Betekenisrelaties Het heeft alles te maken met woordenschatopbouw. Wanneer je als kind in contact komt met taal is het belangrijk dat je enerzijds de taal leert begrijpen en anderzijds de taal leert spreken. Geleidelijk aan bouw je een woordenschat op en die bestaat niet alleen uit losse woorden, je merkt snel dat deze woorden in relatie tot elkaar kunnen staan. Concreet betekent dit dus dat er bepaalde verbanden te vinden zijn tussen de betekenissen van woorden. Verder in deze les bespreken we deze verbanden en halen we ook wat voorbeelden aan. Wanneer je opgroeit is het noodzakelijk te leren communiceren, in vele communicatiesituaties ga je nl. vaak op zoek naar verschillende betekenissen van een bepaald woord om wat meer variatie in je gesprek te brengen. Als kind is je woordenschat nog maar heel beperkt en blijft de communicatie oppervlakkig, maar als (jong-)volwassene is deze al meer ontwikkeld en breder, dat maakt de communicatie levendiger en gevarieerder. In ons mentaal lexicon, ook wel het woordgeheugen genoemd, gaan we verschillende woorden ordenen op een logische manier, hier ben je al vanaf je kindertijd mee bezig. Wanneer je hier veel aandacht aan besteed zal het mentaal lexicon groter en bruikbaarder worden in je communicatie. Dit geldt natuurlijk ook bij het schrijven. Een hulpmiddel om deze te vergroten is het maken van woordvelden, zo creëer je inzicht. En dit is al één van de vele verbanden die er bestaan. Woordveld maken met de klas Verder gaan we bekijken welke verbanden er nog bestaan. 1. Hyponiem - Hyperoniem Hypo en Hyper zijn Griekse voorzetsels, ze betekenen op hun beurt onder- en boven-. In deze context is dat niet anders. Een hyponiem is een onderliggend woord en een hyperoniem is een bovenliggend woord. En wat betekent dit concreet? HYPONIEM = een woord waarvan de betekenis wordt gedekt door een ruimer woord HYPERONIEM = een woord dat een ruimere betekenis heeft dan een ander woord Vaak kan je onder één bepaald hyperoniem meerdere hyponiemen vinden. Vb. Meubels → stoel, tafel, zetel, kast 2. Collocatie Collocaties zijn vaste woordverbindingen. De meest bekende zijn de spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen. Deze termen worden vaak door elkaar gehaald. SPREEKWOORDEN = deze kernachtige uitdrukkingen zijn onveranderlijk, het bevat een wijsheid. Ze stralen levenswijsheid uit. Vb. De appel valt niet ver van de boom ZEGSWIJZEN = in tegenstelling tot de spreekwoorden kan je hier wel het onderwerp en de werkwoordstijd aanpassen. Verder zijn het ook kernachtige uitdrukkingen. UITDRUKKINGEN = een vaste woordgroep met een figuurlijk betekenis, ze kunnen als werkwoordelijk gezegde voorkomen in een zin. 3. Synoniem - Antoniem Grieks: syn=met ; apo=weg van SYNONIEM = verschillende woorden met dezelfde betekenis; wanneer je ze door elkaar kunt vervangen in een zin. Twee woorden worden heel snel synoniemen genoemd, maar eig zijn er weinig woorden die echt synoniem zijn. Velen verschillen nog in nuance. Vb. duimspijker = punaise auto = wagen ANTONIEM = woorden met een tegengestelde betekenis Vb. Mooi → lelijk Groot → klein 4. Homoniem - Homofoon - Homograaf Grieks: homo=gelijk HOMONIEM = woorden met dezelfde schrijfwijze en uitspraak, maar een andere betekenis Vb. Bank, bal, pad. HOMOFOON = woorden die hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden en een andere betekenis hebben (-foon: verwijst naar geluid, klank) Vb. Hard - hart, leiden - lijden, ... HOMOGRAAF = woorden die hetzelfde geschreven worden, maar anders klinken. (-graaf: verwijst naar schrift) Vb. Massagebed, 5. Polysemie = woorden met dezelfde schrijfwijze, maar met een verschillende betekenis Vb. Polysemie is heel gelijkend aan de homonymie. Wat is dan het verschil? Bij polysemie staan de woorden met elkaar in verband, d.w.z dat ze naast dezelfde schrijfwijze en uitspraak ook dezelfde woordsoort hebben en dat is bij homonymie niet zo. De verschillende betekenissen worden bij polysemie onder één woord opgenomen en bij homonymie niet. het achtervoegsel - niem: ter vorming van woorden, tot een ander woord staand