Woordenboek gebruiken

advertisement
Op niveau onderbouw - Naslag
Woordenboek
Als je een woord in een woordenboek opzoekt, kijk je bij de grondvorm van het trefwoord.
De grondvorm is het woord zonder letter(s) ervoor of erachter.
•
Bij een woord in het meervoud moet je kijken bij het enkelvoud.
monitors of monitoren $r grondvorm: monitor
•
Bij een verkleinwoord moet je kijken bij het niet verkleinde woord.
lelletje $r grondvorm: lel
•
Bij andere woorden waarvan de vorm is veranderd, moet je kijken bij het niet
veranderde woord.
instrumentale $r grondvorm: instrumentaal
visiteerde $r grondvorm: visiteren
•
Bij een werkwoord dat gesplitst kan worden, moet je kijken bij het volledige werkwoord.
filterde uit $r grondvorm: uitfilteren.
Op de basisschool heb je geleerd wat spreekwoorden zijn. Je weet waarschijnlijk ook dat
spreekwoorden vaste zinnen zijn die iets anders zeggen dan er letterlijk staat. Het
spreekwoord Een kat in het nauw maakt rare sprongen gaat niet over een kat, maar over het
gedrag van mensen. Het heeft een figuurlijke betekenis, namelijk iemand die in nood zit, doet
soms iets wat je niet verwacht.
Je kunt een spreekwoord niet zomaar veranderen. Twee katten in het nauw maken rare
sprongen bijvoorbeeld is geen spreekwoord meer.
De Nederlandse taal heeft ook veel uitdrukkingen. Je moet uitdrukkingen kennen, anders kun
je een ander soms verkeerd begrijpen. Als iemand tegen je zegt: Wat heb jij lange tenen!, dan
zegt hij vast niet iets over je voeten, maar over jouw karakter. De uitdrukking lange tenen
hebben heeft een figuurlijke betekenis: snel beledigd zijn.
Uitdrukkingen zijn geen vaste zinnen, maar vaste groepjes woorden.
De betekenis van uitdrukkingen en spreekwoorden kun je opzoeken in het woordenboek. In
een uitgebreid woordenboek staan natuurlijk meer spreekwoorden en uitdrukkingen dan in
een dun woordenboek (pocketwoordenboek).
Waar moet je zoeken? Je zoekt bij het belangrijkste woord, het trefwoord.
De betekenis van een moeilijk woord kun je opzoeken in een woordenboek. Maar vaak heb
je te maken met twee of meer homonieme woorden. Dit zijn woorden die je op dezelfde
manier uitspreekt, maar die een verschillende betekenis hebben. En welke betekenis is dan
de juiste betekenis?
Voorbeeld
Op haar vierde heeft Anne de bof gehad.
1
gelukje, meevaller; 2 besmettelijke kinderziekte
Hier kies je (natuurlijk) voor betekenis 2.
Let op: In de goedkope woordenboeken (pocketwoordenboeken) zijn de betekenissen soms
erg kort en er staat (meestal) geen toelichtend zinnetje bij. Bovendien ontbreken er
betekenissen.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
1
De meeste zelfstandige naamwoorden zijn de-woorden. Je kunt er het lidwoord de voor
plaatsen of het woord die. De overige woorden zijn het-woorden. Je kunt er het lidwoord het
voor zetten of het woord dat.
Meestal weet je wel of je de of het moet gebruiken, maar je kunt dit ook opzoeken in het
woordenboek. In het woordenboek staat bij een de-woord de afkorting m of v (van: mannelijk
of vrouwelijk) en bij een het-woord staat de afkorting o (van: onzijdig). Of er staat gewoon
[de] of (het) bij, tussen haakjes of zonder haakjes.
Er is een klein aantal woorden waarbij je de én het mag gebruiken. Bijvoorbeeld: de/het
deksel. Bij deze woorden staat in het woordenboek: m en o of de en het.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
2
Download