College 1

advertisement
Sjiietische islam 2007
College 12
11-12-2007
1e deel: De Twaalvershi‘a tijdens de Qajaren
Uit de verwarring van de 18e eeuw kwam een nieuw vorstenhuis naar voren: de Qajar, leiders van de
gelijknamige Turkmeense stam. In 1796 neemt Agha Muhadammad Khan in Teheran de titel Shahan Shah aan.
De Qajaren die tot 1925 regeerden hadden geen religieuze legitimiteit, zij zijn geen sayyids (nakomelingen van
de Mohammed). Om zich tegen de Shi'itische klerus in te dekken, waren de eerste twee vorsten vrome shi'iten.
Fath ´Ali Shah hief de belasting voor de inwoners van Qum op en vernieuwde de Fayziyya madrasa aldaar.
De oud-Iraanse stad Qum werd waarschijnlijk in de 7e eeuw bij de Arabische veroveringen verwoest, maar in
de eerste helft van de achste eeuw opnieuw bewoond door shi'iische Arabieren uit Basra en Kufa. In 816 of 817
overleed de zus van de achste imam er. In de 10e eeuw wordt het naast Baghdad de belangrijkste plaats voor
Shi'a geleerdheid: verschillende auteurs dragen de naam al-Qummi. De mongolen verwoesten de stad in 1224 en
pas in de 14e eeuw wordt er weer melding van gemaakt. De Safawiden lieten haar weer opbloeien. Zij richten
een juridisch-theologische hogeschool op: de Fayziyya madrasa (Feiziyye). De Qajaren vernieuwen de school
en breiden haar uit.
De schrijn van Kerbela viel in 1802 ten prooi aan de wahhabiten, een fundamentalistische beweging
opgericht door ‘Abd l-Wahhab (d.1792) die steunt op de militaire macht van de clan van Sa‘ud. Deze zagen de
Sjiietishe cultus van de imamen als pure afgoderij. Er vallen daarbij ongeveer 2000 doden. Later vernielen zij in
Mekka en Medina de graven van Hasan, Zayn l-‘Abidin, Muhadammad l-Baqir en Ja‘far as-Sadiq. De
onverenigbaarheid van twaalvershi‘a en wahhabitisme speelt nog heden een grote rol bij de politieke
verastandhouding tussen Iran en Saudi-Arabië.
Onder de Qajaren voltrekt zich de ontwikkeling van de klerus. De gekwalificeerde geleerden nemen als
plaatsvervangers alle taken van de verborgen imam over: leiding van het gebed, inname van belasting, regeling
van de vasten, hajj, jihad, beheer van gemeenschapsgoederen, voltrekken van de hudud, vellen van oordelen en
verdedigen van de landsgrenzen. Ijtihad is alleen nog uitvoorbaar voor zeer weinig geleerden. Men stelt een
hiërarchie samen. De beste mujtahids worden marja‘ t-taqlid. De eerste met deze titel was Murtada Ansari
(d.1864); later zijn er wisselende aantallen mujtahids.
In de eerste helft van de 19e eeuw wordt de theorie ontwikkeld dat de geestelijke en wereldlijke macht die de
verborgen imam in zijn persoon verenigd, verdeeld wordt over Shah en ‘ulama: de ‘ulama dragen zorg voor de
shari‘a, de shah past haar toe. In de tweede helft van de 19 e eeuw verslechteren de verhoudingen tussen shah en
‘ulama. De shah probeert de staat naar Europees model te reformeren (net zoals in het Osmaanse rijk):
binnenbrengen van Europese advieseurs, hervorming van het leger, centralisering van de macht ten koste van
stamhoofden, grootgrondbezitters en de klerus, oprichting van staatsscholen voor rechten (alleen wie daar
afstudeerde mocht recht spreken). Buitenlandse handelsondernemimgen brengen de Iraanse economie meer een
meer onder hun controle ten koste van de lokale economie, de bazari´s (lett. “marktlieden”). De stroom van de
khums droogde op.
In het conflict over de invoering van een grondwet staan veel ‘ulama aan de zijde van de op Europa gerichte
progessieve liberalen. De grondwet die in 1906 wordt aangenomen is georiënteerd op die van België, maar met
een flinke Sjiietische inbreng. Het aanhangsel op artikel 2 zegt dat alle beslissingen van het parlement door een
raad van 5 mujtahids gecontroleerd moeten worden op overeenstemming met de shari‘a. In 1911 werd de
grondwet door de Shah buiten werking gesteld, maar bij de uitwerking van de IRI greep men er weer op terug.
2e deel: Baha’i
In 1844, 1000 maanjaren na verdwijnen 12 Muhadammad al-Mahdi kondigt, ‘Ali Muhammad, een jonge Sayyid
uit Shiraz de terugkeer van de verborgen imam in Kerbela aan, en treedt hijzelf op als bab “poort” tot deze. Na
gevangenname beweert hij in 1845 zelf de imam te zijn, dat de eindtijd aangebroken is en de wet opgeheven
wordt. Na opstanden van zijn volgenlingen wordt hij in 1850 geëxecuteerd. Tot zijn volgelingen behoorde de
oprichter van de Baha’i religie, Miza Husayn ‘Ali Baha’ullah “glorie van God” (o.1892), die optrad als
Goddelijke manisfestatie en beweerde de rij van door God gezonden profeten voort te zetten, waaronder
Zoroaster, Buddha, Jezus en Muhadammad. Baha’ullah liet een omvangrijke verzameling geschriften na. Zijn
oudste zoon ‘Abdulbaha’ was de onfeilbare uitelgger van zijn leringen.
Kern van het geloof is dat de stichters van de grote religies manifestaties van God zijn en het goddelijke plan
voor ontwikkeling van de mensheid uitvoeren. Alle religies leren in essentie dezelfde waarheid. De taak van
Baha’ullah was de verschillen tussen de religies te overwinnen en een universeel geloof te vestigen. Baha’is
hebben hun eigen leefregels, kalender en instituties. De zetel van het universele huis van rechtvaardigheid is in
Haifa, in de buurt van de graven van de bab en ‘Abdulbaha’. De tombe van Baha’ullah is bij ‘Akka.
Download