Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten

advertisement
Baarmoederhalskanker
Wat is
baarmoederhalskanker?
We leggen het u
graag uit.
www.antikankerfonds.org
www.esmo.org
ESMO/AKF Patient Guide Series
Gebaseerd op de medische
praktijk aanbevelingen van ESMO
BAARMOEDERHALSKANKER GIDS VOOR PATIËNTEN
PATIËNTENINFORMATIE OP BASIS VAN DE ESMO-RICHTLIJNEN
Deze gids voor patiënten werd voorbereid door Het Antikankerfonds om patiënten en hun familie te
helpen een beter inzicht te krijgen in baarmoederhalskanker en de beste beschikbare
behandelingsopties volgens het subtype baarmoederhalskanker. We raden de patiënten aan om hun
artsen te vragen welke tests of behandelingen nodig zijn voor hun ziekte en ziektestadium. De
medische informatie in dit document is gebaseerd op de klinische praktijkaanbevelingen van de
European Society for Medical Oncology (ESMO) voor de behandeling van baarmoederhalskanker.
Deze gids voor patiënten is opgesteld in samenwerking met ESMO en wordt verspreid met de
toestemming van ESMO. Hij is geschreven door een arts en nagelezen door twee oncologen van
ESMO, waaronder de verantwoordelijke voor de overeenkomstige clinical practice guidelines voor
professionals. Hij is ook nagelezen door patiëntenvertegenwoordigers van de "Cancer Patient
Working Group" van ESMO.
Meer informatie over Het Antikankerfonds: www.antikankerfonds.org
Meer informatie over de European Society for Medical Oncology: www.esmo.org
Woorden die met een sterretje zijn aangeduid, worden achteraan dit document uitgelegd.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 1
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Inhoudstafel
Definitie van baarmoederhalskanker ...................................................................................................... 3
Komt baarmoederhalskanker vaak voor? ............................................................................................... 4
Wat veroorzaakt baarmoederhalskanker?.............................................................................................. 5
Hoe wordt de diagnose van baarmoederhalskanker gesteld?................................................................ 7
Wat moet geweten zijn om een optimale behandeling te kunnen krijgen?......................................... 10
Wat zijn de behandelingsopties? .......................................................................................................... 14
Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van de behandelingen?................................................................ 23
Wat gebeurt er na de behandeling? ..................................................................................................... 26
Definities van moeilijke woorden.......................................................................................................... 28
Deze tekst werd geschreven door prof. Jan Bernheim (het Antikankerfonds) en nagelezen door dr. Gauthier Bouche (het
Antikankerfonds) dr. Svetlana Jezdic (ESMO), dr. Christine Haie-Meder (ESMO), prof. Cristiana Sessa (ESMO) en dr.
Magdalena Grce (European Cervical Cancer Association).
Deze tekst werd vertaald uit het Engels door een professional en werd vervolgens nagelezen door Dr. Ann-Sofie
Schauwvlieghe.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 2
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
DEFINITIE VAN BAARMOEDERHALSKANKER
Kanker die ontstaat in weefsels van de baarmoederhals. De baarmoederhals is orgaan dat de
baarmoeder met de vagina verbindt. Het is gewoonlijk een traag groeiende kanker die
asymptomatisch kan zijn, maar door regelmatig een uitstrijkje* te laten nemen kan worden
opgespoord. Dit is een procedure waarbij cellen van de baarmoederhals worden geschraapt en onder
de microscoop worden onderzocht. Baarmoederhalskanker wordt bijna altijd veroorzaakt door een
infectie met het humaan papillomavirus (HPV)*.
Anatomie van het vrouwelijke voortplantingsstelsel. De organen van het vrouwelijke voortplantingsstelsel zijn de baarmoeder (corpus en
baarmoederhals), de eierstokken, de eileiders en de vagina. De baarmoeder heeft een gespierde buitenlaag, het myometrium, en een
binnenste slijmvlieslaag, het endometrium.
Belangrijke opmerking over andere types baarmoederkanker
In het corpus (= lichaam) van de baarmoeder kunnen andere kankertypes ontstaan. De meeste van
deze kankers zijn endometriumkankers. De diagnose en de behandeling van deze kankertypes
verschillen van baarmoederhalskanker. Meer informatie over endometriumkanker vindt u hier.
Deze gids is uitsluitend aan baarmoederhalskanker gewijd.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 3
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
KOMT BAARMOEDERHALSKANKER VAAK VOOR?
Baarmoederhalskanker is de derde meest voorkomende kanker bij vrouwen. In 2008 werd in Europa
bij 10,6 op 100.000 vrouwen baarmoederhalskanker vastgesteld. Dit is ongeveer 4% van alle bij
vrouwen gediagnosticeerde kankers. In Europa krijgt bijna 1% van alle vrouwen ooit
baarmoederhalskanker. Aangezien nu een vaccin beschikbaar is dat bescherming biedt tegen de
frequentste types van het humaan papillomavirus (HPV)* dat betrokken is bij baarmoederhalskanker,
zal in de toekomst baarmoederhalskanker waarschijnlijk minder frequent worden.
Het risico op baarmoederhalskanker is groter in Oost-Europa (vooral in Servië, Roemenië, Bulgarije
en Litouwen) door het ontbreken van georganiseerde screeningonderzoeken bij de bevolking.
Jammer genoeg is de situatie veel somberder in ontwikkelingslanden, waar 85% nieuwe gevallen
voorkomen. Doordat screening en behandeling vaker ontoegankelijk zijn, is het sterftecijfer 10% in
ontwikkelingslanden vergeleken met geïndustrialiseerde landen. Door de vaak voorkomende
ontoegankelijkheid van screening en behandelingen is het sterftecijfer 10% hoger in
ontwikkelingslanden dan in geïndustrialiseerde landen. Daarenboven zal door de huidige kostprijs de
preventievaccinatie waarschijnlijk op vele plaatsen van de wereld voor de meeste vrouwen
ontoegankelijk blijven.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 4
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
WAT VEROORZAAKT BAARMOEDERHALSKANKER?
Het is nu duidelijk dat in wezen alle baarmoederhalskankers worden veroorzaakt door bepaalde
types van het humaan papillomavirus (HPV)*, een groep virussen verwant aan het virus dat huid- of
genitale wratten veroorzaakt. Een HPV-infectie wordt veroorzaakt door rechtstreeks contact en
wordt in het geval van de baarmoederhals gewoonlijk uitgelokt door seksueel contact of zelfs
lichaamscontact. HPV komt zeer vaak voor binnen de algemene bevolking. Bijna alle volwassen
vrouwen hebben ooit HPV opgelopen, maar in de overgrote meerderheid van de gevallen
veroorzaakt een HPV-infectie geen ziektesymptomen en verdwijnt vanzelf binnen zes maanden tot
twee jaar. In zeldzame gevallen echter waarbij de HPV-infectie niet vanzelf verdwijnt en aanhoudt, is
het risico op premaligne baarmoederhalsletsels, die baarmoederhalskanker voorafgaan, hoger. Om
kanker te krijgen is een aanhoudende infectie nodig met zogenaamde hoogrisico-HPV-types
(carcinogeen, kankerverwekkend), in het bijzonder HPV-types 16 en 18, de wereldwijd meest
voorkomende types bij baarmoederhalskanker. Dit volstaat echter niet aangezien de ontwikkeling
van premaligne baarmoederhalsletsels en het ontstaan van baarmoederhalskanker jaren (decennia)
duurt. Er zijn ook andere factoren nodig voor het ontstaan van baarmoederhalskanker. Deze factoren
houden verband met het risico op een HPV-infectie of het risico op baarmoederhalskanker zodra een
HPV-infectie aanwezig is:

-
Risicofactoren voor een HPV*-infectie
Onbeschermde geslachtsgemeenschap met wisselende partners of geslachtsgemeenschap
met een man met wisselende sekspartners.
Geslachtsgemeenschap vanaf jonge leeftijd
Langdurig gebruik van hormonale anticonceptiva.
Veelvoudige zwangerschappen.
Slechte hygiëne.
Andere seksueel overdraagbare genitale infecties, bv. Chlamydia trachomatis en het
herpessimplexvirus-2.

Risicofactoren voor baarmoederhalskanker zodra een HPV*-infectie aanwezig is
Verminderde immunologische afweer zoals immunodeficiëntie* veroorzaakt door een
infectie met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv*) of geneesmiddelenbehandelingen
die het immuunsysteem* aantasten, omdat het immuunsysteem normaal HPV*-infecties
klaart, waardoor het kankerrisico verlaagt.

Andere factoren die het immuunsysteem en de algemene gezondheid verzwakken zoals
roken , een slecht dieet (bv. weinig fruit en groenten), onregelmatige slaappatronen en te
weinig lichaamsbeweging.
Er zijn risicocofactoren die op zich geen risicobevorderend effect hebben, maar die geassocieerd zijn
met echte risicofactoren. Zo is hormonale anticonceptie frequenter bij vrouwen die vanaf jonge
leeftijd seksuele omgang hebben, terwijl vrouwen die in armoede of in een ontwikkelingsland leven
beduidend meer risico lopen om niet regelmatig gynaecologische controles of onderzoeken te
ondergaan omwille van de moeilijker toegankelijke gezondheidszorg.
Met cervixuitstrijkjes die tijdens een gynaecologisch onderzoek* worden gemaakt, kan
baarmoederhalskanker vroeg worden opgespoord. Wanneer vroeg opgespoord, is de behandeling
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 5
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
van baarmoederhalskanker eenvoudig en doeltreffend. Daarom is de belangrijkste risicofactor
voor levensbedreigende baarmoederhalskanker het niet ondergaan van regelmatige
gynaecologische onderzoeken* en uitstrijkjes*.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 6
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
HOE WORDT DE DIAGNOSE VAN BAARMOEDERHALSKANKER GESTELD?
In de volgende omstandigheden moet baarmoederhalskanker worden vermoed:
 Afwijkingen bij gynaecologisch onderzoek*.
 Ernstige afwijkingen in de cervixuitstrijkjes.
 Bloedingen buiten de menstruatieperioden.
 Bloedingen na geslachtsgemeenschap.
De diagnose van baarmoederhalskanker wordt gesteld op basis van de volgende onderzoeken.
1. Klinisch onderzoek
Het klinische onderzoek is de controle en palpatie door de arts. Dit omvat gynaecologisch onderzoek
door middel van bimanueel rectaal en vaginaal onderzoek* om de plaats en het volume van de
tumor te bepalen en of hij is uitgezaaid naar andere organen in het bekken (bekkenonderzoek*). De
arts visualiseert rechtstreeks de baarmoederhals na het inbrengen van een speculum* in de vagina.
Bij gezonde vrouwen zonder schijnbare ziekte, maakt de arts een uitstrijkje van het oppervlak van de
baarmoederhals om onder een microscoop te onderzoeken (cytologisch onderzoek*). Indien
onderzoek moeilijk is of er onzekerheid bestaat over de grootte van de tumor kan dit onderzoek
onder verdoving worden uitgevoerd.
2. Het uitstrijkje (Pap-test)*1
Premaligne baarmoederhalsletsels kunnen jarenlang
asymptomatisch zijn. Door de langzame groei is de kans
op vroege opsporing en gemakkelijk herstel groot. Bij
gynaecologisch onderzoek is de baarmoederhals palpabel
en zichtbaar zodat de arts gemakkelijk een uitstrijkje kan
maken van zijn oppervlak voor cytologisch onderzoek*
van de cellen van de cellen van de baarmoederhals, het
zogenaamde uitstrijkje of de paptest*.
De cellen in het uitstrijkje worden in het laboratorium onderzocht, waardoor een vroege diagnose
van premaligne letsels mogelijk is, d.w.z. een afwijking van de cellen van het
baarmoederhalsoppervlak. Deze afwijking, die dysplasie* wordt genoemd, kan na verloop van tijd in
kanker veranderen. Op deze plaats kan kanker in een vroeg stadium ook gemakkelijk worden
opgespoord vóór hij kwaadaardig (maligne*) wordt.
Bij laboratoriumonderzoek, kunnen de cellen in het uitstrijkje:
 normaal zijn.
 lichte dysplasie* aantonen, gewoonlijk ten gevolge van een HPV*-infectie. Andere
termen die worden gebruikt om lichte dysplasie* te beschrijven zijn laaggradig
squameus intra-epitheliaal letsel (LSIL) en cervicale intra-epitheliale neoplasie* graad
1
In sommige ontwikkelingslanden waar uitstrijkjes* niet beschikbaar zijn, kan rechtstreekse visuele controle
met azijnzuur een aanvaardbare alternatieve screeningbenadering bieden.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 7
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.


1 (CIN 1). Lichte dysplasie* regresseert* gewoonlijk spontaan maar kan evolueren
naar een ernstiger dysplasie*-stadium.
matige of ernstige dysplasie* aantonen. Andere termen die worden gebruikt om
matige of ernstige dysplasie* te beschrijven zijn hooggradig squameus intraepitheliaal letsel (HSIL) en cervicale intra-epitheliale neoplasie* graad 2 of 3 (CIN
2/3). Onbehandeld kunnen deze letsels evolueren naar baarmoederhalskanker.
baarmoederhalskanker aantonen.
Een vaginale infectie kan een correct onderzoek van de cellen van een uitstrijkje verhinderen. Na
behandeling van de infectie met de gepaste behandeling wordt dan een nieuw uitstrijkje gemaakt.
Naast cytologie, met name in geval van onbepaalde cytologische* diagnose, kan de aanwezigheid en
het type HPV* in het laboratorium worden nagegaan. Dit verstrekt informatie over het risico op
afwijkingen geassocieerd met de HPV-infectie. De resultaten van de HPV-test hebben geen enkel
effect op verdere behandelplannen.
Bij vrouwen van 25 tot 65 jaar moeten om de 3 tot 5 jaar cervicovaginale uitstrijkjes worden gemaakt
zodat potentiële kanker niet de tijd heeft om gevaarlijk groot te worden. Bij screeningprogramma's
moet bij een afwijking de vrouw terugkomen voor een controle-uitstrijkje en eventueel verder
diagnoseonderzoek.
Een verdacht uitstrijkje is een aanwijzing dat een biopsie* nodig is, d.w.z. de afname van een
weefselmonster van alle lagen van de baarmoederhals zodat niet alleen de cellen zichtbaar zijn, zoals
in een uitstrijkje, maar ook de weefselstructuur.
3. Colposcopie*
Bij ernstige afwijkingen of twijfel over de resultaten van het uitstrijkje* dient tijdens het klinische
onderzoek een colposcopie* te worden uitgevoerd. Een colposcopie is een procedure waarbij de
patiënt op de onderzoekstafel ligt zoals tijdens een bekkenonderzoek*. De arts brengt in de vagina
een speculum* in om de baarmoederhals zichtbaar te maken. De arts zal een colposcoop gebruiken
om de baarmoederhals te onderzoeken. Een colposcoop is een instrument met vergrotende lenzen
zoals een binoculair. Hiermee kan de arts van buiten het lichaam de baarmoederhals van nabij en
duidelijk zien. De arts brengt een zwakke azijnzuuroplossing (zoals azijn) aan op de baarmoederhals
om abnormale gebieden gemakkelijker te kunnen zien. Bij een abnormaal gebied op de
baarmoederhals, wordt een biopsie* uitgevoerd.
4. Histopathologisch onderzoek*
Dit onderzoek wordt gewoonlijk uitgevoerd na een verdacht
uitstrijkje* en tijdens een colposcopie* om de resultaten van het
uitstrijkje te bevestigen. Dit is het laboratoriumonderzoek van
het tumorweefsel na het nemen van het tumormonster
(biopsie*). Dit laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd door
een patholoog* die de diagnose van baarmoederhalskanker zal
bevestigen en meer informatie zal verstrekken over de
kenmerken van de premaligne letsels (CIN 1 tot 3) en kanker. De
biopsie* wordt manueel door de arts genomen met een speciaal instrument dat tijdens de
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 8
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
colposcopie* in de vagina wordt ingebracht.
5. Een routinematig laboratoriumonderzoek van bloed en urine
Bloed- en urinemonsters worden genomen voor laboratoriumanalyse om de algemene gezondheid te
controleren en mogelijke ongediagnosticeerde problemen vast te stellen zoals anemie*, lever- of
nierdisfunctie, urine-infectie enz.
6. Medische beeldvormingsonderzoeken
Medische beeldvormingsonderzoeken worden gebruikt om de
omvang van de tumor te bepalen en om eventuele
metastasen* uit te sluiten of op te sporen. CT-scan* en
magnetische resonantiebeeldvorming (MRI)* worden gebruikt
om tumoruitzaaiingen naar het bekken en de lymfeklieren*
zichtbaar te maken (gelegen langs de hoofdaders in het
bekken en langs de aorta), die de tumor draineren en
metastaseplaatsen kunnen zijn. Voor dit doel blijkt MRI
doeltreffender te zijn dan een CT-scan*. Aanvullend
basisonderzoek omvat een röntgenfoto van de thorax. Om het urinewegstelsel te onderzoeken
(inclusief de urineleiders tussen de nieren en de blaas, die samengedrukt kunnen zijn door zich
uitbreidende baarmoederhalskanker of lymfeklieren*) wordt een intraveneus* pyelogram uitgevoerd
(een röntgenfoto* van het urinewegstelsel na intraveneuze* injectie van een contrastvloeistof*). Een
intraveneus pyelogram kan alleen worden uitgevoerd na controle van de nierfunctie door middel van
een bloedonderzoek omdat bij nierdisfunctie, speciale voorzorgsmaatregelen (procedures en
geneesmiddelen die de arts voorschrijft) moeten worden genomen met de intraveneuze* injectie
van contrastvloeistof* om nierbeschadiging te voorkomen.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 9
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
WAT MOET GEWETEN ZIJN OM EEN OPTIMALE BEHANDELING TE
KUNNEN KRIJGEN?
Om de beste behandeling te kunnen bepalen moeten artsen verschillende
gegevens/informatie verzamelen over de patiënt en de kanker.
Relevante informatie over de patiënt


De leeftijd en voortplantingsstatus, d.w.z. of de kinderwens van de patiënt al dan niet vervuld
is. Bij baarmoederhalskanker in een vroeg stadium kan, ofschoon een minimaal risico, de
baarmoeder meestal worden behouden, zodat een zwangerschap nog mogelijk is. Indien de
patiënt geen kinderen wilt, wordt in de behandelingskeuze geen rekening gehouden met het
behoud van de vruchtbaarheid en kan de eenvoudigste en doeltreffendste behandeling
worden gekozen.
Algemene gezondheid en geschiktheid voor operatie: leeftijd, voorgeschiedenis van
eventueel andere aandoeningen zoals diabetes*, hartziekten of ademhalingsproblemen
waarmee bij de behandelingskeuze rekening moet worden gehouden.
Relevante informatie over de kanker
 Stadiëring
Het stadium is de mate waarin de kanker in het lichaam is uitgezaaid. Artsen gebruiken stadiëring om
de risico's en de prognose* geassocieerd met de ernst van de kanker en de specifieke kenmerken van
de patiënt en de kanker te beoordelen om de geschikte behandeling te bepalen. Hoe minder
gevorderd het stadium, hoe beter de prognose en hoe minder agressief de behandeling bijgevolg zal
zijn. De stadiëring wordt tweemaal uitgevoerd: de eerste maal vóór om het even welke behandeling,
door middel van klinische en medische beeldvormingsonderzoeken en een tweede maal op de
operatief verwijderde weefsels, indien de behandeling een operatie omvatte, om de geschiktheid
van de behandeling na te gaan. Door middel van het histopathologische laboratoriumonderzoek* kan
de eerste (preoperatieve) stadiëring worden gecontroleerd en soms verfijnd. Uit de postoperatieve
bevindingen kan immers blijken dat verdere behandeling raadzaam is.
De onderstaande tabel die een overzicht geeft van de verschillende stadia van
baarmoederhalskanker is gebaseerd op de consensus van de Internationale Federatie van
Gynaecologen en Verloskundigen (FIGO). Omdat sommige definities technisch zijn kunt u beter
meer uitleg vragen aan uw artsen. De stadiëring is alleen volledig en beslissend nadat alle klinische
en medische beeldvormingsresultaten beschikbaar zijn voor een uitgebreide beoordeling.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 10
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
In de onderstaande tabel worden de premaligne ziekte (stadium 0), de hoofdkankerstadia (I tot IV)
en de onderverdelingen van deze stadia voorgesteld.
Stadium
Definitie
Stadium 0
Dit is het stadium van premaligne ziekte, d.w.z. kleine letsels beperkt tot de oppervlaktelaag
(epitheel) van de baarmoederhals (die op huid lijkt). Dergelijke letsels worden ook carcinoom in
situ* of cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN)* genoemd. Bij CIN 1 is het letsel beperkt tot
de basalecellaag van het oppervlakte-epitheel van de baarmoederhals, bij CIN 2 bereikt het
letsel de middelste laag en bij CIN 3 dringt het door tot de bovenste laag.
Dit is het eerste stadium van invasieve kanker, zelfs wanneer hij macroscopisch nog niet
zichtbaar is maar na microscopisch laboratoriumonderzoek van de biopten* aangetoond is dat
hij tot in de stroma is gegroeid, d.w.z. het weefsel onder de oppervlaktelaag van de
baarmoederhals. In de breedte is het letsel beperkt tot de baarmoederhals, d.w.z. geen
betrokkenheid van de vagina of het parametrium*. Afhankelijk van de grootte van het letsel en
zijn macroscopische zichtbaarheid (d.w.z. zichtbaarheid bij controle met het blote oog),
onderscheidt men verschillende substadia.
Stadium IA Microscopisch invasieve kanker die macroscopisch niet zichtbaar is en minder dan
5 mm in het stroma is gegroeid en minder dan 7 mm in de breedte is uitgezaaid.
Stadium
Stromale invasie* van minder dan 3 mm in de diepte en laterale
IA1
uitzaaiing van minder dan 7 mm.
Stadium
Stromale invasie* tussen 3 en 5 mm in de diepte en laterale
IA2
uitzaaiing van minder dan 7 mm.
Stadium IB Macroscopisch zichtbare kanker of microscopisch invasieve kanker hoger dan
stadium IA2
Stadium
Letsel waarvan de grootste diameter minder dan 4 cm is.
IB1
Stadium
Letsel waarvan de grootste diameter meer dan 4 cm is.
IB2
Kanker die uitgezaaid is naar weefsels buiten de baarmoeder maar niet tot in de
bekkenbeenderen of onder het onderste derde van de vagina.
Stadium
Macroscopisch zichtbare (zichtbaar met het blote oog) kanker die uitgezaaid is
IIA
buiten de baarmoederhals, maar niet tot in het parametrium*
Stadium
Het macroscopisch zichtbare letsel waarvan de grootste diameter
IIA1
minder dan 4 cm is
Stadium
Het macroscopisch zichtbare letsel waarvan de grootste diameter
IIA2
meer dan 4 cm is
Stadium
Macroscopisch zichtbare kanker die uitgezaaid is tot in het parametrium*.
IIB
Stadium I
Stadium II
Stadium III
Stadium IV
Kanker die uitgezaaid is tot in de bekkenwand, -beenderen en/of het onderste derde van de
vagina en/of één of beide urineleiders* samendrukt.
Stadium
Geen uitzaaiing tot in de bekkenzijwand, maar betrokkenheid van het onderste
IIIA
derde van de vagina.
Stadium
Kanker die uitgezaaid is tot in de bekkenwand en/of één of beide urineleiders
IIIB
samendrukt.
Gevorderde en gemetastaseerde* kanker.
Stadium
IVA
Stadium
IVB
Kanker die de omliggende bekkenorganen (blaas, rectum) is binnengedrongen
en/of uitgezaaid is buiten de bekken, d.w.z. tot in het abdomen of de lies.
Met metastasen* op afstand, bv. naar de longen of de lever.
 Laboratoriumonderzoek van het biopt* en, in indien een operatie werd uitgevoerd,
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 11
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
van het chirurgisch verwijderde materiaal.
De via de initiële diagnostische biopsie* verkregen weefselmonsters zullen in het
histopathologielaboratorium* worden onderzocht. Wanneer de behandeling uit een operatie bestaat
(zoals voor vroege ziektestadia en ongeacht welk chirurgisch monster werd verwijderd: cervicale
conisatie*, uterus of verwijderde of gebiopteerde lymfeklieren*) wordt een tweede postoperatief
histopathologisch onderzoek* uitgevoerd waarbij het verwijderde materiaal wordt onderzocht. Dit
controleert het kankertype en laat toe de eerste ziektestadiëring te controleren en te verfijnen, om
na te gaan hoe gevorderd de kanker is. Deze aanvullende informatie is nodig om te bepalen welke
verdere behandeling nodig is. De resultaten van het onderzoek van het biopt* omvatten:
o Histologische types* van baarmoederhalskanker:
 Plaveiselcelcarcinoom (ook epidermoïd, malpighicellen of spinocellulair carcinoom
genoemd), dat het frequentst is (80-90% van alle patiënten met baarmoederhalskanker)
en ontstaat in het buitenste gedeelte van de baarmoederhals en
 Adenocarcinoom (10-15% van alle patiënten met baarmoederhalskanker), het type dat
ontstaat in het klierweefsel* van het baarmoederkanaal (endocervix). Zijn prognose is
ongunstiger dan die van het vorige type.
 Er zijn zeldzamere histologische types* (bv. neuro-endocrien en helderecelcarcinoom).
o De kankergraad is de mate van afwijking van de tumorcellen en het tumorweefsel bij
microscopisch onderzoek, en geeft ook de schatting weer van de groeisnelheid en agressiviteit.
Kankers kunnen variëren tussen goed gedifferentieerd, d.w.z. dat ze sterk lijken op het weefsel
waaruit ze voortkomen, en ongedifferentieerd, d.w.z. dat ze geen gelijkenis meer vertonen
met het weefsel waaruit ze voortkomen. Gewoonlijk hebben goed gedifferentieerde tumoren
een betere prognose* dan ongedifferentieerde tumoren.
o Na verwijdering van de tumor dienen de volgende onderzoeken te worden uitgevoerd:
 Marges: de buitenmarges van het chirurgisch verwijderde tumormonster worden
onderzocht op de aanwezigheid van tumorcellen. Bij aanwezigheid van tumorcellen is
verdere behandeling nodig omdat aangenomen wordt dat de tumor niet volledig
verwijderd is.
 Lymfovasculaire invasie*: de lymfe- en bloedvaten worden onderzocht op de
aanwezigheid van tumorcellen. Dit is omdat bij baarmoederhalskanker de kankercellen
zich vooral verspreiden via de lymfevaten*, die de baarmoederhals draineren en naar de
lymfeklieren* leiden. De microscopische waarneming van tumorcellen in lymfevaten wijst
op een risico op uitzaaiing buiten het chirurgisch verwijderde monster en de behoefte aan
verdere behandeling met chemotherapie* en radiotherapie*.
 Aanwezigheid van tumorcellen in de lymfeklieren*: In dit geval kan een volledige
verwijdering
van
de
lymfeklieren
in
het
bekken
aangewezen
zijn
(bekkenlymfadenectomie*) naast de chirurgische ingreep aan de baarmoederhals (of de
volledige baarmoeder). Dit is vooral het geval bij lymfovasculaire invasie*, wat een
mogelijke uitzaaiing van kankercellen naar de lymfeklieren suggereert. Lymfeklieren uit
het bekken zullen chirurgisch worden verwijderd om dit te controleren.
 Uitzaaiing naar het parametrium* (de structuren aan weerszijden van de baarmoeder):
als in het parametrium aan weerszijden van de baarmoeder kankercellen worden
gevonden, verhoogt het tumorstadium tot IIB en wijst op de behoefte aan verdere
behandeling met chemotherapie* en radiotherapie* omdat de kans groter is dat een
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 12
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
aantal kankercellen naar de lymfevaten* en -klieren uitgezaaid zijn.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 13
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
WAT ZIJN DE BEHANDELINGSOPTIES?
Bij de planning van de behandeling is een multidisciplinair team van medische
specialisten betrokken. Dit impliceert gewoonlijk een vergadering van
verschillende specialisten, multidisciplinair advies* of tumor board review
genoemd. Tijdens deze vergadering wordt de behandelingsplanning
besproken op basis van de relevante informatie van klinische, medische
beeldvormings- en laboratoriumonderzoeken en de internationale richtlijnen
en evidencebased medische voorschriften.
Het type en de omvang van de behandeling hangen af van het stadium van de
baarmoederhalskanker, de kenmerken van de tumor en de risico's.
In de vroege stadia volstaat een lokale chirurgische behandeling. In meer gevorderde stadia bestaat
de behandeling gewoonlijk uit een combinatie van chemotherapie* en radiotherapie*.
De onderstaande behandelingen hebben voordelen, risico's en contra-indicaties*. Het is aangewezen
om de oncoloog* te vragen wat de verwachte voordelen en risico's van elke behandeling zijn om op
hoogte te zijn van de gevolgen van de behandeling. Voor sommige gevallen zijn verschillende
behandelingsopties beschikbaar. Voor elke patiënt moet de keuze worden besproken op basis van de
voordeel-risicoverhouding.
Stadium 0 en stadium IA1
Stadium 0 wijst op een premaligne letsel, d.w.z. kleine letsels die beperkt zijn tot de oppervlaktelaag
(epitheel) van de baarmoederhals. Dergelijke letsels omvatten carcinoom in situ* en cervicale intraepitheliale neoplasie (CIN1, CIN2 en CIN3).
Stadium IA1 wijst op invasieve kanker die alleen met een microscoop en niet met het blote oog
zichtbaar is. Hij is niet meer dan 3 mm diep en 7 mm breed.
Conisatie*:
De standaardbehandeling is een chirurgische ingreep die conisatie* wordt
genoemd. Niettemin is bij een premaligne CIN* graad 1- letsel (of laaggradig
squameus intra-epitheliaal letsel of LSIL) zonder behandeling de kans op
regressie* groot. Een nauwgezette follow-up van ongeveer één jaar kan
volstaan. Dus worden alleen CIN graad 2- en graad 3- letsels (of hooggradig
squameus intra-epitheliaal letsel of HSIL) met conisatie* behandeld.
Bij een conisatie* wordt een kegelvormig stukje weefsel verwijderd van de
baarmoederhals rond de baarmoedermond die met de vagina is verbonden en in de diepte het
inwendige baarmoederhalskanaal. Dit gebeurt met behulp van een "koud" mes, laser of
elektrochirurgische lisexcisieprocedure (LEEP)*. Indien bij histopathologisch onderzoek* van het
verwijderde conische monster geen invasie wordt vastgesteld en de marges rond het monster
microscopisch vrij zijn van kankercellen, was de behandeling curatief en is geen verdere behandeling
vereist.
Een alternatief voor conisatie* is de verwijdering van de baarmoeder of gewone hysterectomie*. Dit
kan worden voorgesteld aan vrouwen die geen kinderwens meer hebben. Dit sluit het risico op latere
baarmoederkanker uit.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 14
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Voor een beperkt aantal
gevallen kan de verwijdering
van de lymfeklieren* in het
bekken aanbevolen zijn naast
de chirurgische ingreep aan
de baarmoederhals (of de
volledige baarmoeder). Dit is
het geval wanneer bij het
histopathologisch
onderzoek* van het eerste
biopt* in de lymfevaten* en
bloedvaten rond de tumor
kankercellen
worden
gevonden.
Dit
wordt
lymfovasculaire
invasie*
genoemd en suggereert een
mogelijke uitzaaiing van
kankercellen
naar
de
lymfeklieren. Dit doet het
vermoeden rijzen dat de
tumor in een hoger stadium
is dan IA1. In dit geval
worden lymfeklieren in het
bekken
chirurgisch
verwijderd om
dit te
controleren.
Behandeling voor patiënten met stadium IA1baarmoederhalskanker
Wens om de
vruchtbaarheid te
behouden?
Ja
Conisatie met of zonder
verwijdering van lymfeklieren in
het bekken (indien betrokkenheid
van de lymfovasculaire ruimte)
Neen
Hysterectomie met of zonder
verwijdering van lymfeklieren in het
bekken (indien betrokkenheid van
de lymfovasculaire ruimte)
2 van 3
risicofactoren*
+ marges EN/OF
2 van 3
risicofactoren*
Chemoradiotherapie
Geen
Eén van
beide of
beide
Ja
Neen
EINDE VAN DE BEHANDELING
*Risicofactoren
- Tumor groter dan verwacht
Onmiddellijke complicaties
- Diepe stromale invasie
zoals overmatige bloedingen
- Lymfovasculaire invasie
zijn zeldzaam en goedaardig .
Overmatige
bloedingen
komen vaker voor wanneer de behandeling tijdens de zwangerschap wordt uitgevoerd en het risico
op latere zwangerschapscomplicaties, zoals voortijdige bevalling, is naar schatting tweemaal hoger.
Vaak wordt de behandeling van stadium 0 uitgesteld tot na de zwangerschap.
Langetermijncomplicaties van conisatie* zijn zeer zeldzaam. Een mogelijke complicatie is cervicale
insufficiëntie, resulterend in een verhoogd risico op voortijdige bevalling.
Conisatie* wordt ook gebruikt als een zogenaamde excisiebiopsie*, d.w.z. een diagnostische
procedure waarbij niet een gedeelte van het verdachte letsel wordt verwijderd, maar het letsel
voldoende klein en toegankelijk is om volledig te worden verwijderd. Afhankelijk van het stadium bij
histopathologisch onderzoek* van het conisatiemonster, kan de diagnoseconisatie curatief zijn,
zonder dat verdere behandeling nodig is.
Adjuvante behandeling bij risico op recidief*
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 15
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Een adjuvante behandeling is een behandeling naast de initiële behandeling wanneer het vermoeden
bestaat dat deze niet curatief was. De bedoeling is om de kanker te genezen door het risico op
recidief te verminderen.
In het geval van preoperatieve stadium IA1- baarmoederhalskanker, is de tumor genezen, wanneer
het histopathologische onderzoek* van het gereseceerde weefsel het stadium IA1 bevestigt en is
geen adjuvante behandeling nodig. Het histopathologische onderzoek* van het gereseceerde
weefsel kan soms aantonen dat de tumor verder uitgezaaid is dan verwacht, d.w.z. dat de graad
hoger is dan stadium IA1. Dit is ongetwijfeld het geval wanneer de invasie in het gereseceerde
weefsel dieper is dan 3 mm en in de resectiemarges van een conisatiemonster tumorweefsel
aanwezig is. Bij een tumor in de lymfovasculaire ruimten moet ook een hoger stadium worden
vermoed. Een adjuvante behandeling is dan aanbevolen.
Samengevat: de adjuvante behandeling is aanbevolen wanneer twee van drie risicofactoren
aanwezig zijn: een groter dan verwachte primaire tumor, diepe stromale invasie* en lymfovasculaire
invasie*. Een adjuvante behandeling is ook geïndiceerd als lymfovasculaire invasie in het initiële
biopt* leidde tot een hysterectomie* met verwijdering van de bekkenlymfeklieren* en ze na de
operatie tumorcellen bleken te bevatten en/of tumorcellen in het parametrium* werden gevonden.
De
adjuvante
behandeling zal bestaan uit concomitante
chemoradiotherapie, d.w.z de gelijktijdige toediening van externe
radiotherapie* en chemotherapie*. Bij externe radiotherapie is de
bestraling afkomstig van een externe bron en gericht op het
bekkengebied waar de tumor zich bevond en de lymfevaten* en
lymfeklieren*. De chemotherapie* bestaat uit geneesmiddelen die in
staat zijn om kankercellen in het hele lichaam te doden maar, in dit geval,
met de bedoeling om kankercellen te doden die in de lymfevaten en
lymfeklieren in het bekken aanwezig kunnen zijn en ook om de werking
van bestraling te versterken. Voor concomitante chemoradiotherapie van
baarmoederhalskanker wordt tijdens de radiotherapie meestal een
schema gebruikt met cisplatine* 40 mg/m²/ lichaamsoppervlak en dit
eenmaal per week. Dit gaat gepaard met een overvloedige intraveneuze*
vloeistoftoediening om nierbeschadiging te voorkomen.
Stadium IA2
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 16
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Stadium IA2 wijst op invasieve kanker die alleen met een microscoop en niet met het blote oog
zichtbaar is en die tussen 3 en 5 mm in de diepte en minder dan 7 mm in de breedte groot is.
Operatie
De standaardbehandeling is een operatie. Dit omvat een chirurgische ingreep aan de baarmoeder en
de verwijdering van de lymfeklieren* in het bekken.
 Bij jonge patiënten met een kinderwens kan een baarmoedersparende operatie worden
uitgevoerd. Door middel van conisatie* kan een grote conus* van de baarmoederhals
worden verwijderd of kan de volledige baarmoederhals worden verwijderd (deze procedure
wordt trachelectomie genoemd).
 Andere patiënten kunnen een gewone verwijdering van de baarmoeder ondergaan, een
gewone hysterectomie* genoemd, of een resectie van het parametrium*, de eierstokken en
het bovenste gedeelte van de vagina naast de baarmoeder, een radicale hysterectomie*
genoemd.
Adjuvante behandeling
De resultaten van het histopathologische onderzoek* van het operatief verwijderde weefsel (tumor,
baarmoeder en lymfeklieren*) verstrekken de informatie die nodig is om te kunnen beslissen of een
adjuvante behandeling al dan niet nodig is. Zoals ook nauwkeurig beschreven in de paragraaf over
stadium IA1, is een adjuvante behandeling een behandeling naast de operatie wanneer vermoed
wordt dat niet al het kankerweefsel verwijderd is, of als de kanker uitgezaaid is naar omliggende
weefsels, zoals het parametrium* of de lymfeklieren, met de bedoeling om de kanker te genezen.
Zoals bij stadium IA1 is een adjuvante behandeling aanbevolen wanneer in de operatief verwijderde
bekkenlymfeklieren kankercellen worden gevonden, of wanneer de marges aan de rand van het
operatief verwijderde baarmoederhalsweefsel niet microscopisch vrij zijn van tumorcellen (positieve
marges).
In deze situaties zullen concomitant externe radiotherapie* en chemotherapie* worden toegediend.
Bij externe radiotherapie, is de bestraling afkomstig van een externe bron die wordt gericht op het
bekkengebied waar de tumor was en ook de lymfevaten* en de lymfeklieren. De chemotherapie*
bestaat uit geneesmiddelen die in staat zijn om kankercellen in het hele lichaam te doden maar, in
dit geval, met de bedoeling om kankercellen te doden die in de lymfevaten en lymfeklieren in het
bekken aanwezig kunnen zijn. Voor baarmoederhalskanker is het frequentst gebruikte geneesmiddel
bij concomitante chemoradiotherapie cisplatine* 40 mg/m²/lichaamsoppervlak en dit eenmaal per
week voor de duur van de radiotherapie.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 17
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Behandeling voor patiënten met stadium IA2- baarmoederhalskanker
Wens om de vruchtbaarheid
te behouden?
Ja
Neen
Conisatie of trachelectomie
+ verwijdering van
lymfeklieren in het bekken
Gewone of radicale
hysterectomie met of
zonder verwijdering van
lymfeklieren in het bekken
-Positieve marges OF
-Betrokkenheid van het parametrium* OF
-Betrokkenheid van de lymfeklieren
Ja
Neen
Chemoradiotherapie
EINDE VAN DE BEHANDELING
Stadium IB1
Stadium IB1 wijst op macroscopisch zichtbare of microscopisch invasieve kanker hoger dan stadium
IA2 , maar waarbij de grootste diameter van het letsel minder dan 4 cm is .
Voor dit stadium van baarmoederhalskanker zijn verschillende behandelingsopties beschikbaar:
- Enkel een operatie;
- Of radiotherapie* die externe bestraling en brachytherapie* combineert, een topische
bestraling waarbij een radioactieve* bron direct naast of in de tumor wordt geplaatst;
- Of een combinatie van radiotherapie en een operatie.
Globaal blijkt geen van deze behandelingsmethoden duidelijk superieur te zijn dan de andere. De
keuze moet gebaseerd zijn op
1) De specifieke kenmerken van de ziekte of de individuele patiënt;
2) De eventuele voorkeuren van de patiënt;
3) De deskundigheid en de ervaring van het behandelingscentrum.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 18
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Wil om de vruchtbaarheid
te behouden EN goede
prognose?
Neen
Ja
2 opties met
hetzelfde resultaat
Externe radiotherapie
+ brachytherapie
Radicale hysterectomie + bilaterale
ovariëctomie + verwijdering van
lymfeklieren in het bekken
Radicale trachelectomie +
verwijdering van
lymfeklieren in het bekken

Betrokkenheid van
lymfeklieren ?
• Tumor niet volledige verwijderd
(positieve marges)?)?
Ja op één of meer
•Kankercellen gevonden in het
Chemoradiotherapie
parametrium??
Neen op
alles
EINDE VAN DE BEHANDELING
De standaardoperatie bestaat uit de verwijdering van de volledige baarmoeder (hysterectomie*) met
bilaterale (beide zijden) verwijdering van het parametrium* en de eierstokken en verwijdering van de
lymfeklieren* in het bekken (lymfadenectomie*), de zogenaamde radicale hysterectomie*.
Indien de tumor uitstekende prognosekenmerken vertoont, kan bij jonge patiënten met een
kinderwens een beperktere vruchtbaarheidssparende operatie (radicale trachelectomie, d.w.z.
verwijdering van de baarmoederhals alleen met of zonder het parametrium*) worden overwogen.
De kenmerken die een risicoloze baarmoedersparende operatie toelaten zijn: de grootste diameter
van de tumor is minder dan 20 mm, het microscopische onderzoek van het biopt* toont geen
tumorcellen in de lymfevaten* en de lymfeklieren* zijn klinisch vrij van tumorcellen.
Zoals beschreven voor stadium IA-tumoren is, bij patiënten die vooraf een operatie hebben
ondergaan waarbij uit het laboratoriumonderzoek van het chirurgische monster blijk dat de tumor
niet volledig werd verwijderd, verdere behandeling met chemoradiatie nodig, d.w.z. een combinatie
van chemotherapie* en bestraling binnen hetzelfde tijdsbestek. Dit is het geval wanneer in de
marges van het gereseceerde monster tumorcellen worden gevonden en ziekte aanwezig is in het
parametrium* of de lymfeklieren*.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 19
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Stadia IB2 tot IVA
Stadium IB2 wijst op macroscopisch zichtbare of microscopisch invasieve kanker hoger dan stadium
IA2 maar waarbij de grootste diameter van het letsel groter dan 4 cm is .
.
Stadium IVA wijst op gevorderde kanker die andere bekkenorganen binnengedrongen is (blaas,
rectum) en/of uitgezaaid is buiten het bekken, d.w.z. het abdomen of de lies.
De standaardbehandeling is radiotherapie* samen met chemotherapie. Bestraling heeft tot doel de
plaats van de primaire tumor en mogelijk betrokken lymfeklieren* te elimineren en chemotherapie*
heeft twee doelen: de werkzaamheid van de radiotherapie te verhogen en tumorcellen op afstand
van de bestraalde plaatsen te elimineren. Cisplatine* alleen is de frequentst gebruikte
chemotherapie* in combinatie met concomitante radiotherapie, maar niet op platina gebaseerde
geneesmiddelenschema's* blijken even doeltreffend te zijn als chemotherapie* op basis van platina.
Radiotherapie bestaat uit externe bestraling (met concomitante chemotherapie*) en
brachytherapie* die gewoonlijk na externe bestraling wordt toegepast.
Behandeling voor patiënten met stadium IB2- tot stadium IVAbaarmoederhalskanker
Chemoradiotherapie +
brachytherapie
Adjuvante chemotherapie
(optioneel)
Volledige verdwijning van tumor bij
beeldvorming?
Ja
Hysterectomie
EINDE VAN DE BEHANDELING
De totale duur van de behandeling moet binnen 55 dagen zijn. Bij betrokkenheid van de paraaortische klieren* wordt de externe bestraling uitgebreid tot het para-aortische gebied*.
Indien volgens de resultaten van de medische beeldvorming de ziekte niet volledig verdwenen is na
voltooiing van de radiotherapie* (inclusief brachytherapie*) samen met chemotherapie*, dan is er
een bijkomende behandelingsoptie: de aanvullende chirurgische verwijdering van de volledige
baarmoeder (radicale operatie). In de meer gevorderde gevallen kan er, zelfs wanneer de ziekte
volledig onder controle lijkt te zijn na radiotherapie samen met een chemotherapiekuur,
onopspoorbare residuele ziekte zijn, die een recidief zal veroorzaken. Volgens een aantal studies
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 20
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
biedt voortgezette adjuvante chemotherapie* dan verder voordeel, maar dit is geen
standaardpraktijk. Adjuvante chemotherapie* kan worden overwogen zelfs als de tumor verdwenen
is, met als doel om het risico op metastasering* tot een minimum te beperken, maar de
werkzaamheid van bijkomende chemotherapie* is niet duidelijk vastgesteld en daarom is toediening
ervan aanbevolen in het kader van een klinische studie*.
Stadium IVB
Stadium IVB wijst op gevorderde kanker die uitgezaaid is naar organen op afstand (metastasen*), bv.
de longen of de lever.
Behandeling voor patiënten met stadium IVB- baarmoederhalskanker
• Ongemak door tumor in het
bekken?
• Ongemak door metastase in
ander(e) orgaan/ organen?
Neen op
alles
Chemotherapie
Ja op
enkele
• Chemotherapie
• Operatie of Radiotherapie op tumor of
metastase die ongemak veroorzaakt
Hoewel niet curatief, kan chemotherapie* remissies teweegbrengen of de ziekte stabiliseren. De
pijler van chemotherapie zijn platina bevattende middelen, gewoonlijk cisplatine*. Gecombineerde
chemotherapie met bv. topotecan* of paclitaxel* naast het platinabestanddeel verhoogt het
responspercentage en de tijd tot ziekteprogressie, ten koste van
meer bijwerkingen. Bij de keuze van de chemotherapeutica
wordt rekening gehouden met de reeds bestaande specifieke
risico's voor ernstige bijwerkingen, zoals nier-, neurologische*
en hartaandoeningen. Deze chemotherapie wordt gewoonlijk
toegediend
via
intraveneuze*
infusen
in
het
chemotherapiedagziekenhuis. Om onmiddellijke bijwerkingen te
voorkomen zoals maaglast en allergische reacties, worden net
voor de chemotherapie een corticosteroïde* zoals
dexamethason* en een anti-emeticum toegediend, samen met een overvloedige intraveneuze*
vloeistoftoediening om in het geval van cisplatine* nierbeschadiging te voorkomen. Zoals met de
meeste andere chemotherapieschema's zijn er ook bijwerkingen op middellange en lange termijn.
Binnen weken na toediening is een verstoorde bloedcelproductie mogelijk. Als bloedonderzoeken
overmatige tijdelijke verlagingen van de bloedcel- of bloedplaatjestellingen* aantonen, dan moet de
volgende behandelingskuur worden uitgesteld en de dosering worden aangepast. Cisplatine* kan in
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 21
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
sommige gevallen ernstige zenuwproblemen in de handen en/of voeten veroorzaken (tintelingen in
de huid, gevoelloosheid en/of pijn) en veranderingen in het gehoor.
In sommige gevallen van met chemotherapie* behandelde gevorderde ziekte, kan de niet
verwijderde primaire tumor gaan bloeden of infecteren of ernstige ongemakken veroorzaken.
Palliatieve radiotherapie* of chirurgische verwijdering kan verlichting bieden. Dit kan ook gelden
voor gemetastaseerde* bijzonder pijnlijke letsels zoals botmetastasen*.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 22
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
WAT ZIJN DE MOGELIJKE BIJWERKINGEN VAN DE BEHANDELINGEN?
Risico's en bijwerkingen van een operatie
Sommige risico's zijn gemeenschappelijk aan alle chirurgische ingrepen die onder algemene
verdoving* worden uitgevoerd. Deze complicaties zijn zeldzaam en omvatten diep veneuze
trombose*, hart- of ademhalingsproblemen, bloedingen, infectie of een reactie op de verdoving*.
De vrouwelijke voortplantingsorganen liggen in het bekken samen met de onderste urinewegen en
het onderste spijsverteringskanaal. Tijdens de heelkundige ingreep kunnen de urinewegen en de
darmen worden beschadigd.
Wanneer lymfeklieren* in het bekken en langs de aorta worden verwijderd, kan dit het
lymfevatensysteem beschadigen of blokkeren, met lymfoedeem als gevolg, een aandoening waarbij
zich lymfevocht opstapelt in de benen en ze doet zwellen. Dit kan gebeuren onmiddellijk na de
ingreep, maar ook later. Er is ook een risico op lymfocoele, dit is de ophoping van lymfevocht in het
operatiegebied. Dit verdwijnt gewoonlijk vanzelf.
Als een samendrukking van de urineleiders optreedt die de nier in gevaar brengt, dan kan de
urinestroom worden hersteld door het inbrengen van een instrument (drain) in het nierbekken,
waardoor een kanaal wordt gevormd waarlangs de urine kan wegvloeien (nefrostomie).
Een hysterectomie* verhoogt ook het risico op urine-incontinentie en vaginale prolaps jaren na de
heelkundige ingreep, omdat ze de ondersteunende bekkenbodemspieren kan beschadigen of
verzwakken.
Vrouwen die vóór de menopauze* werden geopereerd en vrouwen bij wie de operatie bestond uit
het verwijderen van de eierstokken zullen snel na de operatie menopauzesymptomen krijgen.
Warmteopwellingen, stemmingswisselingen, nachtelijk zweten, vaginale droogte en
concentratieproblemen zijn dan frequent.
De bijwerkingen kunnen worden verlicht door overleg en advies van de oncoloog* en gynaecologen.
Risico's en bijwerkingen van niet-chirurgische therapieën
De meest voorkomende bijwerkingen van niet-chirurgische therapieën (radiotherapie en
chemotherapie*) zijn omkeerbaar na de behandeling. Er zijn strategieën beschikbaar om een aantal
van deze bijwerkingen te voorkomen of te verlichten. Dit moet vooraf met de arts. worden
besproken.
Bekkenradiotherapie
De bijwerkingen van externe radiotherapie* voor de behandeling van baarmoederhalskanker zijn
vooral toe te schrijven aan de bestraling van de organen rond de baarmoederhals en de baarmoeder.
De effecten van bestraling van de urinewegen omvatten pijn bij het urineren, blaaskrampen
resulterend in mictiedrang, ulceratie of necrose* van het blaasslijmvlies, bloed in de urine en
urinewegobstructie. De effecten van bestraling van het onderste spijsverteringskanaal omvatten
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 23
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
rectaal ongemak, diarree, rectale slijm- en bloedafscheiding en, zelden, darmperforatie. Vaginale
vernauwing is een ander mogelijk laat effect van bekkenradiotherapie. De behandeling van deze
postbestralingsreacties moet door de oncoloog* worden geadviseerd. Moderne technieken bij
externe radiotherapie zoals intensiteitsgemoduleerde radiotherapie (IMRT)* hebben tot doel haar
toxiciteit te verminderen.
Brachytherapie
De bovenvermelde bijwerkingen van externe radiotherapie* kunnen ook optreden met
brachytherapie*, zij het minder frequent, omdat dit type therapie beter gericht is. Vaginale droogte
is frequent na de behandeling. Vaginale vernauwing en droogte kunnen ook voorkomen en kunnen
op lange termijn leiden tot seksuele disfunctie. Bij jonge vrouwen stopt bestraling de werking van de
eierstokken en dit kan leiden tot verdere vaginale droogte en seksuele disfunctie. Het kan ook
resulteren in een hoger risico op osteoporose* en/of fracturen van de bekkenbeenderen. Vrouwen
moeten voor deze problemen door een specialist worden behandeld. Aangezien
baarmoederhalskankers niet hormoononafhankelijk zijn, kan bij afwezigheid van contra-indicaties*
een hormoonbehandeling worden voorgeschreven om deze bijwerkingen te voorkomen.
Chemotherapie
De bijwerkingen van chemotherapie zijn zeer frequent. Ze zijn afhankelijk van het/de toegediende
geneesmiddel(en), de dosissen en individuele factoren. Als u in het verleden andere problemen hebt
gehad (zoals hartproblemen), moeten enkele voorzorgsmaatregelen worden genomen en/of de
behandeling worden aangepast. Combinaties van verschillende geneesmiddelen leiden gewoonlijk
tot meer bijwerkingen dan het gebruik van één geneesmiddel.
De frequentste bijwerkingen van de chemotherapeutica* die worden gebruikt bij
baarmoederhalskanker zijn nierbeschadiging, haaruitval en een verlaagde bloedceltelling. Om bij
cisplatine* nierbeschadiging te voorkomen is een overvloedige intraveneuze* vloeistoftoediening
aanbevolen. Platinachemotherapie alleen veroorzaakt geen haaruitval. Een verlaagde bloedceltelling
kan resulteren in anemie*, bloeding en infecties. Na de chemotherapie, groeit het haar terug en
herstelt de bloedceltelling zich.
Andere bijwerkingen in afnemende volgorde van voorkomen:
 vermoeidheid,
 gebrek aan eetlust,
 misselijkheid, braken en diarree,
 dehydratatie,
 lichte veranderingen van de nagels en de huid die snel verdwijnen,
 ontsteking van gebieden zoals het mondslijmvlies,
 smaakverlies,
 pijnlijke zwelling en ontsteking op de plaats van de injectie
 allergische reacties, zoals warmteopwellingen en uitslag,
 zenuwproblemen die de handen en/of voeten treffen (perifere neuropathie), die tintelingen
in de huid, gevoelloosheid en/of pijn kunnen veroorzaken,
 tijdelijk verlies of veranderingen van het gezichtsvermogen,
 oorsuizingen of veranderingen van het gehoor,
 lage bloeddruk,
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 24
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.



trage hartslag,
spier- of gewrichtspijn en
aanvallen.
Andere zeldzamere maar ernstigere bijwerkingen kunnen voorkomen. Deze omvatten in het
bijzonder, beroerte, myocardinfarct* en verminderde nier- en leverfunctie
Deze symptomen of afwijkingen moeten onmiddellijk aan een arts worden gemeld.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 25
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
WAT GEBEURT ER NA DE BEHANDELING?
Nevenwerkingen na de behandeling zijn niet ongewoon.



Tijdens de fase na de behandeling kunnen angst, slaapproblemen of
depressie voorkomen; patiënten met deze symptomen kunnen
psychologische ondersteuning nodig hebben.
De meeste chirurgische behandelingen voor baarmoederhalskanker
leiden niet tot seksuele disfunctie. Radiotherapie* kan het slijmvlies
van de blaas, het rectum en de vagina verzwakken en een aantal,
gewoonlijk omkeerbare, problemen i.v.m. residuele urine, defecatie
en geslachtsgemeenschap.
Geheugen- en concentratieproblemen en vermoeidheid zijn niet ongebruikelijke
bijwerkingen van chemotherapie* en zijn meestal omkeerbaar na enkele maanden.
Follow-up met artsen
Na de behandeling zullen artsen een follow-upprogramma voorstellen bestaande uit regelmatige
raadplegingen om:
 Mogelijk tumorrecidief* op te sporen:
o Bij behandeld stadium 0 is, indien drie opeenvolgende uitstrijkjes* binnen twee jaar
geen afwijkingen vertonen, het risico op recidief* niet groter dan bij een gezonde
vrouw om baarmoederhalskanker te krijgen. Deze ex-patiënten kunnen, na twee
jaar, terugkeren naar de gewone screening voor gezonde vrouwen, d.w.z. uitstrijkjes
om de 3 jaar.
o Bij hogere stadia is de eerste twee jaar een klinisch en gynaecologisch onderzoek*
inclusief een uitstrijkje* aanbevolen om de 3 maanden, vervolgens om de 6 maanden
de volgende 3 jaar en daarna jaarlijks.
o Bij behandelde hogere stadia moet bij afwijkingen regelmatig de voorgeschiedenis
worden opgenomen, worden geïnformeerd naar de symptomen en een lichamelijk
onderzoek en verdere tests worden uitgevoerd.
 De bijwerkingen van de behandeling te evalueren en te behandelen.
 Psychologische ondersteuning te bieden en informatie te verstrekken om de terugkeer naar
een normaal leven te versnellen.
Terugkeer naar een normaal leven
Het kan moeilijk zijn om te leven met de gedachte dat de kanker kan terugkomen. Dit is uiterst
uitzonderlijk voor correct behandelde lagere stadia. Als de initiële ziekte in een meer gevorderd
stadium is, is het risico groter. Recidief* kan lokaal zijn (bv. in de vagina of het bekken), regionaal (bv.
in de lymfeklieren* van de lies) of op afstand (bv. lever-, bot- of longmetastasen*). Op basis van de
huidige kennis, kan geen specifieke manier worden aanbevolen om het risico op recidief na
voltooiing van de behandeling te verminderen. Als gevolg van de kanker zelf en van de behandeling
kan voor sommige mensen een terugkeer naar een normaal leven moeilijk zijn. Er kunnen vragen ter
sprake komen over het lichaamsbeeld, seksualiteit, vermoeidheid, werk, emoties of levensstijl. Het
kan nuttig zijn om deze vragen te bespreken met familie, vrienden of artsen. In vele landen is
ondersteuning door groepen van ex-patiënten of zijn telefonische informatiediensten of hulplijnen
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 26
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
beschikbaar.
Wat als de kanker terugkomt?
Kanker die terugkomt wordt een recidief* genoemd. Recidief* kan lokaal zijn (bv. in de baarmoeder,
de vagina of in het bekken), regionaal (bv. in de lymfeklieren* of de lies) of op afstand (bv. lever-,
bot- of longmetastasen*).
De behandeling hangt af van de omvang van het recidief. De behandeling moet aangepast zijn aan
het stadium van het recidief. Bij lokaal recidief kan, afhankelijk van het geval, nog genezing of
ziektecontrole worden bereikt door middel van een operatie, radiotherapie en chemotherapie* of
een combinatie ervan. Zo zal de behandeling van een recidief van een tumor die voordien alleen
operatief werd behandeld, gewoonlijk ook radiotherapie* en chemotherapie* inhouden. Eerdere
brachytherapie* sluit niet noodzakelijk een latere externe bundelradiotherapie uit. Indien eerder
externe bundelradiotherapie is toegepast, kan die slechts uitzonderlijk opnieuw worden toegediend.
Wanneer hiermee lokale of regionale ziektecontrole niet langer mogelijk is, is zogenaamde palliatieve
chemotherapie* (d.w.z. niet langer met het doel om te genezen maar om een tijdelijke
ziektecontrole en langere overleving te bereiken) een mogelijke keuze. In zeldzame gevallen van
locoregionaal recidief in de bekkenorganen zoals de blaas of het rectum, kan hun chirurgische
verwijdering (pelviotomie) worden voorgesteld. Het kan dan nodig zijn om stoma's te creëren om de
urine en feces te evacueren.
Kanker die terugkomt als gemetastaseerde* kanker moet als stadium IVB-kanker worden behandeld
met chemotherapie*. In dit geval en wanneer mogelijk moet een biopsie* van het verdachte weefsel
worden genomen voor laboratoriumonderzoek om na te gaan of het gaat om een metastase van de
baarmoederhalskanker en niet om een metastase van een andere kanker of helemaal geen
metastase. Zoals bij initiële stadium IVB-kanker kan een operatie of radiotherapie van geïsoleerde
metastasen worden overwogen om een bijzonder bedreigend letsel te controleren en de
levenskwaliteit te verbeteren.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 27
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
DEFINITIES VAN MOEILIJKE WOORDEN
Anemie
Anemie of bloedarmoede is een aandoening waarbij het aantal rode bloedcellen* of de
hemoglobineconcentratie lager is dan de normaalwaarde. Hemoglobine zorgt voor het transport van
zuurstof vanaf de longen naar de rest van het lichaam. Dit gebeurt dan ook minder efficiënt bij
anemie.
Anesthesia
Een omkeerbare staat van verminderde gewaarwording waarin de patiënt geen pijn voelt, geen
normale reflexen heeft en minder reageert op stress. Deze toestand wordt kunstmatig veroorzaakt
door bepaalde middelen die men anesthetica noemt. Anesthesie kan volledig of gedeeltelijk zijn en
maakt mogelijk dat patiënten een operatie kunnen ondergaan.
Bekken-/gynaecologisch onderzoek
Een lichamelijk onderzoek waarbij de arts de vagina, baarmoederhals, baarmoeder, eileiders,
eierstokken en het rectum onderzoekt op gezwellen en vormveranderingen. De arts gebruikt ook een
speculum* om de vagina te openen om de baarmoederhals te bekijken en monsters te nemen voor
een uitstrijkje*.
Bimanueel rectaal en vaginaal onderzoek
Onderdeel van het gynaecologische onderzoek waarbij de arts zijn wijsvinger in de vagina en zijn
middelvinger in het rectum inbrengt. Gelijktijdig palpeert hij of zij met de andere hand het abdomen.
Hoewel dit onderdeel van het onderzoek enigszins onaangenaam kan zijn, verstrekt het belangrijke
informatie over mogelijke afwijkingen in de bekkenorganen.
Biopsie
Het verwijderen van cellen of weefsels voor onderzoek door een patholoog. De patholoog kan het
weefsel onderzoeken onder een microscoop of op de cellen of op het weefsel andere tests uitvoeren.
Er bestaan veel verschillende manieren om een biopsie te nemen. De belangrijkste zijn: (1) een
incisiebiopsie, waarbij alleen een staal van het weefsel wordt genomen; (2) een excisiebiopsie,
waarbij een volledig gezwel of een verdacht gebied wordt verwijderd en (3) een naaldbiopsie,
waarbij een weefsel- of vloeistofstaal wordt genomen met behulp van een naald. Wanneer een dikke
naald wordt gebruikt, noemt men deze procedure een corebiopsie. Wanneer een dunne naald wordt
gebruikt, noemt men deze procedure een fijne naaldaspiratie.
Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn kleine celfragmenten die een fundamentele rol in de bloedstolling hebben.
Mensen met te weinig plaatjes lopen risico op bloedingen. Mensen met te veel plaatjes lopen risico
op trombose,( de vorming van bloedklonters die een ader kunnen blokkeren en beroertes of andere
gevaarlijke aandoeningen kunnen veroorzaken), en ook op bloedingen, als de plaatjes niet meer goed
werken.
Brachytherapie
Een radiotherapie* waarbij radioactief materiaal met behulp van naalden, zaadjes, draadjes of
katheters rechtstreeks in of nabij een tumor wordt gebracht. Wordt ook implantaatradiotherapie*,
inwendige radiotherapie en radiobrachytherapie genoemd.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 28
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Carcinoom in situ (CIS)
Vroege vorm van kanker die ontstaat in de huid of in weefsels die inwendige organen bekleden en
die geen andere lagen van het betrokken orgaan aantasten.
Cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN)
Groei van abnormale cellen op het oppervlak van de baarmoederhals. De getallen 1 tot 3 kunnen
worden gebruikt om te beschrijven hoe abnormaal de cellen zijn en hoeveel van het
baarmoederhalsweefsel betrokken is.
Chemotherapie
Een type kankerbehandeling die cellen doodt en/of hun groei beperkt. Deze medicijnen worden
meestal toegediend door middel van een traag infuus, maar kunnen ook via de mond worden
ingenomen of rechtstreeks worden toegediend in een lidmaat of de lever, afhankelijk van de locatie
van de kanker.
Cisplatine
Een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling van vele soorten kanker. Cisplatine bevat
het metaal platina. Het doodt kankercellen door hun DNA te beschadigen en hun deling te stoppen.
Cisplatine is een alkylerend middel.
Conisatie
Operatie waarbij een kegelvormig stuk weefsel van de baarmoederhals en het baarmoederhalskanaal
wordt verwijderd. Een conisatie kan worden gebruikt voor de diagnose of behandeling van een
baarmoederhalsaandoening. Wordt ook kegelbiopsie* genoemd.
Contra-indicatie
Situatie of symptoom dat belet dat een gegeven behandeling of procedure aan de patiënt kan
worden toegediend. Contra-indicaties kunnen ‘absoluut’ zijn, wat betekent dat de behandeling nooit
mag gegeven worden aan patiënten in die situatie of met dat symptoom. Zij kunnen ook ‘relatief’
zijn, wat betekent dat het risico tegenover de voordelen kan afgewogen worden bij sommige
patiënten in die situatie of met dat symptoom.
Contrastvloeistof
Een kleurstof of andere stof die abnormale gebieden in het lichaam zichtbaar maakt. Wordt
toegediend via een injectie in de ader, een klisteerspuit of via de mond. Contrastmateriaal kan
worden gebruikt met röntgenfoto's*, CT-scans*, MRI* of andere beeldvormingsonderzoeken.
Corticosteroïde
Een hormoon dat in de bijnier wordt aangemaakt, maar dat ook kunstmatig kan worden vervaardigd.
Corticosteroïden hebben een groot aantal effecten in het lichaam en worden gebruikt om talrijke
aandoeningen te behandelen. Ze kunnen als hormonale substitutie worden gebruikt, om het
immuunsysteem te onderdrukken en om sommige nevenwerkingen van kanker en de behandeling
ervan te behandelen. Corticosteroïden worden ook aangewend om sommige vormen van lymfoom
en lymfoïde leukemie (twee vormen van kanker) te behandelen.
Colposcopie
Procedure waarbij de arts een colposcoop gebruikt (een instrument met vergrotende lenzen zoals
een binoculair) om de baarmoederhals te onderzoeken.
Cytologisch (onderzoek)
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 29
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Van of betreffende de cytologie, de wetenschap die de structuur en de functie van de cellen
bestudeert.
CT-scan
Computed Tomography-scan, meestal afgekort tot CT-scan, is een methode van beeldvorming
waarbij organen worden gescand met röntgenstralen, waarna een computer al deze beelden
samenvoegt om een deel van het lichaam in beeld te brengen.
Diep veneuze trombose
De vorming van een bloedklonter in een diepe ader of het onderbekken. Mogelijke symptomen zijn
pijn, zwelling, warmte en roodheid in het getroffen gebied. Wordt ook DVT genoemd.
Diabetes
Gewoonlijk verwijst diabetes naar diabetes mellitus waarbij de glucoseconcentratie (een soort
suiker) in het bloed hoog is omdat het lichaam onvoldoende insuline produceert of verkeerd
gebruikt.
Dexamethason
Een synthetisch steroïde (vergelijkbaar met steroïdhormonen die van nature in de bijnier worden
geproduceerd). Dexamethason wordt gebruikt voor de behandeling van leukemie en lymfoom en kan
worden gebruikt voor de behandeling van door andere kankers veroorzaakte problemen en hun
behandeling.
Dysplasie (licht/ernstig)
Cellen die onder de microscoop min of meer abnormaal lijken en geen kanker zijn maar voorlopers
van kanker zouden kunnen zijn.
Elektrochirurgische lisexcisieprocedure (LEEP)
Procedure waarbij een via weefsels ingebrachte dunne draad laagspanningsstroom aflevert om
abnormale gebieden van de baarmoederhals te verwijderen. Dit gebeurt onder plaatselijke verdoving
en achteraf wordt een chemische stof aangebracht om bloedingen te voorkomen.
Geneesmiddelenschema's op basis van platina
Behandeling die geneesmiddelen gebruikt die afgeleid zijn van het element platina. Omvat
cisplatine*, carboplatine en oxaliplatine.
Histologisch type
De categorie waarin de tumor is ingedeeld, rekening houdend met de kenmerken van zijn cellen en
andere structuren onder de microscoop.
Histopathologisch laboratoriumonderzoek/histopathologisch onderzoek
Het onderzoek van cellen en weefsels met behulp van een microscoop en andere instrumenten en
methoden.
Humaan Immunodeficiëntie Virus (HIV)
Humaan Immunodeficiëntie Virus. Het virus dat AIDS veroorzaakt. Het wordt overgedragen door
seksueel contact, door besmet bloed, door bortsvoeding of door overdracht van moeders op hun
ongeboren kinderen.
Humaan papillomavirus (HPV)
Het HPV vertegenwoordigt een familie van virussen die lokale huid- of slijmvliesinfectie veroorzaken.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 30
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Er zijn twee subgroepen HPV-types die het genitale kanaal infecteren. De laagrisicotypes veroorzaken
wratten in het genitale gebied en de hoogrisicotypes veroorzaken kankers van de baarmoederhals,
de vagina, de vulva en de anus bij vrouwen en kankers van de penis en de anus bij mannen.
Hysterectomie
Een chirurgische ingreep om de baarmoeder en soms ook de baarmoederhals te verwijderen.
Wanneer zowel de baarmoeder als de baarmoederhals verwijderd worden, wordt dit totale of
eenvoudige hysterectomie genoemd. Wanneer alleen de baarmoeder verwijderd wordt, wort het
gedeeltelijke of supracervicale hysterectomie genoemd. Radicale hysterectomie is de verwijdering
van de baarmoeder, baarmoederhals en een gedeelte van de vagina. De eierstokken, eileiders en
nabije lymfeklieren* kunnen ook verwijderd worden.
Immuunsysteem
Het immuunsysteem is een systeem van structuren en processen die het lichaam beschermen tegen
indringers van buitenaf zoals bacteriën en virussen.
Immunodeficiëntie
Het afgenomen vermogen van het lichaam om infecties en andere ziekten te bestrijden.
Intensiteit-gemoduleerde radiotherapy (IMRT)
Een soort 3-dimensionale bestralingstherapie die door de computer gegenereerde beelden gebruikt
om de omvang en de vorm van de tumor te tonen. Er worden vanuit verschillende hoeken dunne
stralenbundels met verschillende intensiteiten op de tumor gericht. Dit soort bestralingstherapie
beperkt de schade aan gezonde weefsels in de buurt van de tumor.
Intraveneus
In of binnen een ader. Intraveneus verwijst meestal naar het toedienen van een geneesmiddel of een
andere stof via een naald of een buisje die in de ader ingebracht worden.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 31
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Klinische studie
Een onderzoek dat test hoe goed een nieuwe medische aanpak werkt bij mensen. Deze onderzoeken
testen nieuwe methodes om ziektes op te sporen, een bepaalde manier van preventie of diagnose, of
een nieuwe behandeling.
Lymfadenectomie
Een chirurgische procedure waarbij de lymfeklieren worden verwijderd en een weefselmonster
onder een microscoop op tekenen van kanker wordt onderzocht. Voor regionale lymfadenectomie
worden een aantal lymfeklieren in het tumorgebied verwijderd; voor radicale lymfadenectomie
worden de meeste of alle lymfeklieren in het tumorgebied verwijderd. Wordt ook lymfeklierdissectie
genoemd.
Lymfevat
Een buisje dat lymfe en witte bloedcellen door het lymfestelsel transporteert.
Lymfeklier
Een klein ovaal orgaantje bestaande uit lymfatisch weefsel, omcirkeld door een kapsel van
bindweefsel. Lymfeklieren filteren lymfevocht en slaan lymfocyten (witte bloedcellen) op. Ze
bevinden zich aan lymfevaten*. Worden ook lymfeknopen genoemd.
Lymfovasculaire invasie
Uitzaaiing van de kanker naar de lymfe- of bloedvaten.
Maligne
Maligne wordt gebruikt om een ernstige en progressieve ziekte te beschrijven. Maligne is een
synoniem voor kwaadaardig. Een maligne tumor betekent kanker.
Menopauze
Periode waarin de eierstokken van een vrouw stoppen met de aanmaak van hormonen en de
menstruatie stopt. De natuurlijke menopauze treedt gewoonlijk op rond de leeftijd van 50 jaar. Een
vrouw is in de menopauze wanneer ze 12 opeenvolgende maanden niet meer heeft gemenstrueerd.
Symptomen van de menopauze zijn opvliegers, stemmingswisselingen, nachtelijk zweten, vaginale
droogte, concentratieproblemen en onvruchtbaarheid.
Metastase/metastasering
De uitzaaiing van kanker naar andere lichaamsdelen. Een tumor gevormd door uitgezaaide cellen
wordt een metastatische tumor of een metastase genoemd. De metastatische tumor bevat cellen die
gelijkaardig zijn aan die van de oorspronkelijke tumor. Het meervoud van metastase is metastasen.
Slijmafscheiding
Afgifte van slijm of een slijmachtige stof door het lichaam. Slijm is een gelachtig materiaal dat
normaal de inwendige lichaamsoppervlakken bevochtigt en beschermt.
MRI-scan
MRI of magnetische resonantie is een beeldvormingstechniek die gebruikt wordt in geneeskunde.
Het maakt gebruik van magnetische golven. Soms wordt een stof ingespoten die het contrast tussen
verschillende weefsels vergroot, om bepaalde structuren beter zichtbaar te maken.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 32
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
Multidisciplinair advies
Een vergadering waarbij een aantal artsen met verschillende specialismen (disciplines) de medische
aandoening en de behandelingsmogelijkheden van een patiënt beoordelen en bespreken. Bij de
behandeling van kanker kan dit het advies betreffen van een medisch oncoloog (die kanker met
geneesmiddelen behandelt), een chirurgisch oncoloog (die kanker operatief behandelt) en een
radiotherapeut (die kanker behandelt met bestraling). Wordt ook Multidisciplinair Oncologisch
Consult (MOC) of tumor board review genoemd.
Myocardinfarct
Een myocardinfarct of hartaanval is de onderbreking van de bloedtoevoer naar een gedeelte van het
hart, waardoor het afsterft. Indien onbehandeld, kan een hartaanval grote schade aan de hartspier of
zelfs de dood veroorzaken.
Necrose
Verwijst naar het afsterven van levende weefsels.
Neurologisch
Met betrekking tot de zenuwen of het zenuwstelsel.
Oncoloog
Een arts gespecialiseerd in de behandeling van kanker. Sommige oncologen specialiseren zich in een
specifiek type kankerbehandeling. Zo is een radio-oncoloog gespecialiseerd in de behandeling van
kanker met bestraling.
Osteoporose
Een aandoening gekenmerkt door een vermindering van de botmassa en -densiteit waardoor de
botten broos worden.
Paclitaxel
Een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling van borstkanker, eierstokkanker en aan
aids* gerelateerd kaposisarcoom. In combinatie met andere geneesmiddelen wordt het ook gebruikt
bij de behandeling van baarmoederhalskanker en niet-kleincellig longcarcinoom. Paclitaxel wordt ook
bestudeerd bij de behandeling van andere kankertypes. Het blokkeert de celgroei door de celdeling
te stoppen en kan kankercellen doden.
PAP-test/uistrijkje
Een procedure waarbij cellen van de baarmoederhals worden geschraapt en onder de microscoop
worden onderzocht. Het wordt gebruikt om kanker op te sporen en veranderingen die tot kanker
kunnen leiden. Een uitstrijkje kan ook aandoeningen tonen, zoals infectie of ontsteking die geen
kanker zijn. Wordt ook pap-test en papanicolaoutest genoemd.
Para-aortische klieren/gebied
Groep van lymfeklieren* vóór de lumbale wervels dichtbij de aorta. Deze lymfeklieren krijgen
drainage van het onderste spijsverteringskanaal en de bekkenorganen.
Parametrium
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 33
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
De ruimten aan weerszijden van het onderste gedeelte van de baarmoeder.
Patholoog
Een dokter die gespecialiseerd is in de histopathologie. Dit is de studie van cellen en weefsels door
middel van een microscoop.
Prognose
Het waarschijnlijke resultaat of verloop van een ziekte; de kans op herstel of recidief*.
Radioactief
Straling afgevend.
Radiotherapie
Therapie waar bestraling wordt gebruikt voor de behandeling van kanker. De stralen worden zo
precies mogelijk op de tumor gericht.
Recidief
Kanker of ziekte die terugkomt (herval/recidief), gewoonlijk na een periode waarin de kanker of
ziekte afwezig was of niet kon worden opgespoord. De tumor kan terugkomen op dezelfde plaats als
de oorspronkelijke (primaire) tumor of op een andere plek in het lichaam. Wordt ook recidiverende
kanker of ziekte genoemd.
Regressie
Een verkleining van de tumor of afname van de kanker in het lichaam.
Speculum
Een instrument dat wordt gebruikt om de vaginaopening te vergroten om zodoende de binnenkant
gemakkelijker te kunnen bekijken.
Stromale invasie
Uitzaaiing van kankercellen naar bindweefsel en bloedvaten die een orgaan ondersteunen.
Topotecan
Een kankerbestrijdend geneesmiddel dat behoort tot de groep van de "topo-isomeraseremmers".
Het blokkeert het enzym topo-isomerase I, dat betrokken is bij de deling van DNA. Wanneer het
enzym geblokkeerd wordt, breken de DNA-strengen. Dit voorkomt de deling van de kankercellen die
uiteindelijk sterven.
Verworven immunodeficiëntiesyndroom (aids)
Verworven immuundeficiëntiesyndroom of verworven immunodeficiëntiesyndroom (aids) is een
ziekte van het menselijke immuunsysteem* veroorzaakt door het humaan immunodeficiëntievirus
(hiv*). Het immuunsysteem van mensen met aids verzwakt waardoor opportunistische infecties en
tumoren kunnen ontstaan die zelden mensen met een gezond immuunsysteem treffen.
X-stralen
X-straling is een vorm van straling die gebruikt wordt om beelden van de binnenkant van dingen te
maken. In geneeskunde worden x-stralen gebruikt om naar de binnenkant van het lichaam te kijken.
Ook röntgenstralen genoemd.
Baarmoederhalskanker: gids voor patiënten - Gebaseerd op de ESMO-richtlijnen – v.2012.1
Pagina 34
Dit document werd opgesteld door Het Antikankerfonds met de toestemming van ESMO.
De informatie in dit document vervangt geen medische consultatie. Het document is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik
en mag op geen enkele manier worden aangepast, gereproduceerd of verspreid zonder schriftelijke toestemming van Het
Antikankerfonds en ESMO.
De ESMO / Antikankerfonds Gidsen voor Patiënten werden ontwikkeld
om patiënten, hun familieleden en zorgverleners bij te staan in het
begrijpen van verschillende kankertypes en in het evalueren van de
beste behandelinsopties die beschikbaar zijn. De medische informatie
die in de Gidsen voor Patiënten wordt beschreven is gebaseerd op
de ESMO richtlijnen die opgesteld zijn om medische oncologen te
begeleiden bij het bepalen van de diagnose, de opvolging en de
behandeling van verschillende kankertypes. Deze gidsen worden
ontwikkeld door het Antikankerfonds in nauwe samenwerking met de
ESMO richtlijnen Werkgroep en de ESMO Kankerpatiënten Werkgroep.
Voor meer informatie bezoek www.esmo.org en
www.antikankerfonds.org
www.antikankerfonds.org
www.esmo.org
Download