EVOLUTIONISME VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL Academiejaar 2004 - 2005 Presentatie: 9 december 2004 GESCHIEDENIS VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN Prof. J. Vilrokx THEMA: ~ EVOLUTIONISME ~ Door: Julie Badisco Maurizio Barberio Liesbet Dendas Raven De Nolf Dorien Frans Pieter Houbracken Lindsay Jacobs Lymke Janssens Greet Lauwereys Joris Noels Nina Nuyttens Yannick Ottoy Eline Severs Carla Van Cleynenbreugel Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 1 EVOLUTIONISME INHOUDSTAFEL 1. INLEIDING 1.1 Wat is Evolutionisme? 2. VOORLOPERS 2.1 Erasmus Darwin 2.2 Jean-Baptiste Lamarck 2.3 Thomas Malthus 2.4 Alfred Russell Wallace 3. CHARLES DARWIN & DE EVOLUTIETHEORIE 3.1 Biografie Darwin 3.2 Publicatie Origin of Species 3.3 Inhoud theorie 3.4 Toepassing evolutietheorie op de maatschappij 4. CREATIONISME 4.1 Definitie en varianten 4.2 Illustratie der discussiepunten 5. HERBERT SPENCER 5.1 Development Hypothesis 5.2 Toepassing van de theorie op de maatschappij 5.3 Evolutie? 6. SOCIAAL DARWINISME 6.1 Ontstaan en definitie 6.2 Toepassing: de eugenetica 7. MORELE CAUSUASTIEK 7.1 Maatschappelijke context 7.2 Adam Ferguson 7.3 Adam Smith 8. ACTUELE DISCUSSIES 8.1 Het Links-Darwinisme van Singer 8.2 Hedendaagse Sociobiologie 9. IMPLICATIES OP DE MAATSCHAPPIJ 9.1 Emancipatie van het seculiere denken 9.2 Vrouwenbeeld 9.3 Oorlog & vrede 9.4 Racisme 9.5 Ideologieën 9.6 Recente krantenartikels 10. GERAADPLEEGDE WERKEN Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 2 EVOLUTIONISME 1. INLEIDING 1.1 WAT IS EVOLUTIONISME? Vele mensen associëren het begrip evolutionisme onmiddellijk met de evolutietheorie van Charles Darwin. Het evolutionisme is echter een overkoepelende term om een aantal theorieën te bundelen die trachten de opeenvolging van verschillende fasen in de ontwikkeling van natuur, dier en mens te verklaren. Dit ontwikkelingsproces is volgens de evolutionisten toe te schrijven aan wijzigingen binnen atoomstructuren, en sluit vervolgens elke vorm van goddelijke interventie uit. Dit laatste was uiterst innovatief voor het tijdperk in welke het evolutionisme een opmars kende, en had vervolgens kritiek vanuit alle hoeken van de samenleving tot gevolg. Het vroege evolutionisme werd gekenmerkt door onderzoek naar de ontwikkelingsprocessen van materie – vb. geologie. Pas later werd het uitgebreid naar onderzoek van dier en mens – zoölogie en darwinisme. (X, 2004i) Het evolutiebegrip zoals we dat vandaag kennen nam een hoge vlucht bij de publicatie van “On the origin of species by means of natural selection, on the preservation of favoured races in the struggle for life” van Charles Darwin en dit in het jaar 1859. Dat dit boek op slechts één dag uitverkocht was, laat ons echter vermoeden dat de wereld voorbereid was op het idee van evolutie, dat al een eeuw in Europa rondwaarde. Algemeen wordt de evolutietheorie met Charles Darwin geassocieerd. Er waren echter een aantal denkers die reeds de bouwstenen voor zijn theorie aangereikt hebben, met name Lamarck, Malthus en Wallace. Ook Darwin’s grootvader, Erasmus Darwin, heeft een niet verwaarloosbare invloed gehad op het evolutionisme. 2. VOORLOPERS 2.1 ERASMUS DARWIN (1731-1802) Erasmus Darwin bestudeerde reeds rond 1780 een waaier aan processen zoals geologische formaties, de ontwikkeling van levensvormen (biologisch), psychologische types (psychofysiologie), sterrensystemen (cosmologische ontwikkeling), alsook de wetenschappelijke en politieke vooruitgang. Grootvader Darwin schreef vaak in verzen, en dit was niet anders voor zijn gedicht “Temple of Nature” (oorspronkelijk getiteld “Origin of Society” waarin hij het begin van alle leven en de vorming der levensvormen beschreef en de evolutie die hierop volgde: Organic life beneath the shoreless waves Was born and nurs’d in ocean’s pearly caves; First forms minute, unseen by spheric glass, Move on the mud, or pierce the watery mass; These, as successive generations bloom, New powers acquire and larger limbs assume; Whence countless groups of vegetation spring, And breathing realms of fin and feet and wing. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 3 EVOLUTIONISME Erasmus Darwin schreef reeds over hoe de sterksten de bovenhand zouden krijgen. Dieren zullen onderling met elkaar concurreren en dit als gevolg drie wilskrachten die hun handelingen sturen: seks, honger en angst. Hierover stelde hij: “the strongest and most active…. [will] propagate the species, which should thence become improved.” (X, 2004i) 2.2 JEAN-BAPTISTE LAMARCK (1744-1829) In 1809 wordt de evolutietheorie van Lamarck gepubliceerd. “…time and favorable conditions are the two principal means which nature has employed in giving existence to all her productions”. Hieruit wordt duidelijk dat Lamarck reeds goddelijke interventie uitsloot bij het onstaan van de aardse levensvormen. Wat zag Lamarck als het mechanisme voor evolutie? Lamarck gaat ervan uit dat organismen niet passief veranderen omwille van hun omgeving. Integendeel, hij stelde dat een verandering in de omgeving veranderingen veroorzaakt in de noden van het organisme dat in dat milieu leeft, wat op zijn beurt veranderingen in zijn gedrag veroorzaakt. Verandering van gedrag leidt tot het veranderd gebruik van organen. Het meer of minder gebruiken van bepaalde organen leidt tot het aanpassen van deze organen, over verschillende generaties, aan het gewijzigde gebruik. Het orgaan kan bijvoorbeeld groter worden bij meer gebruik of kleiner worden tot verdwijnen bij minder tot geen gebruik ( concept van rudimentaire organen). De staat van de organen wordt vervolgens automatisch overgedragen naar je kinderen. Deze eerste wet vermeld Lamarck in zijn boek ‘Philosophie zoologique’ (1809), het boek waarin zijn evolutietheorie het meest tot uiting komt. De tweede wet van Lamarck stelt dat al deze veranderingen erfelijk zijn. Het resultaat van deze wetten is het herhaaldelijk, geleidelijk veranderen van alle organismen, door het aanpassen aan de omgeving. (Referentie onvolledig) Lamarck stelde dus bijvoorbeeld dat als ouders gedurende hun levensloop een instrument leerden bespelen, dat hun kinderen dezelfde kennis/talenten zouden erven. Dit stond haaks op de opvatting van die tijd dat ouders hun kinderen exact dezelfde biologische informatie doorgeven als wat hun grootouders aan hun ouders gaven, maw dat er dus geen sprake is van intergenerationele aanpassing. Lamarck maakte echter geen gebruik van het woord “evolutie” vermits er volgens hem dan ook enkel sprake was van een overdracht en geen aanpassing. (X, 2004i) Ondanks het feit dat we de overdracht van genetische informatie op heden als vanzelfsprekend beschouwen, was dit gegeven – de overdracht van “erfelijke” karakteristieken - in de 18de eeuw baanbrekend. Terwijl het mechanisme van Lamarck’s evolutie verschilt van deze voorgesteld door Darwin, is het voorspelde resultaat hetzelfde: aanpassingen tengevolge van milieuveranderingen over lange tijdsperiodes. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 4 EVOLUTIONISME Maar Lamarck zijn werk werd nooit populair gedurende zijn leven en hij kreeg nooit het respect en prestige dat hij verdiende. Lamarck zijn wetenschappelijke theorieën worden tijdens zijn levensduur grotendeels genegeerd of aangevallen. Hij stierf in armoede en onbegrepen. Dit hoewel Charles Darwin, Lyell, Haeckel en andere evolutionisten hem erkenden als een groot dierenkenner en een voorloper van het evolutionisme. In 1861 schreef Darwin over Lamarck: “Lamarck was the first man whose conclusions on the subject excited much attention. This justly celebrated naturalist first published his views in 1801... he first did the eminent service of arousing attention to the probability of all changes in the organic as well as in the inorganic world, being the result of law, and not of miraculous interposition.” (Referentie onvolledig) 2.3 THOMAS MALTHUS (1766-1834) Engels demograaf en economist. Malthus stelde in zijn “Essay on the Principle of Population” (1798) dat door de overmatige vruchtbaarheid van de mens een bevolkingsexplosie en de daarmee samenhangende hongersnood onvermijdelijk was. Zijn centrale argument is dat populaties sneller groeien dan dat er de mogelijkheid is om in voldoende voedsel te voorzien. De voedselschaarste zou een onderlinge strijd tot gevolg hebben: de zgn. struggle for life. De bevolking groeide volgens Malthus aan een geometrische snelheid, terwijl de voedselproductie aan een arithmetische snelheid verliep. Om dit fenomeen te vertragen of vermijden stelde Malthus morele beheersing/terughoudendheid voor (vb. laat huwen en seksuele onthouding). Hij hekelde echter wel de toepassing van contraceptie, hoewel zijn theorie later als basis voor de democratisering van anticonceptie zou gebruikt worden. De impact van deze theorie was groot. Voorheen had men een hoge vruchtbaarheidsgraad als een economisch pluspunt beschouwd, vermits het meer arbeiders oplevert. Malthus associeerde overbevolking vervolgens ook met proletarisering. Wallace en Darwin zagen in dat het onvermijdelijke tekort aan voedsel dat door Malthus als normaal beschouwd werd, één van de sleutels was in hun theorieën over evolutie. (De Laender, 2004; X, 2004j) 2.4 ALFRED RUSSELL WALLACE (1823-1913) Het resultaat van Wallace zijn denkwerk was een evolutietheorie over de soorten door natuurlijke selectie. Het was Wallace die door zijn verhandeling Darwin bewoog tot het publiceren van zijn eigen evolutietheorie in 1859. Darwin had immers vijftien jaar gewacht met het publiceren van zijn theorie. Wallace’s verhandeling werd samen met Darwin zijn ‘The Origin of Species’ echt openbaar gemaakt in 1858 tijdens een bijeenkomst van de ‘Linnaean Society’, waar Wallace zijn paper gepresenteerd werd onder de titel ‘On the Tendency of Varieties to Depart Indefinitely from the Original Type’. A.R. Wallace was een lid van de Royal Society. Wallace leverde een grote bijdrage aan de wetenschappelijke fundering van de zoölogie met betrekking tot de evolutionaire scheiding tussen de fauna van Australië en Azië. Zijn observaties van de zoölogische verschillen langs een nauwe scheidingslijn op het archipel leidde tot zijn hypothese van een zoogeografische grens beter gekend als ‘the Wallace Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 5 EVOLUTIONISME Line’. Bovendien was hij de eerste die een geografie van de dieren voorstelde en aldus wordt hij beschouwd als een van de voorlopers van ecologie en biogeografie. Wallace was verder een sociaal bewogen man die reeds oog had voor maatschappelijke fenomen: - - Vrouwenrechten: ‘While she will be conceded full political and social rights on an equality with man, she will be placed in a position of responsibility and power which will render her his superior’, Xenofobie, imperialisme: ‘We claim to be more moral than other nations, and to conquer and govern and tax and plunder weaker peoples for their good’, Sociaal onrecht, geld, sociale condities: ‘ Our present phase of social development is not only extremely imperfect but vicious and rotten at the core’, De samenleving: ‘At the back of every great social evil will be found a great political wrong’. (Referentie onvolledig) 3. CHARLES DARWIN & DE EVOLUTIETHEORIE 3.1 BIOGRAFIE DARWIN (1809-1882) Charles Robert Darwin werd geboren in 1809 in een welgesteld gezin. Zijn grootvader Erasmus Darwin schreef, zoals reeds besproken, reeds in de 18e eeuw over de overlevingskansen der soorten. In 1825 schrijft hij zich in aan de medische faculteit van de universiteit van Edinburgh, maar na drie jaar breekt hij deze studie af en vertrekt hij naar Cambridge om geestelijke in de Anglicaanse kerk te worden. Dit idee laat hij uiteindelijk ook varen en hij werd onder invloed van Charles Lyell als natuurwetenschapper aan boord genomen van de HMS Beagle, die uitvaart voor een reis rond de wereld. Darwin nam, op voorspraak van Lyell, een post aan als natuurkundige op het schip de H.M.S. Beagle, dat op geologische en biologische rondreis rond de aarde zou varen (1831-1836) en las onderweg Lyell zijn ‘Principles of Geology’. Darwin werd in ZuidAmerika sterk getroffen door bepaalde feiten omtrent de verspreiding van de fauna en flora en de geologische relaties tussen de tegenwoordige en de vroegere bewoners van het continent. Ten westen van Zuid-Amerika vond hij op de Galapagos-eilanden opmerkelijke zaken, nl. bepaalde soorten vinken, die kennelijk tot dezelfde oorspronkelijke soort behoorden, hadden zich op de verschillende eilanden op verschillende wijze ontwikkelt, al naargelang het soort voedsel dat er te vinden was. Na deze bevindingen, eigen kweek-experimenten en het lezen van lectuur over geologie van Lyell en een essay van Robert Malthus over het bevolkingsvraagstuk, maakt Darwin een ruwe schets voor een boek over evolutietheorie met als centraal mechanisme voor dergelijke evolutie de natuurlijke selectie: ‘de natuurlijke omstandigheden selecteren die eigenschappen die voor het overleven van een soort nodig zijn’ (De Laender, 2004) Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 6 EVOLUTIONISME 3.2 PUBLICATIE ORIGIN OF SPECIES Darwin’s eerste versie van de On The Origin of Species by Means of Natural Selection. On the Preservation of Favoured Races in the Struggle of Life. werd gepubliceerd zonder enige vermelding van het woord “evolutie”. In dat jaar, 1859, werd deze term echter erkend als zijnde een speculatieve verklaring over hoe de wereld en de levensvormen gecreeërd kunnen zijn geweest zijn ten gevolge van kansverhoudingen, probabiliteit en ten gevolge van de interne eigenschappen der atomen, en met deze dus alle goddelijke tussenkomst uitsluit. Deze definitie van evolutie werd door Herbert Spencer, tijdgenoot en kennis van Darwin, aangehangen. We zullen later in detail op hem terugkomen. Charles Darwin gaf zijn vriend Thomas Huxley de moeilijke taak om zijn werk naar de buitenwereld toe te gaan verdedigen. Huxley beweerde dat Darwin de wereld de eerste volwaardige verklaring bood over de totstandkoming van onze beschaving. Hij zei dit deels ook als kritiek op Herbert Spencer, die nog enkele jaren voor Darwin het concept van ‘survival of the fittest’ trachtte te staven. De problematiek bij de theorie van Spencer, aldus Huxley, lag in het feit dat de hij een onvoldoende verklaring bood wat de transmutatie (of de overgang van één diersoort naar een “verdergevorderd” stadia) betreft. Spencer was niet in staat een afdoend mechanisme hiervoor te bieden. Huxley: “…even my friend’s rarely dialectic skills and copiousness of illustration could not drive me from my agnostic position. I took my stand upon two grounds: firstly, that up to the that time, the evidence in favour of transmutation was wholly insufficient; and secondly, that no suggestion respecting the causes of transmutation assumed, which had been made, was in any way adequate to explain the phenomena.” De term “evolutionisme” werd door Huxley als het ware geïntroduceerd. In 1869 gebruikte hij het om te verwijzen naar 1 mogelijke verklaring voor geologische ontwikkelingsprocessen. Tegen 1872 werd de term reeds gebruikt om naar ontwikkelingsfasen bij levende wezens te verwijzen, en voornamelijk naar natuurlijke selectie. In deze laatste gebruikswijze spreekt het evolutionisme zich echter niet uit over het ontstaan van levensvorm, enkel over de ontwikkeling nadien. Het evolutionisme werd vanaf dit moment gebruikt om te verwijzen naar het onstaan van de mensheid zonder goddelijke interventie. In de 6e editie van de Origin of Species (gepubliceerd in 1872 – 13 jaar na de eerste publicatie) introduceerde Darwin uiteindelijk de term evolutie en evolutionisme. Datzelfde jaar publiceerde Darwin eveneens zijn boek The Expression of Emotions, waar hij de menselijke mogelijkheid om emoties uit te drukken toedraagt aan onze dierlijke erfenis. Darwin’s latere werken zullen een aantal thema’s reeds aangehaald in de Origin of Species trachtte uit te werken. (X, 2004i) 3.3 INHOUD 5 sleutelobservaties: a. soorten zijn erg vruchtbaar. Ze creëren meer kinderen dan het mogelijk is dat deze het tot de volwassenheid halen b. bevolkingsgroepen behouden een constante grootte, met kleine afwijkingen c. voedselproductie is beperkt, maar blijft vrij constant struggle for survival d. er is sprake van variatie na reproductie: geen twee wezens zijn identiek e. vele punten van variatie zijn erfelijk (Zimmer, 2002; Mayr, 1991) Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 7 EVOLUTIONISME Hieruit trekt Darwin de conclusie van de natuurlijke selectie. Aangezien slechts een deel van alle nakomelingen in leven kan blijven, zullen de overlevenden uit die varianten bestaan die het geluk hebben dat ze beter zijn aangepast aan de veranderende lokale omstandigheden: de “survival of the fittest”! (Zimmer, 2002) Darwin en A.R. Wallace kunnen beiden beschouwt worden als de bedenkers van de evolutietheorie. Hoewel er een significant verschil in theorie aangehaald dient te worden: terwijl Darwin aangeeft dat er vrijwel altijd sprake is van een proces van natuurlijke selectie, is Wallace van mening dat selectie enkel voorkomt wanneer een een wijziging in omgeving plaatsvind. Verder onderscheid Wallace ook geen verband tussen selectieve voortplanting en natuurlijke selectie. (X, 2004i) Ondersteunende aanwijzigingen - Embryologische ontwikkeling De embryonale ontwikkeling van de gewervelde dieren vertoont in het begin een opvallende overeenkomst. Haeckel (1834-1919) zag de ontwikkeling van het embryo van een dier als een versnelde weergave van zijn afstammingsgeschiedenis. - Rudimentaire lichaamsdelen Alle levende organismen dragen nutteloze restanten met zich mee van vroegere fuctionele structuren, die alleen geduid kunnen worden als rudimentaire overblijfselen uit verschillende voorouderlijke toestanden. Twee voorbeelden hiervan zijn de blindedarm en het staartbeentje bij de mens. - Bouwplan Organismen die aan elkaar verwant zijn, lijken gemaakt volgens eenzelfde bouwplan met variaties met variaties op hetzelfde gemeenschappelijke thema. Zo zijn de ledematen van alle gewervelde dieren opgebouwd uit een opperarmbeen (= dijbeen), spaakbeen (= scheenbeen), ellepijp (= kuitbeen), wortelbeentjes en kootjes. - Fossielen Fossielen zijn versteende overblijfselen van planten en dieren in afzettingsgesteenten. De oudste gesteenten bevatten de eenvoudigste levensvormen. Hoe jonger het gesteente hoe hoger de ontwikkeling van de gevonden fossielen. Paleontologisch onderzoek heeft hele reeksen overgangsvormen tussen diersoorten onthuld, die bepaalde voorouders in verband brengt met zeer verre afstammelingen. Een voorbeeld daarvan is de evolutie van vogels vanuit kleine rennende dinosauriërs. (Leakey, 1980) 3.4 TOEPASSING VAN DE EVOLUTIETHEORIE OP DE MAATSCHAPPIJ De toepassing van de evolutietheorie op de maatschappij behandelen we later in deze presentatie onder de hoofding Sociaal Darwinisme Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 8 EVOLUTIONISME 4. CREATIONISME 4.1. DEFINITIE EN VARIANTEN Het creationisme is een christelijke reactie op het evolutionisme. Na de publicatie kwam er immers veel kritiek op Darwin’s evolutietheorie. Een van de meer extreme reacties kwam vanuit de hoek van het catholicisme. Zij hielden vast aan het creationisme dat het bijbels scheppingsverhaal als de basis voor het leven op aarde beschouwt. Er bestaat een rigide interpretatie van het scheppingsverhaal die stelt dat de creatie van de Aarde in zes dagen gebeurde. Deze interpretatie stelt dat God alle dingen in perfecte vorm gecreërd heeft (en dus enige verdere evolutie uitsluit). Deze vorm van creationisme staat dus lijnrecht tegenover de evolutietheorie die een geleidelijke vooruitgang aanhangt. (X, 2004h) De voorgaande interpretatie heeft weinig aanhang maar in de jaren 1990 is er een nieuwe stroming naar voren getreden: Intelligent Design. Deze stelt dat er op het cel- en moleculair niveau zodanig complexe en perfecte processen zich afspelen dat dit niet door toevallige evolutie kan zijn ontstaan. Zij vergelijken de cellen met computers, deze zijn dood zonder de software die gemaakt wordt door een programmeur. God is in deze context een soort van superprogrammeur. (Pennock, 2001) Er bestaan verder nog een aantal varianten op het creationisme, die onderling discussie voeren over de tijdsduur van de schepping. De grote rechtvaardiging van het creationistisch denken is dat men ervan uitgaat dat de wetenschap per definitie agnostisch is (dwz dat men de eerste oorzaak van de dingen nooit kan achterhalen). (Demarco, 1998) 4.2 ILLUSTRATIE DER DISCUSSIEPUNTEN De creationisten verklaren door middel van het verhaal van de Ark van Noah o.a. het aanwezig zijn van aardlagen. Omdat de mensheid verdorven was kreeg Noah de opdracht van God om een Ark te bouwen en een koppel van elk dier in te herbergen. Volgens het creationisme zijn grote dieren geen probleem om in de Ark te plaatsen, aangezien men eieren of jongen mee kan nemen. Door de zondvloed wordt de hele Mensheid, behalve Noah en zijn drie zonen, vernietigd, inclusief alle dieren. Na de zondvloed zullen Noah’s 3 zonen de Aarde terug bevolken. Om de zandlagen te verklaren gebruikt men de grote waterhoeveelheid en de valsnelheid van zand. Het water woelde het zand om waardoor het allemaal door elkaar dreef, maar toen de wateren kalmer werden begon het zand naar de bodem te zakken. De textuur van elke zandsoort is anders en hierdoor vielen steeds zelfde lagen zand op verschillende niveau’s samen, waardoor het nu lijkt alsof er zich verschillende lagen zand gedurende millennia hebben afgezet (CreaBel, 2004). Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 9 EVOLUTIONISME 5. HERBERT SPENCER (1820-1903) 5.1 DEVELOPMENT HYPOTHESIS Reeds zeven jaar voor de publicatie van de Origin of Species ontwikkelde Spencer in zijn essay Development Hypothesis (1852) een theorie over de organicistische evolutie alsook de struggle for survival. Zijn opeenvolgende werken Principles of Psychology, Principles of Sociology en Principles of Ethics omvatten zijn evolutie-ideeën. Net als vele tijdgenoten die het geloof in een Christelijke God opgaven, kende Spencer geen God die voor ons allen een doel voor ogen heeft. In de plaats hiervan stelde Spencer meer seculiere aanpak voor. “Civilisation no longer appears to be a regular unfolding of a specific plan; but seems rather a development of man’s latent capabilities under the action of favourable circumstances; which favourable circumstances, mark, were certain some time or other to occur. Those complex influences underlying the higher orders of natural phenomena, but more especially those underlying the organic word, work in subordination to the law of probabilities.” Spencer had het dus duidelijk over een het ontstaan van het leven op aarde ten gevolge van een een cosmologisch kansspel. (Coser, 1977) 5.2 TOEPASSING VAN DE THEORIE OP DE MAATSCHAPPIJ Herbert Spencer wordt door velen aanschouwd als de grondlegger van het Sociaal Darwinisme, hoewel zijn sociaal darwinistische theorieën vaak niet overeenstemmen met andere theorieën die onder deze noemer zijn ondergebracht. Naast het feit dat Spencer voor het eerste de term survival of the fittest bedacht, wordt hij ook verantwoordelijk geacht voor de verspreiding van de term “evolutie”. Spencer omschreef de maatschappij als een organisme: elke individuele actie heeft onvoorspelbare gevolgen voor het geheel. Omwille van deze reden zette hij zich af tegen regeringsinmenging vermits de uitvoerende macht zich niet bewust is van de gevolgen voor de mensen. Hij vergeleek de opbouw van cultuur en maatschappij met de opbouw van de natuur; in het evolutionaire proces maak hij een onderscheid tussen drie ontwikkelingsstadia in de samenleving: de groei (grootte), een complexer wordende structuur en vervolgens de differentiatie in functies. Naarmate een bepaalde vorm van leven groter wordt, wordt ook haar structuur complexer. Daardoor gaan haar functies zich differentiëren en zal zij verschillende typen organen ontwikkelen met elk hun specifieke taak. In het menselijke lichaam zou je dat kunnen vergelijken met de longen, het hart enzovoort. Ook dat is het geval voor onze menselijke samenleving, wij hebben scholen, kerken, fabrieken, grote economische en politieke systemen en ga zo maar even door. Doordat de functies zich met het groter worden differentiëren, groeit ook de onderlinge afhankelijkheid. Net als wanneer in een lichaam een long ophoud het hart stopt, stoppen in de samenleving bijvoorbeeld de kleermakers wanneer de stoffenmakers ermee ophouden. Omdat de mens in staat is dergelijk vergevorderde stadia van differentiatie en integratie te bereiken, wordt de mens door Spencer gezien als het hoogtepunt van de evolutie. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 10 EVOLUTIONISME Ten tweede gelooft Spencer in de evolutie van een militante naar een industriële samenleving. In de militante samenleving leeft het individu gedwongen in de functie van de staat. In de industriële samenleving is er een grote differentiatie van functies en is de mens minder afhankelijk van hoger geplaatsten. Individuen worden interdependent en dragen vrijwillig collectieve verantwoordelijkheid. Dit verdringt de rol van de overheid en beperkt ze tot de bescherming van de individuele vrijheid. De staat is nu in functie van het individu. Wat een samenleving militant of industrieel maakt, is de aan- of afwezigheid van een conflict met de buitenwereld en dus de mate waarin de staat de individuen hiertegen dient te beschermen. Uit zijn werk The Man versus The State (1884) kunnen we dus afleiden dat Spencer een fervent voorstander van het laissez-faire kapitalisme was. De staat mocht niet ingrijpen in de economische activiteiten van de burgers en dat iedereen wel op de maatschappelijke positie terecht kwam die hem/haar toekomt. (Coser, 1977) 5.3 EVOLUTIE? Spencer geloofde aanvankelijk in de unilineaire evolutie van de mens. Deze stelt dat de mens tijdens zijn ontwikkeling doorheen een vooropgestelde opeenvolging van fases moet. Iedereen legt dezelfde route af. Uit latere werken blijkt echter dat Spencer, vermoedelijk ten gevolge van zijn ontgoocheling wat zijn collectivistisch ideaal betreft, een multilineaire aanpak verkiest. De multilineaire vooruitgang houdt in dat sommige samenlevingen zowel vooruit als achteruit kunnen evolueren. Dit gebeurt omdat sociale organismen wijzigingen blijven ondergaan tot ze in evenwicht zijn met hun omgeving. Vanaf het moment dat de organismen in evenwicht zijn met de omgeving, is er geen verdere verandering in structuur meer. Spencer had een duidelijke voorkeur voor het individualisme. Hij zag de maatschappij als een belemmering voor het individu. Hij is er echter in geslaagd de twee (individu en maatschappij) met elkaar te verzoenen. Hij zag de samenleving immers een som der individuen. De kwaliteit van de samenleving is dan ook afhankelijk van de kwaliteit van de individuen die haar geheel uitmaken. Het is voor elk individu voordelig om zich met anderen te binden omdat ieder meegeniet van de kwaliteit die de andere bijdragen. Naast zijn individualistische benadering, had hij ook enige aandacht voor de organicistische benadering. Zo maakte hij een vergelijking tussen sociale en biologische organismen en duidde hij gelijkertijd ook op hun verschillen. Een voorbeeld van een verschil is dat een biologisch organisme omgeven is door huid, terwijl een samenleving samen gehouden wordt door taal. Net zoals Auguste Comte geloofde Spencer in sociale wetten, die even bepalend zijn als natuurwetten. Comte geloofde echter dat sociale wetten een middel zijn om collectief te handelen, terwijl Spencer vond dat hun belang lag in te weten hoe men niet collectivistisch handelt. Hij vond dat men dingen gewoon hun gang moest laten gaan. Zoals eerder besproken stond Spencer op de zo min mogelijke interventie van de staat. Als deze haar beperkingen overtreed zou ze immers de sociale orde verstoren, wat zou kunnen leiden tot de omgekeerde evolutie: de teruggang van de industriële naar een militante samenleving. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 11 EVOLUTIONISME Het anticollectivisme is grotendeels te vergelijken met de doctrine van de survival of the fittest: stijgende vruchtbaarheid groter bevolkingsaantal meer vindingrijkheid nodig om te kunnen overleven minst intelligente mensen zullen uitsterven, terwijl de slimsten zullen overleven. Spencer vreesde echter dat de laatste fase van deze evolutie nooit zou plaatsvinden, vermits de staat zich weldegelijk mengt door het uitvaardigen van wetten, e.d.m. (Coser, 1977; Goddijn e.a., 1977) 6. SOCIAAL DARWINISME 6.1 ONTSTAAN & DEFINITIE Na de publicatie van de Origin of Species publiceerde Charles Darwin nog twee werken (Descent of Man, Expression of Emotions in Man and Animals) waarin hij zijn evolutietheorie – en voornamelijk het concept van natuurlijke selectie - trachtte toe te passen op het maatschappelijk gebeuren en/of met het oog op een meer menselijke dimensie. Naast de biologische evolutie der dingen, kwam dus nu ook de nadruk te liggen op de sociale en psychologische evolutie. Op deze manier werd het Sociaal Darwinisme geboren. Sommige spreken op heden zelfs al over het Sociaal Darwinisme wanneer ze naar de Darwinisten zelf (zoals Wallace, Huxley, Galton & Haeckel) spreken, maar daarnaast zou er nog een stroming Sociaal Darwinisme bestaan, en dit binnen het officiële domein van de sociologie. In zijn geheel is het Sociaal Darwinisme een incoherente vorm van theorieën of varianten die men heeft trachten aan elkaar te breien. Doch is er sprake van een uniform denkpatroon binnen strekkingen. Zo erkennen bepaalde sociaal darwinisten bijvoorbeeld dat de natuurlijke aanleg alles bepaald (nature staat boven nurture), dat post-natale kwaliteiten niet biologisch overdraagbaar zijn en dat men via onderwijs of andere sociale maatregelen het menselijk ras kan verbeteren. In “ The Descent of Man” stelt Darwin zich dan ook drie kernvragen: 1) Stamt de mens net zoals alle andere soorten af van een eerder bestaande vorm? 2) Hoe evolueert de mens dan? 3) En wat is de waarde van de verschillen tussen de zogenaamde verschillende rassen mensen? Een aanzienlijk deel van het boek handelt over raciale variatie. Darwin geloofde dat de mentale karakteristieken van de verschillende rassen grotere overeenkomsten vertonen dan de fysieke. De conclusie van zijn werk luidde dan ook dat de verschillende rassen in werkelijkheid één groot geheel vormen. De mensheid vormt, ondanks de raciale variëteit, één soort. Binnen de populatie van de verschillende rassen bestaat er echter een aanzienlijke diversiteit. Zelfs in stammen variëren bepaalde individuen aanzienlijk in gewichts-en lichaamsverhoudingen. Als sterkste argument voor de theorie dat de verschillende rassen niet kunnen gezien worden als verschillende soorten, brengt Darwin het feit naar voor dat deze rassen in elkaar neigen over te gaan, zelfs wanneer er geen bewijs is van ‘intercrossing’. De verschillende rassen vormen aldus geen compacte, op zichzelf staande units ( Heyer, 1982: 180-181). Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 12 EVOLUTIONISME De term Sociaal Darwinisme ontstond rond 1879 in Frankrijk, aan de hand van ene Emile Gautier. Oorspronkelijk was het eerder gekend als zijnde een socialistisch darwinisme waarin de degeneratie van het Franse volk (zou aanzien als de oorzaak van de nederlaag van de Fransen in de Frans-Pruisische oorlog) en de vrees voor de Duitse “superioriteit” centraal stonden. In Frankrijk was er in die periode ook onrust over het mogelijke overheersen van het Darwinisme in de sociologie. Het Sociaal Darwinisme (of Darwinisme Sociologique) stond model voor wat op heden de sociobiologie genoemd wordt. Het Sociaal Darwinisme omvatte eerder een sociale pathologie: alle sociale probleemgevallen werden teruggebracht naar biologische gebreken en een gebrek aan selectie. Vb. mensen met alcoholische problemen of met zelfmoordneigingen waren het gevolg van een slechte biologische staat en een fout in de natuurlijke selectie. Vermits er in heel wat landen op het einde van de 19e eeuw sprake was een een degeneratievrees (kwaliteit van de “mens” afnam), pleitten vele liberalen voor een laissezfaire economie gecombineerd met staatsingreep op biologisch gebied (en dus een door de overheid gereguleerde voortplanting). Uiteindelijk werd het Sociaal Darwinisme nog het vaakst vertaald naar een sociaalbiologisch protectionisme. Verder gingen vele Sociaal Darwisten het kapitalisme ook afwijzen gemotiveerd door het idee dat een economische concurrentiestrijd nefaste gevolgen heeft voor de biologische gezondheid. 6.2 TOEPASSING VAN HET SOCIAAL DARWINISME: DE EUGENETICA Het is op dit moment dat de eugenetica van Francis Galton (neef van Darwin) de kop op steekt. Het doel van deze eugenetica? Het herstel van het ras en meer bepaald mensen te creeëren die zowel biologisch als intellectueel van een zo hoog mogelijke kwaliteit zijn. Galton, eveneens Darwinist, droomde van een intellectuele elite. Zijn ideeën werden in de twintigste eeuw dan ook op meerdere plaatsen toegepast. Zo hadden 25 Amerikaanse staten in de jaren dertig sterilisatiewetten; de staat Indiana had een huwelijksverbod op alcoholisten, dragers van erfelijke overdraagbare ziekten en mentaal instabiele mensen. De invloed van de eugenetica in de eerste helft van de twintigste eeuw zal zich ook laten gelden binnen bepaalde ideologieën, zoals het nazisme. Maar we zullen later hier verder op in gaan. De Sociaal-Darwinisten gaan de staat oproepen tot ingrijpen, wat -hoewel hij de grondlegger van het Sociaal Darwinisme genoemd wordt – haaks tegenover de visie van Herbert Spencer stond. Ze gaan een selectiecultus voorstaan, en dan nog eentje met een uitgesproken morele dimensie. Personen met goede kwaliteiten (“de hardwerkenden, deugdzame, gezonde” ) waren toegelaten zich voort te planten. De “slechten” (werklozen, losbandige,…) mochten dit niet. De selectie die hier voorgestaan wordt is duidelijk een kunstmatige selectie die doelgericht te werk gaat en die door de mens zelf ingeroepen wordt, wat ze recht tegenover de natuurlijke selectie plaatst. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 13 EVOLUTIONISME Gevolgen voor de sociologie? In het laatste kwart van de 19de eeuw stond de sociologie op de tweesprong tussen nature en nurture - wat is het belangrijkste: aangeboren aard of maatschappelijke omgeving en tot hoeverre gingen de sociologen de biologie hun laten leiden in hun bevindingen en methoden? Deze tweestrijd zie je duidelijk bij Weber en Durkheim. Weber was erg bezorgd over de methodologie binnen de sociologie en ging zich zeer behoedzaam opstellen tav het gebruik van biologische concepten binnen de sociologie – en pleitte uiteindelijk voor een autonome sociologie. Durkheim erkende de ‘strijd om het bestaan’ en de samenhang tussen biologische en sociale arbeidsdeling en benadrukte later ook de autonomie van de sociologie. (Hermans, s.a.) 7. MORELE CAUSUASTIEK 7.1 MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT Vanaf de 16de eeuw kende de wereld fundamentele economische wijzigingen. Zo was er sprake van een bloei in het kapitalisme, en vnl. het handelskapitalisme. Dit nieuwe economische handelen was moeilijk verzoenbaar met het theologisch denken van die tijd. Zo had de clerus bijvoorbeeld problemen met het kapitalistisch systeem van intrest. Als reactie op deze ontwikkeling ontstond de “moral philosophy”, die alle christenen richtlijnen wil bieden over hoe ze best met deze nieuwe economische leefwereld omgaan. Vervolgens ontstond een tendens naar verdere emancipatie en secularisering. Men kon dus een evolutie naar geseculariseerde overwegingen waarnemen die ging aangeven hoe men best de maatschappij organiseert. Met deze aanzet ontstond de Morele Causuastiek, dat een moreel correcte manier zocht om economische activiteiten uit te oefenen. Binnen dit kader bespreken we Adam Ferguson en Adam Smith. (Hoorcollege, 04/11/2004) 7.2 ADAM FERGUSON (1723-1816) Schots filosoof, historicus en hoogleraar in de natuurwetenschappen. In zijn Essay on the History of Civil Society hanteert Ferguson de – voor zijn tijd algemeen aanvaarde – fasetheorie die de maatschappij in ontwikkelingsfasen verdeelt: 1. samenleving gebaseerd op jacht 2. landbouwsamenleving 3. samenleving gebaseerd op handel Samenlevingen op eenzelfde ontwikkelingsniveau worden gekenmerkt door gelijkaardige eigenschappen. De duur van elke ontwikkelingsfase verschilt bij elke samenleving. Sommige samenlevingen zitten immers al in hun handelsstadium terwijl andere nog steeds in hun jachtfase zitten. Ferguson maakte dus een onderscheid tussen de primitieve jachtmaatschappijen die volgens hem barbaars en onbeschaafd waren, en de beschaafde en commerciële maatschappijen die als gevolg van economische bloei ontstonden. Primitieve maatschappijen kunnen aangewend worden als gids om de geschiedenis van de ontwikkeling van maatschappijen te achterhalen. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 14 EVOLUTIONISME Adam Ferguson zag vooruitgang eerder als vanzelfsprekend, daar mensen zich zeer makkelijk aan hun omgeving aanpassen en dus als het ware automatisch mee overgaan van barbaarse naar beschaafde toestand. De drijvende kracht hiervoor is een aangeboren menselijk verlangen om te verbeteren. Volgens Ferguson is het doel van de menselijke voortplanting de instandhouding en voortzetting van het ras (wat we delen met de dierenwereld), maar de mens kan dit koppelen aan eigen reflectie en overleg en zal op die manier een eigen -humane- manier zoeken om te kunnen overleven. ARBEIDSDELING EN GROEI In een commerciële samenleving is er sprake van een uitgebreide functionele arbeidsdeling, waardoor een hogere productiviteit en een betere specialisatie der werkkrachten mogelijk is. “Door de scheiding van vaardigheden en beroepen is elke materiële soort opgewerkt tot de grootste perfectie…” Ferguson was, net zoals Spencer, een voorstander van een minimale overheidsinmenging. Hij dacht dat wanneer er een redelijke graad van vrede en veiligheid aanwezig was, de economie aan privé-initiatieven overgelaten kon worden. Een andere overeenkomst met Herbert Spencer is dat Ferguson eveneens geloofde in de mogelijkheid van voorwaartse en achterwaartse ontwikkeling van samenlevingen. Ferguson analyseerde in zijn “An Essay on the History of Civil Society” de burgerlijke samenleving. De arbeidsdeling is volgens hem het gevolg van de menselijke natuur, daar deze steeds streeft naar de verbetering van de eigen situatie. Ferguson was dan ook een van de eerste sociologen die wees op sociale ongelijkheid. Als gevolg van de arbeidsspecialisatie ontstond er immers concurrentie en dus ook ongelijkheid tussen mensen. Tenslotte wees Ferguson op de onderlinge afhankelijkheid van mensen. Zo maakte hij een analogie tussen de maatschappij en het menselijke lichaam. Dankzij de differentiatie van functies werden de verschillende beroepscategorieën meer afhankelijk van elkaar wat hun zelfvoorziening betreft. (Brewer, 1999) 7.3 ADAM SMITH (1723-1790) Hoogleraar logica en moraalfilosofie. In 1773 werd hij benoemd tot een lid van de Royal Society. Smith’s Moral Philosophy: Adam Smith bouwde verder op de theorie van Adam Ferguson. Hij geloofde in een civilising project, een maatschappelijk, moreelfilosofisch project. Via dit project zou men dan een beschaafde en correcte maatschappij kunnen creëren. Smith stelde hiervoor het gebruik van de Hobbesiaanse methode voor: het optimaliseren van zelfbelang leidt (automatisch) tot het optimaliseren van het openbare belang. Smith’s visie op de maatschappij had een morele dimensie en zijn doel was een “decent society” te creëren. Tijdens het nastreven van de “correcte samenleving” moeten we er wel op toezien dat we ondertussen niet in conflict staan met andermans belangen, aldus Smith. Om dit dus te Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 15 EVOLUTIONISME vermijden, moeten we een “sober virtue” toepassen (niet te veel van het goede, noch te weinig) (Hoorcollege, 04/11/04) Net zoals Ferguson, zocht Smith een moreel correcte manier om aan economische activiteiten te doen. Theory of Moral Sentiment (1759): Als uitgangspunt van Smith’s theorie neemt hij de sympathische gevoelens. De mens is wel een egoïstisch wezen, maar heeft toch van nature uit een belangstelling in andermans geluk. Deze sympathische gevoelens moet men dan ook beschouwen als ‘het zich kunnen inleven in iemands situatie, gepaard met gevoelens van afkeuring en bijval’. Smith ging er vooreerst vanuit dat de arbeidsdeling meer sympathy onder de mensen teweeg brengt. De arbeidsdeling zorgt er immers voor dat de mensen meer op elkaar aangewezen zijn. In de context van de maatschappij en beroepsgroepen spreekt Smith van een “conventual sympathy”, terwijl de sympathy binnen een gezin “habitual sympathy” is. Misschien dat Smith een invloed is geweest voor de Franse socioloog Durkheim, wie een soortgelijke opvatting ivm de arbeidsdeling had. Durkheim onderscheidde immers de mechanische solidariteit (een solidariteit die zich automatisch realiseert omdat men continu in dezelfde groep zit) van de organische solidariteit (waar er een minder sterke groepsbinding is door het opkomende individualisme). Die mechanische solidariteit zou men terugvinden in een primitieve gemeenschap voor de arbeidsdeling(habitual sympathy-gezin), terwijl de organische solidariteit terug te vinden is in de moderne, complexe gemeenschappen (conventuel sympathy). Adam Smith ging er van uit dat de mens steeds zijn eigen belang nastreeft, hoewel hij erkende dat de mens eveneens belang stelt in het geluk van anderen. “How selfish soever man may be supposed, there are evidently some principles in his nature, which interest him in the fortunes of others, and render their happiness necessary to him, though he derives nothing from it except the pleasure of seeing it”. (Smith, 1759: 1) Impartial Spectator: Smith’s Impartial Spectator is een persoon die het gedrag observeert zonder emotioneel betrokken te zijn bij een situatie, een soort van onpartijdige toeschouwer. Het is een soort van engelbewaarder of looking-glass self waartegen we ons eigen gedrag evalueren. Hier zien we het principe terugkomen van de objectieve observatie, welke een zeer belangrijke rol speelt in het sociologisch onderzoek. Smith legde verder de nadruk op de rol van het individu in de samenleving. De samenleving bestaat volgens hem niet uit losstaande individuen, maar ze zijn interdependent omdat ze elkaar nodig hebben voor hun voortbestaan. Smith maakt ook geen onderscheid tussen arm en rijk, omdat beide groepen geleid worden door hun drang naar zelfbehoud en terzelfdetijd onderhevig zijn aan gevoelens van sympathie. Omdat sommigen teveel of te weinig sympathy hebben, zijn er deugden (een moraal) nodig. Daar komt Smith af met de theorie van de cardinale deugden. Deze 4 opperdeugden waren enerzijds prudence (zorgvuldigheid) en self-command (zelfbeheersing), gericht op zichzelf, en anderzijds justice en benevolence (liefdadigheid), gericht op het rekening houden met derden (Kastelein,1976: 52-53). Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 16 EVOLUTIONISME Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776): Geïnspireerd door de Eerste Industriële Revolutie (zijn tijdperk), vormde hij in dit werk de antropologische grondslag van vele economische en sociale theorieën. Opdat de welvaart van een volk zou kunnen toenemen, moest er een zo efficiënt mogelijk systeem van arbeid ontwikkeld worden. De arbeidsdeling zou bijgevolg zorgen voor een hogere welvaart, dit door de specialisatie en de tijdsbesparing die hiermee gepaard gaat (Bostyn, 2001: 67; Vialatoux, 1966: 68). Het morele kwaad van arbeidsdeling: Smith adviseert morele waakzaamheid om te verhinderen dat de arbeidsdeling een verdeling van de maatschappij in twee uiterste klassen tot gevolg zou hebben. Deze klassen (kapitalisten - arbeiders) zouden immers elk eigen en vaak tegenstrijdige belangen hebben. Hier wijst Smith op het belang van onderwijs. Het onderwijs moet in grotere mate de zorg van de staat worden, zoniet zouden de arbeiders kunnen veranderen in een machine die enkel in dienst staat van de klasse waarvoor ze werken. Smith waarschuwde dus voor intellectuele degradatie bij de arbeiders. Deze moreel filosofische benadering ontbreekt meestal bij de andere economen (Vialatoux, 1966: 70). De econoom stelt dat als iedereen steeds zijn eigen belangen nastreeft, dit betere gevolgen zal hebben voor het collectieve welzijn. De bakker geeft immers geen lekker brood uit een gevoel van solidariteit. Alle partijen (bvb bakker en koper) zullen er baat bij hebben als ze hun eigen belang nastreven, als worden ze door een onzichtbare hand geleid. Het is deze onzichtbare hand die er voor zorgt dat de vraag en aanbod in de economie naar een evenwicht streven. Bijgevolg wil Smith dat de overheid niet tussenkomt in de economie (Frantzen, 1984: 126). De economen waren de eersten die afkwamen met de idee van een soort natuurwet (d.i. het principe van de onzichtbare hand) dat zich boven de hoofden van de mens afspeelt. Zij waren eigenlijk de eersten met te stellen dat er natuurwetten zijn in de maatschappij die boven de hoofden van de individuen staan, terwijl men daarvoor altijd beweerde dat zowel maatschappij als de economie door de mens zelf gecreëerd is (Durkheim,1888: 8082). 8. ACTUELE DISCUSSIES 8.1 HET LINKS DARWINISME VAN SINGER Om de hedendaagse waarde van het evolutionisme in te schatten, bekijken we even de visie van een hedendaags Darwinist: Australisch filosoof en bio-ethicus Peter Singer. Het Darwinisme heeft volgens Singer een grote invloed gehad op zowel de linkse als rechtse ideologieën in de twintigste eeuw. Een Darwinistische linkse politiek-maatschappelijke visie verschilt van een traditionele linkse kijk op de samenleving. Een Darwinistisch linkse visie zal geen waarde-oordeel vellen over de menselijke natuur, maar haar eerder onderzoeken, zodat de politiek hierop kan afgestemd worden. Een Darwinistisch linkse visie zal niet verwachten dat conflicten en strijd tussen menselijke wezens tot een einde zullen komen en gaat evenmin van de socialistische predispositie uit dat alle ongelijkheden tussen mensen te wijten zijn aan discriminatie of sociale onderdrukking. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 17 EVOLUTIONISME Deze theorie zal eerder verwachten dat, onder verschillende sociale en economische systemen, mensen competitief zullen streven naar eigenbelang en de invulling van hun status. Doch, ongeacht het sociaal-economisch systeem waarin mensen leven, zullen de meeste mensen positief reageren op samenwerkingsvormen. Deze zullen de competitie tussen mensen in goede banen leiden. Bovendien ondersteunt het Darwinistische links de traditionele waarden van links en kiest zo de zijde van de zwakkeren, de armen en de onderdrukten. Singer’s reactie op de rechtse toepassing van het Darwinisme: Singer: “Darwin wordt gelieerd aan de politieke rechterzijde. Maar het is dus ook verenigbaar met een linkse politiek. Je kan uit de evolutionaire geschiedenis geen morele of ethische standpunten afleiden. Rechts besluit uit het principe van ‘survival of the fittest’ dat we de zwakken in de maatschappij niet moeten helpen. Dan trekken we dus ten onrechte een morele conclusie uit een feitelijk gegeven. Bovendien verdraaien ze ook de boodschap die Darwin meegeeft. Ze vergissen zich dat evolutie enkel maar ‘overleven’ betekent, waarbij iedereen elkaar beconcurreert en op leven en dood strijd levert. Een goede samenwerking om te overleven is perfect verenigbaar met het Darwinistische denken.” Singer beschouwt zichzelf als een Darwinist maar vind het Darwinisme niet geschikt als basis voor filosofische en ethische standpunten : “Je kan geen ethische conclusies trekken uit feiten over de wereld. Er is een kloof tussen feiten en waarden. Het is een fout om te denken dat, omdat wij geëvolueerd zijn, het principe van ‘survival of the fittest’ juist is. Dat geloof ik niet. Maar ik bekijk de menselijke natuur zoals Darwin. Als we onszelf willen begrijpen, moeten we een Darwinistische kijk hanteren en beseffen dat we afstammelingen zijn van ontelbare levende organismen die alleen nakomelingen hadden door ‘succesvol’ te zijn.” Singer heeft doorheen de tijd heel wat gepubliceerd in verband met ethiek. Een kort overzicht volgt om een inzicht te krijgen in zijn standpunten. (Singer, 1999) ANIMAL LIBERATION (1975) Het boek is een aanklacht op het ‘speciesisme’: discriminatie tegen levende wezens gebaseerd op hun behoren tot een (meestal niet-menselijke) groep. Singer meent dat alle wezens bekwaam zijn tot lijden en dus een gelijke behandeling verdienen. (Singer, 1990) PRACTICAL ETHICS (1979) In dit werk analyseert Singer waarom en hoe men de belangen van wezens moet invullen. Hij kijkt naar concrete situaties zonder een indeling te maken tussen menselijke en nietmenselijke wezens. Hij gelooft zowel in het recht op leven, als in de morele aanvaarding/rechtvaardiging van abortus, pijnloze kindermoord en euthansie in bepaalde gevallen. Hierdoor zorgde Singer voor heel wat controverse en kreeg hij heel wat tegenstand te verduren van religieuze groepen en advocaten van gehandicapten. (Singer, 1993) Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 18 EVOLUTIONISME 8.2 HEDENDAAGSE SOCIOBIOLOGIE Thomas Hobbes kan beschouwd worden als de eerste sociobioloog; hij zag de staat als een soort gezamenlijke beschermende overlevingsstrategie van de mens. De huidige sociobiologen gebruiken Darwins theorieën voor hun analyse van de samenleving en bestuderen de evolutie en de onderlinge relaties van organismen in paren, groepen, kuddes, kolonies en volkeren (Dennett, 1995: 533). Wat de sociobiologie controversieel maakte, was de toepassing ervan op de mens. Een belangrijk onderdeel van de sociobiologie is haar focus op de ethiek en het altruïstische kenmerk dat we de verplichting voelen vriendelijk om te gaan met anderen. Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat de mens coöperatief moet leven om te kunnen overleven. De moordstatistieken liggen bv. veel lager dan bij andere zoogdieren (Ruse, 2001: 189-190). De sociobiologische claim is dat mensen genetisch gedetermineerd zijn om op bepaalde manieren te denken zodat we in specifieke situaties zullen neigen om op een bepaalde manier te handelen/reageren. De mens is zich dus bewust van een normatieve ethiek. Vanuit nature is de mens egoïstisch, maar omdat we sociale wezens zijn, voelen we de noodzaak met anderen te interageren. Om de zelfzuchtige barrière te kunnen doorbreken, beschikt de mens over een morele drang: het gevoel dat we bepaalde dingen moeten doen, ook al zijn die ‘tegennatuurlijk’ (Ruse, 2001: 193-195). Het grootste verschilpunt tussen sociobiologen en christenen is dat de eersten proberen de morele verplichtingen die de mens ervaart te verklaren, terwijl de tweede groep deze morele verplichtingen probeert te versterken en uit te breiden (Ruse, 2001, 202). Het probleem is echter, dat de sociobiologie nooit de kloof zal kunnen overbruggen tussen het “is” van het empirische wetenschappelijke feit en het “zou moeten” van de ethiek (Dennett, 1995: 513). Tegenwoordig is de evolutietheorie binnen de biologie algemeen aanvaard. De vraagstellingen in deze tijd spelen zich dan ook niet meer af rondom de vraag of evolutie heeft plaatsgevonden, eerder wordt gezocht naar het exacte verloop van evolutielijnen. De vragen rond evolutionaire processen liggen heden op drie verschillende niveaus. Allereerst wordt de vraag gesteld of het überhaupt zo is dat organismen door de tijd heen veranderen. De bewijsvoering en argumenten hiervoor worden verzameld door de geologie en de paleontologie. Vervolgens zijn er de mechanismen achter de anatomische en functionele veranderingen in de tijd; hierin ligt de verdienste van Darwin en Wallace. Tenslotte wordt een antwoord gegeven op de vraag: “Welke concrete veranderingen in bouw en functie hebben in de loop van de tijd plaatsgevonden ?” door de vergelijkende embryologie, de vergelijkende anatomie, de vergelijkende fysiologie en de moleculaire biologie. Allereerst werd in de evolutiebiologie gefocust op lichamelijke eigenschappen en vermogens. Maar langzamerhand kwam steeds vaker het idee naar voor dat ook geestelijke vermogens, zoals bewustzijn, taal, ethiek en religiositeit wel eens zouden kunnen ontstaan, ontwikkeld en behouden zijn omdat ze de overlevingskansen vergroten. De tak van de evolutiebiologie die zich hiermee bezighoudt, is de sociobiologie. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 19 EVOLUTIONISME Ten gevolge van kritiek dat het Sociaal Darwinisme gebruikt werd door het Duits Nationalisme, werd het vakgebied van de sociobiologie uitgebreid. De vraagstelling is nu: hoe hecht is culturele evolutie verbonden met biologisch evolutie? De sociobiologie gelooft dat de mens over twee overerfbare informatiesystemen beschikt: een genetisch systeem voor biologische eigenschappen en een extragenetisch systeem voor culturele eigenschappen. Er is dus aan de ene kant een groot verschil tussen culturele en biologische evolutie. De eerste is doelgericht en wordt door de mens gestuurd, de tweede berust op toevallige omstandigheden en selectie. Maar aan de andere kant, culturele evolutie is wel noodzakelijk verbonden met biologische evolutie, want deze is afhankelijk van biologisch bepaalde menselijke vermogens als zintuiglijke waarneming, neurale integratie, geheugen, leervermogen, bewustzijn, intelligentie , taal. Het zijn deze verbindingen die de sociobiologie wil opsporen en inzichtelijk maken. (Kallen, 2000) 9. IMPLICATIES VAN HET EVOLUTIONISME VOOR DE MAATSCHAPPIJ 9.1 EMANCIPATIE VAN HET SECULIERE DENKEN Na eeuwen van theologische dominantie, zorgde de Darwinistische revolutie ervoor dat de mens geen centrale plaats meer inneemt in de ‘schepping’. Het geloof in de menselijke superioriteit was nu aangetast en hierdoor moesten we het idee over onze eigen betekenis en onze waarde herzien. Darwin gaf ons een gevoel van richtingloosheid en omdat we nieuwe antwoorden moesten vinden op vragen zoals “Wie zijn wij? Hoe zijn wij hier gekomen? Hoe verhouden we ons ten aanzien van andere wezens? En waar gaat onze soort heen?” 9.2 VROUWENBEELD De “Origin” dat in zijn dagen als objectief en waardenvrij werd aanzien, heeft de patriarchale normen van de daaropvolgende decennia echter weten te versterken. Ook in Darwins “Descent of man” vindt men typische Victoriaanse normen en waarden over de seksen. De meeste evolutionisten kwamen net zoals Darwin tot dezelfde conclusie: vrouwen zijn inferieur en dit rechtvaardigt discriminatoire handelingen zoals het weren van vrouwen uit verenigingen en universiteiten. Anderen gebruikten het evolutionisme dan weer vanuit een feministisch perspectief. Wallace meende bv. dat de menselijke vooruitgang uiteindelijk volledig afhangt van vrouwelijke seksuele selectie. In de toekomst zullen jonge vrouwen het gezag dan ook overnemen en enkel nog de mannen kiezen met de hoogste morele en intellectuele proporties, hierdoor een opwaarts proces garanderend. (Ruse, 2001) Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 20 EVOLUTIONISME 9.3 OORLOG & VREDE Darwins ideeën kregen op het Europese continent en vooral dan in Duitsland een oorlogszuchtige interpretatie die stelde dat oorlog tussen naties gerechtvaardigd was als zijnde “natuurlijk”. Deze interpretatie bood een rationalisering voor het militarisme dat leidde tot WOII en was eveneens een theoretische rechtvaardiging voor communisme en nationaal socialisme. Vb: Hitler in Mein Kampf (1939): “He who wants to live must fight and he who does not want to fight in this world where eternal struggle is the law of life has no right to exist.” 9.4 RACISME Net zoals sommigen teruggrepen op Darwins theorieën om oorlog te rechtvaardigen, deden anderen dit om racisme goed te praten. Daarom willen we hier even dieper op in gaan om voor eens en voor altijd de associatie tussen Darwin en racisme uit de wereld te helpen. Bij het ontdekken van de Nieuwe Wereld werden westers kolonisten geconfronteerd met vreemde volkeren. Ondanks hun inferioriteit werden ze echter wel geacht een ziel te hebben die het waard was om te redden via christelijke bekering. Slavernij werd in zijn beginperiode beschouwd als een economische noodzaak. Nadien ontstond er echter morele verontwaardiging na de bekendmaking van de vele gruweldaden tegen de slavenbevolking. Conservatieve denkers stelden dat slavernij en de vernietiging van inheemse volkeren als een onafwendbaar gevolg van de vooruitgang moest gezien worden: een superieur ras dat de anderen onderwierp in een heroïsche strijd om de wereld te temmen. Zowel Marx als Darwin verwierpen dit standpunt echter. Inheemse volkeren waren volgens hen eveneens mensen en hadden evenzeer recht op hun land en levensstijl. Slavernij behelsde volgens hen een grove menselijke schending (Heyer, 1982:165-166). Marx en Darwin hielden er op het gebied van de vreemde volkeren een sociaalevolutionistische visie op na. In de lijn van voorgangers als A. Ferguson en A. Smith zagen ze de mens doorheen een reeks van economische, sociale en/of intellectuele stages evolueren. De typologie van ‘savagery’, ‘barbarism’ naar ‘civilization’ kende hier zijn oorsprong. Zowel de sociale evolutionisten (niet te verwaren met de latere sociaal darwinisten, die hun uitgangspunten haalden uit de concepten van de “origins”) als Darwin namen een paternalistische houding aan t.o.v. inheemse volkeren. Bijna alle sociaal- evolutionisten hielden er een aantal humane assumpties i.v.m. niet-westerse volkeren op na: ze waren volwaardige mensen en hun voor ons schijnbaar onlogische gedrag, was echter een logisch gevolg van de omstandigheden waarin ze leefden en uiteindelijk zouden ze eveneens een civilisatie ontwikkelen. Binnen de evolutionaire theorie bestaat er dus geen enkele basis waarop men zou kunnen concluderen dat Duitsers bv. een superieur ras zouden zijn. Het ontkent nl. dat deze vermeende status permanent zou zijn en stelt onder meer de verwantschap tussen mensen (dus ook tussen Ariërs en Joden) voorop. Hilers filosofie was veeleer gebaseerd Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 21 EVOLUTIONISME op de Volkse ideologie van de 19e Eeuw die Duitsers als een superieur ras zag (Ruse, 2001: 175-176 ). 9.5 IDEOLOGIEEN De theorieën van de evolutionisten en vooral die van Darwin hadden ook hun effect en invloed op verschillende ideologieën. Alfred Russell Wallace, de co-ontdekker van natuurlijke selectie, was een overtuigd socialist die meende dat de staat het leven van de mensen beter kon maken. Zijn rechtvaardiging was evolutionair. Hij meende, i.t.t. Darwin dat selectie niet enkel individuen bevoordeelde maar eveneens hele groepen. Hij concludeerde daaruit dat een socialistisch geïnspireerde staat aldus beter voorbereid zou zijn op de toekomst dan een staat gebaseerd op vrije marktprincipes. Zowel Marx als Engels waren voorstanders van de “Origin”. Men kan echter moeilijk stellen dat het Darwinisme Marx en het communisme diep beïnvloed heeft: het werd voornamelijk gebruikt als rechtvaardiging voor de sociale strijd. De evolutieleer werd ook vaak gebruikt om het christendom te bekritiseren als zijnde een religie voor zwakkeren. Hitler veroordeelde het christendom bv. voor haar oppositie tegen het evolutionisme (Ruse, 2001: 175). 9.6 RECENTE KRANTENARTIKELS Zie afbeeldingen: “God schiep materie, daarna kwam Big Bang” (De Morgen, 22 april 2004) “Amerikaanse scholen sluiten Darwin uit” (Metro, 2 december 2004) Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 22 EVOLUTIONISME 10. GERAADPLEEGDE WERKEN Abramson, Paul (s.a.) ‘F.A.Q’. http://www.creationism.org/ 08/11/04, 1 p. Brewer, Anthony, (1999) ‘Adam Ferguson, Adam Smith and the concept of economic growth’. History of Political Economy, vol.31, nr 2, p. 237-255. Butel, Clement (2004) ‘Why Human Evolution Can Never Become Part of the Deposit of Faith’. http://www.theotokos.org.uk/pages/creation/cbutel/humanevo.html, 10/11/04, 1 p. Calhoun, Craig e.a. (2002) Classical sociological theory. Oxford, Blackwell, 440 p. Campbell, T.D. (ed.) (1971) Adam Smith’s Science of Morals. London, George Allen & Unwin Ltd, 244 p. Coser, Lewis A. & Robert K. Merton (1977) Masters of sociological thought: ideas in historical and social context. New York, Harcourt, Brace & Jovanovich, 2nd ed., 485 p. CreaBel (2004) ‘De scheppingstheorie’. http://www.creabel.org. 11/11/04, 1p. De Valk, J.M.M. (ed.) (1977) Encyclopedie van de sociologie. Amsterdam, Argus Elsevier, 301 p. De Laender, Jan (2004) Het verdriet van Darwin. Over de pijn en de troost van het rationalisme. Leuven, Acco, 378 p. Demarco, Donald (1998) ‘Science, faith and atheism’ http://www.catholic.net/rcc/Periodicals/Homiletic/March98/Science,Fth&Ath.html. 08/11/04, 1 p. Dennett, Daniel C. (1995) Darwins gevaarlijke idee, Amsterdam, Contact, 688 p. Diaconide, Elias (1938) Etude critique sur la sociologie de Herbert Spencer. Amsterdam, Universiteit Amsterdam, 373 p. Dickens, Peter (2000) Social Darwinism. Linking Evolutionary Thought to Social Theory. Buckingham, Open University Press, 135 p. Diferee, H.C (1905) Herbert Spencer en zijn tijd. Amsterdam, Cohen Zonen, 259 p. Drees, Willem (2004) ‘Creationisme en evolutie’ http://www.drees.nl/creationisme.htm.,11/11/04, 1p. Elchardus, Mark (1996) Sociologie. Brussel, VUB Dienst Uitgaven, 275 p. Ferguson Adam (1767) An essay on the history of Civil Society. Edinburgh, Miller & Caddel, 430 p. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 23 EVOLUTIONISME Frantzen, P. (1984) Overzicht van het economisch denken. Antwerpen, Kluwer, 439p. Goddijn, H.P.M. (1971) Geschiedenis van de Sociologie. Meppel, Druk Koninklijke Uitgeverij en Drukkerij, 308 p. Goddijn, H.P.M. e.a. (1977) Geschiedenis van de sociologie. Achtergronden, hoofdpersonen en richtingen. 4de druk, Meppel, Boom, , 378 p. Hartog J. & Theeuwes (1991) Trouw aan Adam Smith. Schoonhoven, Acadamic Services, 158 p. Heilbron Johan (1990) Het ontstaan van de Sociologie. Amsterdam, Promotheus, 322 p. Hermans, Cor (s.a.) ‘Gastcollege Gent’ [Sociaal Darwinisme]. http://www.flwi.ugent.be/nl/upload/courses/gvdermas/Gastcollege_sociaal_darwinism e.doc, 03/12/04, 20 p. Heyer, Paul (1982) Nature, human nature and society. Marx, Darwin, biology and the human sciences, Connecticut, Greenwood Press, 266 p. Janine Kallen, Dr. (2000) ‘De constructieve invloed van wetenschap op de Godvraag’, Gamma, jg.7, nr.3, juni 2000 [Tahiri lezing] Leakey, Richard E. (1980) Charles Darwin. De oorsprong der soorten. Ede, Zomer & Keuning Boeken, 239 p. Mayr, Ernst (1991) Het recht van de sterkste. Darwin en het ontstaan van de moderne evolutietheorie. Amsterdam, Prometheus, 277 p. McLellan (ed.) (1977) Selected Writings. Oxford, University Press, 625 p. Pennock, Robert T. (2001) Intelligent Design Creationism and its Critics; Philosophical, Theological, and Scientific Perspectives. London, The MIT Press, 805 p. Rademaker L. & E. Petersma (eds.) (1974) Hoofdfiguren uit de sociologie. Deel 1: Klassieken. Utrecht, Het Spectrum, 276 p. Rumney, Jay (1965) Herbert Spencer’s Sociology. New York, Atherton Press, 357 p. Ruse, Michael (2001) Can a Darwinian be a good Christian? The relationship between science and religion, Cambridge, University Press, 242 p. Samuels, Warren J. (1974) Pareto on policy. Amsterdam, Elsevier, 232 p. Sanderson, Stephen K. (1990) Social Evolutionism. A Critical History. Oxford, Blackwell, 251 p. Singer, Peter (1999) A Darwinian Left: Politics, Evolution and Cooperation. New Haven, Yale University Press, pp. 60-63 Singer, Peter (1990) Animal Liberation, New York, Avon, 2nd edition, 320 p. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 24 EVOLUTIONISME Singer, Peter (1993) Practical Ethics. 2nd edition, Cambridge, University Press, 237 p. [“Spraakmakers” interview met Peter Singer, Canvas oktober 2004] Smith, Adam (1870) An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Londen , Murray, 781 p. Smith, Adam, e.a. (1976) The Theory of the Moral Sentiment. Oxford , Claredon, 412 p. Turner, Jonathan H. (1985) Herbert Spencer. A Renewed Appreciation. Beverley Hills, Sage, 160 p. Van Hoof, Jacques & Van Ruysseveldt, Joris (2001) Sociologie en de moderne samenleving; maatschappelijke veranderingen van de industriële revolutie tot in de 21ste eeuw. Boom, Open Universiteit, 575 p. Vialatoux, J. (1966) Sociologie van de arbeid. Antwerpen , Aula, 181 p. Wilterdink Nico & Bart van Heerikhuizen (eds.) (1999), Samenlevingen. Een verkenning van het terrein van de sociologie. Groningen, Wolters-Noordhoff, pp? Zimmer, Carl (2002) Evolutie. Triomf van een idee. Utrecht, Het Spectrum, 364 p. X (2004)a, ‘Leven en werk van Adam Smith’ www.adamsmith.org, 17/10/04, 1 p. X (2004)b, ‘Adam Smith’ www.wikipedia.org/wiki/Adam_Ferguson, 17/10/04, 2 p. X (2004)c, ‘Adam Smith’ www.xs4all.nl/~mdalk/smith.htm, 17/10/04, 1p. X (2004)d Herbert Spencer. http://www.bolender.com/Sociological%20Theory/Spencer,%20Herbert/spencer,_her bert.htm X (2004)e Herbert Spencer: Social Darwinism in Education. http://www.nd.edu/~rbarger/www7/spenser.html X (2004)f Herbert Spencer. Stanford Encyclopedia of Philosophy, http://plato.stanford.edu/entries/spencer/ X (2004)g Herbert Spencer. The Internet Encyclopedia of Philosophy, http://www.utm.edu/research/iep/s/spencer.htm X (2004)h ‘Creationisme’. http://nl.wikipedia.org/wiki/Creationisme#Verschil_tussen_Europees_creationisme_en _Amerikaans_creationisme (Wikipedia; de vrije encyclopedie), 10/11/2004, 1 p. X (2004)i ‘Evolutionisme’ (http://en.wikipedia.org/wiki/Evolutionism), 06/12/04, 1 p. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 25 EVOLUTIONISME X (2004)j ‘Thomas Malthus’ (http://en.wikipedia.org/wiki/Thomas_Malthus) , 06/12/04, 1 p. Geschiedenis van het Sociologisch Denken [2004] 26