Diagnostische toets B

advertisement
Diagnostische toets B
1) De zuurgraad van een bodem kan worden beïnvloed door:
a) de planten die er op groeien
b) de opname van voedingstoffen door plantenwortels
c) de soort plantenvoedende stof aanwezig in de bodem
d) alle drie van de bovenstaande antwoorden zijn goed
2) Een grondmonster bevat veel carbonaten als het:
a) er veel roestplekken zijn te zien
b) het met zoutzuur veel bruist
c) het met zoutzuur weinig bruist
d) er weinig roestplekken zijn te zien
3) Waarom is het ongunstig wanneer de bodem verdicht is?
a) dan is er weinig zuurstof in de bodem voor plantenwortels
b) dan is er weinig zuurstof in de bodem voor het bodemleven
c) dan kunnen wortels slechter groeien
d) alle drie de genoemde antwoorden zijn goed
4) Wat is de rol van bacteriën in het bodemvoedselweb?
a) het afbreken van grotere moleculen tot kleinere
b) het verteren van grote stukken tot kleiner materiaal
c) zij zijn het voedsel van andere organismen
d) het behouden van de juiste zuurgraad van de grond
5) Wanneer de CEC hoog is maar de CEC bezettingsgraad laag
a) dan zijn er veel voedingstoffen in de bodem aanwezig
b) dan zijn er weinig voedingstoffen in de bodem aanwezig
c) dan kunnen er meer voedingstoffen door de bodem worden vastgehouden
d) meerdere antwoorden zijn goed
6) Het moedermateriaal bevindt zich in een bodemprofiel op de volgende plaats:
a)
b)
c)
d)
7) Wat is de oorsprong van organisch materiaal in de bodem?
a) de begroeiing
b) de aanwezige organisme
c) bemesting
d) dode organisme die verteerd zijn
8) Meer organische stof in de bodem heeft een gunstig effect op:
a) bodemvochtgehalte
b) structuur
c) bodemleven
d) zowel a), b) en c) zijn goed
9) De zuurgraad van een bodem heeft invloed op de beschikbaarheid van plantenvoedende
stoffen want:
a) er zijn verschillende bacteriën actief bij verschillende zuurgraad zodat er andere
stoffen ontstaan bij de afbraak
b) stoffen lossen beter of slechter op bij verschillende zuurgraad
c) zowel a en b zijn juist
d) a en b zijn allebei niet juist
10) Wanneer de bladeren van een maïsplant rood kleuren dan heeft de plant gebrek aan :
a) stikstof
b) ijzer
c) fosfaat
d) koper
11) Welke twee soorten van levensvormen in de bodem zijn gunstig voor de structuur van de
bodem?
a) springstaarten en aaltjes
b) schimmels en regenwormen
c) bacteriën en regenwormen
d) mijten en potwormen
12) Wat is de rol van planten in het bodemvoedselweb?
a) consumenten
b) producenten
c) afvalverwerking
d) recycling
13) De belangrijkste drie voedingstoffen voor een plant zijn:
a) Na, P, K
b) Na, C, K
c) N, P, K
d) N, P, Cl
14) Wat zijn sporenelementen?
a) dit zijn stoffen die een plant niet nodig heeft
b) dit zijn stoffen waar een plant veel van nodig heeft
c) dit zijn stoffen waar een plant weinig van nodig heeft
d) dit zijn stoffen die niet zo belangrijk zijn voor een plant
15) In grasland is de hoeveelheid organische stof meestal:
a) hoger dan in landbouwgrond
b) lager dan in landbouwgrond
c) hetzelfde als in landbouwgrond
d) hoger of lager dan in landbouwgrond, dat is wisselend
16) Wisselteelt is:
a) het willekeurig afwisselen van het telen van verschillende gewassen
b) het afwisselen van het telen van specifieke gewassen na elkaar
c) het telen van een groenbemester na het reguliere gewas
d) het telen van een groenbemester voor het reguliere gewas
Download