bijlagenboek - Samenwerkingsverband Doetinchem

advertisement
BIJLAGENBOEK
ONDERSTEUNINGSPLAN
SAMENWERKINGSVERBAND 25-03
1
Inhoudsopgave
In het bijlagenboek van het Ondersteuningsplan zijn de volgende bijlagen opgenomen:
Bijlage 1: Statuten Samenwerkingsverband VO Doetinchem
Bijlage 2: Medezeggenschapsreglement Ondersteuningsplanraad
Bijlage 3: Regiovisie ‘Nieuwe arrangeren Achterhoek’
Bijlage 4: Basisondersteuningsprofiel begeleidingsschool
Bijlage 5: Basisondersteuningsprofiel dialoogschool
Bijlage 6: Klachtenprocedure
Bijlage 7: Procedure en criteria LWOO en Pro
Bijlage 8: Managementstatuut
Bijlage 9: Treasurystatuut
Bijlage 9: Meerjarenbegroting
3
4
7
16
23
29
31
33
37
38
2
BIJLAGE 1 STATUTEN SAMENWERKINGSVERBAND VO DOETINCHEM
De statuten zijn vastgesteld op 31 oktober 2013 te Doetinchem. Op de website van
Samenwerkingsverband VO Doetinchem, www.swv-doetinchem-vo.nl , vindt u onder het kopje
Documenten de statuten van het samenwerkingsverband.
3
BIJLAGE 2 MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD
MEDEZEGGENSCHAPSSTATUUT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD
Medezeggenschapsstatuut van Samenwerkingsverband VO Doetinchem e.o. te Doetinchem (‘het
samenwerkingsverband’).
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1
Begripsbepalingen
a. wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658);
b. bestuur: het bestuur van het samenwerkingsverband;
c. MR: de medezeggenschapsraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3 van de
wet;
d. OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a van de
wet;
e. scholen: de scholen als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs;
f. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen;
g. leerlingen: leerlingen in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs;
h. personeel van het samenwerkingsverband: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6
maanden te werk gesteld is zonder benoeming bij het bestuur en dat werkzaam is bij het
samenwerkingsverband;
i. personeel van de scholen: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk
gesteld is zonder benoeming en dat werkzaam is bij ten minste één van de scholen; en
j. statuut: dit medezeggenschapsstatuut.
Artikel 2
Werkingsduur en wijziging statuut
1. Het statuut treedt in werking op 25 maart 2014 en heeft een werkingsduur van twee jaar.
2. Uiterlijk drie maanden voordat de termijn van de werkingsduur van het statuut is afgelopen,
treden, de OPR en het bestuur in overleg over het evalueren, actualiseren en opnieuw vaststellen
van het statuut.
3. De OPR en het bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van het statuut ongeacht het
verloop van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van de werkingsduur.
4. Een voorstel tot het statuut en een wijziging daarvan behoeft de instemming van twee derde
meerderheid van de leden van de OPR.
Hoofdstuk 2
Inrichting van de medezeggenschap
Artikel 3
Samenstelling van de OPR
1. Bij het samenwerkingsverband is een OPR ingesteld.
2. De OPR bestaat uit maximaal 8 leden. De leden worden afgevaardigd door de leden van de
afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen, en wel zo dat het aantal leden, gekozen
uit het personeel van de scholen onderscheidenlijk uit ouders en leerlingen, elk de helft van het
aantal leden van de OPR bedraagt.
3. De verdeling van leden dient een representatieve vertegenwoordiging te zijn van de
schoolbesturen en schoolsoorten binnen het samenwerkingsverband.
4. De verkiezing van de leden van de OPR vindt plaats overeenkomstig het
medezeggenschapsreglement van de OPR.
4
Artikel 5
Besprekingen namens bestuur
De besprekingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet worden namens het bestuur gevoerd
door de directeur. Op eigen verzoek kan de directeur van die taak worden ontheven. In dat geval
zorgt het bestuur terstond voor een vergelijkbare vervanging.
Hoofdstuk 3
Informatievoorziening
Artikel 6
Beschikbaar stellen informatie door het bestuur
1. Het bestuur stelt, gevraagd en ongevraagd, de informatie die de OPR nodig heeft voor het
uitoefenen van de taken, tijdig en op een toegankelijke wijze en beschikbaar. Onder ‘tijdig’
wordt verstaan: vanaf de beginfase van de beleidsontwikkeling, en in ieder geval op een zodanig
tijdstip dat de OPR de informatie bij de uitoefening van hun taken kan betrekken, en zo nodig
deskundigen kan raadplegen. Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze
waardoor de informatie begrijpelijk, relevant en helder is voor de OPR bij de uitoefening van hun
taken.
2. Het bestuur stelt de in het voorgaande lid bedoelde informatie in ieder geval schriftelijk, en zo
mogelijk eveneens langs digitale weg, ter beschikking.
3. Alle bedoelde informatie is in principe openbaar.
4. De OPR ontvangt in elk geval:
a. jaarlijks de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch
en onderwijskundig gebied;
b. jaarlijks voor 1 mei informatie over de berekening die ten grondslag ligt aan de middelen
uit 's Rijks kas die worden toegerekend aan het bestuur;
c. jaarlijks voor 1 juli het jaarverslag;
d. de uitgangspunten die het bestuur hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden;
e. terstond informatie over elk oordeel van de klachtencommissie, bedoeld in artikel 14 van
de Wet op het primair onderwijs, waarbij de commissie een klacht gegrond heeft
geoordeeld en over de eventuele maatregelen die het bestuur naar aanleiding van dat
oordeel zal nemen;
f. ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de
arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken van de in het samenwerkingsverband
werkzame personen en de leden van het bestuur;
g. ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de
arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken met het orgaan van de rechtspersoon dat
is belast met het toezicht op het samenwerkingsverband; en
h. aan het begin van het schooljaar schriftelijk de gegevens met betrekking tot de
samenstelling van het bestuur, de organisatie binnen het samenwerkingsverband, het
managementstatuut en de hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid.
Artikel 7
Wederzijdse informatieverstrekking
1. De MR en de OPR doen elkaar gevraagd en ongevraagd schriftelijk verslag over hun activiteiten.
2. Elk van hen stelt de andere raad in de gelegenheid om over aangelegenheden die deze andere
raad in het bijzonder aangaat, met hem overleg te voeren.
Artikel 8
Informatieverstrekking achterban
1. De OPR doet aan de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen gevraagd en
ongevraagd schriftelijk verslag over zijn activiteiten en stelt elk van die leden in de gelegenheid
om met hem overleg te voeren. De OPR informeert de leden in ieder geval in de regel binnen
uiterlijk vijftien werkdagen na een OPR-vergadering of een vergadering tot overleg met het
bestuur.
5
2. Alle informatie wordt in principe schriftelijk verstrekt en waar mogelijk en wenselijk eveneens
langs digitale weg.
Hoofdstuk 4
Faciliteiten
Artikel 9
Faciliteiten
1. Het bestuur staat de OPR het gebruik toe van de voorzieningen waarover het bestuur kan
beschikken en die de OPR voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig hebben.
2. Het bestuur treft een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van
medezeggenschapsactiviteiten die door de OPR worden ondernomen, daaronder begrepen
scholingskosten, kosten voor inhuur van deskundigen en kosten van het voeren van
rechtsgedingen.
3. Het bestuur treft een regeling voor de leden van de OPR afkomstig uit het personeel voor
faciliteiten in tijd ten behoeve van het voeren van overleg, scholing en overige
medezeggenschapsactiviteiten. Deze faciliteiten worden vastgesteld op een zodanige omvang als
redelijkerwijs noodzakelijk is voor de taakvervulling door de leden van de OPR.
4. Het bestuur kent een vacatievergoeding toe aan ouders en leerlingen die lid zijn van de OPR.
Artikel 10
Wijze van beschikbaarstelling faciliteiten
1. Op het verzoek van de OPR stelt het bestuur de faciliteiten terstond aan de OPR beschikbaar.
2. Op het schriftelijk verzoek van de OPR vergoedt het bestuur aan de OPR terstond de kosten als
bedoeld in artikel 9, tweede lid, hierboven. De OPR kan het bestuur verzoeken deze kosten
rechtstreeks aan de deskundige of andere derde partij te betalen. In dit laatste geval voldoet het
bestuur terstond aan dat verzoek.
6
BIJLAGE 3 REGIOVISIE ‘NIEUWE ARRANGEREN ACHTERHOEK’
Het nieuwe arrangeren in de Achterhoek
-beleidsnotitie april 2013Regiegroep Passend Onderwijs Achterhoek
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2.
Typeren van de scholen
3.
Doelgroep van het nieuwe arrangeren
4.
5.1
Regionale spelregels en procedures, invulling per SWV
Expertise van de groep voor het nieuwe arrangeren
5.2
De weging van expertise van de verschillende partners
5.3
Geldigheidsduur van de arrangementen & categorieën zware zorg
5.4
6.
Arrangement bij twijfel
Koppeling met de jeugdzorg
7.
Monitoren van de financiële situatie
8.
Klachtencommissie
Bijlage I: Aandachtspunten/discussiepunten m.b.t. monitoren van de financiële situatie
Deze notitie wordt u aangeboden namens de regiegroep:
 Jozef Geurtzen voorzitter van de regiegroep
 Guus Hagt
 Hans Reede
 Jan Paul Beekman
 Frank de Vries
 Hennie Loeffen
 Tineke Mast
 Jaap van Riet
 Ton Edelbroek
 Monique Hol
7
1. Inleiding
Op 1 augustus 2014 worden de Regionale Expertise Centra opgeheven. Zij kennen, via de Commissies
voor Indicatie (CvI), nu de indicaties toe voor het Speciaal Onderwijs. Daarnaast worden vanaf 1
januari 2016 de Regionale Verwijzingscommissies (RVC) opgeheven die LWOO en PrO beschikkingen
toekennen. De taken van de CvI en RVC gaan naar het nieuwe SWV, evenals de geldstromen voor
VSO (vanaf 2014) en mogelijk ook PrO en LWOO (vanaf 2016). Dit vraagt om een nieuwe wijze van
arrangeren, rekening houdende met de nieuwe financiële situatie van het SWV en de gevolgen van
de verevening, die in 2016 van start gaat.
De regiegroep is gevraagd om met een voorstel te komen of het nieuwe arrangeren boven de SWV
georganiseerd wordt (ieder dezelfde werkwijze in de SWV Doetinchem e.o., Zutphen e.o. en SlingeBerkel) of dat ieder SWV zijn eigen werkwijze hanteert die goed past bij de werkwijze, cultuur en
professionaliteit van ieder SWV op zich. In deze notitie wordt gesproken over arrangeren ‘wanneer er
een combinatie is van onderwijs en ondersteuning waarvoor er aanspraak wordt gedaan op middelen
die de basisbekostiging overstijgen’.
In deze notitie wordt uiteengezet waarom het wenselijk is dat er gemeenschappelijke kaders worden
vastgesteld en ieder SWV daarop de eigen werkwijze baseert.
2. Typeren van de scholen
Op alle scholen in de regio Zutphen en Achterhoek is een audit gedaan naar de zorgstructuur van de
scholen. De audit door Sardes geeft een foto van de huidige stand van zaken van de
schoolzorgstructuur op vijf velden: de hoeveelheid aandacht en tijd, het onderwijsmateriaal, de
ruimtelijke omgeving, de beschikbare expertise en de samenwerking met andere instanties. Op basis
van deze vijf velden wordt de school gekenmerkt als netwerkschool, begeleidingsschool,
dialoogschool of integratieschool.
Vanuit de regiegroep is het voorstel gedaan dat iedere school binnen de huidige vier
samenwerkingsverbanden tenminste als ‘begeleidingsschool’ functioneert en dat LWOO-afdelingen
en PrO scholen aan de voorwaarden van ‘dialoogschool’ voldoen. Vervolgens zijn beide modellen
geconcretiseerd. De individuele scholen kunnen, op basis van de concrete invulling van de modellen,
bepalen waar zij nu staan en hebben inzichtelijk op welke interventies er nodig zijn om het niveau
conform begeleidingsschool of dialoogschool te bereiken. De besturen hebben hier op grote lijnen
mee ingestemd. Het nieuwe arrangeren in de Achterhoek Notitie maart 2013 - 5 -
8
3. Doelgroep van het nieuwe arrangeren
Voor leerlingen die het reguliere onderwijs, al dan niet tijdelijk, niet kunnen volgen worden in het
SWV arrangementen opgesteld. Voorbeelden van arrangeren zijn plaatsing in het VSO voor bepaalde
of onbepaalde tijd, of het tijdelijk plaatsen van de leerling in een rebound of OPDC/OZC, Op de Rails
of Herstart. De kosten voor deze arrangementen overstijgen de basisbekostiging van de
georganiseerde ondersteuningsstructuur.
Binnen het SWV worden criteria opgesteld voor de arrangementen en worden ook de routing en de
beslismomenten vastgesteld. Het SWV richt een toewijzingscommissie op die zich bezig houdt met
de toelaatbaarheid tot het VSO cluster 3 en 4. Deze toewijzingscommissie stelt, samen met ouders en
verwijzende school, vast of de afgesproken en in het ontwikkelingsperspectief vastgelegde
ondersteuning is geboden. Vervolgens bepaalt deze commissie of en voor hoe lang de leerling
toegankelijk is tot het VSO. Daarbij wordt ook de bijbehorende zorgzwaarte categorie I, II of III
vastgesteld.
Aanvragen voor toelating tot het VSO kunnen door de verwijzende school worden gedaan. Dat kan
een PO, SO of VO school zijn. Ouders kunnen eveneens hun kinderen rechtstreeks bij een VSO school
aanmelden, of de leerling daar wordt toegelaten wordt besloten door de toewijzingscommissie.
Tevens worden aanvragen voor het verlengen van het verblijf in het VSO bij de toewijzingscommissie
ingediend, altijd door de VSO school waar de leerling op dat moment onderwijs volgt.
Het SWV dat de toelaatbaarheidsverklaring afgeeft is verantwoordelijk voor de financiering van deze
verklaring, ook als de leerling speciaal onderwijs volgt en/of woont in een ander SWV.
Voor leerlingen die zijn geplaatst in een semi-residentiële voorziening (de zogenaamde
plaatsbekostigde leerling) betaalt het SWV waar de leerling vandaan komt.
Leerlingen waarmee de VO scholen handelingsverlegen dreigen te worden, worden direct binnen het
SWV ingebracht in een multidisciplinair advies team (bijvoorbeeld het Zorg- en Adviesteam).(1)
In het kader van Passend Onderwijs, de Jeugdwet, de Participatiewet en de veranderingen in de
AWBZ, is het voor de samenwerkingsverbanden van groot belang dat onderwijs en gemeenten nauw
samenwerken. Immers, een leerling met extra ondersteuningsbehoeften heeft die ondersteuning
vaak ook nodig in de individuele en/of gezinssituatie. Hoe eerder die hulp wordt ingezet, hoe
beheersbaarder de problematiek is, ook financieel. Doorverwijzen naar een duur traject wordt op die
manier voorkomen.
1. Vanuit dit multidisciplinaire team wordt zo nodig extra ondersteuning georganiseerd voor de leerling en/of het gezin,
rekening houdend met de uitgangspunten van de nieuwe Jeugdwet, die naar verwachting op 1 januari 2015 van kracht
wordt. Het gaat daarbij om het naar voren halen van jeugdzorg (preventief i.p.v. curatief werken), het opstellen van één
ondersteuningsplan per gezin en het versterken van de eigen kracht van dat gezin. De regie voor de jeugdzorg,
jeugdgezondheidszorg, jeugd geestelijke gezondheidszorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering, komt bij de gemeenten
te liggen. Zij krijgen ook de bijbehorende gelden voor de uitvoering, met een forse korting.
9
4. Regionale spelregels en procedures, invulling per SWV
Voorstel vanuit de regiegroep is dat er bovenregionaal spelregels en procedures worden opgesteld
(zie paragraaf monitoren financiën) die gelden voor de gehele Achterhoek en Zutphen, maar dat de
uitvoering van deze procedures en spelregels zal worden overgelaten aan de SWV zelf.
Voordelen van gelijke spelregels en procedures binnen alle SWV zijn:
 Duidelijkheid voor alle partijen; scholen, ouders en leerlingen zullen begrijpen hoe het
nieuwe arrangeren is vormgegeven in de gehele Achterhoek;
 Bij uitwisseling van leerlingen tussen de SWV spreken we dezelfde taal;
 Bij toelating van leerlingen voorkomen we ‘shoppen’ van ouders omdat we dezelfde
uitgangspunten hanteren;
 Bij toekenning van een toelaatbaarheidsverklaring binnen het ene SWV, kan in geval van
bijvoorbeeld verhuizing, het andere SWV inhoudelijk ook uit de voeten;
 Bij uitwisseling van leerlingen voorkomen we onnodige bureaucratie en tijdsverlies in
aanvullende/andere formulieren, testen en vergaderingen omdat we dezelfde
uitgangspunten hanteren;
 Door het voorkomen van bureaucratie, aanvullende gegevens en overleggen is deze
werkwijze goedkoper.
Voordelen van de vrijheid geven aan de SWV voor de invulling van het naleven van deze spelregels
en procedures is dat de SWV voor onderstaande aandachtspunten zelf kunnen bepalen wat het beste
past wat betreft:











Welke professionals horen er aan tafel te zitten bij het nieuwe arrangeren?
Hoeveel personen dienen er minimaal en maximaal aanwezig te zijn?
In hoeverre wordt de zienswijze van ouders, leerlingen, scholen, hulpverleners meegenomen
aanvullend op de zienswijze van de professionals en wat is het gewicht van het oordeel van
deze partijen?
Is er een voorzitter en wie is dat?
Is er iemand die de financiën bewaakt en wie is dat?
Is er iemand die de administratieve taken voor zijn verantwoording neemt en wie is dat?
Hoe frequent en hoe lang komt de commissie bij elkaar; zijn er structurele momenten
vastgelegd in een jaarplanning of wordt er bediend op vraag?(2)
Hoe vindt afstemming lokaal en regionaal plaats met de jeugdzorg/
jeugdhulpverlening/gemeenten?
Voldoen scholen aan de afspraken t.a.v. minimale basiszorg?
Wie verzorgt de monitoring van het nastreven van de scholen van de minimale basiszorg?
Hoe wordt deze monitoring vormgegeven?
2. Met de frequentie van samenkomen van de toelatingscommissie dient rekening gehouden te worden met de wet
bestuursrecht. Hierin staat bijvoorbeeld beschreven op welke termijn ouders wettelijk recht hebben op een antwoord.
10
Wat wordt de rol of positie van ouders in het SWV?
Voor welk model kiest een SWV: een school-, leerling- of mixmodel? (3)
Wil het SWV werken met een resultaatverplichting? (4)
5. Expertise van de toewijzingscommissie.
Bij het toekennen van een arrangement binnen het onderwijs is het aan te bevelen dat de bezetting
in ieder geval bestaat uit:
1) Een orthopedagoog/psycholoog vanuit zowel voortgezet als speciaal onderwijs die ervaring
heeft met het oude indiceren, de verwijzing naar rebound/op de rails en jeugdzorg en de
sociale kaart goed kent;
2) Een persoon die ervaring heeft binnen de PCL met het toekennen van LWOO en PrO en met
deze ervaring kan reflecteren hoe succesvol een leerling kan zijn binnen deze
onderwijsvormen;
3) Iemand die de scholen binnen het SWV kent waarvoor de leerling is aangemeld en ervaring
heeft met de toelating tot het regulier VO.
Bij bovenstaande moet worden opgemerkt dat het drie voorwaarden zijn aan inhoudelijke kennis.
Het maximum van deelnemers is bereikt, wanneer toevoeging van een nieuw persoon de effectiviteit
van het overleg tekort doet. Dit is subjectief en een besluit van de groep zelf en/of de directie van
het SWV.
5.1 Voorzitter en frequentie van samenkomen
Voorstel is dat de directeur van het SWV, dan wel diens directe plaatsvervanger, de
toewijzingscommissie voorzit. (5)
3.Het bestuur van het SWV zal een keuze moeten maken voor een verdeelmodel van de middelen. Het referentiekader gaat
uit van drie mogelijkheden. Het schoolmodel (geldstromen worden gelijk verdeeld over de scholen), het expertisemodel (hoe
meer verschillende onderwijsbehoeften bediend worden, hoe meer geld beschikbaar) of het leerlingmodel (geld n.a.v. rato
ingeschreven leerlingen op een school). Landelijk kiezen SWV grotendeels voor het mixmodel. In het mixmodel binnen onze
regio valt te denken aan een vaste geldstroom naar de scholen voor het behouden van de expertise in de steunpunten ( mits
sprake is van bundeling van expertise en middelen en vaste steunpuntmedewerkers) waardoor teams en groepen leerlingen
structureel worden ondersteund, budget voor rebound- en op de rails voorzieningen, al dan niet in een OPDC/OZC
constructie en daarnaast voor een beperkte groep leerlingen individuele budgetten.
4. Er kan worden gekozen voor een model met een resultaatverplichting die gekoppeld wordt aan een financiële prikkel: hoe
minder leerlingen worden doorverwezen naar een arrangement, hoe hoger het ondersteuningsbudget voor de school.
Uiteraard dienen zowel scholen als SWV alle toegekende middelen en behaalde resultaten nauwkeurig te verantwoorden in
het schoolbestuur, het bestuur van het SWV, bij DUO en bij de inspectie. Dilemma: hoe blijft het SWV bewaken dat de
leerling op de meest passende plek zijn onderwijs blijft genieten i.p.v. de financiële prikkel de daadwerkelijke drijfveer wordt
tot begeleiding?
5. De voorzitter is verantwoordelijk dat er een borging is voor structureel samenkomen gedurende het schooljaar.
Aandachtspunt is dat bij een spoedaanvraag (een leerling die onverwacht vastloopt binnen het regulier VO, met
aangetoonde handelingsverlegenheid) de groep flexibel genoeg is ingericht om tussentijds bijeen te komen.
11
5.2 De weging van expertise van de verschillende partners
Om een besluit tot een arrangement te kunnen nemen, beschikt de groep voor het nieuwe
arrangeren altijd tenminste over informatie van de PO of SO school, de VO school, ouders/verzorgers
en de leerling om tot een goede overweging te komen. Het is aan de toewijzingscommissie hoe de
weging van de verschillende inbreng meespeelt in de besluitvorming over het toekennen van een
arrangement. Centraal staan de ondersteuningsbehoefte van de leerling plus het bijbehorende
ontwikkelingsperspectief en de ondersteuningsprofielen van de scholen in het SWV. Naast
onderwijskundige aspecten spelen ook sociaal emotionele of psychosociale problemen en
lichamelijke of meervoudige beperkingen een rol, evenals het gezin en de omgeving van de leerling.
De besluiten worden genomen op basis van consensus waarbij de commissieleden van de
toewijzingscommissie elkaar overtuigen met argumenten. Bij behoefte aan expertise kunnen
professionals worden geraadpleegd door de toewijzingscommissie. Wanneer stemmen staken, wordt
de situatie aan de directie van het SWV voorgelegd en neemt deze de beslissing.
5.3 Geldigheidsduur van de arrangementen & categorieën zware zorg
In de nieuwe situatie bepaalt het SWV zelf, binnen de wettelijke gestelde kaders, hoelang een
arrangement (bijvoorbeeld een toelaatbaarheidsverklaring –TLV-) geldig is en of deze verlengd
wordt.
Wat betreft de drie zware zorgcategorieën (met bijbehorende VSO-budgetten) stelt de
toewijzingscommissie vast in welke categorie de leerling valt.
Wanneer één van de SWV een TLV afgeeft, is deze TLV geldig binnen alle andere SWV van Nederland.
Het SWV dat de TLV afgeeft, betaalt. (6)
Warme overdracht tussen de verschillende SWV binnen de regio, waar relevant en haalbaar, wordt
aangeraden. Met name in de beginjaren van de arrangementcommissies is het een win-win situatie
om te leren van elkaars werkwijze en homogeniteit te waarborgen waar relevant en haalbaar. Dit om
te voorkomen onnodige verschillende werkwijzen of procedures in de hand te werken die veelal
gepaard gaan met bureaucratie.
6.Vanaf 1 augustus 2014 is de volgende werkwijze van toepassing. Als een leerling door een VO school die hij bezoekt wordt
aangemeld voor een TLV voor het VSO dan bepaalt en betaalt het SWV van de verwijzende school.
Een leerling woont bijvoorbeeld in SWV Berkelland en gaat in Zutphen naar een VO school. Bij verwijzing door de Zutphense
VO-school betaalt SWV Zutphen.
De geldigheidsduur van de indicatie van de leerlingen die op 1 augustus 2014 onderwijs volgen in het VSO bedraagt nog
maximaal 2 jaar. Het SWV waar deze leerling woonachtig is, betaalt de bekostiging zware zorg voor deze leerling.
Wanneer deze leerling op 01-08-2016 het onderwijs aan de VSO school nog niet heeft beëindigd dan wel wanneer de
indicatie eerder afloopt en onderwijs in het VSO noodzakelijk blijft, dient een herindicatie ( vaststellen nieuw arrangement)
plaats te vinden vanuit het SWV.
12
6. Koppeling met de jeugdzorg
Bij de bespreking van leerlingen voor TLV of PRO/LWO, zal ook de ondersteuning in de thuissituatie
een belangrijke rol moeten spelen. Daarom is het essentieel de koppeling met jeugdzorg tot stand te
brengen (bijvoorbeeld d.m.v. een ZAT). Het gaat om gedeelde verantwoordelijkheid door de
domeinen heen, die ook geldt voor financiële ondersteuning van het gezin en de jongere. In het
multidisciplinaire, schooloverstijgende multidisciplinair overleg voor de jeugd zitten alle betrokken
partijen en expertises aan tafel en is de verbinding met de lokale zorgnetwerken gerealiseerd. De
gemeenten voeren, vanaf 2015, de regie over de jeugdzorg, die voor veel van onze jongeren en hun
gezinnen onontbeerlijk is. Gemeenten en schoolbesturen hebben beiden zorgplicht, in de nieuwe
jeugdwet krijgt de gemeente ook leveringsplicht.
7. Monitoren van de financiële situatie
Uitgangspunt van alle SWV zal in eerste instantie zijn om de leerling een onderwijspakket aan te
bieden dat zo goed mogelijk aansluit bij zijn onderwijsbehoeften en zo dicht als mogelijk bij huis.
Voorwaarde is dat alle trajecten blijven passen binnen de begroting van het betreffende SWV.
Het dient aanbeveling dat monitoring van de financiële situatie zowel binnen de scholen als binnen
het SWV wordt georganiseerd. Indien het budget zware zorg niet toereikend is, houdt DUO geld in uit
de lumpsum van de aangesloten VO en VSO scholen, op basis van het leerlingaantal van die school.
In de bijlage I zijn een aantal aandachtspunten/discussiepunten opgenomen met betrekking tot dit
onderwerp.
8 Klachtencommissie
Wanneer ouders of leerlingen het niet eens zijn met het voorgenomen arrangement of indicatie,
kunnen zij een klacht indienen bij de algemene klachtencommissie van het SWV, zo mogelijk
landelijk. Zij kunnen hierbij ondersteuning vragen van de onderwijsconsulent. Om klachten te
voorkomen dient het aanbeveling om na te denken hoe een SWV met afwijzingen om wil gaan.
13
Bijlage I
Bestuurders dienen hun standpunt te bepalen over onderstaande aandachtspunten c.q.
discussiepunten;

De voorzitter van de toewijzingscommissie moet niet in een situatie komen dat voor ieder nieuw
arrangement mandaat gevraagd moet worden bij het bestuur. Het is belangrijk dat de
toewijzingscommissie een zeker mandaat heeft om zaken goed te laten verlopen. Een
mogelijkheid is om de directeur van het SWV het budget te laten bewaken en per kwartaal
inhoudelijk en financieel te rapporteren aan het bestuur.

Om de scholen zelf verantwoordelijk te houden voor het neerzetten van een goede
basisondersteuning, is het van belang dat bij een aanvraag voor arrangeren, de directie van de
school mee tekent in deze aanvraag. De directie kan op deze wijze zelf de monitorende functie
behouden en vaststellen of de school alle inspanningen heeft geleverd om de zorg op de leerling
te laten aansluiten of dat tegemoet komen aan zijn onderwijsbehoeften binnen de huidige
onderwijssetting onhaalbare kaart is.

Bovenstaande wijze van werken betekent dat scholen worden aangesproken wanneer hun
percentages van arrangeren hoog komen te liggen. Besturen kunnen elkaar hier dan op
aanspreken. Om elkaar goed te kunnen aanspreken op te hoge percentages ‘arrangeren’ is het
belangrijk dat bestuurders voorgaand aan het nieuwe arrangeren gezamenlijk ambities
formuleren. Het is voor te stellen dat er mogelijk verschillen zitten in het aantal leerlingen dat
een school mag arrangeren. Bijvoorbeeld afhankelijk van leerlingaantallen, aantal LWOO
leerlingen e.d. of beslissen dat er andere percentages gelden voor PrO leerlingen etc. Op het
moment dat iedereen akkoord is met de percentageverschillen zoals deze er zijn binnen de
startsituatie, kunnen er ambities worden geformuleerd per school of en in welke omvang het
percentage moet worden teruggeschroefd. Voordeel van deze manier van werken is dat iedere
school verantwoordelijk is maar ook invloed heeft op dit primaire proces. Daarnaast is het ook
concreet waar besturen elkaar op kunnen aanspreken (scholen hebben geformuleerde ambities
niet gehaald, percentage van verwijzen is nog te hoog, met de daarbij afgesproken
consequenties die dan gaan gelden binnen een bepaald termijn).
14
Bijlage II
Bestuurders dienen na te gaan hoe zij uitwerking willen geven aan onderstaande
aandachtspunten:

Als Passend Onderwijs van kracht is, dient een school een ontwikkelingsperspectief op te
stellen voor iedere leerling die meer nodig heeft dan de basiszorg op een school. Het
ontwikkelingsperspectief moet ieder jaar met ouders geëvalueerd worden. Hoe wil een
school of SWV dit gaan vormgeven? Hoe wil een school of SWV dit gaan monitoren?

Aan de hand van welke indicatoren gaat een school of een toewijzingscommissie bepalen of
een leerling in aanmerking kan komen voor een arrangement?

OSO is een landelijke voorziening voor scholen die de veilige digitale overdracht van studieen begeleidingsgegevens vanuit de leerling-administratie van de ene school naar de andere
school faciliteert. Een doorlopende leerlijn waarbij elke nieuwe stap zo goed mogelijk
aansluit op de vorige. Daar is elke school en elk kind bij gebaat. De ontwikkeling van OSO is
een initiatief van de PO-Raad en de VO-raad. Het project wordt bekostigd door het ministerie
van OCW. Waar moet het OSO aan voldoen om een goede overdracht PO/VO te realiseren?
Hierbij denkend aan zowel de technische- als de inhoudelijke aspecten.
15
BIJLAGE 4 BASISONDERSTEUNINGSPROFIEL BEGELEIDINGSSCHOOL
ONDERWIJSCONCEPT (DIALOOG OVER LEERLINGEN MET SPECIALE ONDERWIJSBEHOEFTEN,
AANPASSINGEN, DIFFERENTIATIE)
a. Dialoog over speciale onderwijsbehoeften (1):
 Alle docenten binnen de school/afdeling kennen de leerlingen met wie ze werken bij naam.
Iedere medewerker voelt zich verantwoordelijk voor het signaleren van problemen met en
om leerlingen. Er wordt op signalen gereageerd door zelf actie te ondernemen of signalen
door te spelen naar degene die bevoegd en/of het best in staat is om actie te ondernemen.
 Onderwijsbehoeften worden in kaart gebracht en vastgelegd op basis van schriftelijke
informatie bij de aanmelding, warme overdracht door de toeleverende school en informatie
uit het gesprek met de ouders.
 Er is sprake van educatief partnerschap met ouders. Het uitgangspunt hiervan is dat er
sprake is van een gelijkwaardige relatie tussen ouders en school met waardering voor ieders
deskundigheid.
 Overdrachtsgegevens voor bij de leerling betrokken medewerkers zijn beschikbaar in een
beveiligd digitaal systeem. Het digitale leerlingvolgsysteem wordt door alle medewerkers
gedurende de schoolloopbaan effectief benut:
 docenten en mentoren leggen bij incidenten en periodiek gegevens vast in het
beschikbare leerlingvolgsysteem.
Het betreft gegevens over basisvaardigheden, referentieniveaus, sociaalemotionele ontwikkeling, geboden ondersteuning, samenwerking met ouders en
incidenten;
 mentoren raadplegen regelmatig het lvs en zijn in staat de gegevens te analyseren
waardoor signalen opgepikt worden en tot actie overgegaan wordt.
 De schoolleiding waarborgt de continuïteit van de dialoog over leerlingen met speciale
onderwijsbehoeften, door aansturing van teams, mentoren en vakdocenten te organiseren.
 Er vinden regelmatig leerlingenbesprekingen plaats over alle leerlingen, maar frequenter
over leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Bij het laatste worden onderwijsbehoeften
o.a. op basis van een analyse van het lvs geformuleerd en handelingsgerichte adviezen aan
de leerkracht gegeven.
 Iedere leerling heeft een mentor die verantwoordelijkheid neemt voor de
onderwijsbehoeften van de leerlingen van wie hij mentor is. De mentor is te allen tijde
aanwezig bij de leerlingenbespreking.
 De school zorgt er op een actieve manier voor dat de informatie over onderwijsbehoeften
beschikbaar komt voor alle professionals in de school.
 De mentor maakt didactische en pedagogische onderwijsbehoeften bespreekbaar met zowel
de individuele leerling, de ouders als de mentorklas.
 Docenten en andere professionals zorgen ervoor dat zij geïnformeerd zijn over de
onderwijsbehoeften van een leerling.
 De school kan na signalering van mogelijke speciale onderwijsbehoeften gebruik maken van
de diagnostische expertise (in eigen dienst of vanuit een dienstencentrum).
___________________________________________________________________________________________________
1. Bij onderwijsbehoeften gaat het om de leerling. Conform de definiëring bij het handelingsgerichte werken verstaan we
onder ondersteuningsbehoefte de behoefte die de leerkracht heeft aan ondersteuning bij het werken met de leerlingen met
een speciale onderwijsbehoefte.
16
b. De school waarborgt actief een sociaal en veilig klimaat. Dit wordt mede gewaarborgd door de
aanwezigheid en toepassing van een verzuimprotocol, pestprotocol, vertrouwenspersoon,
convenant veilige en leefbare school en meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld.
c. Er zijn gemeenschappelijke afspraken over hoe volwassenen in de school met elkaar moeten
omgaan, hoe volwassenen met leerlingen moeten omgaan en hoe leerlingen onderling met elkaar
moeten omgaan (gedragscode, waarin meegenomen wettelijke voorschriften).
d. Docenten maken n.a.v. de onderwijsbehoeften van de leerling zo nodig aanpassingen in hun
lessen.
e. Bij leerlingen die extra ondersteuning krijgen wordt dit vastgelegd in het individueel
ontwikkelingsperspectief (2).
f. Er wordt door de docenten tijdens de lessen gedifferentieerd i.v.m.:
- speciale psychologische of sociaal-emotionele kenmerken;
- een meer of minder dan gemiddelde intelligentie;
- verschillende leerstijlen.
Gedifferentieerde onderwijsprogramma’s zijn opgenomen in het vakwerkplan en beschikbaar per
vaksectie
g. Er zijn onderwijsprogramma’s die waar nodig afgestemd zijn op leerlingen met fysieke
beperkingen, bv. aangepaste roosters, beperkte lokaalwisseling, passend ingerichte elektronische
leeromgeving en ruimte voor het verrichten van medische handelingen door daartoe
bevoegden (3).
h. Voor leerlingen die dit nodig hebben is in sociale vaardigheidstraining of faalangstreductietraining
beschikbaar.
i. De school heeft een werkend protocol voor medische handelingen
j. Voor ondersteuning van leerlingen bedoelde middelen worden ook daartoe ingezet. De
school/afdeling legt verantwoording af door de inzet van deze middelen zichtbaar te maken in de
begroting, het jaarverslag en het resultatenoverzicht (4).
___________________________________________________________________________________________________
2. Het ontwikkelingsperspectief is een wettelijk document dat de school opstelt voor leerlingen die extra ondersteuning
nodig hebben. Er zijn een paar verschillen tussen het oude handelingsplan en het nieuwe ontwikkelingsperspectief. Het
ontwikkelingsperspectief kijkt naar de ontwikkelingsmogelijkheden van een leerling op lange termijn. De doelen aan het
einde van de schoolloopbaan staan voorop en vervolgens wordt nagegaan wat er nodig is om die doelen te bereiken. Een
tweede verschil is dat het handelingsplan een wettelijke afspraak is tussen ouders en school: deze moeten het met elkaar
eens zijn over dat plan en de ouders zetten daarvoor een handtekening. De reden daarvoor is dat het handelingsplan gaat
over de inzet van de middelen uit de rugzak. Het ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld door de school zelf. Wel wordt
daarover overlegd met de ouders. Dat overleg heet 'op overeenstemming gericht overleg'. In het ontwikkelingsperspectief
kan de bijzondere inzet van middelen meegenomen worden, maar dat is geen noodzaak.
3. Het kan ook gaan om personen aan wie de bevoegdheid is overgedragen.
4. Voorbeelden voor de inzet: aanpassing klassengrootte, assistentie in de klassen.
17
EXTRA AANDACHT/TIJD
a. De docenten weten d.m.v. het toepassen van differentiatievormen en zelfstandig werken, tijd vrij
te spelen om extra aandacht te besteden aan de leerlingen met speciale onderwijsbehoeften.
b. Voor de leerling met een specifieke ondersteuningsbehoefte is er iemand beschikbaar die zowel
hem/haar individueel als de groep daarin begeleidt.
c. Bij toelating is ruim tijd beschikbaar om de leerling te ondersteunen bij het opstarten in de school.
De tijd wordt benut voor gesprekken met de leerlingen en zo nodig een introductie in de groep.
d. Er is voor leerlingen een tweede aanspreekpunt (naast mentor of docent) om lastige situaties te
bespreken.
e. Op school- en/of afdelingsniveau is, om mentoren en docenten te ondersteunen bij het omgaan
met speciale onderwijsbehoeften van leerlingen, tijd beschikbaar bij ondersteuners als de
zorgcoördinator, het zorgteam en het managementteam (minimaal enkele dagdelen per week).
f. De zorgcoördinator en/of mentor en/of teamleider heeft voor iedere leerling enkele uren per
kwartaal beschikbaar om de schoolloopbaan te volgen en de communicatie over speciale
onderwijsbehoeften te organiseren.
g. Er wordt ruimte geboden aan leerlingen om elkaar te helpen.
18
BESCHIKBARE MATERIALEN
a. Er wordt gebruik gemaakt van onderwijsmaterialen die niveau- en tempodifferentiatie mogelijk
maken.
b. Voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften zijn aangepaste methoden en materialen
beschikbaar (zowel voor leren als gedrag) en er is aansluitend bij de gebruikte lesmethoden
aanvullend remediërend materiaal beschikbaar.
c. De school regelt aanvullende onderwijsmaterialen op maat (bv. via het samenwerkingsverband of
de dienst ambulante begeleiding).
d. De school heeft passende materialen/methodieken voor leerlingen met speciale
onderwijsbehoeften (bv. voor dyslexie en/of dyscalculie)
e. Het omgaan met (vermoedens van) dyslexie is vastgelegd in een protocol (5).
f. Er is een programma of aanpak in gebruik voor een veilig klimaat (o.a. ten behoeve van het
ontwikkelen van sociale vaardigheden, het voorkomen van gedragsproblemen en preventie van
pestgedrag via bv. de sociale media).
g. De school/afdeling beschikt over materialen met speciale (ortho-)pedagogische en/ of
psychologische kenmerken, o.a. gericht op sociale vaardigheden en voorkomen van
gedragsproblemen.
____________________________________________________________________________________________________
(5) In het dyslexieprotocol is opgenomen hoe gesignaleerd en gediagnosticeerd wordt en tevens hoe wordt omgegaan met
leerlingen met vastgestelde dyslexie (o.a. extra tijd bij toetsen en examens, gebruik groot lettertype (arial 12), gebruik
gesproken boeken).
19
RUIMTELIJKE OMGEVING
a. Er is fysieke ruimte om aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften één-op-één
ondersteuning te geven.
b. De school zorgt voor algemene fysieke toegankelijkheid van schoolgebouwen voor leerlingen met
fysieke beperkingen (o.a. rolstoeltoegankelijkheid, invalidentoilet, lift naar een verdieping die
door leerlingen gebruikt wordt).
c. De school is bereid om i.v.m. fysieke beperkingen waar nodig verdere individueel afgestemde
aanpassingen te realiseren (bv. het vrijmaken van verkeersruimtes, aanpassen van inrichting van
lokalen, realiseren van een verzorgingsruimte, rustruimte of ruimte voor therapie).
d. Leerlingen met speciale onderwijsbehoeften kunnen in beperkte mate gebruik maken van een
eigen plek die is toegerust voor de speciale onderwijsbehoeften.
20
EXPERTISE
a. Er is binnen de school/afdeling een cultuur waarin professionaliteit met elkaar gedeeld wordt.
b. Alle leraren laten tijdens hun lessen zien dat zij kunnen differentiëren in de klas. Zij passen niveauen tempodifferentiatie toe, bevorderen samenwerkend leren van leerlingen en houden rekening
met leerstijlen.
c. Alle leerkrachten zijn in staat om speciale onderwijsbehoeften te signaleren die om extra
ondersteuning vragen.
d. Aanvullend daarop is binnen het intern ondersteuningsteam expertise beschikbaar m.b.t.
handelingsgericht werken, het individueel ontwikkelingsperspectief en het werken met
individuele leerlijnen.
e. Er is sprake van een teamaanpak op gedrag in de klassensituatie en de vrije situatie (gezamenlijke
afspraken op papier, werkend in de praktijk). f. Docenten zijn in staat om binnen de teamaanpak
op gedrag maatwerk voor individuele leerlingen te leveren.
g. Alle docenten beschikken over competenties om de ouders als partner te betrekken bij de
onderwijsondersteuning en daarbij de didactische en pedagogische ondersteuningsbehoeften
bespreekbaar te maken. Er wordt daarbij ook ruimte gemaakt voor de eigen deskundige inbreng
van ouders. h. Binnen de school/afdeling is kennis beschikbaar over de
onderwijszorgvoorzieningen in de regio.
i. De school/afdeling houdt minimaal voor enkele docenten of groepen de bekwaamheid op peil
t.a.v. de volgende aandachtsgebieden:
- het signaleren van speciale onderwijsbehoeften m.b.t. leren en gedrag;
- kennis en aanpak dyslexie;
- kennis en aanpak dyscalculie;
- kennis en aanpak AD(H)D;
- kennis en aanpak ASS;
- kennis en aanpak faalangst.
j. Binnen de school/afdeling is kennis beschikbaar over psychiatrische stoornissen.
k. Binnen de school/afdeling is kennis beschikbaar over leerlingen met een andere culturele
achtergrond.
l. De school/afdeling heeft ervoor gezorgd dat overige specialistische expertise snel beschikbaar is
(in noodgevallen binnen 3 werkdagen).
m. De school/afdeling heeft een professionaliseringsbeleid gericht op het beschikbaar hebben van
bovenstaande expertise.
n. Mentoren beschikken over de volgende competenties:
 kunnen betrekken van ouders als educatieve partner bij de onderwijsondersteuning;
 kunnen voeren van een positieve en stimulerende dialoog met leerlingen over hun
speciale onderwijsbehoeften;
 kunnen voeren van een leerlingbespreking.
21
SAMENWERKING MET EXTERNEN
a. De school geeft samen met ketenpartners inhoud aan preventieve en curatieve ondersteuning
d.m.v.:
- interventies van schoolmaatschappelijk werk;
- inschakelen van de jeugdarts;
- afstemming met het Centrum voor Jeugd en Gezin en lokale zorgnetwerken;
- inschakelen van het Bureau Jeugdzorg en geïndiceerde zorgverleners;
- inschakelen van GGZ;
- adequate communicatie met de leerplichtambtenaar en uitvoering van het regionaal
verzuimprotocol Achterhoek.
b. De school/afdeling neemt deel aan een met de ketenpartners gevormd multidisciplinair overleg
(bv. ZAT). Bij het multidisciplinair overleg zijn in ieder geval de zorgcoördinator, de
orthopedagoog/psycholoog, schoolmaatschappelijk werk, schoolarts of schoolverpleegkundige,
contactpersoon van het bureau Jeugdzorg en een leerplichtambtenaar betrokken. Op afroep is
expertise vanuit het voortgezet speciaal onderwijs, politie, justitie en jeugd GGZ beschikbaar.
c. De school/afdeling werkt samen en stemt af met professionals uit het voortgezet speciaal
onderwijs.
22
BIJLAGE 5 BASISONDERSTEUNINGSPROFIEL DIALOOGSCHOOL
ONDERWIJSCONCEPT (DIALOOG OVER LEERLINGEN MET SPECIALE ONDERWIJSBEHOEFTEN,
AANPASSINGEN, DIFFERENTIATIE)
a. Dialoog over speciale onderwijsbehoeften (1):
 Allen docenten binnen de school/afdeling kennen de leerlingen met wie ze werken bij naam
en zijn op de hoogte met de speciale onderwijsbehoeften. Iedere medewerker voelt zich
verantwoordelijk voor het signaleren van problemen met en om leerlingen. Er wordt op
signalen gereageerd door zelf actie te ondernemen of signalen door te spelen naar degene
die bevoegd en/of het best in staat is om actie te ondernemen.
 Onderwijsbehoeften worden in kaart gebracht en vastgelegd op basis van schriftelijke
informatie bij de aanmelding, warme overdracht door de toeleverende school en informatie
uit het gesprek met de ouders.
 Er is sprake van educatief partnerschap met ouders. Het uitgangspunt hiervan is dat er
sprake is van een gelijkwaardige relatie tussen ouders en school met waardering voor ieders
deskundigheid.
 Overdrachtsgegevens zijn voor alle bij het kind betrokken medewerkers beschikbaar in een
beveiligd digitaal systeem.
 Het digitale leerlingvolgsysteem wordt door alle medewerkers gedurende de
schoolloopbaan effectief benut:
 docenten en mentoren leggen bij incidenten en periodiek gegevens vast in het
beschikbare leerlingvolgsysteem.
Het betreft gegevens over basisvaardigheden, referentieniveaus, sociaal emotionele
ontwikkeling, geboden ondersteuning, samenwerking met ouders en incidenten;
 mentoren en vakdocenten raadplegen regelmatig het leerlingvolgsysteem en zijn in staat
de gegevens te interpreteren waardoor signalen opgepikt worden en vertaald in de
ondersteuningsaanpak.
 De school/afdeling heeft een ondersteuningsstructuur die de voortgaande dialoog over
leerlingen met speciale onderwijsbehoeften waarborgt.
 De schoolleiding waarborgt de continuïteit van de dialoog door de aansturing van teams,
mentoren en vakdocenten te organiseren. De speciale onderwijsbehoeften van iedere
leerling komen minimaal twee maal per jaar in een leerlingenbespreking aan de orde. De
onderwijsbehoeften van de leerling worden op basis van beschikbare gegevens geformuleerd
en de bespreking levert een individueel plan met handelingsgerichte adviezen voor de
leerkrachten op. De uitkomsten van de leerlingenbesprekingen en het individuele plan
worden tevens met de ouders besproken.
 Iedere leerling heeft een mentor die verantwoordelijkheid neemt voor de
onderwijsbehoeften van de leerlingen van wie hij mentor is. De mentor is in dat kader de
eerste contactpersoon voor ouders en externen.
 De mentor is te allen tijde aanwezig bij de leerlingenbesprekingen.
 De school/afdeling hanteert een systeem waarbij belangrijke informatie over
onderwijsbehoeften en incidenten dagelijks beschikbaar komt voor alle professionals in de
school/afdeling.
 Docenten en andere professionals zorgen ervoor dat zij dagelijks geïnformeerd zijn over
ontwikkelingen rond onderwijsbehoeften van leerlingen en incidenten.
__________________________________________________________________________________________________
1. Bij onderwijsbehoeften gaat het om de leerling. Conform de definiëring bij het handelingsgerichte werken
verstaan we onder ondersteuningsbehoefte de behoefte die de leerkracht heeft aan ondersteuning bij het
werken met de leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte.
23



De mentor maakt didactische en pedagogische onderwijsbehoeften bespreekbaar met zowel
de individuele leerling, de ouders als de mentorklas.
Mentoren beschikken over competenties om met leerlingen een dialoog over hun speciale
onderwijsbehoeften te voeren.
De school/afdeling heeft diagnostische expertise beschikbaar om na signalering de special
onderwijsbehoeften verder in beeld te brengen.
b. De school waarborgt actief een sociaal en veilig klimaat. Dit wordt mede gewaarborgd door de
aanwezigheid en toepassing van een verzuimprotocol.
Pestprotocol, vertrouwenspersoon, convenant veilige en leefbare school en meldcode
kindermishandeling en huiselijk geweld.
c. Er zijn gemeenschappelijke afspraken over hoe volwassenen in de school met elkaar moeten
omgaan, hoe volwassenen met leerlingen moeten omgaan en hoe leerlingen onderling met elkaar
moeten omgaan (gedragscode, waarin meegenomen wettelijke voorschriften).
d. Docenten maken n.a.v. de onderwijsbehoeften van de leerling zo nodig aanpassingen in hun
lessen.
e. Bij leerlingen die extra ondersteuning krijgen wordt dit vastgelegd in het individueel
ontwikkelingsperspectief (2).
f. De voortgang m.b.t. het opgestelde individuele ontwikkelingsperspectief wordt zowel op
individueel als op schoolniveau gevolgd en geëvalueerd.
g. Er wordt door de docenten tijdens de lessen gedifferentieerd i.v.m.:
- speciale psychologische of sociaal-emotionele kenmerken;
- een meer of minder dan gemiddelde intelligentie;
- verschillende leerstijlen.
Gedifferentieerde onderwijsprogramma’s zijn opgenomen in het vakwerkplan en beschikbaar per
vaksectie.
h. Er zijn onderwijsprogramma’s die waar nodig afgestemd zijn op leerlingen met fysieke
beperkingen, bv. aangepaste roosters, beperkte lokaalwisseling, passend ingerichte elektronische
leeromgeving en ruimte voor het verrichten van medische handelingen door daartoe
bevoegden (3).
i. Alle docenten zijn geïnformeerd over de sociaal-emotionele ontwikkeling van hun leerlingen en
zijn in staat om hier tijdens hun lessen op een preventieve wijze rekening mee te houden.
j. Aanvullend zijn er ten behoeve van het aanleren van sociale vaardigheden en preventie van
gedragsproblemen orthopedagogische programma’s beschikbaar.
k. Voor leerlingen die niet voldoende hebben aan het basisprogramma is sociale
vaardigheidstraining of faalangstreductietraining beschikbaar.
_________________________________________________________________________________
2) Het ontwikkelingsperspectief is een wettelijk document dat de school opstelt voor leerlingen die extra ondersteuning
nodig hebben. Er zijn een paar verschillen tussen het oude handelingsplan en het nieuwe ontwikkelingsperspectief. Het
ontwikkelingsperspectief kijkt naar de ontwikkelingsmogelijkheden van een leerling op lange termijn. De doelen aan het
einde van de schoolloopbaan staan voorop en vervolgens wordt nagegaan wat er nodig is om die doelen te bereike n. Een
tweede verschil is dat het handelingsplan een wettelijke afspraak is tussen ouders en school: deze moeten het met elkaar
eens zijn over dat plan en de ouders zetten daarvoor een handtekening. De reden daarvoor is dat het handelingsplan gaat
over de inzet van de middelen uit de rugzak. Het ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld door de school zelf. Wel wordt
daarover overlegd met de ouders. Dat overleg heet 'op overeenstemming gericht overleg'. In het ontwikkelingsperspectief
kan de bijzondere inzet van middelen meegenomen worden, maar dat is geen noodzaak.
(3) Het kan ook gaan om personen aan wie de bevoegdheid is overgedragen.
24
l. De school/afdeling heeft een werkend protocol voor medische handelingen.
m. Voor ondersteuning van leerlingen bedoelde middelen worden ook daartoe ingezet. De
school/afdeling legt verantwoording af, door de inzet van deze middelen zichtbaar te maken in de
begroting, het jaarverslag en het resultatenoverzicht(4).
EXTRA AANDACHT/TIJD
a. Ondersteuningsmiddelen worden zodanig ingezet dat dit leidt tot een aangepaste groepsgrootte
en/of extra handen in de groep ten behoeve van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften.
b. De aangepaste groepsgrootte en/of de extra handen in de groep komen ten goede aan de
speciale onderwijsbehoeften van de leerlingen in de groep.
c. Voor iedere leerling is een mentor beschikbaar die zowel hem/haar als de groep begeleidt voor
de speciale onderwijsbehoeften.
d. Er is voor leerlingen een tweede aanspreekpunt (naast mentor of docent) om lastige situaties te
bespreken.
e. Bij toelating is tijd beschikbaar om de leerling te ondersteunen bij het opstarten in de school.
f. Op school- en/of afdelingsniveau is, om mentoren en docenten te ondersteunen bij het omgaan
met speciale onderwijsbehoeften van leerlingen, tijd beschikbaar bij ondersteuners als de
zorgcoördinator, het zorgteam en het managementteam (minimaal enkele dagdelen per week).
g. De zorgcoördinator en/of mentor en/of teamleider heeft voor iedere leerling enkele uren per
kwartaal beschikbaar om de schoolloopbaan te volgen en de communicatie over speciale
onderwijsbehoeften te organiseren.
h. Voor leerlingen met een beperking of stoornis is expertise beschikbaar binnen de school/afdeling.
i. Er zijn handen beschikbaar voor ruimtes waar leerlingen die dat nodig hebben gedurende pauzes
en andere drukke momenten verblijven.
j. Er is een systeem waarbij leerlingen elkaar helpen gedurende de schoolloopbaan.
__________________________________________________________________________________________________
(4) Voorbeelden voor de inzet van ondersteuningsmiddelen: aanpassing klassengrootte, assistentie in de klassen.
25
BESCHIKBARE MATERIALEN
a. Er wordt gebruik gemaakt van onderwijsmaterialen die niveau- en tempodifferentiatie mogelijk
maken.
b. Voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften zijn aangepaste methoden en materialen
beschikbaar (zowel voor leren als gedrag) en er is aansluitend op de gebruikte lesmethoden
aanvullend remediërend materiaal beschikbaar.
c. Voor leerlingen die werken met een individueel ontwikkelingsperspectief zijn eigen leerlijnen en
daarbij passende materialen beschikbaar.
d. De school/afdeling zorgt ervoor dat onderwijsmaterialen met specifieke didactische,
pedagogische, psychologische en/of fysiek-lichamelijke kenmerken toegankelijk en beschikbaar
zijn voor alle docenten.
e. De school heeft passende materialen/methodieken voor leerlingen met speciale
onderwijsbehoeften (bv. voor dyslexie en/of dyscalculie)
f. Het omgaan met (vermoedens van) dyslexie is vastgelegd in een protocol (5).
g. Door de hele school/afdeling heen wordt gewerkt met een speciaal programma voor sociaalemotionele ontwikkeling.
h. De school/afdeling beschikt aanvullend over materialen met speciale pedagogische en/ of
psychologische kenmerken: orthopedagogische of –didactische programma’s gericht op sociale
vaardigheden, het voorkomen van gedragsproblemen en preventie van pestgedrag o.a. via sociale
media.
i. Voor sociale vaardigheidstraining en faalangstreductietraining zijn specifieke materialen
beschikbaar.
__________________________________________________________________________________
(5) In het dyslexieprotocol is opgenomen hoe gesignaleerd en gediagnosticeerd wordt en tevens hoe wordt omgegaan met
leerlingen met vastgestelde dyslexie (o.a. extra tijd bij toetsen en examens, gebruik groot lettertype (arial 12), gebruik
gesproken boeken).
26
RUIMTELIJKE OMGEVING
a. Er is fysieke ruimte binnen de klas om aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften één-opéén ondersteuning gegeven.
b. Er zijn aparte plekken buiten de klas waar één-op-één begeleiding van (groepjes) leerlingen met
speciale onderwijsbehoeften plaats kan vinden. c. Er zijn aparte ruimtes waar leerlingen die dat
nodig hebben gedurende pauzes en andere drukke momenten kunnen verblijven (bv. bij ASS).
d. De school zorgt voor algemene fysieke toegankelijkheid van schoolgebouwen voor leerlingen met
fysieke beperkingen ( o.a. rolstoeltoegankelijkheid, invalidentoilet, lift naar een verdieping die
door leerlingen gebruikt wordt).
e. De school is bereid om i.v.m. fysieke beperkingen waar nodig verdere individueel afgestemde
aanpassingen te realiseren (bv. het vrijmaken van verkeersruimtes, aanpassen van inrichting van
lokalen, realiseren van een verzorgingsruimte, rustruimte of ruimte voor therapie).
f. Leerlingen met speciale onderwijsbehoeften kunnen in beperkte mate gebruik maken van een
eigen plek die is toegerust voor de speciale onderwijsbehoeften.
EXPERTISE
a. Er is binnen de school/afdeling een cultuur waarin professionaliteit met elkaar gedeeld wordt.
B. De school/afdeling zorgt voor voortdurende professionalisering, o.a. door het organiseren van
collegiale consultatie, intervisie en video- interactiebegeleiding.
c. De school/afdeling heeft een systeem waarmee nieuwe leerkrachten ingewerkt worden in het
omgaan met de speciale onderwijsbehoeften. d. Alle leraren laten tijdens hun lessen zien dat zij
kunnen differentiëren in de klas. Zij passen niveau- en tempodifferentiatie toe, bevorderen
samenwerkend leren van leerlingen en houden rekening met leerstijlen.
e. Alle leraren zijn in staat om speciale onderwijsbehoeften te onderkennen die om extra
ondersteuning vragen.
f. Aanvullend daarop is binnen het interne ondersteuningsteam expertise beschikbaar m.b.t.
handelingsgericht werken, het individueel ontwikkelingsperspectief en het werken met
individuele leerlijnen.
g. Er is sprake van een teamaanpak op gedrag in de klassensituatie en de vrije situatie (gezamenlijke
afspraken op papier, werkend in de praktijk). h. Docenten zijn in staat om binnen de teamaanpak
op gedrag maatwerk voor individuele leerlingen te leveren.
i. Alle docenten beschikken over competenties om de ouders als partner te betrekken bij de
onderwijsondersteuning en daarbij de didactische en pedagogische ondersteuningsbehoeften
bespreekbaar te maken. Er wordt daarbij ook ruimte gemaakt voor de eigen deskundige inbreng
van ouders.
j. Binnen de school/afdeling is kennis beschikbaar van de onderwijszorgvoorzieningen in de regio.
k. De school/afdeling houdt minimaal voor enkele docenten of groepen de bekwaamheid op peil
t.a.v. de volgende aandachtsgebieden:
- het signaleren van speciale onderwijsbehoeften m.b.t. leren en gedrag;
- kennis en aanpak dyslexie;
- kennis en aanpak dyscalculie;
- kennis en aanpak AD(H)D;
- kennis en aanpak ASS;
- kennis en aanpak faalangst.
l. Binnen de school/afdeling is kennis beschikbaar over psychiatrische stoornissen.
m. Binnen de school/afdeling is kennis beschikbaar over leerlingen met een andere culturele
achtergrond.
n. De school /afdeling heeft een professionaliseringsbeleid gericht op het beschikbaar hebben van
bovenstaande expertise.
27
o. De zorgcoördinator en het managementteam hebben ruime kennis van en competenties op het
gebied van de meest voorkomende speciale onderwijsbehoeften.
p. Alle leraren beschikken over de volgende competenties:
 kunnen betrekken van ouders als educatieve partner bij de onderwijsondersteuning;
 kunnen voeren van een positieve en stimulerende dialoog met leerlingen over hun speciale
onderwijsbehoeften;
 kunnen voeren van een leerlingbespreking;
 Kunnen opstellen en uitvoeren van een individueel ontwikkelingsperspectief.
SAMENWERKING MET EXTERNEN
a. De school/afdeling geeft samen met ketenpartners inhoud aan preventieve en curatieve
ondersteuning d.m.v.:
- interventies van schoolmaatschappelijk werk;
- inschakelen van de jeugdarts;
- afstemming met het Centrum voor Jeugd en Gezin;
- inschakelen van het Bureau Jeugdzorg en geïndiceerde zorgverleners;
- inschakelen van GGZ;
- adequate communicatie met de leerplichtambtenaar en uitvoering van het regionaal
verzuimprotocol Achterhoek.
b. De school/afdeling neemt deel aan een met de ketenpartners gevormd multidisciplinair overleg
(bv. ZAT). Bij het multidisciplinair overleg zijn in ieder geval de zorgcoördinator, de
orthopedagoog/psycholoog, schoolmaatschappelijk werk, schoolarts of schoolverpleegkundige,
contactpersoon van het bureau Jeugdzorg en een leerplichtambtenaar betrokken. Op afroep is
expertise vanuit het voortgezet speciaal onderwijs, politie, justitie en jeugd GGZ beschikbaar.
c. De school/afdeling werkt samen en stemt af met professionals uit het voortgezet speciaal
onderwijs.
d. De school/afdeling werkt intensief samen met ketenpartners en zo nodig met de daarbij
aangesloten jeugdhulpverleners.
e. Experts van externe organisaties zijn op afroep binnen de school/afdeling beschikbaar voor hulp
aan leerlingen of docenten die met de leerlingen werken.
28
BIJLAGE 6 KLACHTENPROCEDURE
Als u een klacht heeft….
Uiteraard werken wij met deskundige mensen en zo zorgvuldig mogelijk aan een goed besluit voor
uw kind. Ondanks alle zorg kan het zijn dat u het met de uitkomst oneens bent. Stuurt u dan uw
klacht in een bericht naar [email protected] Wij nemen dan contact
met u op en gaan graag met u in gesprek.
Als uw klacht ook na het gesprek met ons blijft bestaan heeft u de mogelijkheid om een ‘second
opinion’ aan te vragen bij de toewijzingscommissie van één van de volgende twee
samenwerkingsverbanden:
Samenwerkingsverband Slinge-Berkel
Postbus 35
7140 AA Groenlo
Per mail:
[email protected]
Samenwerkingsverband regio Zutphen
Brandts Buijsstraat 6
7203 AC Zutphen
Per mail:
[email protected]
Per telefoon:
0575-51 52 20
Indien de uitspraak van deze commissie u niet overtuigt, heeft u nog de mogelijkheid om formeel
bezwaar in te dienen bij:
Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring sbo/(v)so
Zwarte Woud 2
3524 SJ Utrecht
T: +31 30 2809 590
Mail: [email protected]: www.onderwijsgeschillen.nl
U kunt zich bij het aanvragen van een second opinion of het indienen van formeel bezwaar laten
helpen door een onderwijsconsulent. De onderwijsconsulent is onafhankelijk en geeft u kosteloos
advies en begeleiding.
Aanmelden
Indien u een onderwijsconsulent wilt inschakelen, dient u eerst een aanmelding te doen bij het
bureau. Vervolgens wordt u door een intakemedewerker teruggebeld voor een intakegesprek. Aan
de hand van dit gesprek wordt besloten of u in aanmerking komt voor hulp van een
onderwijsconsulent. U kunt zich ook per e-mail aanmelden. Na ontvangst van het aanmeldformulier
zult u teruggebeld worden door een intakemedewerker.
29
Contactgegevens
Bureau Onderwijsconsulenten is op werkdagen bereikbaar van 09.30 tot 12.30 uur en van 14.00 tot
16.30 uur via het centrale nummer 070 – 312 28 87.
Adresgegevens onderwijsconsulenten:
Postbus 19521
2500 CM Den Haag
Het bezoekadres is:
Lange Voorhout 9
2514 EA Den Haag
Telefoon: 070 - 312 28 87
Mail: [email protected]
Site: www.onderwijsconsulenten.nl
30
BIJLAGE 7 PROCEDURE EN CRITERIA LWOO EN PRO
procedure
Wat zit erin het dossier?
criteria
LWOO/PROaanvragen
digitaal
aanleveren bij
TW
 Formulier RVC in
Magister
 OPP
 IQ gegevens
 OR en LVS 6-7-8
 Testdag gegevens
indien van
toepassing
-Aanmeldformulier RVC
in Magister
-motivatie voor de
aanvraag
-OPP
-IQ gegevens
-LA uit LVS 6,7,8 en evt
testdag
-aanmeldformulier RVC
in Magister
-motivatie voor de
aanvraag
-OPP
-IQ gegevens
LA uit LVS 6,7,8 en evt
testdag
-verantwoording SEP
door orthopedagoog
-aanmeldformulier RVC
in Magister
-motivatie voor de
aanvraag
-OPP
-IQ gegevens
LA uit LVS 6,7,8 en evt
testdag
-extra motivatie in
aanvraag zgn.
-mogelijk
verantwoording SEP
door bevoegd
deskundige
-aanmeldformulier RVC
in Magister
-motivatie voor de
aanvraag
-OPP
-IQ gegevens
-LA uit LVS 6,7,8 en evt
testdag
-handtekening ouders
ter ondersteuning van
de aanvraag
 Registratie en
nummering (430 x)
 Besluit VOschool
1.LWOO
binnen criteria IQ
75-90
2.LWOO
binnen criteria
IQ>90
3.LWOO
met
tegenstrijdige
criteria
4a.PRO
binnen criteria
IQ<80
Verantwoording uren +
functie
 350 cases LWOO
 65 cases PRO

 15 cases ISK
TIQ tussen 75 en 90
Tenminste 2 LA > 25%
maar < 50% waarvan
tenminste 1 RE of BL
Adm. medewerker
Idem 1 plus aantonen
relatie LA en SEP
middels toegestane
instrumenten door
bevoegd deskundige
2 leden van TW bereiden
dossiers voor,
onderscheid bespreeken hamerstukken
Tegenstrijdigheid in
criteria, ofwel IQ is niet
passend voor LWOO (<
75) of de LA zijn niet
passend voor LWOO
(>50%) of een
combinatie van beiden,
mogelijk ook met SEP
2 leden van TW bereiden
dossiers voor,
onderscheid bespreeken hamerstukken
TIQ tussen 55 en 80
LA voor 2 vakken >
50% waarvan
tenminste 1 RE of BL
2 leden van TW bereiden
dossiers voor,
onderscheid bespreeken hamerstukken
opmerking
 Mailadres
Digitaal
archief
31
4b.PRO
met
tegenstrijdige
criteria
5.Bijzondere
regeling
-aanmeldformulier RVC
in Magister
-motivatie voor de
aanvraag
-OPP
-IQ gegevens
-LA uit LVS 6,7,8 en evt
testdag
-handtekening ouders
ter ondersteuning van
de aanvraag
Tegenstrijdigheid in
criteria, ofwel IQ is niet
passend voor PRO (>
80) of de LA zijn niet
passend voor PRO
(<50%) of een
combinatie van beiden
2 leden van TW bereiden
dossiers voor,
onderscheid bespreeken hamerstukken
Omzetting van LWOO
naar PRO gedurende
het eerste leerjaar VO
2 leden van TW bereiden
dossiers voor,
onderscheid bespreeken hamerstukken
32
BIJLAGE 8 MANAGEMENTSTATUUT
Managementstatuut
Artikel 1 Definitiebepaling
Bestuur
DGO
Directeur
Mandaat
Medezeggenschapsraad
Ondersteuningsplanraad
School/scholen
het bestuur van het
samenwerkingsverband: de rechtspersoon
als bedoeld in artikel 17a van de Wet op
het voortgezet onderwijs
het georganiseerd overleg met de
vakorganisaties zoals bedoeld in artikel
40a Wet op het voortgezet onderwijs
de directeur van het
samenwerkingsverband, krachtens
mandaat belast met o.a. de dagelijkse
gang van zaken binnen het
samenwerkingsverband, en die voorts
daarop rechtstreeks aanspreekbaar is
door het bestuur
de machtiging door het bestuur waarbij
een bevoegdheid wordt gegeven aan een
ander tot het in naam en onder
verantwoordelijkheid van het bestuur
uitoefenen van taken en bevoegdheden
de medezeggenschapsraad van het
samenwerkingsverband
de ondersteuningsplanraad van het
samenwerkingsverband
de school/scholen die onder de bestuurlijke
verantwoordelijkheid van de
leden/aangeslotenen staan
Artikel 2 Vaststelling en wijziging van het managementstatuut
Het bestuur stelt het managementstatuut, alsmede wijzigingen daarin, vast.
Artikel 3 Taken en bevoegdheden bestuur
Lid 1
a.
Het bestuur heeft de algemene eindverantwoordelijkheid voor de instandhouding van het
samenwerkingsverband, voor het realiseren van een samenhangend geheel aan
ondersteuningsvoorzieningen tussen en binnen de scholen en voor de kwaliteit daarvan, voor
de verdeling, besteding en toewijzing van de ondersteuningsmiddelen en –voorzieningen
alsmede voor (het nastreven van) de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het
onderwijs aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte en voor de daarmee
samenhangende bedrijfsvoering.
b.
Het bestuur fungeert als verenigingsbestuur waarbij de algemene ledenvergadering als intern
toezichthouder fungeert. In dat kader ziet het bestuur toe op de uitvoering van de taken en de
uitoefening van de bevoegdheden welke aan de directeur zijn gemandateerd alsmede op de
naleving van de code goed bestuur.
c.
Het bestuur stelt een toezichtkader vast waarin in elk geval de beoogde resultaten (doelen)
van het samenwerkingsverband en de handelingsruimte voor de directeur worden
33
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
k.
l.
aangegeven. Het toezichtkader is leidend voor de inhoud van de verantwoordingsrapportage
door de directeur aan het bestuur.
Het bestuur stelt, na goedkeuring of besluit van de algemene ledenvergadering, de
strategische doelen alsmede het ondersteuningsplan en de meerjarenbegroting van het
samenwerkingsverband vast.
Het bestuur neemt, voor zover nodig na goedkeuring of besluit van de algemene
ledenvergadering, besluiten met betrekking tot:
i. de vaststelling van het managementstatuut;
ii. het aangaan van samenwerking met andere instellingen.
Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat alle personeelsleden welke aan het
samenwerkingsverband zijn verbonden. Het bestuur mandateert deze bevoegdheid aan de
directeur.
Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat, na goedkeuring of besluit van de algemene
ledenvergadering de directeur van het samenwerkingsverband.
Het bestuur stelt, na goedkeuring van de algemene ledenvergadering het jaarverslag vast en
legt zo rekening en verantwoording over het verstreken boekjaar af.
De jaarrekening wordt vóór de vaststelling door het bestuur aan een door de algemene
ledenvergadering benoemde accountant voorgelegd.
De algemene ledenvergadering legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording af over de
uitvoering van zijn taak als intern toezichthouder met betrekking tot de uitvoering van de
bestuurlijke taken en bevoegdheden door de directeur ten aanzien van de leden van het
samenwerkingsverband.
Het bestuur voert de functionerings- en beoordelingsgesprekken met de directeur.
Het bestuur stelt het medezeggenschapsreglement, alsmede wijzigingen daarin, vast.
Het bestuur stelt een reglement voor de ondersteuningsplanraad, alsmede wijzigingen daarin,
vast.
Lid 2
Het bestuur verleent ten aanzien van alle taken en bevoegdheden die hem bij of krachtens de wet
toekomen en die niet in het eerste lid van dit artikel zijn genoemd, krachtens dit managementstatuut
mandaat aan de directeur.
Lid 3
Het bestuur kan de mandatering van taken en bevoegdheden te allen tijde ongedaan maken.
Lid 4
Het bestuur voert het overleg in het DGO.
Artikel 4 Taken en bevoegdheden directeur
Lid 1
De directeur oefent de taken en bevoegdheden uit die aan de directeur krachtens dit
managementstatuut zijn gemandateerd.
Lid 2
De directeur heeft –met inachtneming van de beleidskaders en financiële uitgangspunten die door
het bestuur zijn vastgesteld en met inachtneming van nadere aanwijzingen en richtlijnen- de
volgende taken en bevoegdheden:
a.
De directeur is belast met de dagelijkse leiding van het samenwerkingsverband en met het
verwerkelijken van de doelstellingen en wettelijke taken van de vereniging, zoals verwoord in
de statuten.
b.
De directeur vertegenwoordigt de vereniging ten aanzien van de taken/bevoegdheden welke
aan hem zijn gemandateerd.
c.
De directeur is belast met de voorbereiding en uitvoering van het beleid en activiteiten van
het samenwerkingsverband.
34
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
k.
De directeur is belast met het opstellen en uitvoeren van het ondersteuningsplan en het
volgen van de bijbehorende totstandkomingsprocedure, waaronder het op
overeenstemming gericht overleg met de gemeenten.
De directeur benoemt, schorst en ontslaat het personeel verbonden aan het
samenwerkingsverband en geeft leiding aan het personeel van het samenwerkingsverband
en draagt er zorg voor, dat met de individuele personeelsleden functionerings- en
beoordelingsgesprekken worden gevoerd.
De directeur voert het overleg met de medezeggenschapsraad en de
ondersteuningsplanraad.
De directeur geeft leiding aan het orthopedagogisch-didactische centrum (met de
bovenschoolse voorzieningen) en aan de overige voorzieningen van het
samenwerkingsverband.
De directeur geeft leiding aan het bovenschoolse overleg van de jeugdmaatschappelijk
werkers
De directeur beheert de door aan het samenwerkingsverband toegekende formatieve en
financiële middelen en doet daartoe uitgaven voor zover deze binnen de goedgekeurde
begroting en het vastgestelde beleid zijn toegestaan. Bij uitgaven van € 10.000 of meer is een
handtekening van de penningmeester van het bestuur nodig. Voor uitgaven die vallen buiten
de begroting is toestemming van het bestuur nodig.
De directeur woont de bestuursvergadering bij en heeft een adviserende stem.
De directeur voert overigens alle taken en verantwoordelijkheden uit die in de bij zijn functie
behorende functiebeschrijving zijn opgenomen.
Artikel 5 Afwezigheid directeur
Lid 1
Bij langdurige afwezigheid van de directeur besluit het bestuur of er bevoegdheden tijdelijk bij
iemand anders worden belegd en zo ja, welke bevoegdheden dat zijn.
Artikel 6 Rapportage
Lid 1
Het bestuur overlegt jaarlijks met de directeur over de beleidsplannen voor het komende jaar.
Lid 2
Verantwoordingsrapportage
De directeur legt minimaal halfjaarlijks een verantwoordingsrapportage ter goedkeuring voor aan het
bestuur –op basis van het toezichtkader dat het bestuur vooraf heeft vastgesteld- over de beoogde
resultaten (doelen) van het samenwerkingsverband en de handelingsruimte van de directeur
(grenzen van het mandaat).
Lid 3
Voortgangsrapportage
De directeur informeert het bestuur minimaal halfjaarlijks over de voortgang van het lopende beleid
in relatie tot het jaarplan/ondersteuningsplan.
Artikel 7 Schorsing en vernietiging van besluiten
Lid 1
Het bestuur kan maatregelen en/of besluiten van de directeur of derden wegens strijd met enig
geldende regeling en/of wegens mogelijke schade aan de belangen van het samenwerkingsverband
en zijn leden/aangeslotenen*, bij gemotiveerd besluit geheel of gedeeltelijk vernietigen.
Lid 2
Het bestuur kan een besluit of maatregel van de directeur of derden schorsen, indien het besluit of
maatregel naar zijn oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. Ziet het bestuur binnen vier
weken, nadat hij het schorsingsbesluit heeft genomen, af van een vernietiging dan vervalt
tegelijkertijd de schorsing.
35
Artikel 8 Werkingsduur
Het managementstatuut geldt voor het tijdvak tot 1 augustus 2017 en wordt vervolgens telkens
stilzwijgend verlengd met een periode van twee jaren.
Artikel 9 Slotbepalingen
Lid 1
Het managementstatuut treedt voor het eerst in werking op de dag volgend op de dag waarop dit
statuut door de algemene ledenvergadering is goedgekeurd.
Lid 2
De tussentijdse wijziging van het managementstatuut treedt in werking op de dag volgend op de dag
waarop het bestuur de wijziging van het statuut heeft vastgesteld.
Lid 3
In gevallen waarin dit managementstatuut niet voorziet of bij interpretatieverschillen, beslist het
bestuur.
Lid 4
Het bestuur draagt er zorg voor, dat een exemplaar van het managementstatuut ter inzage
beschikbaar is op een voor een ieder lid/aangeslotene* toegankelijke plaats.
Vaststelling en goedkeuring
Dit Managementstatuut is vastgesteld door het bestuur van Samenwerkingsverband 2503
Doetinchem e.o. VO op 31 maart 2015 en goedgekeurd door de ALV op 16 juni 2015.
Vastgesteld, 31 maart 2015
Goedgekeurd, 16 juni 2015
J. Geurtzen, voorzitter bestuur
W. Huiskamp voorzitter ALV
36
Bijlage 9 Treasurystatuut
Treasurystatuut
Het Samenwerkingsverband Doetinchem e.o. VO 2503 wil een zo hoog mogelijk rendement
combineren met een laag risico. Deze afweging is leidend in de productkeuze naar aard, looptijd en
beschikbaarheid van de middelen. Het Samenwerkingsverband zet niet direct benodigde middelen
louter uit op spaarrekeningen of deposito’s bij gerenommeerde Nederlandse banken. Deze
handelswijze wordt middels dit statuut geformaliseerd. Het uitgangspunt daarbij is het op peil
houden van het eigen vermogen, en de liquiditeit van de organisatie. Het eigen vermogen dient
hierbij als buffer voor tijdelijke liquiditeitstekorten en calamiteiten.
Wanneer er sprake is van middelen die voor langere tijd worden uitgezet of aangetrokken zullen de
vereisten van artikel 3 van de “Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en
onderzoek 2010” worden gevolgd. Dit houdt in dat enkel de volgende beleggings- en
beleningsvormen zijn toegestaan:
a) in de vorm van waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0 procent geldt;
b) al dan niet tegen waardepapieren bij financiële ondernemingen in lidstaten in vormen
waarvan de hoofdsom bij opname intact is;
c) bij financiële ondernemingen in lidstaten in de vorm van derivaten.
Wanneer gebruik gemaakt wordt van deze beleggings- of beleningsvormen voldoen deze minimaal
aan de volgende eisen:
a) beleggings- en beleningsvormen voor een periode tot en met drie maanden mogen worden
betrokken van financiële ondernemingen die aantonen dat ze voor henzelf of voor de door
hen uitgegeven waardepapieren beschikken over minstens een A-rating, afgegeven door
minstens twee ratingbureaus.
b) beleggings- en beleningsvormen voor een periode van meer dan drie maanden mogen
worden betrokken van financiële ondernemingen die aantonen dat ze voor henzelf of voor
de door hen uitgegeven waardepapieren beschikken over minstens een AA-minusrating
afgegeven door minstens twee ratingbureaus.
Administratieve organisatie en interne controle
In overeenstemming met artikel 3 lid 1 van de “Regeling beleggen en belenen door instellingen voor
onderwijs en onderzoek 2010” moeten de hoofdlijnen van de op het beleggen en belenen betrekking
hebbende administratieve organisatie en interne controle worden vastgelegd.
Taken en bevoegdheden
Beleggingen en beleningen worden enkel aangegaan met instemming van het bestuur. Het besluit
hiertoe zal schriftelijk worden vastgelegd. De uitvoering van de beslissing zal geschieden door de
administrateur of het administratiekantoor.
Informatievoorziening
Eens per kwartaal zullen kasstroomprognoses worden opgesteld. Op basis van de prognoses wordt
bepaald of er sprake is van overtollige middelen of tekorten en zal het besluit genomen worden of er
noodzaak is tot uitzetten of aantrekken van middelen.
Afwijkingen van de “Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek
2010” zijn enkel toegestaan voor zover er sprake is van privaat vermogen dat niet reeds is
aangewend voor andere private zaken.
37
Vaststelling en goedkeuring
Dit Treasurystatuut is vastgesteld door het bestuur van Samenwerkingsverband 2503 Doetinchem
e.o. VO op 13 oktober 2015 en goedgekeurd door de ALV op 30 november 2015 en treedt met
terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2015.
Vastgesteld, d.d. 13 oktober 2015
Goedgekeurd, d.d. 30 november 2015
H. Baan, voorzitter a.i. bestuur
W. Huiskamp, voorzitter ALV
38
Bijlage 10 Meerjarenbegroting
39
Download