Internationaal zeerecht (les 5) Delimitatie: afbakening van het continentaal plateau Van equidistance naar equity Indien hetzelfde continentaal plateau grenst aan het grondgebied van twee of meer staten zullen de staten de afbakening ervan regelen bij overeenkomst. Indien ze geen overeenkomst kunnen bereiken, wordt in het geval van twee tegenover elkaar gelegen kusten de grens gelegd op de middellijn, waarvan elk punt op gelijke afstand ligt van de meest nabijgelegen punten van de basislijnen ter bepaling van de breedte van de territoriale zee. In het geval van aanpalende kusten en geen overeenkomst, is de grenslijn de lijn van gelijke afstand van de meest nabijgelegen punten van de basislijnen. Zowel van de middellijn als van de equidistantielijn (de mediaan, de middellijn) kan worden afgeweken indien er bijzondere omstandigheden zijn die een andere grenslijn rechtvaardigen (art. 6 CVP) • Genève 1958: equidistance- bijzondere omstandigheden (van de middellijn mag je afwijken indien er sprake is van bijzondere omstandigheden). ► North sea continental shelf case 1969: Geschil tussen de Duitse bondsrepubliek tegen Nederland en Denemarken omtrent de afbakening van het continental plateau in de Noordzee. De Duitse bondsrepubliek achtte de aangewende methode voor de grensbepaling, met name de regel van gelijke afstand, onbillijk omdat hierdoor het Duitse aandeel in het continentaal plateau in verhouding met de kustlengte op onbillijke wijze werd verminderd. Het probleem bestond erin dat de Deense en Nederlandse kusten uitsprongen en de Duitse kust insprong. Bovendien had Duitsland het VCP niet geratificeerd (Duitsland was dus geen verdragspartij bij het verdrag van 1958, daarentegen was het voor Nederland en Denemarken een gewoonterechelijk gegeven en voor IGH was het verdragsrechelijk). De bepalingen ervan konden dus niet aan Duitsland worden opgeworpen. equidistantieregel van Bovendien het meende VCP Duitsland geen dat de internationale gewoonterechtsregel was geworden en dus niet van toepassing kon zijn voor Duitsland. Maar zelfs indien de regel wel toepasselijk zou zijn, dan nog zou er van kunnen worden afgeweken omdat het hier bijzondere omstandigheden betreft (de holle kust). Deze omstandigheid laat toe dat er wordt afgeweken van de middellijn. De equidistantieregel is dus geen dwingende regel van het internationaal gewoonterecht. In dit geschil diende de afbakening volgens het hof te gebeuren door een akkoord op billijke basis en er moest rekening gehouden worden met de bijzondere omstandigheden. ►Frans-Britse arbitrage 1977 Dit betreft een geschil tussen het Verenigd koninkrijk en Frankrijk. Beide staten waren er ondanks jarenlange onderhandelingen niet in geslaagd de afbakening van het continentaal plateau te regelen. Het geschil draaide om twee probleemgebieden, met name de Kanaaleilanden en het continentaal plateau in de Atlantische Oceaan. De Britse zienswijze aangaande de delimentatie kwam neer op de strikte toepassing van de mediaanlijn, waardoor het plat van het Britse vasteland met dit van de Kanaaleilanden zou worden verbonden. Frankrijk argumenteerde vanuit billijkheidsoverwegingen voor het leggen van de grens op de mediaanlijn, maar dan zonder rekening te houden met de eilanden. Rond de Kanaaleilanden heeft men een soort van enclave getrokken waar er Engelse bevoegdheid is en al de rest er rond is Frans recht. Het hof: besloot dat de geografische ligging van de Kanaaleilanden een afwijking van de mediaanlijn ingevolge de bijzondere omstandigheden rechtvaardigde. Frans-Britse delimitatie: door liggen Scilly-eilanden wordt de grens heel sterk naar het zuiden gedrukt, bovendien liggen de kanaaleilanden (Guemsey, Jersey, Sark) vlak voor de Franse kust. de locatie van de eilanden is een bijzondere omstandigheid die toelaat af te wijken van de middellijn (“enclave” rond middellijn) Zeeverdrag 1982 een belangrijke ontwikkeling: meer en meer de nadruk op het bereiken van een equitable result. Men gaat steeds meer naar een billijk resultaat voor de afbakening van het continentaal plateau. De afbakening gaat steeds meer naar billijkheid gedaan worden. Een billijke afbakening primeert op de automatische toepassing van om het even welke afbakeningsmethode. Ook relevant circumstances, die verder kunnen gaan dan geografische omstandigheden kunnen in overweging genomen worden. De belangrijkste blijven: configuratie van de kustlijnen, lengte van de kustlijnen, locatie en grootte van de eilanden. bv. Jan Mayen case: tussen Noorwegen en Denemarken. JM is een onbewoond eiland in de Atlantische oceaan. Als men dit land mee in overweging zou nemen, zou de grens van Denemarken veel verder worden geduwd. De lijn zou verder naar het noorden geduwd worden, ten gunste van Noorwegen. Men heeft dan geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden waren(de grootte van de eilanden, de lengte van de kustlijn) zodat deze niet zo heel hard mogen worden mee in rekening genomen. De relevantie van een eiland moet klein blijven. • LOSC 1982: equitable principles – relevant circumstances ► Gulf of Maine case 1984: Belangrijk voor de Amerikaanse en de Canadese vissersvloot. Canada en de Verenigde Staten beslisten een aanslepend geschil over de afbakening van hun mariene rechtsgebieden in de Golf van Maine voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof. Het ging over bepaling in de golf van maine. Deze streek was belangrijk voor zowel de Amerikaanse als de Canadese visserij. In tegenstelling tot andere gevallen in de internationale rechtspraak verzochten de partijen in deze zaak de mariene grens ook in concreto vast te leggen. Daarenboven bestond de opdracht van de Kamer erin om één enkele grenslijn te trekken die zowel het continentaal plat als de betrokken visserijzones zou afbakenen. In dit geval was de toepassing van artikel 6 VCP(equidistantie) noch voor de hand liggend, noch bindend. De kamer heeft vervolgens gezocht naar de meest billijke criteria voor het uittekenen van de enkelvoudige grenslijn. Het hof heeft op grond van billijkheidsoverwegingen gesteld dat de lijn wordt gelegd in het midden van georges bank (waar de meeste vis zat). Het hof heeft hier een economisch belang mee in rekening gebracht. Ook de gegevens voortvloeiend uit de specifieke menselijke en economische geografische omstandigheden werden in rekening gebracht.(impact op de visserijindustrie) ► Jan Mayen case: deze zaak betrof een geschil betreffende de afbakening van zeegrenzen tussen het Deense gebiedsdeel Groenland en het Noorse eiland Jan Mayen,gelegen op een afstand van 250 mijl ten oosten van Groenland. Denemarken verzocht het Hof een delimentatielijn te trekken voor de afbakening van de visserijzone en het continentaal plat in het gebied tussen Groenland en Jan Mayen,vertrekkende van het standpunt dat Groenland recht heeft op een volwaardige 200 mijl visserijzone en continentaal plat. Beide partijen zijn gebonden door artikel 6 CVP. Artikel 6 voorziet in toepassing van de middellijn, bij gebrek aan overeenstemming, tenzij bijzondere omstandigheden een andere afbakeningslijn rechtvaardigen. Het aanvoeren van socioeconomische factoren en het feit dat Jan Mayen onbewoond is, wordt door het Hof niet weerhouden als bijzondere omstandigheden. Het Hof komt uiteindelijk tot de conclusie dat de middellijn dient aangepast te worden in die zin dat een groter deel aan Denemarken toekomt. Naast deze twee zaken zijn er nog wel meer zaken geweest om het continentaal plateau van twee tegenoverliggende landen af te bakenen. Conclusie: Men is van de equidistantielijn naar een lijn op basis van billijkheid gegaan!! De rechtspraak hanteert hierbij de zogenaamde equitable principles/relevant circumstances methode. Deze komt erop neer dat vertrokken wordt van een equidsitantielijn die op grond van relevante omstandigheden wordt aangepast of verschoven teneinde een billijk resultaat te bereiken. Op deze manier is men eigenlijk gekomen tot een onzekere formule, welke alle wegen voor de betrokken staten en rechters openlaat, voor zover binnen de grenzen van het internationaal recht een billijke oplossing wordt bereikt. Vanuit juridisch oogpunt bekeken,draagt het alle kiemen in zich voor een verdere geschillen-escalatie. Rechten van de kuststaat 1. Aard van de rechten: soeverein (dit is niet gelijk aan soevereiniteit), exlusief en inherent. Staten hebben soevereine rechten voor de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen van het continentaal plateau. (=niet levende rijkdommen). Het gaat niet om soevereiniteit. Binnen het continentaal plateau hebben de staten bepaalde bevoegdheden (soevereiniteiten) die de kusten exclusief kunnen uitoefenen. De soevereine rechten van de staat zijn exclusief. Vanaf het moment dat een kuststaat bestaat heeft ze een continentaal plateau. Zonder de uitdrukkelijke toestemming van de kuststaat mag niemand tot exploratie en exploitatie op het continentaal plateau overgaan. Het maakt niet uit of de staten dit opeisen of niet, het gaat hier om soevereine rechten die inherent zijn aan de rechten van de kuststaten. Dit betekent dat het verkrijgen van deze soevereine rechten niet afhankelijk is van een of andere vorm van occupatie of van een uitdrukkelijke verklaring. (de rechten zijn inherent aan het feit dat de kuststaat bestaat) Het toekennen van soevereine rechten over het continentaal plateau betekent evenwel ook dat het niet als integraal deel van et territorium van een kuststaat kan worden gezien. 2. Object 2.1. Natuurlijke rijkdommen Het gaat om rechten met betrekking tot natuurlijke rijkdommen. De natuurlijke rijkdommen bevatten de minerale en andere niet levende rijkdommen van de zeebodem of de ondergrond (ertsen,aardolie,aardgas) alsmede de levende organismen die tot de sedentaire soort (geen res communis) behoren. Dit zijn soorten die zich niet kunnen verplaatsen dan in voortdurend contact met de zeebodem of ondergrond, die niet kunnen zwemmen. Het gaat hier dan over koralen, soorten planten, pareloesters, mosselen (artikel 2§4 VCP en artikel 77§4 zeerechtverdrag) de verdragstekst laat wel enige onduidelijkheid bestaan over het feit of schaaldieren al dan niet tot de sedentaire soorten worden gerekend. De bevoegde commissie op de Geneefse conferentie van 1958 had namelijk zowel de zwemmende vissoorten als de schaaldieren uitdrukkelijk uit de groep van de sedentaire soorten gesloten. Dit standpunt werd in plenaire vergadering niet weerhouden en de uiteindelijke tekst lijkt voor uiteenlopende interpretaties vatbaar. Dit heeft geleid tot een geschil tussen Frankrijk en Brazilië, de zogenaamde Langoustine oorlog. Per slot van rekening lijkt het duidelijk dat alle zwemmende vissoorten alsmede alle zwemmende schaaldieren niet binnen de bepaling van de sedentaire soorten vallen. De kuststaat kan hierop bijgevolg geen soevereine rechten laten gelden. Tot de sedentaire soorten horen wel koralen ,sponzen, oesters ,pareloesters en planten. Wat moet begrepen worden onder “andere niet levende rijkdommen”? Het probleem stelt zich in hoofdzaak met betrekking tot de scheepswrakken en hun lading welke zich op het continentaal plateau bevinden. Hier zijn wel een aantal discussies over geweest naar aanleiding van bergingsactiviteiten. Het gaat hier niet over natuurlijke rijkdommen, maar over constructies gemaakt door de mensen. Het is niet de bedoeling geweest van de betrokken verdragen om dit onder het toepassingsgebied van het verdrag te laten vallen. Deze discussie zal ook wel verminderen door het verdrag van UNESCO mbt bescherming onderwater cultureel erfgoed. Zo is men verplicht om het in het water te laten liggen. 2.2. Kunstmatige eilanden Men moet kunstmatige eilanden kunnen aanleggen als men aan offshore exploitatie wil doen. Dus net zoals in EEZ (exclusief economische zone) kan men ook in continentaal plateau kunstmatige eilanden bouwen. 2.3. Toegepast wetenschappelijk onderzoek Wanneer het gaat over toegepast fundamenteel wetenschappelijk onderzoek (bv. Zoeken naar oliebronnen) door wetenschappelijke instellingen, is het ook toegestaan. (Consent-regime) Voor het wetenschappelijk onderzoek betreffende het continentaal plateau en op het plateau uitgevoerd, dient de goedkeuring van de kuststaat te worden verkregen. (artikel 5§8 VCP) de activiteiten van de kuststaat in overeenstemming met zijn soevereine rechten en rechtsbevoegdheid, mogen ten andere niet door het marien wetenschappelijk onderzoek op een niet te verrechtvaardigen wijze worden belemmerd. (artikel 246§8) 3. de Belgische situatie Er is een aparte wet maar hierover moeten we niet uitweiden. De bevoegdheid van de Europese gemeenschap is een soort van extra territoriale bevoegdheid. Men gaat met andere woorden ook rekening moeten houden met het europees recht. Geen instemming met Verdrag 1958 over continentaal plateau Belgische Wet 1969: grote overeenstemming met de wet Beperkt (klein gebied) Zand- en grindwinning Werkt via concessies, zoals bepaald door de Wet en de uitvoerende besluiten Wat ervoor doen + milieubescherming Federale staat! B: bevoegdheid federale overheid In merendeel van andere federale staten ook (continentaal plateau voorbij de territoriale zee hoort bij fed. staat) Diepzeebodem 1. Algemeen Gebied voorbij de het continentaal plateau. Hier hebben staten ook geen bevoegdheden meer, want het gaat voorbij de nationale rechtsbevoegdheid. Dus evenmin als de volle zee is de diepzeebodem vatbaar voor inbezitname door een staat. De diepzeebodem bevat toch heel wat specifieke rijkdommen. Gewoonterechtelijk worden de rijkdommen van dit gebied (niet het gebied zelf) aanzien als res nullius en bijgevolg vatbaar voor toe-eigening door individuen en staten, net zoals het visbestand in volle zee. Met de introductie van het uitbatingsregime voor de diepzeebodem door de derde zeerechtconferentie is hieraan op fundamentele wijze verandering in gebracht. Deze discussie is maar aan de orde gekomen vanaf het moment dat men bepaalde rijkdommen in exploiteerbare concentraties vond. Het gaat bijvoorbeeld om zogenaamde mangaanknollen ( de voornaamste vindplaatsen zijn gelokaliseerd in de stille oceaan). In de jaren ’60-’70, na de decolonisatie, vonden een aantal landen dat ze substitutie moesten hebben voor de landmijnbouw in hun voormalige kolonies. Men is dus gaan kijken of er niet een alternatief bestond. Een aantal landen die vooral bezig waren met mijnbouw zijn via consortiavorming gaan zoeken hoe ze deze mangaanknollen konden exploiteren en hoe ze deze konden vinden. De meeste exploiteerbare sites leek men te vinden in de Stille Oceaan tussen Californië en Hawai. Zo was er ook een consortia met een dochterbedrijf van union miniere. Dit lijkt interessant als mogelijk alternatief voor de landmijnbouw. 2. rechtsregime De vraag is of er geen juridisch regime moet zijn voor de diepzeebodem want bijvoorbeeld mangaanknollen vallen onder niemand zijn bevoegdheden. Zijn ze res communis/res nullius? Probleem is bijvoorbeeld ook dat als men een claim zou stellen, andere exploitatiebedrijven gewoon op dezelfde plek een deel van uw claim zouden afsnoepen. Er is dus al exploitant geen garantie dat anderen uw claims zullen herkennen. Ook was er een grote bekommernis van de ontwikkelingslanden, derdewereldlanden, Soviet Unie, Aziatische landen dat de industrielanden al met alles zouden gaan lopen. De industrielanden kunnen gemakkelijker gaan delven en dan blijft er niets over voor de derdewereldlanden. Daarom is men dit gebied gaan beschouwen als common heritage of mankind ( diepzeebodem werd uitgeroepen tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid (idee van Pardo, 1967)). De derdewereldlanden zijn hierop gesprongen. Daarnaast is er ook een zeebodemcomité samengesteld die een juridisch regime voor deze gebieden moest uitwerken. In afwachting dat deze conferentie een internationaal rechtsregime voor de diepzeebodem zou uitweren stelde de algemene vergadering terzelfder tijd een moratorium in. De zogenaamde moratoriumresolutie van 15 december 1969 stelt dat staten zowel als fysische personen en rechtspersonen verplicht zijn zich te onthouden van elke exploitatie van rijkdommen van de diepzeebodem. (een resolutie is enkel een aanbeveling dit wil zeggen dat ze niet juridisch afdwingbaar is). De werkzaamheden van het zeebodemcomité resulteerden uiteindelijk niet in een eenvormig verdragsontwerp. Het uitwerken van het internationaal rechtsregime voor de diepzeebodem zal uiteindelijk grotendeels gebeuren tijdens de langdurige onderhandelingen op de derde zeerechtconferentie ( 1973-1982) en nadien tijdens de onderhandelingen die hebben geleid tot het implementatieverdrag 1994. De derde zeerechtconferentie aanvaardde op 30 april 1982 het Zeerechtverdrag. In Deel XI van het Zeerechtverdrag heeft men dan het juridisch regime voor de diepzeebodem geregeld. Men heeft dan de internationale zeebodem autoriteit (International Seabed Authority) opgericht. Deze autoriteit zal namens de gehele mensheid optreden (art. 137§2) De hoofdorganen van de Autoriteit zijn de Vergadering, de Raad en het Secretariaat. 3. Aspecten De vergadering bestaat uit alle leden van de Autoriteit. Het is het hoogste orgaan waaraan alle andere verantwoording verschuldigd zijn in de gevallen waarin het Zeerechtverdrag zulks specifiek bepaalt. De vergadering heeft de bevoegdheid om het algemene beleid van de autoriteit te bepalen. Hoewel de vergadering formeel het hoogste orgaan van de autoriteit is, kan niet worden ontkend dat het zwaartepunt van de besluitvorming bij de Raad ligt. De Raad is het uitvoerend orgaan die het specifiek beleid moet uitwerken omtrent de diepzeebodem. Ook moeten zij de werkplannen voor de exploratie en de exploitatie van de diepzeebodem goedkeuren. Alle betrokkenen hebben een zitje in de raad. De minst ontwikkelde staten krijgen ook een zitje. Op deze manier is heel de wereld vertegenwoordigd in de Raad. Bij zijn besluitvorming wordt de Raad bijgestaan door twee vaste commissies, de Commissie voor Economische Planning en de Juridische en Technische commissie. In het implementatieverdrag 1994 werd eveneens overeengekomen om een Financiële Commissie in het leven te roepen. De samenstelling van de Raad (36leden): - 4 consumenten - 4 investeerders - 4exporteurs - LDC - 6zitjes die geografisch verdeeld zijn Het secretariaat van de Autoriteit bestaat uit een secretaris-generaal en zijn staf. (art. 166169). De onderneming (Enterprise) is uniek in internationale organisatie en is belast met de concrete exploitatie. Exploitatie (het ontginningsbeleid voor de diepzeemijnbouw) Diepzeemijnbouw gebeurt in het voordeel van de gehele mensheid waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de belangen en de behoeften van de ontwikkelingslanden en van de niet onafhankelijke volkeren (artikel 136-140). Het systeem van exploratie en exploitatie is een kernpunt van het rechtsregime van de diepzeebodem. Diepzeemijnbouw wordt georganiseerd, uitgevoerd en gecontroleerd door de autoriteit in naam van de gehele mensheid. De uitgangspunten van het systeem, neergelegd in artikel 153 zeerechtverdrag , worden uitgewerkt in Annex III. Het centraal gegeven hierbij is het systeem van de parallelle toegang, de exploratie en de exploitatie van de diepzeemijnbouw mag worden uitgevoerd door: - de onderneming en - in samenwerking met de autoriteit door verdragsstaten, staatsondernemingen en natuurlijke en rechtspersonen die de nationaliteit van een verdragsstaat bezitten of aan zijn effectieve controle onderworpen zijn. De onderneming is een opgericht orgaan van een internationale organisatie. Ze zal bijna zonder middelen moeten starten. Ze heeft niet de noodzakelijke middelen en technologie. Het is een compromis tussen internationalisten en tegenstanders. Dus er is sprake van zowel common heritage als parallel acces. De onderneming zowel als de andere (other entities) kunnen deelnemen aan de mijnbouw. Indien er anderen deelnemen, moeten die de helft van de site in waarde toewijzen aan de onderneming. Opdat de onderneming voor haar mijnbouwactiviteiten aan de benodigde technologische kennis zou komen, bestond er een verplichting in hoofde van de andere exploitanten tot overdracht van hun technologische kennis gedurende 10 jaar, gerekend vanaf het jaar waarin de onderneming met commerciële productie is begonnen. Met andere woorden heeft men gesteld dat de ondernemingen die de technologie in huis hebben, deze technologie ter beschikking moeten stellen aan de onderneming van de internationale organisatie. Er zijn hier wel financiële regelingen voor voorzien. Prepcom en pip De toepassing van het rechtsregime voor de diepzeebodem is een zeer gecompliceerde aangelegenheid. Om het interval tussen het afsluiten van de derde zeerechtconferentie en het van kracht worden (er was dus een kloof tussen het ondertekenen en het in werking treden) van het Zeerechtverdrag (in 1994) te overbruggen werden in de slotakte twee resoluties opgenomen, die één geheel vormen met het zeerechtverdrag. Zij handelen over het instellen van een voorbereidingscommissie (preparatory commission=prepcom) en over de voorbereidende investeringen ( preparatory investment in pioneer activities= PIP). Prepcom: de taak hiervan bestaat erin de werking van de autoriteit voor te bereiden en in het bijzonder de eerste zitting van de vergadering en van de raad. Het ging over de praktische zaken, mining code en de juridische regeld. Pip: pioniers investors protection. Dit is ter bescherming van de initiële investeringen in de diepzeemijnbouw. De bedoeling hiervan is te vermijden dat tijdens de periode dat het Zeerechtverdrag nog niet van kracht is, de investeringen voor de exploratie en de exploitatie van de diepzeebodem niet zouden worden voortgezet. De pionier investeerders krijgen de garantie dat datgene wat ze al gedaan hebben, ze dit verder mogen exploiteren. Aanvragen om als pionier investeerder te worden geregistreerd, dienen ingediend te worden bij prepcom. De regelingen van deel 11 zijn toch zeer sterk geïnternationaliseerde regels. Dat is ook de reden waarom de vs niet echt blij is met dit deel. Geschillenregeling Er bestaat een bijzondere Kamer voor geschillen betreffende de diepzeebodem in het internationaal zeerechttribunaal. Deze kamer is bevoegd voor geschillen tussen de verdragspartijen over de interpretatie of de toepassing van het rechtsregime voor de diepzeebodem. Implementatieverdrag 1994 De oorzaak voor de late inwerkingtreding van het zeerechtverdrag ligt in de vaak onoverkomelijke bezwaren die een aantal geïndustrialiseerde landen hadden tegen het diepzee mijnbouwregime van deel 11. Waarom implementatieverdrag? Omdat het Zeerechtverdrag heel moeilijk aan te passen is. Men kan het verdrag wel aanpassen door een zogenaamd implementatieverdrag. Het implementatieverdrag van 1994 heeft deel 11 ook grondig aangepast om zo te proberen om de VS bij het verdrag te krijgen. De verplichting tot overdracht van technologie valt weg, het productiebeleid wordt ook sterk vereenvoudigd. Bovendien worden ook de financiële voorwaarden gewijzigd: een groter deel zal terugvloeien naar de investeerders en er zal minder geld terugvloeien naar de organisatie zelf. De verdienste van het implementatieverdrag bestaat er hoofdzakelijk in dat het diepzeemijnbouw regime van het zeerechtverdrag voor die staten waarvoor het effectief van tel kan zijn, aanvaardbaar wordt gemaakt. Tot op de dag van vandaag heeft er echter nog niet echt een commerciële exploitatie plaatsgevonden in de diepzeebodem. Enkel China en nog een ander land proberen het (maar toch nog heel experimenteel). Dus eigenlijk gebeurt het tot de dag van vandaag niet echt. Dit komt omdat de landbouwmijnbouw nog steeds voldoende produceert waardoor de prijzen nog steeds relatief laag zijn. Vanaf het moment dat de landmijnbouw uitgeput geraakt, zal men misschien terug gaan naar de exploitatie van de diepzeebodem (want deze is tot op de dag van vandaag nog steeds heel duur). Algemene conclusie: het is allemaal een beetje een maat voor niets geweest tot op de dag van vandaag. Volle zee 1. Wat is volle zee? 1. volkenrechtelijk beginsel:“alle delen van de ze die niet behoren tot de territoriale zee of de interne wateren van een staat” (artikel 1VVZ) een gebied waar geen nationale rechtsbevoegdheid wordt uitgeoefend. 2. Nu: voorbijgestreefd. De volle zee omvat nu nog alle delen van de zee welke niet behoren tot de EEZ, de territoriale wateren en de interne wateren van een staat of tot de archipelwateren van een archipelstraat (artikel 86 zeerechtverdrag) 2. De vrijheid van de volle zee De vrijheid van de volle zee is één van de oudste en meest algemeen erkende beginselen van het volkenrecht. Tot de middeleeuwen bleef dit evenwel in hoofdzaak een feitelijke kwestie. Vanaf de middeleeuwen waren de soevereiniteitsaanspraken in hoofdzaak gericht op de vrijwaring van verworven waardevolle handelsmonopolies. Eerst werd er een monopolie gegeven aan Spanje en Portugal door Paus Alexander VI. Verdrag 1494: de opdeling tussen Portugal en Spanje. De wereld werd verdeeld in twee hemisferen. Er was een monopolie van scheepvaart en handel in Amerika en Zuid-Oost Azië. In de zestiende eeuw werd dit streven naar een handelsmonopolie (vooral dat van Spanje) aangevochten door Elisabeth 1 (Engeland). Er ontstond privateering (officiële piraterij) met o.a. sir Francis Drake. Na de dood van Elisabeth 1 kwamen er ook Schotse Koningen, zoals James I Stuart.. Het Britse standpunt inzake het vrije gebruik van de zee veranderde toen fundamenteel. De regering van de schotse koning kenmerkt het begin van het Engelse streven naar een economisch en maritiem overwicht. Het beginsel van de vrijheid van de zee (Mare liberum) werd verdedigd door Grotius (Hugo de Groot) in het begin van de 17e eeuw. Het is het leidmotief geweest in de zeventiende, achttiende en begin negentiende eeuw. Grotius baseert de vrijheid van de zee op twee principes: 1. op het gegeven dat de zee niet vatbaar is voor occupatie en derhalve ook niet onder de soevereiniteit van een bepaalde staat kan worden gebracht. 2. de vrijheid van de zee wijst erop dat alle zaken die van nature van die aard zijn dat zij, hoewel individueel gebruikt, toch voor iedereen in voldoende mate aanwezig zijn, voor het gebruik van eenieder bestemd blijven. Van nature uit kan de zee niet worden toegeëigend. De leer van Mare Liberium is nog altijd een toonaangevende leer voor de volle zee. De leer van Mare Clausum (J. Selden) is minder populair. 3. Beginselen De vrijheid van de volle zee is toch een heel belangrijk gegeven geworden waardoor heel veel staten hun welstand hebben kunnen uitbouwen door overzeese ontwikkeling. Deze vrijheid van de volle zee is neergeschreven in het zeerechtverdrag.(artikel 87-88 zeerechtverdrag). De volle zee moet in beginsel ook worden voorbehouden voor vreedzame activiteiten. Dus men kan bijvoorbeeld ook geen nucleaire tests doen. Op volle zee is het wel toegestaan om militaire oefeningen te doen maar meestal zal dit worden georganiseerd in gebieden die vallen onder de bevoegdheid van de betrokken staten. Het Zeeverdrag van 1982 bevat een opsomming van een aantal vrijheden. De vrijheid van de volle zee houdt onder andere het volgende in: 1. vrijheid van scheepvaart (zie hieronder) 2. vrijheid van visserij (artikel 116 zeerechtverdrag) 3. vrijheid voor het leggen van onderzeese kabels en pijpleidingen (artikel 112 zeerechtverdrag) 4. vrijheid van overvlucht (gewaarborgd door codificatieverdragen van het internationaal zeerecht) 5. vrijheid voor het bouwen van kunstmatige eilanden (zie hieronder) 6. vrijheid van marien wetenschappelijk onderzoek Dit wil dus zeggen dat de volle zee openstaat voor alle staten. Dus niet alleen voor kuststaten. Het is voor alle staten. Dit impliceert ook dat elke staat een vlaggenstaat kan zijn. Dus ook Zwitserland, Oostenrijk, Luxemburg, Nepal,... zijn allemaal potentiële vlaggenstaten. De vrijheid van scheepvaart: Iedere staat ongeacht of hij kuststaat is of niet, heeft het recht schepen onder zijn vlag op volle zee te doen varen (artikel 90 zeerechtverdrag). Deze vrijheid is echter geen absolute vrijheid. Op volle zee mag men niet doen en laten wat men wil. Men moet de regels die internationaal zijn afgesproken over de zeevaart wel respecteren (bv. technisch in orde zijn, voorrangsregels,regels met betrekking tot de veiligheid...). Het begrip van de vrijheid van de volle zee zal er ook voor zorgen dat het rechtstatuut van een schip vnl. zal worden geregeld door het recht van de vlaggenstaat. (er zijn nu ook meer bevoegdheden voor de havenstaten) Vrijheid voor het bouwen van kunstmatige eilanden: Een kunstmatig eiland is de verzamelnaam van de constructies, omgeven door de zee, die niet in de categorie van de eilanden of van de schepen kunnen worden ondergebracht. Op zee in principe een algemene vrijheid voor het oprichten van kunstmatige eilanden. Niettemin is de uitoefening van deze vrijheid onderworpen aan normen en beperkingen. Voorbeeld artikel 137 en 150-151 zeerechtverdrag) Principality of Sealand: gevestigd in de monding van de Thames tijdens de oorlog om Londen te beschermen tegen luchtaanvallen. In de ’60 is dit eiland bezet door een bepaalde familie en riepen ze uit tot een aparte staat. Nu is dit meer een folkloristische, toeristische attractie geworden. Theoretisch kan het. Men zou zoiets op volle zee kunnen oprichten, want men valt niet onder de bevoegdheid van een kuststaat. Maar men moet dan nog wel altijd worden erkend door de internationale gemeenschap. Aantal staten hebben transit rights, om tenminste aan de (volle) zee te geraken Alle staten hebben recht om een vlaggenstaat te worden, ook al liggen ze niet aan de zee o Het is wel voorbehouden voor vreedzame doeleinden! Nuclear test ban (Verdrag: niet ondertekend door Indië) Militaire manoeuvres zijn toegelaten Schepen Wat is het statuut van het schip?