Vragen en antwoorden thema 2 Cellen De GP bestaat uit een aantal leervragen (zie hieronder) en een aantal inzichtsvragen. Van onderstaande leervragen krijg je er dus een aantal letterlijk terug gevraagd. 1 Wat verstaan we onder: - Organellen: structuren in de cel met specifieke functies, die naar bouw en functie apart zijn te onderscheiden - Weefsel : groep cellen met dezelfde bouw en functie, de vorm hangt samen met de functie - Orgaan: deel van een organisme met specifieke bouw en functie opgebouwd uit weefsels - Organenstelsel: aantal organen die samen een of meerdere functies verrichten - Stamcellen zijn niet gespecialiseerd en kunnen uitgroeien tot een specifiek celtype bijv embryonale cellen - Adulte stamcellen kunnen uitgroeien tot cellen van het weefsel waarin ze zich bevinden - Een lichtmicroscoop vergroot tot 1000 x, een elektronen microscoop tot 100.000 x - Prokaryoten bezitten geen organellen, DNA los in de cel - Diffusie: verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie - Osmose: diffusie door een semipermeabel membraan; water verplaatst - Turgor: druk op de celwand (celspanning) - Plasmolyse: celmembraan laat los van de celwand: de cel krimpt - Intern milieu: alles in een organisme wat tenminste door een cellaag van het externe milieu is gescheiden (bloed en weefselvloeistof) - Wat is de formule van de verbranding: glucose + zuurstof -> ATP + water + koolstofdioxide C6H12O6 + 6 O2 -> ATP + 6 H2O + 6 CO2 - Fagocytose: opnemen van voedingsstoffen door de cel d.m.v. blaasjes - Exocytose: afsnoeren van blaasjes uit de cel 2 Wat weet je van en wat zijn de verschillen tussen een dierlijke en een plantaardige cel: Dierlijke cel Cytoplasma bevat water met X opgeloste stoffen Kern bevat chromosomen X omgeven door een kernmembraan Grote centrale vacuole met vocht, soms kleurstoffen, omgeven door vacuolemembraan, functie stevigheid Plastiden zijn “korrels”in het cytoplasma, chloro-, chromo- en leukoplasten Plantaardige cel X X X X Alleen bij plantaardige cellen komen celwanden voor (stevigheid), dit is tussencelstof en behoort dus niet tot de cel en intercellulaire ruimten tussen de cellen. 3 4 Welke onderdelen ken je en kun je herkennen in een submicroscopische cel. 1 celkern 2 kernmembraan 3 endoplasmatisch reticulum 4 lysosoom blaasje met enzymen 5 ribosomen eiwitsynthese 6 golgi-apparaat (of- systeem) snoert blaasjes af voor uitscheiding 7 cytoskelet 8 zie 3 9 mitochondrien voor energieproductie 10 en 12 ribosomen of lysosomen 11 cytoplasma 13 centriolen deling cel Wat is de bouw van een celmembraan en hoe vindt transport door het celmembraan plaats: Bouw celmembraan: Dubbele fosfolipidenlaag met transporteiwitten, opgebouwd uit een waterminnend deel en een waterafstotend deel waardoor water met opgeloste stoffen binnen en buiten de cel gescheiden blijft. Transport door celmembraan: Passief transport door diffusie en osmose met het concentratieverval mee (hoog naar laag) Gassen zoals zuurstof, stikstof en koolstofdioxide diffunderen direct door het celmembraan heen. Water door osmose via aquaporien.(waterkanaaltjes = eiwitten) Ionen zoals Cloor,Kalium,Calcium, Natrium door porie-eiwitten Door special transporteiwitten (pingpongeiwitten) glucose. Actief transport kost energie (geleverd door ATP-moleculen) bijvoorbeeld glucose en zouten. (afb 58) en kan dus ook tegen het concentratieverval in. Kijk op www.biologiepagina.nl 2.7 Animatie: Bouw celmembraan 5 Wat weet je van de celcyclus en mitose en een chromosoom. De celcyclus bestaat uit de Interfase: G1-fase: stofwisseling en plasmagroei S-fase: synthese van DNA G2-fase: enzymen voor mitose en organellen worden aangemaakt Mitose: M-fase: de twee chromatiden verdelen zich over twee cellen (zie binas 76 A en B) Een chromosoom bestaat aan het begin van de mitose dan ook uit twee chromatiden die bij het centromeer aan elkaar zitten.