Zwak- of variant-RhD-antigeen: eenvoudig serologisch te bepalen in

advertisement
o v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Zwak- of variant-RhD-antigeen: eenvoudig
serologisch te bepalen in eigen laboratorium
Auteurs
J. Nigten, D.S. Orij-Westerhof, C.H. Noordzij en M.H. Herruer
Trefwoorden
zwak-RhD-antigeen, RhD-variant, RhD-epitopenkit
Samenvatting
Wanneer in het bloedtransfusielaboratorium van
Medial bij de bepaling van het RhD-antigeen een
reactiesterkte van 2+ of minder of een mixedfieldreactie wordt gezien, kan het zijn dat de patiënt een zwak RhD-antigeen of een RhD-variant
heeft, of recentelijk getransfundeerd is. Het is
belangrijk dat dit wordt uitgezocht aangezien
patiënten met een RhD-variant, in tegenstelling
tot mensen met een zwak RhD-antigeen, in staat
zijn alloanti-RhD-antistoffen te vormen tijdens
de zwangerschap en/of door een transfusie met
RhD-positieve donorerytrocyten. Het onderscheid
tussen een RhD-variant en een zwak RhD-antigeen kan op genetisch niveau worden vastgesteld.
Echter, er zijn inmiddels ook RhD-epitopenkits op
de markt waarmee serologisch kan worden vastgesteld of er sprake is van een zwak RhD-anti-
Inleiding
Normale RhD-positieve erytrocyten hebben een
antigeendichtheid van tussen de 15.000 en 33.000
RhD-antigenen per cel.1 Wanneer in het bloedtransfusielaboratorium van Medial het RhD-antigeen van dergelijke erytrocyten wordt bepaald met
een monoklonaal anti-RhD-reagens (automatische
bepaling op de AutoVue Innova van Ortho Clinical
Diagnostics) uit dit zich in een sterke reactie (een
zogenoemde 3+- tot 4+-reactie) (zie Figuur 1B, op
pagina 128). Wanneer erytrocyten veel minder antigenen op hun celmembraan tot expressie brengen,
wordt gesproken van een zwak-RhD-antigeen.1 Bij
bepaling van het RhD-antigeen uit dit zich doordat de reactie met monoklonaal anti-RhD-reagens
zwakker is, dat wil zeggen niet meer dan een 2+-reactiesterkte, dan wel doordat er een mixed-fieldreactie wordt waargenomen. Mixed-fieldreacties worden
gezien als er zowel RhD-negatieve als positieve ery-
t i j d s c h r i f t
v o o r
b l o e d t r a n s f u s i e geen dan wel van een RhD-variant antigeen. In
het bloedtransfusielaboratorium van Medial werden 2 RhD-epitopenkits van verschillende firma’s
gevalideerd, waarmee onderscheid gemaakt kan
worden tussen een zwak RhD-antigeen en een
RhD-variant antigeen. Een aantal verschillende
RhD-varianten kunnen zelfs worden gespecificeerd. De door Medial verkregen resultaten werden
vergeleken met de resultaten van het serologischen genetisch onderzoek zoals verricht door het
referentielaboratorium Erytrocytenserologie van
Sanquin Diagnostiek. De uitkomst van bovengenoemde validatie is dat elk bloedtransfusielaboratorium met behulp van een RhD-epitopenkit
onderscheid kan maken tussen een zwak RhDantigeen en een RhD-variant. De bepaling is eenvoudig, snel en goedkoper dan genetisch onderzoek.
(Tijdschr Bloedtransfusie 2011;4:127-31)
trocyten aanwezig zijn. Bij een verminderde expressie (zwak RhD) wordt in kolomtechnieken echter
een vergelijkbaar patroon gezien. Het is niet duidelijk waardoor dit veroorzaakt wordt (zie Figuur
1C en 1D, op pagina 128). Het RhD-antigeen op
erytrocyten met een verminderde expressie is niet
anders dan het RhD-antigeen op erytrocyten met
een normale expressie. Patiënten mogen in geval van
bloedtransfusie of zwangerschap als RhD-positief
beschouwd worden, aangezien er geen vorming van
alloanti-RhD-antistoffen zal plaatsvinden.2,3 Wanneer het RhD-antigeen wel afwijkend is, dat wil
zeggen wanneer het RhD-antigeen 1 of meer epitopen mist, spreken we van een RhD-variant.1 Net als
bij een zwak RhD-antigeen kan dit zich, bij de bepaling van het RhD-antigeen, uiten in een zwakkeof mixed-fieldreactie. Er zijn echter uitzonderingen.
De monoklonale anti-RhD-antistoffen die gebruikt
worden voor de bepaling van het RhD-antigeen zijn
vol.
4
nr.
4 - 2 0 11
127
o v e r z i c h t s a r t i k e l e n
A
B
C
D
Figuur 1. Bepaling van het RhD-antigeen op erytrocyten met monoklonale anti-RhD-antistoffen met behulp van de AutoVue
+
Innova van Ortho Clinical Diagnostics. A) negatieve reactie, B) 4 -reactie, C) zwakke reactie, D) mixed-fieldreactie.
bijvoorbeeld niet reactief met RhD-variant type
DVI. Hierdoor worden patiënten met deze variant
van het RhD-antigeen als RhD-negatief beschouwd
(zie Tabel 1, monster 5).3 Het gebruik van dergelijke
anti-RhD-antistoffen wordt aanbevolen in de CBOrichtlijn Bloedtransfusie.4 RhD-variant DVI wordt
beschouwd als de belangrijkste RhD-variant, omdat deze variant vaker voorkomt dan andere RhDvarianten en mensen met deze RhD-variant relatief
vaak alloanti-RhD-antistoffen vormen tegen de epitopen die bij henzelf ontbreken.3 Alle gebruikelijke
commerciële anti-RhD-reagentia zijn daarom zodanig vervaardigd dat ze niet reactief zijn met RhDvariant type DVI. Naast bovengenoemde uitzondering is het ook zo dat andere RhD-varianten door de
gebruikelijke commerciële anti-RhD-reagentia als
RhD-positief kunnen worden aangetoond met een
sterke (3+ tot 4+) reactie. De consequentie hiervan
is dat deze patiënten niet herkend worden als RhDvariant en in geval van transfusie RhD-positieve donorerytrocyten ontvangen waarop zij mogelijk antiRhD-antistoffen gaan vormen. Het is niet mogelijk
om met de gebruikelijke anti-RhD-reagentia alle patiënten met een RhD-variant als zodanig te herkennen. Hoewel de prevalentie niet hoog is, namelijk
ongeveer 0,17% van de bevolking in een Canadees
onderzoek, is er sprake van een niet onbelangrijk risico op het vormen van antistoffen met name als het
gaat om vrouwen jonger dan 45 jaar.4 Zoals hierboven geschetst kan, in tegenstelling tot een patiënt
met een zwak RhD-antigeen, een patiënt met een
RhD-variant dus wel alloanti-RhD-antistoffen maken. De anti-RhD-antistoffen die gevormd kunnen
worden zijn gericht tegen die epitopen die niet op de
celmembraan van de erytrocyten van de patiënt zelf
tot expressie worden gebracht. Om alloanti-RhD-
128
vol.
4
nr.
4 - 2 0 11 antistofvorming te voorkomen moeten patiënten bij
wie de aanwezigheid van een RhD-variant wordt
vastgesteld beschouwd worden als zijnde RhD-negatief. Dit geldt zowel in geval van bloedtransfusie
als in geval van zwangerschap in verband met de
toediening van anti-RhD-immunoglobuline. De
bepaling van het RhD-antigeen bij pasgeborenen
vormt een uitzondering. Voorkomen dient te worden dat pasgeborenen met een RhD-variant niet als
zodanig herkend worden, in verband met het toedienen van anti-RhD-immunoglobuline aan RhDnegatieve moeders. De bepaling voor het vaststellen
van het RhD-antigeen bij pasgeborenen wijkt daarom ook af van de bepaling voor het vaststellen van
het RhD-antigeen bij andere patiënten.2-4
Doel van het onderzoek
Aangezien een zwakke- of mixed-fieldreactie bij de
bepaling van het RhD-antigeen, geen uitsluitsel geeft
over een zwak RhD-antigeen of een RhD-variant is
het raadzaam deze patiënten als zij een bloedtransfusie gaan ontvangen, te beschouwen als RhD-negatief,
mits er recentelijk geen RhD-negatief bloed getransfundeerd is. Ook moet, ter preventie van RhD-immunisatie, een zwangere met een zwakke- of mixedfieldreactie bij de bepaling van het RhD-antigeen
altijd beschouwd worden als zijnde RhD-negatief. Dit
betekent echter dat indien zwakke reacties als negatief
beschouwd worden er onnodig RhD-negatieve donorerytrocyten worden getransfundeerd en dat onnodig
anti-RhD-immunoglobuline wordt toegediend, als de
foetus RhD-positief wordt bevonden. De patiënt of de
zwangere zal hier geen nadelige gevolgen van ondervinden, maar het spreekt voor zich dat het de voorkeur
heeft om indien mogelijk in de eigen bloedgroep te
transfunderen om het oneigenlijk gebruik van RhD-
t i j d s c h r i f t
v o o r
b l o e d t r a n s f u s i e
Tabel 1. In de tabel staan weergegeven de sterkte van de reacties van de RhD-bepalingen uitgevoerd met
behulp van de AutoVue Innova van Ortho Clinical Diagnostics, de conclusie van de onderzoeken uitgevoerd
door het referentielaboratorium Erytrocytenserologie van Sanquin Diagnostiek, en de resultaten zoals
bepaald door Medial met behulp van de RhD-epitopenkit van Alba Bioscience en van DiaMed.
Monster nr. Reactiesterkte AutoVue
Sanquin Diagnostiek Alba Bioscience DiaMed
1
mixed-field
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
2
mixed-field
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
3
3+
DFR
DFR
DFR (meest waarschijnlijk) of DCS
4
2+
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
5
neg
DVI
DVI
DVI
6
4+
DIV
DIV
DIV
7
mixed-field
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
8
2+
DAR
DOL
DV, DFR of zwakke RhD
9
mixed-field
DAR-E
DAR-E
DAR-E
10
4+
DAR
DAR
DAR
11
4+
DCM
DOL
DOL (meest waarschijnlijk) of DFR
12
4+
DVII
DVII
DVII
13
4+
DAR
DAR
DV of zwakke RhD
14
mixed-field
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
15
mixed-field
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
16
mixed-field
zwakke RhD
zwakke RhD
zwakke RhD
negatieve bloedproducten en anti-RhD-immunoglobuline zoveel mogelijk te beperken. Het bloedtransfusielaboratorium moet dan ook in staat zijn om, in
geval van zwakke- of mixed-fieldreacties bij de bepaling van het RhD-antigeen of in geval van alloantiRhD-antistofvorming bij een RhD-positieve patiënt,
uit te zoeken wat de oorzaak hiervan is. Natuurlijk
wordt in eerste instantie bekeken of er geen sprake
is van een RhD-positieve patiënt welke recentelijk
getransfundeerd is met RhD-negatieve donorerytrocyten. Dit zou namelijk ook een verklaring kunnen
zijn voor het vinden van een mixed-fieldreactie in de
RhD-antigeenbepaling. Indien dit niet het geval is, is
het wenselijk om een verschil te maken tussen RhDvarianten en zwakke RhD-antigenen. In dit artikel
wordt de validatie van 2 RhD-epitopenkits beschreven die gebruikt kunnen worden voor dit onderzoek.
Om in de praktijk de uitgifte van bloedproducten niet
te vertragen worden RhD-negatieve bloedproducten
getransfundeerd totdat de uitslag van het RhD-antigeenonderzoek bekend is.
Validatie RhD-epitopenkits
Materiaal en methode
De RhD-epitopenkits van 2 verschillende firma’s,
Alba Bioscience en DiaMed (Bio-Rad reagentia),
t i j d s c h r i f t
v o o r
b l o e d t r a n s f u s i e werden gevalideerd. Met de kits werden 16 bloedmonsters getest. Deze monsters waren gedeeltelijk
van onszelf; van Sanquin ontvingen we enkele monsters met een sterkere reactie zodat we de kits volledig
konden valideren. Van de 16 monsters was de RhDtypering, i.e. zwak RhD-antigeen of RhD-variant
antigeen, reeds bekend. De betreffende typeringen
waren bij het referentielaboratorium Erytrocytenserologie van Sanquin Diagnostiek vastgesteld door
serologisch onderzoek met een ‘in-house’ epitopenkit in combinatie met genetisch onderzoek (zie Tabel
1). Het verschil tussen de RhD-epitopenkit van Alba
Bioscience en DiaMed zit in de methode. DiaMed
levert de RhD-epitopenkit als een indirecte antiglobulinetest in een kolomtechniek, terwijl de RhD-epitopenkit van Alba Bioscience een indirecte antiglobulinetest in de buisjesmethode is. Beide firma’s hebben
in hun RhD-epitopenkit 12 verschillende anti-RhDantistoffen die geproduceerd zijn door verschillende
monoklonale anti-RhD-cellijnen. DiaMed geeft aan
gebruik te maken van antistoffen die zijn geproduceerd met behulp van cellijnen afkomstig van Alba
Bioscience.5,6
Resultaten
Van de 16 geteste bloedmonsters is bij 7 monsters
vol.
4
nr.
4 - 2 0 11
129
o v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Tabel 2. In de tabel staan de resultaten van een positieve en een negatieve RhD-controle. De
sterkte van de reacties van de RhD-bepalingen uitgevoerd met behulp van de AutoVue Innova
van Ortho Clinical Diagnostics en de resultaten zoals bepaald door Medial met behulp van de
RhD-epitopenkit van Alba Bioscience en van DiaMed staan weergegeven.
Controle
Reactiesterkte AutoVue
Alba Bioscience
DiaMed
neg (ccdee; rr)
neg
RhD-negatief
RhD-negatief
pos (CcDee; R1r)
4+
RhD-positief
RhD-positief
een zwak RhD-antigeen en bij 9 monsters een RhDvariant vastgesteld door het referentielaboratorium
Erytrocytenserologie van Sanquin Diagnostiek. De
volgende typen RhD-variantantigenen zijn vastgesteld: 3x DAR, 1x DAR-E, 1x DFR, 1x DIV, 1x
DVI, 1x DVII en 1x DCM. Tabel 1 op pagina 129
geeft de resultaten weer zoals door Medial bepaald
met de 2 verschillende RhD-epitopen-kits in vergelijking met de resultaten van het referentielaboratorium Erytrocytenserologie van Sanquin Diagnostiek.
Alle monsters met een zwak RhD-antigeen konden
met behulp van de RhD-epitopenkit van beide firma’s correct herkend worden als zwakke RhD-antigenen. Twee keer kon met de RhD-epitopenkit van
DiaMed niet worden aangetoond welke RhD-variant het betrof en 2 keer kon niet worden vastgesteld
of het een zwak- dan wel variant-RhD-antigeen betrof. Twee keer werd met de RhD-epitopenkit van
Alba Bioscience een andere RhD-variant bepaald
dan door het referentielaboratorium Erytrocytenserologie van Sanquin Diagnostiek. Om aan te tonen dat normale RhD-positieve en negatieve erytrocyten ook als zodanig worden bepaald met behulp van beide RhD-epitopen kits hebben we een
positieve en negatieve controle toegevoegd aan deze
validatie (zie Tabel 2).
Discussie
Met de RhD-epitopenkit van DiaMed kon voor 2
van de 9 RhD-varianten geen duidelijke conclusie
worden getrokken of het een RhD-variant of een
zwak-RhD-antigeen betrof. Echter, volgens het huidige beleid in ons laboratorium, waar bij reacties van
2+ of minder of mixed-fieldreacties nader onderzoek
wordt ingezet, zou bij 1 van deze 2 monsters de oorspronkelijke RhD-bepaling geen aanleiding hebben
gegeven om verder onderzoek uit te voeren aangezien er sprake was van een 4+-reactie. Dit monster
zou dan als RhD-positief gerapporteerd worden.
Mocht het RhD-antigeen verder uitgetypeerd zijn
in verband met alloanti-RhD-antistofvorming bij
een RhD-positieve patiënt, dan zou de aanwezigheid van een zwak-RhD-antigeen onwaarschijnlijk
130
vol.
4
nr.
4 - 2 0 11 zijn. Dit betekent dat met de RhD-epitopenkit van
DiaMed bij 1 monster geen definitieve conclusie gerapporteerd kon worden. Aangezien de uitslag van
de epitopenkit niet eenduidig was, zou het monster
naar een referentielaboratorium verstuurd moeten
worden voor nader onderzoek, eventueel ook met
genetisch onderzoek. In 2 andere monsters kon met
de RhD-epitopenkit van DiaMed niet de juiste variant worden vastgesteld. Eén keer kon een DFR niet
met zekerheid worden benoemd en 1 keer kon een
DCM niet juist benoemd worden.
Met de RhD-epitopenkit van Alba Bioscience werd
2 keer een RhD-variant verkeerd benoemd. Eén
keer werd een DAR benoemd als DOL en 1 keer
werd een DCM benoemd als DOL. De DCM-variant is een nieuwe RhD-variant die op dit moment
nog niet met de geteste RhD-epitopenkits correct
herkend kan worden (persoonlijke communicatie
met P.C. Ligthart, referentielaboratorium Erytrocytenserologie Sanquin Amsterdam). In de bijsluiters
van beide RhD-epitopenkits staat beschreven dat,
in tegenstelling tot een heterozygote RhD-variant
DAR, bij een homozygote RhD-variant DAR 3 extra positieve reacties gevonden kunnen worden. Dit
maakt het moeilijker om met deze epitopenkits in
geval van een homozygote DAR het juiste type variant vast te stellen, zoals bij monster 8 het geval was.
Alhoewel de 12 verschillende anti-RhD-antistoffen
in de RhD-epitopenkits van de 2 verschillende firma’s afkomstig zijn van dezelfde 12 cellijnen, is het
resultaat van de testen van de 2 verschillende firma’s
niet hetzelfde.5,6 Blijkbaar is de gebruikte techniek,
kolomtechniek of buisjesmethode, de verdunning
van de antistoffen en het oplosmiddel van invloed
op de reactiviteit van de monoklonale antistoffen.
In feite is het voor een transfusiebehoeftige patiënt
of een zwangere vrouw niet noodzakelijk om vast te
stellen welk type variant het betreft. Als alleen gekeken wordt óf de RhD-epitopenkit onderscheid kan
maken tussen een zwak-RhD-antigeen en een RhDvariant dan kunnen we concluderen dat, in tegenstelling tot de RhD-epitopenkit van DiaMed, de RhDepitopenkit van Alba Bioscience in alle gevallen het
t i j d s c h r i f t
v o o r
b l o e d t r a n s f u s i e
Aanwijzingen voor de praktijk
1. Het is belangrijk om vast te stellen of bij een patiënt sprake is van een zwak- dan wel variant-RhDantigeen in verband met de kans op alloanti-RhD-antistofvorming bij patiënten met een RhD-variant.
2. Het onderscheiden van een zwak-RhD-antigeen en een RhD-variant kan eenvoudig en goedkoop
door elk bloedtransfusielaboratorium gedaan worden met behulp van een RhD-epitopenkit.
3. Door onderscheid te maken tussen een zwak-RhD-antigeen en een RhD-variant zal niet onnodig RhDnegatief bloed getransfundeerd worden of onnodig anti-RhD-immunoglobuline toegediend worden.
juiste resultaat oplevert. Bovendien is de kit van Alba
Bioscience goedkoper dan de kit van DiaMed.
Feit blijft wel dat het niet mogelijk is om alle patiënten met een RhD-variant te herkennen aangezien
RhD-varianten door de gebruikelijke commerciële
anti-RhD-reagentia ook als RhD-positief kunnen
worden aangetoond met een sterke (3+ tot 4+) reactie.
In dergelijke gevallen zal door ons laboratorium geen
nader onderzoek worden ingezet met behulp van een
RhD-epitopenkit. Die varianten worden slechts aangetoond na onderzoek bij alloantistoffen anti-RhD.
Het opsporen van alle RhD-varianten is in de praktijk een veel te dure aangelegenheid. Door middel van
deze validatie zijn wij echter nu wel in staat om met
behulp van eenvoudige serologische testen in plaats
van dure genetische testen nader onderzoek uit te
voeren in geval van vermoeden op de aanwezigheid
van een zwak- dan wel variant-RhD-antigeen.
Conclusie
Als er aanwijzingen zijn voor een zwak-RhD-antigeen
of voor een RhD-variant, dan is het belangrijk om
dit uit te zoeken. Ten eerste om de kans op alloantiRhD-antistofvorming te voorkomen, bij RhD-varianten die als ‘mixed field’ reageren en ten onrechte
RhD-positief genoemd worden. Ten tweede om niet
onnodig RhD-negatief bloed te transfunderen en ten
derde om niet onnodig anti-RhD-immunoglobuline
toe te dienen, indien een zwakke RhD als negatief
wordt bepaald. Door middel van bovengenoemde validatie laten wij zien dat elk regulier bloedtransfusielaboratorium met behulp van een RhD-epitopenkit
onderscheid kan maken tussen een zwak-RhD-antigeen en een RhD-variant. De bepaling is eenvoudig
en snel te verrichten en relatief goedkoop.
Medial dankt het referentielaboratorium Erytrocytenserologie Sanquin Amsterdam voor het beschikbaar
stellen van bloedmonsters.
t i j d s c h r i f t
v o o r
b l o e d t r a n s f u s i e Referenties
1. Daniels G. Human Blood Groups, 2th ed. 2002;195-274.
2. De Wolf JT, Eindhoven GB. Transfusiegeneeskunde: Een
praktische handleiding, 2007;44-46.
3. Overbeeke MA, Vreeswijk NJ, Ligthart PC, Meulenbroek AJ.
Erytrocytenserologie, 3th ed. 2009; hfst 3 1-16.
4. Denomme GA, Wagner FF, Fernandes BJ, Li W, Flegel WA.
Partial D. weak D types, and novel RHD alleles among 33,864
multiethnic patients: implications for anti-D alloimmunization and prevention. Transfusion 2005;45:1554.
5. Richtlijn Bloedtransfusie, 2011; 73-75.
6. Bijsluiter Alba Bioscience. Albaclone® Advanced partial
RhD typing kit, 2007, Z293PI/04.
7. Bijsluiter DiaMed. DiaMed-ID Extended partial RhD typing
set, B001461 ver. 05.10 en B001462 ver. 10.10.
Ontvangen 7 september 2011, geaccepteerd 27 oktober 2011.
Correspondentieadres
Mw. dr. J. Nigten, klinisch chemicus i.o.
Mw. D.S. Orij-Westerhof, operator bloedtransfusie
laboratorium
Mw. C.H. Noordzij, hoofd bloedtransfusielaboratorium
Dhr. dr. M.H. Herruer, klinisch chemicus
Medial diagnostische centra
Postbus 231
2130 AE Hoofddorp
Tel.: 023 545 63 22
E-mailadres: [email protected]
Correspondentie graag richten aan
Mw. D.S. Orij-Westerhof.
Belangenconflict: geen gemeld.
Financiële ondersteuning: geen gemeld.
vol.
4
nr.
4 - 2 0 11
131
Download