Natuurwetenschappen werden gedomineerd door het christelijk denken. Bijbel bevatte alle kennis Dag 1 God scheidde licht en duisternis. Dag 2 God schiep het hemelgewelf, het uitspansel, Dag 3 God liet het water samenvloeien. Voorts liet God zaadvormende planten en bomen ontkiemen. Dag 4 God schiep de lichten aan het hemelgewelf, Dag 5 God liet het water wemelen van levende wezens, en boven de aarde liet hij vogels vliegen. Dag 6 God schiep de landdieren: het vee, kruipende dieren en wilde dieren. Vervolgens besloot God mensen te maken, naar zijn evenbeeld, om heerschappij te voeren over alle andere schepselen. Aan het eind van deze dag, na de schepping van de mens, staat er "God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. " In de 18de eeuw leert men fossielen kennen. Tegen het einde van de 18de eeuw was men ervan overtuigd dat het leven op aarde niet constant is, sommige soorten zijn uitgestorven. Lamarck ontwikkelde een theorie. Darwin ontwikkelde zijn theorie na zijn reis naar de Galapagos-eilanden. Darwin was zeer behoedzaam over zijn theorie want hij besefte hoe ingrijpend ze was. Hij schreef een vriend dat hij het gevoel had dat hij een moord moest bekennen. 1.1 Fossielen paleontologen houden zich bezig met de studie van fossielen fossiel = is een (versteend) overblijfsel van een organisme of een afdruk ervan. organisme rot niet weg. ◦ in moerassig gebied (geen zuurstof) ◦ te koud ◦ bedolven organisme versteent ◦ mineralen nemen de plaats in van de verschillende weefsels Er bestaan overgangsvormen. reptiel ◦ klein borstbeen ◦ lange staart ◦ geen holle beenderen ◦ tanden vogel ◦ vleugels ◦ pluimen ◦ hoornige snavel Jonge fossielen meer overeenkomst met huidige levensvormen. Hoe ouder de fossielen hoe meer verschil. Ouderdomsbepaling met of K-Ar -methode 14C Gidsfossielen Ouderdom van fossielen 14C-methode (tot 50 000jaar) K-Ar –methode (halveringstijd = 10 jaar) 9 1.2 Argumenten uit de vgl anatomie Homologe organen hebben hetzelfde bouwplan maar verschillende functie. Wijst op verwantschap Hebben een divergente evolutie ondergaan. Analoge organen zien er gelijk uit omdat ze dezelfde functie hebben. Hebben convergente evolutie ondergaan Wijst niet op verwantschap. 1.3 argumenten uit de biochemie Universele moleculen en evolutiepatronen wijzen op verwantschap. Hemoglobine en DNA van verwante diersoorten verschilt weinig van elkaar. Door gelijkenissen in het DNA te bestuderen kan met de graad van verwantschap tussen dieren afleiden. Soms moet stamboom veranderd worden door de toenemende kennis over het DNA. De indeling van de dieren gebeurt op grond van hun afstamming. (Cladistiek) Linnaeus ordende de planten en dieren volgens hun bouw. Waarom gelijken ze op elkaar? Ze zijn verwant. Nu heeft men de mogelijkheid om via DNAonderzoek verwantschappen te bewijzen of te verwerpen. 1.4. Vergelijkende embryologie ◦ Embryo’s van uiteenlopende gewervelden gelijken zeer goed op elkaar. ◦ Embryo’s doorlopen in versneld tempo de evolutie die de gewervelden hebben ondergaan. ◦ In een vroeg stadium heeft een menselijk embryo kieuwspleten 1.5. Geografische spreiding Continentendrift zorgt voor speciale effecten. Placentale zoogdieren zijn ontstaan toen Australië zich had afgezonderd van de rest van de continenten. In Australië waren er geen placentale zoogdieren enkel buideldieren 2.1 Theorie van Lamarck 2.2 De theorie van Darwin De omgeving verandert Organismen passen zich aan aan de nieuwe omgeving door bepaalde eigenschappen of kenmerken te ontwikkelen en andere kenmerken te reduceren. Deze aanpassingen zijn erfelijk. Charles Darwin studeerde geneeskunde en theologie. Ook erg geinteresseerd in biologie en geologie Gaat mee met de Beagle, een onderzoeksschip dat de eilanden van de Atlantische en de Stille oceaan aandoet. Publiceert boek “On the origin of species by means of natural selection” (1859) Variabiliteit en erfelijkheid ◦ Individuen lijken op hun ouders maar er kunnen ook nieuwe (combinaties) eigenschappen ontstaan Door mutatie Door seksuele voortplanting Overcapaciteit ◦ Een individu heeft veel nakomelingen (meer dan er nodig zijn om soort in stand te houden In theorie kan een koppel olifanten na 700 jaar 19 miljoen nakomelingen hebben……….En dan hebben we het niet eens over muizen. Constantheid ◦ Ondanks die overcapaciteit blijft het aantal dieren van een populatie redelijk constant ◦ Struggle for life ◦ Survival of het fittest ◦ Het organisme dat het best is aangepast aan zijn omgeving heeft meer overlevingskans ◦ De best aangepaste individuen hebben meer overlevingskans en meer nakomelingen die de goeie eigenschappen van hun ouders overerven. Adaptatie Dit leidt tot aanpassing aan het milieu. Dit is adaptatie Mannetjes voeren strijd om zich te kunnen voortplanten. Vrouwtjes kiezen het mannetje dat de beste indruk maakt. ◦ Pauwenstaart (onpractische staart blijft bestaan) ◦ Indrukwekkende geweien ◦ Welbespraakt..intelligent.. Kunst. (hersenen ontwikkelen kost zeer veel energie) Veranderingen die optreden tijdens het leven door aanpassing aan het milieu (=modificatie) zijn niet erfelijk. De theorie van Darwin blijft overeind maar hier en daar zijn vervolledigingen aangebracht. Industriëel melanisme Sikkelcelanemie Overerving van gedrag bij bijen. Altruistisch gedrag van bijen. Hoe kan dit overerven als de werksters geen nakomelingen hebben. Verklaring Werksters zijn meer verwant met hun zuster, de koningin, dan met hun eigen nakomelingen. (mannetje is n, werkster 2n) Te kleine populatie (genetische drift) Isolatie (eilandtheorie) ◦ Gedrag ◦ Morfologie ◦ ecologie Door mutatie http://www.youtube.com/watch?v=Rp1Ke13dTc