omgeving was goed verlicht, alhoewel ik geen
stralende hemellichamen aan het helder blauwe firmament kon ontdekken. Maar
het wonderlijkste was, dat ik door de heel helder waargenomen geestelijke
omgeving heen ook heel veel van deze materiële omgeving kon waarnemen,
maar alleen voor enkele ogenblikken, en toch bleef de geestelijke omgeving
constant; en dat alles bewijst mij nu wel voldoende, dat hetgeen ik gezien heb
niet louter een loze droom, maar werkelijkheid was.
[9] Nu komt het er alleen nog maar op aan of ook de anderen willen vertellen -
maar getrouwen waar -of ze hetzelfde gezien en gehoord hebben, wat ik gezien
en gehoord heb! Als ze dat net zo getrouwen waarachtig doen als ik gedaan heb,
dan staat de volste waarheid meer dan duizendvoudig bewezen helder voor ons,
namelijk dat er na de dood van het lichaam een zeker en bestendig voortleven is
van de ziel van ieder mens, hetzij heiden of jood.'
134 De droom van de hoofdman
[1] (De hoofdman:) 'Laten nu ook de anderen openlijk vertellen of ook zij
hetzelfde gezien en gehoord hebben! Ik verlang dat niet voor niets, want het is
mij om de zuivere waarheid te doen, om daarmee aan te tonen dat dit visioen
geen droom, maar werkelijkheid was.
[2] Ik heb namelijk eens heel levensecht gedroomd van een van mijn liefste
broers, dat wij in Athene bij elkaar waren en met elkaar over een belangrijke
aangelegenheid spraken. Ik was destijds nog in Rome en deze broer op het
eiland Rhodos, waar hij werk te doen had. Ik schreef de droom die ik had op, om
hem niet te vergeten. Maar een half jaar later kwamen ik en deze broer werkelijk
in Athene bij elkaar, op dezelfde plaats waar we in mijn droom samengekomen
waren, en het onderwerp van ons gesprek was, alhoewel met enigszins andere
woorden, hetzelfde als waar wij in de droom reeds een half jaar eerder over
gesproken hadden.
[3] Na het gesprek vroeg ik mijn broer of hij een halfjaar eerder in die en die
nacht niet ook een dergelijke droom had gehad, zoals ik, en liet mijn broer bij
deze gelegenheid de getrouwe aantekeningen zien, die ik meegenomen had naar
Athene. Hij las die heel aandachtig door en verwonderde zich er erg over, dat
mijn in zekere zin profetische droom nu in Athene bijna letterlijk werkelijkheid
was geworden, maar hij verzekerde mij ook, dat hij daar nooit een droom over
had gehad en ook niet het minste vermoeden had, dat wij elkaar in Athene
zouden zien en spreken. Over het te bespreken onderwerp had hij wel vaak
nagedacht en hij had mij daarom in Rome willen bezoeken. Ook had hij dikwijls
een sterk verlangen naar mij gehad, maar dat wij elkaar zo heel toevallig in
Athene zouden treffen, zien en spreken, daarvan had hij, zoals gezegd, geen
enkel vermoeden en nog minder een soortgelijke droom gehad.
[4] Deze droom was voor mij dus iets waars; maar waarom wist mijn broer daar
dan niets van, aangezien de zaak hem toch veel meer aanging dan mij ? Wat was
mijn broer in mijn droom? Alleen maar een beeld, dat de fantasie van mijn ziel
als het ware levend en plastisch vorm gaf en hem de door hem gesproken
woorden in de mond legde! Alleen ik was het eigenlijke ik, al het andere was
een voortbrengsel van de fantasie van mijn ziel, waarvan ik echter niet kan
zeggen, of die zich daarbij vrij en zelfstandig actief of toch alleen maar passief
gedroeg.
[5] En dat is dan ook de reden waarom ik hier ook van de anderen -die net als ik
nog in het materiële leven zijn -zou willen horen, of ze ten eerste mij ook gezien
hebben, zoals ik hen gezien heb, en ten tweede of ze al het andere ook zo hebben
gezien en gehoord, als ik het gehoord en gezien heb, en laten zij daarom nu
getrouw, waarachtig en vrijuit spreken; want het gaat hier om de
allerbelangrijkste levenswaarheid voor ieder mens! Het is echt een aut caesar,
aut nihil!* (*Latijn voor: 'De keizer of niets', d.w.z. 'alles of niets'.) Want als
dergelijke verschijningen ook alleen maar hetzelfde zijn als dromen, waarmee
geen enkel wijs mens een werkelijk en eeuwig voortleven van de ziel na zijn
lichamelijke dood kan bewijzen, dan is iedere zedenleer zonder werkelijke
waarde, en de wetten en vereisten en beloften ervan hebben alleen voor het
tijdelijke en burgerlijke gemeenschapsleven een kleine, maar tevens illusoire
waarde; maar wat het geestelijke betreft, hoort het thuis in de oude Augiasstal.
[6] Maar als een dergelijke verschijning werkelijkheid is, bewezen door
verscheidene echte vrienden van de waarheid, dan eerst komt de troostende
zedenleer, in het bijzonder in haar steeds sterk naar voren komende geestelijke
aspecten, in een heel ander licht te staan. Ik ben een grote vriend van de
waarheid en heb jullie dit nu in alle ernst voorgelegd; spreek nu dan ook de
volle, ongeveinsde waarheid!'
[7] Hierop vertelden allen heel openlijk wat zij gezien en gehoord hadden, en
bezwoeren dat hun verhaalongeveinsd waar was.
[8] Toen de hoofdman de verhalen gehoord had en er daarbij volledig van
overtuigd raakte dat wat men gezien en gehoord had de volledige realiteit
bevatte, zei hij tegen Rafaël: 'Kijk, jonge reus, dat is voor mij nu meer waard
dan duizend wijze toespraken, lessen en wonderdaden van de meest
buitengewone en bijzondere mensen, die hun medemensen slechts versteld doen
staan met woorden en daden, zolang zij zelf onder hen leven, maar als gestorven
mensen vervolgens voor altijd verdwijnen en verstommen! De achtergebleven
mensen kunnen dan niets anders doen, dan blind en zonder enige verdere
overtuiging op goed geluk te geloven, dat het uiteindelijk misschien toch zo zou
kunnen zijn als de reeds lang gestorven wijzen de mensen geleerd hebben!
[9] Maar nu geloof ik niet alleen in een eeuwig voortleven van de mensenzielen
na de dood van het lichaam, maar ik ben er zelf feitelijk volkomen van overtuigd
en kan daarom ook aan heel veel andere mensen verkondigen, dat het oude
geloof in een enig ware God en in het eeuwige voortleven van de ziel na de dood
van het lichaam een waarheid is, die volkomen helder door diverse
onmiskenbare ervaringen bewezen is, en dat ieder mens, wanneer hij trouw
volgens het woord en de geopenbaarde wil van de ene, eeuwig ware God leeft,
zich daar zelf van kan overtuigen.
[10] O, maar nu heeft ook ieder woord dat ik uit de meest waarachtige heilige
mond van de Meester der meesters gehoord heb, voor mij ook pas zijn ware en
werkelijke waarde, en ik zal mij ervoor inspannen om deze leer niet alleen bij
mijzelf door middel van daden te realiseren, maar ook duizenden naar deze weg
te leiden en hen erop te zetten!
[11] Het zou natuurlijk ook wel goed zijn als ik zelf in geval van nood de macht
en kracht zou bezitten om ook andere mensen ervan te overtuigen, op de manier
zoals wij dat nu meegemaakt hebben, dat ik de volle waarheid spreek; maar
voorlopig is dat niet zo nodig, aangezien ieder mens die mij maar een beetje
beter kent, maar al te goed weet dat wat ik zeg een goed gefundeerde waarheid
moet zijn, omdat ik mij nog nooit tevreden heb laten stellen met woorden alleen.
[12] Dat is nu dus geheel en al in orde en afgehandeld; maar aangezien ik hier
nu al een keer mijn droom verteld heb, zou ik dan ook van jou, jonge, wijze
reus, graag een kleine toelichting krijgen op de wonderlijke dingen die daarin
voorkomen. Want dat die droom beslist heel veel geestelijks bevat, valt niet te
betwijfelen! Maar hoe is nu de samenhang met het materiële, dat pas na een
halfjaar gebeurde? Wat was het Athene dat ik in de droom zag, en wat was die
broer, en waar haalde hij de woorden vandaan die hij, terwijl hij zich als een
object buiten zichzelf bevond, tegen mij gesproken heeft? Want de op een of
andere manier vrij geworden ziel van mijn broer kon het niet zijn, omdat hij er
absoluut niets van wist.’
135 Rafaël spreekt over het wezen van de droom
[1] Nu zei Rafaël: 'Tussen de droom die je gehad hebt en wat je nu gezien hebt,
is heus een heel groot verschil, maar desondanks was jouw droom toch ook van
geestelijke aard, zoals iedere droom dat in meerdere of mindere mate is. Maar
het is geen volledig helder geestelijk schouwen, omdat de ziel zich in een
dergelijke droom niet in zo'n volledige verbinding met de geest in haar bevindt,
als nu bij deze verschijning het geval was.
[2] Kijk, in de ziel bestaan er drie goed te onderscheiden graden van schouwen
en waarnemen! De eerste is puur natuurlijk, zelfs in de droom van de materiële
natuurmensen bij wie de innerlijke geest nog zo passief rust als de geest van een
plant in het omhulsel van de kiem in een zaadkorrel.
[3] De ziel draagt, als een wereld in het klein, alles in zich wat de aarde op grote
schaal in en boven zich bevat en omvat.
[4] Als in de slaap de zintuigen van het lichaam als het ware dood en
onwerkzaam rusten, dan beschouwt de ziel, die niet kan slapen en dood kan
gaan, het een en ander van de materiële beelden in zichzelf, brengt die voor
enkele momenten tot leven en verheugt zich, als ze iets moois en aangenaams is
tegengekomen; maar als ze iets vervelends en lelijks tegengekomen is, wordt ze
ook in de droom angstig en doet ze alles om de verschijning die haar in het nauw
brengt kwijt te raken door weer helemaal in het vlees van haar lichaam terug te
gaan.
[5] Wat een ziel in zo'n eerstegraads schouwen in een droom ziet, heeft dan
natuurlijk geen objectieve, maar alleen een passieve, subjectieve realiteit zonder
verband; want ze neemt dan alleen op de materiële manier beelden waar uit haar
eigen wereld en is daarbij ten dele actief en ten dele passief
[6] Maar in een droom zoals jij die gehad hebt, bevindt de ziel zich in een
overgangsfase van het eerstegraads zien naar het tweedegraads en hogere zien.
In dat geval is de ziel al meer geïsoleerd van haar puur materiële gedeelte, treedt
in zekere zin uit haar lichaam, stelt zich door middel van haar aura volledig in
verbinding met de buitenwereld en ziet en voelt dan uit de
levensomstandigheden en materiële omstandigheden op aarde, die op haar
inwerken, dingen die zich ver weg bevinden en meer waarheidsgehalte hebben.
[7] Maar omdat dit al een hogere graad van schouwen van de ziel is, gebeurt het
heel vaak dat de ziel, als ze bij het ontwaken weer in het lichaam terugkomt,
niets meer weet van wat ze in deze hogere graad van schouwen gezien en
gehoord heeft, omdat de hersenen dat in zekere zin niet hebben kunnen
vastleggen, waardoor de ziel bij het lichamelijk wakker zijn had kunnen zien
wat ze in haar vrijere levenstoestand gezien en gedaan heeft.
[8] Maar sommige mensen, zoals jij ook, hebben het vermogen om ook datgene
wat ze in die hogere graad van schouwen gezien en gehoord hebben, vanuit de
droom ofwel de vrijere toestand van zien en handelen van de ziel op te slaan in
de lichamelijke hersenen; en als de ziel zich dan weer in het lichaam terugtrekt
en ook lichamelijk ontwaakt, ziet ze in de hersenen alles wat ze in haar vrijere
en hogere graad van schouwen gezien, gedaan en gehoord heeft.
[9] En zo had jouw broer in diezelfde nacht weliswaar ook hetzelfde visioen als
jij, maar zijn ziel had niet het vermogen om hetgeen ze in haar hogere graad van
schouwen gezien en gehoord had in de lichamelijke hersenen op te slaan en
daarom kon zij zich dat ook zelfs niet bij benadering herinneren. Jij hebt dus de
ziel van je broer volkomen echt gezien en gesproken.
[10] Dat jouw ziel en ook die van je broer dat in de droom al een halfjaar eerder
gedaan hebben, komt door de grote fijngevoeligheid van de vrijere ziel, die zich
uit de behoeften die in haar leven en de logischerwijs daaruit voortvloeiende
daden en omstandigheden in haar vrijere toestand reeds datgene voor de geest
haalt, wat in aardse tijd pas veellater gebeurt. ledere ziel heeft echter ook in de
lichamelijk wakkere toestand het vermogen om toekomstplannen voor zichzelf
te maken en zich die als reeds volbrachte werken voor te stellen; maar omdat de
ziel in haar lichaam alle voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor de
uitvoering van een opgevat plan klaarblijkelijk niet voldoende zuiver en zeker
kan zien en voelen, wordt er aan de tevoren bedachte plannen nog heel veel
veranderd, zowel wat betreft de vorm en doeltreffendheid als ook wat betreft de
tijd, waarbinnen de ziel het werk volgens haar voorgenomen plan al in zijn
volledige afronding voor zich zag.
[11] Maar als een zielook in de lichamelijk wakkere toestand alles net zo helder
zou kunnen overzien als ze dat in haarvrijere toestand van schouwen en voelen
kan, dan zou er aan het eenmaal opgevatte plan ook niets meer veranderd
worden, en het zou ook binnen de volkomen nauwkeurig bepaalde tijd als
voltooid werk uitgevoerd zijn; want een ziel die vrij en onbelemmerd ziet en
voelt, doorziet snel alle omstandigheden, voorwaarden en eventuele
belemmeringen, en tegelijkertijd de beste en feilloze middelen waarmee de
belemmeringen het zekerst uit de weg geruimd kunnen worden, en zo moet
datgene wat ze zich voorgenomen had, ook inderdaad in de vastgestelde tijd
gebeuren.
[12] En kijk, daarin is dan ook het vermogen om vooruit te zien van een vrijere
en zuiverder ziel gelegen, niet alleen wat betreft hetgeen haar direct aangaat,
maar ook wat betreft datgene wat buiten haar in de wereld zal gebeuren,
ontstaan en plaatsvinden. Een dergelijke ziel die zuiver, verfijnd en helder ziet
en voelt, kan zich namelijk het verband tussen alle omstandigheden,
voorwaarden en oorzaken, die allang aanwezig zijn met betrekking tot de
komende gebeurtenissen, onverhuld en dus ook als het ware plastisch voltooid
voor de geest halen, wat bij een onvrije en nog zeer materiële zielonmogelijk het
geval kan zijn. Zo heb ik je nu op geheel natuurlijke wijze helder uiteengezet, in
welke toestand jouw ziel en die van je broer zich in jouw droom bevonden, en
hoe, en waarom!
[13] Maar een dergelijke toestand is nog niet de volledige tweedegraads
helderziendheid van de ziel, omdat de geest in haar zich nog niet in een hoger
verband bevindt, maar hoogstens slechts op de manier zoals de geest van een
plant in het omhulsel van de zaadkiem, wanneer de zaadkorrel een paar dagen in
de vruchtbare aarde ligt, het omhulsel open begint te springen en die geest zijn
werkzaamheid begint te uiten.’
136 De hogere graden van helder bewustzijn
[1] (Rafaël:) 'De volledige tweede en goed te onderscheiden hogere graad van
schouwen en voelen van de ziel treedt zowel in het lichamelijke leven als ook in
de droom in, wanneer de geest in de ziel net zo actief begint te worden als de
geest van een plant in de zaadkorrel, als hij begonnen is om vanuit zijn
eigenlijke ziel, die in het vlees van de korrel rust, de wortels in de aarde en de
kiemblaadjes boven de aarde te vormen en te doen groeien. De ziel begint zich
dan tot een echte vorm te ontvouwen en dringt enerzijds in zichzelf, net zoals de
wortels van een groeiende plant in de aarde dringen en uit de goddelijke kracht
daarin de juiste voeding beginnen op te zuigen, terwijl anderzijds de plant zelf,
aldus van binnenuit gevoed, als gevolg van die innerlijke voeding vanuit de
zuivere, ware en levende goddelijke kracht, zich als de eigenlijke en echte
wezensvorm van de ziel in de sfeer van het licht verheft en hoger en verder
ontwikkelt naar de uiteindelijke voleinding.
[2] Maar dat alles gebeurt door de voortdurend toenemende werkzaamheid van
de geest in de ziel, die zich daardoor steeds meer verenigt met de ziel. In deze
toestand van de ziel is haar schouwen en voelen geen vaag aanvoelen meer,
maar het is al een licht en helder bewust worden van alle levensomstandigheden,
en van de relatie waarin die tot het eigen leven staan.
[3] In deze tweede en hogere graad van schouwen kent de mens zichzelf en ook
God, en hij kan dan ook de geesten of respectievelijk de zielen van zowel de
reeds gestorvenen als ook van de nog in het vlees levende mensen schouwen en
ook beoordelen hoe het daarmee gesteld is. De visioenen van zo'n mens zullen
dan ook niet materieel en onwerkelijk zijn, maar geestelijk, zuiver, waar en
derhalve reëel, en er zal weinig verschil meer zijn tussen het helder zien in
'wakende toestand of dat in de lichamelijk slapende toestand van een mens.
[4] En kijk, in een dergelijke toestand heb ik jullie nu zojuist gebracht door de
kracht die in mij woont, en jullie ziel kon dan ook de zielen van op aarde reeds
lang gestorven mensen onbelemmerd zien en ook spreken. Maar jullie konden in
die tweede graad van schouwen alleen zulke geesten zien en spreken die zich op
hetzelfde niveau als jullie bevonden, behalve Johannes ( de doper) , die zich
vanwege zijn leerlingen uit eigen macht vanuit de hemelen naar de zojuist
beschreven tweede sfeer van zien en voelen verplaatste, anders zouden jullie
hem, die een zeer voleindigde geest is, niet hebben kunnen zien en spreken.
[5] En dat hetgeen jullie gezien hebben, volledig en helder in jullie herinnering
gebleven is, dat heb ik ook bewerkstelligd, met toelating van de Heer; want wat
jullie zagen en hoorden werd direct in jullie lichamelijke hersenen en ook in
jullie hart en nieren opgeslagen. Zonder dat zouden jullie van alles wat jullie
gehoord en gezien hadden even weinig meegenomen hebben naar het aardse
wakende leven als de ziel van jouw broer, die jij volgens het verslag van je
droom in Athene hebt ontmoet, iets heeft meegenomen naar het aardse
lichamelijk wakende leven van hetgeen ze in haar droom in Athene met jou
besproken heeft.
[6] Er bestaan bepaalde vrome mensen, die ter sterking van hun ziel bijna
dagelijks tijdens hun lichamelijke slaap in de geestenwereld leven en handelen.
Maar wanneer zij lichamelijk weer wakker worden, weten ze daar niets van; ze
ontwaren alleen een bepaald troostend, sterkend gevoel in zichzelf en menigeen
heeft de indruk dat hij aangename dingen gehoord en gezien heeft.
[7] Alleen zulke mensen die zich net als de profeten reeds op de overgang naar
de derde en dus hoogste en helderste graad van schouwen en voelen bevinden,
omdat hun geest zich al meer met de ziel is gaan verenigen, nemen datgene wat
ze in de reeds hogere geestenwereld hebben gezien en gehoord ook mee terug
naar de lichamelijk wakende toestand en kunnen het weer aan hun medemensen
meedelen. De meeste kleine profeten bevonden zich in zo'n toestand.
[8] Maar kijk nu eens naar bijvoorbeeld een korenhalm, hoe die zich zover
ontwikkelt, dat op het hoogste punt van zijn groei de aar zich als vrucht begint te
tonen en te ontwikkelen! Kijk, datzelfde gebeurt bij de mens, wanneer de ziel
volledig in haar geest begint over te gaan.
[9] Door het handelen in de tweede graad van helderziendheid is de geest
begonnen de nog altijd voor de helft materiële ziel te bewerken en heeft zich
daarin steeds meer uitgebreid, en wel net zolang, tot de hele ziel van hem
vervuld en geestelijk tot leven gewekt is.
[10] In dit derde stadium begint de ziel, geheel ontbrand door de liefde van de
geest, over te gaan in de geest en al haar nog steeds met de materie verwante
substantie om te vormen tot de zuiver geestelijke essentie, en dan wordt de ware
aar voor het vrije, eeuwige leven gevormd.
[11] In deze toestand wordt een mens dan helemaal in het licht opgeheven,
begint daardoor gevoed te worden, en hoe meer voeding hij daaruit ontvangt,
des te minder neemt hij, als steeds meer vergeestelijkte ziel, voedsel op uit de
substantieel-materiële sfeer van de ziel. De levensaar bloeit, verenigt zich
daardoor met de geest van de liefde en dat brengt dan weer het levensgraan
voort, dat aanvankelijk met de melk uit de hemelen gevoed wordt, maar reeds na
korte tijd met steeds helderder en eeuwig vaste en onwankelbare waarheden.
[12] En zie! Vervolgens wordt het levensgraan rijp, en het leven van de ziel, dat
in de tweede graad van schouwen in zekere zin verenigd met de geest de
korenhalm vormt, bevindt zich nu in het geheel rijpe levensgraan, en daarom
verwelkt dan de voorheen zo ijverig gevormde halm, ze sterft volledig af,
scheidt zich af van het levensgraan en is niet meer met het graan verbonden!
[13] Kijk, dat is dan ook de derde en hoogste graad van schouwen en leven van
de ziel! In deze toestand ziet en hoort de ziel dan alles wat er ook maar in de
gehele schepping is en bestaat. Ze ziet de hemel geopend en kan met de hele
geestenwereld het meest lichte en levendigste contact hebben. Wat een
dergelijke ziel dan ziet, hoort en voelt, kan nooit meer uit haar zeer heldere
herinnering verdwijnen; want haar uiterst heldere sfeer van schouwen en voelen
is alomvattend, eeuwig blijvend en alles doordringend.
[14] In een dergelijke toestand bevonden zich de grote profeten en ook alle
voleindigde geesten der hemelen bevinden zich in zo'n toestand, en ikzelf bevind
mij ook in die toestand, want anders zou ik je die niet hebben kunnen
beschrijven -want niemand kan iemand anders iets geven wat hij zelf niet heeft,
zoals je wel zult begrijpen.'
137 Rafaël maakt zich als geest bekend
[1] (Rafaël:) 'Maar hoe kan een mens reeds op deze wereld tot die staat van
leven komen?
[2] De mens moet het woord van God, waarin Hij de mens getrouw Zijn wil
openbaart, op een gegeven moment met een vreugdevol, dankbaar en gewillig
hart en verstand aannemen. Daardoor legt hij reeds het ware levensgraan in de
vruchtbare aarde.
[3] Maar daarna moet hij ook onverwijld volgens Gods wil beginnen te
handelen. Dit handelen is dan de leven brengende regen, waardoor de goddelijke
geest ertoe bewogen wordt in de ziel van het levensgraan over te gaan. Nu moet
men dan in de eerste plaats in zichzelf keren door de ware deemoed, door
geduld, zachtmoedigheid, door de ware liefde tot de naaste en door de echte
barmhartigheid. Als een mens van harte en met alle ijver deze opgaven aanvaard
gaat hij daardoor ook binnen in de diepten van zijn eigen leven en graaft hij de
geestelijke voedende levenswortels in de aarde van de goddelijke kracht, die
zulke wortels gretig opzuigen om vervolgens de levenshalm naar het goddelijke
licht te gaan opstuwen, te ontwikkelen en te voltooien. In deze toestand gaat de
ziel dan ook steeds meer over in de steeds levender wordende liefde tot God, en
wel naarmate haar geest ook steeds werkzamer in de ziel overgaat.
[4] Wanneer de levenshalm van de mens op deze wijze tot de aar is uitgegroeid
en de ziel zich geheel in de liefde tot God en in haar levenslicht en
levenswarmte bevindt, dan begint ze daarmee ook zelf in haar geest over te gaan
en er volledig mee één te worden. In deze zalige toestand wordt de
levenskorenaar helemaal bovenaan de halm zichtbaar en gaat nu in het zuivere
goddelijke licht snel bloeien; de bloei toont dan echter de volledige liefdes en
levensvereniging met haar geest en dus ook met God.
[5] Uit deze vereniging ontstaat vervolgens de ware levensvrucht, waarvan de
rijping in het volle levenslicht van God boven al het aardse verheven is. Dat een
mens zich in dat geval dan ook in het helderste schouwen en het helderste
bewustzijn bevindt van alles in de hele geestenwereld alsook in de hele
materiële schepping, zal wel niemand betwijfelen, die nu met enige aandacht
nadenkt over wat ik uiteengezet heb in een vergelijking met de orde waarin een
plant groeit. -En nu heb ik gesproken, en jij hebt het recht om daarop te
reageren.’
[6] Daarop zei de hoofdman, vol verbazing: 'Luister, mijn jonge, goede vriend,
jij moet beslist al in het moederlichaam begonnen zijn deze levensweg te gaan,
anders is het niet voorstelbaar dat een mens op jouw jonge leeftijd zich tot zo'n
levenshoogte kan ontwikkelen! Maar hoe het ook zij, het is genoeg dat jij je in
een volkomen levensvoleinding bevindt. Maar wanneer jij ook eenmaal dit
lichaam van jou zult afleggen, zul jij dan nadien als een zuivere geest met de
mensen van deze aarde kunnen omgaan zoals nu?'
[7] Rafaël zei: 'Zeer zeker, maar alleen met zulke mensen die door hun
levenswandel volgens de leer van de Heer zichzelf verheven zullen hebben tot
die staat, waarin ze daar bekwaam voor zullen zijn!’
[8] De hoofdman zei weer: 'Heb jij nu ook helemaal geen angst meer voor de
dood van het lichaam?'
[9] Rafaël zei: 'Hoe zou ik die ook maar enigszins kunnen hebben, aangezien ik
immers al helemaal overgegaan ben in het eeuwige leven van de geest uit God
en ik mijn lichaam dus ook in mijn macht heb! Ik kan het zelf veranderen
wanneer ik wil, en kan het weer creëren hoe en wanneer ik wil -Kun je dat van
mij aannemen?'
[10] De hoofdman zei: 'Dat zou sterk zijn! Zoiets heb ik nog nooit gehoord! Kun
je mij daar ook een tastbaar bewijs van geven, dan zal ik je daarom zeer prijzen.’
[11] Rafaël zei, vriendelijk glimlachend: 'O, daarmee kan ik je wel van dienst
zijn! Pak mijn arm maar eens vast en voel, of die vlees en botten heeft!'
[12] De hoofdman deed dat en zei: 'Mijn jonge vriend, jouw arm is sterk
en geheel en zo sterk als van een volwassen man. Je hebt stevige spieren en
sterke botten.’
[13] Daarop zei Rafaël weer: 'Maar om je nu te laten zien en ervaren dat een
mens, die op het hoogste en lichtste niveau van schouwen staat, ook volkomen
heer is over zijn eigen lichaam, moet je mij nu nog eens bij mijn arm pakken en
mij zeggen of mijn spieren nog zo stevig en mijn botten nog zo hard zijn als
eerst!’
[14] Dat deed de hoofdman, maar hij greep als het ware helemaal door de arm
van Rafaël heen, alsof die helemaal lucht was.
[15] Toen schrok de hoofdman en zei: 'Luister eens, jij bent een zeldzaam
schepsel! Ik begin mij nu werkelijk heel onbehaaglijk te voelen! Ik zie je nog net
zoals eerst en je hebt geen lichaam meer, maar je bent nu een vorm uit pure
lucht en staat als een fantoom voor me. Ach, dat is sterk - dat is ongehoord! Men
heeft al wel eens gehoord dat er in een bepaalde tijd magiërs geweest zijn die
zichzelf onzichtbaar konden maken, maar daarbij toch hun lichamelijke
stevigheid behielden; want in hun onzichtbaarheid zouden ze toch zware dingen
van de ene plaats naar de andere hebben kunnen verplaatsen. Maar jij bent nu
nog steeds zichtbaar als een volkomen mens en toch ben je dat in zekere zin niet,
en nu is het wel heel erg de vraag of jij nu als een zuivere luchtvorm die zuil nog
zou kunnen optillen!'
[16] Rafaël zei: 'Net zo goed en feilloos als eerst! Maar om je te laten zien dat ik
nu tot nog meer in staat ben dan eerst, zal ik die zuil helemaal niet meer
aanraken met mijn armen, maar ik zal hem enkel met mijn wil optillen, hem een
tijdlang vrij in de lucht houden en hem dan weer op zijn plaats neerzetten.’
[17] Rafaël had dat nog maar nauwelijks gezegd, of daar zweefde de zuil al vrij
in de lucht, en de hoofdman werd nu nog angstiger. Hij wist niet meer wat hij
moest zeggen, keek vol verbazing nu eens naar de in de lucht zwevende zuil en
dan weer naar Rafaël.
[18] Pas toen Rafaël de zuil weer op zijn oude vaste plaats terugzette, herstelden
de hoofdman en ook zijn metgezellen zich weer van hun verbazing, en hij zei:
'Nee, nu sta ik met mijn mond vol tanden! Want waar alle natuurlijke gedachten
en voorstellingen van een mens te kort schieten, daar ontbreekt het ook aan
woorden en verstandige taal. Als jij je nu ook nog helemaal onzichtbaar zou
kunnen maken, zou ik beslist volkomen gek worden!’
[19] Nu zei Rafaël: 'Ook dat zou ik kunnen, als ik het zou willen; maar om jou
niet gek te laten worden, zal ik weer een lichamelijk mens blijven. Maar ik heb
jou alleen maar willen tonen dat een mens, die zich eenmaal in de derde en
hoogste graad van schouwen en zijn bevindt, geen dood meer te wachten staat,
maar een geheel volmaakte en in alle opzichten vrije zelfstandige heer over zijn
leven en derhalve ook over zijn lichaam en de dood daarvan is. Maar in de mate,
waarin ik dat nu ben, kunnen de mensen op deze aarde het weliswaar hoogst
zelden en heel moeilijk worden; want de meesten zijn reeds te zeer
verwereldlijkt en hebben dus ook te weinig vaste en volhardende wil en levend
onwankelbaar geloof Maar wanneer zij eenmaal hun ongeloof afgelegd zullen
hebben, dan zullen zij als zuivere en voleindigde geesten net als ik kunnen doen
en tot stand kunnen brengen, wat ik doe en tot stand breng! ,
[20] Nu zei de hoofdman vlug: 'Ben jij dan al een zuivere en voleindigde geest?'
[21] Rafaël zei: 'Zeer zeker, want een onvoleindigde geest kan niet doen en tot
stand brengen, wat ik doe en tot stand breng.”
[22] De hoofdman, die nu al helemaal in de war was, zei weer: 'Ja, kunnen de
geheel zuivere en voleindigde geesten dan ook allemaal net zo eten en drinken
als jij? Waar is dat voor nodig, wanneer ze met die aardse kost geen lichaam in
stand hoeven te houden?'
[23] Rafaël zei: 'Woont in onze Heer en Meester niet volkomen de allerhoogste
geest Gods, en Hij neemt toch ook het voedsel van deze aarde tot zich? Wanneer
het jou mogelijk is om aards voedsel tot je te nemen, waarom zou het voor een
voleindigde geest, die beslist ook een mens is, niet mogelijk of wellicht zinloos
zijn om ook het voedsel van deze aarde tot zich te nemen en die in zichzelf in
zijn element om te zetten?
[24] Is dan niet alles wat de mens tot voeding dient, Gods woord en Gods wil?
Als jij, die nog een natuurlijk mens bent,jouw lichaam met natuurlijke kost
verzadigt, neemt de ziel daarvan ook het substantieel geestelijke deel in zich op
en gebruikt het om haar vorm te verstevigen; en als de onvolmaakte ziel dat
doet, al gebeurt dat ook onbewust, dan zal een van zichzelf zeer helder bewuste
voleindigde geest dat des te meer kunnen doen, aangezien hij in staat is om alle
materie plotseling op te lossen en in haar oorspronkelijke geestelijke toestand te
veranderen. -Begrijp je dat?'
[25] De hoofdman zei: 'O mijn zeer buitengewone en mysterieuze vriend, om
dat allemaal te kunnen begrijpen is er meer nodig dan het verstand van een
Romeinse hoofdman! Maar voor mij is het al voldoende, dat ik er nu eenmaal
volkomen van overtuigd ben dat de ziel van de mens na de dood van het lichaam
voortleeft, en dat ik nu de weg ken waarlangs men stellig de steeds helderder
geestelijke voleinding tegemoet gaat; al het andere heeft voor mij nu minder
waarde.
[26] jij kunt nu nog een lichamelijke of ook een reeds lang zuivere, machtige
geest zonder lichaam zijn, dat is voor mij verder van weinig belang. Maar voor
mij is van belang, dat ik door een juiste levenswandel ook eenmaal datgene
word wat jij nu bent en wat jij aan de zijde van de Heer en Meester zeker ook
gemakkelijker hebt kunnen worden dan ik het zal kunnen; maar ik wil ook niet
naar jouw hoogte opklimmen en zal met veel minder al helemaal tevreden zijn.
Want stellig is het van God uit niet ieder mens gegeven om zich tot jouw hoogte
op te kunnen werken; maar iedereen dient God te danken voor wat Hij hem
gegeven heeft.
[27] En ik dank jou nu ook voor jouw liefde, geduld en moeite die je je getroost
hebt om mij te leren, en heel vol dankbaarheid geef ik je de volle verzekering
dat ik met datgene wat ik van jou ontvangen heb, meer dan volkomen tevreden
ben.'
[28] Nu zei Rafaël: 'En ik ben ook met jou nu heel tevreden en wil jou en je
metgezellen mijn diensten aanbieden, als iemand nog iets verlangt. Als iemand
nog iets heeft, laat hij dan naar voren komen en het in aller bijzijn vertellen!’
138 Over het wezen van de Heer
[1] Nu kwam één van de leerlingen van Johannes naar Rafaël toe en zei:
'Luister, wonderbaarlijke jongeman, ik heb nu nog als enige verzoek aanjou, dat
jij je watje eigenlijke wezen betreft wat nader aan ons bekend zou willen maken
dan je tot nu toe gedaan hebt! Want dat jij een zeer mysterieus wezen bent,
daarover is er in mij geen enkele twijfel meer; want wat jij nu allemaal al in
korte tijd verricht hebt, kan een natuurlijk mens niet verrichten, en jouw
wijsheid reikt ook oneindig veel verder dan alle tot nu toe aanwezige menselijke
kennis. Daarom zou ik toch nader willen weten wie jij eigenlijk bent! Een geheel
natuurlijk mens ben je absoluut niet, maar je kunt de geest van Elia of ook van
een andere grote profeet zijn; want er staat geschreven dat in de tijd, dat de
Messias tot de mensen zal komen, ook Elia aan Zijn zijde zal rondgaan als een
trouwe getuige voor de blinde mensen. En ook staat er geschreven: 'In die tijd
zullen jullie Gods engelen zien opstijgen en afdalen tussen hemel en aarde, en
zij zullen Hem dienen die gekomen is in de naam des Heren, en ook de mensen,
die van goede wil zijn.’
[2] jij kunt zodoende gemakkelijk ofwel de geest van Mozes of Elia zijn of zelfs
een zuivere engel Gods, die alleen maar schijnbaar een lichaam aangenomen
heeft om ons mensen zichtbaar van nut te kunnen zijn. Zeg mij tenminste, of ik
nu misschien niet tamelijk juist geoordeeld heb!’
[3] Rafaël] zei: 'Het zou wel zo kunnen zijn, maar toch is het nog enigszins
anders! Maar hoe het is, zul je te zijner tijd van de andere leerlingen horen. Het
heil van jouw ziel hangt er niet vanaf of je dat al dan niet precies weet; maar het
hangt ervan af of je in de Heer gelooft, Hem boven alles liefhebt en volgens Zijn
leer leeft en handelt. Alleen daarin moet je het rijk Gods en zijn gerechtigheid
zoeken; al het andere zal je er dan als vrije gift bij gegeven worden.
[4] Als je mij voor de geest van Mozes of Elia houdt, vergis je je; want de geest
van Elia was in Johannes, die jullie meester was. Mozes heeft evenwel de Heer
zijn getuigenis al gegeven voor de ogen van Zijn leerlingen, en zij zullen het de
andere volkeren meedelen, wanneer het daar de tijd voor zal zijn. En daarom
weetje nu voorlopig genoeg.'
[5] Hierop ging Rafaël weer naast Mij zitten en nam brood en wijn tot zich. Ook
de hoofdman ging samen met de leerling van Johannes zitten en nam ook nog
brood en wijn tot zich. De leerling nam echter geen brood en wijn, en ook zijn
medeleerlingen niet; want de leerlingen va Johannes leidden een streng leven en
vastten veel. Mijn leerlingen aten en dronken echter nog.
[6] Toen zei één van de bekeerde Farizeeën tegen Mij: 'Heer en Meester,
waarom vasten Uw leerlingen niet, terwijl de leerlingen van Johannes zoveel
vasten?'
[7] Ik zei: 'Ik ben een echte bruidegom voor degenen die Mij navolgen en die Ik
uitgekozen heb. Waarom moeten zij dan vasten, als Ik bij hen ben? Maar
wanneer Ik als ware bruidegom van hun ziel persoonlijk niet meer bij hen zal
zijn, zullen zij ook wel vasten in de dagen dat het nodig is. Overigens zal
niemand het eeuwige leven van de ziel verkrijgen omdat hij veel gevast heeft,
maar alleen diegene die de wil doet van Degene die Mij gezonden heeft.’
[8] Dat viel de hoofdman op en hij vroeg Mij onmiddellijk: 'Heer en Meester,
wat zei U nu, dat alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen die de
wil doet van degene die U gezonden heeft? Wie is dat, die U gezonden heeft, en
wat is zijn wil? Verklaar U hierover nader, anders zou ik naar aanleiding van
deze uitspraak van U in regelrechte twijfel moeten raken! Want de ene keer is
het zo -zoals ik begrepen heb uit de verklaring van de psalmen in het huis van
onze waard -dat U Zelf en alleen U de Heer bent, en dat diegene het eeuwige
leven van de ziel zal verkrijgen, die Uw leer aanneemt en ernaar leeft en handelt,
en nu zegt U Zelf, dat alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen, die
de wil doet van degene die U gezonden heeft! -Kijk! -dat is nu heel
dubbelzinnig, en een mens als ik, die het beslist volkomen serieus om het
eeuwige leven van zijn ziel te doen is, raakt dan echt in de war en weet niet tot
wie hij zich moet wenden, die hem de wil van degene die U gezonden heeft,
getrouwen waarachtig zou kunnen meedelen! Daarom vraag ik U of U Zich ten
aanzien van deze uitspraak nu duidelijker en beslister zou willen uitdrukken!'
[9] Ik zei: 'Er is nog wel veel duisternis in jullie! Degene die Mij gezonden heeft
is Mijn eeuwige Vader en is in Mij; en zo heb Ik vanuit Mijn liefde voor jullie
mensen, Mij dan ook Zelf in deze wereld gezonden om jullie het eeuwige leven
te brengen en te geven.
[10] Mijn woord en Mijn leer, die jullie de weg naar het eeuwige leven toont, is
echter de wil van Degene die in Mij is en die Mij gezonden heeft. Want de
Vader, als de eeuwige liefde, is in Mij, en Ik, als haar licht, ben in haar .
[11] Kijk maar eens naar de vlam van de lamp die hier op tafel brandt! Kun jij
het licht van de vlam scheiden of de vlam van het licht? De vlam nu is datgene
wat Ik 'Vader' en 'Liefde' noem, en het Licht is haar Zoon, die door de vlam
uitgezonden wordt om de duisternis van de nacht te verlichten. Zijn de vlam en
haar licht dan niet één wezen? En is de vlam dan niet evenzeer in het licht als
het licht in de vlam is? En wanneer dat nu zo en onmogelijk anders is, dan
openbaart de wil van de Vader zich toch in het van Hem uitgaande licht.
[12] Wie derhalve in dit licht wandelt, wandelt ook volgens de wil van Degene
die Mij als Zijn Licht in deze wereld gezonden heeft; en wie in dit licht wandelt,
kan niet verdwalen en moet het eeuwige leven oogsten, omdat het licht, volgens
welk en waarin hij wandelt, het eeuwige leven zelf is .
[13] Alleen, wie dit licht verlaat en opnieuw in de eigen wereldse nacht begint te
wandelen, kan het eeuwige vrije leven van de ziel niet ontvangen, zolang hij niet
overgaat naar het licht des levens. En nu zul jij, hoofdman, Mij waarschijnlijk
wel begrepen hebben?'
[14] De hoofdman zei: 'ja, ja, Heer en Meester, nu is het me weer helemaal
duidelijk en ik weet nu, wat ik moet doen om tot het eeuwige leven te komen en
ik dank U nogmaals voor deze uiterst belangrijke les. Maar ik heb U zojuist in
Uw gesprek met de Farizeeër onderbroken en vraag U nu om verder met hem te
willen praten!’
[15] Ik zei: 'Hem heb Ik al gezegd wat hij nodig had, daarom hoeft het gesprek
met hem niet vervolgd te worden!
[16] Ik zou jullie allemaal echter nog heel veel te zeggen hebben, maar nu
kunnen jullie dat nog niet verdragen; wanneer echter de geest in jullie zal
ontwaken, de geest der waarheid, die Ik in jullie zal wekken, dan zal hij jullie in
alle waarheid en wijsheid binnenleiden. In het licht van die geest zullen jullie
allen Hem pas volledig kennen, die dit nu tegen jullie gezegd heeft. -Maar denk
nu na over wat jullie gehoord hebben en praat er met elkaar over; Ik ga echter
een beetje uitrusten.'
[17] Na deze woorden werd het een poosje stil in de zaal; want iedereen dacht
een tijd lang na over alles wat hij gehoord en gezien had.
139 De storm en het doel ervan
[1] Bij deze gelegenheid was het al tegen middernacht geworden, en de
Romeinen, die enigszins vermoeid waren van de reis van die dag, dommelden
aan tafel in evenals enkelen van Mijn leerlingen, omdat ook Ik Mij overgaf aan
een lichte sluimer; alleen de mensen uit Bethlehem en de leerlingen van
Johannes spraken nog met elkaar over het een en ander, en zo werd het helemaal
middernacht. Maar daarmee stak er ook een hevige storm op, die uit het zuiden
kwam en steeds heviger werd en door zijn geraas, gegier, gefluit en gehuil al
degenen die lagen te dommelen wakker maakte en degenen die nog wakker
waren met vrees, angst en schrik vervulde. Maar Ik en enkelen van Mijn oude
leerlingen sliepen nog door.
[2] Lazarus wendde zich tot Rafaël en vroeg hem of hij de storm zou willen
gebieden tenminste toch een beetje zachter te worden, aangezien hij anders
volkomen zinloos grote schade zou aanrichten in de wijngaarden, tuinen en aan
de bomen en huizen. .
[3] Ook de hoofdman, die een hekel had aan zulke hevige winden, zei heel
openhartig: 'Bij zoiets weet je als mens weer niet wat je van de grote liefde en
wijsheid van God moet denken! Waar zijn zulke hevige stormen eigenlijk goed
en nuttig voor? Of heeft God Zelf er soms plezier in wanneer Hij de zwakke
mensen door een dergelijk razen en woeden van de elementen aan het schrikken
maakt en hen grote vrees en angst aanjaagt? Zo'n kwade storm bezorgt de
mensen ook steeds een vaak niet te berekenen schade, en het allermeest de
armen van wie hij de zwakke hutten vernietigt, zodat ze vervolgens dakloos en
zonder werk moeten gaan bedelen om toch weer een of andere armzalige
woonhut te krijgen. Nee, deze daad van goddelijke liefde en wijsheid is
werkelijk enigszins eigenaardig.’
[4] Hierop wendde de hoofdman zich ook tot Rafaël en zei: 'Luister eens, mijn
wonderdadige vriend, die zojuist nog enkel door je wil die zware zuil in de lucht
hebt getild, is de macht van jouw wil nu tegenover het steeds heviger wordende
woeden van de storm niet groot genoeg om hem tot zwijgen te brengen?
Wanneer dat zo doorgaat, liggen er morgen hele bossen ontworteld en helemaal
vernield op de grond. Wie zal de arme mensen de schade vergoeden? Ik vraagje,
doe er toch iets tegen!'
[5] Daarop zei Rafaël: 'O jij zwakke mens, met je angst voor de storm! Wat kom
je toch in opstand tegen Gods liefde, wijsheid en orde! Denk jij soms dat God
zo'n hevige wind laat waaien uit een soort misnoegen ten aanzien van de
mensen? O, wat ben je nog zwak! Ken jij de natuurgeesten, die schadelijk zijn
voor het natuurlijke leven van mensen en dieren en die dikwijls, en in het
bijzonder in de herfst, in meerdere mate vanuit het inwendige van de aarde naar
buiten moeten komen, omwille van de vruchtbaarheid van het aardoppervlak?
[6] Kijk, juist in deze nacht dringen er grote aantallen vanuit het inwendige van
de aarde naar boven naar de oppervlakte, om te zorgen dat het komende jaar
vruchtbaar zal worden! Wanneer nu deze nog in hoge mate ongelouterde
natuurgeesten zich in de vorm van een grijze en naar rotting riekende damp
kalm over het oppervlak van de aarde zouden uitstrekken, dan zou in een
dergelijke damp nog niet een paar uur menselijk leven kunnen bestaan. Welk
ander middel kun jij mij aangeven, om de genoemde opstijgende nog
onvolkomen natuurgeesten onschadelijk te maken voor de lichamelijke
gezondheid van de mensen, dan juist de wind, en wel een hevige, die in
opgewassen is tegen die hardnekkige en in zekere zin kleverige aard van
dergelijke geesten?
[7] De wind, die door zuiverder geesten voortgebracht wordt door de anders zo
rustige lucht van de aarde in een geweldige stroming te brengen, vermengt de
ongelouterde natuurgeesten met de zuivere geesten in de lucht en in het water en
maakt ze daardoor onschadelijk voor de gezondheid van de mensen, de dieren
en de planten, en dit gebeurt allemaal volgens Gods wil, omdat het zo gebeuren
moet; en dan denk jij, dat God de zwakke mensen door een dergelijke wind
schade zou willen toebrengen en er in zekere .zin plezier in heeft, als de zwakke
mensen bij zulke gelegenheden van angst en schrik bijna vertwijfeld raken? 0
mens, wat ben je nog zwak van geest!
[8] Wat geeft het eigenlijk wanneer er bij een gelegenheid die voor de aarde en
haar schepselen heilzaam is, ook een paar vermolmde bomen en ook enkele
reeds bouwvallige hutten van mensen en enkele vogelnesten vernield worden,
wanneer de aarde maar vruchtbaar en de lucht van de aarde onschadelijk wordt
voor het natuurlijke leven van de schepselen?
[9] Wanneer er hier en daar aan een mens ook een kleine wereldse schade wordt
berokkend, zal de Heer die beslist op een heel goede manier veelvoudig
vergoeden; maar bovendien doet het de mensen, die God maar al te gemakkelijk
en te vaak vergeten, helemaal geen kwaad, als ze af en toe door buitengewone
natuurverschijnselen uit hun trage wereldse dromerijen wakker geschud worden
en ervaren dat er hogere krachten en machten bestaan, waartegen de menselijke
hoogmoed geen overwinning kan bevechten.
[10] Daarom laten wij deze wind nu nog een paar uur lang zijn werk doen!
Wanneer hij zijn goede werk verricht heeft, gaat hij wel weer liggen. Ik zou de
wind vanuit de macht van de Heer in mij wel kunnen gebieden dat hij
ogenblikkelijk moest gaan liggen -maar waar zou dat goed voor zijn? Ik zegje:
helemaal nergens voor; want een dergelijk teken zou jouw geloof in de Heer niet
in het minst vergroten. Als ik namelijk de wind ter wille van jouw enkele
ogenblikken kalmeer, zul jij heimelijk bij jezelf zeggen: 'Aha, de wind is uit
zichzelf enkele ogenblikken bedaard’, en je zou denken dat ik jou zomaar
gezegd had dat dit bedaren door de macht van mijn wil gebeurd was. Maar als ik
de wind helemaal tot rust laat komen, dan sterven er morgen al duizend mensen
aan een boosaardige dysenterie, en dat zou je vast ook niet graag willen; want ik
weet dat jij en heel veel mensen geen vrienden van epidemieën zijn. Laten we
daarom, zoals reeds gezegd, de wind maar doorwaaien; de kleine schade die hij
hier en daar zal aanrichten, zal gemakkelijk te vergoeden zijn.
[11] of is het voor menige al te zelfzuchtige rijke soms slecht als hij zo nu en
dan door de grotere nood van deze en gene arme medemens tot medelijden en
barmhartigheid wordt aangezet? Ik ben beslist van mening dat zoiets voor de
ziel van de rijke heel nuttig is. Maar de arme zal God des te meer danken, omdat
Hij hem door de in de ogen van de rijke mensen gestegen nood ook veel sterker
geholpen heeft dan anders had kunnen gebeuren. Want aan de vroegere, reeds
lang voortdurende armoede en nood van de arme buurman dachten de rijken
nauwelijks, en ze lieten hem verder maar gebrek lijden zonder zich er om te
bekommeren; maar omdat God een echt werelds ongeluk over hem liet komen,
werden de anders meestal hardvochtige rijken zachtaardiger gemaakt en
bedeelden de arme dan rijkelijk, zodat hij daarna voor lange tijd geholpen was.
[12] Zeg mij nu: zijn Gods liefde en wijsheid in dit geval niet zichtbaarder aan
het werk onder de me~sen op aarde dan in een gebied op aarde, waarvan er ook
verscheidene zijn, die door geen enkele storm geteisterd worden, maar daarom
ook volkomen woest en onbewoonbaar zijn?!'
140 Over het doel van de schepping
[1] De hoofdman zei: 'O goede, wonderbaarlijke vriend, het zou zeker vergeefse
moeite zijn om zich met jou in wijsheid te meten; want jij hebt altijd volkomen
gelijk, omdat jij op grond van jouw goddelijke alwetendheid en alomvattende
kennis ook steeds de meest onweerlegbare waarheid op een uiterst heldere
manier kunt weergeven. Maar waar moeten mensen als wij dat vandaan halen,
aangezien onze wetenschap en kennis van de dingen van de natuurlijke wereld
slechts heel beperkte van aard is?
[2] Maar dat weet en voelt de zwakke en beperkte mens ook, wanneer iets hem
pijn doet, en dan zucht en klaagt hij dikwijls lange tijd tevergeefs, en dat kan de
hoogste liefde en wijsheid van God hem ook nooit als zonde aanrekenen. En zo
heb ik ook over de wind geklaagd, omdat ik maar al te vaak pijnlijk ervaren heb
wat voor vernielingen die hier en daar aangericht heeft; want ik wist immers niet
waarom hij zo tekeer ging.
[3] Maar nu heb jij mij dat duidelijk gemaakt en zie ik het goede ervan in, en ik
geef jou de volledige verzekering dat ik er van nu af aan nooit meer met mijn
geklaag tegen in opstand zal komen -en op het vasteland wel het allerminst!
Alleen op zee zou ik willen dat de Heer mij van dergelijke winden vrijwaart,
zolang ik in een lichaam moet leven; want daar is het heel verschrikkelijk om
zich midden in de razende strijd van de zee met de wind op een gebrekkig schip
te bevinden! Ik heb dat nu al verscheidene keren meegemaakt en ben daarom
een vijand van krachtige winden geworden; en omdat ik toen nog een echte
heiden was ben ik vaak tekeer gegaan tegen een dergelijke handelwijze van de
goden. Maar aangezien een hevige wind op zee beslist ook een even weldadige
bedoeling zal hebben als voor de aarde en haar schepselen, zoals op het
vasteland, zal ik hem ook boven de zee prijzen en met rust laten. -Goede vriend,
is dat juist?'
[4] Rafaël zei: 'Dat zeer zeker; want de mens, wiens leven en alles van God
afhankelijk is, moet de verordeningen en beschikkingen van God, als hij God
eenmaal heeft leren kennen, altijd lovend en prijzend erkennen en daar niet over
mopperen en ertegen in opstand komen. Want God de Heer weet steeds en
eeuwig zeker het allerbeste, waarom Hij op een hemellichaam nu eens dit en dan
weer dat laat plaatsvinden.
[5] Maar de mens dient zich daarbij geduldig en met volledige overgave aan de
wil van God te gedragen en daarbij ook te denken: dat gebeurt volgens Gods wil
om bestwil van de mens! Want alles wat er op aarde, op de maan, op de zon en
op alle sterren gebeurt, gebeurt allemaal uitsluitend om bestwil van de mensen;
want de mens is de enige reden en het enige doel van de hele schepping in de
eindeloze ruimte.
[6] Wanneer een mens zo denkt en voelt, zal hij ook rust vinden en hebben in
alle omstandigheden van zijn vrijheids, -ontwikkelings en beproevingsleven op
deze aarde en zal God hem redden uit iedere nood en hem de weg van het ware
leven, de weg van het licht en alle waarheid laten vinden.
[7] Maar wie ongeduldig wordt en moppert over het een of ander dat hij toch
niet kan veranderen, en zelfs in zijn platvloerse woede vaak in gedachten en
openlijk uitgesproken op de verschijnselen in deze wereld, die hem
weerzinwekkend voorkomen, maakt zich Gods liefde niet eigen maar verwijdert
zich er alleen maar steeds verder van, en dat geeft aan geen enkel mens rust en
gelukzaligheid, niet hier op aarde en al helemaal niet aan gene zijde. Want alles
gebeurt immers door Gods liefde, zoals reeds gezegd, alleen maar voor het ware
welzijn van de mens. Als de mens dat in zijn gemoed dankbaar erkent, dan komt
hij ook steeds dichter bij de Gods liefde en zijn orde en gaat daar dan weldra
zonder veel moeite helemaal in over en wordt daardoor zelf wijs en machtig;
maar als hij het tegendeel doet, dan wordt hij ook steeds dommer en in alle
opzichten zwakker en machtelozer .
[8] Ik weet wel dat er op deze aarde allerlei dingen gebeuren die de mens niet
aangenaam kunnen zijn. Zo heerst er vaak een onaangename hitte en evenzo
grote kou; er is een langdurige nacht en menige grauwe dag, het vuur brandt en
vernietigt; het water verwoest de landen en doodt mensen en dieren als het
buiten zijn oevers treedt -kortom: alles wat je ziet in de hele natuur van de
wereld kan je de dood bezorgen wanneer je het onverstandig gebruikt en je in
gevaar begeeft.
[9] Maar daarom kan God toch niets veranderen aan Zijn goed geordende
schepping! Zou het vuur bijvoorbeeld niet zo gloeiend heet en brandend en
vernietigend moeten zijn als het is? Waarvoor zou het dan nog nuttig zijn? Of
zou het water niet vloeibaar moeten zijn, zodat mensen en dieren niet
lichamelijk de dood zouden vinden als ze erin vallen? Of moeten bergen niet
hoog en steil zijn, zodat er niemand van hun toppen naar beneden zou kunnen
vallen en daardoor ook de dood vinden? Zouden er geen verscheurende dieren
moeten bestaan, geen slangen en geen giftige planten, omdat die allemaal gevaar
opleveren voor het leven van de mens?
[10] ja, wanneer de mens alles wat voor zijn leven gevaarlijk zou kunnen
worden van de aarde zou willen verbannen zou er uiteindelijk zelfs geen atoom
van de aarde meer overblijven en de mens zelf ook niet! Alles moet wel zo zijn
en bestaan zoals het is en bestaat, en alles kan de mens van nut zijn, wanneer hij
het maar verstandig gebruikt; maar voor wie het onverstandig gebruikt en dus
niet in harmonie met Gods orde wandelt, moet tenslotte alles schadelijk worden.
[11] Wie zich dan ergert over de schadelijkheid van de dingen en inrichtingen in
deze natuurlijke wereld en daarbij tegen Gods wijsheid en macht in opstand
komt, ergert zich kennelijk ook aan God en bespot Zijn liefde en wijsheid; maar
wie dat doet, leeft beslist niet in vriendschap, maar in een echte vijandschap met
God de Heer. Zal hem dat ook maar enige zegen brengen? Ik denk dat zo'n
blinde vijandschap tegenover God de mens eerst God zal doen verliezen en dat
de mens dan in zijn goddeloosheid geen levensgeluk meer te verwachten zal
hebben, net zolang tot hij zich zal bekeren en Gods liefde, wijsheid en orde in
alle opzichten lovend zal erkennen en mettertijd ook duidelijk zal begrijpen.
[12] Maar als de storm op zee je ergert, blijf dan op het vasteland als het op zee
stormt, en ga pas aan boord van een schip als de stormachtig tijden van de zee
voorbij zijn; en wanneer die het meest en het hevigst en onophoudelijk razen,
weet iedereen wel die vlak bij de zee woont en daar ook steeds mee te maken
heeft.
[13] Kijk, vriend, dat zijn ook wijze regels; wie ze kent en in acht neemt, zal ook
reeds op deze aarde gelukkig zijn en rust hebben bij alle verschijnselen en
voorvallen in het aardse leven.’
141 Een onweersbui
[1] Na deze goed gefundeerde wijze les uit de mond van Rafaël bedankten de
hoofdman, de leerlingen van Johannes en de waard uit de buurt van Bethlehem
hem; want ze hadden iedere vrees en angst voor het nog steeds voortdurende
razen en woeden van de stormwind verloren. Maar het duurde niet lang, of een
machtige bliksemstraal uit de door de wind opgejaagde dikke, zware wolken
ontlaadde zich en bracht ernstige schade toe aan een oude ceder, die niet ver van
het huis stond. Op deze eerste bliksem volgden er van alle kanten nog vele, met
luid geknetter en een gedonder dat de aarde deed beven.
[2] Onze hoofdman vond de bliksem en de donder echter nog erger dan de harde
wind en raakte opnieuw in grote angst en vrees. Ook de waard en Lazarus en
zijn zusters alsook Maria van Magdala werden bang en vroegen Mij het kwade
onweer te gebieden om weg te trekken.
[3] Ik werd wakker uit Mijn lichte sluimer en zei: 'Vrees niet, kindertjes; want
waar Ik ben heeft het onweer geen macht om schade toe te brengen, maar alleen
om van nut te zijn! Het zal nog een klein uur duren, dan zullen storm en onweer
ophouden en morgen zullen wij daardoor een zuivere en heldere dag hebben, en
de frisse en gezonde lucht zal onze ledematen en ingewanden sterken.’
[4] Deze woorden van Mij kalmeerden de gemoederen van de vreesachtigen en
Ik gaf Mij weer over aan een lichte sluimer.
[5] Toen Ik daar zo sliep, keken allen die aan tafel zaten en nog wakker waren
naar Mij, en de hoofdman zei: 'Van de Heer kan men wel zeggen: si totus
illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!* (Latijn voor: ' Als de hele wereld zou
instorten, zouden de brokstukken ervan op de onbevreesden vallen',) ja, ja,
wanneer men de Heer en Schepper en Instandhouder van alle schepselen is, kan
men voor dergelijke verschijnselen wel geen angst hebben; maar zwakke en
machteloze mensen als wij, kunnen bij zo'n onweer toch niet alle angst van zich
afzetten, hoewel we er vast van overtuigd zijn dat zo heel dicht bij de Heer
beslist niemand iets kan gebeuren. Maar het is en blijft merkwaardig dat er juist
vannacht, na een heel mooie zonsondergang, zo'n onweer losbarstte! Ik beklaag
al degenen die nu ergens onderweg zijn, en in het bijzonder degenen die zich nu
op een schip op de grote zee bevinden. O, daar zal het er nu verschrikkelijk
uitzien!'
[6] Toen de hoofdman deze bedenkingen uitsprak, viel ook Agricola, die door de
harde donder wakker was geworden, hem bij en zei: 'Mijn schepen in Sidon en
Tyrus zullen door deze beslist vast overal woedende hevige storm ook
behoorlijk toegetakeld zijn! Maar hoe het ook zij - de Heer slaapt en let niet op
de storm en wij mensen hebben geen macht over dit onstuimige geweld, en
daarom zij het zoals het is! Over een klein uur, zei de Heer, zal deze storm gaan
liggen. Zo zal het ook zeker gaan; maar tot dan toe kan er door deze storm nog
veelonheil aangericht worden! Moge de Heer zo genadig zijn om ervoor te
zorgen, dat er zo min mogelijk onheil en schade aangericht wordt!’
[7] Nu zei Rafaël: 'Wees toch rustig van binnen, er zal geen enkel rechtvaardig
mens ook maar een haar gekrenkt worden; maar voor de goddelozen is het goed
dat ze door een dergelijke storm er enigszins aan herinnerd worden dat er nog
een Heer bestaat, die alle elementen gebiedt en dat die Hem ook gehoorzamen
zoals trouwe dienaren hun heer. jouw schepen in Tyrus en Sidon zal deze storm
niets doen; want daar zorgt de Heer wel voor. Daarom kunnen jullie allemaal
gerust zijn; want er zal van niemand ook maar iets verwoest worden!
[8] Maar boven Jeruzalem woedt deze storm nu het hevigst en de bliksems
ontzien het ijdele goud van de tempel niet. Er heerst nu een groot gehuil in en
rond de tempel en rond menig huis. De bliksem slaat hier en daar in en de
mensen zijn druk met blussen. Ook in de tempel heeft de bliksem al op enkele
plaatsen de droge balken vlam doen vatten; maar men bedwingt de brand direct
aan het begin en zodoende richt de bliksem ook in de tempel zelf geen schade
van betekenis aan. Maar de angst van de Farizeeën is groot en het volk dringt er
bij hen op aan om bij God te bewerkstelligen dat de storm gaat liggen. En de
Farizeeën en priesters, schriftgeleerden en Levieten staan nu hard hun gebeden
op te dreunen, maar dat helpt niet, en het volk wordt wilder en roept allerlei
bedreigingen en maakt zich terwijl het volop stormt vrolijk over de
machteloosheid van de Farizeeën, die al vaak voorgewend hebben dat ze net als
Jozua en Aäron zelfs macht hebben over zon, maan en sterren en nu niet eens de
nachtelijke storm kunnen gebieden.
[9] En kijk, zo heeft deze storm ook in dat opzicht beslist iets goeds, omdat hij
bij vele inwoners van Jeruzalem, die nog verstokte aanhangers van de tempel
zijn, het oude duistere bijgeloof wegvaagt en sterk vermindert en hen ertoe
aanzet om later de waarheid aan te nemen!
[10] Behalve wat ik jullie daarstraks over de natuurlijke reden van deze storm al
verklaard heb, heb ik jullie bovendien dit nog getoond, zodat jullie ook daaruit
kunnen concluderen dat de liefde en de wijsheid van de Heer bij dergelijke
gelegenheden niet alleen zorgt voor het vruchtbaarder maken van de aarde en de
zuivering van de lucht, maar bovendien voor het moreel vruchtbaarder maken
van het menselijke hart en het reinigen van de zielelucht, en dat heeft stellig nog
meer waarde dan het vruchtbaarder maken van de aarde en het zuiveren van de
aardse lucht.
[11] Wie van jullie nu moed heeft, laat die opstaan en met mij een stukje naar
buiten gaan, dan zal hij daar veel zien en meemaken, wat hij tot nu toe vast nog
nooit gezien en meegemaakt heeft!’
[12] Agricola en ook de hoofdman zeiden: 'Om nu met jou naar buiten te gaan,
dat zal iedereen wel durven; maar alleen, zonder jou, zou ons de moed in de
schoenen zinken. Met jou hebben we dan ook de moed om naar buiten te gaan,
de flinke onweersbui in!’
[13] Daarop stonden alle Romeinen, de hoofdman met zijn metgezellen, de
waard uit Bethlehem, de leerlingen van Johannes en ook Lazarus op.
142 Oorzaak en gevolg van de onweersbui
[1] Toen ze echter buiten kwamen, hielden ze een poosje hun ogen en oren
dicht; want aan één stuk door schoot de ene bliksem na de andere met hevig
geknetter en gedonder vanuit de zwarte wolken naar de aarde.
[2] Toen vermaande Rafaël hen en zei: 'Maar houdt jullie ogen en oren toch niet
zo dicht; want dan zullen jullie heel weinig zien van dit geweldige stormtafereel,
en niets horen van het gehuil, dat van tijd tot tijd zelfs vanuit Jeruzalem deze
heuvel bereikt!’
[3] Uiteindelijk vatten de aanwezigen meer moed, openden hun ogen en oren, en
konden zich niet genoeg verbazen over de hevigheid van de wind; Rafaël
gebood deze echter om de heuvel heen te gaan en daarom werd het op de heuvel
ook plotseling volkomen windstil. Ook mocht er geen bliksem in de buurt van
de heuvel komen, maar meer op een afstand van enkele morgens* (Oude
landmaat, per streek sterk verschillend. Eigenlijk zoveel land als in een morgen
kon worden geploegd.) akkerland; en daar zag het eruit als een ware stroom van
vuur, die zich in de wijde omtrek met dreunend gebulder en geknetter vanuit de
wolken op de aarde stortte.
[4] Nu vroeg Agricola: 'Maar zeg ons toch hoe het eigenlijk komt dat deze ware
vuurzee, die aan één stuk door op aarde neerstort, voorzover men kan zien
nergens huizen en bomen en ook geen hele bossen vlam doet vatten en in brand
steekt! Ik heb eens een soortgelijk heel droog onweer met bliksem en wind
meegemaakt in Hispania, ook ongeveer rond deze tijd. Maar daar heeft het grote
en werkelijk verschrikkelijke vernielingen aangericht; hier ziet men echter
weinig of eigenlijk helemaal mets van een bijzondere brand. -Hoe is dat te
verklaren?'
[5] Rafaël zei: 'Dat zullen jullie heel gemakkelijk begrijpen als straks de hele
storm zal ophouden. Het constante, zeer felle licht van de bliksems zorgt ervoor
dat het zwakke schijnsel van verscheidene branden nu niet waarneembaar is;
maar wanneer de bliksems meer en meer zullen ophouden, zullen jullie ook wel
enkele flinke branden opmerken, en wel in het bijzonder boven het gebied rond
Jeruzalem. Maar daar is ook niet zoveel aan gelegen, en als jullie een brand
opmerken, moeten jullie daar niet bang voor worden; want waar het toegelaten
wordt dat een bliksem een huis of een hut in vlam zet, of ook een dorp of een
droog bos van de een of andere gierigaard, die zijn hout liever liet verrotten dan
dat hij een arme ook maar een paar droge takjes liet nemen om te gebruiken,
daar overkomt de goede mensheid werkelijk geen schade! En zo is het ook met
de hutten, huizen en dorpen gesteld; kortom: alles wat jullie nu zien en later nog
zullen zien gebeurt niet tot schade, maar alleen tot groot voordeel van de
mensen, wat jullie later nog duidelijker zullen begrijpen.
[6] Maar nu is ook het moment aangebroken waarop dit onweer moet ophouden;
en daarom wil ik vanuit de wil van God de Heer in mij, dat het onweer gaat
liggen -en kijk, het bliksemen is opgehouden en de wind is gaan liggen! Maar
kijk nu eens om je heen, dan zullen jullie veel zien wat jullie aandacht zal
trekken!’
[7] Nu keken de aanwezigen naar alle kanten en telden alles bij elkaar wel meer
dan twintig branden, waaronder een bosbrand, die er buitengewoon vernietigend
uitzag; hij woedde in een groot bos op een berg achter Emmaüs en behoorde toe
aan een vrek uit Jeruzalem, die nog nooit een arme een droog takje geschonken
had. Dat wisten de aanwezigen en ze prezen de Heer, omdat Hij de slechte vrek
nu eens met de tuchtroede overvallen had. Maar ook zuidoostelijk van Jeruzalem
was een grote brand te zien en Lazarus vroeg aan Rafaël wie het meest door die
brand getroffen werd en er de meeste schade van had.
[8] Rafaël zei: 'Dat is een dorp dat voor het grootste deel aan de vrek toebehoort,
van wie het brandende bos is. Hij heeft alles voor een bijna onbetaalbaar bedrag
aan arme pachters verpacht. Om hun pachtheer tevreden te stellen zijn dezen dan
ook genoodzaakt hun buren te bedriegen, en ze laten met hun dochters allerlei
hoererij bedrijven voor geld en allerlei andere geschenken, waardoor dat dorp tot
een waar Sodom vervallen is, en dat in de korte spanne tijds van nauwelijks
twintig jaar, en dat allemaal als gevolg van de handelwijze van een rijke vrek.
Dat zo'n dorp dan ook eens een tuchtiging krijgt, zal toch zeker niemand van
jullie onbillijk vinden ?’
[9] Lazarus zei: 'Wat de Heer doet, is wel gedaan! Die gierigaard, die ik maar al
te goed ken, heb ik zelf al verscheidene keren een flinke straf toegewenst voor
zijn ten hemel schreiende onrechtvaardigheden, die hij meestal tegenover arme
mensen begaan heeft, en nu is vanwege zijn schandelijke bezigheden ook eens
een eind aan het geduld van de Heer gekomen -en daarom zij Hem alleen alle
lof! In dat dorp zijn er natuurlijk ook nog wel een paar, die nog niet voor Gog en
Magog op de knieën zijn gegaan -maar die zal de Heer ook zeker beschermen!’
[10] Rafaël zei: 'Daar mag je wel van uitgaan en zij zullen er na de brand
spoedig beter voor staan dan ooit tevoren. ,
[11] Verder naar het zuiden was ook een sterke vuurgloed te zien en de waard
uit Bethlehem zei, met een vraag aan Rafaël: 'O alwetende vriend, wat wordt
daar dan wel door het vuur vernietigd? Bethlehem toch niet?'
[12] Rafaël zei: 'O nee, het is een dorp van Grieken en Sadduceeën, die een
oneerlijke handel drijven met varkens en bovendien de mensen met hun
welbespraaktheid helemaal afvallig van God maken! En omdat ze het nu te bont
zijn gaan maken, doordat ze de verbreiding van de leer van de Heer belemmeren
en deze bij de wereldse mensen zoveel mogelijk verdacht maken, heeft de Heer
bij deze gelegenheid nu ook hun een grens gesteld. Ze zullen er nu jarenlang
druk mee zijn om hun ongeluk weer boven te komen en zullen geen tijd hebben
om eraan te denken hoe ze de verbreiding van de leer van de Heer kunnen
verhinderen. Kijk, mijn vriend, zo staan de zaken er daar nu voor en ik geloof
dan ook dat die god loochenende woekeraars geen onrecht geschiedt!'
[13] De waard zei: 'O, zeker niet, en de Heer zij nu weer alle lof, omdat Hij over
die godloochenaars, die ik goed ken, zo'n tegenspoed heeft laten komen -want
die hebben zij ook allang verdiend; en zo zullen ook de andere kleine branden,
die wij van hieruit zien, niet zonder instemming van de Heer ontstaan zijn! ,
[14] Rafaël zei: 'Inderdaad; wees dus niet bang! Maar kijk nu eens naar de
takken van de bomen en het gras op de aarde!'
[15] Nu keken allen naar de takken van de bomen en het gras en alles glansde
zoals rottend hout in een bos; ook de haren op hun hoofden gaven een zwak
schijnsel af. Nu kregen de aanwezigen het benauwd en ze begonnen te vragen
wat dat was.
[16] Maar Rafaël zei: 'Nu gaan wij weer naar binnen en in de zaal zal ik jullie de
reden van dit verschijnsel verklaren!'
[17] Daarop gingen allen weer het huis binnen.
[18] Toen degenen die met Rafaël naar buiten waren gegaan en nu in de zaal
terugkwamen, hun plaatsen weer ingenomen hadden, vroeg de hoofdman direct
aan Rafaël, wat nu eigenlijk de werkelijke reden en betekenis mocht zijn van het
oplichten van de bomen, het gras en zelfs de haren van de mensen.
[19] En Rafaël, die ook op zijn oude plaats was gaan zitten, zei: 'Beste vrienden,
deze kwestie zou weliswaar ook best morgen verklaard kunnen worden, maar
omdat jullie erg weetgierig zijn, kan ik het jullie nu ook wel uitleggen! Maar ik
zeg jullie dat het helemaal niet zo belangrijk is als jullie je nu waarschijnlijk
voorstellen en van de volledig juiste kennis van dit en soortgelijke
verschijnselen is het heil van de ziel niet afhankelijk; maar omdat uit
onwetendheid ten aanzien van dergelijke verschijnselen gemakkelijk allerlei
duister bijgeloof voortkomt, ben ik in zekere zin dan ook genoodzaakt om jullie
ook dit verschijnsel vanuit het juiste gezichtspunt te doen begrijpen.
[20] Maar voordat jullie dit verschijnsel in de eerste plaats vanuit het natuurlijke
gezichtspunt kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om jullie eerst te laten
begrijpen hoe het zit met de bliksem, zodat speciaal jullie Romeinen niet naast
de leer van de Heer ook nog denken aan de fameuze bliksemfabrikant Vulcanus
en aan de grote uitdeler ervan, Jupiter. Let dus goed op wat ik jullie nu zal laten
zien en zal uitleggen!’
143 Het wezen van de elektriciteit
[1] Nu stond Rafaël op en liep naar de deur, waar enkele huiskatten op een muis
loerden, nam er een bij zich en droeg hem de zaal in.
[2] Daar zette hij hem op de tafel en (Rafaël) zei tegen de hoofdman: 'Kijk eens
naar deze tamme kat, waarvan de haren nog die bepaalde zwakke lichtglans
hebben! Pak hem maar eens en aai hem vanaf de staart naar de kop, dan zullen
wij bij het nu al zwak geworden lamplicht direct een verschijnsel opmerken dat
jullie zal opvallen!’
[3] De hoofdman deed dat en vooral omdat deze lucht nog buitengewoon veel
elektriciteit bevatte, begonnen er stevig knetterend een heleboel felle vonken
van de rug van de kat te springen.
[4] Toen zei een leerling van Johannes, die heimelijk nog veeloude brokstukken
bijgeloof in zijn hart koesterde: 'Ja,ja, daar zie je dat de ouden gelijk hadden met
te beweren dat een oude kat de duivel in zijn lijfheeft!'
[5] Maar Rafaël zei: 'O nee, vriend, dat zie je hier echt niet; maar uit jouw
woorden is op te maken dat jij, hoewel je een leerling van Johannes bent, toch
nog niet vrij bent van alle bijgeloof! Hetzelfde verschijnsel zou ik je ook bij
andere dieren en zelfs aan jouw eigen hoofd kunnen laten zien, en jij zult toch
niet willen beweren dat jij ook een duivel in je lichaam hebt?'
[6] De leerling zei: 'Dat geloof en hoop ik ook niet; maar waar komt die
vonkenregen van de rug van de kat dan eigenlijk vandaan?'
[7] Rafaël zei: ' Als jij mij met je oude bijgelovige woorden niet in de rede was
gevallen, had ik de kwestie nu al voor de helft uitgelegd. Maar op deze manier
kan ik nu pas doorgaan met de verklaring en dat betekent dus geduld hebben;
want met één bijlslag valt er geen boom, behalve wanneer hij maar de sterkte
van een strohalm had.
[8] Kijk, deze vonken komen niet uit het lichaam van de kat te voorschijn, maar
alleen van het oppervlak van zijn haren, waaraan het vuur van de luchtgeesten in
de natuur in zekere zin gemakkelijk blijft kleven, om voor jullie in dit opzicht
begrijpelijk te spreken. Dit vuur van de luchtgeesten in de natuur willen wij het
aan de oude Egyptenaren, Foeniciërs en Grieken - de 'elektron'* (* 'Elektron'
was de naam waarmee de oude Grieken de eigenschap van barnsteen (vanwege
de gele kleur -van de zon of 'elektoor') aanduidden, dat bij wrijven met een
wollen doek negatief elektrisch wordt geladen.) of elektrische vuur noemen, dat
gewoonlijk sluimert, maar door bepaalde omstandigheden gemakkelijk wakker
te roepen is en zich dan daadwerkelijk manifesteert.
[9] Dit vuur is het eigenlijke levenselement van de lucht, waardoor daaruit
uiteindelijk de hele aarde zelf en alles wat op en in haar is leeft, zich tot wezens
vormt en zijn natuurlijke leven in stand houdt, en ook is het de voornaamste
voeding daarvan. Maar in een bepaalde rust van de lucht, het water, de
mineralen, de planten, dieren en mensen ontwikkelt het zich niet, maar blijft het
ook even passief, en een dergelijke elektrische rust zou men terecht de dood van
de materie kunnen noemen.
[10] Dit vuur vervult echter Gods hele eindeloze scheppingsruimte en maakt in
zijn volkomen rust de ether uit, waarin al die talloze grote hemellichamen
rondzweven, ongeveer zoals vissen in het water. Als de hemellichamen in de
eindeloos grote scheppings en tevens etherruimte ergens op één punt zonder
enige beweging voor of achterwaarts stil zouden blijven staan, dus volkomen in
rust, dan zouden ze spoedig als een dood lijk bederven, vergaan, helemaal
oplossen en overgaan in de rustige ether. Maar daarom heeft de Schepper er met
Zijn wijsheid en macht wel voor gezorgd, dat al die talloos vele hemellichamen
in de grote etherruimte voortdurend en op allerlei manieren bewegen, en deze
aldoor in hoge mate in een onrustige beweging brengen en bijgevolg tot een
actief ontwaken dwingen.
[11] Maar het zou ons hier teveel tijd kosten om jullie het grote 'hoe' helder
uiteen te zetten, en jullie kunnen dat allemaal, heel precies uitgelegd door de
Heer Zelf, van al Zijn leerlingen horen, die als enigen in de grote geheimen van
de schepping zijn ingewijd. Daarom zullen wij alleen deze aarde van ons in het
algemeen wat nader bekijken!
[12] Kijk, deze atmosferische lucht waarin wij ademen en, natuurlijk gezien,
naar het lichaam leven, reikt -in jullie termen gesproken -slechts enkele uren
gaans boven het vaste oppervlak van de aarde uit! Boven op het oppervlak van
deze lucht rust vervolgens de in zekere zin dode en dus geheel weerstandsloze
ether.
[13] Om nu helemaal waar en juist te spreken en niet te denken volgens de oude,
zeer onjuiste manier van de oude en blinde astrologen, astronomen en
jaarrekenaars: de aarde beweegt zich in -laten we zeggen -365 dagen en nog een
beetje meer, om de grote zon, en bovendien nog in ongeveer 24 uur en iets meer
tot op zekere hoogte om haar eigen middelpuntsas, wat de leerlingen jullie ook
allemaal nog nader zullen uitleggen; want nu is het voldoende dat ik jullie alleen
opmerkzaam maak op de zeer snelle beweging van de aarde in haar wijde baan
rond de zon. Ook al kunnen jullie dat met je verstand nog niet begrijpen, dan
kunnen jullie echter voorlopig van mij aannemen dat de aarde, gemiddeld genomen, in één uur wel ongeveer 5760 uren gaans in haar wijde cirkelbaan
voorwaarts beweegt en bovendien nog om haar eigen as, in het bijzonder aan de
equator, die jullie de gloeiende evennachtslijn noemen, in één uur tijds ongeveer
474 uren gaans verder draait.
[14] Uit deze bewegingssnelheden van de aarde, die ik jullie nu aangegeven heb,
kunnen jullie welopmaken dat alleen daardoor al de rondom de aarde rustende
ethergeesten in een zeer aanzienlijke onrustige beweging en daaruit
voortvloeiende activiteit gebracht worden. Daardoor wordt in eerste instantie de
lucht die de aarde omgeeft met hen verzadigd, en vervolgens via de lucht de hele
vaste aarde zelf en alles wat zich daarop bevindt.
[15] Bij die beide aan jullie getoonde bewegingen komt nog de zeer veel
snellere beweging van het licht van de zon, waardoor de ethergeesten ook in
hoge mate in een onrustige beweging en in zeer grote aantallen naar beneden
naar de aarde gedreven worden. Maar daardoor gebeurt het, dat vooral op
sommige dagen in voorjaar, zomer en herfst de lucht van de aarde te sterk
verzadigd raakt, en daarmee ook de aarde en haar bewoners. Op zulke dagen
wordt het dan gewoonlijk benauwd en mensen, dieren en planten' voelen zich
afgemat, worden traag en verlangen meer naar rust dan naar een of andere
bezigheid.
[16] En kijk, dit gevoel is dus afkomstig van de in hoge mate in de lucht en de
aarde aanwezige ethergeesten, omdat, zoals reeds gezegd, deze geesten de
eeuwig overheersende neiging tot volslagen dodelijke rust hebben, hoewel ze op
zichzelf niet dood zijn!
[17] Maar door een dergelijke gedwongen opeenhoping beginnen de genoemde
ethergeesten steeds sterker een hun belastende druk te voelen, en beginnen
daarom ook te bewegen om zich van die druk te ontdoen, om daarna weer hun
zoete en behaaglijke rust te verkrijgen. Dit bewegen manifesteert zich eerst in de
vorm van winden, die vervolgens des te heviger worden, wanneer het in zekere
zin oververzadigde lichaam van de aarde zijn inwendige, nog ongegiste
natuurlijke ethergeesten omhoog begint te drijven naar het oppervlak van de
aarde en haar lagere luchtlagen.
[18] Uit dit door elkaar mengen van hogere en lagere ethergeesten in de lucht
van de aarde ontstaan dan steeds dichtere nevels en wolken; de toenemende
zwaarte daarvan belast de ethergeesten steeds meer, en deze beginnen een
uitweg te zoeken en uit te wijken naar waar ze de minste weerstand tegenkomen,
en deze vlucht van de steeds meer onder druk staande ethergeesten, die zich in
hun verdrukking dan ook onwillekeurig in zekere zin verbinden met de reeds
meer verdichte geesten van de lucht van de aarde, veroorzaakt een hevige
stormwind, die door zijn voortstormende geweld bomen en huizen vernietigt en
de zee tot golven zo hoog als bergen opzweept.
[19] Maar wanneer ondanks zo'n vlucht de genoemde ethergeesten zich ergens
op de achtergrond in de buurt van de aarde nog voortdurend steeds sterker
ophopen, wat jullie goed kunnen merken aan het steeds zwarter en dichter
worden van de wolken, dan wordt die druk voor hen ondraaglijk. Plotseling gaan
ze dan in een soort grimmige woede vanuit hun traagheid over tot de grootste
activiteit, en die zeer grote activiteit van hen is dan het vernietigende vuur van
de bliksem, die met nagenoeg de snelheid van een gedachte met groot gebulder
uit de voor hem te belastende wolk ver wegschiet en alles wat hem op zijn weg
komt, met onweerstaanbaar geweld vernietigt. De aarde en luchtgeesten worden
bij deze gelegenheid echter als het ware door reusachtige stoten dusdanig tegen
elkaar aangedrukt, dat ze noodgedwongen elkaar moeten vastgrijpen, steeds
dichter en materieel zwaar worden en als een zware regen of, als het er heel
grimmig toegaat, ook als hagel op de aarde vallen.
[20] Maar als de zuivere ethergeesten door de onzuivere aardse ethergeesten in
belangrijke mate te zeer beledigd worden, zoals zojuist het geval was, dan laten
zij hun activiteit ook tot aan het hoogste toppunt toenemen. In dat geval
vernietigen ze de aardse ether en luchtgeesten door hun algemene vuuractiviteit,
en bij zulke zeldzame gelegenheden komt er dan noch regen noch hagel
tevoorschijn.’
144 Weersverschijnselen en hun oorzaak
[1] (Rafaël:) 'Het 'elektron' is dus, duidelijk gezegd, niets anders dan in de eerste
plaats de door druk en wrijving verstoorde rust en vervolgens als tweede de
opgewekte activiteit van de ethergeesten. Deze zijn voor een deel zuiver
geestelijk en vormen voor een deel ook de natuurlijke licht en levensstof in de
lucht van de aarde, in het hele lichaam van de aarde zelf en daardoor ook in alles
wat deze draagt en voortbrengt; ze beginnen zich pas op een opvallende manier
te uiten, wanneer ze op de eerder beschreven manier beledigd worden.
[2] Wanneer jullie nu twee stukken hout nemen en die krachtig tegen elkaar
beginnen te wrijven, dan worden de genoemde geesten, die voor een deel in het
hout zelf zitten en voor een deel ook door middel van de omringende lucht het
hout omgeven, klaarblijkelijk beledigd, uit hun rust gehaald en daardoor
aangezet tot activiteit, die voor hen steeds hetzelfde is; en bij het te krachtig
gewreven hout zullen jullie al heel gauw hun aanwezigheid en activiteit kunnen
waarnemen, doordat het hout gaat gloeien en tenslotte verbrandt.
[3] Als er echter een behoorlijk groot deel van de ethergeesten actief is
geworden, dan worden daardoor ook de tevoren nog rustige geesten mede in
beweging gebracht en actief, en door deze activiteit wordt vervolgens het hele
stuk hout vernietigd; en als jullie er vervolgens ook niet gewreven hout
bijleggen, dan worden de geesten daarvan ook actief en vernietigen het, en hoe
meer van zulke geesten een stuk hout bezit -wat bij harshoudend hout het geval
is -des te eerder en sneller wordt het vernietigd.
[4] Nu heb ik jullie eens een concreet voorbeeld gegeven van wat het 'elektron'
eigenlijk is. Maar laten we nu verder gaan!
[5] Als we twee harde stenen nemen en deze met grote kracht tegen elkaar
wrijven, dan zullen jullie daar onmiddellijk een grote hoeveelheid vonken met
grote snelheid en levendigheid vanaf zien springen. Wat zijn deze vonken anders
dan de in en rondom de stenen aanwezige beledigde en daardoor actief
geworden ethergeesten! Metalen, die heel hard zijn en die hard tegen elkaar
gewreven worden, zullen jullie hetzelfde verschijnsel laten zien en voelen.
[6] Als twee winden met grote hevigheid op elkaar botsen, wat gemakkelijk kan
gebeuren in streken waar hoge en steile rotsgebergten zijn, omdat de wind daar
gemakkelijk van de harde wanden afketst en zodoende met grote hevigheid
tegen zichzelf begint te woeden, zullen jullie weldra ook een groot aantal
vuurverschijnselen waarnemen. Als de hevigheid minder groot is, welnu, dan
verloopt dat geleidelijker en dan zullen jullie af en toe daar, waar een hevig op
elkaar botsen plaats vond, een bliksem uit de wind zien schieten en hier en daar
een wervelwind ontwaren, die met groot gemak één of ook wel meerdere sterke
bomen zal ontwortelen. Als echter een dergelijke met zichzelf vechtende wind
de grootst mogelijke hevigheid bereikt, op een gunstig punt in een daarvoor
geschikte omgeving, dan ontbranden door die activiteit alle daarin aanwezige
ethergeesten en dan wordt een wervelwind, zoals zojuist beschreven, tot een
alles vernietigende vuurzuil; voor het geweld daarvan moeten dan de machtigste
bomen, stevige burchten en zelfs rotsen beven en aan stukken geslagen wijken.
[7] Wat is nu zo'n alles vernielende vuurzuil? Alweer niets anders dan ons
'elektron' ofwel de daadwerkelijke uiting van de in hun rust al te zeer gestoorde
ethergeesten. Deze op de hoogste wijze actief geworden ethergeesten trekken
vervolgens ook weldra hun gelijken uit de wijde omgeving naar zich toe, zowel
van boven als vanuit alle richtingen in de wijde omtrek, die hun in zekere zin te
hulp snellen, en zo richten ze gewoonlijk in een bepaalde streek op aarde een zo
erge verwoesting aan, dat hun sporen vele jaren daarna, ja af en toe wel
gedurende vele eeuwen nog goed waar te nemen en op te merken zijn.
[8] Als er zo'n windgevecht op zee voorkomt, vooral dichtbij de kust, dan wordt
door de wervelwind natuurlijk ook het gemakkelijk in beweging te brengen
water meegesleept en daardoor ontstaan de zogenaamde waterhozen, waar
iedere schipper zich voor dient te hoeden; want als een schip in zo'n waterhoos
terecht zou komen, dan zou het reddeloos vernietigd worden. In de hete streken
op aarde komen ook dikwijls vuurwervelwinden boven zee voor, waarvoor
iedere schipper zich nog meer in acht dient te nemen.
[9] We hebben nu van de verschillende verschijnselen op aarde, die jullie gezien
en beleefd hebben, nog eens gezien waardoor ze worden voortgebracht en tot
stand gebracht, wat de oorzaak ervan is en wat ze op zichzelf naar waarheid
eigenlijk zijn. Maar om jullie verstand nog meer op te helderen willen we deze
kwestie nog verder vervolgen en uitzoeken, want het voornaamste grondbeginsel
in de leer van de Heer aan alle mensen van deze aarde en ook voor alle geesten
en hemelen luidt, voor eeuwig geldend: alleen de zuiverste waarheid in alle
dingen kan en zal jullie vrij en levend maken! Maar dergelijke verschijnselen
manifesteren zich op deze aarde noodzakelijkerwijs in allerlei vormen en
gedaanten en dus ook met allerlei effecten en uitwerkingen en brengen de blinde
mensen tot allerlei verkeerde gissingen ten aanzien van de oorzaak en dus ook
tot allerlei bijgeloof Daarom is het dan ook zeker een goede zaak dat de mens
behalve het kennen en aannemen van de goddelijke wil ook de verschijnselen,
die hij op aarde vaak tegenkomt, vanuit het standpunt van de waarheid en niet
vanuit duistere menselijke bedenksels kan beoordelen en herkennen.’
145 Elektrische verschijnselen
[1] (Rafaël:) 'Eerst hebben we gezien hoe er vonken uit de rug van onze kat
sprongen en zichtbaar werden nadat we hem in de richting van zijn kop hadden
geaaid. Waren dat soms ook beledigde ethergeesten, die zich wellicht aan de
haren op de rug van de kat gehecht hadden? Ja, zeg ik jullie, zo is het! Het haar
van een kat is heel glad en heeft geen oneffenheden, maar het is evenals iedere
andere materie omgeven door lucht en dus ook door de daarin rustende en zeker
aanwezige ethergeesten, en wel naar de kop toe in meerdere mate, omdat de
haren daar, speciaal op de rug, dichter worden dan in de richting van de staart.
[2] Als men nu van de kop naar de staart over het dier strijkt, dan verdeelt men
de bij de kop steeds rijkelijker aanwezige geesten over de streek die daar minder
rijk van voorzien is. Daarom vindt er dan eigenlijk meer een gelijkmaken dan
een beledigen van die geesten plaats, en daardoor blijft hun activiteit achterwege
of wordt in ieder geval niet zichtbaar; door het strijken of wrijven naar de kop
toe vermeerdert men de hoeveelheid geesten, beledigt ze daardoor tot op zekere
hoogte, en dan maken ze hun aanwezigheid weldra kenbaar door hun activiteit.
[3] Gladde oppervlakken, in het bijzonder van zeer harde edelstenen en glas, dat
de oude Foeniciërs, de Filistijnen en de Egyptenaren reeds uit kiezelstenen
konden vervaardigen, zijn er speciaal geschikt voor om de ethergeesten te
dwingen hun aanwezigheid kenbaar te maken, als men zulke oppervlakken zelfs
alleen maar met droge handen begint te wrijven. En het vuur dat op deze manier
wordt opgewekt is wederom niets anders dan het 'elektron' dat ik jullie
beschreven heb.
[4] Verder is het verbranden van hout, stro, olie, hars, nafta, zwavel en alle
brandbare stoffen niets anders dan een werking van het 'elektron'. Het gloeien en
smelten en zelfs het eventuele verbranden van metalen en alle mineralen gebeurt
langs dezelfde weg, al naargelang de toenemende graad van activiteit van de in
hun rust gestoorde ethergeesten. Wanneer deze ononderbroken in zo'n activiteit
gebracht worden, zoals die waarvan een bliksem blijk geeft, da~ .vernietigen ze
alle materie en lossen die volledig op in haar oorspronkelijke element, dat van
etherische geesten. Maar bij het verbranden, van hout, olie en hars bereiken ze
nooit zo'n uiterst hoge graad van activiteit, omdat ze daarbij in hun activiteit
belemmerd worden doordat ze steeds in gevecht zijn met de grovere, in de
materie gebonden natuurgeesten.
[5] Maar wanneer bij zo'n verbrandingsproces door een sterke toestroom van
lucht steeds grotere, aantallen ethergeesten hun in zekere zin te hulp k?men,
wordt ook de hitte van het hout of kolenvuur aanzienlijk groter, dIe ook de nog
starre natuurgeesten in de materie van metalen en stenen tot activiteit kan
brengen, en die activiteit kan dan gewoonlijk het gloeien en smelten, maar ook
het verbranden en eventueel ook het algehele oplossen ervan bewerkstelligen.
[6] Water zelfheeft een grote hoeveelheid van de jullie nu al herhaaldelijk
verklaarde ethergeesten in zich. Als stof bestaat het uit buitengewoon kleine
ronde blaasjes, waarin de eigenlijke ethergeesten opgesloten zitten. Omdat deze
blaasjes zeer rond en glad zijn en dus niet zo sterk tegen elkaar drukken, omdat
ze zeer gemakkelijk kunnen wegschuiven en elkaar voortdurend ontwijken,
gedragen de ethergeesten in het water zich gewoonlijk ook rustig. Maar het
water hoeft maar in een ketel op het vuur gezet te worden, of het wordt weldra
onrustig; want de ethergeesten in het water worden door de activiteit van de hen
omgevende gelijkwaardige ethergeesten geprikkeld, beginnen met steeds grotere
heftigheid de eigenlijke waterstofblaasjes door elkaar te jagen en doen die
uitzetten, en vele verlaten bij het barsten van de te sterk uitgezette
waterstofblaasjes hun woonelement en ontsnappen, waarna ze zich verenigen
met de vrije ethergeesten in de lucht van de aarde, ofwel ze stijgen snel omhoog,
helemaal door de luchtlaag h.een tot aan hun oerverwanten.
[7] Dat het koken en verdampen van water tot de laatste druppel ook -op de
wijze van deze wereld gesproken -een elektrische proces is, zullen jullie wel
zonder al te veel moeite kunnen begrijpen door wat ik nu gezegd heb, maar het
wordt jullie nog duidelijker als ik jullie op een paar verschijnselen wijs, die
jullie allemaal al min of meer kennen.
[8] Wij weten nu dat de in hun rust gestoorde ethergeesten heel gauw actief
worden en zodoende het onweerstaanbare geweld en de macht te kennen geven
die hun eigen is. En kijk, dat doen ze ook als ze in het water door een steeds
toenemende activiteit van buiten van hun metgezellen, door vuur dus, onrustig
worden. Wanneer ze dan bij het koken nog kunnen ontwijken en in een toestand
van rust kunnen komen, dan is hun dat natuurlijk liever; maar als jullie water in
een stevig gesloten vat op het vuur zetten, zullen de in het water rustende
ethergeesten jullie weldra laten zien wat voor geweld ze in zich hebben, als ze
actief beginnen te worden. Het zal niet lang duren voor het in stukken gereten
wordt, al zou het vat ook van ijzer zo dik als een arm gemaakt zijn, en de
geesten zullen zich met een harde knal vrij maken en zich daarna terugtrekken in
de hun aangeboren rust. -Dat is een heel aanschouwelijk voorbeeld, waar jullie
nu wel en beslist nog duidelijker kunnen opmaken, dat de ethergeesten ook in
het water wonen.
[9] Niets kan de zuivere ethergeesten echter zozeer tot grote activiteit brengen,
als wanneer de onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde in vaak
tamelijk grote aantallen opstijgen en zich in zekere zin met de luchtgeesten
beginnen te verenigen of zich onder hen beginnen te mengen, zoals dat zojuist
het geval was. Dan ontstaat er direct een hevige strijd waarbij de onzuivere
geesten steeds overwonnen worden, waardoor deze echter ook gezuiverd en
voor het leven van planten en dieren niet alleen onschadelijk, maar zelfs heel
nuttig worden.
[10] Boven het vasteland woeden bij zulke gelegenheden steeds hevige stormen,
zoals wij er nu een meegemaakt hebben; maar als een dergelijk massaal
opstijgen van onzuivere natuurgeesten ergens onder de zee plaatsvindt, dan
worden de zuivere ethergeesten in het water daardoor ook direct zeer onrustig;
het gevolg daarvan is gewoonlijk een springvloedstorm die voor schippers het
gevaarlijkste is, omdat de golven daarbij vaak huizenhoog worden en zelfs met
de grootste en sterkste schepen een kwalijk spelletje spelen als een stormwind
met het kaf. Bij zulke gelegenheden worden de onzuivere geesten ook heel sterk
gezuiverd; maar voor mensen is het niet bepaald ongevaarlijk om zich daar op
zee te bevinden waar iets dergelijks aan de hand is.
[11] Ervaren schippers weten dat door bepaalde waarschuwingstekens, die
steeds aan zo'n gebeurtenis voorafgaan en begeven zich niet in dat gevaar; als ze
echter al op zee zijn, dan zullen ze zich ook haasten om zo snel mogelijk de
oever te bereiken of, als dat niet haalbaar is, zich toch aan de hoge golven van de
zee toe te vertrouwen.
[12] Als de zee na een dergelijke storm weer rustig geworden is, zullen jullie het
oppervlak van de zee, de touwen van het schip, de riemen en nog veel andere
dingen zwak zien oplichten, net zoals jullie zojuist buiten het gras, de bomen en
zelfs jullie haren hebben zien schitteren. De oorzaak daarvan is natuurlijk weer
het jullie nu wel voldoende verklaarde 'elektron'; maar nu is het niet zozeer
afkomstig van die speciale activiteit van de ethergeesten, maar veeleer van de
gelouterde, voorheen onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde,
welke geesten zich op deze manier op zichtbare wijze nuttig beginnen te betonen
aan de planten, de dieren, het water en de lucht. De oude natuurwijzen hebben
dat oplichten 'tegen-elektron' genoemd.
[13] En daarmee heb ik voor jullie dit verschijnsel dan ook zeker op
begrijpelijke wijze toegelicht en dat kunnen jullie ook voor andere mensen doen,
zodat het duistere en verderfelijke bijgeloofbij de mensen afneemt en te gronde
gaat; want ieder bijgeloof is als een dodelijk vergif voor de zuivere waarheid,
die als enige de ziel doet leven.’
146 De vraag naar het wezen van Rafaël
[1] (Rafaël:) 'Tracht daarom de mensen te onderwijzen in de hele waarheid die
jullie kennen, dan zullen jullie de geestelijke geloofsakker goed bemesten en het
zaad van Gods woord zal daar weldra gemakkelijk stevig wortel schieten, en de
uit het zaad ontkiemende stam zal zich tot een ware, sterke levensboom
ontwikkelen!
[2] Alleen waarheid en licht moet een mens levend en helder in zichzelf
bevatten, als hij zich een weg wil banen naar het leven van de goddelijke geest
in zichzelf; want iedere schaduw in de ziel kan haar op dwaalwegen brengen,
waarop zij vervolgens moeilijk haar weg zal vinden.
[3] Maar als jullie de mensen het evangelie zullen verkondigen, bevrijdt hen dan
eerst van het verderfelijke veelvoudige bijgeloof, dan zullen ze daarna weldra de
grote zegeningen van Gods woord gewaar worden en jullie vrienden worden!
[4] Niets wordt evenwel door de Heer en alle engelen van de hemelen met
grotere liefde en zegening bezien dan de algemene, ware liefde en vriendschap
onder de mensen; maar die kan alleen beginnen te heersen, wanneer de mensen
elkaar in alle waarheid en in het helderste licht uit God tegemoetkomen. Want
de zuivere waarheid bevredigt het hart en maakt het zacht en deemoedig, en
daardoor tegenover iedereen vriendelijk en gedienstig in liefdevolle ijver, mild
en barmhartig.
[5] Neem deze woorden goed ter harte en handel ernaar, dan zullen jullie veel
zegen onder de mensen verspreiden, en de genade van de Heer zal in jullie
levend worden! -Hebben jullie dit alles nu goed in je opgenomen en begrepen?'
[6] Nu bedankten allen Rafaël en beantwoordden de vraag bevestigend.
[7] De hoofdman, die uiterst verwonderd was over de wijsheid van Rafaël, zei
tegen hem: 'O mooie, jonge vriend, hoe heb jij toch wel zo'n grote wijsheid
kunnen verwerven? Want de lessen die jij ons nu al gegeven hebt en de macht
die jij bezit, die je ons ook al op verschillende wonderbaarlijke manieren hebt
getoond, duiden erop dat ook jij klaarblijkelijk meer moet zijn dan een mens die
op deze aarde uit het lichaam van een vrouw geboren is. Zeg ons toch of ook jij
niet zoiets als een god bent!'
[8] Rafaël zei: 'O zeer zeker ben ik dat, want ieder mens die volgens Gods wil en
orde leeft, heeft de levensmacht en kracht van God in zich, is derhalve een kind
van God en kan in alle waarheid en helderheid 'heilige Vader' tot God roepen.
En wie dat doet en doen kan, zal ook wel heel veel van de ene en enig ware God
in zich hebben, niet alleen voor deze tijd, maar voor de eeuwigheid!
[9] Jij verbaast je over mij en ik zeg je dat verscheidene leerlingen van de Heer,
als het nodig zou zijn, nu al in staat zouden zijn hetzelfde te presteren als ik in
jullie bijzijn gedaan heb. Ik ben derhalve niets meer of minder dan een mens, die
in een bepaalde tijd uit het lichaam van een vrouw in de wereld geboren, maar
niet gestorven is en ook nooit zal sterven, maar eeuwig zal voortleven, omdat hij
in zichzelf als zuivere geest heer over zijn leven is geworden -wat jullie echter
allemaal kunnen worden en ook zullen worden, als jullie volgens de leer van de
Heer zullen leven en handelen. Nu heb ik jullie ook dat verklaard, voorzover het
voor jullie van nut is; te zijner tijd zullen jullie er nog wel meer over horen.'
[10] Daarmee waren de vraagstellers tevreden en vroegen niet verder, wie
Rafaël verder nog was.
[11] De tien voorname Romeinen, die wel wisten hoe het met Rafaël gesteld
was, zeiden echter niets, omdat Rafaël hun een wenk had gegeven dat ze hem
niet bekend moesten maken, omdat de nieuwelingen in hun hart aanstoot zouden
hebben genomen aan een zuivere geest en hun ziel te snel gedwongen zou zijn
om te geloven, wat niet heilzaam voor haar zou zijn.
147 Sneeuw en ijs
[1] Na een poosje vroeg de hoofdman weer aan Rafaël: 'Luister eens, onze
jonge, mooie en hooggeëerde vriend, er is mij zojuist ten aanzien van de
werking van het 'elektron' nog iets te binnen geschoten, en ik zou graag in het
kort van jou horen of de verschijnselen van de winter ook een gevolg zijn van de
werkzaamheid van de ethergeesten, en hoe.'
[2] Daarop zei Rafaël: 'Zeker is dat zo! In de winter, en in het bijzonder op de
meer noordelijk gelegen delen van de aarde en precies zo in de ver zuidelijk
gelegen landen, eilanden en zeeën, vallen de stralen van de zon steeds schuiner
op de aarde, die samen met de atmosferische lucht rond als een bol is. Daardoor
worden de ethergeesten in de buurt van de polen op het noordelijk en zuidelijk
halfrond dan ook minder in hun rust gestoord door de stralen van de zon, die
daar duidelijk zwakker worden, en ook veel minder dan aan de evenaar van de
aarde, doordat de wrijving van de tot aan de ether reikende lucht minder wordt.
Daardoor worden ze echter ook minder actief en oefenen ze zodoende minder
invloed uit.
[3] Een dergelijke passiviteit heeft dan ook tot gevolg dat de luchtgeesten zelf
minder actief worden en tenslotte ook helemaal zonder enige beweging als het
ware verstard op elkaar zouden drukken, als in dergelijke delen van de aarde de
inwendige aardegeesten niet in grote hoeveelheden zouden opstijgen en hen in
hun rust zouden storen. Deze in zekere zin ongenode gasten bespeuren de in de
lucht aanwezige ethergeesten en beginnen meestal daarheen te vluchten waar
minder aardegeesten zijn, en dat gebeurt in de richting van de evenaar van de
aarde. Bij zulke gelegenheden dwingen
de vluchtige ethergeesten dan tevens de aan hen verwante luchtgeesten om mee
te vluchten, en voor het gevoel van de mensen, dieren en planten beginnen er
dan ijskoude winden te waaien, die koud zijn vanwege hun veel mindere
activiteit; want alleen een verhoogde en vergrote activiteit brengt warmte voort.
[4] Wanneer de onzuivere geesten in de lucht van de aarde steeds maar sterker in
aantal toenemen, dan zullen zich daardoor ook nevels en wolken in steeds
dichtere massa's gaan vormen en vertonen, en deze worden door de reeds
beschreven winden mee voort gedragen en dicht op elkaar gedrukt. Daardoor
ontstaat er een strijd, waarbij de onzuivere geesten in de vorm van sneeuw op
aarde neergeworpen en daardoor ook gezuiverd worden, en dat gebeurt dikwijls
met grote aantallen tegelijk. Dat is voor de aardbodem dan weer goed en nuttig,
omdat de aarde door de sneeuw bemest en haar vruchtbaarheid verhoogd wordt.
[5] Maar ik zie in jou nog een vraag, en die houdtin dat jij, die als hoofdman
gedreven wordt door dorst naar kennis, nog graag van mij zou willen horen of
het ijs op rivieren, meren, vijvers en ook op de zeeën eveneens door die
bepaalde geesten voortgebracht wordt.
[6] Zeer zeker! Door te geringe activiteit en door hun drang naar rust worden ze
nog nauwer tegen elkaar gedrukt, geperst in zekere zin, zonder daarbij tot enige
actieve beweging te komen; zodoende worden ze zwaar in vereniging met de
luchtgeesten, drukken op de geesten van het water , die daardoor eveneens
volledig passief worden, en die volledige passiviteit is nu datgene wat zich aan
jou als ijs op het water vertoont. Hoe minder activiteit de jullie nu voldoende
getoonde geesten dus in zichzelf ontwikkelen, des te kouder wordt het dan' ook
in de streken, waar aan de geesten te weinig gelegenheid tot verhoogde activiteit
geboden wordt. Daarom bevriezen in de winter snel voort stromende rivieren en
beken dan ook veel moeilijker dan rustig stilstaande wateren, omdat die
bepaalde geesten daarin noodgedwongen veel actiever zijn dan in de stilstaand
water.
[7] Kijk, mensen en ook dieren die traag en passief zijn raken door de warmte
niet bezweet, en in een koud jaargetijde al helemaal niet; maar mensen die echt
actiefbezig zijn zullen zelfs in de winter nog geen gebrek aan inwendige
natuurlijke levenswarmte hebben. Traagheid in alles is in zekere zin de dood en
het gericht van ieder wezen.
[8] Spoor daarom jullie medemensen ook aan tot activiteit, want in de activiteit
ontwikkelt zich het leven, in de traagheid echter de dood. Daarmee heb ik jullie
nu ook in dit opzicht een goed en echt licht gegeven; gebruik het
overeenkomstig de waarheid, dan zal het jullie goede vruchten afwerpen!’
[9] Hierop bedankten allen Rafaël ook voor deze les en prezen zijn wijsheid, die
hij ook bezat in het belichten en grondig en helder uiteenzetten van alle
verschijnselen in de natuurlijke wereld, die voorheen geen enkele natuurgeleerde
ook maar bij benadering overeenkomstig de waarheid kende en kon verklaren.
[10] Maar toch konden deze nieuwe leerlingen zich nog geen juiste voorstelling
maken van de uiterlijke vorm van de aarde, ondanks de wijze woorden van
Rafaël.
[11] Daarom zei de hoofdman tegen Rafaël: 'Ik kan mij het meeste van wat je
ons geleerd hebt nu wel heel goed voorstellen, omdat ik begrijp hoedanig die
geesten of die geheime krachten van de natuur overal zijn en hoe ze werken;
maar van de vorm van de aarde heb ik nog geen juiste voorstelling. Zou jij mij
niet een beeld van haar gestalte en hoedanigheid willen schetsen, waarbij ik me
alles beter kan voorstellen?'
[12] Rafaël zei: 'Mijn beste vriend, met woorden gaat dat absoluut niet, want al
zou ik je de gestalte van de aarde een jaar lang beschrijven, dan zou jij er nog
geen volkomen juiste voorstelling van hebben; maar ik zal voor jullie
nieuwelingen iets anders doen om jullie duidelijker voor te lichten over de
gestalte van de aarde, en wel, als jullie dat willen, hetzelfde wat ik bij jullie
gedaan heb om het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam te
verklaren. In zo'n verhoogde toestand van zien van de ziel zullen jullie voor een
paar ogenblikken de hele aarde kunnen overzien en je op die manier dan de
meest ware voorstelling van haar gestalte kunnen vormen.
[13] Daarvoor zullen we evenwel niet de innerlijke zieletoestand van de derde
graad van zien nodig hebben, maar slechts die van de tweede, en dan zullen
jullie de aarde van de noord tot de zuidpool helemaal overzien, zoals ze is, en als
ik jullie uit die geestvervoering weer wakker zal roepen, zal ik er ook voor
zorgen dat jullie je datgene wat jullie gezien hebben zo helder mogelijk blijven
herinneren. Als jullie dat dus willen, zal ik het nu ook doen.’
[14] Allen zeiden: 'Wij vragen je om dat voor ons te doen!'
[15] Maar nu stonden ook de andere Romeinen op en zeiden: 'Luister! Wij
hebben weliswaar van de Heer een wonderbaarlijke verklaring over de uiterlijke
gedaante van de aarde gekregen, waarbij wij haar ook hebben kunnen
aanschouwen, zodanig, dat wij die van de noord tot de zuidpool en in haar
gehele omvang heel precies kennen; maar wij geloven dat het ons toch ook van
nut zou zijn als jij ons nu ook, samen met de nieuwelingen, in geestvervoering
zou brengen, zodat ook wij in alle waarheid kunnen getuigen van wat we gezien
hebben! Wanneer jij dat goed vindt, doe dan ook ons dat genoegen!’
[16] Rafaël zei: 'Voor jullie is het weliswaar niet meer nodig; maar ter wille van
een groter getuigenis kan ik jullie dat genoegen eveneens wel doen, dus bereid je
er nu dan op voor!'
148 Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek
[1] Na deze woorden strekte Rafaël zijn handen over hen uit en, terwijl ze zich
als het ware op een hoogte van meer dan honderd uren gaans boven de aarde
bevonden, zagen ze de hele aarde, namen ook haar draaiing om de poolas waar,
overzagen alle landen en rijken, de zee en de met eeuwige sneeuwen ijs bedekte
poolstreken en merkten ook de ronde vorm van de aarde op, waar ook de
hoogste bergen geen afbreuk aan deden.
[2] Maar deze keer liet Rafaël hen bijna een uur lang in die helderziende
toestand, zodat ze ook de draaiing van de aarde duidelijker konden waarnemen,
evenals de naar de evenaar toe steeds toenemende activiteit van de ether-, lucht
en alle zuiverder geesten en de grovere natuurgeesten, die zij in de vorm van
heel kleine, min of meer zwak oplichtende wormpjes waarnamen. Dat zij ook
alle andere dingen, zaken en voorwerpen in alle windstreken van de aarde goed
konden onderscheiden, spreekt vanzelf
[3] Na een uur maakte Rafaël hen weer wakker in hun natuurlijke toestand, en
allen bedankten eerst Mij, omdat Ik dat toegelaten had, en daarna ook Rafaël,
omdat hij hun deze weldaad bewezen had, die hun zo helder en diepgaand
inzicht had gegeven over de ware gestalte en beweging van de aarde, alsook
over het bestaan en de werking van de natuurgeesten.
[4] En daarop begonnen ze elkaar hals over kop te vertellen wat ze allemaal
gezien en waargenomen had, wat tot ieders grote vreugde bij iedereen
nauwkeurig overeenkwam, en de tien voorname Romeinen verheugden zich nog
meer vanwege het feit dat hetgeen ze zojuist hadden gezien en waargenomen tot
in details overeenkwam met wat zij al eerder van het wezen van de aarde
gehoord en gezien hadden.
[5] Aan het over en weer vertellen en bevestigen van de waarheid kwam bijna
geen einde en duurde voort tot aan de ochtendschemering, terwijl Ik en alle
anderen nog verder sluimerden.
[6] Toen vermande Agricola zich en zei: 'Mijn vrienden en nu ware broeders
door de genade van de Heer! De dag van ons vertrek is bezig aan te breken, en
wij hebben daar nog veel voor te regelen en in orde te maken. Hoe staat het
ervoor met onze dienaren, met de lastdieren en met onze bagage? Wij zijn nu al
bijna meer dan twaalfdagen in deze omgeving en hebben ons er in die tijd nog
niet één keer om bekommerd! Maar nu hebben wij heel veel mee te nemen en
zullen dus ook een veel groter aantal lastdieren nodig hebben. Waar zullen wij
die vandaan halen? Het is nu echt tijd dat wij de voorbereidselen daarvoor
beginnen te treffen.’
[7] Rafaël zei: 'Vrienden, tot nu toe is er voor al jullie zaken op de beste wijze
gezorgd en er zal ook tot aan het moment van jullie vertrek op de beste en
doeltreffendste manier voor gezorgd worden; bekommer je dus ook nu niet om
datgene waarom jullie je tot nu toe niet hebben hoeven bekommeren. Jullie
dienaren en knechten zijn allemaal zonder dat jullie dat wisten allang hier in
Bethanië ondergebracht, en ook al het andere in de juiste hoeveelheid, want de
Heer wist heel goed wat jullie voor de terugreis nodig zullen hebben en heeft er
door mij dan ook reeds uitstekend voor gezorgd. Daarom kunnen jullie nu wat
dit wereldse aspect betreft ook heel gerust zijn!’
[8] De Romeinen zeiden: 'O vriend, dat zou teveel genade van de Heer voor ons
heidenen zijn; maar omdat het allemaal wel zo zal zijn als jij ons nu gezegd
hebt, is het voor ons toch wel de hoogste tijd om met onze waard en vriend
Lazarus de rekening op te maken en hem onze grote schuld te betalen!'
[9] Nu zei Lazarus: 'Vrienden! Degene die in Zijn grote liefde en erbarmen voor
het ene heeft gezorgd, heeft ook zeer rijkelijk voor het andere gezorgd! Jullie
zullen onderweg naar jullie eigen land hier en daar nog veel arme en
noodlijdende mensen tegenkomen; aan hen kunnen jullie in de juiste mate
barmhartigheid bewijzen. En jullie hoeven van nu af aan tot aan het tijdstip van
jullie vertrek nergens meer voor te zorgen!'
[10] Agricola zei, heel ontroerd: 'Hier gebeurt toch het ene wonder van de grote
liefde van de Heer na het andere, en wij, grote en machtige Romeinen, kunnen
Hem daar niets verdienstelijks tegenover stellen!’
149 De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend
[1] Nu ontwaakte Ik, ging rechtop zitten en zei: 'Als jullie in Mij geloven en
voortaan volgens Mijn leer leven en ernaar handelen, doen jullie tegenover Mij
alles wat Mijn liefde, genade en erbarmen waard is. Jullie zullen in Mijn naam
nog veel te doen krijgen; als jullie alles wat Mijn geest in jullie van je zal
verlangen, uit liefde voor Mij en je naaste zullen doen, dan zullen jullie daardoor
alles aan Mij vergoeden wat jullie door Mijn liefde en genade ten deel is
gevallen.
[2] Wat jullie in Mijn naam aan goeds doen voor je arme medemensen,
geestelijk en lichamelijk, dat doen jullie aan Mij.
[3] Jullie nemen nu ook uit liefde voor Mij de jongeren die Ik aan jullie heb
toevertrouwd en nog enkele armen van hier met je mee, die jullie nog heel wat
aardse onkosten, moeite en zorgen zullen bereiden; kijk, dat neem Ik ook aan
alsof jullie dat aan Mij zouden doen en Ik zal jullie daarvoor ook het loon in de
hemel bereiden en in deze wereld zullen jullie geen schade lijden!
[4] Maar als ook jullie - want dat moet in de wereld wel zo zijn en gebeuren door menige beproeving en verzoeking geteisterd worden, verdraag het dan met
geduld en raak niet ontstemd, dan zullen ze jullie tot zegen strekken; want
degenen die Ik liefheb, die beproef Ik ook en Ik onderwerp hen aan allerlei
proeven.
[5] Op de Olijfberg heb Ik jullie al eens te verstaan gegeven dat Ik vanaf nu over
niet al te lange tijd Zelf zal toelaten, tot gericht van de godslasteraars en tot heil
van de Mijnen, dat de godslasteraars Mij zullen grijpen en Mijn lichaam zullen
doden, en wel aan het kruis, als een gewone misdadiger . Als jullie daarvan
zullen horen, erger je dan niet aan Mij, maar blijf in het geloof en in de liefde tot
Mij, dan zullen jullie daardoor een groot aandeel hebben aan Mijn werk van
verlossing van de mensen uit de oude en harde banden van de nacht van de
dood, de zonde en de slavernij van het duistere bijgeloof dat de dood brengt!
[6] Ik zeg het jullie en ook alle anderen nog eens, opdat niemand zich daarover
zal ergeren en zwak zal worden in het geloof! Want hoewel dit lichaam van Mij
door de godslasteraars gedood zal worden, zal Ik toch reeds op de derde dag het
gedode lichaam weer levend maken en Ik zal opstaan als een eeuwige
overwinnaar over de dood en over elk gericht! Dan zal Ik weer tot jullie komen
en zal jullie de kracht van Mijn geest en wil in jullie zelf geven, die jullie
eeuwig levend en zalig zal maken!
[7] Ik zei jullie dit nu al voor de tweede keer en met grote beslistheid van
tevoren, zodat, als het zal gebeuren, niemand van jullie zich aan Mij zal ergeren.
[8] Maar Ik zeg jullie ook nog iets, omdat jullie je in jezelf nu afvragen: 'Ja,
moet het dan zo gebeuren? Heeft Hij, de alwijze en almachtige Heer van de
hemelen en van deze aarde, dan echt geen ander middel om ten eerste de vele
godslasteraars aan banden te leggen en ten tweede degenen die in Hem geloven
en zich aan Hem houden zalig te maken?'
[9] En kijk, wat Ik jullie daarop zeg, is: Ik wil niet dat het zo gebeurt en Ik zou
de middelen en mogelijkheden hebben om Mijn kinderen ook zonder dat, wat er
nu gebeuren zal, te verlossen en zalig te maken; maar de slechte mensen willen
het zo en daarom laat Ik dan ook toe dat het zo gebeuren kan, opdat juist
daardoor ook vele godslasteraars zich tot berouw, boetedoening en echt geloof
in Mij mogen bekeren! Want het gebroed in de tempel zegt en schreeuwt
voortdurend: 'Laten we hem toch grijpen en doden! Wanneer hij weer zal
opstaan uit het graf, dan zullen ook wij in hem geloven!' Zij willen Mij dus aan
deze laatste proefonderwerpen, en zo zij het dan tenslotte ook toegelaten.
Daardoor zullen er ook velen die nu nog volkomen blind zijn ziende worden en
in Mij gaan geloven; maar degenen die tot op de bodem slecht zijn zullen
daardoor de maat van hun zonden vol maken en in hun gericht en eeuwige dood
vallen.
[10] Wanneer Ik weer uit het graf zal opstaan, zal Ik ook naar jullie in Rome
komen en jullie zelf overtuigen van hetgeen Ik nu tegen jullie gezegd heb.'
[11] Nu vroeg de Romein Marcus: 'Heer en Meester, wanneer, van nu af
gerekend, zal dat aan U gebeuren?'
[12] Ik zei: 'Spoedig! Nog voor het jaar om zal zijn, zal Ik bij jullie komen en
jullie geven wat Ik je beloofd heb. Maar nu zullen we daar niet verder over
spreken! Het begint al behoorlijk te dagen; laten we de ochtend weer in de open
lucht doorbrengen!’
[13] Daar waren allen tevreden mee en ze begonnen zich met Mij naar buiten te
begeven, de reeds bekende heuvel op.
150 De weg tot eenwording met de Geest en tot wedergeboorte
[1] Toen wij ons op de heuvel bevonden, op enkele leerlingen na, die nog in
slaap gedompeld waren, kwam de Romein Marcus naar Mij toe en zei: 'Heer,
zult U dit dorp vandaag ook verlaten? En als U het verlaat, wilt U mij dan niet
vertellen waar U heen zult gaan, zodat wij Romeinen het zouden weten en U in
de geest des te gemakkelijker en zekerder zouden kunnen volgen?'
[2] Ik zei: 'Wat het eerste deel van je vraag betreft, ben Ik te vergelijken met een
man die veel akkers heeft en ervoor moet zorgen dat al zijn akkers goed
bebouwd worden. Maar als hij een akker eenmaal goed op orde heeft, zou jij het
dan wijs vinden, als hij van louter vreugde op de goed verzorgde akker zou
blijven staan en er niet aan zou denken, dat hij ook nog andere akkers in orde
moet brengen? Kijk, Ik heb nu ook deze akker, die jullie allemaal voorstellen,
goed in orde gemaakt en ben daar dan ook werkelijk heel blij om!
[3] Maar nu moet Ik naar een andere, nog braak liggende akker gaan en ook die
goed bebouwen en in orde maken. En zo zal Ik ook na het ochtendmaal met
Mijn leerlingen vanhier vertrekken; maar waar Ik precies heen ga zeg Ik nu nog
niet, zodat niet iemand bij gelegenheid zijn mond voorbij praat en Ik dan
gemakkelijker voortijdig door Mijn vijanden nu eens hier en dan weer daar
gevolgd zou kunnen worden; dat zou Mij bij Mijn werk alleen maar storen,
omdat Ik daarbij steeds volkomen zinloos met Mijn tegenstanders zou moeten
strijden. En zo is het dus heel goed dat Ik als enige weet waarheen Ik Mij wil en
zal wenden; voor ieder ander is het echter voldoende om pas achteraf te horen
waar Ik was en wat Ik daar gedaan heb.
[4] Daarmee wil Ik niet beweren dat jullie Romeinen je mond niet zouden
kunnen houden; maar er zijn hier nog anderen, die jullie in die deugd niet
evenaren, en daarom is het wel beter dat Ik Zelf niet degene ben die zich
verraadt. Moet ook een wijze veldheer zijn krijgsplannen soms zelfs niet voor
zijn naaste oversten en hoofdmannen verborgen houden, als hij een veldslag wil
winnen? Kijk, zo doe Ik ook! Zoek er dus niets achter, als Ik jullie de aardse
plaats die Ik zal bezoeken niet nader aanduid; overal zijn er nu Romeinen en
Grieken onder de joden en die zullen jullie dan wel gauw bericht sturen over
waar en wat Ik verder geleerd en gewerkt heb.
[5] Maar als jullie Mij in de geest willen volgen, denk dan maar diep na over
alles wat jullie van Mij gehoord en gezien hebben! Handel en leef in de geest
van Mijn leer, die de woorden van leven in zich draagt, dan zullen jullie Mij
daardoor werkelijk en waarachtig in de geest volgen!’
[6] Toen Marcus dat van Mij gehoord had, was hij met dit antwoord helemaal
tevreden, evenals alle anderen, en niemand vroeg Mij toen meer waar Ik deze
dag met de leerlingen heen zou reizen.
[7] Daarop gaf Ik Rafaël een wenk, dat hij voor de jongeren moest zorgen en
alles voor het vertrek van de Romeinen in gereedheid moest houden. Na deze
wenk verdween Rafaël ogenblikkelijk uit Mijn nabijheid. Dat viel de
nieuwelingen alweer erg op, in het bijzonder de hoofdman uit Bethlehem en zijn
metgezellen.
[8] De hoofdman vroeg Mij dan ook onmiddellijk: 'Had ik vannacht eigenlijk
geen gelijk, toen ik die jongen, die echt een levend wonder is, voor een soort
god hield? Zijn grote wijsheid, zijn kracht en nu dit plotsklaps verdwijnen
bevestigen dat toch op nauwelijks weerlegbare wijze! Waar komt hij toch
vandaan en wie zijn de ouders van deze bijzondere jongen? Heer en Meester,
daar zou U ons wel wat meer opheldering over kunnen geven als U dat zou
willen, wat ons werkelijk heel aangenaam zou zijn!’
[9] Ik zei: 'Dat zou Ik wel kunnen, als het voor jullie zieleheil beslist
noodzakelijk zou zijn; maar dat is het niet. Daarom is het voorlopig voldoende
dat jullie over zijn wezen naar waarheid van hemzelf datgene weten wat hij
jullie gezegd heeft toen jullie hem daarnaar vroegen. Als jullie hem niet geloven,
die jullie vannacht toch zoveel bewijzen van zijn waarachtigheid heeft gegeven,
dan zouden jullie tenslotte ook over hetgeen Ik jullie over hem zou vertellen, de
schouders ophalen en bij jezelf zeggen: ' Ach, hoe is dat nou mogelijk?!' Houd je
daarom aan Mijn leer, geloof in Mij en handel ernaar, dan zullen jullie ook
weldra achter het bestaansmysterie van Mijn Rafaël komen!
[10] Veel te weten, terwijl je nog een puur natuurlijk mens bent, bezwaart hoofd
en hart; maar wanneer je na vele edele handelingen veel van het levende
waarheidslicht in jezelf hebt opgenomen, verlicht dat het hart en bespaart de ziel
de moeizame arbeid om vaak vruchteloos in de hersenen van haar lichamelijke
hoofd rond te woelen en het ware en juiste toch niet te vinden.
[11] Ik zeg jullie: in de geest van de mens liggen alle en -let wel eindeloos veel
waarheden verborgen! Tracht alleen maar langs de jullie nu reeds bekende
wegen tot volledige eenwording met de geest in jullie te komen, dan zullen jullie
niet meer nodig hebben om te vragen wie de ouders van Rafaël zijn of waren;
want de geest zal jullie in alle waarheid binnenleiden.
[12] Ga maar eens naar de steden van Egypte en lees daar met alle vlijt
gedurende je hele leven hier op aarde al die bijna ontelbaar vele boeken en
geschriften door, dan zullen jullie als uitzonderlijke veelweters weer in jullie
vaderland terugkeren; maar daardoor zal jullie innerlijke geest nog lang niet één
worden in jullie, en na het doorlezen van vele duizenden boeken en geschriften
zullen jullie van het wezen van God, van jullie geest en van het voortleven van
de ziel evenveel weten als jullie tot nu toe geweten hebben. Hier hebben jullie in
een paar uur meer geleerd en overeenkomstig de volle waarheid ervaren, dan
alle wijzen van de hele wereld jullie hadden kunnen vertellen en tonen.
[13] Blijf daarom op deze weg, want die kan jullie als enige naar de levende
waarheid en wijsheid in alle dingen leiden, en zoek niet te onpas naar dingen en
hun omstandigheden, waarvoor jullie nog lang niet levensrijp genoeg zijn om
die op de juiste manier te vatten en te begrijpen; want een dergelijk nutteloos
vorsen houdt de ziel alleen maar op om werkelijk steeds dieper in haar eigen
geest door te dringen!
[14] Tracht vóór alles jullie levensgevoel volgens Mijn leer te ontwikkelen en te
versterken, voel samen met de arme zijn nood en lenig die naar jullie kracht en
vermogen, troost de verdrietigen, kleed degenen die naakt zijn, geef hun die
honger hebben te eten en hun die dorst hebben te drinken, help de zieken waar
jullie kunnen, verlos de gevangenen en verkondig de armen van geest Mijn
evangelie -dat zal jullie gevoel, jullie gemoed tot in de hemelen verheffen, en
jullie ziel zal op deze enig ware levensweg weldra zonder moeite één worden
met haar geest uit God en daardoor ook Zijn wijsheid en macht deelachtig
worden! En dat zal toch zeker meer waard zijn dan veel te weten in de wereld
terwijl je daarbij een gevoelloos mens bent tegenover je medemensen en door je
te weinig tot leven gewekte gevoel aan jezelf het getuigenis moet geven dat je
nog heel ver af staat van het ware leven in de geest!
[15] Ik zeg jullie: de geest, die het enig levende in de mens is, is puur liefde en
het tederste en eeuwig hoogst welwillende gevoel van die liefde. Wie zich
derhalve inspant om die liefde van de geest en haar tederste en eeuwig meest
welwillende gevoel steeds meer in zijn zelfzuchtige* (*'Zelfzuchtige' is in de
grondtekst achteraf door Lorber zelf toegevoegd. ) ziel op te nemen en daarin
ook steeds sterker, krachtiger, moediger en volgzamer wordt, die bevordert
daardoor de volledige eenwording van de geest met de ziel; en als de ziel dan tot
pure liefde en wijsheid wordt in haar tederste en meest welwillende gevoel, dan
is zo'n zielook geheel en al één met haar geest en is daardoor dan ook in het
meest levende bezit van alle wonderbaarlijke levens en zijnsvermogens van haar
geest, en dat is dan toch zeker meer waard dan alle scholen van de wereldse
geleerden op aarde doorlopen te hebben, maar daarbij een streng en gevoelloos
mens te blijven.
[16] Laat daarom voorlopig al het onnodige onderzoek naar de vele
omstandigheden van de dingen en hun verschijnselen, oorzaken en gevolgen in
de wereld achterwege, want dat brengt de ziel zelfs nog in geen honderd jaar
ook maar een millimeter dichter bij haar ware levensdoel; want daardoor kan ze
niet tot een ware, innerlijke kennis komen, maar alleen tot een uiterlijke,
oppervlakkige en versnipperde kennis en een blind gissen naar alles, waaruit
nooit geordende en samenhangende kennis en inzicht voort kunnen komen en
waardoor de ziel dus in een voortdurend angstig zoeken verkeert, wat haar
weinig echt levensheil oplevert.
[17] Wat voor jullie noodzakelijk was om te weten voor het vernietigen van het
vele bijgeloof, dat voortvloeide uit de natuur van de dingen van deze wereld, dat
heeft men jullie dan ook niet onthouden, maar men heeft het getrouwen waar
beschreven en als getuigenis van de waarheid ook op een wonderbaarlijke
manier aanschouwelijk gemaakt. En dat moet jullie voorlopig genoeg zijn! Het
verdere tot in het oneindige moeten jullie nu zelf trachten te bereiken en te
verwerven, langs de weg die jullie duidelijk en waarachtig getoond is; dan
zullen jullie het werkelijk niet meer nodig hebben om te vragen wie Rafaël is en
wie zijn ouders zijn! - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
151 Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding
[1] De hoofdman zei: 'Wat mij betreft is het nu helemaal duidelijk en ik geloof
dat dat ook bij de anderen het geval is. Het is natuurlijk wel een heel nieuwe
levensleer, die nog nooit door de mond van een mens zo duidelijk uitgesproken
is, hoewel enkele mij bekende oude wijzen er ook al toespelingen op gemaakt
hebben, die echter helaas niet bij de wijsgeren zelf en nog minder bij hun
leerlingen tot een levende oefening zijn geworden en daarom ook zonder
resultaat moesten blijven. Maar hier ligt de zaak weloneindig veel anders! Want
U treedt op als een onloochenbare Meester van al het materiële en geestelijke
bestaan en leven en U onderricht ons helder over dingen die vele wijsgeren
overigens slechts zijdelings, niet duidelijk en erg verhaspeld aangeroerd hebben;
en daarom moet dan ook alles wat U ons hier geleerd en getoond hebt, waar zijn,
en wie zich naar deze leer van U zal richten, zal ook altijd feilloos moeten
bereiken wat U ons als een levend waar gevolg daarvan toegezegd, duidelijk
uitgelegd en beloofd hebt, en daarom zullen wij dan ook geen van allen
verzuimen om Uw leer in daden om te zetten.
[2] Maar dat is natuurlijk geen kleinigheid en het vervullen van Uw leer zal met
heel wat moeilijkheden gepaard gaan; maar wanneer men iets echt serieus wil wat ons Romeinen eigen is -dan kan men ook het moeilijkste ten uitvoer
brengen. Bij mij zal het aan een ernstige wil niet ontbreken; maar nu komt het
ook op U aan, Heer en Meester, dat U een trouwe en serieus willende navolger
en uitvoerder van Uw leer met de almacht van Uw geest te hulp komt, wanneer
men zo nu en dan, omdat men maar een mens is, toch zwak en moe zou kunnen
worden. Weliswaar kan een mens door heel serieus te willen veel en grote
dingen bereiken; maar toch niet echt alles! Maar met Uw hulp zou men altijd
zeker kunnen zijn van het resultaat.’
[3] Ik zei: 'Wat jij wenst, is al sinds eeuwigheid de zaak van Degene die in Mij
woont, want zonder Mij kunnen jullie nooit iets werkelijk verdienstelijks voor
het eeuwige leven van jullie ziel doen! Maar toch moet iedereen eerst vanuit zijn
vrije wil zoveel doen als hij kan; en dan zal Ik heel zeker en betrouwbaar al het
andere doen.
[4] Maar eerst moet jij zelf je ogen bewust afwenden van de verlokkingen en
bekoringen van de wereld en evenzo je andere vleselijke zinnen en moet je je
wereldse begeerten meester worden; als je dat niet wordt, zal Ik jou daarom wat
je lichamelijke zinnen betreft niet blind, doof en stom maken, en zul je er
voortdurend mee te kampen hebben. Maar als je het eenmaal tot een half
meesterschap over je vleselijke zinnen gebracht zult hebben, zal Ik jou daarna
wel heel spoedig het hele meesterschap geven, daar kun je absoluut zeker van
zijn.
[5] Maar als een mens zich zo nu en dan iets echt ernstig voorneemt en zegt:
'Heer, van nu af aan zal ik onwankelbaar volharden in mijn voornemen!', maar
vervolgens naar buiten gaat, en er weer zulke verleidelijke dingen in de wereld
op hem afkomen, dat hij zijn zinnen daar niet vanaf kan keren en hij opnieuw
zwak, zij het ook niet slecht, wordt -ja, zo'n mens komt niet verder, blijft steeds
op hetzelfde punt staan en komt daardoor ook niet voor een vierde deel tot
meesterschap over de begeerten van zijn zinnen.
[6] In dit geval, waarin zijn liefde heen en weer zwalkt tussen de bekoringen van
de wereld en Mij, en nog niet voor de helft aan Mijn zijde komt, ja, dan kan Ik
zo'n windvaan van een mens nog niet ondersteunen en hem volledige
standvastigheid geven. Want omdat de mens een vrije wil heeft, die hem ten
behoeve van het leven verleend is, moet hij zelf een goed begin maken; de
volledige voltooiing is vervolgens Mijn aangelegenheid! Wanneer jij dat op de
juiste manier begrepen hebt, handel daar dan naar, dan zal Mijn hulp niet
uitblijven!’
[7] Daarmee was de hoofdman dan ook tevreden en sprak daar direct heel
ernstig over met zijn metgezellen en ook met de andere Romeinen.
152 Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg
[1] De Romein Marcus, die heel aandachtig naar ieder woord van Mij tegen de
hoofdman geluisterd had, kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Ik heb de
betekenis van Uw woorden goed begrepen en de strekking ervan diep in mijn
hart geprent; maar ik kan het toch niet laten om hier openlijk te bekennen, dat
het leven van de mens onder zulke omstandigheden, waarin hij zichzelf moet
ontwikkelen, absoluut geen grapje is. De regel is vlug en gemakkelijk uit te
spreken, maar niet zo vlug en gemakkelijk ten uitvoer te brengen!
[2] U zei, dat de mens het tot een half meesterschap moet brengen in het
overwinnen van zijn zinnen en begeerten en ook van de vooral in zijn jonge
jaren steeds overwegende hang naar de bekoorlijkheden van de wereld, voordat
hij mag hopen dat U hem zult ondersteunen en dan tot het volledige
meesterschap zult brengen. Dat klinkt weliswaar heel goed en waar en tot op
zekere hoogte ook gemakkelijk en men ziet ook al gauw in, dat het volgens Uw
scheppende orde ook wel zo zal zijn en moet zijn. Maar wanneer men bedenkt
dat het voor bijna ieder jong mens, over wie de bekoringen en verlokkingen van
de wereld steeds een grotere macht hebben dan over iemand die al ouder begint
te worden en de aantrekkelijkheden van de wereld heel gemakkelijk de rug
toekeert, wel buitengewoon moeilijk is om zich met al zijn zinnen en begeerten
van de wereld af te keren en met mannelijke kracht de geestelijke weg op te
gaan en daarop voort te gaan. Aangezien het hier gaat om het allerhoogste en
belangrijkste van de mens, zou ik toch de volgende vraag willen stellen, die mij
naar mijn menselijke wijze van denken verstandig toeschijnt, namelijk of het
voor iedereen niet vruchtbaarder zou zijn als U, o Heer en Meester, hem liever
ten tijde van zijn grootste zwakheid helpend ondersteunt en hij het zodoende met
Uw hulp voor de helft tot het levensmeesterschap zou brengen, waarna het
bereiken van de tweede helft met behulp van eigen levenskracht en wilskracht
niet zulke grote moeilijkheden zou opleveren als het bereiken van de eerste helft
van het levensmeesterschap .
[3] Ik weet immers uit mijn hoogsteigen levenservaring, met hoeveel kracht de
bekoringen van de wereld dikwijls mijn hele betere denken en willen tegen de
grond sloegen, mijn fantasie opzweepten en mijn hele gemoed met brandende
hartstochten vulden! Ja, Heer en Meester, toen zou het goed geweest zijn als U
dat onstuimige geweld van mijn hartstochten in mij had helpen temperen! Nu
temper ik ze met weinig moeite heel gemakkelijk zelf en op heel veel punten
komt de zelfverloochening vanzelf Natuurlijk is dat geen verdienste, als men
met zijn levenskracht alleen maar met kleine dwergen van wereldse hartstochten
te kampen heeft en ze daarom ook gemakkelijker bestrijdt en overwint dan in de
krachtige jeugd, waarin een heelleger van gepantserde reuzen van hartstochten
op de mens afstormen en de zwakke strijder gemakkelijk en volkomen
verpletteren.
[4] Wanneer er bijvoorbeeld in een kleiner of groter dorp een huis in brand is
geraakt, dan geloof ik dat het tijdens de brand toch hoog tijd is om degene wiens
huis in brand geraakt is, te helpen blussen; want als het hem lukt om zijn
huisbrand zelf meester te worden, en de helpers komen daarna pas, wanneer het
grootste gevaar al geweken is, dan lijkt het mij dat hun hulp niet op het juiste
moment kwam! Maar ik wil deze vraag van mij niet reeds als maatgevend zelf
beantwoord hebben door wat ik nu gezegd heb, en vraag U dus om Uw mening!'
[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt ook deze keer heel verstandig gesproken en hebt
helemaal gelijk, volgens de aardse wijze van denken en de daarmee tevens te
verbinden wijze van handelen; maar Ik ken de mens en zijn levensproces
ontegenzeglijk beter dan jij of welk ander verstandig mens dan ook, en Ik kan
jou en jullie allemaal de kwestie van de ware levensontwikkeling dan ook niet
anders tonen, uiteenzetten en geven dan zoals die volgens de volste waarheid is
en ook niet anders kan zijn.
[6] Volgens het aardse verstandige denken van de mensen zou in de hele wereld
der schepselen op deze aarde bijna alles bekritiseerd kunnen worden; maar
volgens de hoogste liefde en wijsheid van God moet alles zo worden en zijn als
het wordt en is.
[7] Is het in zekere zin niet vreemd, dat God de mens een zwaar lichaam
gegeven heeft, dat hij in de eerste plaats moeilijk en moeizaam moet ronddragen
en meeslepen en waarmee hij onverwachts van een hoogte kan vallen en
regelrecht de dood kan vinden? Zou het niet verstandiger geweest zijn om de
mens net zo'n licht lichaam te geven als een mug -dan zou de mens daarmee van
de grootste hoogte naar beneden kunnen springen en hem zou duidelijk geen
kwaad overkomen, en als hij in het water zou vallen, zou hij ook niet ondergaan
en verdrinken!
[8] Maar hoe zou het een mens met zo'n licht lichaam vergaan in een storm of
ook al bij een maar enigszins hevige wind? Zou die hem niet weldra als een
donsveertje optillen en hem wegdragen, vaak vele dagreizen ver? Hoe zouden
mensen met zulke lichte lichamen dan op aarde hun thuis hebben en kunnen
houden? Zouden ze met hun als lucht zo lichte en tere handen de zware aarde
wel kunnen bebouwen en stevige woonhuizen voor zichzelf kunnen bouwen ?
[9] Door dit voorbeeld zul je nu wel begrijpen waarom een mens op deze aarde
een zwaar lichaam moet hebben, ook al is hij zodoende blootgesteld aan veel
gevaren, die hij echter met behulp van zijn verstand en zijn vermogen tot
beoordeling ook altijd kan bestrijden en uit de weg kan ruimen, wanneer hij dat
maar ernstig wil; want alleen diegene komt om in het gevaar, die zich vaak
moedwillig in het gevaar begeeft. Maar laten we onze kritische beschouwing
over de geaardheid van veel schepselen nog wat voortzetten!
[10] Wat denk je: is het verstandig dat bijvoorbeeld kiemende planten, terwijl ze
nog uiterst teer zijn, zich boven de grond van de aarde beginnen te verheffen in
een tijd die meestal nog ruwen stormachtig is, en vanwege hun zwakte en
teerheid maar al te vaak en gemakkelijk door de stormen sterk beschadigd
worden en daarna niet tot nut van de mensen of dieren tot vruchten kunnen
uitgroeien en rijpen? Zou het eigenlijk niet verstandiger zijn om de gewassen
direct al vanaf het begin zo volledig sterk geworden uit de grond van de aarde te
laten ontstaan, dat de ruwe stormen hun dan niet meer kunnen deren, of om in
die eerste tijd van ontwikkeling de ruwe en kwade stormen te gebieden dat ze
moeten blijven rusten? Kijk
dat zou de menselijke schranderheid toch op heel goede gronden van de wijze en
almachtige Schepper van alle dingen kunnen verlangen; want waarom zou je iets
zich laten ontwikkelen in een tijd, waarin datgene wat zich ontwikkelt nog aan
duizend vijanden en gevaren blootgesteld is?!
[11] Kijk, zo denken en piekeren vele duizenden mensen vaak met hun
begripsvermogen .en hun wereldse verstand; maar daarom kan God toch niet
buiten Zijn eeuwige orde treden en laat Hij voortdurend alles wat zich
ontwikkelt uiterst teer en zwak beginnen, omdat alleen Hij weet en ziet onder
welke omstandigheden uit de natuurgeesten een steviger ontwikkeling en
bestaan bewerkstelligd kan worden.
[12] Maar God beschermt daarbij toch altijd de tere ontwikkeling van een
geschapen ding en in de tijd van de oogst is er dan toch vrijwel steeds zoveel
van alles, dat de mensen, in het bijzonder zij die God liefhebben en zich aan
Hem toevertrouwen, in alle opzichten genoeg hebben en God ook voor alles
danken. Ja, er kunnen ook tijden en jaren zijn, die mager zijn en de mensen vaak
het meest noodzakelijke niet geven; maar zulke tijden laat de Heer alleen dan
komen, wanneer de mensen uit louter werelds belang begonnen zijn Hem
helemaal te vergeten. Maar voor de mensen die ook in de dagen van
beproevingen en kwellingen nog aan God de Heer vasthouden, zal ook in zulke
tijden gezorgd worden en zij zullen zeker weinig nood leiden, wat Ik je volstrekt
kan verzekeren.
[13] En kijk, zo zou Ik voor jou op het gebied van de dingen van de natuurlijke
wereld nog vele dingen op menselijke wijze kunnen bekijken en bekritiseren;
maar daarom zou Ik de eenmaal sinds eeuwigheid bestaande wetten van Mijn
orde toch niet kunnen opheffen of een andere vorm geven!
[14] En kijk nu verder! Zoals het met al het geschapene gesteld is, zo is het
volgens Mijn orde ook met het verkrijgen van het meesterschap over het leven
van de mens. Hij moet nu eenmaal aanvankelijk zelfstandig optreden en met de
hem gegeven wapenen tegen de op hem afstormende hartstochten beginnen te
strijden. Als hij dat doet, zal hem al naargelang de mate van zijn overwinningen
daarvan ook voor verdere en ernstiger gevechten en overwinningen hulp door
Mij verleend worden, en zo zal hij tenslotte toch, ondanks alle stormen die hem
aan alle kanten weerstreefden het doel van het leven bereiken, zoals jij als
heiden, die door vele hartstochten belaagd bent, nu toch doordat Ik je tegemoet
ben gekomen het echte levensdoel al zo goed als volledig bereikt hebt. -Heb je
dat nu in de juiste geest in je opgenomen?'
[15] Marcus zei: 'Heer en Meester, ik geloof dat ik de geest van Uw woorden
van de goede kant goed in me heb opgenomen en begrepen heb! Maar wanneer
ik aan ons Rome denk, en in het bijzonder aan de verwekelijkte en wereldse
genotzuchtige bewoners ervan, dan word ik echt bang; want deze wereldse
mensen kennen nu alleen maar hun verhemelte, hun buik, de grootste luxe en
hebben een onverzadigbare drang naar genoegens van allerlei soort. Bovendien
is bij de meesten de ergste hoogmoed in een zodanige graad ingeworteld, dat zij
de mensen van de armere klasse helemaal niet meer tot de mensen rekenen en
met hen doen wat hun belieft en wat hun ook maar enig genoegen verschaft, hoe
onterend en diep beledigend dat ook is voor de menselijke waardigheid.
[16] Het is niet genoeg, dat men in de grote meer dan rijke huizen en paleizen
voortdurend de ene zwelgpartij na de andere houdt en zich daarbij tot waanzin
toe bedrinkt, maar men zorgt daarbij ook voor de brutaalste lusten voor het oog
en strelingen voor het oor. Bij een dergelijk feestgelag laat men ook
kampvechters komen, die tot groter vermaak van de gasten ofwel met het
zwaard net zolang moeten vechten tot er één ter plaatse dood blijft, of er moeten
twee atleten net zolang met elkaar worstelen, tot de sterkste en behendigste zijn
tegenstander zodanig beschadigd heeft door hem herhaaldelijk op de grond te
gooien en door geweldige vuistslagen, dat hij daarna al gauw de geest geeft; en
dan worden de kampvechters er vóór het gevecht nog nadrukkelijk op gewezen,
dat ze ten eerste waardig moeten vechten en dat ten tweede de gedode met alle
waardigheid moet sterven.
[17] Ja, Heer en Meester, als ik nu aan dat alles terugdenk en daarnaast Uw
goddelijke leer beschouw, dan kan ik niet anders dan echt bang worden! En dan
bedoel ik eigenlijk dat bij een volk, dat zedelijk zo vreselijk ontaard is, waar het
weliswaar in de grond van de zaak niets aan kan doen, op wonderbaarlijke wijze
Uw hulp zou moeten komen om het van tevoren te bewerken, zodat wij
vervolgens Uw woord op een iets meer bemeste grond zouden kunnen
uitstrooien, waar het met meer zekerheid goede wortels zou vormen en tot een
zegenrijke vrucht zou opgroeien. Want zoals er nu nog aanzienlijke en meer dan
rijke Romeinen zijn, zal Uw leer moeilijk of helemaal geen ingang bij hen
vinden, behalve alleen maar incidenteel in een of ander huis dat gelijk is aan het
onze. Deze weldoordachte bedenking is dan ook de reden, waarom ik zojuist die
vraag gesteld heb.'
153 De Heer onderwijst de Romeinen
[1] Daarop zei Ik: 'Vriend, hoe slecht het er in Rome en zijn elders gelegen
landen uitziet, weet Ik wel het allerbest en Ik heb jullie ook reeds op deze
slechte toestanden gewezen, met de bedoeling dat jullie, waar zulke dingen nog
plaats vinden, de aan jullie toevertrouwde jeugd er verre van houden! Maar toch
zijn er in Rome ook nog mensen, die net als jullie geen vreugde beleven aan al
die gruwelen en ze verafschuwen; en die hoeven nu niet meer op een
wonderbaarlijke wijze van tevoren bemest te worden, opdat Mijn woord wortel
in hen schiet, want daar zijn zij al voor bemest.
[2] Maar degenen die nog aan de oude, slechte zeden en gewoonten hangen, zijn
met geen enkele voorafgaande wonderbaarlijke bemesting hoe dan ook rijper en
ontvankelijker voor Mijn leer te maken; voor hen moet er iets heel anders
komen om hen uit hun oude bedwelming te wekken! Daar zal op het juiste
moment en de juiste plaats ook wel voor gezorgd worden. .
[3] Maar er zullen ook nu al verscheidene mensen die nog sterk vasthouden aan
de oude, slechte feestelijkheden en het wilde, oorlogszuchtige volksvermaak,
daar afstand van beginnen te nemen, wanneer ze met jullie in gesprek zullen
komen over wat jullie hier gehoord, gezien en meegemaakt hebben.
[4] Maar om jullie, Romeinen, niet in Rome terug te laten keren zonder de door
jullie verlangde wondermest voor het zaaien van Mijn leer, wil Ik jullie nu als
gevolg van jullie sterke geloof in Mij de macht geven om door het opleggen van
jullie handen alle zieken en gebrekkigen te kunnen genezen, wat aan jullie
woorden een grote kracht en uitwerking zal geven.
[5] Maar met de kracht die Ik jullie nu gegeven heb moeten jullie vooral niet
gaan pronken en laat je daarvoor door niemand op welke manier dan ook
bewonderen of eren, maar vertel en toon degenen die genezen aan wie zij hun
genezing in wezen te danken hebben, en aan wie daarvoor alleen eer, lof en dank
toekomt! Ik geef jullie deze kracht vanuit de macht van Mijn wil om niet,
genezen jullie derhalve de mensen die jullie hulp nodig zullen hebben, dan ook
om niet!
[6] En ik geef jullie deze kracht nog op zodanig verhoogde wijze, dat jullie de
mensen ook kunnen genezen als ze zich op welke afstand ook bevinden, als
jullie hun in gedachten en in het vaste geloof en je vaste wil in Mijn naam de
handen opleggen.
[7] Voorzien van deze kracht zullen jullie, bij een wijs gebruikt ervan, vele in
het duister verkerende mensen tot het geloof in de enig ware God brengen,
daardoor tot het licht des levens en de volle waarheid, en hun zielen bijgevolg
ook tot het eeuwige leven.
[8] Maar neem, al is het maar voor de uiterlijke schijn geen deel aan de vele
oude, heidense dwaasheden; want het aanschouwen daarvan zou jullie hart met
ergernis vervullen en tegenover de dwazen van de wereld verbitteren -en het
komt de ziel niet ten goede, als het hart vol gal raakt!
[9] Bedenk altijd dat de grootste kracht en macht van de geest in de mens zich
openbaart in liefde, geduld, zachtmoedigheid en erbarming en daarin machtig
werkzaam tot uitdrukking komt; want als jullie een dwaas met liefde en geduld
niet op het juiste spoor kunnen brengen, dan zullen jullie dat met ergernis en
toorn nog minder kunnen. Het is weliswaar ook noodzakelijk dat men zo nu en
dan, waar dat nodig is, met de juiste ernst optreedt; maar achter die ernst moet
toch steeds de liefde oplichten in het gewaad van de echte goede wil. Als dat
niet het geval is, dan is de ernst niets anders dan blind en nutteloos lawaai, dat
veel meer schade dan voordeel oplevert.
[10] Maar waar jullie op het eerste gezicht gemakkelijk zullen merken dat de
een of andere mens of ook meerdere mensen te vast en te diep in allerlei
afgodische dwaasheden van de wereld begraven zijn en geen oor en al helemaal
geen hart hebben voor de stem van de waarheid, keer je dan van hen af en ga
niet met hen om -behalve als zo'n dwaas naar jullie toe zou komen om iemand
van jullie te horen, of wanner hem iets mankeert, hulp van jullie wil hebben! Als
dat zou gebeuren, breng hem dan in verstandige en voor hem begrijpelijke
bewoordingen zijn dwaasheden onder ogen, en als hij dat geaccepteerd heeft,
geef hem dan ook de gevraagde hulp! Maar geef hem tegelijk met de hulp de
vermaning, dat hij in het vervolg niet meer in de oude dwaasheid en de zonden
daarvan moet volharden, omdat zijn leed een tweede keer nog veel erger zal
worden dan de eerste keer, waarvoor jullie hem hulp hebben verleend. Wanneer
jullie deze raad van Mij altijd zullen opvolgen, zullen jullie in Mijn naam
gemakkelijk kunnen werken en handelen en zullen jullie ook rijkelijk de beste
levensvruchten oogsten.
[11] Wanneer jullie zelf goede leerlingen in Mijn naam opgeleid zullen hebben,
kunnen jullie hun in Mijn naam ook weer de handen opleggen, dan zullen ze
daardoor ook de kracht in zichzelf gewaar worden die Ik door Mijn wil nu reeds
aan jullie heb verleend.
[12] Maar Ik wijs jullie er vooral nog eens op dat noch één van jullie, noch later
een of ander van jullie leerlingen ooit buiten de grenzen van de ware liefde,
beheersing, geduld, zachtmoedigheid en erbarming moet treden; want een
dergelijk overschrijden van de grenzen zou maar al te gauw allerlei tegen jullie
zelf gerichte haat, vervolging en oorlog tot gevolg hebben! Neem dat dus vooral
in acht, als jullie niet in plaats van zegen tweedracht, ergernis, woede, haat en
vervolging onder de mensen willen verspreiden!
[13] Er zal weliswaar in deze wereld nog veel tweedracht en de kwade gevolgen
daarvan onder de mensen ontstaan, zoals er op een akker ook veelonkruid tussen
de zuiverste tarwe opkomt, maar de zuivere tarwe, ook al gedijt die niet zo
rijkelijk, zal en moet toch zuivere tarwe blijven, en van jullie moet altijd gezegd
kunnen worden dat jullie geen onkruid tussen de tarwe op de akker van het leven
gezaaid hebben. Grif deze woorden van Mij heel diep in jullie hart, dan zullen
jullie werken rijk aan zegen zijn! -Hebben jullie dit nu allemaal goed in je
opgenomen?'
[14] Met verbaasde, blijde gezichten zeiden de voorname Romeinen: 'Ja, Heer
en Meester, en wij danken U ook van ganser harte voor zo'n grote aan ons
verleende genade die U nu, zonder dat wij U daarom durfden te vragen, uit de
eindeloze volheid van Uw liefde zomaar aan ons geschonken hebt! En dat wij
die kracht nu ook werkelijk van U ontvangen hebben, dat hebben wij ook diep
van binnen gevoeld, toen U ons die met de almacht van Uw wil geschonken
hebt; want er ging als het ware een stroom van vuur door ons heen, en wij
voelden onmiddellijk een machtige geloofs en wilskracht in ons, zodat wij er nu
werkelijk van overtuigd zijn dat wij in Uw naam met onze wil nu ook al direct
hele bergen met de dalen gelijk zouden kunnen maken. En hoezeer Uw kracht in
ons, die U ons verleend hebt, ook moge toenemen, wij zullen daar steeds alleen
in geval van echte nood in zoverre een wijs gebruik van maken, als U ons
aangeraden hebt en waarvoor U ons die kracht ook alleen door Uw genade
geschonken hebt!. O Heer en Meester Jezus Jehova Zebaoth! Is het zo goed?'
154 Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen
[1] Ik zei: 'Zeer zeker! Maar als iemand van jullie een nog hogere kracht in zich
voelt, dan kan hij die ook gebruiken, wanneer dat ergens op de juiste tijd en
plaats zinvol is, maar nooit ofte nimmer om te tonen wat hij allemaal kan, maar
alleen als hij daarmee in het verborgene, in het bijzijn van weinige en wijze
getuigen, in een of ander opzicht iets werkelijk goeds voor de mensen kan
bewerkstelligen! Ik kan jullie namelijk niet enkel de kracht schenken om alle
lichamelijke ziekten van de mensen te genezen; want wie deze kracht volkomen
ontvangen heeft, zoals jullie nu, heeft daarmee ook de kracht voor heel veel
andere dingen ontvangen!
[2] Maar hij moet zich daarmee niet aan de mensen vertonen opdat die zich over
hem zullen verbazen en vervolgens ook alles vast geloven wat hij hun
verkondigt; maar de bezitter van zo'n hogere geestkracht uit Mij moet zich ook
steeds tot Mij wenden met de vraag: 'Heer, als het ook Uw wil is dat ik nu
gebruik maak van de door U aan mij verleende kracht, laat mij dat dan weten in
mijn hart en verenig Uw almachtige wil met Uw genadig aan mij verleende
kracht! Maar als het niet tevens Uw wil is, maak mij dat dan ook kenbaar
volgens Uw liefde, wijsheid en genade!' Dan zal Ik zo'n deemoedige vraag in het
hart van de vraagsteller altijd ogenblikkelijk met ja of nee beantwoorden en Ik
zal hem ook helder de reden tonen waarom er een teken gedaan of achterwege
gelaten moet worden. De bezitter van zo'n door Mij aan hem verleende kracht
zal echter ook zonder Mijn volledige instemming het wonder wel kunnen
verrichten, maar het zal voor hem en nog minder voor degenen voor wie hij het
gedaan heeft, van geen enkel nut zijn, -en dat kunnen jullie ook goed onthouden!
Want wie in alle opzichten volkomen met Mij zal wandelen en handelen, diens
werken zullen ook altijd van de ware zegen vergezeld gaan.
[3] Maar onthoud vooral wat Ik jullie en alle leerlingen op de Olijfberg
aangegeven heb, namelijk dat jullie, die Mijn evangelie aan de mensen
overbrengen, er hoofdzakelijk naar moeten streven om alleen door middel van
de macht van het woord te werken! Want een mens die door het woord tot
volledige bekering wordt gebracht is een grotere aanwinst voor Mijn Godsrijk
dan duizend mensen die door tekenen en wonderen gedwongen werden Mijn
leer aan te nemen. Want het zuivere woord en het licht daarvan blijven eeuwig,
maar de tekenen vergaan en hebben voor de nakomelingen, die daar geen
getuige van geweest zijn, vrijwel geen enkele waarde. Die dingen worden
namelijk wel slechts blindelings geloofd als iets buitengewoons dat in de
geschiedenis gebeurd is, maar ze verschaffen de gelovige toch geen volledige
overtuiging van de waarheid van Mijn leer en verleiden anderen, leeglopers die
steeds sterk tot bedrog geneigd zijn, maar al te gauw en gemakkelijk tot het doen
van valse tekenen en wonderen en daarmee de toeschouwers tot een duister
bijgeloof
[4] Het zuivere woord is echter een licht op zichzelf en heeft geen tekenen nodig
tot getuigenis van de waarheid in zichzelf, omdat het zelf het grootste teken aller
tekenen en het hoogste wonder aller wonderen is.
[5] Als Ik in jullie bijzijn niets anders dan de meest verbazingwekkende tekenen
gedaan zou hebben, dan zou dat voor jullie even weinig nut gehad hebben als de
wonderen van magiërs en tovenaars, die zij vaak tot jullie vermaak deden; alleen
zouden jullie de door Mij gedane tekenen veel buitengewoner hebben gevonden
dan die van de magiërs en tovenaars, en jullie zouden daar nog langer over
hebben kunnen vertellen
[6] Wat jullie echter nu innerlijk zo helder verlicht en ook tot leven heeft
gewekt, was Mijn woord en niet de tekenen, waarvan Ik er zoveel voor jullie
ogen gedaan heb. Als Ik nu nog meer tekenen voor jullie zou doen, dan zouden
jullie je daarover weliswaar opnieuw verbazen, maar direct daarna aan Mij
vragen: 'Heer, hoe was U in staat dit teken te doen en hoe ging het in zijn werk,
dat door Uw woord en wil bijvoorbeeld brood en wijn ontstonden?' Ja, dan zou
Ik Zelf toch weer naar het woord grijpen en, zoals Ik dat tegenover jullie steeds
gedaan heb, het wonder op zo'n manier verklaren dat jullie met je verstand
zouden begrijpen hoe Ik in staat ben een dergelijk wonder te doen!
[7] Welnu, wanneer dan alweer het woord en niet het teken verlichting kan
brengen, dan kan het zuivere en waarheid bevattende woord als zodanig dat toch
ook alleen, zonder een voorafgaand teken! Daarom is de hoofdzaak en de
belangrijkste voorwaarde voor het leven alleen in het woord gelegen, en niet in
het teken!
[8] Het doen van een teken, als de mens daarvoor de kracht verleend is, zoals
jullie nu, kan alleen een werkelijk goede uitwerking binnen Mijn orde hebben,
wanneer een mens, die in staat is om een teken te doen, het uit liefde tot zijn
naaste in het verborgene doet, om hem in Mijn naam van nut te zijn. Ik ben
echter Degene die dat ziet, ook al gebeurt het nog zo verborgen, en Ik zal degene
die in stilte tekenen verricht ook weten te belonen op dezelfde manier als hij in
Mijn naam het teken gedaan heeft.
[9] Als jullie een zieke voor de ogen van de mensen openlijk de handen
opleggen, opdat het beter met hem zal gaan, dan hebben jullie ten behoeve van
het getuigenis voor de waarheid van Mijn woord meer dan genoeg gedaan; maar
in het geheim, zonder openlijke getuigen, kun je het vele malen per dag doen en
arme lijdende mensen van hun ellende bevrijden zonder dat ook maar één van
hen te weten komst wie hem van zijn kwelling verlost heeft. Ik zeg jullie: een
dergelijke genezing geldt bij Mij meer dan honderd zichtbare genezingen voor
de ogen van de wereld! Gebruik daarom de door Mij nu aan jullie gegeven
kracht altijd volgens de bedoeling die Ik jullie bekendgemaakt heb, dan zal Ik
jullie daarvoor weten te zegenen.. -Hebben jullie ook dit nu goed begrepen?'
[10] Dankbaar beaamden allen ook dat en dachten nu diep na over alles wat ze
van Mij gehoord hadden.
[11] Maar nu kwam ook de hoofdman uit Bethlehem naar Mij toe en zei: 'Heer
en Meester! Ik ben ook een Romein en geloof vast in U en heb U zeer lief! U
hebt nu die tien Romeinen iets groots gegeven en hun ook getrouw getoond hoe
ze dat allemaal moeten gebruiken. Zou U ook mij niet eenzelfde genade willen
schenken? Werkelijk, ik zou er altijd het juiste gebruik van maken en in het
bijzonder tegenover de Farizeeën met hun leugenachtige tongen zou ik een
dergelijke genadegave heel goed kunnen gebruiken; want deze mensen maken
het volk wijs dat zij ingeval van nood zelfs de doden uit de graven weer tot
leven zouden kunnen wekken, als ze dat maar zouden willen en mogen!
Dergelijke woorden zijn vanzelfsprekend niets anders dan loze opschepperij,
waarachter nog nooit enige waarheid is schuilgegaan! Als ik nu ook zo'n
geheime innerlijke kracht zou hebben, zou ik wel weten wat ik ten opzichte van
die nietszeggende schreeuwers zou moeten en ook zou doen!’
[12] Ik zei: 'Dat weet Ik wel van tevoren en juist daarom geef Ik je nu nog niet
zo 'n kracht; want jij hebt er nog niet de juiste rijpheid voor. Maar jij hebt nu ook
het zuivere woord en kunt het gebruiken, en dat is, zoals Ik zojuist duidelijk heb
laten zien, veel meer waard dan het doen van tekenen! Gebruik dus eerst met
succes wat je hebt, daarna zal al het andere je erbij gegeven worden.’
[13] Toen de hoofdman dat van Mij hoorde, was hij daarmee ook tevreden en
zei: 'Dat is waar, en daarom ook goed! Heer, alleen Uw wil geschiede!’
[14] Ik zei: 'Dat, vriend, is meer waard dan het doen van duizend tekenen!'
[15] Toen Ik dat gezegd had, was het al tamelijk licht geworden en uit Jeruzalem
kwamen er drie Essenen, die ergens gehoord hadden dat ze in Bethanië bij
Lazarus konden navragen waar Ik Mij wellicht ophield.
155 De Essenen klagen hun nood bij de Heer
[1] Zoals gewoonlijk bekeken wij nu heel rustig de verschillende taferelen van
de ochtend; enkele leerlingen spraken echter met elkaar over de aan de tien
Romeinen geschonken gaven om wonderen te doen en benijdden hen daar
heimelijk om.
[2] En intussen bracht een dienaar van Lazarus ook al de drie uit Jeruzalem
aangekomen Essenen naar Mij toe op de heuvel, stelde hen eerst voor aan
Lazarus, die hen daarna pas bij Mij bracht.
[3] Ik vroeg hun direct wat ze wilden, zodat ze in het bijzijn van getuigen hun
hart konden luchten; want Ik wist voor Mijzelf allang waarom ze Mij gezocht
hadden en waarom ze nu naar Mij toe waren gekomen.
[4] Zij bogen alledrie diep voor Mij, en één van hen zei: 'Heer en Meester,
enkele maanden geleden zijn er ook afgezanten van ons naar U toegekomen en
hebben van U aanwijzingen gekregen hoe wij in ons instituut, dat nu een
algemeen en groot aanzien geniet, vanuit de enige waarheid moeten handelen,
omdat wij anders binnenkort tijden zullen beleven waarin allerlei onheil over
ons zal losbreken. Wij hebben dan ook gedaan, wat die teruggekeerde
afgezanten ons nadrukkelijk als Uw wil meedeelden en hebben sindsdien ook
niet één vals wonder meer gedaan, terwijl de afgezanten ons namens U de volle
verzekering gaven dat wij, als wij zelf precies volgens Uw leer zouden gaan
leven en handelen en serieus daarbij zouden blijven, in Uw naam zeker in staat
zouden zijn de grootste en meest echte tekenen te doen, wanneer het nodig zou
zijn.
[5] Maar daardoor zijn wij nu in vele opzichten werkelijk in nood geraakt en
weten ons geen raad, en nog minder hoe we onszelf eruit moeten redden; want
ten eerste komen er nu dag aan dag uit alle windstreken allerlei mensen en velen
brengen ons een groot aantal gestorven kinderen om hen weer tot leven te
wekken en huilen en klagen verschrikkelijk als wij ze niet aannemen om ze weer
op te wekken, waarvoor ze ons bijna onder goud, zilver, edelstenen en parels
willen bedelven. Alle nog zo goede redenen die wij hun aangeven, waarom wij
dergelijke wonderen niet meer mogen en willen doen, blijven vruchteloos, en
vanwege onze rust en veiligheid zijn wij genoodzaakt de dode kinderen aan te
nemen en daarvan hebben wij er nu sinds vier maanden op zijn minst ongeveer
vijfhonderd.
[6] Om deze kinderen van verschillende leeftijden op onze oude manier weer tot
leven te wekken, zijn er wel meerdere jaren nodig, al helemaal als er per week
nog één en vaak twee tot drie bijkomen. We hebben weliswaar geprobeerd om
deze doden in Uw naam weer tot het leven terug te roepen; maar er gebeurde
geen wonder en wij moesten voor deze keer weer onze oude manier hanteren.
[7] Dat is nu, zoals gezegd, de eerste graad van onze ellende; de tweede en nog
ergere is echter, aangezien wij volgens Uw leer zijn begonnen te werken en te
handelen, dat wij nu in onze kinderkweekplaatsen veel te weinig kinderen meer
hebben om ze om te ruilen, doordat wij ze volgens Uw woord, ter wille van de
hoogste levenswaarheid, samen met hun moeders en voedsters uit de
kweekplaatsen weg hebben laten gaan naar een betere bestemming, terwijl wij er
zorg voor hebben gedragen dat ze geen gebrek zullen hebben aan de nodige
verzorging. We hebben de vele moeders en voedsters geld en andere schatten
gegeven en hen laten gaan, terwijl wij hun natuurlik een goede en voor hen
begrijpelijke reden voor deze nieuwe handelwijze van ons hebben aangegeven.
[8] Dat is gebeurd, en wel op een goede manier; maar waar moeten wij in onze
ellende nu in korte tijd andere kinderen vandaan halen, en hoe kunnen we
daarbij toch volharden.in Uw leer, van welker waarheid wij doordrongen zijn?
Heer! Daaraan ziet U, en ook al Uw leerlingen, in wat voor grote verlegenheid
wij ons nu bevinden! Hoe moeten, hoe kunnen wij ontsnappen aan de gevaren
die ons aan alle kanten bedreigen?
[9] Heer en Meester, wanneer U ons niet op wonderbaarlijke wijze helpt, gaan
wij in korte tijd allemaal te gronde! Wij hebben ook alle feesten in verband met
het tot leven wekken van mensen en ook alle andere toverijen afgeschaft; maar
toch komen de mensen van wijd en zijd bij ons raad en hulp zoeken. Slechts
weinigen nemen genoegen met alleen onderricht, de meesten willen daden zoals
wij die vroeger gedaan hebben -en dat willen wij niet, omdat wij ons nu eenmaal
vast en ernstig voorgenomen hebben om zo strikt en zuiver mogelijk volgens
Uw leer te leven en te handelen.
[10] Ach, het is nu wel moeilijk om een echt mens te zijn in de wereld, wanneer
men enerzijds te maken heeft met de reusachtig grote blindheid van de mensen,
die geen flauw idee hebben van de waarheid, terwijl we anderzijds in onszelf te
maken hebben met de glasheldere en levende waarheid en er werkelijk mee te
kampen hebben! Ik wil het niet hebben over de materiële verliezen die wij nu
lijden bij ons streven naar de zuivere waarheid, want wij hebben nog meer dan
genoeg aan materieel vermogen; maar die andere moeilijkheden, waar wij van
dag tot dag dieper in terecht komen, maken ons nu volkomen radeloos. Heer en
Meester, wij smeken U nu heel dringend om advies en om ware hulp!'
156 Het advies van de Heer aan de Essenen
[1] Ik zei: 'Ik weet en zie, dat jullie nu tegenover de mensen in grote
verlegenheid geraakt zijn en ook hebt moeten raken; maar het moet ook zo gaan
wanneer een mens, die zich voorheen door allerlei list, wereldse slimheid en
bedrog heeft doen gelden en belangrijk gemaakt heeft in de ogen van de mensen,
om op slinkse wijze grote schatten van hen te verkrijgen, zelf de waarheid heeft
aangegrepen om zich innerlijk te beteren.
Want hij wil de mensen niet meer om de tuin leiden en bedriegen, maar de
waarheid durft hij hun niet te zeggen, opdat ze niet boos worden en tegen hem
zeggen: 'O jij ellendige bedrieger! Als je nu de waarheid belijdt en daarnaar kunt
spreken en handelen, waarom heb je dat dan niet reeds vanaf het begin gedaan?
Wat hebben wij jou ooit eerder voor kwaads gedaan, dat jij je jarenlang
tegenover ons een snode bedrieger betoond hebt? Maak nu al het aan ons
bedreven bedrog goed, anders zul je onze terechte wraak niet ontlopen!’
[2] Ja, vrienden, deze zeer boze taal spreekt het innerlijke geweten weliswaar
voortdurend tegen degene die door list en bedrog wil profiteren van de
lichtgelovige mensheid en dat met behulp van zijn geslepen wereldse verstand
ook doet; maar zo'n mens verdooft tenslotte zijn geweten, dat de innerlijke geest
van leven en waarheid in de mens is, en bedriegt de blind gemaakte mensen
vervolgens steeds meer en meer.
[3] Maar wat gebeurt er naderhand, wanneer de dag van de volle waarheid voor
alle mensen aanbreekt? Waarheen zullen ze vluchten voor degenen die zij zo
vaak en zo meedogenloos bedrogen en voorgelogen hebben? Werkelijk, dat zal
een vreselijke vlucht zijn en de vluchtenden zullen schreeuwen en zeggen:
'Bergen, val op ons neer, zodat het waarheidslicht van de grote dag ons niet
achterhaalt en ons onthult voor de ogen van degenen die wij zo vaak op de
meest snode wijze bedrogen en voorgelogen hebben! ,
[4] Ik zeg het echter tegen jullie, die nu omwille van de zuivere waarheid
afstand hebben gedaan van de grote bedriegerijen; want hier kan nog heel veel
goed gemaakt worden door de juiste werken der liefde, maar in de andere
wereld, waarin alles openbaar wordt, zelfs de meest geheime gedachten van de
ziel, zal dat niet meer opgaan en de bedrieger en leugenaar zal zich daar de
bitterste verdeemoedigingen moeten laten welgevallen en zal met meer dan
grote vernietigende schande beladen worden in de ogen van alle rechtvaardigen.
[5] Zelfs voor Mij is het nu moeilijk om jullie een goed advies te geven en jullie
ook echt hulp te bieden; want Ik, die de levende waarheid Zelfben, kan jullie
doen en laten uit het verleden toch niet vergoelijkend toedekken en de mensen in
de waan laten waarin ze door jullie gebracht zijn! Spreek nu de waarheid tegen
allen die naar jullie toe komen, onderricht ze op de juiste wijze en zeg dat Ik
jullie dat opgedragen heb en vertel hun ook de ware reden waarom jullie nu
anders denken, willen en handelen dan voorheen, toen jullie zelf nog ver van de
waarheid af stonden; zeg hun ook dat niet een kwade wil, maar alleen een zeker
mededogen tegenover de lichtloze en lijdende mensheid jullie ertoe gebracht
heeft om door jullie kennis en aangeleerde bekwaamheden dingen, vaardigheden
en leerstellingen in het leven te roepen, waarin heel veel mensen troost
gevonden hebben! Maar omdat jullie nu door Mijn toedoen tot de zuivere
waarheld zijn doorgedrongen, willen jullie degenen die altijd hun vertrouwen op
jullie gesteld hebben, nu de zuivere en levende waarheid dan ook niet
onthouden, die hun voor eeuwig meer nut zal brengen dan alles wat jullie
vroeger voor hen gedaan hebben.
[6] Wanneer jullie allemaal zo de waarheid aan de mensen zullen verkondigen,
zullen ze niet woedend bij jullie weggaan, maar zullen naar jullie luisteren en
later als ware vrienden van de waarheid leven. Want wat jullie voorheen zelf
niet hadden, konden jullie ook niemand geven, wat ieder met enig inzicht
begiftigd mens zal begrijpen, en hij zal daar ook niet boos om worden.
[7] Houden jullie je nu alleen maar aan de waarheid, want alleen die kan en zal
jullie vrij maken en jullie voortaan alle bescherming en alle hulp bieden! Maar
aan de ene kant zelf in de waarheid zijn, en aan de andere kant toch zijn
dagelijks brood met de leugen willen verdienen, dat verdraagt elkaar net zo min
als dag en nacht of leven en dood. -Hebben jullie Mij goed begrepen?'
[8] De drie Essenen zeiden: 'Heer en Meester, begrepen hebben wij U wel en wij
zien ook in, dat U in alle opzichten volkomen gelijk hebt; maar wat zullen wij
met die vijfhonderd dode kinderen doen? Moeten wij ze begraven of onder een
of ander voorwendsel 
Download