DD-NR 0801-084 Regelingen en voorzieningen CODE 2.1.1.4 Werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen en beroepsziekten afgewogen tegen factoren gelegen bij werknemer bronnen ArbeidsRecht 2007 nr. 12 (betreffend artikel, getiteld ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 658 BW anno 2007: persoonlijke predispositie, de zorgplicht van de werkgever en de stelplicht van werknemer’, van de hand van mr. H.J.W. Alt (*1), is hierna opgenomen) In de eerste helft van 2007 zijn enkele arresten door de Hoge Raad gewezen die van belang zijn voor de beoordeling van de werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 BW. Daarbij komen de persoonlijke predispositie, de zorgplicht van de werkgever en de omvang van de stelplicht van de werknemer aan de orde. Het is immers van algemene bekendheid, aldus de Hoge Raad, dat het met de hand tillen van een zodanig gewicht (50 kilo) door iemand tot wiens normale werkzaamheden dit niet behoort, een serieus te nemen gevaar oplevert voor het ontstaan van rugletsel. Daartegen beschermt zowel art. 7:658 lid l BW als art. 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het hof ging bij zijn afwijzing uit van een bij Kalai bestaande predispositie voor rugklachten die zich (versneld) heeft geopenbaard door een ongelukkige samenloop van omstandigheden (r.o. 4.8). In r.o. 3.5 honoreert de Hoge Raad de tegen dit oordeel van het hof gerichte klacht. __ Werkgeversaansprakelijkheid in het kort Een werkgever dient op grond van art. 7:658 BW zodanige maatregelen te nemen ter zake van de veiligheid op de werkplek als redelijkerwijs noodzakelijk zijn (lid 1). Hij dient daartoe onderzoek te doen naar de specifieke aan het werk verbonden gevaren. Naar aanleiding daarvan dient hij dié maatregelen te nemen en te handhaven die, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid van hem kunnen worden gevergd. Wanneer vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, is de werkgever daarvoor aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij de in art. 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Een werkgever kan ook aantonen dat hij de schade - had hij de maatregelen wel genomen - niet had kunnen voorkomen. (*2) __ Is de Hoge Raad ten aanzien van de persoonlijke predispositie omgegaan? Op het eerste gezicht is het verschil tussen de arresten Nefalit (*5) en Eternit (*6) enerzijds en het arrest Kalai/Antoine Petit anderzijds moeilijk verklaarbaar. In eerstgenoemde arresten komt de predispositie voor rekening en risico van de werknemer. (*7) De slechte rug van Kalai speelde voor de aansprakelijkheid in de visie van de Hoge Raad daarentegen geen rol. Cruciaal is mijns inziens of een predispositie als een zelfstandige oorzaak (*8) kan worden aangemerkt voor de opgetreden schade (bijvoorbeeld roken bij longkanker). Een werkgever behoort immers niet aansprakelijk te worden gehouden voor die schade die hij in het geheel niet heeft veroorzaakt. Dit moet worden afgezet tegen de predispositie die de toerekening ex art. 6:98 BW betreft. (*9) Toerekening geschiedt in het commune aansprakelijkheidsrecht ruimer in gevallen van letselschade, dan bijvoorbeeld in geval van zuivere vermogensschade. (*10) Een partij die een zorgvuldigheidsnorm overtreedt als gevolg waarvan een andere partij letselschade leidt, aanvaardt daarmee de (kwade) kans dat dit bij de ene partij meer schade toebrengt dan bij de andere partij. Het kan niet de bedoeling zijn van de Hoge Raad de lat voor arbeidsongevallen en beroepsziekten ter zake van predispositie hoger te leggen dan ten aanzien van het commune aansprakelijkheidsrecht. In het geval dat iemand een wat meer kwetsbare constitutie heeft (bijvoorbeeld een slechte rug, eierschedel, zwakke botten, enz.), waardoor een blootstelling of een ongeval eerder of een meer schadelijk effect heeft, blijft de oorzaak van de schade nog steeds gelegen in het ongeval of in de blootstelling aan een gevaarlijke situatie. Aldus dient de werkgever onverkort aansprakelijk te zijn voor de gehele schade. Dit verklaart mijns inziens het verschil tussen Nefalit enerzijds en Kalai/Antoine Petit anderzijds. Bij Nefalit was werknemer Karamus immers al jaren een zware roker, zodat er een duidelijke alternatieve – mogelijke __ Het arrest Kalai/Antoine Petit (*3) Een in aanleg slechte rug komt niet voor risico van de werknemer. Kalai heeft in opdracht van zijn werkgever Antoine Petit geholpen met het tillen van een zware oven. Hij heeft zich nadien ziek gemeld en is tot tweemaal toe geopereerd aan een hernia. Kalai heeft Antoine Petit aangesproken ex art. 7:658 BW. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Het hof wijst de vorderingen af. De Hoge Raad stelt voorop dat art. 7:658 BW niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. De werkgever dient die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt, aldus de Hoge Raad, af van de omstandigheden van het geval (*4). In casu had Antoine Petit de verplichting ervoor te zorgen dat Kalai, ter voorkoming van het ontstaan van letsel, de beschikking had over mechanische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen. 1 CODE 2.1.1.4 Regelingen en voorzieningen – oorzaak voorhanden was. In zoverre kan mijns inziens dus niet worden geoordeeld dat de Hoge Raad is omgegaan. Dat zou anders kunnen liggen ten aanzien van het arrest Eternit, nu, anders dan in het arrest Nefalit, er niet duidelijk een alternatieve oorzaak voor de longkanker was aan te wijzen. In dat arrest rookte de werknemer immers niet en evenmin is een andere oorzaak voor die longkanker gesteld of gebleken. DD-NR 0801-084 verklaard aan de hand van de vraag of de werkgever in het bewuste geval een onderzoeksplicht had op basis van art. 7:658 BW al dan niet in combinatie met een bijzondere wettelijke bepaling. Dus de mate van voorzienbaarheid van het ongeval voor de werkgever, afgezet tegen de ervaring van de werknemer. Een aspect dat in dat kader eveneens een rol kan spelen is de mate van zeggenschap en instructiebevoegdheid, dan wel controle die de werkgever heeft gehad over de werkplek of heeft kunnen hebben. Is er enig aanknopingspunt met de werkplek of de werktuigen en/of is er enige zeggenschap of onderzoeks- en instructiebevoegdheid, dan heeft de werkgever ook de mogelijkheid gehad de veiligheid van de werknemer in positieve zin te beïnvloeden. Wanneer iedere zeggenschap, ieder aanknopingspunt of iedere onderzoeks- en instructiemogelijkheid in verband met de werkplek of werktuigen ontbreekt (*16), is er sprake van een ongeval waarvoor de werkgever niet op basis van art. 7:658 BW kan worden aangesproken. (*17) __ Het arrest Hendriks Bouwbedrijf (*11) Op een bouwlocatie dient een werkgever onderzoek te doen naar gevaren en daartegen maatregelen te nemen Uit de arresten Dusarduyn/Du Puy (*12) en Oost/Brands Bouwgroep (*13) zou de indruk kunnen ontstaan dat op een bouwplaats andere of lichtere eisen zouden gelden ten aanzien van de onderzoek- en waarschuwingsplicht van een werkgever ex art. 7:658 BW. Uit het arrest Hendriks Bouwbedrijf blijkt mijns inziens dat deze conclusie niet op een dergelijke wijze kan worden getrokken. Een stukadoor verstapt zich op een bouwterrein bij het verlaten van de nieuwbouwwoning waarin hij werkzaamheden had verricht. Hij wordt daardoor blijvend arbeidsongeschikt. Hij heeft zijn werkgever aangesproken tot schadevergoeding op de voet van art. 7:658 BW. Daarbij stelt hij dat het ongeval hem is overkomen, doordat de grond voor de woning niet was geëgaliseerd. Hierdoor zat er tussen de drempel en het maaiveld een niveauverschil van 30 centimeter. De werkgever verweert zich met de stelling dat van schending van een op hem rustende zorgplicht geen sprake is nu het hier een typisch geval van verstappen betreft waartegen, door een werkgever, redelijkerwijs geen maatregelen te treffen zijn. Het hof volgt de werkgever daarin en wijst de vordering af. Dit geeft aldus de Hoge Raad blijk van een onjuiste opvatting omtrent hetgeen de zorgplicht van art. 7:658 lid l BW in het licht van art. 3.11 jo. art. 3.26 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voor een werkgever als de onderhavige inhoudt. De werkgever moet rekening houden met het algemene ervaringsfeit dat ook in het werk ervaren en met de desbetreffende werkomstandigheden bekende werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten. (*14). __ Het arrest Perez/Casa Grande (*18) De omstandigheden bepalen of een werkgever een waarschuwingsplicht heeft Werkneemster Perez van het Casa Grande Hotel op Aruba glijdt na een regenbui uit op een gladde vloer. Zij spreekt haar werkgever erop aan dat hij geen waarschuwingsborden heeft geplaatst en evenmin andere maatregelen heeft genomen ten aanzien van de gladde vloer. De werkgever verweert zich onder meer met de stelling dat hij dat niet hoeft, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat de vloeren op Aruba na een regenbui glad zijn. Het Hof honoreert dat verweer. Of een betegelde gangvloer in een hotel aan alle eisen voldoet die redelijkerwijs daaraan zijn te stellen om te voorkomen dat een werknemer schade lijdt, is, aldus de Hoge Raad, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Ook eventueel door de overheid gegeven veiligheidsvoorschriften kunnen een rol spelen. Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in casu (*19) te oordelen dat onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat de werkgever de zorgplicht van art. 1614x BW Aruba (*20) heeft geschonden, 's Hofs oordeel dat van het Casa Grande Hotel redelijkerwijs niet kon worden gevergd bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsborden te plaatsen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, van algemene bekendheid is dat men terdege met het gevaar van gladheid na regenval rekening moet houden. (*21) Is de Hoge Raad ten aanzien van een ongeval op een bouwplaats omgegaan? In het arrest Dusarduyn/Du Puy (*15) wees de rechtbank de vordering van de ‘ervaren dakdekker’ die op een bouwplaats door een niet zichtbaar gat in het dak was gevallen af. Op grond van enerzijds de aard van de betrokken werkzaamheden en anderzijds de werkervaring van Dusarduyn en zijn, uit het bezit van een veiligheidsdiploma blijkende kennis, mocht de rechtbank oordelen dat Du Puy niet in zijn zorgplicht was tekortgeschoten. Evenmin is – in de visie van de Hoge Raad – onjuist het oordeel van de rechtbank dat de werkgever bij zijn inschatting van de aan de werkzaamheden verbonden risico’s niet alleen is afgegaan, maar ook mocht afgaan op de hem door de opdrachtgever verschafte informatie. De omstandigheid dat de werkgever niet wist, noch behoefde te weten, dat ook de werknemer van een ander bedrijf op het dak werkzaam zou zijn, brengt, aldus de Hoge Raad, mee dat er geen grond is handelingen en nalatigheden van die werknemer aan de werkgever toe te rekenen. Het verschil tussen Dusarduyn/Du Puy en Hendriks Bouwbedrijf is vooral feitelijk van aard. Zo was er in het eerste geval geen strijd met arboregelgeving (gesteld). Dat was wel aan de orde in het arrest Hendriks Bouwbedrijf. Het verschil kan naar mijn oordeel worden Van der Heuvel/Stichting Utrechtse huizen (*22) Geen extra inspanningsverplichting werkgever ten aanzien van verstandelijk gehandicapte werknemer; stelplicht Een werkneemster, Van der Heuvel, stelt haar werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden, doordat zij tijdens het verrichten van haar werkzaamheden bij het afstappen van een podium ten val is gekomen. Bij het afstappen is Van der Heuvel door twee collega's gewaarschuwd en gewezen op het naast het podium staande trapje. Zij stelt dat het trapje te onveilig was om te gebruiken. Het hof heeft, oordelende dat Van der Heuvel wat dat betreft onvoldoende heeft gesteld, zodat haar bewijsaanbod niet aan de orde komt, de vordering afgewezen. In cassatie wordt aangevoerd dat het hof de bewijslastverdeling ex art. 7:658 lid 2 BW heeft miskend alsmede dat, gelet op de verstandelijke 2 DD-NR 0801-084 Regelingen en voorzieningen handicap van Van der Heuvel, van de Stichting Utrechtse Huizen een extra inspanning vereist was erop toe te zien dat Van der Heuvel bij het verlaten van het podium gebruik zou maken van het trapje. De Hoge Raad oordeelt dat indien de werkgever ter onderbouwing van dit verweer - dat hij zijn zorgplicht ex art. 7:658 lid 2 BW niet heeft geschonden voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, van de werknemer zal mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert. Echter, aan die motivering mogen niet zodanig hoge eisen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art. 7:658 lid 2 BW. Deze strekking is de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het feit dat vaststaat dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, ontslaat een werknemer er dus niet van in het vervolgtraject de stellingen van de werkgever met betrekking tot zijn zorgplicht voldoende te weerspreken. Kennelijk stond de verstandelijke handicap van Van der Heuvel er niet aan in de weg dat zij op de hoogte was van de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het trapje, dat zij zich bewust was van het gevaar dat van het hoogteverschil uitging en bewust ervoor heeft gekozen een waarschuwing van haar collega's te negeren. Hieruit heeft het hof, aldus de Hoge Raad, kennelijk en terecht afgeleid dat de verstandelijke handicap van de werkneemster niet van dien aard was dat deze een grond opleverde voor de door de onderdelen gestelde, uit art. 7:658 lid l voortvloeiende, extra inspanningsverplichting van de Stichting. CODE 2.1.1.4 zorgplicht rusten immers in het kader van art. 150 Rv op de werkgever. Dat neemt niet weg dat ook de werknemer ter betwisting voldoende moet stellen. Het arrest Feenstra q.q./Haije (*24) De werkgever moet toezien op naleving van veiligheidsmaatregelen Wanneer een gevaar is onderkend en daarvoor maatregelen te treffen zijn, dient een werkgever die ook daadwerkelijk te treffen en toe te zien op naleving daarvan, zoals blijkt uit het arrest Feenstra q.q./Haije. Haije werkt bij Van Essen, een bedrijf dat zich onder meer toelegt op het verwijderen van asbest uit gebouwen. Nadat Haije bij het verwijderen van asbest op locatie door een dak was gezakt en ernstig gewond was geraakt, heeft hij Van Essen voor zijn schade aangesproken. Het hof heeft Van Essen aansprakelijk gehouden voor de schade van Haije. In het door de curator van Van Essen ingesteld cassatieberoep (*25) oordeelt de Hoge Raad dat indien een werkgever de risico's op de werkplek heeft onderzocht, hij vervolgens ook moet toezien op de naleving daarvan. Geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's hofs oordeel dat de werkgever verantwoordelijk was voor de beslissing om bij de uit te voeren sloopwerkzaamheden geen gebruik te maken van valbeschermingsmaatregelen. Naar de werkgever wist, dienden valbeschermingsmaatregelen te worden getroffen indien de noodzaak bestond golfplaten van het dak van buitenaf te verwijderen. De werkgever had uitdrukkelijk opdracht moeten geven die maatregelen wel te treffen. Dit gold ook indien Haije, wiens expertise in mindere mate lag op het gebied van het slopen, valbeschermingsmaatregelen niet noodzakelijk vond. Uit dit arrest blijkt nog eens dat de naleving van maatregelen minstens even belangrijk is als het inventariseren van de gevaren op de werkplek. Er dient immers rekening te worden gehouden, zoals hierboven reeds aangegeven, met het ervaringsfeit dat in de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden werknemers nu eenmaal niet (altijd) alle voorzichtigheid in acht nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is. Daarnaast kunnen omstandigheden, zoals een bedrijfscultuur, meebrengen dat werknemers geen gebruik maken van hen ter beschikking gestelde beschermingsmaatregelen, zoals oordoppen, veiligheidsbrillen of mondkapjes. In alle gevallen zal de werkgever met straffe hand naleving moeten afdwingen. Zowel in het arrest Perez/Casa Grande als in Van der Heuvel/Stichting Utrechtse huizen strandt de vordering op de stelplicht van de werknemer In het licht van HR 11 november 2005, J AR 2005/287 (*23) komt het arrest Perez/Casa Grande vreemd over. Perez heeft in feitelijke instanties aangevoerd dat Casa Grande tegen de gladde vloeren maatregelen had moeten nemen. Wanneer het een feit van algemene bekendheid is dat vloeren op Aruba na een regenbui glad en gevaarlijk zijn, dan weet Casa Grande dat dus ook, althans behoort dat te weten. Dan volgt uit art. 7:858 lid 2 BW dat Casa Grande dié maatregelen behoort te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht. Van de voorgestelde maatregelen heeft Casa Grande in hoger beroep met succes betoogd dat die in redelijkheid niet van hem kunnen worden verwacht. Het had dan in het kader van de stelplicht op de weg van Perez gelegen die maatregelen voor te stellen die in redelijkheid wel van hem hadden kunnen worden verwacht. In het arrest Van der Heuvel/Stichting Utrechtse huizen rustte op Van der Heuvel als werknemer de stelplicht dat zij terecht geen gebruik had gemaakt van het trapje, omdat dit ondeugdelijk was. Zij slaagde daar niet in. De Hoge Raad legt in het kader van de betwisting door de werknemer van de stelling dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan de lat niet al te hoog. Indien de werkgever ter onderbouwing van dat verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert. Aan die motivering mogen echter niet zodanig hoge eisen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art. 7:658 lid 2 BW: de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De stelplicht en bewijslast van de __ Conclusie Uit het arrest Kalai/Antoine Petit zou kunnen worden afgeleid dat een persoonlijke predispositie slechts voor risico van de werknemer komt indien en voor risico van de werknemer komt indien en voor zover de persoonlijke predispositie als zelfstandige oorzaak van de ingetreden schade kan worden beschouwd. Een slechte(re) constitutie van een werknemer die tot klachten zou kunnen leiden, maar welke klachten zich tot het ongeval niet hebben geopenbaard, komt in dat geval voor rekening en risico van de werkgever. Zo er in navolging van het arrest Dusarduyn/Du Puy zou worden gedacht dat er op een bouwplaats in het kader van de onderzoeksplicht andere of lichtere eisen zouden bestaan, wordt dit ontzenuwd in het arrest Hendriks Bouwbedrijf. Het hangt van de feitelijke situatie af en van eventuele toepasselijke bijzondere regelgeving, of er in de concrete situatie op een bouwplaats op een werkgever een onderzoeksplicht 3 CODE 2.1.1.4 Regelingen en voorzieningen rust en of hij naar aanleiding daarvan maatregelen dient te nemen. Een werknemer dient voldoende feiten en omstandigheden te stellen ten aanzien van die maatregelen die van een werkgever redelijkerwijs kunnen en mogen worden verwacht ter voorkoming van ongevallen. In het arrest Perez/Casa Grande slaagde de werknemer daar niet in, ondanks het feit dat er sprake was van een (zelfs algemeen) bekend gevaar. Die stelplicht geldt ook ten aanzien van het verweer door een werknemer tegen de stelling van de werkgever dat hij aan zijn zorgplicht ex art. 7:658 lid 2 BW heeft voldaan, aldus het arrest Van der Heuvel/Stichting Utrechtse huizen. Indien een werkgever op grond van die zorgplicht veiligheidsmaatregelen in acht dient te nemen, dient hij in het kader van die zorgplicht ook toe te zien op de naleving daarvan, zo leert het arrest Feenstra q.q./Haije nog eens. DD-NR 0801-084 13. HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260. 14. HR 13 juli 2007, JAR 2007/230 (Hendriks Bouwbedrijf). 15. HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176. 16. Dan wel indien daaromtrent door de werknemer niets of onvoldoende is gesteld. 17. HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534, m.nt. PAS (Reclasserings-medewerker), waarin de Hoge Raad overigens wel de mogelijkheid opende voor een eventuele aansprakelijkheid op grond van art. 7:611 BW. 18. HR 2 maart 2007, JAR 2007/91, NJ 2007, 143 (Perez/Casa Grande). 19. Te weten dat het bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat op Aruba, van algemene bekendheid is dat men daar terdege met het gevaar van gladheid na regenval rekening moet houden, dat van de werkneemster mocht worden verwacht dat zij daarmee bekend was, dat het uiterlijk van de tegels een extra waarschuwing inhield voor het gevaar van gladheid en dat de aard van de werkzaamheden meebracht dat de werkneemster over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij eenieder in het dagelijkse leven kan voorkomen. 20. Dit artikel komt overeen met art. 7A:1638x (oud) BW. 21. HR 2 maart 2007, JAR 2007/97, NJ 2007, 143 (Perez/Casa Grande). 22. HR 25 mei 2007, JAR 2007/161. 23. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een werkgever niet alleen de gevaren deugdelijk moet onderzoeken en aan de hand daarvan maatregelen behoort te nemen. Ook dient hij zo effectief mogelijk te waarschuwen. Hij moet rekening houden met het ervaringsfeit dat werknemers in de dagelijkse routine niet altijd de voor de veiligheid vereiste zorgvuldigheid in acht nemen. In dat kader wekt het dan ook verbazing dat dit in de onderhavige zaak kennelijk geen enkele rol speelt. 24. HR 9 februari 2007, NJ 2007, 105. 25. Van Essen was inmiddels gefailleerd. * noten 1. Mr. H.J.W. Alt is advocaat bij Alt Kam Boer te 'sGravenhage. 2. HR 10 december 1999, NJ 2000, 211. 3. HR 27 april 2007, JAR 2007/128. 4. De Hoge Raad verwijst naar HR 11 november 2005, JAR 2005/287. 5. HR 31 maart 2006, JAR 2006/81. 6. HR 31 maart 2006, JAR 2006/101. 7. Zie nader over deze twee arresten mijn artikel in ArbeidsRecht 2006, 53, p. 33-41. 8. Dus of dit het conditio sine qua non-verband raakt. 9. Zie bijvoorbeeld hierover M.S.A. Vegter, Vergoeding van psychisch letsel door de werkgever (diss. Amsterdam VU) Den Haag: 2005, par. 3.7. 10. Zie M.S.A. Vegter, t.a.p., p. 123. en verder over dit onderwerp Asser/Hartkamp 2004 (I), nr. 433-437 alsmede de arresten HR 8 februari 1985, NJ 1986, 137 (Rente-neurose] en HR 8 februari 1985, NJ 1986, 136 (Joe/Chicago Bridge). 11. HR 13 juli 2007, JAR 2007/230. 12. Zoals HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176 (De ervaren dakdekker). 4