- GGD GHOR Kennisnet

advertisement
Transitie / transformatie Jeugdzorg en de Jeugdgezondheidszorg
GGD regio Utrecht
Oktober 2013 / februari 2014
Inleiding
Met de aanstaande decentralisatie van de Jeugdzorg, te verankeren in de inmiddels door
de Eerste Kamer aangenomen Jeugdwet, oriënteren gemeenten zich breed op het
complexe veld van organisaties die werken met en ten behoeve van de jeugd. In die
oriëntatie wordt ook de Jeugdgezondheidszorg betrokken: de term ‘zorg’ in dat werkveld
doet immers vermoeden dat er ‘zorg’ in de zin van hulpverlening wordt geboden. Bij de
herinrichting van het lokale, regionale jeugdzorgveld door gemeenten, volgt dan een
beroep op de Jeugdgezondheidszorg om helder te maken wat dan de aard is van de
hulpverlening en een uitnodiging die hulpverlening aan te passen aan de veranderende
jeugdzorg.
Dit appèl van gemeenten heeft binnen de GGD aanleiding gegeven tot het formuleren
van een helder antwoord op de vraag wat nu eigenlijk de kern is van de JGZ en hoe de
JGZ zich verhoudt tot de decentralisatie van de Jeugdzorg. Die verheldering was urgent.
Enerzijds verwachten gemeenten dat de GGD /JGZ ruimhartig meedoet aan discussies en
ontwikkelingen rond de decentralisatie, al dan niet binnen het kader van een CJG of
breder sociaal domein, anderzijds is de GGD als opdrachtnemer van de JGZ uitdrukkelijk
gehouden die uit te voeren volgens de wet Publieke Gezondheid, vastgelegd in het
basistakenpakket JGZ, waar de Inspectie voor de gezondheidszorg toezicht op houdt.
Met het standpunt van de staatssecretaris van VWS van 25 juni jl. naar aanleiding van
het advies basispakket jeugdgezondheidszorg van de commissie de Winter, wordt de
kern van de Jeugdgezondheidszorg en de relatie tot de Jeugdzorg helder gedefinieerd.
Wij vatten de belangrijkste elementen uit dat standpunt samen in paragraaf 1.
Vervolgens gaan wij in op de verbindingen van de Jeugdgezondheidszorg in de sociale
context (paragraaf 2) en de verbinding met de gedecentraliseerde Jeugdzorg in paragraaf
3.
1. Wat is Jeugdgezondheidszorg
De jeugdgezondheidszorg is onderdeel van de publieke gezondheidszorg en heeft als doel
het bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid en de lichamelijke,
cognitieve en psychosociale ontwikkeling van kinderen en jongeren. De JGZ is verankerd
in de wet publieke gezondheid en niet opgenomen in de nieuwe Jeugdwet. Het
basistakenpakket moet worden gemoderniseerd, maar zonder radicale wijzigingen. De
infrastructuur van de JGZ moet worden benut en waar mogelijk versterkt vanwege het
belang van preventie en als basis voor de zorg voor jeugd. De inhoud van het
basistakenpakket moet actief aan alle kinderen, jongeren en hun ouders worden
aangeboden.
De JGZ volgt de sociaal-medische ontwikkeling van kinderen, zij heeft een
verantwoordelijkheid naar het hele publiek en kan bijschakelen waar nodig. Binnen deze
verantwoordelijkheid onderhoudt de JGZ veel relaties in het maatschappelijke veld:
scholen, maatschappelijk werk, huisartsen, kinderartsen en gespecialiseerde zorg. De
1
JGZ heeft langdurige kennis van het kind, maar ook van het gezin (broertjes en zusjes),
de sociale omgeving en het omringende (zorg)veld. De JGZ verbindt (zorg)behoefte met
-aanbod en beschikt dus altijd over een actuele (lokale) sociale kaart.
Als het nodig is moet tijdig hulp ingeschakeld worden op grond van de
Zorgverzekeringswet of vanuit de Jeugdwet.
De staatssecretaris heeft aangekondigd de term ‘normaliseren’ in het Basisaanbod op te
nemen: het op basis van een inschatting van de zorgbehoefte verhelderen van
problemen, aangeven wat tot de normale ontwikkeling behoort en de zorg van ouders
wegnemen. Als het probleem echter groter is of wordt en niet in enkele gesprekken kan
worden verholpen, hoort het niet meer in de WPG thuis maar in de Zorgverzekeringswet
of de Jeugdwet. In het geval dat urgentie of ernst van de problematiek daarom vraagt bijv. bij suïcidaliteit, psychotraumazorg, gedragsescalaties bij een kind, dat al bekend is
in de 2e lijn of somatische problematiek -, kan de jeugdarts rechtstreeks naar de 2e lijns/
specialistische zorg verwijzen.
Bij complexe problematiek draagt de JGZ de regie veelal over. Zij werkt mee in ‘één
gezin, één plan’ en geeft gehoor aan wat gevraagd wordt. De JGZ coördineert of
regisseert dan dus niet de zorg, maar blijft deze wel volgen. Dit volgen van de zorg
(basistaak vanuit verlengd lokaal bestuur) geschiedt op geleide van terugkoppelingen uit
de 1e en 2e lijn.
2
In een aparte paragraaf gaat de staatssecretaris in op de samenhang met de Jeugdwet
en merkt daar het volgende bij op. Preventie uitgevoerd door de JGZ vanuit de WPG
betreft vooral primaire preventie en signalering en wordt op initiatief van de JGZ
aangeboden aan alle kinderen. Kenmerkend is dat er in principe geen individuele
hulpvraag aan ten grondslag ligt. De preventieve activiteiten vanuit de nieuwe Jeudgwet
worden vooral aangeboden nadat er een risico(situatie) of probleem is gesignaleerd. Er is
dus zeker samenhang tussen de taken van de JGZ vanuit de WPG en de taken vanuit de
Jeugdwet, maar zij hebben ieder hun eigen ‘domein’. Bijgaand schema beoogt dit te
visualiseren.
Gemeenten hebben informatie op maat nodig om de integrale zorg voor jeugd te kunnen
aansturen. Het gaat om informatie over de gezondheidstoestand van kinderen maar ook
over de eventuele risico’s die zij lopen, de beschikbaarheid van voorzieningen, hun
leefomgeving enzovoort. JGZ en epidemiologie verzamelen informatie over de
gezondheid en het welzijn van jeugdigen en over aangrijpingspunten voor verbetering.
Ook ondersteunt epidemiologie vanuit de onderzoekdeskundigheid de JGZ om de
kwaliteit van het werk verder te verbeteren en te innoveren. Voor een continue
verbetering van de JGZ uitvoering is kennis nodig. Wat werkt wel? Wat werkt niet? Wat
zijn risicogroepen? Wat zijn de ervaringen van kinderen, ouders, scholen? Epidemiologie
ondersteunt bij het verzamelen en analyseren van die kennis. Zij heeft een belangrijke
rol bij het verdere vormgeven van de flexibilisering en het verwezenlijken van een
integrale JGZ.
Wij concluderen uit het standpunt van de staatssecretaris dat de kern van de JGZ is en
blijft wat die altijd was: een actief aanbod aan alle kinderen gericht op normaliseren,
signaleren en evt. snel toe leiden naar juiste hulpverlening. Daarmee bestaat een brede
algemene basis voor preventie: veel problemen worden voorkómen of ‘normaliserend’
weggenomen. De decentralisatie van de Jeugdzorg brengt een nieuwe inrichting van het
lokale /regionale jeugdhulpverleningsveld met zich mee. Naar die nieuwe inrichting zal de
JGZ zich moeten richten. Context en verbindingen veranderen, de kern van de JGZ niet.
Daarbij moet de JGZ blijven doen waar zij goed in is: het screenen, monitoren en
signaleren en vaccineren van alle kinderen en zorgen voor een blijvend groot bereik.
3
Alleen dan heeft de JGZ de ruimte om betekenisvolle relaties aan te gaan rond gezinnen,
problemen en preventie.
Organisatie van de Jeugdgezondheidszorg
Wat betekent de positiebepaling van de Jeugdgezondheidszorg voor de organisatorische
vormgeving? Allereerst is van belang dat de integrale JGZ (0 – 4 en 4 – 19 jaar) in één
verband wordt ondergebracht. Dat levert voordelen op: zowel inhoudelijk (de
‘doorgaande lijn’) als financieel, zoals eerder is aangegeven in het onderzoek van Bram
Anker in opdracht van de provinciale Stuurgroep Jeugdgezondheidszorg. Of dat een
publieke of private organisatie is heeft vooral te maken met politiek-bestuurlijke
preferenties.
Wij menen verder dat de organisatie van Jeugdgezondheidszorg op een voldoende schaal
moet worden georganiseerd om inhoudelijk en financieel robuust te kunnen zijn. Kritische
processen, zoals het uitvoeren van de hielprikscreening en vaccinaties en de eisen die
daaraan zijn verbonden, zijn bij onvoldoende schaalgrootte kwetsbaar en/of relatief duur.
Een schaalgrootte van > 200.000 inwoners is, gelet op de praktijk van de afgelopen
jaren, tenminste nodig.
Vervolgens zijn wij van mening dat de Jeugdgezondheidszorg los moet worden
georganiseerd van vormen van Jeugdzorg. Het perspectief van de JGZ (actief aanbod aan
álle kinderen) is immers wezenlijk anders dan bij Jeugdzorg (hulpverlening aan
individuele ouders/kinderen) en daarmee ook de attitude van de betrokken medewerkers.
De urgentie van individuele hulpverlening is altijd groter dan het zorgen voor een actief
aanbod aan groepen die niet zelf om aandacht vragen. Of anders: curatie verdringt
preventie.
Samenvattend
De Jeugdgezondheidszorg heeft een eigen perspectief op de gezonde en veilige groei en
ontwikkeling van kinderen /jeugdigen. Daarom ook is de Wet Publieke Gezondheid
daarvan de wettelijke basis. Door de decentralisatie verandert niet de kern van de JGZ,
maar veranderen wel context en verbindingen met het opnieuw ingerichte lokale en
regionale veld van de Jeugdzorg.
De eigen aard van de integrale JGZ vraagt om voldoende schaalgrootte en een
organisatievorm die de eigenheid van de JGZ waarborgt.
Het domein van de Jeugdgezondheidszorg is: de basis.
2. Hoe verbindt de JGZ?
De infrastructuur van de jeugdgezondheidszorg als vertrouwd gezondheids-’peilstation’ &
vraagbaak is dus uniek en moet worden benut vanwege haar laagdrempelige,
betrouwbare en normaliserende karakter. Juist omdat iedereen er heen gaat, gaat er
geen dreigende of stigmatiserende werking vanuit. Je kunt er als ouder jezelf zijn en je
vragen stellen. Je wordt er aangemoedigd, gerustgesteld, van tips voorzien of geholpen
bij het verhelderen van vragen of het zoeken naar oplossingen als het (tijdelijk dan wel
langdurig) tegenzit. Alles gericht op het normale dagelijkse leven. Door een
onafhankelijke jeugdgezondheidszorg (0-19) aan de basis van het nieuwe jeugdstelsel,
wordt op een natuurlijke manier verbonden met de partners in het sociale domein en
wordt samenhang gecreëerd. JGZ heeft langdurige kennis van het kind, de hele
levensfase 0-19 in het digitale dossier, maar ook van het gezin (broertjes en zusjes), de
sociale omgeving en het omringende (zorg)veld. De JGZ kan hierdoor (zorg)behoefte
4
verbinden met 0e, 1e en 2e lijnorganisaties, in zowel de medische, psychische en sociale
hoek.
Vroegsignalering
Prenatale zorg en samenwerking tussen JGZ en verloskunde en kraamzorg zijn
voorbeelden van krachtige preventieve verbindingen. Wanneer er al vóór of vlak na de
geboorte zorgen zijn, bijv. over de zelfredzaamheid van de ouder(s), kan de JGZ tijdig in
beeld komen, wat ondersteunen of hulp bijschakelen, voordat vragen en zorgen
uitgroeien tot grotere, moeilijker op te lossen problemen.
Ook met peuterspeelzalen en kinderdagverblijven worden de banden aangehaald. Zo is
taalspraakontwikkeling daar een actueel thema. Is de basis daarvoor in de peuterjaren
niet goed gelegd, dan voorspelt dat een slechte start op de basisschool. En dus moet hier
op tijd geproblematiseerd en ingegrepen worden. Door motiverende gesprekken met
ouders, het adviseren van crècheleidsters en soms ook vroegtijdig contact leggen met de
school. De JGZ is dan een onafhankelijke betrouwbare expert. Met als insteek gezondheid
in de breedste zin van het woord. Er wordt gekeken welk advies het best aansluit bij het
gezin, er wordt gevolgd of ouders er mee verder kunnen en vooral ook of ouders en kind
bij verwijzing wel ‘aankomen’ bij de ketenpartner. Wanner de keten nog niet gesloten is,
heeft JGZ een vangnetfunctie.
Aanwezig op de vindplaatsen/outreachend
Meer dan vroeger voert de JGZ haar werk uit daar waar de kinderen zijn. Op scholen is
dat al lang het geval: de schoolarts. Op sommige scholen in het VO maakt de JGZ
verpleegkundige nu als het ware deel uit van het docententeam; ze is er dagelijks: houdt
spreekuur in de 2e of straks 4e klas, geeft “happylessen” of voert gesprekken met
ouders, mentoren of zorgcoördinatoren. Op basisscholen wordt geëxperimenteerd met de
aanwezigheid van CJG-medewerkers op schoolpleinen. Een vast gezicht tussen ouders,
kinderen en leerkrachten voor laagdrempelige vragen, tips uitwisselen en versterken.
Stimuleren eigen kracht
De JGZ stelt zich luisterend en uitnodigend op. Niet ‘de JGZ weet het beter’, maar de JGZ
stimuleert ouders zelf initiatieven te nemen die passen bij hun behoefte en faciliteert
waar nodig en mogelijk. Dat gebeurt op internet maar ook gewoon in de wijk of in de
spreekkamer. Bij voorkeur daar waar ouders, aanbieders van zorg, onderwijs, sport,
cultuur, etc. op een natuurlijke manier en op natuurlijke momenten samen komen. De rol
die JGZ speelt in de toeleiding naar VVE peuterspeelzalen is bekend. Maar nog beter is
om ouders te stimuleren zelf initiatieven te nemen veel met hun baby’s en peuters te
praten, bijv. door voorlees-/ontbijtssessies op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen te
organiseren. Of tips, steun en gezelligheid uit te wisselen in ‘Mama-cafés’, initiatief van
moeders met beetje hulp van Welzijn en JGZ.
Contact op maat
Social media zijn uitstekende middelen om snel en laagdrempelig met ouders en
jongeren te communiceren. Men kan zowel digitaal, telefonisch als face tot face bij de
GGD terecht. De GGD garandeert een luisterend oor en betrouwbare informatie.
Sluitende keten tussen preventie en hulpverlening
Jeugdartsen mogen vanaf 1 januari 2014 rechtstreeks verwijzen naar specialisten. Dit is
een kostenbesparende aanpassing van de zorgverzekeraars, omdat het niet meer nodig
is om altijd via de huisarts naar de specialist te verwijzen. Ook in verband met de
transitie van de jeugdzorg en de centrale rol die de jeugdarts daarbij heeft in de
verbinding tussen de gezondheidszorg en het sociale domein, kan het een goede
ontwikkeling zijn, mits zorgvuldig met gemeenten, huisartsen en medisch specialisten
uitgewerkt.
Intensieve samenwerking met ketenpartners is noodzakelijk bij kind overstijgende
gezondheidsbedreigingen, bijvoorbeeld op het gebied van huiselijk geweld. De JGZ heeft
een belangrijke rol in het monitoren van de gezondheid en veiligheid van het kind. Deze
rol kan zij alleen spelen in verbinding met andere partners. De JGZ richt zich in haar
5
preventieve activiteiten namelijk niet alleen op het signaleren, voorkomen of
verminderen van risicofactoren, maar ook op het signaleren en versterken van
beschermende factoren.
Dit geldt ook voor Passend Onderwijs. De invoering van Passend Onderwijs brengt een
nieuwe inrichting van zorgstructuren en het jeugdhulpverleningsveld op scholen met zich
mee. Oorzaken van (leer)belemmeringen zijn vaak niet eenduidig; meerdere factoren
kunnen rol spelen. Dit vergt een geïntegreerde aanpak en multidisciplinaire
samenwerking. Vanwege het kunnen uitsluiten van medische oorzaken, makkelijke
verbinding met medisch specialisten, kennis van gezinssituatie en ervaring in het speciaal
onderwijs is ook hier de JGZ een natuurlijke partner.
3. Verbindingen Jeugdzorg
Eerder hebben we het belang benadrukt de Jeugdgezondheidszorg los te organiseren van
vormen van jeugdzorg, de jeugdhulpverlening aan individuele ouders en kinderen.
Professionals die zijn ingesteld op het monitoren van gezonde kinderen of het zo normaal
mogelijk laten opgroeien van kinderen ‘waar iets mee is’, zijn immers anders opgeleid en
ingesteld dan hulpverleners die zich met behandeling en de begeleiding van risicovolle of
problematische gezinnen bezig houden. Logisch: ieder zijn vak. Bovendien voorkomt de
scheiding dat de druk van de individuele zorgvraag de algemene preventieve aandacht
verdringt.
Het domein van de jeugdhulpverlening is: de casus.
Dat roept wel de vraag op op welke wijze Jeugdgezondheidszorg dan verbonden is met
de Jeugdzorg. Dat is overigens geen nieuwe vraag. Ook in het huidige stelsel was het een
relevant vraagstuk, wat echter nooit bevredigend is opgelost. In convenanten tussen
lokale partijen en het Bureau Jeugdzorg zijn daarover wel afspraken gemaakt, maar tot
echte ‘verbinding’ heeft dit niet geleid.
De decentralisatie van de Jeugdzorg belegt de verantwoordelijkheid voor zowel preventie
als zorg bij de lokale overheid: dat brengt urgentie én mogelijkheden van een sterke
verbinding met zich mee.
Hoe gemeenten de jeugdhulpverlening in hun sociale domein gaan inrichten is divers.
Wijkteams zijn daarbij een veelgebruikte vorm, al dan niet leeftijdsbepaald: 0-12, 0-19 of
zelfs 0-100. Maar ook met ouder-kind adviseurs, sociale makelpunten en preventieteams
wordt geëxperimenteerd. Onmiskenbaar is dat binnen elke gemeente één of meer teams
zullen komen waarin jeugd-/gezinsproblematiek samenkomt en van waaruit zo nodig
ondersteuning wordt geboden op alle leefgebieden, die in een bepaalde casus relevant
zijn. Eveneens onmiskenbaar is dat de Jeugdgezondheidszorg zich tot die teams zal
moeten verhouden.
Ter verheldering van mogelijke verbindingen wordt ingegaan op een oriënterend
onderzoek dat is gedaan naar de vraag wat de meest effectieve samenwerkingsrelatie
zou zijn tussen de JGZ en een wijkteam. Er zijn 3 scenario’s nader bekeken:
 Wijkteam waar de jeugdverpleegkundige zich volledig inzet voor het wijkteam en
niet meer verbonden is aan de JGZ, zoals Buurtteam Den Bosch werkt.
 Wijkteam waar de jeugdverpleegkundige deels haar reguliere JGZ taken uitvoert
en deels als generalist in het wijkteam participeert, zoals bij het Jeugd Team
Zaanstad en het Jeugd- en Gezinsteam Soesterkwartier in Amersfoort.
 Wijkteam zonder jeugdverpleegkundige, zoals momenteel in Utrecht.
6
De onderzoekers hebben zich geconcentreerd op de samenwerking op het raakvlak
tussen JGZ en een wijkteam; wie voert wat uit en waarom, wat zijn de ervaringen, wat
gaat goed en waar lopen ze tegenaan?
De onderzoekers concluderen dat de jeugdverpleegkundige als specialist deel zou moeten
nemen aan de casuïstiek bespreking van het wijkteam, maar niet als generalist in de
gezinnen moet worden ingezet. Daartoe is zij niet opgeleid. Het heeft meerwaarde dat de
jeugdverpleegkundige in het wijkteam zit en daarnaast ook haar reguliere taken vervult
vanuit het basispakket JGZ. Juist doordat zij deze medische/verpleegkundige taken
uitvoert, blijft haar specialistische kennis en kunde behouden en kan zij deze inzetten bij
het wijkteam overleg. Tevens heeft de jeugdverpleegkundige een directe link/ingang met
alle kinderen/gezinnen in de wijk.
De jeugdarts moet volgens de onderzoekers niet deelnemen aan een wijkteam, maar op
consultatiebasis betrokken worden indien dat aangewezen/nodig lijkt. Korte lijnen tussen
jeugdverpleegkundige en jeugdarts zijn hierbij een voorwaarde, zodat de expertise van
de jeugdarts op het juiste moment kan worden ingezet in een wijkteam, vooral voor de
beoordeling van: normaliseren waar kan en problematiseren waar moet. De arts zorgt
indien nodig voor snelle intercollegiale afstemming met behandelaars en monitort of het
ook op langere termijn goed gaat met de kinderen.
Afhankelijk van de gemeente, de samenstelling en hulpvragen vanuit de wijk en de
opbouw van een wijkteam, adviseren de onderzoekers om het basispakket van de
jeugdverpleegkundige flexibeler (ruimer) te maken, zodat jeugdverpleegkundigen
bijvoorbeeld een aantal extra huisbezoeken per gezin/jongere af kunnen leggen en
daarmee enkelvoudige en specifieke JGZ problematiek (bv: huil-baby, lichte
opvoedingsvragen, zindelijkheid, overgewicht, puberproblematiek) adequaat kunnen
begeleiden. Op deze manier kan er bij enkelvoudige hulpvragen vanuit de expertise van
de JGZ snel gehandeld worden in het gezin waardoor mogelijk vervolg hulp niet meer
noodzakelijk is. De jeugdverpleegkundige moet dan goed kunnen inschatten wanneer er
meer hulpvragen binnen het gezin zijn en het gezin (indien nodig) ingebracht moet
worden bij het wijkteam. De jeugdverpleegkundige kan dan een “warme overdracht” van
het gezin naar het wijkteam doen en eventueel enkele keren meegaan op huisbezoek.
Daarna moet de zorg worden gecontinueerd door het vaste wijkteamlid die de verdere
hulpverlening en coördinatie gaat doen.
4. Samenvatting
Jeugdgezondheidszorg en Jeugdzorg hebben elk hun eigen domein: de basis en de casus.
Voor de JGZ is dat: preventie, signaleren en monitoren, normaliseren, bemoedigen en
steunen in de eigen kracht en soms, als de casus daarom vraagt: doorpakken. De basis
van de JGZ is: alle kinderen en hun ouders/verzorgers. De Jeugdzorg gaat over
kinderen/gezinnen met problemen, die gerichte individuele aanpak behoeven.
De afbakening tussen beide domeinen ligt meestal scherp, soms niet. Of normaliseren
nog tot het gewenste resultaat leidt is niet altijd op voorhand te zeggen. Het basisaanbod
kent in dat verband een zekere bandbreedte (ook wel als kartelrand te visualiseren)
waarin de gemeente bepaalt hoe de ketenpartners tot een dekkende en sluitende
zorgketen voor de jeugd komen. Dit kan ook voorgesteld worden als een vingerlas
waarbij verschillende latjes als vingers in elkaar grijpen en één geheel vormen. Een
belangrijk kenmerk hiervan is dat zo’n samengestelde plank vaak sterker is dan een
gewone plank uit één stuk.
Essentieel is daarom een visie op de gehele zorg voor jeugd. Hierbij moeten en kunnen
kaders en afbakeningen niet te strak vooruit gedefinieerd worden, maar moet er de
opdracht aan resp. het vertrouwen in beroepskrachten (de latjes) zijn dat zij vanuit hun
professie verbindingen en versterkingen zoeken en aangaan. Dit laat zich niet exact in
maat en getal bepalen. Van belang is een goede verbinding tussenpreventie en curatie.
7
De kern: integrale jeugdgezondheidszorg investeert in een gezonde start van elk kind:
het gezond en veilig opgroeien, talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in
de samenleving. De JGZ heeft een rol, middels signalering, bij individuele en collectieve
preventie. Daarnaast is de JGZ een natuurlijke, onafhankelijke verbinder tussen preventie
en curatie. De JGZ is verankerd in de wet Publieke Gezondheid en zal niet worden
opgenomen in de nieuwe Jeugdwet. Voor een goed georganiseerde zorg voor jeugd
(kwalitatief verantwoord, toegankelijk, doelmatig, toekomstbestendig, succesvol en
betaalbaar) is een stevige verbinding met de jeugdgezondheidszorg aan de ‘basis van het
sociale domein’ een must. De JGZ kan daarbij deelnemen aan wijkteams, maar niet als
generalist in de uitvoering.
Het vereist voor de JGZ wel een nieuwe oriëntatie op het combineren (en verantwoorden)
van het bedrijfsmatig en veelal gestandaardiseerd uitvoeren van het basisaanbod, naast
het JGZ-team in de wijk flexibel en vraaggericht op maat kunnen laten werken.
8
9
Download