Eind

advertisement
MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING
UNIFORM EINDEXAMEN HAVO 2013
VAK
DATUM
TIJD
: Economie-1
: dinsdag 18 juni 2013
: 7.45 – 10.15 uur
Aantal opgaven
: 3opgaven
Aantal pagina’s
: 3 pagina’s
Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in goede volgorde aanwezig zijn.
Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant.
Hulpmiddelen: Kladpapier. NB. Een calculator is toegestaan.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Opgave 1. Macro – economie (30 punten)
De gezinnen van het land BIG BOOM sparen in een bepaald jaar steeds
1
3
deel van het extra
nationaal inkomen. De autonome bestedingen zijn even groot en bedragen in totaal 900 mln
geldeenheden. BIG BOOM kent geen bemoeienis van de overheid en het buitenland.
In het land werken er 650.000 mensen en dat is 80% van de beroepsbevolking.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
BIG BOOM heeft een gesloten economie zonder overheid. Waaruit blijkt dat? (1p)
Wat verstaat men onder de multiplier? (1p)
Bereken het evenwichtsinkomen van het land met behulp van de multiplier. (3p)
Stel het keynesiaans bestedingsmodel op. (3p)
Teken het evenwichtsinkomen middels dit model. (3p)
Hoe groot is de beroepsbevolking van BIG BOOM? (3p)
Toon aan dat het inkomen bij volledige werkgelegenheid gelijk is aan 3375 mln
geldeenheden. (3p)
8. Geef het aantal werklozen in BIG BOOM middels een tekening weer. (3p)
9. Toon middels berekening aan dat de marginale consumptiequote bij fullemployment
gelijk is aan 0,73. (dus c = 0,73). (3p)
Van de economie van het land is ook nog bekend dat de voorraadmutatie negatief is en 50 mln
geldeenheden bedraagt. De afschrijving op kapitaalgoederen is 100 mln geldeenheden. De
primaire inkomens verhouden zich als volgt: L : P : I : W = 4 : 1 : 3 : 1.
10. Stel de nationale rekeningen van BIG BOOM op uitgaande van het evenwichtsinkomen.
(7p)
Opgave 2. Micro-economie (30 punten)
Een abstracte markt van een goed met en zonder ingrijpen van de overheid wordt heel eenvoudig
voorgesteld. Het gedrag van marktpartijen wordt afzonderlijk besproken.
In onderstaande figuur is de collectieve vraagcurve afgebeeld.
P
qv
55
A
50
q
1a. Wat is een abstracte markt? Geef een voorbeeld. (2p)
b. Geef een omschrijving van de collectieve vraagcurve. (2p)
c. Noem 2 factoren die daarbij constant worden gehouden (cteris paribus). (2p)
d. Wat geeft punt A op de curve aan? (2p)
Een prijsdaling van 2 geldeenheden leidt uitgaande van de situatie in de figuur tot een toename
van de gevraagde hoeveelheid met 4 eenheden.
2a. Bewijs dat de collectieve vraagfunctie er zó uitziet: qv = -2p + 160. (4p)
b. Omschrijf de prijselasticiteit van de vraag. (1p)
c. Bereken deze elasticiteit voor de prijs zoals in de figuur is aangegeven. (2p)
d. Is de invloed van de prijs op de gevraagde hoeveelheid relatief groot of klein?
Motiveer het antwoord. (1p)
Het verband tussen de prijs van hetzelfde goed en het gezamenlijke aanbod van de producenten
is als volgt voor te stellen: qa = 3p – 40.
3a. Bepaal de evenwichtsprijs van het goed en de verhandelde hoeveelheid. (2p)
b. Geef de markt nauwkeurig grafisch weer met voormelde gegevens. (4p)
c. Wat gebeurt er met de prijs, indien consumenten dit goed door een ander vervangen?
Bewijs of beargumenteer. (2p)
Het marktevenwicht raakt door een overheidsingrijpen verstoord. De vraag naar het goed neemt
daardoor toe met 20 eenheden, terwijl het aanbod afneemt met 30 eenheden.
4a. Is er sprake van het vaststellen van een maximumprijs of een minimumprijs? (1p)
b. Bereken de prijs vastgesteld door de overheid. (3p)
c. Bereken de grootte van het aanbodoverschot/vraagoverschot. (2p)
Opgave 3. Buitenland (30 punten)
Van het land “Varonië” zien de volgende transacties met het buitenland, waarvan de betalingen
reeds hebben plaats gevonden er als volgt uit:
Export van goederen……………………………………………………………. 100 mld
Import van goederen……………………………………………………………. 80 mld
Dekkingspercentage van de dienstenbalans…………………………………….. 80%
Import van diensten…………………………………………………………….. 50 mld
Betalingen van rente aan het buitenland………………………………………... 80 mld
Er is sprake van evenwicht op de inkomensrekening (KOB)
Import van lang kapitaal………………………………………………………… 50 mld
Er is sprake van fundamenteel evenwicht op de betalingsbalans
Export van kort kapitaal………………………………………………………… 30 mld
Toevloeiing van deviezen………………………………………………………. 20 mld
1.
2.
3.
4.
5.
Wat is een betalingsbalans? (1p)
Is de betalingsbalans van dit land op kasbasis of op transactiebasis? Verklaar. (2p)
Bereken de export van diensten. (2p)
Noem 2 mogelijke diensten op die geëxporteerd kunnen worden. (2p)
Stel de betalingsbalans van Varonië op. (8p)
Dit land heeft een flexibele wisselkoerssysteem en verkeert in een situatie van overbesteding.
6. Wat houdt een flexibele wisselkoerssysteem in? (2p)
7. Zal de munteenheid van dit land depreciëren of appreciëren gelet op de betalingsbalanspositie? Motiveer. (3p)
Vanwege de bestedingssituatie is er sprake van bestedingsinflatie. De betalingsbalanspositie
heeft ook hierop invloed.
8. Leg uit wat er met de bestedingsinflatie zal gebeuren als we letten op het resultaat van de
betalingsbalans. (3p)
9. Noem nog een inflatiesoort op en geef hiervan 2 voorbeelden. (3p)
Om een situatie van bestedingsinflatie te corrigeren kan de overheid monetaire politiek
toepassen.
10. Wat verstaat men onder monetaire politiek? (1p)
11. Noem één monetaire politieke maatregel op en geef aan hoe deze moet worden toegepast
om het beoogde doel te realiseren. (3p)
Cijfer 
Score  10
10
ANTWOORDMODEL EINDEXAMEN ECONOMIE-1 VOOR HAVO 2013
Aantal pagina’s: 4 pagina’s
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Opgave 1. Macro economie.
1. BIG BOOM heeft geen bemoeienis van de overheid en het buitenland.
2. Het getal waarmee de autonome bestedingen vermenigvuldigd moeten worden om een
verandering in het nationaal inkomen te bewerkstelligen.
1 1
3. k   1  3  Y  k x Zo  3 x 900  2700mln.
s 3
4. C 
2
Y  450
3
I  450
Y CI
2
5. EV  Y  900
3
EV
EV = Y
EV = 2/3Y + 900
3600
2700
1800
900
0
900
1800
2700
Ye
100
x 650000  812500 m/v
80
100
x 2700  3375 mln.
7. Yfe =
80
6. Na =
3600
Y
8. Ye = 2700 mln en Nv = 650000 m/v
Yfe = 3375 mln en Na = 812500 m/v
1000 N x 1000 m/v
N = Y/a
Na 812.5
Nv 650
600
Na
400
200
0
1000
2700 3375
Y x 1mln
9. Yfe  cY  Co  Io  3375  c.3375  900  2475  c.3375  c  0,7333
10.
GH
BH
C
S
2250
450
2700
L
P
I
W
400
100
300
100
A
100
L
P 2700
I
W
C
2250
Vm - 50
Iu
500
Iv
100
NNI 2700
BTW 2800
VR
In
Iv
450
100
Ib
550
S
A
450
100
550
2800
Opgave 2. Micro-economie.
1a. Het geheel van vraag naar en aanbod van goederen.
b. Een grafische voorstelling van het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde
hoeveelheid van dat goed.
c. Het inkomen van de consumenten; prijzen van gerelateerde goederen; behoefte aan het goed;
aantal consumenten.
d. De consumenten zijn bereid 50 eenheden van het goed te kopen bij een prijs van 55 geldeenheden.
q
4
a
 2.  q  2 p  b  50  2  55  b  b  160 : q  2 p  160.
p
2
b. Geeft aan de mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een prijsverandering van het goed.
p
55
c. Ev  a   Ev  2 
 Ev  2.2
q
50
d. Het is relatief groot want de %Δq > %Δp. Het is relatief elastisch (Ev < -1).
2a. a 
3a.
qa  qv  3 p  40  2 p  160  5 p  200  P  40
q  80.
b.
c. Indien de behoefte aan een substitutiegoed toeneemt zal de vraag naar het betreffende goed
afnemen (verschuift naar links). De prijs van het betreffende goed zal daardoor afnemen indien het aanbod van het goed niet afneemt.
4a. Een maximumprijs.
b. qv  2 p  160  100  2 p  160  2 p  60  Pmax  30.
c. Vraagoverschot = 20 + 30 = 50 eenheden.
Opgave 3. Buitenland.
1. Een systematisch overzicht van alle economische transacties van een land met het
buitenland.
2. Kasbasis want betalingen hebben reeds plaatsgevonden.
3. Export van diensten is 40 mld.
4. Ontvangen van toeristen; verlenen van luchthaven faciliteiten; verzekeringen.
5.
Deelbalans
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
HB
100
80
20
DB
40
50
-10
IR
80
80
0
LR
220
210
+10
Str.k.v
50
60
-10
Basisbalans
270
270
0
Inc.k.v
30
10
20
TR
300
280
+20
MMR
20
-20
o
Form.S
300
300
0
6. Een systeem waar de hoogte van de wisselkoers via vraag en aanbod tot stand komt.
7. So TR > 0 dus de munteenheid zal appreciëren.
8. Doordat er sprake is van toevloeiing van deviezen zal deze via transformatie leiden tot
geldschepping. Omdat de productiecapaciteit reeds volledig is benut zal dit zich vertalen
in een nog grotere toename van de prijzen.
9. Kosteninflatie: belastinginflatie, arbeidskosteninflatie, interestinflatie.
10. Het geheel van maatregelen gericht op de beïnvloeding van de vermogensmarkt.
11. Kredietplafond, openmarktpolitiek, disconto-politiek, verplichte kasreserve.
Uitleg afhankelijk van de keuze.
/------------------------00-------------------/
Download