ove r z i c htsa r ti k e l e n Anemie en hartfalen: therapeutische opties Auteur A.W.M.M. Koopman-van Gemert Trefwoorden anemie, EPO, erytropoëtine, hartfalen Samenvatting Anemie komt veelvuldig voor bij hartfalen, het beïnvloedt de kwaliteit van leven en het draagt bij aan een hogere mortaliteit. De oorzaken van de anemie zijn complex. Er zijn aanwijzingen dat behandeling van de anemie belangrijk is voor het beter functioneren van de patiënt, en dat erytropoëtine- en ijzertherapie hierbij effectief kunnen zijn. Er is echter bezorgdheid ontstaan over met name de trombotische complicaties van de erytropoëtine (EPO)-therapie, door een te hoog Hb met als gevolg een te hoge viscositeit. Advies is een Hb <8,0 mmol/l na te streven. Het is onduidelijk of dit ook voor ijzertherapie geldt. Daarnaast is uit dierexperimenteel onder- zoek gebleken dat EPO ook niet-hematologische effecten heeft, die cardioprotectief werken. Het vermoeden bestaat dat dit veroorzaakt wordt door een deel van het Epo-molecuul dat aangrijpt op een weefselreceptor waarop ook inflammatoire stoffen aangrijpen. Het is gelukt om een van EPO-afgeleid peptide te produceren die alleen deze cardioprotectieve werking heeft. Deze stof is nog niet voor humane toepassing beschikbaar. Tot die tijd blijft behandeling van hartfalen met EPO een goede optie in acht nemend de adviezen van het streef-Hb en de monitoring die hierbij nodig is. Inleiding Vicieuze cirkel: anemie veroorzaakt hartfalen en hartfalen veroorzaakt anemie Chronisch hartfalen wordt veroorzaakt door het tekortschieten van de hartfunctie, waardoor het hart niet meer in staat is om voldoende bloed naar de weefsels te pompen. De symptomen bestaan uit kortademigheid, vermoeidheid, een verminderde inspanningstolerantie, longoedeem en voortijdig overlijden. De belangrijkste oorzaken van hartfalen zijn een hartinfarct, chronisch kleplijden en cardiomyopathieën. De huidige prevalentie bij volwassenen is 1-2%, maar de verwachting is dat met de vergrijzing het aantal patiënten met hartfalen toeneemt. De behandeling bestaat uit medicijnen die de hartfunctie verbeteren, de bloeddruk verlagen en de volume-overload verminderen. Soms is een pacemaker nodig die beide hartkamers stimuleert, waardoor asynchrone wandbewegingen worden gesynchroniseerd. Ondanks deze behandeling is de 5-jaarsoverleving na de eerste diagnosestelling 35%. Afhankelijk van de gebruikte definitie heeft 15-55% van de patiënten een anemie (bijvoorbeeld WHO-definitie is Hb <8 mmol/l bij mannen en <7,5 mmol/l bij vrouwen). Het hebben van een anemie is een belangrijke voorspeller van een lagere overleving. Patiënten met een anemie hebben 26% meer kans om binnen 2 jaar te overlijden dan patiënten zonder anemie. t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e (Tijdschr Bloedtransfusie 2010;3:110-4) Hartfalen leidt tot een verminderde hartfunctie, waardoor de bloeddruk daalt, waardoor een verminderde doorbloeding van de weefsels ontstaat. Dit geldt dus ook voor de nier. Als gevolg daarvan houdt de nier meer natrium en bijgevolg meer vocht vast (activering van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem = RAAS). Dit veroorzaakt een toename van het intravasculaire volume (hypervolaemie) en dus een relatieve afname van het aantal erytrocyten per liter bloedvolume (hemodilutie). De aanmaak van erytrocyten in het beenmerg (erytropoëse) wordt aangestuurd door het hormoon erytropoëtine (EPO), dat voor 85% wordt gemaakt in de nier en voor 15% in de lever. In geval van verminderde nierperfusie en hemodilutie ontstaat er een hypoxie in de nier en normaliter gaat de EPO-productie dan omhoog. Bij hartfalen blijkt dit niet het geval te zijn. Dit kan verklaard worden door de productie van inflammatoire cytokines door de hartspier (TNF-α, interleukines). Verhoging van deze stoffen leiden tot een verminderde EPO-productie en een verminderde gevoeligheid van het beenmerg voor EPO. Daarnaast stimuleert interleukine-6 de hepcidineproductie in de lever. Hepcidine vermindert de vol. 3 nr. 4 - 2010 110 ove r z i c htsa r ti k e l e n ijzerabsorptie in de darm en reduceert het vrijkomen van ijzer dat is opgeslagen in de macrofagen en de lever (voorraad in het lichaam). Er ontstaat dus een ijzerdeficiëntie. Andere oorzaken van een ijzerdeficiëntie zijn oedeem van de darmwand, verminderde absorptie door de maag door het gebruik van bijvoorbeeld maagzuurremmers, en microscopisch bloedverlies door het gebruik van bloedverdunners. Het is ook gebleken dat ijzerdeficiëntie toch vaak voorkomt bij niet-anemische patiënten met hartfalen. IJzerdeficiëntie veroorzaakt daarnaast ook een trombocytose, met als gevolg cardiale complicaties. Ook de medicamenten die patiënten met hartfalen krijgen kunnen de erytropoëse remmen, bijvoorbeeld de angiotensinereceptorremmers, omdat angiotensine een stimulator is van de erytropoëse. De 3 condities anemie, hartfalen en nierfalen versterken elkaars effecten. Dit wordt wel het cardiorenaal anemiesyndroom genoemd. Zoals gezegd kan anemie ook hartfalen veroorzaken. Door een lager Hb kan er immers een hypoxie in de weefsels ontstaan. Als reactie hierop ontstaat er vasodilatatie, waardoor zuurstof dichter bij de cellen gebracht kan worden. De lagere bloeddruk activeert het RAASsysteem, wat leidt tot een versnelling van de hartactie (tachycardie), een vasoconstrictie en een natrium/ waterretentie. De tachycardie en de chronische volumebelasting veroorzaken een dilatatie van het hart en kunnen leiden tot een hypertrofie van het hart. Op de korte termijn is dit gunstig, maar op de lange termijn ontstaat hartfalen omdat het hart te hard moet werken. EPO-therapie Een van de mogelijkheden om anemie bij hartfalen te behandelen is EPO-therapie. Het idee daarachter is het relatieve EPO-tekort c.q. -resistentie door de hierboven beschreven mechanismen. EPO zou door behandeling van de anemie de hartfunctie kunnen verbeteren. Uit 3 recente meta-analyses is inderdaad gebleken dat de correctie van de anemie met recombinant EPO (rhEPO), het Hb verhoogt, het zuurstoftransport naar het hart verbetert, de hartfunctie verbetert en de bloeddrukdaling voorkomt (zie Tabel 1).4,5,8 Er was een toename van de inspanningstolerantie en de kwaliteit van leven. Enkele van de geïncludeerde studies toonde ook een verbetering van de nierfunctie aan, een verminderde noodzaak voor diuretica en een afname van meetbare inflammatoire stoffen in het bloed. Het waren vaak kleine studies met een korte observatieduur. Er zijn echter tegenstrijdige resultaten gevonden. In de grootste placebogecontroleerde dubbelblinde STAMINA-studie werd deze verbetering van parameters 111 vol. 3 nr. 4 - 2010 niet aangetoond, maar wel een relatie met een hoger Hb en een betere inspanningstolerantie.9 De grootste en meest recente meta-analyse omvatte een totaal van 2.039 patiënten met hartfalen, waarvan 50,2% EPOtherapie had gekregen. Hieruit bleek dat de mortaliteit niet was afgenomen, maar ook dat het hartfalen niet was verergerd. Dus studies met EPO bij hartfalen al dan niet met orale of intraveneuze ijzertherapie tonen hetzij positieve, hetzij neutrale resultaten. Risico’s van EPO-therapie bij hartfalen Een van de risico’s van EPO-therapie is de toename van trombotische complicaties. Dit risico stijgt naarmate het streef-Hb hoger is. Deze bezorgdheid is ontstaan door de gemelde complicaties bij de toepassing van EPO-therapie in de oncologie. Dit betrof vaak studies waarbij een fysiologisch normaal Hb werd nagestreefd en ook gegeven werd zonder dat er chemotherapie (RR 1,30-1,39) of radiotherapie gegeven werd (RR 1,221,84). Dit leidde tot het advies om bij chemotherapie EPO alleen toe te passen bij een Hb <6,2 mmol/l, en te stoppen als een Hb >7,4 mmol/l of als na 8 weken geen resultaat bereikt werd. Verder om EPO niet te geven voor chemotherapie waarbij genezing verwacht wordt. Hetzelfde geldt voor toepassing van EPO bij nierfalen, waarbij het risico op een herseninfarct (RR 1,51), hypertensie (RR 1,67), vasculaire problemen (RR 1,33) verhoogd waren in de groep met een hoger streef-Hb (8,4 versus 7,0 mmol/l).11 Patiënten die ook hartfalen bleken te hebben, hadden echter veel meer baat van de EPO dan diegenen zonder EPO, en zonder het bovengenoemd verhoogd risico van cardiovasculaire complicaties.10 Patiënten met hartfalen krijgen echter ook nog medicamenten die een cardiovasculaire bescherming geven, terwijl dit niet altijd het geval is bij patiënten met nierfalen. De extra beschermende rol van deze medicatie blijft daarbij onduidelijk. De indruk bestaat dus dat het streef-Hb van 8,0 mmol/l bij hartfalen veilig en effectief is. Anderzijds zou dit streef-Hb schadelijk kunnen zijn bij patiënten met nierfalen, en zou volgens sommigen een streefHb voor deze groep 6,2-7,4 mmol/l moeten zijn.11 Het aantal onderzochte patiënten met hartfalen is echter nog steeds te klein om over de veiligheid en effectiviteit een definitieve uitspraak te kunnen doen. Misschien dat de grote multicenter RED-HF-studie hierover uitsluitsel kan geven.12,13 De rol van ijzerdeficiëntie Daarnaast is nog onduidelijk wat de rol is van ijzertherapie. Zoals al eerder gezegd komt een ijzerdefi- t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e Tabel 1. Gegevens klinische studies betreffende toepassingen erytropoëtine (EPO)-therapie. Auteur (jaar) Studieopzet Resultaat Epo en myocardinfarct Taniguchi 20101 - ejectiefractie 55,7 versus 49,2% RCT 6.000 IE EPO tijdens PCI, 24 en 48 - infarctgrootte 38,5% kleiner - LVEDV-afname in epogroep: 90,2 naar 84,5% versus uur versus placebo stijging van 91,7 naar 93,7% in placebogroep n=35 Cariou 20082 18 out-of-hospital reanimatie + koelen 5 x 40.000 IE EPO binnen 48 uur - - - - Lipsic 20063 RCT + of – EPO voor coronair interventie EPO (n=20) versus placebo (n=10) - Hb 14,9 versus 13,8 g/dl - endotheliale progenitor cellen: 2,8 versus 1 cel/mu - LVEDV: 52 versus 48% na 4 maanden; n.s. Van der Meer 20094 meta-analyse 7 RCT. n=650 - hospitalisatie: RR 0,59 - mortaliteit RR 0,69 n.s. Tehrani 20095 meta-analyse 7 RCT. n=663 - - - - - - Desai A 20106 10 RCT n=2.039 - mortaliteit RR 1.03 n.s. - geen verslechtering hartfalen RR 0.95 n.s. Palmer SC 20107 27 RCT bij chronisch nierfalen hoog streef-Hb versus laag streef-Hb n=10.452 - - - - - Ngo 20108 Cochrane Medline en Embase search 1950 – 2008 RCT: 11 studies n=794 - toename inspanningstolerantie 96,8 secondes - en 6 minuten looptest met 69,3 meter - toename piek zuurstofconsumptie +2,29 ml/kg/min - afname NYHA class -0,73 - toename ejectiefractie +5,8% - afname B-type natriuretic peptide -226.99 pg/ml - toename kwaliteit van leven Gerelateerd aan een gemiddelde Hb-stijging van 1,98 g/dl (p<0,0001) (= 1,2 mmol/l). - afname hartfalen gerelateerde ziekenhuisopname RR 0,62 - lagere mortaliteit RR 0,61 Zonder toename van bijwerkingen of complicaties door de EPO. overleving: 55 versus 47% n.s. volledig neurologisch herstel: 55 versus 37,5% n.s. trombocytosis 15 versus 8% arteriële trombose: 5 (n=1) versus 0% Cardiologie hartfalen Hb-stijging RR 2,35 inspanningstolerantietoename RR 0,91 verlaging NYHA-class RR -1,46 verbetering 6 minuten looptest RR 1,42 daling B-type natriuretic peptide RR -0,54 verbetering zuurstofconsumptie RR 0,93 toename herseninfarct RR 1,51 toename hypertension RR 1,67 toename vasculaire tromboses RR 1,33 geen verschil mortaliteit RR 1,09 n.s. geen ernstige cardiovasculaire events RR 1,15 n.s. De resultaten zijn EPO versus geen EPO en altijd significant, tenzij specifiek vermeld. RCT=gerandomiseerde gecontroleerde studie, IE=internationale eenheden, EPO=erytropoëtine, die als diverse preparaten op de markt zijn, PCl=percutaneous coronary intervention, n=aantal patiënten, Hb=hemoglobinegehalte in g/dl, omrekenen naar mmol/l is x 0,6206, LVEDV=linker ventrikel einddiastolische volume, n.s.=niet significant, RR=relatief risico, NYHA-class=New York Heart Association class voor cardiale klachten (gradaties I-IV). ciëntie met of zonder anemie vaak voor bij patiënten met hartfalen. Uit dierstudies is bekend dat een ijzerdeficiëntie met name de functie van de mitochondriën nadelig beïnvloedt.14 Het is aangetoond dat de t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e correctie van de ijzerdeficiëntie ook de hartfunctie, de inspanningstolerantie, en de kwaliteit van leven verbetert met een daling van de infectieparameters en de trombocytose.15-17 vol. 3 nr. 4 - 2010 112 ove r z i c htsa r ti k e l e n De niet-hematologische effecten van EPO In de laatste 15 jaar zijn er vele onverwachte niethematologische eigenschappen van EPO ontdekt die geleid hebben tot de ontwikkeling van EPO-derivaten die geen Hb-stijging geven. In dierexperimenten is aangetoond dat EPO de angiogenese bevordert, de apoptose (voorgeprogrammeerde celdood) remt en de inflammatoire reacties vermindert. In geval van tumorcellen zou dit kunnen betekenen dat EPO de tumor- c.q. metastasegroei bevordert. Dit heeft tot verwarrende conclusies geleid. Voor toepassing bij patiënten met een myocardinfarct of hartfalen zou dit echter betekenen dat de infarctgrootte kleiner wordt en dat door de toename van de angiogenese de capillaire dichtheid in het myocard groter wordt, waardoor de oxygenatie van het myocard (hartspier) toeneemt. EPO bindt zich aan een EPO-receptor (EPOR) en stimuleert daardoor de productie van door endotheel geproduceerd stikstofoxide (‘nitric oxide’: NO). NO veroorzaakt een vasodilatatie en remt de apoptose van ischemische cellen. Daardoor neemt het verlies van hartcellen af en verbetert de hartfunctie. In dierexperimenteel onderzoek blijkt er een tijdslimiet te zijn, waarbinnen de therapie gegeven moet zijn. Er zijn 2 receptoren ontdekt waarop EPO zijn functie uitoefent: de EPOR en een algemene β-receptor waarop op ook sommige cytokines en interleukines aangrijpen (de CD131).18 Aanvankelijk werd gedacht dat de niet-hematologische effecten ook via deze EPOR gingen. Recentelijk is gepubliceerd dat deze EPOR met verbeterde detectietechnieken in diverse cellijnen niet aantoonbaar is.19 De auteurs trokken dan ook de niethematopoëtische functie van EPO in twijfel. Deze conclusie wordt weersproken door 30 onderzoekers, die refereerden aan dierexperimenteel onderzoek waarin deze functie wel is aangetoond.20 Mogelijk is een reden dat EPO op een andere, niet-specifieke receptor aangrijpt dan waarnaar de Sinclairgroep naar gekeken heeft, hoewel zij geen angiogenese in de weefsels konden aantonen na stimulering met EPO. De discussie over het exacte werkingsmechanisme is derhalve nog in volle gang. Het is bijzonder dat het in bovengenoemde dierexperimentele studies gelukt is om een stof te maken, die afgeleid is van EPO, en die alleen bindt aan de niet-hematologische receptor. In dierexperimenten blijkt deze stof cardioprotectie te geven zonder de nadelige effecten zoals een toename van herseninfarcten, veroorzaakt door onder andere de Hb-stijging.18,21 Mogelijk dat in de toekomst ook humane studies kunnen worden verricht naar de effectiviteit 113 vol. 3 nr. 4 - 2010 en veiligheid van deze van EPO-afgeleide peptiden. Conclusie Anemie komt veelvuldig voor bij hartfalen, het beïnvloedt de kwaliteit van leven en het draagt bij aan een hogere mortaliteit. De anemie wordt veroorzaakt door een complex mechanisme van fysiologische veranderingen door hartfalen en door inflammatoire veranderingen van de erytropoëse en het ijzermetabolisme, waarbij er een vicieuze cirkel ontstaat, samengevat als het cardiaalrenaal anemiesyndroom. Er zijn aanwijzingen dat behandeling van de anemie belangrijk is voor het beter functioneren van de patiënt. Er zijn aanwijzingen dat EPO- en ijzertherapie hierbij een rol kunnen spelen. Bezorgdheid is ontstaan over de nadelige effecten van de EPO-therapie, door trombotische complicaties door een te hoog Hb met als gevolg een te hoge viscositeit. Een streef-Hb <8,0 mmol/l wordt geadviseerd. Meer studies zijn nodig ter bevestiging met aandacht voor de dosis en het streef-Hb. Het is onduidelijk of dit ook voor ijzertherapie geldt. Daarnaast is uit dierexperimenteel onderzoek gebleken dat EPO ook niet-hematologische effecten heeft, die cardioprotectief werken. Het vermoeden bestaat dat dit veroorzaakt wordt door een deel van het erytropoëtinemolecuul dat aangrijpt op een weefselreceptor waarop ook inflammatoire stoffen aangrijpen. Het is gelukt om een van EPO-afgeleid peptide te produceren die alleen deze cardioprotectieve werking heeft. Deze stof is momenteel alleen nog in dierexperimenteel onderzoek onderzocht. Het is duidelijk dat een beter inzicht in het werkingsmechanisme van EPO belangrijk is voor de interpretatie van de onderzoeksresultaten en voor vervolgonderzoek in de toekomst. Tot die tijd blijft behandeling van hartfalen met EPO een goede optie met in acht neming van de adviezen van het streef-Hb en de monitoring die hierbij nodig is. Referenties 1. Taniguchi N, Nakamura T, Sawada T, Matsubara K, Furukawa K, Hadase M, et al. Erythropoietin prevention trial of coronary restenosis and cardiac remodeling after ST-elevated acute myocardial infarction (EPOC-AMI) study. Circ J 2010;74:2365-71. 2. Cariou A, Claessens YE, Pène F, Marx JS, Spaulding C, Hababou C, et al. Early high-dose erythropoietin therapy and hypothermia after out-of-hospital cardiac arrest: a matched control study. Resuscitation 2008;76:397-404. 3. Lipsic E, Van der Meer P, Voors AA , Westenbrink BD, Van den Heuvel AF, De Boer HC, et al. A single bolus of a longacting erythropoietin analogue darbepoetin alfa in patients with acute myocardial infarction: a randomized feasibility and safety study. Cardiovasc Drugs Ther 2006;20:135-41. t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e Aanwijzingen voor de praktijk 1. Bepaal bij elke patiënt met hartfalen het Hb en de ijzerstatus. 2. Behandel een ijzergebreksanemie met ijzertherapie. 3. Overweeg erytropoëtinetherapie. 4. Streef-Hb <8mmol/l. 4. Van der Meer P, Groenveld HF, Januzzi JL Jr, Van Veldhuisen DJ. Erythropoietin treatment in patients with chronic heart failure: a meta-analysis. Heart 2009;95:1309-14. 5. Tehrani F, Dhesi P, Daneshvar D, Phan A, Rafique A, Siegel RJ, et al. Erythropoiesis stimulating agents in heart failure patients with anemia: a meta-analysis. Cardiovasc Drugs Ther 2009;23:511-8. 6. Desai A, Lewis E, Solomon S, McMurray JJ, Pfeffer M. Impact of erythropoiesis-stimulating agents on morbidity and mortality in patients with heart failure: an updated, post-TREAT metaanalysis. Eur J Heart Fail 2010;12:936-42. 7. Palmer SC, Navaneethan SD, Craig JC, Johnson DW, Tonelli M, Garg AX, et al. Meta-analysis: erythropoiesis-stimulating agents in patients with chronic kidney disease. Ann Intern Med 2010;153:23-33. 8. Ngo K, Kotecha D, Walters JA, Manzano L, Palazzuoli A, Van Veldhuisen DJ, et al. Erythropoiesis-stimulating agents for anaemia in chronic heart failure patients. Cochrane Database Syst Rev 2010;jan 20:CD007613. 9. Ghali JK, Anand IS, Abraham WT, Fonarow GC, Greenberg B, Krum H, et al. on behalf of the study of Anemia in Heart Failure Trail (STAMINA-HeFT) group. Randomized double-blind trial of Dabepoerin Alfa in patients with symptomatic heart failure and anemia. Circulation 2008;117:526-35. 10. Szczech LA, Barhart HX, Sapp S, Felker GM, Hernandez A, Reddan D, et al. A secondary analysis of the CHOIR study shows that comorbid conditions affect outcomes during anemia treatment. Kidney Int 2010;77:239-46. 11. Berns JS. Are there implications from the trial to reduce cardiovascular events with aranesp therapy for anemia management in dialysis patients. Curr Opin Nephrol Hypertens 2010;19:567-72. 12. McMurray JJ, Anand IS, Diaz R, Maggioni AP, O’Connor C, Pfeffer MA, et al. Design of the reduction of event with darpoetin alfa in heart failure (RED-HF) in phase III, anaemia correction, morbidity-mortality trial. Eur J Heart Fail 2009;11:795-801. 13. Timmer SA, Götte MJ. Recombinant erytropoëtine bij de behandeling van chronisch hartfalen. Ned Tijdschr Geneeskd Stud 2008;11:44-8. 14. Naito Y, Tsujino T, Matsumoto M, Sakoda T, Ohyanagi M, Masuyama T. Adaptive response of the heart to long term anemia induced by iron deficienfy. Am J Physiol Heart Circ Physiol 2009;296:H585-93. t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e 15. Anker SD, Comin Colet J, Fillupatos G, Willenheimer R, Dickstein K, Drexler H, et al. Ferric carboxymaltose in patients with heart failure and iron deficiency. N Engl J med 2009;361:2436-48. 16. Matsumoto M, Tsujino T, Lee-Kawabata M, Naito Y, Akahori H, Sakoda T, et al. Iron regulatory hormone hepcidin decreases in chronic heart failure patients with anaemia. Circulation J 2010;74:301-6. 17. Silverberg DS. The role of erythropoiesis stimulating agents and intravenous (IV) iron in the cardio renal anemia syndrome. Heart Fail Revi 2010;24 sept (Epub ahead of print). 18. Brine M, Cerami A. Erythropoietin-mediated tissue portection: reducing collateral damage from the primary injury response. J Intern med 2008;264:405-32. 19. Sinclair AM, Coxon A, McCaffery I, Kaufman S, Paweletz K, Liu L, et al. Functional erythropietin receptor is undetectable in endothelial, cardiac, neuronal, and renal cells. Blood 2010;115:4151-2. 20. Ghezzi P, Bernaudin M, Bianchi R, Blomgren K, Brines M, Campana W, et al. Erythropoietin: not just about erythropoiesis. Lancet 2010;375:2142. 21. Ueba H, Brines M, Yamin M, Umemoto T, Ako J, Momomura S, et al. Cardioprotection by a nonerythropoietic, tissue-protective peptide mimicking the 3D structure of erythropoietin. Proc Natl Acad Sci USA 2010;107:14357-62. Ontvangen 10 oktober 2010, geaccepteerd 25 oktober 2010. Correspondentieadres Mw. dr. A.W.M.M. Koopman-van Gemert, anesthesioloog-intensivist Albert Schweitzer ziekenhuis Postbus 444 3300 AK Dordrecht Tel.: 078 654 11 11 E-mailadres: [email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. vol. 3 nr. 4 - 2010 114