Bericht.dot - Regelingen en voorzieningen

advertisement
DD-NR 0801-084
Regelingen en voorzieningen
CODE 2.1.1.4
Werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen en beroepsziekten
afgewogen tegen factoren gelegen bij werknemer
bronnen
 ArbeidsRecht 2007 nr. 12 (betreffend artikel, getiteld ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 658 BW
anno 2007: persoonlijke predispositie, de zorgplicht van de werkgever en de stelplicht van werknemer’,
van de hand van mr. H.J.W. Alt (*1), is hierna opgenomen)
In de eerste helft van 2007 zijn enkele arresten
door de Hoge Raad gewezen die van belang zijn
voor de beoordeling van de
werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 BW.
Daarbij komen de persoonlijke predispositie, de
zorgplicht van de werkgever en de omvang van de
stelplicht van de werknemer aan de orde.
Het is immers van algemene bekendheid, aldus de
Hoge Raad, dat het met de hand tillen van een zodanig
gewicht (50 kilo) door iemand tot wiens normale
werkzaamheden dit niet behoort, een serieus te nemen
gevaar oplevert voor het ontstaan van rugletsel.
Daartegen beschermt zowel art. 7:658 lid l BW als art.
5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Het hof ging bij zijn afwijzing uit van een bij Kalai
bestaande predispositie voor rugklachten die zich
(versneld) heeft geopenbaard door een ongelukkige
samenloop van omstandigheden (r.o. 4.8). In r.o. 3.5
honoreert de Hoge Raad de tegen dit oordeel van het
hof gerichte klacht.
__ Werkgeversaansprakelijkheid in het kort
Een werkgever dient op grond van art. 7:658 BW
zodanige maatregelen te nemen ter zake van de
veiligheid op de werkplek als redelijkerwijs noodzakelijk
zijn
(lid 1). Hij dient daartoe onderzoek te doen naar de
specifieke aan het werk verbonden gevaren. Naar
aanleiding daarvan dient hij dié maatregelen te nemen
en te handhaven die, alle omstandigheden in
aanmerking genomen, in redelijkheid van hem kunnen
worden gevergd.
Wanneer vaststaat dat de werknemer in de uitoefening
van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, is de
werkgever daarvoor aansprakelijk, tenzij hij aantoont
dat hij de in art. 7:658 lid 1 BW genoemde
verplichtingen is nagekomen of dat de schade in
belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste
roekeloosheid van de werknemer. Een werkgever kan
ook aantonen dat hij de schade - had hij de
maatregelen wel genomen - niet had kunnen
voorkomen. (*2)
__ Is de Hoge Raad ten aanzien van de
persoonlijke predispositie omgegaan?
Op het eerste gezicht is het verschil tussen de arresten
Nefalit (*5) en Eternit (*6) enerzijds en het arrest
Kalai/Antoine Petit anderzijds moeilijk verklaarbaar. In
eerstgenoemde arresten komt de predispositie voor
rekening en risico van de werknemer. (*7) De slechte
rug van Kalai speelde voor de aansprakelijkheid in de
visie van de Hoge Raad daarentegen geen rol. Cruciaal
is mijns inziens of een predispositie als een zelfstandige
oorzaak (*8) kan worden aangemerkt voor de
opgetreden schade (bijvoorbeeld roken bij longkanker).
Een werkgever behoort immers niet aansprakelijk te
worden gehouden voor die schade die hij in het geheel
niet heeft veroorzaakt. Dit moet worden afgezet tegen
de predispositie die de toerekening ex art. 6:98 BW
betreft. (*9) Toerekening geschiedt in het commune
aansprakelijkheidsrecht ruimer in gevallen van
letselschade, dan bijvoorbeeld in geval van zuivere
vermogensschade. (*10) Een partij die een zorgvuldigheidsnorm overtreedt als gevolg waarvan een
andere partij letselschade leidt, aanvaardt daarmee de
(kwade) kans dat dit bij de ene partij meer schade
toebrengt dan bij de andere partij. Het kan niet de
bedoeling zijn van de Hoge Raad de lat voor
arbeidsongevallen en beroepsziekten ter zake van
predispositie hoger te leggen dan ten aanzien van het
commune aansprakelijkheidsrecht. In het geval dat
iemand een wat meer kwetsbare constitutie heeft
(bijvoorbeeld een slechte rug, eierschedel, zwakke
botten, enz.), waardoor een blootstelling of een
ongeval eerder of een meer schadelijk effect heeft,
blijft de oorzaak van de schade nog steeds gelegen in
het ongeval of in de blootstelling aan een gevaarlijke
situatie. Aldus dient de werkgever onverkort
aansprakelijk te zijn voor de gehele schade. Dit
verklaart mijns inziens het verschil tussen Nefalit
enerzijds en Kalai/Antoine Petit anderzijds. Bij Nefalit
was werknemer Karamus immers al jaren een zware
roker, zodat er een duidelijke alternatieve – mogelijke
__ Het arrest Kalai/Antoine Petit (*3)
Een in aanleg slechte rug komt niet voor risico
van de werknemer.
Kalai heeft in opdracht van zijn werkgever Antoine Petit
geholpen met het tillen van een zware oven. Hij heeft
zich nadien ziek gemeld en is tot tweemaal toe
geopereerd aan een hernia. Kalai heeft Antoine Petit
aangesproken ex art. 7:658 BW. De kantonrechter
heeft de vordering toegewezen. Het hof wijst de
vorderingen af.
De Hoge Raad stelt voorop dat art. 7:658 BW niet
beoogt een absolute waarborg te scheppen voor beoogt
een absolute waarborg te scheppen voor bescherming
tegen gevaar. De werkgever dient die maatregelen te
nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen
dat de werknemer in de uitoefening van zijn
werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in
redelijkheid mag worden verwacht, hangt, aldus de
Hoge Raad, af van de omstandigheden van het geval
(*4). In casu had Antoine Petit de verplichting ervoor te
zorgen dat Kalai, ter voorkoming van het ontstaan van
letsel, de beschikking had over mechanische
hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen.
1
CODE 2.1.1.4
Regelingen en voorzieningen
– oorzaak voorhanden was. In zoverre kan mijns
inziens dus niet worden geoordeeld dat de Hoge Raad is
omgegaan. Dat zou anders kunnen liggen ten aanzien
van het arrest Eternit, nu, anders dan in het arrest
Nefalit, er niet duidelijk een alternatieve oorzaak voor
de longkanker was aan te wijzen. In dat arrest rookte
de werknemer immers niet en evenmin is een andere
oorzaak voor die longkanker gesteld of gebleken.
DD-NR 0801-084
verklaard aan de hand van de vraag of de werkgever in
het bewuste geval een onderzoeksplicht had op basis
van art. 7:658 BW al dan niet in combinatie met een
bijzondere wettelijke bepaling. Dus de mate van
voorzienbaarheid van het ongeval voor de werkgever,
afgezet tegen de ervaring van de werknemer.
Een aspect dat in dat kader eveneens een rol kan
spelen is de mate van zeggenschap en instructiebevoegdheid, dan wel controle die de werkgever heeft
gehad over de werkplek of heeft kunnen hebben. Is er
enig aanknopingspunt met de werkplek of de
werktuigen en/of is er enige zeggenschap of
onderzoeks- en instructiebevoegdheid, dan heeft de
werkgever ook de mogelijkheid gehad de veiligheid van
de werknemer in positieve zin te beïnvloeden. Wanneer
iedere zeggenschap, ieder aanknopingspunt of iedere
onderzoeks- en instructiemogelijkheid in verband met
de werkplek of werktuigen ontbreekt (*16), is er sprake
van een ongeval waarvoor de werkgever niet op basis
van art. 7:658 BW kan worden aangesproken. (*17)
__ Het arrest Hendriks Bouwbedrijf (*11)
Op een bouwlocatie dient een werkgever
onderzoek te doen naar gevaren en daartegen
maatregelen te nemen
Uit de arresten Dusarduyn/Du Puy (*12) en
Oost/Brands Bouwgroep (*13) zou de indruk kunnen
ontstaan dat op een bouwplaats andere of lichtere eisen
zouden gelden ten aanzien van de onderzoek- en
waarschuwingsplicht van een werkgever ex art. 7:658
BW. Uit het arrest Hendriks Bouwbedrijf blijkt mijns
inziens dat deze conclusie niet op een dergelijke wijze
kan worden getrokken.
Een stukadoor verstapt zich op een bouwterrein bij het
verlaten van de nieuwbouwwoning waarin hij
werkzaamheden had verricht. Hij wordt daardoor
blijvend arbeidsongeschikt. Hij heeft zijn werkgever
aangesproken tot schadevergoeding op de voet van art.
7:658 BW. Daarbij stelt hij dat het ongeval hem is
overkomen, doordat de grond voor de woning niet was
geëgaliseerd. Hierdoor zat er tussen de drempel en het
maaiveld een niveauverschil van 30 centimeter. De
werkgever verweert zich met de stelling dat van
schending van een op hem rustende zorgplicht geen
sprake is nu het hier een typisch geval van verstappen
betreft waartegen, door een werkgever, redelijkerwijs
geen maatregelen te treffen zijn. Het hof volgt de
werkgever daarin en wijst de vordering af. Dit geeft
aldus de Hoge Raad blijk van een onjuiste opvatting
omtrent hetgeen de zorgplicht van art. 7:658 lid l BW
in het licht van art. 3.11 jo. art. 3.26 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit voor een werkgever als
de onderhavige inhoudt. De werkgever moet rekening
houden met het algemene ervaringsfeit dat ook in het
werk ervaren en met de desbetreffende
werkomstandigheden bekende werknemers niet steeds
de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten.
(*14).
__ Het arrest Perez/Casa Grande (*18)
De omstandigheden bepalen of een werkgever
een waarschuwingsplicht heeft
Werkneemster Perez van het Casa Grande Hotel op
Aruba glijdt na een regenbui uit op een gladde vloer. Zij
spreekt haar werkgever erop aan dat hij geen
waarschuwingsborden heeft geplaatst en evenmin
andere maatregelen heeft genomen ten aanzien van de
gladde vloer. De werkgever verweert zich onder meer
met de stelling dat hij dat niet hoeft, omdat het een feit
van algemene bekendheid is dat de vloeren op Aruba
na een regenbui glad zijn. Het Hof honoreert dat
verweer. Of een betegelde gangvloer in een hotel aan
alle eisen voldoet die redelijkerwijs daaraan zijn te
stellen om te voorkomen dat een werknemer schade
lijdt, is, aldus de Hoge Raad, afhankelijk van de
omstandigheden van het geval. Ook eventueel door de
overheid gegeven veiligheidsvoorschriften kunnen een
rol spelen. Het hof heeft niet blijk gegeven van een
onjuiste rechtsopvatting door in casu (*19) te oordelen
dat onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen
dat de werkgever de zorgplicht van art. 1614x BW
Aruba (*20) heeft geschonden, 's Hofs oordeel dat van
het Casa Grande Hotel redelijkerwijs niet kon worden
gevergd bij of na regen direct overal in het hotel
waarschuwingsborden te plaatsen, geeft niet blijk van
een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet
onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het
hof heeft vastgesteld dat het bij mensen die vertrouwd
zijn met het klimaat in Aruba, van algemene
bekendheid is dat men terdege met het gevaar van
gladheid na regenval rekening moet houden. (*21)
Is de Hoge Raad ten aanzien van een ongeval op
een bouwplaats omgegaan?
In het arrest Dusarduyn/Du Puy (*15) wees de
rechtbank de vordering van de ‘ervaren dakdekker’ die
op een bouwplaats door een niet zichtbaar gat in het
dak was gevallen af. Op grond van enerzijds de aard
van de betrokken werkzaamheden en anderzijds de
werkervaring van Dusarduyn en zijn, uit het bezit van
een veiligheidsdiploma blijkende kennis, mocht de
rechtbank oordelen dat Du Puy niet in zijn zorgplicht
was tekortgeschoten. Evenmin is – in de visie van de
Hoge Raad – onjuist het oordeel van de rechtbank dat
de werkgever bij zijn inschatting van de aan de
werkzaamheden verbonden risico’s niet alleen is
afgegaan, maar ook mocht afgaan op de hem door de
opdrachtgever verschafte informatie. De omstandigheid
dat de werkgever niet wist, noch behoefde te weten,
dat ook de werknemer van een ander bedrijf op het dak
werkzaam zou zijn, brengt, aldus de Hoge Raad, mee
dat er geen grond is handelingen en nalatigheden van
die werknemer aan de werkgever toe te rekenen.
Het verschil tussen Dusarduyn/Du Puy en Hendriks
Bouwbedrijf is vooral feitelijk van aard. Zo was er in het
eerste geval geen strijd met arboregelgeving (gesteld).
Dat was wel aan de orde in het arrest Hendriks
Bouwbedrijf. Het verschil kan naar mijn oordeel worden
Van der Heuvel/Stichting Utrechtse huizen (*22)
Geen extra inspanningsverplichting werkgever
ten aanzien van verstandelijk gehandicapte
werknemer; stelplicht
Een werkneemster, Van der Heuvel, stelt haar
werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk
voor de schade die zij heeft geleden, doordat zij tijdens
het verrichten van haar werkzaamheden bij het
afstappen van een podium ten val is gekomen. Bij het
afstappen is Van der Heuvel door twee collega's
gewaarschuwd en gewezen op het naast het podium
staande trapje. Zij stelt dat het trapje te onveilig was
om te gebruiken. Het hof heeft, oordelende dat Van der
Heuvel wat dat betreft onvoldoende heeft gesteld,
zodat haar bewijsaanbod niet aan de orde komt, de
vordering afgewezen. In cassatie wordt aangevoerd dat
het hof de bewijslastverdeling ex art. 7:658 lid 2 BW
heeft miskend alsmede dat, gelet op de verstandelijke
2
DD-NR 0801-084
Regelingen en voorzieningen
handicap van Van der Heuvel, van de Stichting
Utrechtse Huizen een extra inspanning vereist was erop
toe te zien dat Van der Heuvel bij het verlaten van het
podium gebruik zou maken van het trapje. De Hoge
Raad oordeelt dat indien de werkgever ter
onderbouwing van dit verweer - dat hij zijn zorgplicht
ex art. 7:658 lid 2 BW niet heeft geschonden voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, van
de werknemer zal mogen worden verlangd dat hij zijn
betwisting van dat verweer voldoende concreet
motiveert. Echter, aan die motivering mogen niet
zodanig hoge eisen worden gesteld dat in betekenende
mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art.
7:658 lid 2 BW. Deze strekking is de werknemer door
verlichting van zijn processuele positie bescherming te
bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening
van zijn werkzaamheden.
Het feit dat vaststaat dat een werknemer in de
uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft
geleden, ontslaat een werknemer er dus niet van in het
vervolgtraject de stellingen van de werkgever met
betrekking tot zijn zorgplicht voldoende te
weerspreken.
Kennelijk stond de verstandelijke handicap van Van der
Heuvel er niet aan in de weg dat zij op de hoogte was
van de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het
trapje, dat zij zich bewust was van het gevaar dat van
het hoogteverschil uitging en bewust ervoor heeft
gekozen een waarschuwing van haar collega's te
negeren. Hieruit heeft het hof, aldus de Hoge Raad,
kennelijk en terecht afgeleid dat de verstandelijke
handicap van de werkneemster niet van dien aard was
dat deze een grond opleverde voor de door de
onderdelen gestelde, uit art. 7:658 lid l voortvloeiende,
extra inspanningsverplichting van de Stichting.
CODE 2.1.1.4
zorgplicht rusten immers in het kader van art. 150 Rv
op de werkgever. Dat neemt niet weg dat ook de
werknemer ter betwisting voldoende moet stellen.
Het arrest Feenstra q.q./Haije (*24)
De werkgever moet toezien op naleving van
veiligheidsmaatregelen
Wanneer een gevaar is onderkend en daarvoor
maatregelen te treffen zijn, dient een werkgever die
ook daadwerkelijk te treffen en toe te zien op naleving
daarvan, zoals blijkt uit het arrest Feenstra q.q./Haije.
Haije werkt bij Van Essen, een bedrijf dat zich onder
meer toelegt op het verwijderen van asbest uit
gebouwen. Nadat Haije bij het verwijderen van asbest
op locatie door een dak was gezakt en ernstig gewond
was geraakt, heeft hij Van Essen voor zijn schade
aangesproken. Het hof heeft Van Essen aansprakelijk
gehouden voor de schade van Haije. In het door de
curator van Van Essen ingesteld cassatieberoep (*25)
oordeelt de Hoge Raad dat indien een werkgever de
risico's op de werkplek heeft onderzocht, hij vervolgens
ook moet toezien op de naleving daarvan. Geen blijk
van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's hofs oordeel
dat de werkgever verantwoordelijk was voor de
beslissing om bij de uit te voeren sloopwerkzaamheden
geen gebruik te maken van
valbeschermingsmaatregelen. Naar de werkgever wist,
dienden valbeschermingsmaatregelen te worden
getroffen indien de noodzaak bestond golfplaten van
het dak van buitenaf te verwijderen. De werkgever had
uitdrukkelijk opdracht moeten geven die maatregelen
wel te treffen. Dit gold ook indien Haije, wiens
expertise in mindere mate lag op het gebied van het
slopen, valbeschermingsmaatregelen niet noodzakelijk
vond. Uit dit arrest blijkt nog eens dat de naleving van
maatregelen minstens even belangrijk is als het
inventariseren van de gevaren op de werkplek. Er dient
immers rekening te worden gehouden, zoals hierboven
reeds aangegeven, met het ervaringsfeit dat in de
dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden
werknemers nu eenmaal niet (altijd) alle
voorzichtigheid in acht nemen die ter voorkoming van
ongelukken geraden is. Daarnaast kunnen
omstandigheden, zoals een bedrijfscultuur,
meebrengen dat werknemers geen gebruik maken van
hen ter beschikking gestelde
beschermingsmaatregelen, zoals oordoppen, veiligheidsbrillen of mondkapjes. In alle gevallen zal de
werkgever met straffe hand naleving moeten
afdwingen.
Zowel in het arrest Perez/Casa Grande als in Van
der Heuvel/Stichting Utrechtse huizen strandt de
vordering op de stelplicht van de werknemer
In het licht van HR 11 november 2005, J AR 2005/287
(*23) komt het arrest Perez/Casa Grande vreemd over.
Perez heeft in feitelijke instanties aangevoerd dat Casa
Grande tegen de gladde vloeren maatregelen had
moeten nemen. Wanneer het een feit van algemene
bekendheid is dat vloeren op Aruba na een regenbui
glad en gevaarlijk zijn, dan weet Casa Grande dat dus
ook, althans behoort dat te weten. Dan volgt uit art.
7:858 lid 2 BW dat Casa Grande dié maatregelen
behoort te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen
worden verwacht. Van de voorgestelde maatregelen
heeft Casa Grande in hoger beroep met succes betoogd
dat die in redelijkheid niet van hem kunnen worden
verwacht. Het had dan in het kader van de stelplicht op
de weg van Perez gelegen die maatregelen voor te
stellen die in redelijkheid wel van hem hadden kunnen
worden verwacht. In het arrest Van der
Heuvel/Stichting Utrechtse huizen rustte op Van der
Heuvel als werknemer de stelplicht dat zij terecht geen
gebruik had gemaakt van het trapje, omdat dit
ondeugdelijk was. Zij slaagde daar niet in. De Hoge
Raad legt in het kader van de betwisting door de
werknemer van de stelling dat de werkgever aan zijn
zorgplicht heeft voldaan de lat niet al te hoog. Indien
de werkgever ter onderbouwing van dat verweer
voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal
van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn
betwisting van dat verweer voldoende concreet
motiveert. Aan die motivering mogen echter niet
zodanig hoge eisen worden gesteld dat in betekenende
mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art.
7:658 lid 2 BW: de werknemer door verlichting van zijn
processuele positie bescherming te bieden tegen de
risico's van schade in de uitoefening van zijn
werkzaamheden. De stelplicht en bewijslast van de
__ Conclusie
Uit het arrest Kalai/Antoine Petit zou kunnen worden
afgeleid dat een persoonlijke predispositie slechts voor
risico van de werknemer komt indien en voor risico van
de werknemer komt indien en voor zover de
persoonlijke predispositie als zelfstandige oorzaak van
de ingetreden schade kan worden beschouwd. Een
slechte(re) constitutie van een werknemer die tot
klachten zou kunnen leiden, maar welke klachten zich
tot het ongeval niet hebben geopenbaard, komt in dat
geval voor rekening en risico van de werkgever.
Zo er in navolging van het arrest Dusarduyn/Du Puy
zou worden gedacht dat er op een bouwplaats in het
kader van de onderzoeksplicht andere of lichtere eisen
zouden bestaan, wordt dit ontzenuwd in het arrest
Hendriks Bouwbedrijf. Het hangt van de feitelijke
situatie af en van eventuele toepasselijke bijzondere
regelgeving, of er in de concrete situatie op een
bouwplaats op een werkgever een onderzoeksplicht
3
CODE 2.1.1.4
Regelingen en voorzieningen
rust en of hij naar aanleiding daarvan maatregelen
dient te nemen.
Een werknemer dient voldoende feiten en
omstandigheden te stellen ten aanzien van die
maatregelen die van een werkgever redelijkerwijs
kunnen en mogen worden verwacht ter voorkoming van
ongevallen. In het arrest Perez/Casa Grande slaagde de
werknemer daar niet in, ondanks het feit dat er sprake
was van een (zelfs algemeen) bekend gevaar. Die
stelplicht geldt ook ten aanzien van het verweer door
een werknemer tegen de stelling van de werkgever dat
hij aan zijn zorgplicht ex art. 7:658 lid 2 BW heeft
voldaan, aldus het arrest Van der Heuvel/Stichting
Utrechtse huizen. Indien een werkgever op grond van
die zorgplicht veiligheidsmaatregelen in acht dient te
nemen, dient hij in het kader van die zorgplicht ook toe
te zien op de naleving daarvan, zo leert het arrest
Feenstra q.q./Haije nog eens.
DD-NR 0801-084
13. HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260.
14. HR 13 juli 2007, JAR 2007/230 (Hendriks
Bouwbedrijf).
15. HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176.
16. Dan wel indien daaromtrent door de werknemer
niets of onvoldoende is gesteld.
17. HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534, m.nt. PAS
(Reclasserings-medewerker), waarin de Hoge Raad
overigens wel de mogelijkheid opende voor een
eventuele aansprakelijkheid op grond van art. 7:611
BW.
18. HR 2 maart 2007, JAR 2007/91, NJ 2007, 143
(Perez/Casa Grande).
19. Te weten dat het bij mensen die vertrouwd zijn met
het klimaat op Aruba, van algemene bekendheid is dat
men daar terdege met het gevaar van gladheid na
regenval rekening moet houden, dat van de
werkneemster mocht worden verwacht dat zij daarmee
bekend was, dat het uiterlijk van de tegels een extra
waarschuwing inhield voor het gevaar van gladheid en
dat de aard van de werkzaamheden meebracht dat de
werkneemster over de gangvloer moest lopen op een
wijze die bij eenieder in het dagelijkse leven kan
voorkomen.
20. Dit artikel komt overeen met art. 7A:1638x (oud)
BW.
21. HR 2 maart 2007, JAR 2007/97, NJ 2007, 143
(Perez/Casa Grande).
22. HR 25 mei 2007, JAR 2007/161.
23. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een
werkgever niet alleen de gevaren deugdelijk moet
onderzoeken en aan de hand daarvan maatregelen
behoort te nemen. Ook dient hij zo effectief mogelijk te
waarschuwen. Hij moet rekening houden met het
ervaringsfeit dat werknemers in de dagelijkse routine
niet altijd de voor de veiligheid vereiste zorgvuldigheid
in acht nemen. In dat kader wekt het dan ook
verbazing dat dit in de onderhavige zaak kennelijk geen
enkele rol speelt.
24. HR 9 februari 2007, NJ 2007, 105.
25. Van Essen was inmiddels gefailleerd.
* noten
1. Mr. H.J.W. Alt is advocaat bij Alt Kam Boer te 'sGravenhage.
2. HR 10 december 1999, NJ 2000, 211.
3. HR 27 april 2007, JAR 2007/128.
4. De Hoge Raad verwijst naar HR 11 november
2005, JAR 2005/287.
5. HR 31 maart 2006, JAR 2006/81.
6. HR 31 maart 2006, JAR 2006/101.
7. Zie nader over deze twee arresten mijn artikel in
ArbeidsRecht 2006, 53, p. 33-41.
8. Dus of dit het conditio sine qua non-verband raakt.
9. Zie bijvoorbeeld hierover M.S.A. Vegter,
Vergoeding van psychisch letsel door de werkgever
(diss. Amsterdam VU) Den Haag: 2005, par. 3.7.
10. Zie M.S.A. Vegter, t.a.p., p. 123. en verder over dit
onderwerp Asser/Hartkamp 2004 (I), nr. 433-437
alsmede de arresten HR 8 februari 1985, NJ 1986, 137
(Rente-neurose] en HR 8 februari 1985, NJ 1986, 136
(Joe/Chicago Bridge).
11. HR 13 juli 2007, JAR 2007/230.
12. Zoals HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176 (De ervaren
dakdekker).
4
Download